1 minute read

3. Land in zicht

Tijm en pap zijn al héél lang op reis. ‘Pap, wakker worden,’ roept Tijm. ‘De boot stopt!’ Tijm knijpt in de neus van pap. Pap ligt nog in een hangmat. Hij snurkt een beetje. ‘Kijk, daar is het oerwoud,’ zegt Tijm. ‘Ik zie al heel veel bomen.’ Tijm voelt een kriebel in zijn buik. Hij gaat op zijn tenen staan. Ziet hij al een aapje? Een aapje met een boomstam? Of het topje van een glijbaan? Pap rekt zich uit. Maar dat doet hij veel te wild. BOEM! Daar ligt pap. Met zijn buik op het dek. Het stukje uit de krant valt uit zijn zak. En het waait zo de zee in. ‘O, nee!’ roept Tijm. ‘De kaart is weg! Hoe vinden we de speeltuin nu?’

‘Let maar eens op,’ zegt pap stoer. Hij doet zijn trui uit. En hij duikt hup de zee in. ‘Pas op, pas op!’ roept een klein meisje met zwarte vlechtjes. Zij is ook op de boot. ‘Niet doen. Straks komt er een haai! Die zwemmen hier!’ Tijm schrikt zich rot. Hij kijkt vlug of hij een vin ziet. ‘Pap, pap, kom snel!’ Tijm slikt een paar keer. Maar daar is het hoofd van pap al. Zijn haar is nat. Pap steekt zijn hand omhoog. Hij laat een propje zien. ‘Kijk, ik heb de kaart!’

Pap klimt weer aan boord. ‘Niet meer zo gek doen, hoor,’ zegt Tijm. ‘Straks moet ik naar huis zonder mijn lieve pap.’ Ze kijken naar het stukje uit de krant. Het is heel erg nat. En alle letters zijn weg ...

This article is from: