Spelling in beeld 2 - Handleiding 6a blok 4

Page 1

S pe l l i ng i n beel d handl e i di ng 6a

handleiding 6

sib2_6a_hl-os.indd 1-3

a

18-12-2013 9:12:31


handleiding 6a

sib2_6a_hl-algemeen.indd 1

16-12-13 18:30


Aan de slag met Spelling in beeld

Dit is Spelling in beeld

Een overzicht van alles wat u moet weten U gaat werken met Spelling in beeld 2, de tweede versie van de methode Spelling in beeld. Dat de methode succesvol is, weten we uit onze jaarlijkse gebruikersonderzoeken. Het overgrote deel van de scholen is zeer tevreden en boekt goede leerprestaties. Wensen en opmerkingen van gebruikers om de methode te verbeteren, hebben we de afgelopen jaren steeds benut om de methode up-to-date te houden en suggesties te geven via onze website www.spellinginbeeld.nl. Zo is de methode met Spelling in beeld 1 als stevige basis doorgegroeid naar de nieuwe versie: Spelling in beeld 2. Deze versie zullen we op dezelfde manier actueel houden.

Spelling in beeld hanteert een aantal belangrijke uitgangspunten. Volgens deze uitgangspunten is de methode (door-) ontwikkeld en vormgegeven. Die komen tot uitdrukking in de leerlijn, de lesopbouw, de materialen en de manier van werken.

Werken met handleiding en weblog Deze handleiding helpt u om snel en praktisch met de methode te gaan werken. Daartoe wordt in een beperkt aantal pagina’s de belangrijkste informatie die u nodig hebt, gegeven. Alle overige gegevens over de methode vindt u op de website www.spellinginbeeld.nl. Hier kunt u doorklikken naar het weblog, waarin veel onderwerpen uitgediept worden. In tekst en beeld, want daar zijn ook filmpjes in opgenomen. Op alle artikelen kunt u reageren en u kunt ook vragen stellen aan de makers van Spelling in beeld. Methode invoeren Spelling in beeld kunt u in één keer in alle groepen invoeren. Het eerste blok van ieder jaarprogramma is namelijk steeds een instapblok waarin eerder aangeboden leerstof wordt opgefrist. Daarmee wordt opnieuw de basis gelegd voor de leerstof van het komende jaar. Als leerkracht krijgt u tijdens het eerste blok een globaal overzicht van de stof die in de vorige jaargroep aan de orde is geweest. Mocht u hiervan een samenvatting willen hebben, dan vindt u op www.spellinginbeeld.nl een uitgebreid leerstofoverzicht. Overzicht Spelling in beeld biedt jaarprogramma’s voor groep 4 tot en met 8. De methode bestaat daarom uit vijf delen. Iedere jaargroep is in tweeën gesplitst, er is een a- en een b-deel. In jaargroep 6 werkt u dus met deel 6a en deel 6b. Werkt u op een ander type (basis)school, dan kunt u ervoor kiezen de leerstof op een andere manier te verdelen.

Complete methode Spelling in beeld is een complete methode: het programma biedt alle leerstof aan die u op basis van de referentieniveaus en de kerndoelen geacht wordt aan te bieden. De leerlijnen zijn volledig gebaseerd op de nieuwste versie van de referentieniveaus, de kerndoelen en de tussendoelen. De opzet van de differentiatie maakt het mogelijk om aan te sluiten bij de mogelijkheden van ieder kind. Een school die werkt met Spelling in beeld werkt dus gegarandeerd met een methode die voldoet aan alle eisen die de overheid stelt. Compact programma, compacte materialenset Spelling in beeld is een compacte methode. Zowel het aantal lessen als het aantal schoolweken dat nodig is om het programma uit te voeren, is beperkt gehouden. Hierdoor hoeft u als leerkracht geen tijdsdruk te ervaren. Voor de leerlingen is er voldoende tijd beschikbaar om de leerstof goed in zich op te nemen en toe te passen. Verder is ook in de hoeveelheid materialen terug te zien dat de methode compact is. Er is een duidelijke keuze gemaakt voor een overzichtelijk pakket met daarin het noodzakelijke en wenselijke. Op papier en digitaal. Opbrengstgericht werken Spelling in beeld staat voor het werken aan goede leeropbrengsten. Het fundament van de methode wordt gevormd door de volledige evaluatieve cyclus die de basis vormt voor opbrengstgericht werken: doelen bepalen, gegevens verzamelen, registreren, analyseren en interpreteren en beslissingen nemen. Dit helpt u de leerstof op een haalbare manier af te stemmen op dat wat individuele leerlingen nodig hebben. De methode houdt nadrukkelijk rekening met individuele verschillen in niveau (niveaudifferentiatie) en tempo (tempodifferentiatie). U kunt de instructie, de feedback, het niveau van de opdrachten én het aantal opdrachten aanpassen aan het individuele kind. Flexibele organisatievorm Spelling in beeld is een flexibele methode. Leerlingen verschillen, leerkrachten verschillen, scholen verschillen en omstandigheden verschillen. Spelling in beeld houdt rekening met deze verschillen door diverse organisatievormen mogelijk te maken. Zo kunt u interactief met de hele groep aan de slag gaan, maar u kunt ook alle onderdelen van het programma door de leerlingen zelfstandig laten uitvoeren. U kunt de leerlingen individueel laten werken of laten samenwerken. Doordat de spellingactiviteiten geschikt zijn voor diverse organisatievormen, kunt u bepalen op welke manier u de onderwijsdoelen het best kunt behalen. Uiteraard kunt u ook eenvoudig de kracht van verschillende organisatievormen combineren. U bepaalt in

3 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 3

16-12-13 18:05


welke mate u de leerlingen direct begeleidt of meer zelfstandig aan de slag laat gaan. Uiteindelijk werken de leerlingen wel aan dezelfde basisleerstof, waardoor de organisatie van de lessen overzichtelijk en uitvoerbaar blijft. Digitaal of papier Vrijwel alle materialen van Spelling in beeld zijn digitaal én op papier verkrijgbaar. Als u dit wilt, kunt u alle lessen volledig via papieren werkboeken aanbieden. Maar u kunt ook besluiten veel zaken digitaal te doen door gebruik te maken van het digibord, computers, tablets of e-readers. Spelling in beeld biedt u hiervoor de leerkrachtassistent voor het digitale schoolbord, leerlingsoftware, (interactieve) e-books, de toetssite en digitale taken. In principe is Spelling in beeld daardoor klaar om als compleet digitale methode gebruikt te worden, maar de keuze is aan u.

De opbouw van Spelling in beeld Spelling in beeld biedt een jaarprogramma voor 32 schoolweken en is opgebouwd uit acht blokken van vier weken. Hierdoor kunt u na enkele blokken een zogenaamde breekweek inroosteren. De breekweken kunt u gebruiken als uitloopweken, herhalingsweken of als weken om op een andere manier met spelling bezig te zijn. Om u te helpen bij het maken van een jaarschema vindt u op www.spellinginbeeld.nl ieder schooljaar een aan uw regio aangepaste jaarplanning. Op basis hiervan kunt u de leerstof op een goede en haalbare manier inplannen, waardoor u een goede afstemming hebt met de vakantieweken en de afnamemomenten van methodeonafhankelijke toetsen. Basislessen, herhaling en verdieping Een blok van Spelling in beeld bestaat uit vier weken. In de eerste drie weken wordt nieuwe leerstof aangeboden en eerder aangeboden leerstof herhaald. In vijf lessen wordt telkens één spellingcategorie aangeboden en ingeoefend. Die nieuwe leerstof wordt in week 3 in een aparte les herhaald. Na drie weken volgt een controledictee. Daarmee stelt u vast welke leerlingen de doelen van het blok bereikt hebben en welke nog niet. De leerlingen die de doelen bereikt hebben, gaan in Week Dag 1 1

les 1 i

2

les 4 i

3

les 7 i

4

controledictee

Dag 2

signaaldictee (facultatief)

week 4 aan de slag met plustaken (verdiepingsstof), waarin ze leerkrachtonafhankelijk hun geleerde kennis, vaardigheden en strategieën op het gebied van taal en spelling toepassen en uitbouwen. De andere leerlingen maken dan een of meer herhalingstaken. Daarin krijgen ze de leerstof die ze nog niet beheersen nogmaals aangeboden. Extra instructie en begeleide verwerking vormen hierbij de uitgangspunten. Herhaling eerder aangeboden leerstof Nieuwe leerstof wordt in Spelling in beeld altijd aangeboden in de eerste twee lessen van de week. De derde les is in principe steeds een herhalingsles. Daarin worden spellingcategorieën herhaald die in eerdere blokken zijn aangeboden. Deze lessen lenen zich bij uitstek voor zelfstandig werken. U kunt deze herhalingslessen bijvoorbeeld opnemen in een zelfstandig-werkenweektaak. Omdat regelmatige herhaling de spellingvaardigheid ten goede komt, raden wij u aan deze herhalingslessen steeds te laten maken. Maar in drukke weken, waarin u ook andere zaken moet plannen, kunt u ervoor kiezen de herhalingsles uit te stellen naar een geschikter moment. Zo kunt u de leerlingen bijvoorbeeld tijdens een breekweek een aantal herhalingslessen laten maken. De opbouw van deel 6a en 6b Het schema hierna geeft de opbouw van een blok weer. In dit voorbeeld geeft u uw spellinglessen op maandag, woensdag en vrijdag. Deel 6a bestaat uit blok 1 tot en met 4 van het jaarprogramma. Elk blok bestaat uit negen lessen. Per week zijn er drie spellinglessen. Dat is exclusief het facultatieve signaaldictee na les 7 en het controledictee na les 9. In week 4 gaan de leerlingen die in het controledictee bij een of meer categorieën onvoldoende beheersing scoren, aan de slag met de herhalingstaken. De andere leerlingen gaan aan de slag met plustaken. Het eerste blok van ieder leerjaar is een instapblok. Hierin komen leerstofonderdelen aan bod die eerder aangeboden zijn en relevant zijn voor het komende leerjaar. In blok 1 van groep 6 wordt de kennis over spellingtermen die de leerlingen in groep 4 hebben opgebouwd, opnieuw geactiveerd. Deel 6b bevat de blokken 5 tot en met 8 van het jaarprogramma. Dit deel heeft dezelfde opbouw als deel 6a. Blok 8 is

Dag 3

Dag 4

Dag 5

les 2 i

les 3 h

les 5 i

les 6 h

les 8 h blok

les 9 h

h/p

h/p

i = instructie en verwerking spellingcategorieën h = herhaling stof uit eerdere blokken/jaargroepen h blok = herhaling stof uit dit blok h/p = herhalingstaken/plustaken na het controledictee

4 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 4

GROEP 6

16-12-13 18:05


een afsluitend blok. In enkele lessen wordt nog nieuwe leerstof aangeboden. Daarnaast is er veel aandacht voor het integreren, herhalen en toepassen van de leerstof die gedurende het jaar is aangeboden.

Didactische fasering Elke les start met een duidelijke doelstelling. Daarna volgen vier vaste lesfasen. Samen vormen ze de lesroute die leerlingen aan de hand van de aanwijzingen in het werkboek individueel, samenwerkend of begeleid kunnen doorlopen.

De leeractiviteiten in Spelling in beeld

Fase 1 – Op verkenning Het spellingprobleem dat in de les aan de orde is, wordt geplaatst in een herkenbare, alledaagse context. Het is een verkennende en introducerende opdracht.

Een uitgangspunt van Spelling in beeld is dat de methode geschikt moet zijn voor verschillende organisatievormen. Bij elk blok, elke les en zelfs bij elk lesonderdeel kunt u bepalen hoe u wilt werken. Leerlingen kunnen met Spelling in beeld namelijk zelfstandig (individueel of in samenwerking met andere kinderen) of begeleid (klassikaal of in een groepje onder uw leiding) aan de slag. Welke organisatievorm u ook kiest, alle kinderen doorlopen dezelfde basisopdrachten en gebruiken dezelfde materialen. Pas bij de plusopdrachten en plustaken is er sprake van verschillende leerstof. Daardoor blijven de lessen makkelijk te organiseren. Want u bepaalt zelf in welke mate er sprake is van mondelinge interactie tijdens de les. Alle activiteiten in werkboek en op uitlegkaarten De methode is zo opgezet dat leerlingen zelfstandig kunnen leren. Alle opdrachten en aanwijzingen staan in het leerlingmateriaal, geformuleerd in begrijpelijke taal. De vijf vaste lesonderdelen (lesdoel, introductie, instructie, verwerking en evaluatie/reflectie) hebben begrijpelijke namen: Wat ga je leren?, Op verkenning, Uitleg, Aan de slag en Terugkijken. Ook als u niet voor zelfstandig leren kiest, profiteert u van deze opzet, bijvoorbeeld als u door onverwachte omstandigheden een keer niet toekomt aan de begeleiding van leerlingen. Soorten lessen De lessen zijn verdeeld in instructielessen (les 1, 2, 4, 5 en 7) en herhalingslessen (les 3, 6, 8 en 9). In iedere instructieles krijgen de leerlingen nieuwe woorden van één spellingcategorie aangeboden. In les 2 en les 5 van elk blok gaat het daarbij om onthoudwoorden die de leerlingen door inprenting moeten onthouden. De term ‘woorden van de week’ geeft aan om welke woorden dat gaat. In les 1, 4 en 7 van elk blok worden klankwoorden, regelwoorden of werkwoorden aangeboden. De woorden die in de les aan de orde komen, zijn voorbeeldwoorden. De les is erop gericht dat de leerlingen het spellingprobleem van die categorie herkennen zodat ze deze voorbeeldwoorden, maar ook andere woorden van die categorie, correct kunnen schrijven. Anders dan bij de onthoudwoorden hoeven ze de woorden van de uitlegkaart dus niet uit het hoofd te leren. In de herhalingslessen wordt eerder aangeboden leerstof herhaald. In les 8 gaat het daarbij om de leerstof van het blok, die aan het eind van het blok nog één keer aan de orde wordt gesteld. In les 3, 6 en 9 gaat het steeds om leerstof die in voorgaande blokken of jaargroepen is aangeboden.

Fase 2 – Uitleg Het instructiemoment in de les. Hierbij maken de leerlingen gebruik van een uitlegkaart. Die bestaat uit een uitlegpagina en een woordenpagina met woordrijtjes. De leerlingen kunnen de uitlegpagina en de woordenpagina zelfstandig of onder begeleiding van de leerkracht doornemen. Fase 3 – Aan de slag De leerlingen verwerken de instructie. Ze maken opdrachten op: - fonologisch niveau: opdrachten met de klanken van woorden, waaronder rijmopdrachten; - morfologisch niveau: opdrachten over samenstellingen, vooren achtervoegsels van afleidingen, werkwoorduitgangen; - syntactisch niveau: opdrachten binnen het zinsverband, bijvoorbeeld met woorden die op twee manieren geschreven kunnen worden; - orthografisch niveau: opdrachten gericht op het inprenten van de schrijfwijze van woorden, waaronder invuloefeningen en rubriceeroefeningen. Daarnaast bevat de fase Aan de slag regelmatig speelse werkvormen, zoals puzzels. De laatste verwerkingsopdracht is een plusopdracht: een opdracht op een hoger niveau. Deze opdracht is te herkennen aan . De plusopdracht past bij de lesdoelstelling, maar hoeft niet door alle leerlingen gemaakt te worden. Fase 4 – Terugkijken De leerlingen reflecteren op de les. De centrale vraag is: ‘Wat heb ik geleerd?’ De opdracht houdt altijd verband met het lesdoel en is steeds een geschikt aanknopingspunt voor een mondelinge evaluatie van de les, ook als de leerlingen zelfstandig hebben gewerkt. Als u gebruikmaakt van de leerkrachtassistent voor het digibord, hebt u mogelijkheden om alle lesfasen interactief te verrijken. Dit kan bijvoorbeeld door interactieve oefeningen te doen en filmpjes en animaties te gebruiken bij de uitleg. Meer informatie over de mogelijkheden van de leerkrachtassistent vindt u op pagina 10 en op www.spellinginbeeld.nl. Extra oefenen Wilt u extra oefenen, dan biedt Spelling in beeld volop mogelijkheden. Dat kan bijvoorbeeld via de suggesties die na les 3, 6 en 9 bij de weektips staan beschreven. Deze korte oefeningen

5 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 5

16-12-13 18:05


hebben betrekking op de spellingcategorieën die in die week zijn aangeboden. U kunt ze inzetten op tussendoormomenten of op dagen waarop geen spellinglessen gepland staan. U kunt ook extra oefenen met de woorden op de woordenpagina’s van de uitlegkaarten. Bijvoorbeeld als u merkt dat de beheersing van een bepaalde spellingkwestie is weggezakt. Daarnaast kunt u extra oefenmateriaal inzetten via www.spellinginbeeld.nl. U vindt hier extra taken die niet in de reguliere lessen worden beschreven, maar daar wel op aansluiten. Tijdsindicaties Een les in Spelling in beeld duurt ongeveer 30 minuten. De tijdsduur is afhankelijk van de werkvorm waarin de les wordt aangeboden. Voor leerlingen die eerder klaar zijn met de opdrachten bevat iedere les een verwijzing naar extra keuzeopdrachten: op papier (Taalmaker, met taken op verschillende niveaus) of digitaal (online software Spelling in beeld, online plustaken). Spelling buiten de spellinglessen Spelling is bij uitstek een vaardigheid die leerlingen ook buiten de spellingles inzetten. De ervaring leert dat het ontmoedigend werkt als u in geschreven teksten steeds alle spelfouten aanstreept. Aan de andere kant krijgen leerlingen een verkeerd signaal als ze merken dat u spelfouten alleen belangrijk vindt tijdens de spellinglessen. Daarom adviseert Spelling in beeld u één keer per week één vorm van schriftelijk werk na te kijken op alle spelfouten. Ga daarbij als volgt te werk: - Onderstreep fouten in eerder geleerde categorieën (C.F., categoriefouten). Nummer deze fouten. Laat de leerling de genummerde fouten (C.F.) onder het werk verbeteren. - Onderstreep in het werk ook de andere fouten, fouten in woorden die de leerling nog niet hoeft te kennen. Schrijf die andere woorden (A.F., andere fouten) onder het werk correct op. - Noteer alleen het aantal fouten in eerder geleerde categorieën: C.F. - U kunt het begrip fouten in eerder geleerde categorieën (C.F.) een individueel accent geven. Kijk dan niet alleen naar de leerstof die is aangeboden, maar ook naar de individuele spellingvaardigheid. Zo kunt u het aantal C.F.-fouten voor individuele leerlingen beperkt houden en daardoor vermijden dat die leerlingen steeds een negatief signaal krijgen. Wanneer u op deze manier één keer per week de spelfouten controleert, bouwt u een spellingbewuste werkhouding op. De leerlingen zullen er in het begin aan denken dat een les mogelijk gecontroleerd wordt en dat ze daarom ook hun best op de spelling moeten doen. Gaandeweg zullen ze minder aan mogelijke controles denken. Het wordt een logische werkhouding om bij het schrijven aandacht te besteden aan een verzorgde spelling.

6 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 6

Opbrengstgericht werken met Spelling in beeld Spelling in beeld is volledig afgestemd op het opbrengstgericht werken en maakt het omgaan met verschillen makkelijk. De volledige evaluatieve cyclus (doelen bepalen, gegevens verzamelen, registreren, analyseren en interpreteren, en beslissingen nemen) vormt het hart van de methode. Het differentiatiemodel in de methode is effectief en haalbaar. Differentiëren is in Spelling in beeld geen doel op zichzelf, maar een middel om goede resultaten te bereiken, zowel individueel als op groepsniveau. Met de differentiatieaanpak van Spelling in beeld geeft u doelgericht onderwijs en speelt u in op individuele leerbehoeften, zonder dat de organisatie complex wordt. Basisleerlijn: hoge verwachtingen De basisleerlijn van Spelling in beeld 2 is volledig gebaseerd op de nieuwste versies van de kerndoelen, de tussendoelen en de referentieniveaus. Meer hierover leest u op pagina 11. Deze basisleerlijn is bedoeld voor alle leerlingen. Bij Spelling in beeld 2 begint opbrengstgericht en haalbaar differentiëren namelijk met het hebben van hoge verwachtingen. Dit moet voorkomen dat de lat direct op een te laag niveau ligt, waardoor leerlingen minder presteren dan waartoe ze eigenlijk in staat zijn. Aan onderlinge verschillen komt Spelling in beeld tegemoet met niveaudifferentiatie en tempodifferentiatie. Niveaudifferentiatie: het werken met drie instructiegroepen Leerlingen verschillen in de mate waarin ze instructie en feedback nodig hebben om de leerdoelen te bereiken. Daarom onderscheiden we drie verschillende aanpakken, behorend bij de verschillen in onderwijsbehoeften van kinderen (instructiedifferentiatie). Spelling in beeld gaat uit van drie aanpakken. Dit in het verlengde van de Zwijsen-methodes Veilig leren lezen en Estafette. U bepaalt de indeling op basis van leerlingresultaten uit eerdere blokken en uw eigen observaties. Aanpak 3 is bedoeld voor leerlingen die in staat zijn om zelfstandig de doelen te bereiken. Spelling in beeld is zo opgezet dat deze leerlingen de lesactiviteiten na een korte introductie zelfstandig, individueel of samenwerkend met anderen uit kunnen voeren. Omdat de volledige lesinhoud – inclusief de introductie (Op verkenning), instructie (Uitleg) en evaluatie (Terugkijken) – in leerlingtaal in het leerlingmateriaal staat, is dit voor deze leerlingen een verantwoorde en doelgerichte wijze van leren. Aanpak 2 is bedoeld voor leerlingen die na een basisinstructie zelfstandig verder kunnen. Zij doen de lesfasen Op verkenning en Uitleg samen met de leerkracht en maken daarna leerkrachtonafhankelijk de overige opdrachten. Aanpak 1 is bedoeld voor leerlingen die aan een basisinstructie niet genoeg hebben. Voor hen vult u de basisinstructie aan met verlengde instructie en extra feedback. Na dit instructiemoment bespreekt en maakt u als leerkracht enkele opdrachten met hen samen. Hierbij wordt de instructie herhaald en verdiept en

GROEP 6

16-12-13 18:06


wordt direct feedback gegeven. De fase duurt tot het moment dat de leerlingen de leerstof voldoende ingeoefend hebben en doelgericht en succesvol zelfstandig verder kunnen gaan. Per les geeft een organisatieschema aan hoe u haalbaar en effectief tegemoet kunt komen aan deze verschillen. Belangrijk hierbij is organisatieschema 1, dat u vindt bij de lesbeschrijvingen in de lessen 1, 2, 4, 5 en 7. Het is steeds gevuld met de specifieke informatie uit de les die het betreft. Het maakt duidelijk welke opdrachten de leerlingen van de verschillende aanpakken zelfstandig of juist begeleid kunnen doen. Het schema kan een prima basis zijn om een haalbaar en effectief groepsplan op te baseren. Organisatieschema 1 Wat ga je leren?

Aanpak 3

Aanpak 2

Organisatieschema 2 Wat ga je leren?

Uitleg

Aan de slag

Terugkijken Werkvormen:

Op verkenning introductie en uitleg Uitleg opdrachten maken en uitleg lezen Aan de slag

Terugkijken Werkvormen:

opdrachten maken

verlengde instructie en feedback opdrachten maken

opdracht maken les(doel) evalueren begeleid zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Om deze gedifferentieerde manier van werken geordend te laten verlopen, start de les steeds met een korte gezamenlijke bespreking van het lesdoel. Daarna volgt een gezamenlijke taakinstructie, zodat voor iedereen duidelijk is wat er gedaan moet worden. De les wordt ook gezamenlijk afgesloten door het lesdoel en het proces te evalueren. Dit kan gebeuren aan de hand van een bespreking van de afsluitende terugkijkopdracht. In de lessen 3, 6, 8 en 9 biedt Spelling in beeld geen nieuwe leerstof aan. Daarom zijn die lessen bij uitstek geschikt om zelfstandig te laten verwerken. Het organisatieschema bij die lessen (schema 2) geeft wel suggesties voor gemeenschappelijke activiteiten. Dat gaat dan om de taakinstructie, de nabespreking en de verlengde instructie bij aanpak 1. Ook in deze lessen loopt de verlengde instructiefase af op het moment dat deze leerlingen de leerstof en de bedoeling van de opdrachten voldoende begrijpen om zelfstandig verder te gaan.

Aanpak 2

Aanpak 1

doel bespreken en taakinstructie (eventueel) verlengde instructie

Op verkenning

Aanpak 1

doel bespreken en taakinstructie

Aanpak 3

opdrachten opdrachten maken maken (uitleg lezen) (uitleg lezen) opdrachten maken (uitleg lezen)

opdracht maken les(doel) evalueren begeleid zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Niveaudifferentiatie: opdrachten op niveau Behalve in instructiegroepen differentieert Spelling in beeld op opdrachtniveau (verwerkingsdifferentiatie). In het leerlingmateriaal geven de pictogrammen aan hoe het niveau van de opdracht zich verhoudt tot het lesdoel. De opdrachten met één stip staan voor het basisniveau van de les. Ze worden gemaakt door alle leerlingen. Daarnaast staat in iedere les van deel 6a één verrijkingsopdracht met twee stippen. Die opdracht past bij de lesdoelstelling, maar is complexer dan de opdrachten met één stip. Leerlingen die deze verrijkingsopdracht niet (af)maken, lopen niet het gevaar dat zij de doelstelling van de les niet halen. Voor de meeste leerlingen van aanpak 2 en aanpak 3 zal deze opdracht niet te lastig zijn. Dan staan er aan het eind van de les nog verwijzingen naar plustaken met drie stippen. Dit zijn taken met doelen op een verhoogd niveau. Voor sommige leerlingen zal dit verhoogd niveau te hoog gegrepen zijn, zij kiezen voor taken met één of twee stippen. Ook de leerlingen die alleen de 1-stip-opdrachten in de lessen maken, werken op het basisniveau van de les en zijn dus op weg naar het fundamentele niveau 1F én het streefniveau 2F van de referentieniveaus. Pictogram

Niveau-indicatie t.o.v. lesdoel basisniveau verrijkt niveau verhoogd niveau

Niveaudifferentiatie: voorinstructie (preteaching) Onder differentiatie naar begeleidingsbehoeften valt ook voorinstructie (preteaching). Die is voornamelijk geschikt voor twee groepen leerlingen: leerlingen met een beperkte woordenschat

7 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 7

16-12-13 18:06


en leerlingen die door een diepere oorzaak structureel moeite hebben met spelling. Sommige leerlingen hebben een beperkte woordenschat. Zij profiteren ervan als zij voorafgaand aan de les instructie krijgen over de betekenis van de woorden op de woordenpagina van de uitlegkaart. Andere leerlingen hebben door een diepere oorzaak, zoals dyslexie of dysorthografie, moeite met spelling. U kunt deze leerlingen voorinstructie geven. Bespreek met hen vooraf een of meer uitlegkaarten van de volgende lessen. Zo bereikt u dat zij tijdens de les de uitleg beter begrijpen en de stof daardoor makkelijker opnemen en verwerken. Niveaudifferentiatie na het controledictee Na les 9 maken de kinderen een controledictee. Dit is bedoeld om vast te stellen of zij de doelen van het blok bereikt hebben. Is dit niet het geval, dan biedt de methode in de vierde week herhalingstaken om de stof alsnog onder de knie te krijgen. Een beschrijving van de herhalingstaken staat bij elk blok in de handleiding. Ook deze herhalingstaken zijn zo opgezet dat de leerlingen ze na een korte herhalingsinstructie zelfstandig zouden kunnen maken. Maar als u daarvoor de gelegenheid hebt, raden wij u aan om de leerlingen hierbij te begeleiden. Zo kunt u hen steeds directe, gerichte feedback geven. Niveaudifferentiatie en spellingsoftware Om leerlingen ook op een andere, aantrekkelijke manier met spellingonderwijs bezig te laten zijn, is de online software Spelling in beeld ontwikkeld. De software bevat instructie en oefenstof voor de spellingcategorieën in de methode. U kunt het computerprogramma op tal van manieren inzetten. U kunt leerlingen laten oefenen met leerstof die op hetzelfde moment ook in de lessen aan bod komt of stof uit eerdere blokken laten herhalen. U kunt leerlingen die dat nodig hebben de stof van een blok in de vierde week laten herhalen. Maar u kunt de software ook gebruiken om nieuwe stof alvast verkennend te laten oefenen. Zie verder www.spellinginbeeld.nl. Niveaudifferentiatie en samenwerkend leren Bij Spelling in beeld is samenwerkend leren een van de manieren om leerlingen de lesdoelen te laten bereiken. Het is een volwaardige werkvorm die leerlingen goede voorwaarden biedt om met elkaar en van elkaar te leren. Spelling in beeld houdt de organisatie haalbaar door het samenwerkend leren toe te spitsen op het werken in duo’s. Wanneer u binnen de duo’s bewust een niveauverschil aanbrengt, ontstaat daarbij een waardevolle vorm van niveaudifferentiatie. U creëert een mogelijkheid waarin de betere leerling al werkend uitleg en feedback kan geven. De mindere speller profiteert van die uitleg, ook al is die misschien minder gestructureerd dan de uitleg van een leerkracht. Maar ook de betere speller profiteert van de samenwerking: omdat hij dingen uit moet leggen, wordt hij zich goed bewust van de kernpunten, haken en ogen van spellingkwesties. Alleen dan kan hij spellingkwesties aan een andere leerling verduidelijken.

8 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 8

Tempodifferentiatie Behalve in niveau verschillen leerlingen in het tempo waarmee ze door de lesstof gaan. Sommige kinderen hebben meer tijd nodig en andere zijn sneller klaar. Spelling in beeld biedt ruimte voor tempodifferentiatie. De handleiding geeft hiervoor bij elke instructieles suggesties. Leerlingen die snel werken, kunnen bovendien aan de slag met de extra taken. Op papier kunnen ze verder met Taalmaker. Dit pakket bevat taken op drie niveaus: taken met één stip (op basisniveau), taken met twee stippen (op verrijkt niveau) en taken met drie stippen (op verhoogd niveau). Ook digitaal kunnen leerlingen die sneller werken aan de slag: met de online software of online plustaken via www.spellinginbeeld.nl.

Samenwerkend leren met Spelling in beeld Met Spelling in beeld kunt u kiezen voor de werkvorm die het best past bij de omstandigheden. De leerlingen kunnen zelfstandig (individueel of samenwerkend) of begeleid leren. Spelling in beeld zorgt ervoor dat het samenwerkend leren organisatorisch beheersbaar blijft. Om die reden raden wij de minst complexe vorm van samenwerkend leren aan: het werken in duo’s. Vrijwel alle opdrachten in Spelling in beeld zijn zo gemaakt dat ze prima in duo’s kunnen worden gemaakt. U kunt ervoor kiezen om de duo’s samen te stellen en de taakuitvoering en taakverdeling over te laten aan de duo’s zelf. U kunt er ook voor kiezen om juist enigszins te sturen in de wijze waarop de twee kinderen samen gaan werken. Om u daarbij te helpen, bevatten de beschrijvingen in de handleiding bij iedere les een suggestie voor de manier waarop de kinderen in die les kunnen samenwerken. U vindt de suggestie in de lesbeschrijving onder het kopje Werkvormen. De verschillende samenwerkingsvormen zijn: - Voorkennis activeren Elkaar om de beurt bevragen over de spelling van de woorden die bij ‘eerder geleerd’ op de uitlegkaart staan. Bij onvoldoende beheersing die woorden nog eens doornemen; daarna opnieuw bevragen. - Uitleg samenvatten Bij elke witregel in de uitleg op de uitlegkaart pauzeren; om de beurt het voorgaande stukje in eigen woorden navertellen. (Indien mogelijk: De woordenpagina doornemen; bij elke rij extra voorbeelden bedenken.) - Woordbetekenissen verduidelijken Individueel bepalen van welke woorden op de woordenpagina de betekenis het minst algemeen bekend is. De betekenis daarvan met elkaar bespreken; eventueel opzoeken. - Opdrachten bespreken De bedoeling van de opdrachten vooraf bespreken. De opdrachten individueel maken. Na afloop het werk bespreken; het eigen werk eventueel aanpassen of verbeteren. - Voortgang bespreken Na de uitleg en na de verwerking de voortgang bespreken aan de hand van vragen als: Wat heb je geleerd? Wat vond je moeilijk? Wat viel mee of juist tegen?

GROEP 6

16-12-13 18:06


Toetsing en evaluatie in Spelling in beeld Spelling in beeld kent verschillende manieren om de resultaten van de leerlingen te evalueren. Het gaat hierbij om evaluatie op korte, middellange en lange termijn. Korte termijn: elke les De opdracht bij Terugkijken aan het eind van elke les is een geschikt handvat om met de leerlingen te bespreken wat zij in deze les hebben geleerd. Dat kunt u doen als afronding van een interactieve les, maar de opdracht Terugkijken is ook een geschikt aanknopingspunt om te reflecteren op een les die door de leerlingen zelfstandig is verwerkt. De reflectie kunt u zowel richten op de leerstof als op het leerproces. Middellange termijn: elk blok Voor de evaluatie van de vorderingen zijn in ieder blok drie soorten dictees opgenomen: - een controledictee na les 9 van elk blok; - een facultatief signaaldictee na les 7 van elk blok; - twee facultatieve weekdictees na les 3 en les 6 van elk blok. Het controledictee neemt u af na les 9, aan het eind van week 3 of aan het begin van week 4. Het controledictee is een woorddictee. De leerlingen schrijven woorden uit voorgelezen zinnen op. De laatste vijf opgaven kunt u eventueel als zinsdictee geven. In die zinnen staan alleen woorden die leerlingen zouden moeten kennen, bijvoorbeeld omdat ze eerder aan de orde zijn gekomen. De leerlingen maken het controledictee op een kopieerblad. U kijkt het dictee na en registreert de resultaten op het registratieblad uit het kopieerboek of de leerkrachtassistent. Leerlingen die bij alle categorieën voldoende of goede beheersing tonen, maken in de vierde week een plustaak, de andere leerlingen maken eerst een of twee herhalingstaken. Digitaal toetsen De controledictees van Spelling in beeld kunt u behalve op papier ook digitaal afnemen via de toetssite. Als u gebruikmaakt van digitale toetsing, maken leerlingen de dictees op de computer. Vervolgens neemt de computer u veel werk uit handen, want de resultaten worden automatisch geregistreerd en geanalyseerd. Op basis van deze analyse geeft de computer aan welke spellingcategorieën de leerling nog niet goed beheerst en selecteert hij herhalings- of plustaken. De geadviseerde werkbladen voor de herhalingstaken kunt u vervolgens met één klik printen op leerlingnaam. Behalve het controledictee kunt u ook een aantal facultatieve dictees afnemen: Het signaaldictee na les 7 neemt u af als u de leerlingen wilt betrekken bij hun eigen leerproces. Dat doet u nadat alle spellingcategorieën van het blok aan de orde zijn gekomen, maar voordat de beheersing daarvan wordt getoetst met het controledictee.

Het signaaldictee is een woorddictee. De leerlingen schrijven woorden uit voorgelezen zinnen op. U kunt ze daarbij eventueel laten aangeven of ze zelf denken de woorden goed geschreven te hebben. De leerlingen kijken hun eigen signaaldictee na en verbeteren hun fouten. Adviseer leerlingen die fouten hebben gemaakt de betreffende uitlegkaarten nog eens door te nemen. Het is niet de bedoeling de resultaten van de signaaldictees te registreren. U kunt het signaaldictee ook gebruiken om te kijken in welke spellingcategorieën veel leerlingen nog fouten maken. Aan die categorieën kunt u vervolgens klassikaal aandacht besteden, bijvoorbeeld door in herhalingsles 8 te kiezen voor begeleid leren. U kunt bij het nakijken van het signaaldictee gebruikmaken van de leerkrachtassistent voor het digitale schoolbord. Als u de behoefte hebt om de vinger nog regelmatiger aan de pols te houden, kunt u aan het einde van week 1 en week 2 een facultatief weekdictee afnemen. Aan de hand daarvan kunt u zien of de twee spellingcategorieën die in die week aan bod zijn geweest, goed begrepen zijn. In die dictees worden ook telkens twee eerder aangeboden spellingcategorieën bevraagd. U vindt de weekdictees in de handleiding, na de lessen 3 en 6. Ook bij de weekdictees schrijven de leerlingen woorden op. Laat de leerlingen de dicteewoorden opschrijven in een dicteeschrift. Naar aanleiding van de resultaten kunt u in de klas extra aandacht besteden aan bepaalde leerstof. Evaluatie op lange termijn De controletoetsen zijn methodeafhankelijk. Ze toetsen de beheersing van de leerstof die in Spelling in beeld is aangeboden. Op basis van de resultaten van de controletoetsen kunt u dus geen uitspraak doen over het algemene spellingniveau van een leerling in vergelijking tot leeftijdgenoten. Om een compleet beeld van de spellingvorderingen van de leerlingen te krijgen, raden wij u aan om naast de controletoetsen ook methodeonafhankelijke toetsen af te nemen. Die zijn speciaal voor dit doel ontwikkeld. Een bekend voorbeeld zijn de spellingtoetsen van de Cito-groep.

Spelling in beeld in combinatiegroepen Spelling in beeld is zeer geschikt voor het werken in combinatiegroepen. Wij doen hiervoor de volgende suggesties. Leerkrachtonafhankelijk leren Spelling in beeld bevat volop mogelijkheden om zelfstandig te leren (individueel of samenwerkend). Daardoor is Spelling in beeld uitermate geschikt voor het gebruik in combinatiegroepen of stamgroepen. Alle leerlingen kunnen leerkrachtonafhankelijk met de opdrachten aan de slag. Ze worden in hun eigen leerlingmateriaal attent gemaakt op de doelstelling van de les, oriënteren zich op de lesstof, krijgen uitleg in de vorm van beschreven tekstblokken, maken verwerkingsopdrachten en

9 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 9

16-12-13 18:06


reflecteren op wat ze geleerd hebben. Doordat uw leerlingen zich volledig zelf kunnen redden, kunt u zich richten op de leerlingen die uw hulp het hardst nodig hebben. U bepaalt welke leerlingen u op welk moment intensiever begeleidt, onafhankelijk van de jaargroep waarin ze zitten. Lessen omwisselen Bij Spelling in beeld kunt u lessen in het weekprogramma omwisselen. Omdat de herhalingslessen 3, 6 en 9 bij uitstek geschikt zijn voor zelfstandige verwerking, kunt u die voor één groep naar voren halen als u de andere groep begeleide instructie wilt geven. Verschillend begintijdstip Natuurlijk kunt u in combinatiegroepen ook werken met verschillende begintijdstippen. Bij dit ‘dakpanmodel’ start u de les voor de eerste jaargroep ongeveer tien minuten eerder. De instructiemomenten voor beide jaargroepen vinden zo direct na elkaar plaats en niet op hetzelfde moment.

De materialen van Spelling in beeld Een blok in Spelling in beeld bestaat uit vier lesweken. Tijdens de eerste drie weken zijn er instructielessen en herhalingslessen. Alle lessen staan in het werkboek, voor het onderdeel Uitleg gebruiken de leerlingen de uitlegkaarten. De opdrachten worden nagekeken met het antwoordenboek. In de handleiding worden de lessen toegelicht voor de leerkracht. Met behulp van de leerkrachtassistent kunt u de instructie verrijken. Met de toetssite kunt u de vorderingen van uw leerlingen meten en volgen. Voor tempo- en niveaudifferentiatie in de lessen wordt verwezen naar de online software, Taalmaker en de online taken. Na het controledictee (met de leerlingbladen, antwoordbladen en registratieformulieren uit het kopieerboek of de leerkrachtassistent) werkt een deel van de leerlingen in week 4 aan herhalingstaken met behulp van de kopieerbladen extra oefening, de online software of extra taken. De andere leerlingen gaan zelfstandig aan de slag met de online software, de taken van Taalmaker of de online plustaken op www.spellinginbeeld.nl. Deel 6a van Spelling in beeld 2 bestaat uit de volgende materialen: - Werkboek 6a - Antwoordenboek 6a - Uitlegkaarten groep 6 - Handleiding 6a - Kopieerboek groep 6 - Taalmaker groep 6 - Leerkrachtassistent Spelling in beeld groep 6 - Toetssite Spelling in beeld groep 6 - Online software Spelling in beeld groep 6 - Online extra taken/plustaken via www.spellinginbeeld.nl

Werkboek 6a In het werkboek zijn de lessen 1 tot en met 9 van de blokken 5 tot en met 8 opgenomen. Antwoordenboek 6a In het antwoordenboek zijn de antwoorden bij de opdrachten terug te vinden. Bij open vragen staat er ‘bijvoorbeeld’ of ‘eigen antwoord’ om aan te geven dat meer antwoorden goed kunnen zijn. U gebruikt het antwoordenboek om het werk na te kijken, of u laat de leerlingen dat zelf doen. Uitlegkaarten groep 6 De leerlingen gebruiken de uitlegkaarten om de instructie over een spellingcategorie door te nemen. De uitlegkaarten fungeren tevens als naslagwerk dat leerlingen bij twijfel kunnen raadplegen. De uitlegkaarten bestaan steeds uit twee delen: een uitlegpagina en een woordenpagina. Op de uitlegpagina wordt instructie over de spellingcategorie gegeven. Op de meeste uitlegpagina’s zijn een of meer categoriewoorden afgebeeld, deze zijn op groot formaat te printen via de leerkrachtassistent. Daar kunt u naar verwijzen, bijvoorbeeld als leerlingen in eigen teksten fouten maken of twijfelen over de spelling van een woord: ‘Weet je niet hoe je het verkleinwoord van bord schrijft? Kijk naar het woord handje, het woord bordje wordt op dezelfde manier gevormd.’ Op de woordenpagina staan woorden die bij die categorie horen. Bij de kaarten van de klank- en regelwoorden staan op de woordenpagina voorbeeldwoorden, bij de kaarten van de onthoudwoorden staan op de woordenpagina woorden van de week, woorden die de leerlingen door inprenting moeten onthouden. Handleiding 6a In de handleiding staat het volledige lesprogramma voor de leerkracht. Bij elk blok zijn daarnaast nog weektips, weekdictees, het signaaldictee en het controledictee opgenomen. U vindt hier ook de activiteitenbeschrijvingen bij de herhalingstaken en de verwijzingen naar de plustaken. Kopieerboek groep 6 In het kopieerboek vindt u de leerlingbladen, nakijkbladen en registratieformulieren bij het signaal- en controledictee. Daarnaast is voor iedere spellingcategorie die in de controledictees bevraagd wordt een kopieerblad extra oefening. Taalmaker groep 6 Taalmaker is een verzameling plustaken op drie niveaus. U kunt ze in de les inzetten voor snelle leerlingen of in de vierde lesweek na de toets. Leerlingen kunnen bij Taalmaker kiezen uit papieren taken (uit de Taalmaker-doos) of digitale taken (via een speciale login op www.taalinbeeld.nl). Taalmaker laat leerlingen eigen taalproducten maken, zoals een reclameposter of advertentietekst. Leerkrachtassistent Spelling in beeld groep 6 De leerkrachtassistent Spelling in beeld is een online programma dat de leerkracht assisteert door leerlingen te volgen

10 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 10

GROEP 6

16-12-13 18:06


Groep 4 en 5 6 7 8

Referentieniveau Accent op 1F Accent op 1F en 2F Accent op 2F en 1F Accent op 2F, 1F en 3F

instructie en inoefening leerstof 1F instructie en inoefening leerstof 1F en onderdelen 2F instructie en inoefening leerstof 2F en leerstof 1F instructie en inoefening leerstof 2F, leerstof 1F, onderdelen leerstof 3F

en op maat te bedienen met gerichte instructie en oefenstof. Het programma geeft de leerkracht overzicht en biedt hulp bij gedifferentieerd werken, de lesvoorbereiding, de lesorganisatie, de lesinstructie op het digibord en de lesevaluatie. De leerkrachtassistent geeft aanpakadviezen die te gebruiken zijn bij het maken van een groepsplan. Werken met de leerkrachtassistent biedt u veel mogelijkheden om lessen en andere instructiemomenten te verrijken. Daarnaast biedt de leerkrachtassistent u als leerkracht allerlei gebruiksgemak. Met de leerkrachtassistent kunt u tijdens de instructiemomenten alle materialen van de methode laten zien. U kunt uitlegfilmpjes tonen en leerlingen interactieve oefeningen laten maken. Dat kunt u doen met de hele klas, maar ook met een klein groepje, bijvoorbeeld tijdens een verlengde instructie. Het leerstofoverzicht in het programma geeft u de mogelijkheid snel te schakelen tussen alle materialen van de methode. In het leerstofoverzicht vindt u alle spellingcategorieën die in de methode in dat leerjaar aan bod komen. U kunt vanaf hier direct naar de les waarin een bepaalde spellingcategorie wordt behandeld. Daardoor kunt u ook schakelen naar de uitleg van een andere spellingkwestie die op dat moment in de klas actueel is. Bij de nabespreking van de lessen kunt u de antwoorden op het digibord tonen, zodat de leerlingen hun werk meteen zelf kunnen nakijken. Dat geldt ook voor het (facultatieve) signaaldictee na les 7. Bij het voorbereiden van lessen kunt u aantekeningen maken. Omdat de software online staat, bent u daarbij niet aan één plaats gebonden. Als u ook gebruikmaakt van de toetssite Spelling in beeld en de leerlingen de controledictees digitaal laat maken, koppelt het programma deze gegevens. Zo kunt u bijvoorbeeld vanuit het digimenu in de leerkrachtassistent het toetsresultatenoverzicht van uw groep opvragen. En u kunt bijvoorbeeld in het digimenu bij de herhalings- en plustaken zien welke leerlingen aan de slag moeten met herhalingstaken. Die taken kunt u vervolgens allemaal tegelijk op naam vanuit de toetssite printen. Toetssite Spelling in beeld groep 6 De toetssite is een compleet programma voor digitale toetsen, resultatenoverzichten en daaruit voortvloeiende blok- en leerlingplannen. De toetssite is ook een waardevol hulpmiddel als u de leerlingen niet digitaal maar op papier toetst. U dient dan wel handmatig de toetsresultaten in te voeren. Via de toetssite worden allerlei gegevens gekoppeld. Vanuit het digimenu in de leerkrachtassistent kunt u bijvoorbeeld het toetsresultatenoverzicht van uw groep opvragen en groepsplannen maken. Of u kunt direct zien welke leerlingen op basis van de toetsresultaten aan de slag moeten met herhalingstaken (die dan rechtstreeks vanuit de toetssite op naam te printen zijn).

De toetssite bestaat uit een leerling- en een leerkrachtdeel. Het leerlingdeel bevat de digitale toetsen, het leerkrachtdeel de resultatenoverzichten, adviezen en gegenereerde (groeps)plannen. Online software Spelling in beeld groep 6 Bij groep 6 van Spelling in beeld hoort ook online software: het programma Spellingspeurder. U kunt het programma zowel voor als na het controledictee inzetten. Voorafgaand aan het controledictee dient het als extra oefenstof die aansluit op de leerstof uit het werkboek en de uitlegkaarten. Aansluitend op het controledictee biedt het programma veel mogelijkheden voor extra oefening. U kunt het programma ook inzetten als plustaak. Zo kunt u leerlingen zelfstandig spellingcategorieën laten verkennen die pas in latere blokken aan de orde komen. Online taken De online extra taken en plustaken maken een verdere differentiatie in tempo of niveau mogelijk. Een overzicht van deze taken vindt u op www.spellinginbeeld.nl.

De leerstof in Spelling in beeld Referentieniveaus De door de overheid bepaalde referentieniveaus zijn: 1F fundamenteel niveau voor eind van het basisonderwijs, het speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs 2F (ook wel 1S/2F) fundamenteel niveau mbo 1, 2, 3 en vmbo = streefniveau voor eind primair onderwijs 3F fundamenteel niveau voor mbo 4 en eind havo

De leerstof in Spelling in beeld is volledig afgestemd op de referentieniveaus. Hierdoor realiseert u een compleet dekkend leerstofaanbod voor alle leerlingen en sluit de lesstof naadloos aan bij wat de leerlingen in het vervolgonderwijs aangeboden krijgen. In de SLO-brochure Leerstoflijnen begrippenlijst en taalverzorging beschreven worden de verschillende onderdelen van de spellingleerstof ingedeeld bij de referentieniveaus 1F, 2F of 3F. In Spelling in beeld komt alle leerstof die in die brochure genoemd wordt, aan de orde. Daarnaast is er nog extra leerstof opgenomen. In het schema boven aan de pagina ziet u op welke referentieniveaus in de verschillende leerjaren de nadruk ligt.

11 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 11

16-12-13 18:06


Ons is gebleken dat de aanduiding 2F (of: 1S/2F) soms voor verwarring zorgt. Die kan ten onrechte de indruk wekken dat deze leerstof niet meer bij de basisleerstof hoort, dat beheersing hiervan alleen verwacht mag worden van leerlingen die méér aankunnen dan de basisstof. Voor de meeste bij 2F ingedeelde leerstof geldt echter dat die weliswaar lastiger is dan de 1F-leerstof, maar dat het toch reëel is om te verwachten dat de meeste leerlingen deze stof aan het eind van de basisschool beheersen. Wij raden u daarom aan op de basisschool naast alle leerstof 1F ook alle leerstof 2F aan te bieden. Bij Spelling in beeld gaan we uit van het didactische principe dat het goed is om hoge verwachtingen van leerlingen te hebben. Afstemmen op een lager niveau vinden wij niet verantwoord. Dat zou namelijk betekenen dat een grote groep leerlingen de traditionele basisschoolstof niet meer zou hoeven te beheersen. Dan zou de invoering van de referentieniveaus dus een algemene devaluatie van het niveau van het basisonderwijs tot gevolg hebben. Enkele spellingonderdelen die als 2F worden aangemerkt, zullen voor sommige leerlingen lastig blijven. Dat geldt bijvoorbeeld voor het al of niet schrijven van een tussen-n in samenstellingen. De ervaring leert dat niet alle leerlingen die kwestie aan het eind van de basisschool al op voldoende niveau beheersen. Bij zulke lessen staat in de handleiding bij de aanduiding van het referentieniveau een aanvullende opmerking. Bij deze lastige onderdelen kan het nodig zijn om de verwachtingen over de beheersing te differentiëren. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat u leerlingen voor wie de beheersing van zo’n spellingcategorie te moeilijk is, na het maken van het controledictee niet de bijbehorende herhalingstaak laat maken. In de handleidingen van Spelling in beeld wordt bij elke les het referentieniveau van de leerstof vermeld: 1F, 2F of 3F. Alle leerstof 1F is dus bedoeld voor alle leerlingen, leerstof 2F in beginsel ook. Bij enkele lastige lessen op niveau 2F staat in de handleiding een *. Onder aan de pagina staat daarbij dan deze aanvullende opmerking: Deze leerstof is ingedeeld als 2F. De ervaring leert dat sommige leerlingen er veel moeite mee zullen houden, ook als zij er vaak en gericht mee oefenen. Ook bij de lessen op niveau 3F staat steeds een aanvullende opmerking: Deze leerstof is ingedeeld als 3F. De ervaring leert dat veel leerlingen er moeite mee zullen houden, ook als zij er vaak en gericht mee oefenen. Natuurlijk zullen er ook individuele leerlingen zijn die door structurele oorzaken zo veel moeite met spelling hebben, dat het bereiken van leerstofniveau 1F al moeilijk is. Oplossingen bieden voor de moeilijkheden van deze leerlingen is maatwerk en valt daarom buiten het kader van de algemeen geformuleerde doelstellingen.

12 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 12

Het Nederlandse spellingsysteem De Nederlandse taal kent een alfabetisch schriftsysteem. Dat betekent dat afzonderlijke klanken van een woord (fonemen) door een beperkt aantal tekens (grafemen) worden weergegeven. Toch is het voor leerlingen niet eenvoudig grip te krijgen op het Nederlandse spellingsysteem. De spelling van woorden in het Nederlands wordt namelijk niet alleen bepaald door het fonologisch beginsel, maar ook door andere beginselen. Zo heeft het morfologisch beginsel (dat de vorm van woorden betreft) geleid tot de regel van de gelijkvormigheid en de regel van de overeenkomst. Volgens de regel van de gelijkvormigheid wordt een woord steeds op dezelfde manier geschreven (honden met een d leidt tot hond met een d). De regel van de overeenkomst maakt de opbouw van een woord zichtbaar in de schrijfwijze (breedte wordt gevormd als lengte, dorpsstraat als dorpsweg). Het etymologisch beginsel houdt in dat de oorspronkelijke schrijfwijze bepalend is voor de schrijfwijze. Dit beginsel geldt bijvoorbeeld voor woorden die in het verleden verschillend werden uitgesproken, zoals rauw en rouw. Het beginsel van de taal van herkomst bepaalt de schrijfwijze van de vele woorden in de Nederlandse taal die uit andere talen afkomstig zijn. Daarnaast zijn de regels voor de verdubbeling en verenkeling van kracht. Al naar gelang klankgroepen (de stukjes waarin woorden worden uitgesproken) op een lange klinker of een korte klinker eindigen, geldt de regel van de verenkeling of de regel van de verdubbeling. Al deze beginselen en regels, die ook weer uitzonderingen kennen, zijn van invloed op de spelling. Directe strategie en indirecte strategieën Spelling in beeld richt zich zowel op het spellingproduct (het juist spellen van zo veel mogelijk woorden) als op het spellingproces (het kunnen bepalen van de juiste denkwijze om te komen tot de juiste spelling van een woord). Daarom krijgen spellingstrategieën veel nadruk. Een spellingstrategie is een aanpak. Hoe gaat iemand die woorden spelt te werk? Geoefende spellers passen bij het schrijven van de meeste woorden de directe strategie toe. Daarbij speelt het geheugen een belangrijke rol. Van elk woord is bepaalde informatie vastgelegd in het zogenaamde mentale lexicon. Daarbij gaat het om informatie over de klank, de uitspraak, de vorm, de betekenis en over de mogelijkheid het woord met andere woorden te combineren (syntactische informatie). Van verreweg de meeste woorden is zulke informatie al in het mentale lexicon aanwezig voordat een kind deze woorden leert spellen. Bij het spellen leert het kind deze informatie te koppelen aan de zogenaamde orthografische informatie, de informatie over hoe een woord gespeld wordt. Volgens recente theorieën zou daarbij sprake zijn van versmelting: wanneer een kind een bepaald woord hoort, wordt de overige informatie over dat woord geactiveerd. Zo kunnen leerlingen woorden ‘ophalen’ uit hun geheugen. Wanneer ervaren spellers het woord bomen schrijven, passen zij de directe strategie toe, dat wil zeggen: zij hoeven er niet meer over na te denken hoe zij dat woord schrijven, zij kunnen dat woord ophalen uit hun geheugen. Het spellingonderwijs is erop gericht dat de leerlingen zo veel mogelijk woorden kunnen

GROEP 6

16-12-13 18:06


schrijven door toepassing van deze directe strategie. Maar de orthografische informatie over woorden wordt niet zomaar toegevoegd aan het mentale lexicon. Dat vergt instructie en oefening. Pas na een aantal jaren spellingonderwijs kan een kind een behoorlijk aantal frequente woorden foutloos volgens de directe strategie schrijven. Zolang leerlingen niet de vaardigheid hebben om woorden volgens de directe strategie te schrijven, leren zij gebruik te maken van indirecte strategieën. Omdat gebleken is dat veel leerlingen moeite hebben om meerdere strategieën efficiënt toe te passen, is ervoor gekozen om het aantal hoofdstrategieën te beperken: - klankstrategie; - regelstrategie; - onthoudstrategie. Elke strategie is gekoppeld aan een kleur, die terugkomt op de uitlegkaarten. Ook past bij elke strategie een eigen figuurtje. Klankstrategie Bij de klankstrategie (fonologische strategie) wordt benadrukt dat er een vaste relatie bestaat tussen een klank en de schrijfwijze daarvan. Dat kan gaan om losse klanken: de klank /oe/ schrijf je als oe. Maar ook bij clusters van klanken is er een vaste relatie tussen klank en schrijfwijze. Zo wordt de klank /ooj/ altijd als ooi geschreven. De klankstrategie bouwt voort op het spellen in groep 3. Daarin schrijven de leerlingen woorden op door ze eerst in klanken te hakken (auditieve discriminatie) en de letters bij die klanken in de goede volgorde op te schrijven. Bij de klankstrategie past de kleur groen en dit figuurtje: Regelstrategie Met de regelstrategie leren de leerlingen regels toe te passen om woorden goed te schrijven. Een voorbeeld van een regel is: Hoor je aan het eind van een woord de klank /t/? Maak het woord dan langer om te weten of je een d of een t schrijft. Je kunt het woord strand niet goed schrijven door het woord in klanken te hakken en vervolgens de letters bij de klanken in de goede volgorde op te schrijven (strant). Bij de regelstrategie past de kleur oranje en dit figuurtje: Onthoudstrategie (woordbeeldstrategie) Bij veel woorden bestaat er geen eenduidige koppeling van klanken en schrijfwijze. De ei klinkt hetzelfde als de ij. De leerlingen leren dat ze deze woorden moeten onthouden door inprenting. Bij andere woorden bestaat officieel wel een klankverschil, maar dat klankverschil is niet altijd duidelijk hoorbaar, onder meer door regionale verschillen. Daarom zijn ook woorden die beginnen met f~, v~, s~ en z~ bij de onthoudwoorden ondergebracht. Alleen bij de onthoudwoorden wordt de term woorden van de week gebruikt. In groep 4 leren de leerlingen in de lessen over onthoudwoorden steeds acht nieuwe woorden die ze moeten

onthouden: de woorden van de week. Vanaf groep 5 zijn dat steeds twaalf woorden. In de opdrachten van het werkboek wordt ervan uitgegaan dat de leerlingen die woorden vanaf dat moment kennen. Maar natuurlijk kunnen zij die onthoudwoorden opzoeken als ze twijfelen aan de juiste spelling. Op uitlegkaarten in de hogere leerjaren staat onder de woorden van de week steeds een selectie van belangrijke woorden die de leerlingen de voorgaande jaren hebben moeten leren. Op de uitlegkaarten met klank- en regelwoorden wordt de term woorden van de week niet gebruikt. Alle woorden op die kaarten zijn voorbeeldwoorden. Het gaat er niet alleen om dat de leerlingen de woorden op de kaart goed kunnen spellen, zij moeten die spellingkwestie herkennen en toepassen in alle woorden die bij die categorie passen. Bij de onthoudstrategie past de kleur blauw en dit figuurtje: NB: In Spelling in beeld 1 werd niet over onthoudwoorden, maar over weetwoorden gesproken. Voor de term onthoudwoorden is gekozen omdat leerlingen het werkwoord weten vaak gebruiken als zij naar de directe strategie verwijzen. Gevraagd naar de aanpak die een leerling heeft toegepast, kan een leerling ook bij klank- en regelwoorden antwoorden: ‘Dat weet ik gewoon’. Daardoor kan de betekenis van de term weetwoorden enigszins vervagen. Als u van Spelling in beeld 1 overstapt naar Spelling in beeld 2, is het geen enkel bezwaar om de term weetwoorden te blijven gebruiken als leerlingen daaraan gewend zijn, eventueel naast de term onthoudwoorden. Spellingcategorieën Voor de onveranderlijke woorden hanteert Spelling in beeld dus drie strategieën (aanpakken). De aan te leren woorden zijn ingedeeld in spellingcategorieën (groepen woorden met hetzelfde spellingprobleem). Spelling in beeld onderscheidt bij de onveranderlijke woorden 35 categorieën. Voorbeelden van categorieën zijn: K3: woorden met ng en nk (klankstrategie), R5: woorden met open en gesloten lettergrepen (regelstrategie) en O1: woorden met ei en ij (onthoudstrategie). In vergelijking tot Spelling in beeld 1 zijn de categorieën meer geclusterd. Zo hadden in Spelling in beeld 1 meerdere categorieën (met meerdere uitlegkaarten) betrekking op de spelling van woorden met meer lettergrepen of klankgroepen. In de huidige versie van Spelling in beeld is dat één categorie: R5. In de lagere leerjaren is die categorie verdeeld in drie subcategorieën met drie uitlegkaarten (R5-a, R5-b en R5-c); in groep 8 wordt de uitleg over die kwestie samengevat op één uitlegkaart R5. Over de jaren heen lopen veel categorieën door. Zo begint categorie R4: meervouden in groep 4 met meervouden op ~en en ~s. In de loop van de jaren komen bij R4 andere manieren van meervoudsvorming aan de orde, zoals meervouden op ~ven en ~zen en meervouden op ~’s. In groep 8 is aandacht voor meervouden op ~iken en ~esen (haviken, dreumesen). Op de uitlegkaarten R4 in de hogere jaren wordt steeds kort aandacht besteed aan de meervoudsvormen die in de voorgaande jaren behandeld zijn.

13 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 13

16-12-13 18:06


Leerlijn werkwoordspelling De leerlijn werkwoordspelling begint in Spelling in beeld 6a. Aan het eind van Spelling in beeld 7b hebben de leerlingen geleerd zo goed als alle werkwoordvormen correct te schrijven. In Spelling in beeld 8a en 8b wordt veel geoefend met het schrijven van allerlei werkwoordvormen. De leerlijn werkwoordspelling wordt in Spelling in beeld 8b afgerond. In dat deel komt nog de spelling aan de orde van een aantal werkwoorden die aan het Engels zijn ontleend. De leerlijn werkwoordspelling rust op de volgende twee pijlers: - Voor het schrijven van persoonsvormen heb je de keus uit slechts vijf vormen: drie in de tegenwoordige tijd, twee in de verleden tijd. - Voor andere werkwoordvormen dan persoonsvormen gelden de gewone spellingregels. Vijf persoonsvormen Bijna alle werkwoorden hebben vijf persoonsvormen (zie het schema boven aan pagina 15). Vooral de volgende persoonsvormen leveren problemen op: - In de tegenwoordige tijd (tt) zorgen de ik-vorm en de hij-vorm van werkwoorden op ~den, zoals vinden en worden, voor veel problemen. Voor leerlingen is het verwarrend om twee woorden die hetzelfde klinken de ene keer als vind, de andere keer als vindt te moeten schrijven. - In de verleden tijd (vt) levert de spelling van de zwakke (of: regelmatige) werkwoorden de meeste problemen op, vooral bij vormen als ik praatte en wij wachtten. De leerlingen leren: als in het hele werkwoord vóór ~en een medeklinker van ’t kofschip staat, dan komt achter de ik-vorm tt te of ten te staan. Staat vóór ~en een andere letter, dan is de uitgang de of den. - Een derde probleem waar de meeste leerlingen moeite mee hebben, is de spelling van werkwoorden waarvan de hij-vorm tt hetzelfde klinkt als de deelwoordvorm (gebeurt – gebeurd, vertelt – verteld). Geen persoonsvorm? Dan gelden de gewone spellingregels Als een werkwoordvorm geen persoonsvorm is, gelden de gewone spellingregels. Die gelden bijvoorbeeld ook voor het voltooid deelwoord en het daarvan afgeleide bijvoeglijke naamwoord (de gemelde schade, de geredde zwemmer). Die woorden worden gewoon geschreven volgens de regels voor bijvoeglijke naamwoorden en voor woorden met meer lettergrepen. (Alleen voor de bijvoeglijke naamwoorden die zijn afgeleid van een voltooid deelwoord op ~en geldt een aparte regel: anders dan bij andere bijvoeglijke naamwoorden blijft de n van het deelwoord staan: de gesloten deur.) Opbouw leerlijn werkwoordspelling De leerlijn werkwoordspelling kent de volgende opbouw: 6a: - kennismaking werkwoorden; - van allerlei werkwoorden de drie persoonsvormen tt schrijven; 6b: - persoonsvormen van werkwoorden op ~den schrijven; - verder oefenen met de drie persoonsvormen tt;

14 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 14

7a: - sterke en zwakke werkwoorden; - regel van ’t kofschip; - van allerlei werkwoorden de vijf persoonsvormen (drie in de tt, twee in de vt) schrijven; 7b: - van zwakke werkwoorden op ~ten en ~den de vijf persoonsvormen schrijven; - voltooid deelwoord schrijven; - werkwoordvormen schrijven waarvan de hijvorm tt hetzelfde klinkt als de deelwoordvorm (gebeurt – gebeurd, vertelt – verteld); - van deelwoorden afgeleide bijvoeglijke naamwoorden schrijven; 8a: - oefenen en toepassen van alle werkwoordvormen; 8b: - oefenen en toepassen van alle werkwoordvormen; - werkwoordvormen van werkwoorden die aan het Engels ontleend zijn. Schema werkwoordspelling De verschillende werkwoordvormen worden ook in een schema weergegeven. Dat is geen beslisschema dat bedoeld is om leerlingen via ja/nee-vragen naar de juiste spelling van werkwoordvormen te leiden. Het belangrijkste doel van het schema is: laten zien dat werkwoordspelling in beginsel een overzichtelijk geheel is. Dat gebeurt door steeds de persoonsvormen (drie in de tt, twee in de vt) centraal te stellen en daarnaast informatie te geven over de andere werkwoordvormen. Het werkwoordschema wordt digitaal verspreid. Het is ook bedoeld om in de klas digitaal aan te bieden. Het voordeel daarvan is dat de leerlingen niet steeds alle informatie over werkwoorden tegelijk zien: u kiest elke keer het deel van het schema dat u wilt behandelen. De rest van het schema is dan niet of niet duidelijk zichtbaar. Een ander voordeel is dat u gefaseerd kunt laten zien hoe persoonsvormen gevormd worden. Zo zien de leerlingen dat hij wordt niet gevormd wordt door dt achter hij wor te plaatsen, maar doordat achter de ik-vorm ik word een t komt, net als bij de andere werkwoorden. Met de leerkrachtassistent kunt u de schema’s van bestaande werkwoorden tonen. De schema’s van veel werkwoorden zijn al ingevoerd en dat aantal zal nog uitgebreid worden. Daardoor kunt u in uw lessen instructie geven aan de hand van verschillende voorbeeldwerkwoorden. Bij een vraag over een bepaald werkwoord hoeft u meestal niet te verwijzen naar een ander werkwoord; u kunt dan gewoon het schema van dat werkwoord laten zien. Op de uitlegkaarten over werkwoorden staan steeds delen van het schema weergegeven, meestal alleen de persoonsvormen waarover uitleg wordt gegeven. In de werkwoordschema’s worden de volgende kleuren gebruikt: - rode letters: dit zijn opvallende en belangrijke letters, bijvoorbeeld de d van werkwoorden op ~den, of de letter van het hele werkwoord die belangrijk is voor de regel van ’t kofschip. - blauwe letters: dat zijn de letters voor de uitgangen van persoonsvormen. In de tt de t van de hij-vorm, in de vt de uitgangen te, ten, de en den.

GROEP 6

16-12-13 18:07


lopen

vragen

durven

wachten

vinden

u ik loop nu v hij loopt nu w wij lopen nu x ik liep toen y wij liepen toen

u ik vraag nu v hij vraagt nu w wij vragen nu x ik vroeg toen y wij vroegen toen

u ik durf nu v hij durft nu w wij durven nu x ik durfde toen y wij durfden toen

u ik wacht nu v hij wacht nu w wij wachten nu x ik wachtte toen y wij wachtten toen

u ik vind nu v hij vindt nu w wij vinden nu x ik vond toen y wij vonden toen

Inhoud Spelling in beeld 6a en 6b In Spelling in beeld 6a en 6b gaat het om de drie persoonsvormen van de tegenwoordige tijd. De term tegenwoordige tijd speelt daarbij nog nauwelijks een rol. Bij alle opdrachten gaat het gewoon om de tegenwoordige tijd. In Spelling in beeld 6a leren de leerlingen werkwoorden te herkennen. Ze leren de termen hele werkwoord en persoonsvorm: de persoonsvorm is de werkwoordvorm die je in zinnen gebruikt. Ze leren van ieder werkwoord de drie persoonsvormen tt te schrijven: 1. ik-vorm; 2. hij-vorm; 3. wij-vorm. Van deze drie persoonsvormen geeft de wij-vorm zelden problemen, omdat die gelijk is aan het hele werkwoord. De leerlingen leren de ikvorm te schrijven door van het hele werkwoord en af te halen. Ze leren dat de hij-vorm de ik-vorm + t is. Daarbij mag je dus niet de verlengingsregel (hond-honden) toepassen: je schrijft hij wandelt en hij speelt. Ze leren dat je bij het onderwerp jij ofwel de hij-vorm (als jij vóór de persoonsvorm staat), ofwel de ik-vorm (als jij achter de persoonsvorm staat) moet schrijven. In Spelling in beeld 6b oefenen de leerlingen verder met de persoonsvormen van verschillende werkwoorden. Ze leren dan ook de persoonsvormen van werkwoorden op ~den te schrijven. Daarbij leren ze dat ze bij twijfel in gedachten een persoonsvorm van lopen kunnen invullen: mijn oma loopt – met een t, dus: mijn oma wordt – ook met een t; jij loopt – met een t, dus: jij wordt – ook met een t; loop je? – zonder t, dus: word je? – ook zonder t. Opdrachten in andere lessen In jaargroep 6 krijgen de leerlingen in blok 2, 4 en 6 telkens drie lessen met instructie over werkwoordspelling. De instructie wordt in die lessen verwerkt. Maar ook in andere lessen: vanaf blok 2 van 6a is opdracht 5 van iedere les een werkwoordopdracht, waarin eerder aangeboden instructie wordt verwerkt. Die lijn wordt in Spelling in beeld 7 en 8 voortgezet. Bij de leerlijn werkwoorden past de kleur paars en dit figuurtje:

Analogiebeginsel Alleen bij de werkwoorden wordt de analogiestrategie gebruikt om nieuwe woorden aan te leren. Bij de onveranderlijke woorden, de niet-werkwoorden, gebeurt dat niet. Er is dus geen aparte groep ‘net als-woorden’. Het analogiebeginsel gaat ervan uit dat leerlingen zelf de overeenkomst ontdekken in een rijtje ‘net als-woorden’. Veel zwakke spellers hebben er moeite mee om die impliciete overeenkomst voor zichzelf te benoemen en te gebruiken. Daarom wordt de analogiestrategie niet gebruikt bij de instructie van nieuwe woorden. Toch is het analogiebeginsel zeer bruikbaar voor het spellingonderwijs. Wij raden u aan er vooral in de verwerkings- en toepassingsfase gebruik van te maken. Op de meeste uitlegkaarten zijn een of meer categoriewoorden afgebeeld. Daar kunt u naar verwijzen, bijvoorbeeld als leerlingen in eigen teksten fouten maken of twijfelen over de spelling van een woord: ‘Weet je niet hoe je het verkleinwoord van bord schrijft? Kijk naar het woord handje, het woord bordje wordt op dezelfde manier gevormd’. Bij de weektips staat regelmatig de tip Woorden wisselen. Op het bord worden woorden geschreven die regelmatig door de leerlingen omgewisseld worden voor woorden uit dezelfde spellingcategorie. Ook dan wordt het analogiebeginsel niet toegepast om woorden te leren, maar wel om kennis over aangeleerde woorden uit te breiden. Hulpstrategie (opzoekstrategie) De leerlingen leren ook woorden op te zoeken in een woordenlijst of woordenboek. Het spellingonderwijs is erop gericht dat de leerlingen over de kennis en de vaardigheid beschikken om de meeste frequente woorden foutloos te schrijven. Maar er zullen altijd woorden zijn waarvan de juiste spelling voor twijfels zorgt, ook bij zeer geoefende spellers. De leerlingen leren vanaf deel 7b dat ook het opzoeken van een woord in een woordenboek of woordenlijst een volwaardige spellingstrategie is.

15 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 15

16-12-13 18:07


Leerstofoverzicht Spelling in beeld 6a

Spelling in beeld 6b

blok 1 Les 1 spellingtermen Les 2 O1: woorden met ei Les 3 herhaling K: klankwoorden Les 4 R5-b, R5-c, R6: woorden met open en gesloten lettergrepen Les 5 O1: woorden met ij Les 6 herhaling O: onthoudwoorden Les 7 R5-a, R5-b, R5-c: woorden met open en gesloten lettergrepen Les 8 herhaling blok 1 Les 9 herhaling R: regelwoorden

blok 5 Les 1 K10-b: vaste stukjes achteraan: ~ing, ~sel, ~te en ~heid Les 2 O6-b: struikelblokken 2 Les 3 herhaling O5: woorden met ch en cht Les 4 R4: meervouden op ’s Les 5 O1: woorden met ei en ij Les 6 herhaling W2-a, W2-b, W3-a: hele werkwoord, persoonsvormen Les 7 R7: hoofdletters en leestekens Les 8 herhaling blok 5 Les 9 herhaling woorden met meer lettergrepen

blok 2 Les 1 W1-a: hele werkwoord, persoonsvormen Les 2 O2: woorden met ou Les 3 herhaling R4, O6-a: meervouden van woorden op ~f en ~s Les 4 W1-b: persoonsvormen: ik-vorm Les 5 O7: woorden met /ie/ = i Les 6 herhaling K3: woorden met ng en nk Les 7 W1-c: persoonsvormen: hij-vorm Les 8 herhaling blok 2 Les 9 herhaling woorden met meer lettergrepen

blok 6 Les 1 W3-b: persoonsvormen van werkwoorden op ~den Les 2 O3: woorden met f~, gevolgd door een klinker Les 3 herhaling R3: samenstellingen Les 4 W3-c: persoonsvormen van werkwoorden met een ik-vorm op ~a, ~ij of ~ou Les 5 O4: woorden met s~, gevolgd door een klinker Les 6 herhaling W2, W3-a: hele werkwoord, persoonsvormen Les 7 W1-d: hele werkwoord, persoonsvormen Les 8 herhaling blok 6 Les 9 herhaling woorden met meer lettergrepen

blok 3 Les 1 R1: woorden op ~d en ~t Les 2 O8-b: woorden met /k/ = c Les 3 herhaling K10-a: vaste stukjes achteraan: ~ig(e) en ~lijk(e) Les 4 R2: verkleinwoorden Les 5 O8-b: woorden met /kt/ = ct Les 6 herhaling W1-a, W1-b, W1-c: hele werkwoord, persoonsvormen Les 7 R3: samenstellingen Les 8 herhaling blok 3 Les 9 herhaling woorden met meer lettergrepen blok 4 Les 1 W2-a: persoonsvormen van werkwoorden op ~gen en ~chen Les 2 O5: woorden met ch en cht Les 3 herhaling K5: woorden met een stomme e Les 4 W2-b: persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen Les 5 O8-a: woorden met /s/ = c Les 6 herhaling W1, W2: hele werkwoord, persoonsvormen Les 7 W3-a: persoonsvormen van werkwoorden op ~ten Les 8 herhaling blok 4 Les 9 herhaling woorden met meer lettergrepen

blok 7 Les 1 R9: woorden met ’s Les 2 O2: woorden met au Les 3 herhaling O7: woorden met /ie/ = ie of i Les 4 K10-c: vaste stukjes achteraan: ~atie, ~itie en ~tie Les 5 O8-a, O8-b: woorden met /s/ = c, /k/ = c en /kt/ = ct Les 6 herhaling W1-d, W2, W3: hele werkwoord, persoonsvormen Les 7 K6: vaste stukjes vooraan: on~, ont~, ge~, be~ en ~ver Les 8 herhaling blok 7 Les 9 herhaling woorden met meer lettergrepen blok 8 Les 1 R8: bijvoeglijke naamwoorden Les 2 O5: woorden met /zj/ = g Les 3 herhaling K: klankwoorden Les 4 W1-e: overzicht persoonsvormen tegenwoordige tijd Les 5 06-a, O6-b: struikelblokken 1 en 2 Les 6 herhaling O: onthoudwoorden Les 7 R5-a, R5-b, R5-c: woorden met meer lettergrepen Les 8 herhaling blok 8 Les 9 herhaling R: regelwoorden

K = klankwoorden R = regelwoorden O = onthoudwoorden W = werkwoorden Een compleet leerstofoverzicht van de methode Spelling in beeld vindt u op de website www.spellinginbeeld.nl.

16 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 16

GROEP 6

16-12-13 18:07


BLOK

GEVOEL

4 Week 1 persoonsvormen van werkwoorden op ~gen en ~chen

2F

O5

onthoudwoorden met ch en cht

1F

K5

klankwoorden met een stomme e (herhalingsles) 1F

Les 1

W2-a

Les 2 Les 3

Week 2 Les 4

W2-b

persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen

2F

Les 5

O8-a

onthoudwoorden met /s/ = c

1F

Les 6

W1, W2

werkwoorden (herhalingsles)

2F

persoonsvormen van werkwoorden op ~ten

2F

Week 3 Les 7

W3-a

Eventueel signaaldictee Les 8

herhaling blok 4

1F/2F

Les 9

woorden met meer lettergrepen (herhalingsles) 1F

Week 4 Controledictee Vervolgactiviteiten: - herhalingstaken - plustaken

89 sib2_6a_hl-bw-blok4.indd 89

18-12-2013 11:35:05


BLOK 4 GEVOEL LES 1 BLOK

4 LES

1

Doel

Lesorganisatie Aanpak 3

De leerlingen leren de persoonsvormen van werkwoorden op ~gen en ~chen correct te schrijven.

Wat ga je leren? Op verkenning 1

introductie en uitleg

Uitleg 2

opdrachten maken en uitleg lezen

Aan de slag 3

Basisstof • Werkboek 6a, pagina 58 en 59 • Uitlegkaart W2-a • Antwoordenboek 6a, pagina 58 en 59 Op het digibord Leerkrachtassistent Spelling in beeld Extra stof • Online software Spelling in beeld • Taalmaker • Online taken: www.spellinginbeeld.nl

Didactische achtergrond W2-a: persoonsvormen van werkwoorden op ~gen en ~chen - De leerlingen weten al dat werkwoorden (in de tegenwoordige tijd) drie persoonsvormen hebben, waarvan de hij-vorm gemaakt wordt door achter de ik-vorm een t te plaatsen. Voor werkwoorden op ~gen en ~chen is dat niet anders. Werkwoorden op ~gen worden in deze les apart aangeboden, omdat veel leerlingen in het begin onwennig tegen de lettercombinatie gt aankijken. Veel leerlingen denken bij de klanken /gt/ automatisch aan de lettercombinatie cht. In groep 4 en 5 leerden ze: staat vóór /gt/ een korte klinker, dan schrijf je cht, behalve bij: (hij) zegt, (hij) legt en (hij) ligt. Staat vóór /gt/ een lange klinker of een tweetekenklinker, dan schrijf je gt. Nu leren ze: is een woord op /gt/ een hijvorm van een werkwoord op ~gen, dan schrijf je gt. Is dat niet het geval, dan schrijf je altijd cht. - Werkwoorden op ~chten komen aan de orde in les 7 van dit blok. Daarin gaat het om de persoonsvormen van werkwoorden die op ~ten eindigen.

90 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 90

Aanpak 1

doel bespreken en taakinstructie

referentieniveau: 2F

Materialen

Aanpak 2

4

5

6

7

8

opdrachten maken

Terugkijken

opdracht maken

9

les(doel) evalueren

Werkvormen:

begeleid

verlengde instructie en feedback opdrachten maken

zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Lesactiviteiten Wat ga je leren? Doel bespreken en taakinstructie. Op verkenning 1 Persoonsvormen omcirkelen; de persoonsvormen op ~chen kleuren. Uitleg 2 Uitleg over persoonsvormen van werkwoorden op ~gen en ~chen. Aan de slag 3 Bij afbeeldingen de hij-vorm van werkwoorden op ~gen en ~chen invullen. 4 Van woorden op ~gen en ~chen de dertien werkwoorden omcirkelen. 5 Van werkwoorden de drie persoonsvormen opschrijven. 6 Rijmende hij-vormen afmaken. 7 In zinnen de goede persoonsvormen van werkwoorden opschrijven. 8 Aangeven welke drie hij-vormen niet afkomstig zijn van werkwoorden op ~gen en ~chen; hiervan het hele werkwoord opschrijven; de zin over deze drie werkwoorden afmaken. Terugkijken 9 Aangeven welke uitspraken over werkwoordvormen op ~gt en ~chen kloppen. Klaar? Extra stof kiezen.

Tips voor na de les - Laat werkwoorden op ~gen en ~chen ook buiten de spellinglessen aan de orde komen. Wijs de leerlingen erop als hij-vormen van deze werkwoorden voorkomen in teksten die ze lezen of bespreken. Noem bij de vormen op ~gt steeds de hele werkwoorden en maak duidelijk dat die op ~gen eindigen. - Zie verder de weektips bij les 3.

GROEP 6

16-12-13 18:18


Werkvormen Zelfstandig leren: aanpak 3 en 2 Individueel leren Leerlingen kunnen deze les volledig zelfstandig doorwerken. Samenwerkend leren Leerlingen kunnen tijdens de les ook samenwerken, bijvoorbeeld in tweetallen. In dat kader past de volgende suggestie: Uitleg samenvatten Bij elke witregel in de uitleg op de uitlegkaart pauzeren; om de beurt het voorgaande stukje in eigen woorden navertellen.

Begeleid leren: aanpak 1 en 2 Bij deze werkvorm behandelt u de les klassikaal of begeleidt u een specifieke groep leerlingen. U kunt hierbij gebruikmaken van de leerkrachtassistent voor het digibord en de volgende interactieve mogelijkheden. Extra bij Op verkenning - Bespreek de tekst van opdracht 1. Kennen de leerlingen dat gevoel: vooraf zenuwachtig zijn voor een optreden, en gaandeweg merken dat het eigenlijk enorm meevalt? - Bespreek wat leerlingen weten over werkwoorden en persoonsvormen. Persoonsvormen zijn vormen van het werkwoord. In een zin staat altijd een persoonsvorm. Met drie verschillende persoonsvormen, de ik-vorm, de hij-vorm en de wij-vorm, kun je met alle mogelijke onderwerpen zinnen maken. De hij-vorm maak je door achter de ik-vorm een t te plaatsen: ik loop – hij loopt – wij lopen; ik leer – zij leert – de kinderen leren; ik huil – de baby huilt – de mensen huilen.

Extra bij Uitleg - Maak duidelijk: hoor je aan het eind van een woord de klanken /gt/? Bedenk dan of dat de hij-vorm kan zijn van een werkwoord op ~gen. Als dat niet het geval is, dan schrijf je de klankencombinatie /gt/ altijd als cht. - Laat de leerlingen werkwoorden op ~gen en ~chen noemen. Bespreek de eindletters van elk werkwoord dat de leerlingen noemen. Eindigt het werkwoord op ~gen of op ~chen? Bijvoorbeeld: leggen, liggen, vragen, eindigen, verbergen, lachen, juichen, pochen, kuchen. - Wijs erop dat er veel meer werkwoorden op ~gen dan werkwoorden op ~chen zijn. Er zijn ook werkwoorden op ~chten (zoals wachten en vechten). Die horen bij de werkwoorden op ~ten die in les 7 aan de orde komen. - Bespreek de schema’s op de uitlegkaart. Je ziet dat een werkwoord op ~gen de g houdt, een werkwoord op ~chen houdt de letters ch. Net als bij andere werkwoorden komt er bij de hij-vorm een t achter de ik-vorm te staan. Extra bij Aan de slag Ga na of de bedoeling van de opdrachten duidelijk is. Extra bij Terugkijken - Bespreek wat de leerlingen deze les geleerd hebben. - Gebruik de leerkrachtassistent (blok 4, les 1) om te laten zien hoe deze categorie past in de leerstofopbouw van het schooljaar.

Omgaan met verschillen Niveaudifferentiatie

Tempodifferentiatie

Leerlingen die meer aankunnen, volgen aanpak 3. Zij werken de les zelfstandig door en maken de opdrachten met 1, 2 en 3 stippen. Leerlingen die nog een basisinstructie nodig hebben om het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 2. Zij werken kort begeleid en daarna zelfstandig en maken de opdrachten met 1 en 2 stippen. Leerlingen die moeite hebben het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 1. Zij werken een groot deel van de les onder uw begeleiding en maken alleen de opdrachten met 1 stip.

Leerlingen die sneller werken Laat deze leerlingen werken met Taalmaker (het pakket biedt taken op drie niveaus), zet de online software Spelling in beeld in of kies voor digitale plustaken via www.spellinginbeeld.nl. Leerlingen die langzamer werken Laat voor deze leerlingen eventueel de volgende opgaven vervallen: 5. derde en vierde kolom; 8. gehele opdracht.

91 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 91

16-12-13 18:18


BLOK 4 GEVOEL LES 2 BLOK

4 LES

2

Doel

Lesorganisatie Aanpak 3

De leerlingen leren onthoudwoorden met ch en cht correct te schrijven.

Wat ga je leren?

doel bespreken en taakinstructie

1

introductie en uitleg

Uitleg 2

Materialen

opdrachten maken en uitleg lezen

Aan de slag 3

Op het digibord Leerkrachtassistent Spelling in beeld Extra stof • Online software Spelling in beeld • Taalmaker • Online taken: www.spellinginbeeld.nl

Aanpak 1

Op verkenning

referentieniveau: 1F

Basisstof • Werkboek 6a, pagina 60 en 61 • Uitlegkaart O5 • Antwoordenboek 6a, pagina 60 en 61

Aanpak 2

4

5

6

7

opdrachten maken

8

Terugkijken

opdracht maken

9

les(doel) evalueren

Werkvormen:

begeleid

verlengde instructie en feedback opdrachten maken

zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Lesactiviteiten Wat ga je leren? Doel bespreken en taakinstructie. Op verkenning 1 Keuzewoorden met ch, cht en gt in een tekst invullen.

Didactische achtergrond O5: woorden met ch en cht - In woorden als toch en kachel schrijf je de klank /g/ als ch. Dat zijn pure onthoudwoorden. Ook in groep 6 leren de leerlingen weer een aantal van die woorden. - In groep 4 en 5 hebben de leerlingen een handvat geleerd om woorden die op /gt/ eindigen goed te kunnen schrijven. Ze leerden: staat vóór /gt/ een korte klinker, dan schrijf je cht, behalve bij: (hij) zegt, (hij) legt en (hij) ligt. Staat vóór /gt/ een lange klinker of een tweetekenklinker, dan schrijf je gt. - In les 1 van dit blok hebben de leerlingen geleerd dat alle woorden op ~gt hij-vormen van werkwoorden op ~gen zijn. Veel opdrachten zijn er dan ook niet meer op gericht om vast te stelen wat je vóór /gt/ hoort, maar om te bepalen of bij een woord op /gt/ een werkwoord op ~gen past. Is dat niet het geval, dan schrijf je het woord altijd met cht. - Op uitlegkaart O5 staan ook woorden waarin de g als /zj/ klinkt. Die woorden komen aan de orde in les 2 van blok 8.

92 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 92

Uitleg 2 Uitleg over onthoudwoorden met ch en cht. Aan de slag 3 Woorden met ch of cht bij afbeeldingen schrijven en in zinnen invullen. 4 Woorden met de onleesbaar gemaakte letters g en ch kleuren met twee kleuren. 5 Van werkwoorden de hij-vorm opschrijven. 6 Woorden met ch die bij betekenisomschrijvingen passen in een puzzel schrijven; het gevonden woord opschrijven. 7 Woorden in zinnen afmaken met ch, cht of gt. 8 Van de woorden nacht en recht met gegeven woorden en woordstukjes langere woorden maken. Terugkijken 9 Aangeven in welke rij alle woorden goed gespeld zijn; de twee verkeerd gespelde woorden doorstrepen. Klaar? Extra stof kiezen.

Tips voor na de les - Wijs de leerlingen erop als woorden met ch en cht, afleidingen daarvan en samenstellingen daarmee, voorkomen in teksten die ze lezen of bespreken. - Zie verder de weektips bij les 3.

GROEP 6

16-12-13 18:18


Werkvormen Zelfstandig leren: aanpak 3 en 2 Individueel leren Leerlingen kunnen deze les volledig zelfstandig doorwerken. Samenwerkend leren Leerlingen kunnen tijdens de les ook samenwerken, bijvoorbeeld in tweetallen. In dat kader past de volgende suggestie: Woordbetekenissen verduidelijken Individueel bepalen welke woorden van de woordenpagina qua betekenis het minst algemeen zijn. De betekenis daarvan met elkaar bespreken; eventueel opzoeken.

Begeleid leren: aanpak 1 en 2 Bij deze werkvorm behandelt u de les klassikaal of begeleidt u een specifieke groep leerlingen. U kunt hierbij gebruikmaken van de leerkrachtassistent voor het digibord en de volgende interactieve mogelijkheden. Extra bij Op verkenning - Bespreek de tekst van opdracht 1. Stan doet mee aan een schaatswedstrijd. Laat leerlingen vertellen wat zij over schaatswedstrijden weten. Vertel de leerlingen om een idee van de snelheid te geven dat je een afstand van vijf kilometer in een gewoon wandeltempo aflegt in een uur. Wedstrijdschaatsers doen over die afstand een minuut of zeven. - Laat de leerlingen woorden met ch (zonder t) noemen. In groep 4 en 5 hebben de leerlingen de volgende woorden al geleerd: lach, toch, zich, pech, ach, kachel, lachen, kuchen, juichen, lichaam, echo.

Extra bij Uitleg - Bespreek de uitlegpagina van de uitlegkaart. Wijs erop dat de ch van toch hetzelfde klinkt als de g van nog. Er zijn veel meer woorden waarbij je de klank /g/ als g schrijft. Daarom is het zinvol de woorden met ch (zonder t) te onthouden; de andere woorden schrijf je met g. - Bespreek de kolommen met woorden met ch en cht. Wijs op het woord goochelen. Dat is wat een goochelaar doet, het heeft dus niets te maken met computersoftware. Bespreek ook de betekenis van de woorden gerecht en aanrecht. - Bespreek de uitleg over woorden op /gt/. Wijs erop dat je van een woord op /gt/ alleen hoeft vast te stellen of dat een hij-vorm is van een werkwoord op ~gen. Dan weet je of je dat woord met gt of met cht schrijft. - Noem woorden op /gt/, zoals nacht, weegt, krijgt, volgt, zacht. Laat leerlingen uitleggen of dat woord een hij-vorm van een werkwoord op ~gen is, en dus of je het met gt of cht schrijft. Noem ook /ligt/ (ligt en licht). Omdat dat woord zowel met gt als cht geschreven kan worden, staat het op kaart O6 bij de struikelblokken. - Neem alvast kort de uitleg door over woorden waarin de letter g wordt uitgesproken als /zj/. In les 2 van blok 8 komt deze stof aan de orde. Extra bij Aan de slag Ga na of de bedoeling van de opdrachten duidelijk is. Extra bij Terugkijken - Bespreek wat de leerlingen deze les geleerd hebben. - Gebruik de leerkrachtassistent (blok 4, les 2) om te laten zien hoe deze categorie past in de leerstofopbouw van het schooljaar.

Omgaan met verschillen Niveaudifferentiatie

Tempodifferentiatie

Leerlingen die meer aankunnen, volgen aanpak 3. Zij werken de les zelfstandig door en maken de opdrachten met 1, 2 en 3 stippen. Leerlingen die nog een basisinstructie nodig hebben om het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 2. Zij werken kort begeleid en daarna zelfstandig en maken de opdrachten met 1 en 2 stippen. Leerlingen die moeite hebben het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 1. Zij werken een groot deel van de les onder uw begeleiding en maken alleen de opdrachten met 1 stip.

Leerlingen die sneller werken Laat deze leerlingen werken met Taalmaker (het pakket biedt taken op drie niveaus), zet de online software Spelling in beeld in of kies voor digitale plustaken via www.spellinginbeeld.nl. Leerlingen die langzamer werken Laat voor deze leerlingen eventueel de volgende opgaven vervallen: 5. derde kolom; 6. gehele opdracht; 8. gehele opdracht.

93 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 93

16-12-13 18:18


BLOK 4 GEVOEL LES 3 BLOK

4 LES

3

Lesorganisatie

Doel

Aanpak 3 Wat ga je leren?

De leerlingen herhalen klankwoorden met een stomme e.

Aanpak 2

doel bespreken en taakinstructie (eventueel) verlengde instructie

Op verkenning 1

referentieniveau: 1F

Uitleg

opdrachten maken (uitleg lezen)

2

Materialen

opdrachten maken (uitleg lezen)

Aan de slag

Basisstof • Werkboek 6a, pagina 62 en 63 • Uitlegkaart K5 • Antwoordenboek 6a, pagina 62 en 63 Op het digibord Leerkrachtassistent Spelling in beeld Extra stof • Online software Spelling in beeld • Taalmaker • Online taken: www.spellinginbeeld.nl

Didactische achtergrond Herhaling K5: woorden met een stomme e - De leerstof in deze les is eerder aan de orde gekomen in de volgende lessen: groep 4, blok 2, les 4; groep 5, blok 6, les 7. - In groep 4 hebben de leerlingen kennisgemaakt met de stomme e bij woorden op ~en, ~er, ~el, en ~em, en ook bij woorden met ge~, be~ en ver~. - Sommige zelfstandige naamwoorden eindigen op een stomme e, zoals aarde. Daarnaast is er de grote groep verkleinwoorden die allemaal op een stomme e eindigen. Ook bijvoeglijke naamwoorden eindigen op ~e; uitzonderingen daarop, zoals stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden, komen in groep 7 aan de orde. - Een stomme e kan ook midden in een woord staan. Op uitlegkaart R5-a hebben de leerlingen geleerd dat je in woorden als stempelen na de onbeklemtoonde klank /u/ nooit een dubbele medeklinker schrijft.

3

4

5

6

7

8

Terugkijken

opdracht maken

9

les(doel) evalueren

Werkvormen:

Aanpak 1

begeleid

opdrachten maken (uitleg lezen)

zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Lesactiviteiten Wat ga je leren? Doel bespreken en taakinstructie. Op verkenning 1 Door smileys te kleuren aangeven of je bij gegeven afbeeldingen een positief, een negatief of een neutraal gevoel krijgt; de zeven stomme e’s in de omschrijvingen kleuren. Uitleg 2 Korte (herhalings)uitleg over klankwoorden met een stomme e. Aan de slag 3 Woorden waarvan de tweede lettergreep op een e eindigt in twee kolommen schrijven: e klinkt als /u/ of e klinkt als /ee/. 4 In woorden de stomme e kleuren die aan het eind van een lettergreep staat. 5 Van werkwoorden de drie persoonsvormen opschrijven. 6 Bij betekenisassociaties passende woorden op ~elen opschrijven. 7 Woorden in zinnen afmaken met r of rr. 8 In twee puzzels twee woorden afmaken met een passende lettergreep waarin een stomme e staat; twee lege puzzels vullen met zelfgekozen woorden. Terugkijken 9 De woorden omcirkelen waarin twee of meer stomme e’s staan. Klaar? Extra stof kiezen.

Zelfstandig of begeleid leren? De leerlingen kunnen alle fasen van deze les zelfstandig doorwerken. Geef aanpak 1-leerlingen eventueel verlengde (taak)instructie. Help daarna alleen leerlingen die zonder uw hulp niet vooruit kunnen.

94 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 94

GROEP 6

16-12-13 18:19


BLOK 4 GEVOEL WEEKTIPS BLOK

Weektips

4 WEEK

1

Tips voor tussendoor

Weekdictee

- Gebruik tussendoormomenten om de spellingcategorieën van deze week op een andere manier aan de orde te stellen: > Rijmen: Laat de leerlingen woorden noemen die rijmen op acht en hij vraagt. Laat hen bij persoonsvormen een onderwerp noemen, bijvoorbeeld hij. Ga bij iedere suggestie na of je het woord met ~gt of met ~cht schrijft. > Woordenbingo: Laat de leerlingen acht woorden opschrijven die met het stukje achter beginnen. Bijvoorbeeld: achterwiel, achtervolgen, achteruit, achterna, achterom, achterstevoren, achterkant, achterover, achterstand, achtergrond. Laat leerlingen om de beurt een woord van hun lijst voorlezen. Hebben andere leerlingen dat woord ook opgeschreven? Dan mogen ze een kruisje zetten. Wie het eerst vijf kruisjes heeft, roept Bingo! en wint deze ronde. Controleer de woorden van de winnaar. > Woorden wisselen: Maak op het bord twee kolommen: ~elen en ~eren. Laat de leerlingen werkwoorden (Kun je …?) noemen die in de kolommen passen. De eerste e van ~elen of ~eren moet een stomme e zijn. Laat deze werkwoorden dagelijks vervangen door andere werkwoorden op ~elen en ~eren. Bijvoorbeeld: spiegelen, goochelen, regelen, hengelen, omsingelen, schakelen, verzamelen, trommelen, schommelen, worstelen, scharrelen, aarzelen, treuzelen, knutselen, metselen, wisselen, ritselen, kietelen, spartelen, sleutelen, griezelen, puzzelen, trappelen, lummelen, hinkelen; bibberen, bladeren, schilderen, veranderen, hinderen, bewonderen, vliegeren, weigeren, slingeren, ergeren, luieren, jammeren, timmeren, nummeren, mopperen, schateren, slenteren, luisteren, fluisteren, roosteren, spetteren, computeren, inleveren, veroveren.

- Geef deze les eventueel een weekdictee. - De dicteewoorden komen uit twee spellingcategorieën van deze week (*) en uit eerder aangeboden spellingleerstof. Het dictee bevraagt vier categorieën met vijf opgaven per categorie. Voor de overzichtelijkheid zijn die bij elkaar geplaatst. Om te voorkomen dat de antwoorden voorspelbaar worden, staat bij de onthoudwoorden altijd minstens één opgave uit een andere (sub)categorie. - Lees de zinnen voor. Herhaal de vetgedrukte woorden. Laat de leerlingen de vetgedrukte woorden in een dicteeschrift opschrijven.

* W2-a: persoonsvormen van werkwoorden op ~gen en ~chen NB: Laat uit de zinnen hieronder behalve de persoonsvorm ook steeds het vetgedrukte onderwerp opschrijven. 1. Zie je dat vliegtuig? Dat vliegt misschien wel naar Australië. 2. Je beweegt de hele tijd op je stoel. Stop met dat gewiebel! 3. Els juicht als ze bij hockey scoort. 4. Hij ligt lekker in zijn mand te slapen. 5. Waarom lacht hij toch de hele tijd? * O5: woorden met ch en cht 6. In die holle gang hoor je de echo van je stem heel goed. 7. We hoorden gejuich van het sportveld komen; doelpunt! 8. Sorry hoor, maar dat vind ik echt belachelijk! 9. Als de koning jarig is, zie je overal vlaggen wapperen. 10. Zet je lege glas maar op het aanrecht. K6: woorden met vaste stukjes vooraan: on~, ont~, ge~, be~ en ver~ 11. Er kan altijd een ongelukje gebeuren. 12. We willen ontdekken waar die stank vandaan komt. 13. 3, 5, 7 en 9 zijn oneven getallen. 14. Is een speler gevangen? Die kun je met een tikje bevrijden. 15. Het beslissende doelpunt werd pas in de verlenging gescoord. R6: 16. 17. 18. 19. 20.

woorden op ~a, ~o, ~u en ~ee Moet je je papier zo of zo houden? Dat is nu al de tweede keer dat ik het zeg! Ik fietste weg, maar hij rende me nog een stukje achterna. Dit is een passer. Daarmee kun je op papier een cirkel maken. In de gangkast ligt nog wel een paraplu.

- Schrijf de dicteewoorden op het bord met het nummer van de categorie erbij. Of laat de dicteewoorden met behulp van de leerkrachtassistent op het digibord zien. - Laat de leerlingen hun werk zelf nakijken. - Laat de leerlingen hun fouten aankruisen en verbeteren. - Laat leerlingen met meer dan één fout per categorie de betreffende uitlegkaart nog eens doornemen.

GROEP 6

sib2_6a_hl-bw_boek.indb 95

95 16-12-13 18:19


BLOK 4 GEVOEL LES 4 BLOK

4 LES

4

Doel

Lesorganisatie Aanpak 3

De leerlingen leren de persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen correct te schrijven.

Wat ga je leren? Op verkenning 1

introductie en uitleg

Uitleg 2

opdrachten maken en uitleg lezen

Aan de slag 3

Basisstof • Werkboek 6a, pagina 64 en 65 • Uitlegkaart W2-b • Antwoordenboek 6a, pagina 64 en 65 Op het digibord Leerkrachtassistent Spelling in beeld Extra stof • Online software Spelling in beeld • Taalmaker • Online taken: www.spellinginbeeld.nl

Didactische achtergrond W2-b: persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen - In deze les leren de leerlingen over de persoonsvormen tegenwoordige tijd van werkwoorden op ~ven en ~zen. Omdat de letters v en z nooit aan het eind van een woord staan, eindigt de ik-vorm van die werkwoorden op een f of een s. In de hijvorm komt daar een t achter te staan. - In groep 5 hebben de leerlingen al geleerd dat je het meervoud van veel woorden op ~f en ~s met een v of een z schrijft. Hier gebeurt het omgekeerde, maar ook voor deze werkwoorden geldt dat vóór de v of de z een lange klinker of een tweetekenklinker staat. Bij werkwoorden met een korte klinker als straffen en passen vindt geen medeklinkerverandering plaats. - De spelling van werkwoorden op ~ven en ~zen levert in groep 7 de meeste problemen op. Want in de verleden tijd komt bij deze zwakke werkwoorden achter de ik-vorm niet te(n), maar de(n) te staan, ook al eindigt de ik-vorm tegenwoordige tijd op een f of een s, allebei letters uit ’t kofschip.

96 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 96

Aanpak 1

doel bespreken en taakinstructie

referentieniveau: 2F

Materialen

Aanpak 2

4

5

6

7

8

opdrachten maken

Terugkijken

opdracht maken

9

les(doel) evalueren

Werkvormen:

begeleid

verlengde instructie en feedback opdrachten maken

zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Lesactiviteiten Wat ga je leren? Doel bespreken en taakinstructie. Op verkenning 1 In woordparen werkwoorden afmaken met ~ven of ~zen. Uitleg 2 Uitleg over persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen. Aan de slag 3 Van werkwoorden de ik-vorm en de hij-vorm opschrijven. 4 Aangeven welke woorden op ~ven en ~zen werkwoorden zijn. 5 Persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen in een puzzel invullen; het gevonden woord opschrijven. 6 De persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen omcirkelen. 7 In zinnen de goede persoonsvorm opschrijven. 8 De letters doorstrepen van de hele werkwoorden waarvan vijf woorden afgeleid zijn; met de overblijvende letters een werkwoord vormen. Terugkijken 9 Aangeven in welke rij alle persoonsvormen goed gespeld zijn; de verkeerd gespelde persoonsvormen doorstrepen. Klaar? Extra stof kiezen.

Tips voor na de les - Wijs de leerlingen regelmatig op de v en z in meervouden (zowel van werkwoorden als zelfstandige naamwoorden) die in het enkelvoud in een f en s veranderen. - Zie verder de weektips bij les 6.

GROEP 6

16-12-13 18:19


Werkvormen Zelfstandig leren: aanpak 3 en 2 Individueel leren Leerlingen kunnen deze les volledig zelfstandig doorwerken. Samenwerkend leren Leerlingen kunnen tijdens de les ook samenwerken, bijvoorbeeld in tweetallen. In dat kader past de volgende suggestie: Opdrachten bespreken De bedoeling van de opdrachten vooraf bespreken. De opdrachten individueel maken. Na afloop het werk bespreken; het eigen werk eventueel aanpassen of verbeteren.

Begeleid leren: aanpak 1 en 2 Bij deze werkvorm behandelt u de les klassikaal of begeleidt u een specifieke groep leerlingen. U kunt hierbij gebruikmaken van de leerkrachtassistent voor het digibord en de volgende interactieve mogelijkheden. Extra bij Op verkenning - Laat de leerlingen in tweetallen werkwoorden bedenken met een tegengestelde betekenis. Bijvoorbeeld: komen en gaan, dalen en stijgen, vergroten en verkleinen, aanvallen en verdedigen, stoppen en doorgaan, duwen en trekken. - Herhaal kort wat leerlingen in groep 5 hebben geleerd over zelfstandige naamwoorden op ~f en ~s: als vóór de f of de s een korte klinker staat, dan schrijf je het meervoud met dubbel f of dubbel s (stof – stoffen, klas – klassen); in andere woorden veranderen de eindmedeklinkers f en s in het meervoud in v en z (raaf – raven, poes – poezen).

Extra bij Uitleg - Bespreek de uitleg op de uitlegkaart. Wijs erop dat de eindletters ft en st niet als lettercombinatie aan de hijvormen worden toegevoegd. De ik-vorm eindigt op een f of een s. Daar komt, net als bij andere werkwoorden, in de hij-vorm een t achter te staan. - Wijs op de overeenkomst tussen werkwoorden en zelfstandige naamwoorden op ~ven en ~zen. Voor beide geldt: omdat aan het eind van een woord geen v en geen z kan staan, staat in het enkelvoud een f of een s. - Laat de leerlingen werkwoorden noemen met vóór ~ven of ~zen een lange klinker of een tweetekenklinker. Bijvoorbeeld: geven, leven, graven, draven, kleven, schaven; blazen, razen, lezen; blijven, drijven, schrijven, schroeven, schuiven; kiezen, vriezen, prijzen, reizen, wijzen, bewijzen, kneuzen, niezen, verliezen. - Laat de leerlingen werkwoorden noemen met vóór ~ven of ~zen een medeklinker. Bijvoorbeeld: golven, verven, durven, erven; bonzen, grijnzen, glanzen, peinzen, omhelzen. Ook in al deze werkwoorden verandert de v of de z van het hele werkwoord aan het eind van de ik-vorm in een f of een s. In de hij-vorm komt daar een t achter. Extra bij Aan de slag Ga na of de bedoeling van de opdrachten duidelijk is. Extra bij Terugkijken - Bespreek wat de leerlingen deze les geleerd hebben. - Gebruik de leerkrachtassistent (blok 4, les 4) om te laten zien hoe deze categorie past in de leerstofopbouw van het schooljaar.

Omgaan met verschillen Niveaudifferentiatie

Tempodifferentiatie

Leerlingen die meer aankunnen, volgen aanpak 3. Zij werken de les zelfstandig door en maken de opdrachten met 1, 2 en 3 stippen. Leerlingen die nog een basisinstructie nodig hebben om het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 2. Zij werken kort begeleid en daarna zelfstandig en maken de opdrachten met 1 en 2 stippen. Leerlingen die moeite hebben het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 1. Zij werken een groot deel van de les onder uw begeleiding en maken alleen de opdrachten met 1 stip.

Leerlingen die sneller werken Laat deze leerlingen werken met Taalmaker (het pakket biedt taken op drie niveaus), zet de online software Spelling in beeld in of kies voor digitale plustaken via www.spellinginbeeld.nl. Leerlingen die langzamer werken Laat voor deze leerlingen eventueel de volgende opgaven vervallen: 4. onderste rij; 6. onderste rij; 8. gehele opdracht

97 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 97

16-12-13 18:19


BLOK 4 GEVOEL LES 5 BLOK

4 LES

5

Lesorganisatie

Doel

Aanpak 3

De leerlingen leren onthoudwoorden waarin de klank /s/ geschreven wordt als c.

Wat ga je leren? 1

opdrachten maken en uitleg lezen

Aan de slag

Extra stof • Online software Spelling in beeld • Taalmaker • Online taken: www.spellinginbeeld.nl

Didactische achtergrond O8-a: onthoudwoorden met /s/ = c - Voor het lezen van woorden met een c bestaan vaste regels: staat de c voor een e, een i of een ij? Dan spreek je de c uit als /s/. Staat hij voor een a, een o, een u, een l of een r? Dan spreek je de c uit als /k/. Maar voor het spellen van woorden bieden die regels geen uitkomst: waarom is de eerste letter van sensatie een s en de eerste letter van cent een c? In Spelling in beeld worden woorden met een c daarom aangeboden als onthoudwoorden. - Woorden met een c zijn allemaal leenwoorden uit andere talen. In de loop van de tijd zijn veel van die woorden gewone Nederlandse woorden geworden. Sommige woorden hebben een Latijnse oorsprong. Zo betekende het woord cent in het Latijn honderd. Die betekenis klinkt door in afleidingen als eurocent, centimeter, procent. - Besteed extra aandacht aan de schrijfwijze van woorden met twee c’s, zoals concert en circus. Dat laatste woord is voor leerlingen lastig omdat de klank van de medeklinkers niet verschilt van die van het woord cirkel.

sib2_6a_hl-bw_boek.indb 98

introductie en uitleg

2

3

98

doel bespreken en taakinstructie

Uitleg

Materialen

Op het digibord Leerkrachtassistent Spelling in beeld

Aanpak 1

Op verkenning

referentieniveau: 1F

Basisstof • Werkboek 6a, pagina 66 en 67 • Uitlegkaart O8-a • Antwoordenboek 6a, pagina 66 en 67

Aanpak 2

4

5

6

7

8

opdrachten maken

Terugkijken

opdracht maken

9

les(doel) evalueren

Werkvormen:

begeleid

verlengde instructie en feedback opdrachten maken

zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Lesactiviteiten Wat ga je leren? Doel bespreken en taakinstructie. Op verkenning 1 In een kaartje van Nederland de eigen provincie aankruisen en daarvan de naam opschrijven; een vraag over het kaartje beantwoorden. Uitleg 2 Uitleg over onthoudwoorden waarin de klank /s/ geschreven wordt als c. Aan de slag 3 Van samenstellingen de woorddelen met c opschrijven. 4 In woorden de letters c die als /s/ en als /k/ worden uitgesproken, kleuren met twee kleuren. 5 In rijtjes persoonsvormen de ontbrekende persoonsvormen opschrijven. 6 Zes woorden met /s/ = c in een puzzel invullen. 7 Woorden in zinnen afmaken met s of c. 8 Vier woorden van de uitlegkaart opschrijven; bij elk woord twee bijpassende woorden bedenken. Een andere leerling laten raden welk woord van de uitlegkaart is gekozen. Terugkijken 9 De woorden omcirkelen waarvan de onleesbaar gemaakte letter een c is. Klaar? Extra stof kiezen.

Tips voor na de les - Laat woorden waarin de klank /s/ als c geschreven wordt ook buiten de spellinglessen aan de orde komen. Wijs de leerlingen bijvoorbeeld op woorddelen met de letter c in samenstellingen die voorkomen in teksten die ze lezen of bespreken. - Zie verder de weektips bij les 6.

GROEP 6

16-12-13 18:19


Werkvormen Zelfstandig leren: aanpak 3 en 2 Individueel leren Leerlingen kunnen deze les volledig zelfstandig doorwerken. Samenwerkend leren Leerlingen kunnen tijdens de les ook samenwerken, bijvoorbeeld in tweetallen. In dat kader past de volgende suggestie: Woordbetekenissen verduidelijken Individueel bepalen van welke woorden op de woordenpagina de betekenis het minst algemeen bekend is. De betekenis daarvan met elkaar bespreken; eventueel opzoeken.

Begeleid leren: aanpak 1 en 2 Bij deze werkvorm behandelt u de les klassikaal of begeleidt u een specifieke groep leerlingen. U kunt hierbij gebruikmaken van de leerkrachtassistent voor het digibord en de volgende interactieve mogelijkheden. Extra bij Op verkenning - Bespreek het woord provincie: een deel van een land met een eigen bestuur. Besteed eventueel aandacht aan de locatie op de kaart en de naam van de provincie waar de school staat. Zijn er leerlingen in de klas die ook in een andere provincie hebben gewoond? - Laat de leerlingen woorden noemen met c = /s/ die ze in groep 5 geleerd hebben. Naast de woorden die bij ‘eerder geleerd’ op de uitlegkaart staan, zijn dat de woorden citroen en cent.

Extra bij Uitleg - Bespreek de uitlegpagina van de uitlegkaart. - Bespreek de twaalf woorden van de week. Wijs de leerlingen erop dat ze die woorden moeten onthouden. - Besteed nogmaals aandacht aan de lastige woorden circus en cirkel, die ze al in groep 5 hebben geleerd. Die woorden lijken op elkaar omdat ze allebei met het stukje cir beginnen, gevolgd door de klank /k/. Die wordt in beide woorden echter verschillend geschreven. - Laat de leerlingen voorbeeldzinnen bedenken die de betekenis van enkele woorden verduidelijken, zoals cement, oceaan en lucifer. - Bespreek het woord pincet. Een pincet is een tangetje waarmee je bijvoorbeeld een splinter kunt verwijderen. - Bespreek het woord procent. Mensen gebruiken het begrip 100% ook zonder aan rekenen te denken: 100% betekent dan: helemaal: ‘Weet je dat zeker?’ ‘100%!’ Extra bij Aan de slag - Ga na of de bedoeling van de opdrachten duidelijk is. - Bespreek opdracht 8. Vertel de leerlingen dat zij na opdracht 8 de gekozen woorden van de week moeten bedekken. Een andere leerling moet raden welke woorden bovenaan staan. Extra bij Terugkijken - Bespreek wat de leerlingen deze les geleerd hebben. - Gebruik de leerkrachtassistent (blok 4, les 5) om te laten zien hoe deze categorie past in de leerstofopbouw van het schooljaar.

Omgaan met verschillen Niveaudifferentiatie

Tempodifferentiatie

Leerlingen die meer aankunnen, volgen aanpak 3. Zij werken de les zelfstandig door en maken de opdrachten met 1, 2 en 3 stippen. Leerlingen die nog een basisinstructie nodig hebben om het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 2. Zij werken kort begeleid en daarna zelfstandig en maken de opdrachten met 1 en 2 stippen. Leerlingen die moeite hebben het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 1. Zij werken een groot deel van de les onder uw begeleiding en maken alleen de opdrachten met 1 stip.

Leerlingen die sneller werken Laat deze leerlingen werken met Taalmaker (het pakket biedt taken op drie niveaus), zet de online software Spelling in beeld in of kies voor digitale plustaken via www.spellinginbeeld.nl. Leerlingen die langzamer werken Laat voor deze leerlingen eventueel de volgende opgaven vervallen: 3. derde kolom; 4. onderste rij; 8. gehele opdracht.

99 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 99

16-12-13 18:19


BLOK 4 GEVOEL LES 6 BLOK

4 LES

6

Lesorganisatie

Doel

Aanpak 3 Wat ga je leren?

De leerlingen herhalen persoonsvormen van werkwoorden die ze eerder geleerd hebben.

Aanpak 2

doel bespreken en taakinstructie (eventueel) verlengde instructie

Op verkenning 1

Uitleg

opdrachten maken (uitleg lezen)

2

referentieniveau: 2F

opdrachten maken (uitleg lezen)

Aan de slag 3

Materialen Basisstof • Werkboek 6a, pagina 68 en 69 • Uitlegkaarten W1-a, W1-b, W1-c, W2-a, W2-b • Antwoordenboek 6a, pagina 68 en 69 Op het digibord Leerkrachtassistent Spelling in beeld

4

5

6

7

8

Terugkijken

opdracht maken

9

les(doel) evalueren

Werkvormen:

Aanpak 1

begeleid

opdrachten maken (uitleg lezen)

zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Lesactiviteiten Wat ga je leren? Doel bespreken en taakinstructie.

Extra stof • Online software Spelling in beeld • Taalmaker • Online taken: www.spellinginbeeld.nl

Op verkenning 1 Werkwoorden kiezen die bij een illustratie passen en daarvan de goede persoonsvorm opschrijven.

Didactische achtergrond

Uitleg 2 Korte (herhalings)uitleg over werkwoorden: de drie persoonsvormen tegenwoordige tijd.

Herhaling W1-a, W1-b, W1-c, W2-a en W2-b: persoonsvormen van werkwoorden - In deze les worden de drie persoonsvormen tegenwoordige tijd van werkwoorden herhaald. De leerlingen hebben geleerd dat er maar drie verschillende persoonsvormen zijn. Dat geldt weliswaar alleen voor de tegenwoordige tijd, maar in groep 6 staan alle zinnen met opgaven over werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd. In blok 2 hebben de leerlingen geleerd dat ze bij het schrijven van een persoonsvorm alleen uit de ik-vorm, de hij-vorm en de wij-vorm hoeven te kiezen. In blok 4 is die instructie toegespitst op werkwoorden op ~gen, ~chen, ~ven en ~zen. In les 7 van dit blok volgen nog werkwoorden op ~ten en in blok 6 werkwoorden op ~den. De uitleg over de lastige werkwoorden op ~den bouwt voort op de uitleg over andere groepen werkwoorden. Daarom is het belangrijk dat leerlingen vertrouwd zijn met de manier waarop de persoonsvormen tegenwoordige tijd van andere werkwoorden gevormd worden.

100 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 100

Aan de slag 3 Van werkwoorden de ik-vorm en de hij-vorm opschrijven. 4 In zinnen de ik-vormen, de hij-vormen en de wij-vormen kleuren met drie kleuren. 5 In zinnen de goede persoonsvorm van spelen opschrijven. 6 De woorden aankruisen die (ook) de ik-vorm van een werkwoord kunnen zijn; daarachter de hele werkwoorden opschrijven. 7 In zinnen de goede persoonsvormen opschrijven. 8 Samengestelde werkwoorden maken door eerst vóór twee werkwoorden verschillende woordjes te plaatsen, dan door áchter twee voorzetsels verschillende werkwoorden te plaatsen. Terugkijken 9 Aangeven in welke zinnen het gekleurde woord verkeerd gespeld is. Klaar? Extra stof kiezen.

Zelfstandig of begeleid leren? De leerlingen kunnen alle fasen van deze les zelfstandig doorwerken. Geef aanpak 1-leerlingen eventueel verlengde (taak)instructie. Help daarna alleen leerlingen die zonder uw hulp niet vooruit kunnen.

GROEP 6

16-12-13 18:19


BLOK 4 GEVOEL WEEKTIPS BLOK

Weektips

4 WEEK

2

Tips voor tussendoor

Weekdictee

- Gebruik tussendoormomenten om de spellingcategorieën van deze week op een andere manier aan de orde te stellen: > Woorden wisselen: Maak op het bord vier kolommen: werkwoorden op ~ven, meervouden op ~ven, werkwoorden op ~zen en meervouden op ~zen. Laat de leerlingen woorden noemen die in de kolommen passen. In de twee kolommen met meervouden passen alleen meervouden van zelfstandige naamwoorden, geen werkwoordvormen. Laat deze woorden dagelijks vervangen door andere werkwoorden en meervouden op ~ven en ~zen. > Zitten of staan: Laat de leerlingen gaan staan. Noem woorden met de klank /s/. Noem woorden van uitlegkaart O8-a plus samenstellingen en afleidingen daarmee, naast woorden die met een s geschreven worden. Schrijf je het woord met een c? Ga dan zitten. Schrijf je het woord met een s? Blijf dan staan. > Zinnen bedenken: Laat leerlingen in tweetallen twee zinnen bedenken met jij of je. In één zin staat jij vóór de persoonsvorm, in de andere zin staat jij erachter. Het is de bedoeling twee zinnen te bedenken die bij elkaar passen zonder twee keer hetzelfde werkwoord te gebruiken. Wijs erop dat in de zinnen de persoonsvormen ben, bent, heb en hebt niet gebruikt mogen worden. Bijvoorbeeld: Jij komt altijd op de fiets naar school. Woon je nog steeds aan de rand van het dorp? Of: Welk boek lees je? Je lacht steeds! Laat leerlingen hun zinnen zeggen. Wijs er steeds op dat in de ene zin een ik-vorm en in de andere zin een hij-vorm staat.

- Geef deze les eventueel een weekdictee. - De dicteewoorden komen uit de twee spellingcategorieën van deze week (*) en uit eerder aangeboden spellingleerstof. Het dictee bevraagt vier categorieën met vijf opgaven per categorie. Voor de overzichtelijkheid zijn die opgaven bij elkaar geplaatst. Om te voorkomen dat de antwoorden voorspelbaar worden, staat bij de onthoudwoorden altijd minstens één opgave uit een andere (sub)categorie. - Lees de zinnen voor. Herhaal de vetgedrukte woorden. Laat de leerlingen de vetgedrukte woorden in een dicteeschrift opschrijven.

* W2-b: persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen NB: Laat uit de zinnen hieronder behalve de persoonsvorm ook steeds het vetgedrukte onderwerp opschrijven. 1. Morgen verf ik de muur van mijn slaapkamer blauw. 2. Mijn tante is stewardess. Ze reist de hele wereld over. 3. Jij boft maar dat je vlak bij zo’n groot speelveld woont! 4. Daar hoef je toch niet meteen boos om te worden? 5. Papa leest de krant. Boeken leest hij alleen in de vakantie. * O8-a: woorden met /s/ = c 6. Vanaf de rand van de stad gaan alle bussen naar het centrum. 7. Die Amerikaanse popgroep geeft één concert in ons land. 8. Heb je ook lucifers om de kaarsen aan te steken? 9. Volgens mij is het niet ingewikkeld. De oplossing is simpel. 10. Waardoor smaakt een citroen eigenlijk zo zuur? K9: 11. 12. 13. 14. 15.

woorden met eeuw, ieuw en uw Ik ben benieuwd of hij zijn diploma gehaald heeft. Op het bord staat de waarschuwing: pas op, nat! Je kunt al die spullen niet eeuwig bewaren. De kinderen renden naar buiten om sneeuwballen te gooien. Vroeger was ik vaak zenuwachtig als ik moest optreden.

O8-b: woorden met /k/ = c en /kt/ = ct 16. Ik heb nog geen reactie op mijn bericht ontvangen. 17. We stonden deze zomer in de vakantie op een leuke camping. 18. Er kan nog steeds iets misgaan, dat risico bestaat altijd. 19. Mijn ouders zijn allebei in oktober jarig. 20. Ik snap niet dat acrobaten zó lenig kunnen zijn!

- Schrijf de dicteewoorden op het bord met de categorie erbij. Of laat de dicteewoorden met behulp van de leerkrachtassistent op het digibord zien. - Laat de leerlingen hun werk zelf nakijken, hun fouten aankruisen en verbeteren. - Laat leerlingen met meer dan één fout per categorie de betreffende uitlegkaart nog eens doornemen. NB: De klankwoorden van categorie K9 staan niet meer op een aparte uitlegkaart, maar alleen op verzamelkaart K0.

GROEP 6

sib2_6a_hl-bw_boek.indb 101

101 16-12-13 18:19


BLOK 4 GEVOEL LES 7 BLOK

4 LES

7

Lesorganisatie

Doel

Aanpak 3

De leerlingen leren de persoonsvormen van werkwoorden op ~ten correct te schrijven.

Wat ga je leren? 1

opdrachten maken en uitleg lezen

Aan de slag

Extra stof • Online software Spelling in beeld • Taalmaker • Online taken: www.spellinginbeeld.nl

Didactische achtergrond W3-a: persoonsvormen van werkwoorden op ~ten - In deze les leren de leerlingen over de persoonsvormen tegenwoordige tijd van werkwoorden op ~ten. De ik-vorm tegenwoordige tijd van deze werkwoorden is gelijk aan de hij-vorm, omdat achter de eind-t van de ik-vorm geen extra t wordt geplaatst. - In de tegenwoordige tijd levert de spelling van deze persoonsvormen weinig problemen op. In de verleden tijd verandert dat, omdat bij zwakke werkwoorden op ~ten achter de ik-vorm op ~t de stukjes te en ten worden geplaatst. Dat levert lastig te schrijven, gelijkklinkende werkwoordvormen op als praten, praatte en praatten. In de verleden tijd worden zwakke werkwoorden op ~ten op dezelfde manier vervoegd als werkwoorden op ~den. Daarom staan deze werkwoorden in dezelfde categorie: W3. Voor het schrijven van de verleden tijd is het belangrijk te weten of het hele werkwoord op ~ten eindigt of niet: is /miste/ een vorm van missen of van misten? Daarmee oefenen de leerlingen in deze les al bij enkele opgaven.

sib2_6a_hl-bw_boek.indb 102

introductie en uitleg

2

3

102

doel bespreken en taakinstructie

Uitleg

Materialen

Op het digibord Leerkrachtassistent Spelling in beeld

Aanpak 1

Op verkenning

referentieniveau: 2F

Basisstof • Werkboek 6a, pagina 70 en 71 • Uitlegkaart W3-a • Antwoordenboek 6a, pagina 70 en 71

Aanpak 2

4

5

6

7

8

opdrachten maken

Terugkijken

opdracht maken

9

les(doel) evalueren

Werkvormen:

begeleid

verlengde instructie en feedback opdrachten maken

zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Lesactiviteiten Wat ga je leren? Doel bespreken en taakinstructie. Op verkenning 1 De goede persoonsvorm van eet in vier zinnen invullen en een vraag beantwoorden; aangeven of deze persoonsvormen ik- of hij-vormen zijn. Uitleg 2 Uitleg over persoonsvormen van werkwoorden op ~ten. Aan de slag 3 Van werkwoorden de ik-vorm en de hij-vorm opschrijven. 4 Aangeven welke woorden op ~ten werkwoorden zijn. 5 Bij persoonsvormen het hele werkwoord opschrijven. 6 Aangeven welke hij-vormen zijn afgeleid van een werkwoord op ~ten. 7 In zinnen de goede persoonsvorm invullen. 8 Hele werkwoorden op ~ten invullen in een puzzel; het gevonden werkwoord opschrijven. Terugkijken 9 Aangeven in welke rij voor alle werkwoorden geldt dat de ik-vorm gelijk is aan de hij-vorm. Klaar? Extra stof kiezen.

Tips voor na de les - Laat werkwoorden op ~ten ook buiten de spellinglessen aan de orde komen. Vraag de leerlingen regelmatig of hij-vormen op ~st en ~cht in teksten die ze lezen of bespreken zijn afgeleid van hele werkwoorden op ~(s)sen, ~sten, ~chen of ~chten. - Zie verder de weektips bij les 9.

GROEP 6

16-12-13 18:20


Werkvormen Zelfstandig leren: aanpak 3 en 2 Individueel leren Leerlingen kunnen deze les volledig zelfstandig doorwerken. Samenwerkend leren Leerlingen kunnen tijdens de les ook samenwerken, bijvoorbeeld in tweetallen. In dat kader past de volgende suggestie: Voortgang bespreken Na de uitleg en na de verwerking de voortgang bespreken aan de hand van vragen als: Wat heb je geleerd? Wat vond je moeilijk? Wat viel mee of juist tegen?

Begeleid leren: aanpak 1 en 2 Bij deze werkvorm behandelt u de les klassikaal of begeleidt u een specifieke groep leerlingen. U kunt hierbij gebruikmaken van de leerkrachtassistent voor het digibord en de volgende interactieve mogelijkheden. Extra bij Op verkenning - Laat enkele leerlingen vertellen welke groente en welk fruit zij lekker vinden. Laat hen daarbij ook proberen te verwoorden wat die groente of fruit zo lekker maakt. - Neem de vier onderwerpen van de zinnen: Ik, Linde, Olaf en jij. Laat de leerlingen de persoonsvormen van lopen noemen die daarbij passen. Dat helpt om te bedenken in welke zinnen de ik-vorm eet en in welke zinnen de hij-vorm eet staat.

Extra bij Uitleg - Bespreek uitlegkaart W3-a. Leg uit dat bij werkwoorden op ~ten in de hij-vorm geen extra t achter de ik-vorm komt; bij die werkwoorden is de hij-vorm dus gelijk aan de ik-vorm. - Laat iedere leerling een werkwoord op ~ten noemen. Bijvoorbeeld: laten, praten, eten, vergeten, weten, gieten, schieten, nieten, moeten, groeten, liften, wachten, vechten, dichten, richten, vluchten, fluiten, snuiten, spuiten, bijten, slijten, smijten, smelten, planten, printen, sprinten, vergroten, stoten, kaarten, starten, sporten, storten, haasten, feesten, hoesten, pesten, troosten, barsten, lusten, rusten, schatten, opletten, spitten, zitten. Laat ze ook samenstellingen met deze werkwoorden noemen (zoals weglaten, doorlaten, oplaten, enzovoort). - Wijs erop dat twee hij-vormen die erg op elkaar lijken, niet allebei van een werkwoord op ~ten afgeleid hoeven te zijn: hij wacht is afgeleid van wachten, hij lacht van lachen. Zo ook bij: hij zucht – zuchten, hij kucht – kuchen; hij rust – rusten, hij kust – kussen. - Noem enkele hij-vormen. Laat de leerlingen het hele werkwoord noemen. Bijvoorbeeld: hij vlucht, hij past, hij glimlacht, hij verwacht, hij wint, hij print. - Bespreek de schema’s onder aan de uitlegkaart. Extra bij Aan de slag Ga na of de bedoeling van de opdrachten duidelijk is. Extra bij Terugkijken - Bespreek wat de leerlingen deze les geleerd hebben. - Gebruik de leerkrachtassistent (blok 4, les 7) om te laten zien hoe deze categorie past in de leerstofopbouw van het schooljaar.

Omgaan met verschillen Niveaudifferentiatie

Tempodifferentiatie

Leerlingen die meer aankunnen, volgen aanpak 3. Zij werken de les zelfstandig door en maken de opdrachten met 1, 2 en 3 stippen. Leerlingen die nog een basisinstructie nodig hebben om het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 2. Zij werken kort begeleid en daarna zelfstandig en maken de opdrachten met 1 en 2 stippen. Leerlingen die moeite hebben het lesdoel te bereiken, volgen aanpak 1. Zij werken een groot deel van de les onder uw begeleiding en maken alleen de opdrachten met 1 stip.

Leerlingen die sneller werken Laat deze leerlingen werken met Taalmaker (het pakket biedt taken op drie niveaus), zet de online software Spelling in beeld in of kies voor digitale plustaken via www.spellinginbeeld.nl. Leerlingen die langzamer werken Laat voor deze leerlingen eventueel de volgende opgaven vervallen: 4. onderste rij; 5. derde kolom; 8. gehele opdracht.

103 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 103

16-12-13 18:20


BLOK 4 GEVOEL SIGNAALDICTEE BLOK

Signaaldictee

4

Signaaldictee afnemen

Doel De leerlingen tonen hun (voorlopige) beheersing van de volgende spellingcategorieën: O5: woorden met ch en cht O8-a: woorden met /s/ = c W2-a: persoonsvormen van werkwoorden op ~gen en ~chen W2-b: persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen W3-a: persoonsvormen van werkwoorden op ~ten referentieniveau: 1F/2F

Materialen Leerlingblad signaaldictee groep 6

- Wij raden u aan na les 7 een signaaldictee af te nemen over de woorden van dit blok. De afname is facultatief, maar levert veel nuttige informatie op. - Het signaaldictee is in de eerste plaats opgezet om de leerlingen zelf zicht te geven op hun vorderingen. Het geeft ze een signaal in de aanloop naar het controledictee. - U krijgt een indruk van de vorderingen door rond te lopen en vragen te stellen. Zelfs als u het werk niet zelf nakijkt, zult u constateren welke categorieën in de groep nog voor problemen zorgen. Ook krijgt u een indruk van de vorderingen van zelfstandig lerende leerlingen. - Zorg voor voldoende tijd tussen de afname van het signaaldictee en het controledictee. Zo kunt u nog aandacht besteden aan lastige categorieën. - Het signaaldictee bestaat uit twintig woorden. Vijf spellingcategorieën van blok 4 worden elk vier keer bevraagd. - Lees de zinnen voor. Herhaal de vetgedrukte woorden. Laat de leerlingen de vetgedrukte woorden op het leerlingblad signaaldictee groep 6 opschrijven.

Woorddictee NB: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.

Laat de leerlingen ook het onderwerp opschrijven als dat vetgedrukt is. De meestert tekent een cirkel op het bord. (O8-a) Voorzichtig met die vaas! Hij weegt meer dan je denkt. (W2-a) Onze poes heeft honger. Ze eet het liefst vis. (W3-a) Wat doet Marcel daar? Waarom graaft hij een gat in de tuin? (W2-b) Een huisarts weet goed hoe het menselijk lichaam werkt. (O5) Hij lacht om alle rare grappen en sprongen van de clown. (W2-a) Ik lees het nieuwsbericht zojuist op internet. (W2-b) Welke smaak wilt u: perzik of citroen? (O8-a) Mijn vader is erg actief: hij sport drie keer in de week. (W3-a) Kost dat apparaat maar één euro? Dat is belachelijk goedkoop (O5) De muzikant krijgt bloemen. Hij buigt voor het publiek. (W2-a) De meeste huizen hebben tegenwoordig centrale verwarming. (O8-a) Mijn nicht is op wereldreis. Zij reist van land naar land. (W2-b) Het toetje staat te dicht bij het fornuis, het ijs smelt. (W3-a) Op de menukaart van een restaurant staan allerlei gerechten. (O5) Je hoeft echt niet bang te zijn voor de hond, hij bijt niet! (W3-a) Jij draagt deze bril al een tijdje, hè? Hij staat je goed! (W2-a) Dat jochie uit groep 4 kan nu al heel goed voetballen! (O5) Mijn opa haalt de splinter uit mijn vinger met een pincet. (O8-a) Ik heb mijn ballon losgelaten. Hij zweeft nu boven de huizen. (W2-b)

Nakijken en vervolgacties - Laat de leerlingen hun werk zelf nakijken. Schrijf de dicteewoorden op het bord met de spellingcategorie erbij. Of laat de dicteewoorden met behulp van de leerkrachtassistent op het digibord zien. - Laat de leerlingen hun fouten aankruisen en verbeteren. - Het signaaldictee is vooral bedoeld om de leerlingen te laten beseffen welke bevraagde spellingcategorieën ze beheersen en welke nog niet. Eerlijke zelfreflectie bevordert u door de resultaten van het signaaldictee niet te registreren. Voor de leerlingen geeft het signaaldictee dan een tussenstand van hun beheersing, waar ze nog aan kunnen werken in de aanloop naar het controledictee. Het controledictee registreert u natuurlijk wel. - Laat de leerlingen nagaan hoeveel fouten ze per categorie gemaakt hebben. - Laat leerlingen die in een categorie meer dan één fout hebben gemaakt, de betreffende uitlegkaart nog eens doornemen. - Kies in herhalingsles 8 voor een vorm van begeleid leren als uit de fouten blijkt dat veel leerlingen een bepaalde categorie nog niet beheersen.

104 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 104

GROEP 6

16-12-13 18:20


BLOK 4 GEVOEL LES 8 BLOK

4 LES

8

Lesorganisatie

Doel

Aanpak 3

De leerlingen herhalen de categorieën van blok 4.

Wat ga je leren?

referentieniveau: 1F/2F

Uitleg

Aanpak 2

doel bespreken en taakinstructie (eventueel) verlengde instructie

Op verkenning 1

opdrachten maken (uitleg lezen)

2

Materialen

opdrachten maken (uitleg lezen)

Aan de slag

Basisstof • Werkboek 6a, pagina 72 en 73 • Uitlegkaarten O5, O8-a, W2-a, W2-b, W3-a • Antwoordenboek 6a, pagina 72 en 73 Op het digibord Leerkrachtassistent Spelling in beeld Extra stof • Online software Spelling in beeld • Taalmaker • Online taken: www.spellinginbeeld.nl

Didactische achtergrond Herhaling O5, O8-a, W2-a, W2-b, W3-a In deze les maken de leerlingen herhalingsopdrachten over de leerstof van blok 4. Bij de uitleg wordt niet verwezen naar een specifieke uitlegkaart. Wel vermeldt het werkboek bij elke opdracht het nummer van de betreffende spellingcategorie. Laat leerlingen die moeite hebben met een bepaalde opdracht de bijbehorende uitlegkaart nog eens doornemen.

Aanpak 1

3

4

5

6

7

8

Terugkijken

opdracht maken

9

les(doel) evalueren

Werkvormen:

begeleid

opdrachten maken (uitleg lezen)

zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Lesactiviteiten Wat ga je leren? Doel bespreken en taakinstructie. Op verkenning 1 In een tekst de woorden met ch, cht en gt kleuren met drie kleuren; aangeven hoeveel gekleurde woorden hij-vormen van werkwoorden op ~gen zijn. Uitleg 2 Algemene uitleg over deze taak met herhalingsopdrachten. Aan de slag 3 Woorden met /s/ = c bij twee afbeeldingen schrijven en in zinnen invullen. 4 De hij-vormen van werkwoorden op ~gen en ~chen opschrijven. 5 De drie persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen opschrijven. 6 Steeds de ik-vorm en de hij-vorm van hetzelfde werkwoord verbinden; de persoonsvormen die zijn afgeleid van werkwoorden op ~ten omcirkelen. 7 Woorden in zinnen afmaken met ch, cht of gt. 8 Met gegeven letters zes woorden vormen met de letter c die als /s/ klinkt. Terugkijken 9 Aangeven bij welke woorden onder de vlek de letters gt staan. Klaar? Extra stof kiezen.

Zelfstandig of begeleid leren? - De leerlingen kunnen alle lesfasen zelfstandig doorwerken. Geef aanpak 1leerlingen eventueel verlengde (taak)instructie. Help daarna alleen leerlingen die zonder uw hulp niet vooruit kunnen. - Blijkt uit het signaaldictee dat meer leerlingen moeite hebben met bepaalde categorieën? Besteed in deze les dan aandacht aan de betreffende uitlegkaarten.

GROEP 6

sib2_6a_hl-bw_boek.indb 105

105 16-12-13 18:20


BLOK 4 GEVOEL LES 9 BLOK

4 LES

9

Lesorganisatie

Doel

Aanpak 3 Wat ga je leren?

De leerlingen herhalen woorden met meer lettergrepen.

Aanpak 2

doel bespreken en taakinstructie (eventueel) verlengde instructie

Op verkenning 1

referentieniveau: 1F

Uitleg

opdrachten maken (uitleg lezen)

2

Materialen

opdrachten maken (uitleg lezen)

Aan de slag

Basisstof • Werkboek 6a, pagina 74 en 75 • Uitlegkaarten groep 6 • Antwoordenboek 6a, pagina 74 en 75 Op het digibord Leerkrachtassistent Spelling in beeld Extra stof • Online software Spelling in beeld • Taalmaker • Online taken: www.spellinginbeeld.nl

Didactische achtergrond Herhaling woorden met meer lettergrepen In deze les oefenen de leerlingen met het schrijven van lange woorden. Daarbij passen ze uiteenlopende, eerder geleerde kennis toe. Daarom wordt in de uitleg van de les niet verwezen naar één of meer specifieke uitlegkaarten. In de opdrachten passen de leerlingen de regels voor open en gesloten lettergrepen en voor samenstellingen toe. Maar het gaat ook om andere regels, om het herkennen van klankclusters en vaste stukjes en om parate kennis van onthoudwoorden.

3

4

5

6

7

8

Terugkijken

opdracht maken

9

les(doel) evalueren

Werkvormen:

Aanpak 1

begeleid

opdrachten maken (uitleg lezen)

zelfstandig (individueel/samenwerkend)

Lesactiviteiten Wat ga je leren? Doel bespreken en taakinstructie. Op verkenning 1 In een tekst de woorden met vier of meer lettergrepen omcirkelen; van de omcirkelde woorden de vier samenstellingen kleuren. Uitleg 2 Taakinstructie over deze toepassingsles. Aan de slag 3 Het meervoud van woorden opschrijven. 4 De vaste stukjes in woorden omcirkelen. 5 De persoonsvormen van werkwoorden opschrijven. 6 Woorden met op twee plaatsen ontbrekende letters goed opschrijven. 7 Woorden in zinnen afmaken met één of twee letters. 8 Negen woorden op ~ing bedenken, waarvan er drie met be~, drie met ver~ en drie met ont~ beginnen. Terugkijken 9 Aangeven welke zinnen kloppen voor woorden met meer lettergrepen. Klaar? Extra stof kiezen.

Zelfstandig of begeleid leren? De leerlingen kunnen alle fasen van deze les zelfstandig doorwerken. Geef aanpak 1-leerlingen eventueel verlengde (taak)instructie. Help daarna alleen leerlingen die zonder uw hulp niet vooruit kunnen.

106 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 106

GROEP 6

16-12-13 18:20


BLOK 4 GEVOEL WEEKTIPS BLOK

Weektips

4 WEEK

3

Tips voor tussendoor

(Ander) schriftelijk werk controleren op spelling

- Gebruik tussendoormomenten om de spellingcategorieën van deze week op een andere manier aan de orde te stellen: > Samengestelde werkwoorden bedenken: Laat de leerlingen in tweetallen bij één van de volgende werkwoorden op ~ten vier samengestelde werkwoorden bedenken: zetten, laten, praten en schieten. Dat doen zij door deze werkwoorden langer te maken met een voorzetsel of een ander woord. Bijvoorbeeld: neerzetten, uitzetten, doorzetten, terugzetten. Laat de tweetallen hun woorden noemen. > Steeds minder klinkers: Schrijf de volgende klinkers en tweetekenklinkers op het bord: e, e, e, i, i, i, ij, ij, ie, oe, ui, eu. Laat een leerling een woord noemen met de letter c die als /s/ klinkt. Na elk genoemd woord streept u de gebruikte klinkers door. Wie kan nog een woord noemen met /s/ = c met alleen de klinkers die nog op het bord staan? Is het mogelijk zo (bijna) alle klinkers weg te spelen? U kunt de leerlingen dit ook in tweetallen laten doen. Laat hen de gekozen woorden opschrijven. Welk tweetal slaagt erin de minste klinkers over te houden? > In lettergrepen verdelen: Laat de leerlingen woorden met vier of meer lettergrepen in lettergrepen verdelen, Bijvoorbeeld: on-der-steu-ning, brand-ge-vaar-lijk, fo-to-rol-le-tje, lad-der-wa-gen, be-reik-baar-heid, berg-be-klim-men, na-tuur-kun-de, he-li-kop-ter, bees-ten-ben-de, hin-der-nis-sen, re-sul-ta-ten, fa-mi-lie-ge-schie-de-nis.

- Controleer één keer per week één vorm van schriftelijk werk op spelfouten. Kies daarvoor werk van uiteenlopende vakken, niet alleen spelling- of taalwerk. Kondig niet van tevoren aan dat u het werk op spelfouten gaat nakijken. Doe dit bijvoorbeeld als volgt: - Onderstreep fouten in eerder geleerde categorieën. Nummer deze fouten. Laat de leerling de genummerde fouten onder het werk verbeteren. Schrijf daarbij C.F. (categoriefouten, fouten in eerder aangeboden categorieën). - Onderstreep in het werk ook de andere fouten, fouten in woorden die de leerling nog niet hoeft te kennen. Schrijf die andere woorden (A.F., andere fouten) onder het werk correct op. - Noteer alleen het aantal fouten in eerder geleerde categorieën: C.F. U kunt het begrip fouten in eerder geleerde categorieën (C.F.) een individueel accent geven. Kijk dan niet alleen naar de leerstof die is aangeboden, maar ook naar de individuele spellingvaardigheid. Zo kunt u het aantal C.F.-fouten voor individuele leerlingen beperkt houden en daardoor vermijden dat die leerlingen steeds een negatief signaal krijgen. - Wanneer u op deze manier één keer per week de spelfouten in schriftelijk werk controleert, maakt u duidelijk dat leerlingen hun spellingvaardigheid ook buiten de spellinglessen moeten toepassen. Zie ook de algemene handleiding, pagina 6.

GROEP 6

sib2_6a_hl-bw_boek.indb 107

107 16-12-13 18:20


BLOK 4 GEVOEL CONTROLEDICTEE BLOK

Controledictee

4

Controledictee afnemen

Doel De leerlingen tonen hun beheersing van de volgende spellingcategorieën: O5: woorden met ch en cht O8-a: woorden met /s/ = c W2-a: persoonsvormen van werkwoorden op ~gen en ~chen W2-b: persoonsvormen van werkwoorden op ~ven en ~zen W3-a: persoonsvormen van werkwoorden op ~ten referentieniveau: 1F/2F

Materialen • Leerlingblad controledictee groep 6 • Antwoordblad controledictee groep 6, blok 4 • Registratieblad controledictees groep 6, blok 3-4

- Wij raden u aan om het controledictee aan het begin van week 4 af te nemen. Zo zit er enige tijd tussen de laatste instructieles van week 3 en het controledictee. - U kunt het controledictee digitaal afnemen of op papier. Meer informatie over digitale afname vindt u hierna bij Digitale afname. - Bij de afname op papier maken de leerlingen het controledictee op het leerlingblad controledictee. U vindt dit blad in het kopieerboek en in de leerkrachtassistent voor het digibord. - Vertel de leerlingen waarom het controledictee wordt afgenomen: zo wordt duidelijk of zij de spellingcategorieën van dit blok beheersen. - Maak met de leerlingen afspraken zodat zij individueel, rustig en ongestoord kunnen werken. - Laat de leerlingen hun werk goed nalezen om fouten die hen direct opvallen te verbeteren. Woorddictee (en zinsdictee) - Het controledictee bestaat uit 25 opgaven. Lees de zinnen voor. Laat de leerlingen alleen de vetgedrukte doelwoorden opschrijven. - U kunt er eventueel voor kiezen de laatste vijf zinnen af te nemen als zinsdictee. Alle woorden uit die zinnen zijn eenvoudige, klankzuivere woorden, of komen uit categorieën die eerder behandeld zijn. Door de leerlingen hele zinnen te laten opschrijven, onderstreept u dat een verzorgde spelling betrekking heeft op ál het schriftelijke werk, niet alleen op losse woorden. Zo bevordert u het spellingbewustzijn. Hetzelfde bereikt u door minstens één keer per week een schriftelijk gemaakte opdracht te controleren op alle spelfouten. Zie daarvoor (Ander) schriftelijk werk controleren op spelling op pagina 107. Digitale afname U kunt het controledictee ook digitaal afnemen door gebruik te maken van de toetssite bij Spelling in beeld. De leerlingen maken op de computer dezelfde opgaven (het gehele dictee wordt gemaakt als woorddictee). Het computerprogramma kijkt het dictee na en registreert de resultaten. Op basis daarvan wordt een individueel voortgangsadvies samengesteld. Passende stof voor de leerling wordt geselecteerd en klaargezet in de online software Spelling in beeld. Meer informatie over digitaal toetsen vindt u op: www.spellinginbeeld.nl.

Nakijken - Kijk de doelwoorden van het controledictee na. Gebruik hierbij het antwoordblad controledictee groep 6, blok 4 uit het kopieerboek. Op het blad van de leerling zet u achter ieder verkeerd gespeld doelwoord de categorie (bijvoorbeeld: O5 of W2-b). - Maakt een leerling bij het schrijven van een doelwoord een fout die past bij een eerder aangeboden categorie die niet in de doelstelling van dit dictee voorkomt? Dan kunt u ervoor kiezen deze fout te noteren als C.F. (categoriefout, fout in een eerder aangeboden categorie). - Hebben uw leerlingen ook het zinsdictee gemaakt? De spellingmoeilijkheden die in de woorden van de zinnen voorkomen, zijn altijd eerder behandeld. Fouten in andere woorden dan de doelwoorden kunt u daarom ook noteren als C.F. (categoriefout, fout in een eerder aangeboden categorie).

Registreren - Registreer de resultaten van het controledictee op het registratieblad controledictees groep 6, blok 3-4. Zo krijgt u, door de blokken heen, een goed beeld van de spellingcategorieën waarmee individuele leerlingen moeite hebben. Verder kunt u zo in één oogopslag zien welke categorieën op groepsniveau voor veel problemen zorgen. - Noteer in ieder geval de resultaten per categorie. Noteer van iedere leerling bij iedere categorie V (goede/voldoende beheersing) of O (onvoldoende beheersing).

108 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 108

GROEP 6

16-12-13 18:21


Nabespreken - Bespreek fouten die meerdere leerlingen gemaakt hebben met de klas na. Gebruik daarbij de uitlegkaarten. - Bespreek met individuele leerlingen de fouten die zij in het dictee hebben gemaakt. - Bewaar de gemaakte dictees, zodat u die kunt gebruiken bij de rapportage aan ouders, en bijvoorbeeld ook om te overleggen over extra hulp aan een leerling.

Beoordelen - De doelstelling van het controledictee is om na te gaan of de in dit blok aangeboden leerstof wordt beheerst. Hiervoor geeft u een beoordeling per categorie. Zo bepaalt u welke spellingproblemen in de vierde week van het blok nog extra herhaald moeten worden. - Een leerling toont bij een categorie goede/voldoende beheersing (V) als hij van die categorie vier of vijf woorden goed schrijft (beheersingscriterium: 80%). Als een leerling in een spellingcategorie meer dan één fout maakt, dan beheerst hij die categorie onvoldoende (0). Het advies is om die leerling een herhalingstaak over deze categorie te laten maken. Meer informatie daarover vindt u op de volgende pagina bij het onderdeel Herhalingstaken. - Gebruik kleur om de resultaten per categorie op het registratieblad te noteren. Noteer de resultaten die onvoldoende zijn bijvoorbeeld met een rode pen of markeer ze. Zo kunt u met één blik de globale ontwikkeling van individuele leerlingen volgen. Zo ziet u ook meteen welke categorieën door meerdere leerlingen onvoldoende zijn gescoord. Daar kunt u in de klas vervolgens extra aandacht aan besteden. - Gebruik de resultaten van het controledictee om het vervolgprogramma voor de vierde week van het blok vast te stellen. Meer informatie hierover vindt u op de volgende pagina bij het onderdeel Herhalings- en plustaken.

Woorddictee NB: Laat de leerlingen ook het onderwerp opschrijven als dat vetgedrukt is. 1. In die grot hoor je de echo van je stem heel duidelijk. (O5) 2. Ik proef dat er andere kruiden in het eten zitten. (W2-b) 3. Ik stoot soms tegen je tafel, maar dat doe ik niet expres. (W3-a) 4. De juf verdeelt de cirkel op het bord in vier stukken. (O8-a) 5. De reus wordt wakker. Hij beweegt zijn kleine teen. (W2-a) 6. Daar stond een ouderwetse kachel, waar iedereen omheen zat. (O5) 7. Hang je zwembroek daar maar op, dan droogt hij wel weer. (W2-a) 8. Mijn moeder vroeg ook een schijfje citroen in haar glas. (O8-a) 9. Ik meet de lengte en de breedte van de rechthoek. (W3-a) 10. Hij schrijft prachtige verhalen, vind ik. (W2-b) 11. Een topsporter heeft een getraind lichaam. (O5) 12. Eind september begint de herfst, dan is de zomer voorbij. (O8-a) 13. Ze hoest de hele tijd, ik denk dat ze verkouden is. (W3-a) 14. Als de club van mijn vader een doelpunt maakt, juicht hij. (W2-a) 15. De hond bijt niet, hij blaft alleen omdat hij wil spelen. (W2-b) 16. Hij lacht wel, maar ik denk niet dat hij er erg blij mee is. (W2-a) 17. Hij schiet vaak op het doel, maar meestal niet hard genoeg. (W3-a) 18. Ik was die pan straks wel af, zet hem maar op het aanrecht. (O5) 19. In de provincie Zuid-Limburg liggen de hoogste heuvels. (O8-a) 20. Ik wijs naar mijn vader, want die heeft het geld bij zich. (W2-b) Vervolg woorddictee of zinsdictee 21. Mijn kleine zusje zuigt de fles met melk helemaal leeg. (W2-a) 22. In het centrum van een grote stad zie je altijd toeristen. (O8-a) 23. Peter verliest met schaken bijna altijd van zijn moeder. (W2-b) 24. Het uitzicht op het dorp in het dal is hier geweldig. (O5) 25. Mijn broer heeft een goed geheugen. Hij vergeet nooit iets. (W3-a)

109 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 109

16-12-13 18:21


BLOK 4 GEVOEL HERHALINGS- EN PLUSTAKEN Activiteiten Herhalingstaak: kopieerblad extra oefening Op basis van de resultaten bij het controledictee gaan de leerlingen de komende lesmomenten aan de slag met herhalingstaken en plustaken. De leerlingen die bij één of meer spellingcategorieën van het controledictee onvoldoende beheersing scoren, maken één of meer herhalingstaken. De andere leerlingen gaan zelfstandig aan de slag met de plustaken.

Herhalingstaken Spelling in beeld biedt voor iedere spellingcategorie herhalingstaken. Dat betekent niet dat het verstandig is om een leerling die vijf spellingcategorieën onvoldoende beheerst, ook vijf herhalingstaken te laten maken. Het is voor leerlingen geen stimulerend idee om steeds maar bezig te zijn met herhalingstaken. Dan gaan de herhalingstaken contraproductief werken. Dat geldt zeker voor leerlingen die structureel moeite met spelling hebben. Houd in gedachten dat het maken van een herhalingstaak tot doel heeft een kleine leemte in de spellingvaardigheid van een leerling op te vullen. Als u het idee hebt dat dat doel door het maken van één of twee herhalingstaken niet dichterbij komt, kunt u voor die leerling beter een andere oplossing zoeken, zoals individuele herinstructie of remediërende hulp. Iedere herhalingstaak is in beginsel door de leerlingen zelfstandig uit te voeren. Een vast onderdeel is het opnieuw doornemen van de betreffende uitlegkaart. Als u de mogelijkheid hebt om leerlingen bij het maken van herhalingstaken te begeleiden, zal dat een positief effect hebben. Gerichte mondelinge interactie komt de kwaliteit van de instructie en de inoefening ten goede. Dat vergroot de kans dat de leerlingen de betreffende spellingcategorieën alsnog gaan beheersen.

Herhalingstaak: online software Spelling in beeld Doel De leerlingen herhalen de spellingproblemen uit dit blok. Materialen Online software Spelling in beeld Werkwijze Met de online software Spelling in beeld herhalen de leerlingen de spellingproblemen uit het blok. Ze krijgen uitleg in geschreven en gesproken vorm, ze oefenen met aantrekkelijke spellen, maken dictees en krijgen een oefenadvies, op basis van de resultaten. Meer informatie over het computerprogramma Spelling in beeld vindt u op www.spellinginbeeld.nl.

110 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 110

Doel De leerlingen herhalen de spellingproblemen uit dit blok. Materialen - Kopieerbladen extra oefening O5 (1), O8-a, W2-a, W2-b, W3-a - Antwoordbladen kopieerblad extra oefening O5 (1), O8-a, W2-a, W2-b, W3-a - Uitlegkaarten O5, O8-a, W2-a, W2-b, W3-a Werkwijze Zelfstandig werken - Laat de leerlingen zelfstandig werken. Aan de hand van het kopieerblad extra oefening nemen zij de instructie van een spellingcategorie opnieuw door. Vervolgens verwerken zij die in de opdrachten. Begeleid werken - Begeleid de leerlingen die met de kopieerbladen extra oefening werken als u daartoe in de gelegenheid bent. Er zijn verschillende mogelijkheden: - Met behulp van de leerkrachtassistent: plaats de leerlingen die oefenen met dezelfde spellingcategorie in een kleine kring rond het digibord. Gebruik de leerkrachtassistent om de uitleg met voorbeelden en animaties te verrijken. - Begeleidingssuggesties: > Gebruik opdracht 1 van het kopieerblad om de spellingcategorie opnieuw te introduceren. Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van woorden met hetzelfde spellingprobleem. > Opdracht 2 verwijst steeds naar de uitlegkaart. Neem die samen met de leerlingen door. Gebruik daarbij eventueel het digibord. Laat leerlingen uitspraken op de spellingkaart in eigen woorden anders zeggen. Neem met de leerlingen de woorden op de woordenpagina bij de uitlegkaart door. > Bespreek de bedoeling van de opdrachten op het kopieerblad. Laat de leerlingen die opdrachten zo veel mogelijk zelfstandig verwerken. Help alleen de leerlingen die zonder uw hulp niet vooruit kunnen. > Rond de herhalingstaak af door de gemaakte opdrachten te bespreken. Stip daarbij de belangrijkste punten van de uitleg nog eens aan.

Hebt u behoefte aan meer oefenstof? Kijk dan op www.spellinginbeeld.nl.

GROEP 6

16-12-13 18:21


Plustaken Plustaak: online software Spelling in beeld

Plustaak: www.spellinginbeeld.nl

Doel De leerlingen herhalen spellingproblemen uit eerdere blokken en verkennen de spellingproblemen uit volgende blokken.

Doel De leerlingen passen de geleerde vaardigheden op het gebied van taal en spelling toe.

Materialen Online software Spelling in beeld Werkwijze Bij deze plustaak kunnen de leerlingen met behulp van de online software de spellingleerstof breder herhalen. Ze kunnen de leerstof uit eerdere blokken nog eens doornemen met behulp van de computer. Ook is het mogelijk dat de leerlingen die geen directe herhaling nodig hebben, verdergaan met de leerstof van de volgende blokken.

Materialen www.spellinginbeeld.nl Werkwijze De leerlingen die aan de slag kunnen met de plustaken hebben laten zien dat ze de spellingdoelen van het blok bereikt hebben. Ze kunnen daarom verdergaan met activiteiten waarbij ze de geleerde vaardigheden toepassen. Naast het pakket Taalmaker, waarbij leerlingen naar aanleiding van papieren taken ‘taalproducten’ maken, kunnen leerlingen ook werken aan diverse online taken. Deze vindt u op www.spellinginbeeld.nl.

Plustaak: Taalmaker Doel De leerlingen passen de geleerde vaardigheden op het gebied van taal en spelling toe. Materialen Taalmaker Werkwijze De leerlingen die de doelen van het blok beheersen, kunnen verdergaan met activiteiten waarbij ze de geleerde vaardigheden op het gebied van taal en spelling toepassen. Er is bewust niet gekozen voor een directe koppeling aan de lesdoelen van het basisprogramma. Het gaat dus om de algemene toepassing van de taal- en spellingvaardigheden die de leerlingen beheersen. Bij Taalmaker doen de leerlingen dit in alledaagse, voor kinderen herkenbare, contexten. Hierbij zijn diverse uitingsvormen op het gebied van taal het uitgangspunt. Dit kunnen allerlei tekstsoorten zijn, zowel in de vorm van geschreven taal als in de vorm van gesproken taal. Bij deze opdrachten maken de leerlingen na een introductie en uitleg zelf ‘taalproducten’. Het pakket biedt taken op drie niveaus: taken met 1 stip (op basisniveau), taken met 2 stippen (op verrijkt niveau) en taken met 3 stippen (op verhoogd niveau).

111 sib2_6a_hl-bw_boek.indb 111

16-12-13 18:21


S pe l l i ng i n beel d handl e i di ng 6a

handleiding 6

sib2_6a_hl-os.indd 1-3

a

18-12-2013 9:12:31


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.