ijs met ‌
neem een pet
koop ijs! ijs met noot. ijs met peer.
ik heb een strik in mijn haar. vind je dat leuk?
nee, kijk naar mij! neem ook een pet.
ik koop ijs. ijs met noot. mmm, ijs.
wacht, ik maak een staart. vind je dit dan leuk?
nee, neem maar een pet!
zzzz, ik zoek. ik zoek een roos. een roos is zoet. is er een roos? nee, maar er is ijs! en ijs is ook zoet. mmm, ijs.
een pet past niet. de staart is te lang. mijn haar is te lang. maar wacht eens. hier is een schaar. knip mijn haar maar af.
ik doe het. maar, oo! daar is moe! neem de pet!
2
mmm, ijs. ijs met noot. en ... ijs met een bij! oo, nee!
3
ijs met ‌
neem een pet
koop ijs! ijs met noot. ijs met peer.
ik heb een strik in mijn haar. vind je dat leuk?
nee, kijk naar mij! neem ook een pet.
ik koop ijs. ijs met noot. mmm, ijs.
wacht, ik maak een staart. vind je dit dan leuk?
nee, neem maar een pet!
zzzz, ik zoek. ik zoek een roos. een roos is zoet. is er een roos? nee, maar er is ijs! en ijs is ook zoet. mmm, ijs.
een pet past niet. de staart is te lang. mijn haar is te lang. maar wacht eens. hier is een schaar. knip mijn haar maar af.
ik doe het. maar, oo! daar is moe! neem de pet!
2
mmm, ijs. ijs met noot. en ... ijs met een bij! oo, nee!
3
de som
van tijn naar an
suus maakt een som. vier en zes is ... suus bijt op haar pen. ze weet het niet. suus kijkt naar loes. loes is al in de hoek. zij neemt een doos.
de zon schijnt. buiten is het fijn. an speelt in de tuin.
an! wie roept daar? het is tijn. doe je mee, an? kom jij naar mij toe?
suus kijkt weer naar de som. vier en zes is ... dan kijkt ze naar bas. hij zit ook al in de hoek. suus kijkt naar de muur. ze ziet een vier aan de lijn. en ook een zes. maar een som van vier en zes ... die ziet suus niet.
dat mag niet, zegt an. ik moet in de tuin blijven. ook goed, zegt tijn. jij blijft daar en ik blijf hier. maar de bal kan wel heen en weer.
tien! roept loes. vier en zes is tien! dat hoort suus. en dan weet suus de som. vier en zes is tien.
en daar gaat de bal. van tijn naar an. en van an naar tijn. de bal gaat heen en weer. 4
5
de som
van tijn naar an
suus maakt een som. vier en zes is ... suus bijt op haar pen. ze weet het niet. suus kijkt naar loes. loes is al in de hoek. zij neemt een doos.
de zon schijnt. buiten is het fijn. an speelt in de tuin.
an! wie roept daar? het is tijn. doe je mee, an? kom jij naar mij toe?
suus kijkt weer naar de som. vier en zes is ... dan kijkt ze naar bas. hij zit ook al in de hoek. suus kijkt naar de muur. ze ziet een vier aan de lijn. en ook een zes. maar een som van vier en zes ... die ziet suus niet.
dat mag niet, zegt an. ik moet in de tuin blijven. ook goed, zegt tijn. jij blijft daar en ik blijf hier. maar de bal kan wel heen en weer.
tien! roept loes. vier en zes is tien! dat hoort suus. en dan weet suus de som. vier en zes is tien.
en daar gaat de bal. van tijn naar an. en van an naar tijn. de bal gaat heen en weer. 4
5