1 minute read

1. Op reis

Next Article
3. In het busje

3. In het busje

‘Geef mijn pop hier!’ roept Tes. Daan staat op zijn tenen. Hij houdt de pop van Tes in de lucht. ‘Poppen zijn voor kleuters,’ zegt hij. ‘Niet waar, ik ben al zeven!’ gilt Tes. ‘Daan, geef die pop aan Tes,’ zegt mama. Daan laat de pop vallen. Tes raapt haar vlug op. ‘Stomme Daan.’ ‘Stomme Tes, zure bes.’ ‘Mama, Daan pest mij weer!’ Papa kijkt boos op van zijn krant. ‘Ik wil graag een beetje rust,’ zegt hij. ‘Ga buiten spelen, Daan,’ zegt mama. ‘Dan kan papa in alle rust de krant lezen.’ ‘Maar het is veel te warm buiten,’ zeurt Daan. ‘Duik even in het zwembad. Dan koel je lekker af.’ ‘Ik heb geen zin in zwemmen.’ ‘Neem dan de fiets,’ zegt mama. ‘En ga een eindje rijden.’ ‘Maar ik mag niet ver alleen. Kunnen we niet eens iets dóén?

We zijn hier al een week. Ik heb nog niets van het land gezien.’ ‘Nu niet, Daan. Over een paar dagen. Als papa niet meer zo moe is.’ ‘Dat zeg je al de hele week!’ ‘Liefje ...’ ‘Het is al goed!’ Daan zucht en loopt naar buiten. Hij gaat op een grote steen zitten. Stomme reis, stom huisje, stomme bergen. Papa is elke dag moe. Nooit doen ze iets leuks. Was hij maar weer in zijn eigen huis. Dan kon hij met Sam of met Willem spelen. En niet de hele tijd met zijn stomme zusje.

This article is from: