![](https://static.isu.pub/fe/default-story-images/news.jpg?width=720&quality=85%2C50)
3 minute read
Viënna strikt haar veters. strikt
Les 1
Lesdoel
• Ik kan klinkers in woorden herkennen en benoemen.
Achtergrondinformatie grammaticadoel
In Taaljacht verdelen we klinkers in drie soorten: korte klanken, lange klanken en tweetekenklanken.
pet boom boek
Niet elke taal heeft dezelfde klinkers als het Nederlands. Het standaard Arabisch heeft bijvoorbeeld slechts drie klinkers: /aa/, /ie/ en /oe/. Voor Arabischsprekende leerlingen zijn de Nederlandse klinkers daardoor soms moeilijk te verstaan of uit te spreken. Het Turks heeft in totaal negen klinkers. Toch komen een aantal Nederlandse klinkers in het Turks niet voor, waaronder /ee/, /oo/ en /u/. Deze klinkers zijn daardoor soms moeilijk te herkennen voor Turkssprekende leerlingen.
In andere talen komen andere klinkers voor, zoals in het Pools de ą (uitspraak: nasale /o/), ę (uitspraak: nasale /e/) en ó (uitspraak: /oe/).
In het Nederlands schrijven we klinkers met letters. Dat is niet in alle talen zo. In het standaard Arabisch worden de klinkers weggelaten of met een leesteken boven of onder een medeklinker weergegeven:
‘schrijven’, met hulptekens ‘schrijven’, zonder hulptekens
Het Chinese schrift kent duizenden aparte karakters. Ieder karakter vormt, vaak samen met een ander karakter, een woord.
Preteaching
Bekijk samen de klank-letterkaart uit les 1 (uitleg). Oefen de uitspraak van de klanken. Gebruik letterkaartjes en laat de klinkers sorteren op korte klank, lange klank en tweetekenklank. Hiervoor is een printblad beschikbaar.
Oefen samen met het herkennen van de klinkers. Noem woorden als huis, brood, sok, raam, boek, gum, pen, riem, teen. Gebruik indien nodig een beeldwoordenboek of laat een afbeelding zien van de woorden. Schrijf de woorden op een wisbordje, terwijl u ze uitspreekt. Draai het wisbordje om. Laat de leerlingen het woord herhalen, de klinker benoemen en het bijbehorende letterkaartje pakken. Vraag daarna naar het woord in de thuistaal van de leerlingen.
Betrekken thuistaal en leefomgeving
• Vraag de leerlingen of de klinkers uit de les ook in hun taal voorkomen. • Kennen de leerlingen nog klinkers die in het Nederlands niet voorkomen? Laat de leerlingen een voorbeeld geven van een woord uit hun thuistaal met deze klank.
Les 5
Lesdoel
• Ik kan medeklinkers in woorden herkennen en benoemen.
Achtergrondinformatie grammaticadoel
Talen verschillen. Het Nederlands kent bijvoorbeeld de klanken /b/ en /p/ en het standaard Arabisch kent alleen de /b/. Voor Arabischsprekende leerlingen is het daardoor soms lastig om /b/ en /p/ te onderscheiden. Voor Spaanssprekende leerlingen kan juist het verschil tussen /b/ en /v/ lastig zijn, omdat het Spaans de klank /v/ niet kent.
In het Nederlands staan er maximaal drie medeklinkers aan het begin van een woord of klankgroep (struik) en maximaal vier medeklinkers aan het eind van een woord of klankgroep (herfst). In andere talen kunnen er meer of minder medeklinkers voorkomen en kunnen er andere combinaties van medeklinkers voorkomen, bijvoorbeeld: srpsko (‘Servisch’ in het Pools).
Preteaching
Bekijk samen de klank-letterkaart uit les 5 (uitleg). Oefen de uitspraak van de medeklinkers. Benoem fonetisch enkele medeklinkers en schrijf tegelijkertijd de letters op een wisbordje. Geef de leerlingen letterkaartjes en benoem nog een keer de opgeschreven klanken. Laat de leerlingen de bijbehorende kaartjes pakken en een voor een de klank van de letter uitspreken. Hiervoor is een printblad beschikbaar.
Oefen vervolgens met de woorden boom, roos, strik, dak, slak, worst. Gebruik indien nodig een beeldwoordenboek of laat een afbeelding zien van de woorden. Zeg een woord en schrijf het op. Oefen in koor het lezen en de uitspraak van de woorden. Vraag de leerlingen naar het woord in de thuistaal.
Oefen het onderscheid tussen bijvoorbeeld /b/ en /p/ of /b/ en /v/. Noem de volgende woordparen: beer-peer, boot-poot, bak-pak of beer-veer, bak-vak, bos-vos. Spreek duidelijk uit en laat de leerlingen de woorden herhalen. Laat voelen wat het verschil is tussen de klanken. Bij /b/ en /p/: leg een hand op de keel, bij /b/ trilt de keel. Bij /b/ en /v/: bij /b/ is de mond dicht en dan komt de lucht in één keer met een plofje uit de mond. Bij /v/ is je mond een beetje open en stroomt de lucht naar buiten. Je lippen trillen daarbij licht. Let op: spreek de klanken fonetisch uit.
Betrekken thuistaal en leefomgeving
• Laat de leerlingen een woord noemen in hun thuistaal. Vraag de andere leerlingen welke klanken zij horen.