1 minute read

3. In het busje

Ze rijden de steile berg af, naar het dorp. De weg slingert door het bos. Er lijkt geen einde aan te komen. Het is heet in het busje. Daans vel plakt aan het leer van de stoel. ‘Zijn we er nog niet, papa?’ ‘Nog heel even, Daan.’ ‘Het is hier zo warm ...’ ‘Niet zeuren. We zijn er zo.’ ‘Hihi,’ zegt Tes. ‘Daan is een zeurpiet.’ ‘Au!’ roept ze dan luid. ‘Papa, Daan knijpt mij!’ ‘Niet waar, liegbeest.’ ‘Ik lieg niet!’ ‘Stom kind.’ ‘Ik ben niet stom!’ ‘Stommer dan stom.’ ‘Papa, Daan ...’ ‘Genoeg!’ brult papa. ‘Ik kan er niet meer tegen!’

Hij stopt met rijden en kijkt Daan en Tes aan. Zijn hoofd is rood. ‘Eruit,’ zegt hij. Daan en Tes kijken vreemd op. Eruit? ‘Stap uit,’ zegt papa nog eens. ‘Voordat ik gek word.’ Maakt papa een grapje? Nee, hij meent het. Ze stappen vlug uit.

Daar staan ze, naast het busje. Ze wachten op papa. Maar papa stapt niet uit ... Hij rijdt weg!

This article is from: