#10, december/januari 2013/2014
#10
!
Dichteres des Vaderlands Anne Vegter blikt terug, maar vooral vooruit Nieuwzoet De redactie recenseert Academische cowboys Outlaws in de Geesteswetenschappen Poëzie van Martijn den Ouden, Joost Oomen en Daniël Vis
absint nummer 9 — 2013
1
beeld: Atte Jongstra
colofon Absint is een tweemaandelijks tijdschrift van de afdeling Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Contact Tweede Oosterparkstraat 227 1092 BL Amsterdam redactie@tijdschriftabsint.nl Hoofdredactie Daan Doesborgh, Stephanie Heijtel Redactie Jolanda van de Beld, Lisa van Campenhout, Ava Creemers, Ezra Hakze, Yves Otten, Claudia Zeller Eindredactie Thomas Termeulen, Lisanne Buijze, Yvonne van Baal, Sietske van der Veen
hoofdredactioneel Omdat, zeker onder de huidige wetgeving, studeren niet eeuwig kan duren ondergaat de redactie van Absint een grootschalige verjonging. Het blad werd een paar jaar geleden gestart door studenten middenin hun opleiding, en ziet nu de een na de andere afgestudeerde vertrekken. Luidden we vorig nummer Jori Stam en Sanne van Kempen al uit, nu nemen we afscheid van Yves Otten, de man die onze financiën met ijzeren discipline beheerde en op de pagina’s hierna elk nummer weer borrelde en de actualiteit besprak. Zijn rubriek wordt overgenomen door Claudia Zeller. Haar eerste gast: niemand minder dan Yves Otten. Vanaf het eerste uur heeft hij zich tomeloos ingezet voor Absint en daar voor zijn we hem zeer dankbaar. Deze redactionele leegloop zou treurig zijn als we geen nieuwe redacteuren in ons midden mogen verwelkomen. In dit geval zijn dat Stephanie Heijtel, die de hoofdredactie versterkt, en Ezra Hakze, die voortaan alle aspirant-dichters en -romanciers toegang tot onze pagina’s verleent dan wel ontzegt. In deze nieuwe samenstelling wenst de redactie u veel plezier met onder andere een interview met Dichter des Vaderlands Anne Vegter, een recensie van Nieuwzoet, een exposé over het fenomeen Cowboys in de Geesteswetenschappen en nog veel meer.
Stephanie Heijtel en Daan Doesborgh
Vormgeving Sophie Holterman Met bijdragen/medewerking van Yvonne van Baal, Hans Bennis, Atte Jongstra, Johannes Kapteijn den Bouwmeester, Joost Oomen, M artijn den Ouden, Marco Roelofs, Eefje Smetsers, Jori Stam, Anne Vegter, Daniël Vis
8
Adverteren in Absint? Mail de redactie voor tarieven en beschikbaarheid.
30 Academische cowboys
Interview: Anne Vegter
Nieuwzoet
Coverfoto Merlijn Doomernik Lui, maar zin in Absint? Word postabonnee! Mail naar redactie@tijdschriftabsint.nl voor meer informatie. Voor een jaarabonnement vragen wij een donatie naar eigen inzicht vanaf 20 euro.
18
4
Absint met... Yves Otten
17
Column: Marco Roelofs
34
Recensie: Doina Ioanid
6
Taalhandelingen
22
Proza
35
Taalverwarring
7
In vreemde wateren
27
Poëzie
36
Lieve Olaf
13
Oproep
32
Recensie: ... met coca�ne
38
Kruiswoordpuzzel
14
Eindpaper Yvonne van Baal
33
Thematische dubbelrecensie
40
Quote
Absint met...
Claudia Zeller
Yves Otten Bijna tien edities lang interviewde Yves Otten vooraanstaande persoonlijkheden uit de Neerlandistiek en daarbuiten. Denk bijvoorbeeld aan de prachtaflevering ‘Absint met Beatrix’, waarin Yves onze scheidende vorstin aan de tand voelde. Nu Yves zelf afstand doet van zijn redacteurszetel, dringt zich de vraag op wie de man achter ‘Absint met ...’ eigenlijk is. We spreken af in de Tweede Oosterparkstraat, op het Absintkantoor. Ik ben daar wel eens eerder geweest, toen ik solliciteerde als redacteur. “Ik heb een hele fles [absint, red.], die niet op hoeft, want dan gaan we dood”, zegt Yves bij binnenkomst. De vorige keer kreeg ik slechts koffie. Zonder koekje erbij. Voordat we ons op het wereldnieuws storten vraag ik Yves naar zijn ervaringen als sterinterviewer. “Beatrix was het leukst, een heel open vrouw met een aparte stem die het midden houdt tussen WillemAlexander en Tom Waits, plus een vleugje Irshad Juman1. Bovendien kon ik toen lekker thuis blijven. Bij alle andere afleveringen ‘Absint met…’ moest ik op pad, een keer zelfs naar Groningen.” Yves neemt een slok absint. Zijn gezicht vertrekt. “Zestig procent is het, dus het valt mee.” Ik steek een sigaret op. Er gebeuren belangrijke dingen in de wereld, en roken stelt me altijd gerust. Ik inhaleer diep en informeer naar Yves’ mening over de schuldencrisis in de VS, de shutdown, en de ruzie tussen de Republikeinen en de Democraten, over geld natuurlijk. In zijn functie als penningmeester van Absint moet Yves daar vast iets van vinden. Zelf vind ik het fascinerend dat na de fiscal cliff de financiële afgrond
4
absint nummer 9 — 2013
dreigt en dat een land het dan gewoon ‘niet meer doet’ , maar Yves haalt zijn schouders op. “Ik heb er voor het eerst over gelezen op 9gag.” “Het Ruslandjaar, en het diplomatieke debacle, de opgepakte Russische diplomaat in Den Haag, de gemolesteerde Nederlandse diplomaat in Moskou”, probeer ik. “Ja, daar heb ik iets over gezien, op Lucky TV.” Hij krabt zijn baard en vervolgt: “Weet je, het is zo’n leuke rubriek, ‘Absint met …’, vooral als je geen kranten leest. Ik heb te weinig tijd voor een ochtendkrant, en krijg mijn nieuws vooral via de app van de NOS binnen.“ De Correspondent dan? Nieuws voor de moderne mens, ver van de waan van de dag? “Het initiatief vond ik prachtig, daarna ben ik het uit het oog verloren. Wist je trouwens dat Zwitserland een soort van communisme wil invoeren, waarbij iedereen, ongeacht zijn functie, hetzelfde verdient?” Dat was een beetje langs me heen gegaan. Misschien moesten we het maar wat dichter bij huis zoeken. “Dan heb ik een scoop voor je,” roept Yves opeens verheugd uit. Ik pak mijn pen iets steviger vast. “Ik werk bij Artis, en iedereen heeft het alleen maar over olifanten, en wanneer het niet over olifanten gaat, is Artis opeens blijkbaar
“Alice Munro, ik had er nog nooit van gehoord, maar dat heb ik altijd met Nobelprijswinnaars.” Biografie niet interessant meer, maar de gnoes in Artis worden ingeslapen”, zegt Yves verdrietig. ”Ik ben dol op gnoes. Ik riep ooit: Ik wil een gnoe!” Hij staat op en haalt twee speelgoedgnoes uit de kast. “Ik heb een heel kastje vol, een stuk of veertig verschillende beestjes. Mijn persoonlijke dierentuin.” De miniatuurdieren zijn heel schattig. Het is een beetje alsof een kroegbaas thuis in de keuken zijn eigen biertap heeft geïnstalleerd. Maar hoe zit dat dan met de gnoes in Artis? Die moeten worden ingeslapen omdat ze niet overweg konden met de giraffen en zelfs werden weggepest door de struisvogels. Ik vind struisvogels best nare beesten, ze doen me altijd aan gigantische kippen denken. Ik heb medelijden met de twee gnoes. Maar naast een groot dierenvriend is Yves ook een fervent tv-kijker. “Ik heb veel tv gekeken de laatste tijd. Als ik ziek ben is dat toch de snelste oplossing. Zo zag ik bijvoorbeeld een programma over de hangouderen in het Oosterpark bij Spuiten en Slikken. Om te voorkomen dat deze groep overlast veroorzaakt, is er een initiatief bedacht dat het aantal biertjes dat die mensen op een dag drinkt omlaag haalt. In plaats van dertig biertjes per dag drinken ze er nu nog slechts
een stuk of zes. Ik zou er best een dagje tussen willen zitten.” Ik word misselijk bij de gedachte aan dertig biertjes. Dat is meer dan een krat per dag. Ik neem een slok absint en realiseer me dat op de achtergrond Stromae speelt. Dat de naam Stromae verlan2 voor maestro is, wist Yves niet. Wel doet dit hem praten over bestaande clichés over neerlandici. “Je wordt altijd leraar en je vindt altijd alles slecht. Mensen op mijn werk verbaasden zich erover dat ik De Jeugd van Tegenwoordig tof vind. Maar die gasten zijn echt geweldig met taal!” Stromae zingt, de absint vloeit, en de Nobelprijs voor Literatuur komt ter sprake. “Alice Munro, ik had er nog nooit van gehoord, maar dat heb ik altijd met Nobelprijswinnaars.” Yves kijkt peinzend voor zich uit. “Ik heb wel een fascinatie voor dingen waar vossen in voorkomen. In de zeer korte verhalen van A.L. Snijders bijvoorbeeld, of bij Ingmar Heytze, die heeft een gedicht over een bevroren vos.” Ik zoek mijn spullen bij elkaar. Al die dieren doen mijn hoofd duikelen. De fles absint, merk Père Vermann’s, mag ik mee nemen, voor het volgende slachtoffer. Op weg naar huis zie ik een kudde gnoes de Linnaeusstraat oversteken.
Naam Yves Otten Geboortejaar 1989 Geboorteplaats Naarden Woonplaats Amsterdam Studie Nederlandse Taal en cultuur (BA, MA) Tevens ex-redacteur en -penningmeester van Absint.
1 Irshad Juman was lange tijd student Taal en Communicatie en eindredacteur van Absint. 2 Franse jongerentaal, gesproken in de banlieue.
absint nummer 9 — 2013
5
Claudia Zeller
taalhandelingen Totalitaire betutteling Dat de publieke ruimte geen neutraal terrein is, zal niemand verbazen. De stad is geen onbeschreven blad, maar een ruimte waarin voortdurend taalhandelingen plaatsvinden. Dat kunnen taalhandelingen zijn in de meest letterlijke zin, een gesprek bij de bakker bijvoorbeeld, een vloekende en naar toeristen trappende fietser, of een agent die het verkeer regelt. Maar ook verkeersborden horen tot de sanctionerende taalhandelingen die de stad als openbare ruimte reguleren. Wie op welke manier dan ook gebruik maakt van die openbare ruimte, dient zich te houden aan de ‘ongeschreven regels’ en de impliciete conventies die het leven op straat doen functioneren en de routes en handelingen van de ‘man (of vrouw) op straat’ faciliteren. Er kan echter ook sprake zijn van reguleringswaan. In Londen is deze vorm van openbare betutteling bijzonder aanwezig. Op bijna elke stoeptegel staat wel iets, meestal een waarschuwing. Je kunt nauwelijks oversteken zonder door hoger hand tot orde te worden geroepen: ‘Don’t cross here’, valt er te lezen, of, wanneer oversteken wel is toegestaan – bij een stoplicht met zebrapad – leest de nietsvermoedende voetganger het directief ‘Look left’, ‘look right’ of ‘look both ways’. Af en toe vindt er ook rechtstreekse interpellatie plaats, waarbij ‘Please mind the gap’ misschien wel het meest canonieke voorbeeld is. Maar wie is diegene die spreekt, en waarom stellen stadsbesturen zich tegenover hun burgers steeds betuttelender op? Een heleboel theoretici zien de stad als tekst die gelezen dan wel geschreven kan worden. De beroemdste, Michel de Certeau, vergeleek het wandelen door een stad met het uitvoeren van taalhandelingen, waardoor er betekenis wordt gecreëerd. De stad wordt ‘geschreven’, maar is voor de individuele wandelaar niet in haar geheel leesbaar. Hij (ver)kent er maar een klein deel van. Wandelen is een gedicht dat de ruimtelijke organisatie van de stad manipuleert: ‘To walk is to lack a place. It is the indefinite process of
1 De Certeau, Michel. Walking in the City 1984: 103
6
absint nummer 9 — 2013
being absent and in search of a proper. The moving about that the city multiplies and concentrates makes the city itself an immense social experience of lacking a place […]’1. Wandelen kan subversief zijn, omdat de voetganger als handelend subject in interactie treedt met de stad. De meeste stadsbesturen zitten echter niet te wachten op handelende subjecten die zich door hun straten bewegen. Dus worden er verkeersborden opgehangen, politieagenten in dienst genomen en CCTV-camera’s opgehangen. Een ‘gewone’ taalhandeling vereist de aanwezigheid van tenminste twee sprekers, waardoor er een dialogische situatie kan ontstaan. De gesprekspartner kan ook een institutie zijn, maar dat is in de meeste gevallen minder prettig. En dit is nu juist het probleem: de stad praat, maar het is geen dialogische situatie. Meestal is het een disembodied instituut, of een machine. Als je geluk hebt, is er CCTV in de buurt, dan wordt tenminste je opgestoken middelvinger geregistreerd. Maar dat is een taalhandeling van een ander niveau. Het vervelende is dat je met deze ‘betuttelende taalhandelingen’ niet in gesprek kunt treden. Daarmee schenden dit soort taalhandelingen een van de voornaamste beginselen van de pragma-dialectische argumentatietheorie. Dat de overheid ‘in dialoog met de burger’ wil treden is daarmee een illusie. De overheid wil helemaal geen dialoog initiëren, de overheid wil de burger misschien wel ‘beschermen’, en ‘overlast voorkomen’ – maar de grootste overlast is de overheid in de gedaante van de beruchte Nanny State. En met nanny's valt helaas niet te praten. Om niet af te sluiten met een al te duistere noot, een voorbeeldje voorbeeldig verzet tegen de oermoeder aller Nanny States: tijdens de invasie van Sovjettroepen in Praag tijdens de Praagse Lente verwijderde de bevolking van Praag alle straatnaambordjes, waardoor de weg vrij letterlijk ‘kwijt’ raakte. De stad zweeg.
vreemde wateren
Eefje Smetsers
Wat een onzin met die dure woorden Onlangs werd mij gevraagd om een recensie te schrijven over het stuk ‘Wat ging er mis in de balpen-zaak?’ van Eveline Feteris uit 1998. Een vriendin van mij zit in de redactie van Absint en dan kan je verwachten dat wanneer je Future Planet Studies studeert, je perfect in het plaatje past van de rubriek ‘in vreemde wateren’. Na een aantal eerdere stukken uit de rubriek te hebben gelezen, heb ik besloten om dat taalwetenschappelijke geneuzel lekker achterwege te laten. Wat een onzin met die dure woorden, omdat het nu eenmaal een neerlandistisch blaadje is. Bekritiseer me maar, haal de verkeerd geplaatste komma’s eruit. Dikke prima, ik spreek u toch nooit meer. Als eerst wil ik graag benoemen dat ik (maar) drie woorden heb opgezocht. Welke dit precies waren laat ik liever in het midden, want de beschrijving van een van die drie was dermate simpel dat het lijkt alsof ik de woordenschat van een aardappel heb. Enfin, ik ben zeer benieuwd of het mij lukt om een duurzame dan wel interdisciplinaire blik op dit stuk te werpen. In het stuk gaat mevrouw Feteris beoordelen of meneer J.T. zijn eigen moeder heeft gedood door met een kleine kruisboog een BIC balpen door haar hoofd te schieten. Zijn moeder, mevrouw De M. is namelijk dood gevonden in haar woning met een balpen in haar oog. J.T. is in eerste instantie schuldig verklaard, omdat hij vier jaar na het ongeval bij zijn therapeute verklaarde dat hij zijn moeder inderdaad met een kruisboog had vermoord. Die therapeute heeft hem erbij gelapt en een verklaring tegen hem afgelegd. De rechtbank verklaart hem schuldig en er staat als onderbouwde argumentatie letterlijk in het rapport: de verklaring van de therapeute was consistent en overtuigend. J.T. moet vervolgens 12 jaar de gevangenis in. Hij laat het er niet bij zitten, gaat in hoger beroep en wordt vervolgens door het hof alsnog vrijgesproken. Nu komt de hamvraag van het stuk: Is deze procedure terecht verlopen? Vervolgens heeft mevrouw Feteris acht pagina’s aan argumentatiestructuren nodig om tot de conclusie te komen die ik al trek na het lezen van de inleiding: de rechtbank
heeft onvoldoende informatie om meneer J.T. schuldig te verklaren. Nou hè hè, ten eerste: hoezo bepaalt deze specifieke getuigenis, die bovendien ontkracht wordt door andere getuigenissen (onder ander door de patholoog, maar op die randdebiel kom ik zo terug), de hele argumentatie van de rechtbank? Wat is een overtuigende en consistente verklaring? Ik heb geen pragma-dialectische theorie nodig om deze vragen te stellen. Ten tweede, meneer is niet voor niks door het hof alsnog vrijgesproken, dus het zou wellicht, eventueel, misschien, mogelijkerwijs wel eens zo kunnen zijn dat er onvoldoende bewijs was tegen J.T. Om terug te komen op de patholoog. De patholoog, die de lijkschouwing heeft gedaan heeft gezegd dat hij geen enkele verklaring waarschijnlijker vond; moord, ongeluk of zelfmoord. Hij acht de kans dus 1/3 dat mevrouw De M. zichzelf van het leven wilde beroven en daarom een BIC balpen heeft gepakt en deze met een enorme kracht in haar oog heeft gestoken, in de hoop dat deze haar hersenweefsel zou beschadigen en zij op deze manier haar leven (pijnloos/snel?) zou beëindigen. Persoonlijk zou ik mevrouw De M. aanraden om gewoon lekker ouderwets de polsen door te snijden of gezellig van een gebouw te springen, want hoe kan mevrouw De M. ervoor zorgen dat ze niet te zacht haar eigen oog insteekt, want dan gaat ze voortaan alleen blind door het leven. Aan de andere kant denk ik ook dat die therapeute niet helemaal lekker is. Als je namelijk geloofwaardig wilt overkomen, dan zou ik persoonlijk niet gekozen hebben voor het moordwapen; de kruisboog met balpen. Eerder de kandelaar, de loden pijp of de Engelse sleutel. Hoezo is een verklaring met een kruisboog overtuigend? Bovendien, wat is er met die kruisboog gebeurd? Ik dacht voor deze rubriek een stukje hoogstaande literatuur te lezen, maar dat viel tegen. Die theorieën had mevrouw Feteris lekker achterwege kunnen laten in dit geval, want met een beetje gezond verstand komt iedereen tot de conclusie dat een dergelijke, vrij aparte verklaring van een therapeute geen waterdicht bewijs is voor een moord met een balpen.
absint nummer 9 — 2013
7
Stephanie Heijtel
feature
“Don’t judge a book by its cover” 6 september 2013. Nieuwzoet (www.nieuwzoet.nl) heeft in Bitterzoet een horde schrijvers opgetrommeld om de lancering van hun concept – “De nieuwe manier van boeken ontdekken” – kracht bij te zetten. Binnen achtenveertig uur zijn de eerste duizend Nieuwzoet-gebruikers een feit. De nieuwsgierigheid van de Absint-redactie is gewekt. Nieuwzoet lijkt een beetje op internetdaten, maar dan met boeken. Eerst vul je een online lezersprofiel in, zodat het programma weet wat jij als lezer in je perfecte boek zoekt. Vervolgens gaat een mysterieus algoritme op zoek naar een match en krijg je elke dag een leesfragment in je inbox. Nieuw hierbij is dat je niet te weten komt welke titel, auteur, etcetera bij het stuk tekst horen. Je beoordeelt dus puur op de tekst zelf of het fragment je aanspreekt of niet. Hoewel het programma nog in een testfase zit, was Absint erg benieuwd of en hoe dit in de praktijk werkt. Kan Nieuwzoet aan de hand van een profiel écht boeken voor ons vinden die aansluiten bij onze interesses, en ons wellicht zelfs boeken verkopen? Elk Absint-redactielid heeft een account aangemaakt en Nieuwzoet een week lang getest. In dit nummer lees je de uiteenlopende reviews.
8
absint nummer 9 — 2013
Ik ben sceptisch als ik mijn voorkeuren aangeef op de website van Nieuwzoet, maar naarmate ik verder kom in de uitgebreide vragenlijst begin ik er zowaar plezier in te krijgen. Ik kies voor ‘fictie’, en als interesses ‘mens & psychologie’ en ‘wereld & wetenschap’. Ik geef aan dat ik taal/stijl en concepten/ideeën belangrijk vind, en dat ik niet vies ben van expliciete seks en geweld in een boek (“Hoe verder je de slider naar rechts plaatst, hoe meer seks en geweld!”). Vol spanning klik ik het fragment aan dat het algoritme van Nieuwzoet voor mij heeft uitgekozen: “William Stoner schreef zich in 1910, als negentienjarige, in voor het eerste jaar van de universiteit van Missouri.” Hoewel Nieuwzoet het lezen van de fragmenten een blind audition noemt (je krijgt geen informatie over de titel, cover en auteur), is het uit deze eerste zin duidelijk om welk boek het gaat. Dit lijkt mij echter niet te vermijden, en met oprecht plezier lees ik de eerste bladzijdes. De twee dagen hierna krijg ik tot mijn grote teleurstelling achtereenvolgend fragmenten van P.F. Thomése voorgeschoteld. Op de dagen die volgen lees ik een poëziebundel, Nelleke Noordervliet en… weer P.F. Thomése. Na een week kan ik concluderen dat Nieuwzoet een soort propagandamachine voor de heer Thomése moet zijn.
Toch spreekt het concept van Nieuwzoet mij aan; in een week tijd heb ik meer boeken ‘gelezen’ dan ik normaal in een maand lees. De volgende keer dat iemand het gehypete Stoner aanhaalt, kan ik in ieder geval doen alsof ik het gelezen heb. Ik vraag mij wel af of het algoritme van Nieuwzoet werkt, en of het überhaupt mogelijk is om aan de hand van de abstracte voorkeuren een kloppende match te verkrijgen. De blind audition die Nieuwzoet zo bejubelt, hoeft van mij ook niet zo nodig: ik verlang naar een stoffige en ouderwetse bibliotheek waar ik boeken beoordeel op hun kaft, titel en schrijver. Wat was daar eigenlijk mis mee?
Ava Creemers
Met lichte scepsis activeer ik mijn account bij Nieuwzoet. Ik heb niet direct vertrouwen in een computerprogramma dat aan de hand van enkele vragen mijn nieuwe lievelingsboeken tevoorschijn kan toveren. Bij de eerste vraag geef ik een voorkeur voor zowel fictie als non-fictie aan. Ha! Vervolgens moet ik kiezen uit de vier gebieden: 'mens & psychologie', 'werk & carrière', 'hobby & vrije tijd' of 'wereld & wetenschap'. Ik kies de laatste, hoewel ik me niet echt kan inbeelden welke fictie daarbij past. Er volgen vragen over aspecten van boeken: uitgewerkte karakters, taal en stijl, spanning en plot. Tja, bij de meeste keuzes laat ik de schuifbalk maar in het midden staan; geen duidelijke voorkeur voor de één of de ander. Het opvallendste vind ik de vraag naar welke leeservaring je op zoek bent: ‘lekker weglezen, toegankelijke boeken’ of ‘nieuwe ideeën en concepten in complexe boeken die concentratie vergen’. Ik voel me enorm pretentieus als ik min of meer voor het tweede kies. Kom maar op, Nieuwzoet! In eerste instantie ben ik wederom sceptisch als ik ‘mijn’ fragment te lezen krijg. Het doet me een beetje denken aan De grote Meaulnes van Alain-Fournier – overigens wel een heel mooi boek. De vierde zin beslaat welgeteld twintig regels met beschrij-
vingen in de trant van ‘geometrische figuren beschrijvende vliegen, spinnen, opgedoken uit roze toefjes heide en loerend op snuitkevers met voorhistorische slurven’. Dat krijg je er dus van, als je ‘taal en stijl’ aanvinkt. En toch, eerlijk is eerlijk, nadat alle bloemetjes en bijtjes de revue gepasseerd zijn, weet het fragment me wel te boeien. Ik vraag om meer informatie over het boek. Het blijkt De uitverkorene van de heer te zijn van de joodsFranse schrijver Albert Cohen. De flaptekst die ik vervolgens kan bekijken, spreekt mij zeker aan. Ik betwijfel wel of dit boek nou zozeer uit mijn voorkeuren naar voren is gekomen, want ik heb het gevoel dat ik zoveel mogelijkheden open heb gelaten, dat het een toevalstreffer is. Maar toeval of niet, het programma heeft een boek naar boven gehaald dat ik nog wel eens zou kunnen gaan lezen. voor het toeval Jolanda van de Beld
absint nummer 9 — 2013
9
Stephanie Heijtel
feature (vervolg)
Ik verlang naar een stoffige en ouderwetse bibliotheek waar ik boeken beoordeel op hun kaft, titel en schrijver. Wat was daar eigenlijk mis mee? Ik wil altijd graag weten wat ik in mijn handen heb. Boeken zonder duidelijke bibliografische code maken me nerveus. Wat voor genre is het? In welk jaar is het dan geschreven? Was deze schrijver niet fout in de oorlog? Tegenwoordig lees ik geen drie boeken per week meer, dus beslis ik van tevoren graag of iets mijn tijd waard is. Bij Nieuwzoet mag ik mijn oordeel enkel op basis van de tekst zelf vormen, en dat is wennen. Na één alinea lezen heb ik de neiging om tóch even alvast naar de informatiepagina te gaan. Zeker wanneer ik een Dan Brown-esque scène lees over een paus met een laptop, wil ik graag weten wat ik hier precies aan het doen ben. Ik houd me in en lees verder. Dit is niet echt mijn stijl. Ik heb toch mijn voorkeuren ingevuld? Of ligt het aan mij, misschien ken ik mezelf gewoon niet zo goed. Denk ik van poëtische taal te houden, blijk ik eigenlijk meer van de nuchtere, kordate zinnen te zijn. Of wat had ik ook alweer aangeklikt? Gelukkig kan ik het nog veranderen. Misschien vind ik dit fragment alleen niet leuk omdat het me doet denken aan de Da Vinci Code. Hebben mijn vooroordelen alsnog gewonnen. De teksten die ik de dagen daarna voorgeschoteld krijg, bevallen beter. Eén boek zet ik zowaar op mijn nog-lezen-lijstje. Dat is alleen niet helemaal volgens het plan van Nieuwzoet, want deze website is immers
10
absint nummer 9 — 2013
bedoeld als boekwinkel van de toekomst. Kijken, kijken maar niet kopen, tsja. Misschien als ik eens een keer op zoek ben. Het lezen zonder voorkennis is me in ieder geval wel gaan bevallen, al is het maar omdat het een leuke oefening is in lezen zonder bias. En stiekem hoop ik toch op een fragment te stuiten waar ik zo enthousiast van word dat ik het boek zonder verder te kijken bestel.
Lisa van Campenhout
Het vragenlijstje van Nieuwzoet lijkt nog het meest op een online-intakeformulier van de tandarts. ‘Wat lees je graag? Fictie of non-fictie?’ lijkt in veel opzichten op ‘Waar heb je pijn? Je onderkaak of je bovenkaak?’ Als je kiespijn hebt, maakt het niet zo veel uit waar het pijn doet. En als je graag leest, heb je niet noodzakelijkerwijs een voorkeur voor een bepaald genre. Ik kies dus beide opties. Het gaat verder: ‘Waarin ben je geïnteresseerd?’ Ik mag kiezen uit vier opties (mens & psychologie, werk & carrière, hobby’s & vrije tijd, wereld & wetenschap). Ik zet een vinkje bij alle opties, behalve bij 'werk & carrière'. Daarna een reeks vragen die ingevuld worden door middel van een kek schuifdingetje. Bijvoorbeeld: ‘Ik lees liever toegankelijke boeken, niet te moeilijk’, of ‘complexe boeken, boeken die concentratie vergen’. Ik schuif de slider heen en weer, meestal snap ik de tegenstelingen niet. Wat bedoelen ze met actie/plot? Dat er veel gebeurt? Explosies en zo? Inmiddels ben ik wel benieuwd naar het leesfragment dat ik zo meteen krijg voorgeschoteld. ‘Ons algoritme gaat nu op zoek naar een boek dat globaal aansluit bij je voorkeuren’, meldt de digitale boekhandelaar. Ik kom uit bij een dame in bad. Ik citeer de openingszinnen: ‘Nooit was de waarheid zo dichtbij geweest, toch werd de wereld er alleen maar beroerder op. Zeker… Maar de philosophie (sic) kon Etta voorheen barones d’Aelders vanochtend gestolen
Reactie Nieuwzoet “De versie die jullie hebben getest is nog niet de versie van Nieuwzoet die wij uiteindelijk op de markt willen brengen. Om het platform zoveel mogelijk aan de wensen van de gebruikers aan te kunnen passen, zijn wij live gegaan met deze bètaversie. Met de feedback die wij van onze testers krijgen, komen we erachter hoe mensen Nieuwzoet willen gebruiken en kunnen wij het op basis van die informatie verder ontwikkelen. Zo moet bijvoorbeeld nog worden gesleuteld aan het algoritme dat de match maakt tussen lezer en boek. Dit algoritme wordt bovendien ‘lerend’: met behulp van de feedback van de gebruikers zal het programma steeds betere leesfragmenten toesturen. Ook wordt ingebouwd dat lezers – hoe goed hun profiel misschien ook aansluit op de boeken van Thomése - niet te vaak werk van eenzelfde auteur ontvangen. “We vonden het leuk om in jullie recensies een mix van verwarring en enthousiasme bij die ervaring met het blind lezen terug te zien. Je merkt dat we erg gewend zijn om de inhoud van een boek te beoordelen op kaft, auteur, titel en plek in de boekhandel. We hadden het idee dat een aantal van jullie alleen van de Snelstart en niet het uitgebreide lezersprofiel heeft ingevuld. Dan kan het inderdaad gebeuren dat je soms een minder goede match ontvangt. Sowieso zal de match nooit iedere dag honderd procent zijn; mensen willen ook niet iedere dag een nieuw boek kopen. Het is onze bedoeling om suggesties toe te sturen die zoveel mogelijk in iemands straatje liggen, zodat de kans vergroot wordt dat er eens in de zoveel tijd iets bijzit wat iemand echt heel goed vindt. Als mensen die boeken vervolgens bij ons kopen: heel fijn! Maar we willen in eerste instantie vooral een plek zijn waar lezers nieuwe boeken kunnen ontdekken.” worden. Ze zat in bad en bestudeerde nadenkend haar weelderige vormen.’ Met groeiende ergernis lees ik het hele fragment, pas daarna klik ik om te zien welk boek het algoritme bij mijn voorkeuren vindt aansluiten. Het blijkt te gaan om Het zesde bedrijf van P.F. Thomése. Ik heb nog nooit een boek van Thomése aangeraakt. Ik ben dat trouwens ook in de toekomst niet van plan.
Claudia Zeller
Bij Nieuwzoet krijg ik meteen een aantal heftige keuzes voor de kiezen. Lees ik voor mijn plezier of om na te denken? Lees ik fictie of non-fictie? Vind ik plot of stijl belangrijker? Met die keuzes kan ik al meteen moeilijk overweg. Het liefste wil ik de schuifbalk waarmee ik aan moet geven in hoeverre ik het een belangrijker vind dan het andere overal in het midden laten staan. Ik krijg vier opties: mens en psychologie, werk en carrière, hobby's en vrije tijd, wereld & wetenschap. Misschien ben ik een saaie jongen, maar ik lees graag over geschiedenis, kunst, stedenbouw en dieren. Onder welke categorie valt dat? Als ik voor 'wereld & wetenschap' kies, krijg ik vermoedelijk ook boeken als het Guinness Book of Records, of populairwetenschappelijke verhandelingen over natuurkunde. Hoef ik niet. Dan de leesfragmenten. Het begon al vrij rampzalig met een of andere tenenkrommende streekroman over een landhuis. Nieuwzoet wil ons uit het genre-denken halen, maar dit wil ik pertinent uit kunnen sluiten. Het volgende boek, non-fictie over het geheugen, was duidelijk gericht op ouderen. Er werd bijvoorbeeld begripvol opgemerkt dat ik waarschijnlijk niet meer meekom met nieuwe technologie zoals Hyves en Google+. Bij het derde leesfragment wordt het interessanter. Het lijkt te gaan over een vreemdsoortig boek over zeventiende-eeuws Amsterdam, en dan ben ik al snel geïnteres-
Nieuwzoet verwacht over ongeveer twee maanden live te gaan voor het grote publiek. Wil jij voor die tijd net als wij de B�taversie uittesten? Stuur dan een mailtje naar info@nieuwzoet.nl .
seerd. Hier blijkt echter dat alleen het eerste hoofdstuk bekijken ook zijn nadelen heeft. Het vreemdsoortige boek blijkt alleen een soort introductie: volgens het omslag betreft het hier een geschiedenis van de Amsterdamse effectenhandel. Nog steeds interessant, maar niet de boekgeschiedenis waar ik op hoopte. Vervolgens: een boek dat ik al kende, twee mooie boeken, een domme thriller, een slecht geschreven en quasi-literair kookboek, twee slechte romans, nog een roman die me niets deed, en tot slot nog een keer hetzelfde boek over ouder worden en techniek. Voor drie treffers heb ik acht missers moeten verduren, en op slechts elf fragmenten zat al een doublure. Voor mij werkt het niet.
Daan Doesborgh
absint nummer 9 — 2013
11
feature (vervolg)
Stephanie Heijtel
Zeker wanneer ik een Dan Brownesque scène lees over een paus met een laptop, wil ik graag weten wat ik hier precies aan het doen ben. Nieuwzoet beantwoordt goed aan mijn huidige behoefte. Net toen ik bedacht dat ik me voortaan bij mijn boekenkeuze niet meer door de canon wilde laten beïnvloeden, kreeg ik de opdracht het programma uit te proberen. Elke dag een bladzijde uit een boek dat ‘perfect bij mij past’, voor mij uitgekozen op basis van mijn voorkeuren. Mijn Nieuwzoet-ervaring begon met paniek, want na een dag was ik mijn wachtwoord alweer vergeten. ‘Potjandorie’, zei het programma hierover. Gelukkig kon ik het resetten. Daarnaast kreeg ik twee leesfragmenten op de eerste dag, wat waarschijnlijk ook mijn eigen schuld was. Al meteen word ik erop gewezen hoezeer ik beïnvloed word door autoriteit bij de beoordeling van een boek. Een fragment uit het eerste boek leek te bestaan uit verward gemompel, maar wanneer ik te weten kom dat het fragment afkomstig is uit ‘Een jongen uit plan Zuid '38-'43’ van Heere Heeresma, wil ik eigenlijk mijn mening weer bijstellen. Hierom heb ik bij het lezen van het volgende fragment de neiging meteen op boekinformatie te klikken, om te weten wat ik ervan moet vinden. Ik doe het niet, en heb werkelijk het idee dat ik door het programma een tekst objectiever beoordeel. Op deze manier word ik verrast door sommige schrijvers. Om de malle gedichtjes van Erik Bindervoet kan ik wel lachen, maar ik had ze niet achter hem gezocht. Ook had ik van Bernlef niet verwacht dat hij zijn Caspar David Friedrichmomenten in poëzie omzette. Een volgend voordeel is dat ik internationale literatuur krijg toegewezen. Normaal gesproken lees ik dit niet, omdat ik nooit weet waar te beginnen. Van de Engelsman John Berger had ik nog nooit gehoord, maar zijn roman ‘Ten Huwelijk’ lijkt mij wel wat. Van mij mag Nieuwzoet blijven. Ezra Hakze
12
absint nummer 9 — 2013
Ik zou op zich geen behoefte moeten hebben aan nieuwe boeken. Mijn ‘nog te lezen’-plank is inmiddels afgeladen en mijn bankrekening is ook niet meer wat het ooit geweest was. Toch ben ik nieuwsgierig naar dit concept en benieuwd welke suggesties het voor mij in petto heeft. Nieuwzoet stelt me de eerste twee dagen niet teleur: ik ben erg enthousiast over de fragmenten die ik krijg voorgeschoteld. Wel merk ik gelijk dat ik tijdens het lezen heel benieuwd ben naar de extra informatie rondom het boek. Wat voor type tekst is het? Wie is de schrijver? Op dag drie blijkt de invloed van het antwoord op die vragen. Braaf bedwing ik mijn nieuwsgierigheid en lees ik eerst het voor mij uitgekozen hoofdstuk. Ik kan nog niet echt peilen wat voor type roman dit moet zijn en hoewel de auteur hier en daar formuleringen gebruikt waar ik kriebelig van wordt, krijg ik ook het idee dat er allerlei clichématige communicatievormen aan de kaak worden gesteld. Maar dan lees ik de omschrijving en bekruipt mij het gevoel dat ik chicklit voorgeschoteld heb gekregen. Opeens ben ik toch minder geïnteresseerd in dat boek en kan ik me ook niet meer voorstellen dat de schrijfster de observaties in haar roman kritisch heeft bedoeld. Op de laatste dag raak ik helemaal in de war en kan ik tijdens het lezen geen label meer op het fragment plakken. Is dit een populairwetenschappelijk werk? Dat hokje staat natuurlijk ook in mijn lezersprofiel aangekruist. Naarmate ik in de tekst vorder lijkt het toch meer een gecopy-paste rijtje cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Of is dit toch (ik durf het bijna niet meer te denken) maatschappijkritiek? Het heeft in ieder geval iets van doen met overgewicht. De laatste alinea geeft een aanwijzing: “Mijn zoektocht heb ik vertaald in recepten”. Huh, wat?! Dit is een semi-wetenschappelijke inleiding van een verder emotioneel beladen kookboek? De boekinformatie maakt het dit keer
niet heel veel helderder: “In De dikke diëtist zoekt Marie Louise Schipper naar de oorzaken, achtergronden en oplossingen van het overgewichtprobleem en gaat het monster in de keuken met pan en mes te lijf. Want naast de nuchtere analyse van de dieetindustrie bevat De dikke diëtist veel lekkere recepten, niet per se om af te vallen”. Dat mijn lezersprofiel niet het meest eenduidige zal zijn geweest, daar kan ik inkomen. Maar hoe dit boek daar vervolgens is uitgerold blijft me een raadsel. Nou ja, morgen weer een nieuwe dag en een nieuwe suggestie. Over het algemeen genomen vind ik Nieuwzoet een leuke manier om aan boeken te komen die je anders misschien zou laten liggen. Ik heb er een aantal boeken bij die ik zou willen lezen, maar de vraag is wel of ik die ook daadwerkelijk bij Nieuwzoet ga bestellen. Op zich wel zo handig, want het blijft natuurlijk een boekwinkel. Ik ben benieuwd hoe dit concept uiteindelijk gaat uitpakken. Voorlopig blijf ik de fragmenten die ik ontvang lezen. Dat daar af en toe iets tussen zit wat niet bij mijn smaak aansluit… Ach, mocht ik ooit nog een ‘bijzonder’ kookboek nodig hebben, dan weet ik nu waar ik moet zoeken.
Stephanie Heijtel
Absint zoekt redacteuren Bij Absint krijg je de kans om de neerlandistiek eens anders te benaderen dan vanuit je studie. Je bedenkt en schrijft artikelen, denkt mee over het blad en hoe dat gepresenteerd moet worden en doet nuttige ervaring op als lid van een tijdschriftredactie. Klinkt dat als een uitdaging die je graag aan gaat? Stuur dan een korte motivatie naar redactie@ tijdschriftabsint.nl en we nemen contact met je op!
absint nummer 9 — 2013
13
Yvonne van Baal
feature
Wat hoeft de mensch de heelen dag te slooven? Over de historische ontwikkeling van het werkwoord hoeven
14
absint nummer 9 — 2013
In deze Absint publiceren we het stuk dat Yvonne van Baal schreef over haar onderzoek naar het werkwoord 'hoeven'. Bachelorstudenten die de specialisatietrack Nederlandse taalkunde volgen, sluiten deze track af met de Onderzoekswerkgroep Taalkunde (voorheen de scriptiewerkgroep). De studenten doen zelf onderzoek naar eigenschappen van onze taal, de ontwikkeling en variatie van het Nederlands of de eerste en/of tweede taalverwerving ervan. Yvonne van Baal, Brigitte van den Berg en Mandy Dorée onderzochten de historische ontwikkeling van het werkwoord 'hoeven'. Naast een onderzoeksverslag moesten de studenten ook een populariserend stuk over hun onderzoek schrijven. Yvonne koos ervoor zichzelf te interviewen. Niet alleen slaagde ze er op deze manier in om haar onderzoek aantrekkelijk te maken voor een breed publiek, ook lukte het haar om de stof op een zeer heldere en toegankelijke manier uit te leggen. Nu wacht haar populariserende stuk de vuurproef: het brede lezerspubliek van Absint.
De historie van hoeven in beeld Bovenstaande grafiek is het resultaat van het onderzoek dat Yvonne van Baal, Brigitte van den Berg en Mandy Dorée uitvoerden naar de historische ontwikkelingen van het werkwoord hoeven. Van beneden naar boven zijn de vier onderzochte eeuwen te zien. Per eeuw is weergegeven hoeveel procent van de gevonden voorkomens tot een bepaalde context behoort. In de zeventiende eeuw was bijvoorbeeld 37% van de gevonden zinnen gecombineerd met een sterke ontkenning (Het hoeft niet) en 5% met een positieve context. In de twintigste eeuw is dit beeld veranderd: nu komt 74% van de zinnen met hoeven voor met een sterke ontkenning en zijn positieve zinnen verdwenen als context voor dit werkwoord. Het onderzoeksteam concludeert dan ook dat hoeven zich ontwikkeld heeft van een werkwoord dat in alle contexten gebruikt kon worden naar een werkwoord dat alleen met een ontkenning voor kan komen. Hoeven is dus negatief polair geworden.
Wat is er zo interessant aan de geschiedenis van taal dat je besloot om hier onderzoek naar te doen? Yvonne van Baal: “Taal is altijd in beweging: woorden verdwijnen of ontstaan, grammaticale regels veranderen. Zo kende het Nederlands vroeger meer werkwoordsuitgangen dan nu, en gebruikte men bijvoorbeeld du loopst terwijl we nu jij loopt zeggen. Taalverandering leert ons iets over de taal die we nu spreken. Ik denk dat we onze eigen taal beter snappen als we weten hoe die ontstaan is.” “Daarnaast willen taalwetenschappers graag weten wat de ‘kern’ van menselijke taal is. Zijn er bijvoorbeeld eigenschappen die alle talen hebben, of zijn er bepaalde elementen die in geen enkele taal bestaan? We willen dus graag kenmerken vinden die voor het hele verschijnsel 'taal' gelden. Om die te vinden, moeten we van heel veel verschillende talen hun historische ontwikkeling onderzoeken en vergelijken.” Dus een historisch taalkundige onderzoekt
de hele geschiedenis van een taal? “Nee, dat is niet helemaal waar. De hele geschiedenis van één taal onderzoeken, bijvoorbeeld het Frans of Chinees, zou veel te veel werk zijn voor één taalwetenschapper. Daarom doen historisch taalkundigen vaak onderzoek naar een klein stukje taalgeschiedenis: ze bekijken maar een deelgebied van de taalkunde, zoals zinsbouw of werkwoordsuitgangen.” “Ik heb me dus ook maar met een klein stukje historische taalkunde beziggehouden. Samen met twee medestudenten, Brigitte en Mandy, vormde ik een team om onderzoek te doen naar de ontwikkelingen van het werkwoord hoeven.” Is dat werkwoord dan zoveel anders dan andere werkwoorden? “Nou, dit werkwoord heeft een bijzondere eigenschap: het kan alleen in negatieve contexten gebruikt worden. De zin Ik hoef naar school is ongrammaticaal voor sprekers van het Nederlands en daarom zullen we die zin
niet zeggen. Maar Ik hoef niet naar school of Anna hoeft geen koekje zijn dan weer wel perfecte zinnen om te zeggen. Woorden die alleen met een ontkenning voor kunnen komen, worden door taalkundigen ‘negatief polaire items’ (NPI's) genoemd. ‘Polariteit’ is de term die gebruikt wordt om aan te geven of een zin positief of negatief is, dus een zin die negatief polair is bevat een ontkenning. Negatief polaire items zijn woorden of uitdrukkingen die alleen voor kunnen komen in een ontkennende zin.” “Een bekend voorbeeld van een NPI in een andere taal is het Engelse any. Je kunt wel zeggen I did not see anything, maar niet I did see anything. Talen hebben vaak meerdere NPI's, maar de meeste talen hebben maar één werkwoord dat negatief polair is, zoals ons hoeven dus.” En we weten nog niet hoe het werkwoord hoeven zich ontwikkeld heeft? “Nee, eigenlijk weten we nog vrij weinig over de geschiedenis van hoeven. Maar we
absint nummer 9 — 2013
15
‘Kon men vroeger zeggen: Ik hoef naar school? Die vraag hebben wij geprobeerd te beantwoorden.’ weten wel dat hoeven een redelijk jong woord is in het Nederlands. Het wordt namelijk pas vanaf 1600 gebruikt. En we weten dat hoeven ontstaan is vanuit het werkwoord behoeven, dat ‘nodig hebben’ of ‘nodig zijn’ betekent. Andere onderzoeken naar NPI's hebben laten zien dat deze woorden vaak veranderingen ondergaan. Ze ontstaan of verdwijnen uit andere, ‘neutrale’ woorden. De vraag is dus of hoeven vanaf het moment dat het gebruikt wordt al negatief polair is. Of kon men vroeger wel zeggen: Ik hoef naar school? Die vraag hebben wij geprobeerd te beantwoorden.” Hoe onderzoek je die ontwikkeling? De taal van vier eeuwen geleden is toch verdwenen? “De gewone, gesproken taal van toen is inderdaad verdwenen. Daarom maken taalhistorici gebruik van geschreven bronnen, dus van teksten uit bijvoorbeeld de zeventiende eeuw. Mijn onderzoeksteam heeft gebruikgemaakt van een grote online database met heel veel historische en moderne teksten: de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren. Daarin hebben we gezocht naar het woord hoeven, maar ook naar vormen daarvan zoals hoeft. Alle gevonden zinnen die van Nederlandse auteurs waren, hebben we verzameld in een corpus, onderverdeeld in de zeventiende, achttiende, negentiende en twintigste eeuw. Uiteindelijk hadden we 1126 voorkomens van het werkwoord gevonden en konden we de ontwikkelingen over de vier eeuwen met elkaar vergelijken.” Op welk punt zijn die eeuwen vergeleken? Met andere woorden: hoe zie je een verandering in het gebruik van hoeven? “Aan ieder gevonden voorkomen van hoeven hebben we een label geplakt, voor het type context van de zin. We onderscheidden sterke (niet), halfsterke (geen) en zwakke (nauwelijks) ontkenningen: dat zijn de drie categorieën waarin we nu nog steeds hoeven
16
absint nummer 9 — 2013
gebruiken. Ook hadden we labels voor vraagzinnen, positieve zinnen en ‘pseudopositieve’ zinnen. Dat zijn zinnen die geen ontkenning hebben, maar waarvan de waarheid ook niet vaststaat, zoals Als je naar school gaat, hoef je een schooltas. In deze drie types kan hoeven nu niet meer gebruikt worden, en wij hebben onderzocht of deze contexten wel gebruikt werden in eerdere eeuwen.” En, is dat zo? “Ja, dat is zo! In de twintigste eeuw zien we dat alleen de drie negatieve contexten gebruikt worden. Maar daarvoor is dat niet het geval en worden ook vraagzinnen en positieve zinnen gevonden met hoeven. Zo vonden we de vraag Wat hoeft de mensch de heelen dag te slooven? uit 1614 en de zin Ick beproeft dat dat vuur verkoeling hoeft uit 1680. Toen was dat dus grammaticaal Nederlands. De positieve contexten worden na de achttiende eeuw (dus vanaf 1800) niet meer gebruikt en de vraagzinnen en pseudopositieve zinnen verdwijnen in de loop van de negentiende eeuw. In Amsterdam blijkt dit zelfs nog sneller te gaan, daar is vanaf 1700 al geen positieve zin meer te vinden.” Dus hoeven was vroeger geen negatief polair element, en nu wel? “Ja, dat is precies de conclusie die wij getrokken hebben. Toen hoeven vanaf 1600 gebruikt werd door onze voorouders, was het een heel gewoon, neutraal werkwoord. En met redelijke snelheid verdween hoeven uit de positieve zinnen en vervolgens uit alle zinnen die geen negatie hebben. Nu is hoeven dus echt een negatief polair werkwoord.” Dat is natuurlijk heel interessant, maar je snapt dat we ook graag weten waarom zo'n woord verandert. Hebben jullie daar een verklaring voor? “Het lijkt erop dat talen, of in elk geval de Germaanse talen Nederlands, Duits en Engels, een negatief polair werkwoord wil-
len hebben. Zo een werkwoord hadden we voor 1600 ook, want toen bestond het werkwoord dorven, dat een beetje op hoeven lijkt. Maar dorven had nog een betekenis en waarschijnlijk werd die steeds vaker gebruikt, waardoor de ‘hoeven’-betekenis van dorven voor 1600 verdwenen is en als het ware een ‘gaatje’ in het Nederlands achterliet. Dat gaatje heeft hoeven opgevuld.” Maar waarom zou een taal een negatief polair werkwoord willen hebben? Kunnen we dat niet gewoon achterwege laten? “Met negatief polaire werkwoorden zoals hoeven kunnen we een betekenis uitdrukken die er anders niet is. Die betekenis is ‘het is niet verplicht dat...’. Als we het werkwoord voor verplichtingen, moeten, combineren met een ontkenning, maken we namelijk een zin die betekent ‘verplicht om iets niet te doen’ en dat betekent heel iets anders! We willen dus zowel Het is verplicht om niet te werken en Het is niet verplicht om te werken kunnen zeggen. Voor de ene zin gebruiken we ‘moet niet’ en voor de andere zin gebruiken we ‘hoeft niet’. Dus talen willen een negatief polair werkwoord, omdat ze daarmee de betekenis ‘niet verplicht’ kunnen weergeven. Hoeven was dus nodig voor deze betekenis, en daarom is hoeven alleen in negatieve contexten te gebruiken. Voor de betekenis ‘verplicht’ hebben we immers al het werkwoord moeten.” Als afsluiting: waar gaat het heen met hoeven? “Wat er precies gaat gebeuren kun je natuurlijk nooit zeker weten. Maar we zien dat hoeven tegenwoordig niet alleen met ontkenning voorkomt, maar dat binnen de groep ontkenningen ook veranderingen plaatsvinden. Hoeven wordt steeds meer met de sterke ontkenning niet gecombineerd. Als dat zich doorzet, dan wordt hoeven over een paar eeuwen misschien wel alleen nog maar met niet gecombineerd en niet meer met andere ontkenningen.”
column
Marco Roelofs
Marco Roelofs is schrijver en theatermaker. Hij toert nu door Nederland en België met zijn eerste avondvullende theatervoorstelling. Vorig jaar verscheen zijn eerste boek KAAL. Van 1989 tot 2012 was hij frontman van de internationaal spelende punkband Heideroosjes. Voor Absint verhaalt hij over zijn avonturen in Amsterdam en de wijde wereld. Volg Marco ook op www.facebook.com/roelofsmarco. “Deal!” zei ik, en ik duwde de straatverkoper 700 rand in zijn ongewassen knuisten. Daarna sprintte ik snel richting de groep, die ondertussen doorgelopen was. We hadden haast. Die avond gaf mijn band de Heideroosjes haar laatste Zuid-Afrikaanse concert. Het was een enerverende tournee geweest, op uiteenlopende plekken; van een festivalweide met 30.000 mensen tot een schoolpleintje in een township in Pretoria. “Wat deed je?” vroeg de Zuid-Afrikaanse tourmanager, die omkeek toen ik kwam aanhollen. “Ik heb een souvenir gekocht bij die illegale verkoper op de hoek van de straat. Op dat kleed stond een prachtige stenen buste van Nelson Mandela. Zelf geboetseerd, zei hij.” Ik noemde het bedrag dat ik had neergeteld en onze lokale regelneef keek me ongelovig aan. “Je hebt niet onderhandeld?” “Eh... Nee,” zei ik. “We hadden toch haast?” De Zuid-Afrikaan lachte luid. “Je hebt die man overdreven vorstelijk betaald! En niet eens afgedongen!” Zijn hoon boeide me weinig. Ik had een mooi aandenken aan deze tour, iets van mijn held nog wel. Ik had niks met helden. Iedere grootheid viel van zijn sokkel wanneer je je er écht in verdiepte. Maar na het lezen van Mandela’s levensverhaal De lange weg naar de vrijheid was ik overtuigd; dit is een held. Iemand die zevenentwintig jaar onterecht gevangen zit en daarna nog het vermogen heeft om in zijn biografie alle rancune en boosheid weg te laten, die verdient een standbeeld. En met een piepkleine doch loeizware versie van zoiets, sjouwde ik nu door de drukke straten van Johannesburg. Een dag later legde ik mijn aankoop – omwikkeld in krantenpapier – voorzichtig in mijn handbagagekoffertje. Voor de terugreis. Bij de incheckbalie hing ik verveeld over datzelfde valies en bekeek het altijd terugkerende gehannes met ons instrumentarium. Muzikanten die vliegen willen hun geliefde
gereedschap beslist niet in een steenkoud bagageruim laten dumpen. Onze tourmanager bewerkte het grondpersoneel met alle charme die hij bezat. Ondertussen controleerde een norse stewardess de handbagage van de lange rij wachtenden. Een proefweging op een mini-weegschaal moest voorkomen dat de passagiers te zware tassen in het bagagerek zouden leggen. Met een ferme zwier zette ze de handtassen van mijn voorgangers op het weegschaaltje. Zo ging de vrouw zuchtend de hele rij af. Op een manier die leek alsof ze een vlieg wegsloeg, gebaarde ze dat ik van mijn koffertje af moest. “Your suitcase sir.” De stewardess trok aan mijn tas. Het ding bleef staan. Verbaasd keek ze naar het zwarte koffertje. En daarna naar mij. “What is in that bag?” bitste ze. “Just stuff. And oh yeah... the head of Nelson Mandela”, zei ik zonder nadenken. “The head…? Of… Nelson Mandela?” “Yes?” Paniek schoot in haar ogen. Het was 2002 en de wereld was kort daarvoor bevangen door terreurparanoia. Ik grinnikte goedmoedig en zei: “Well, it’s not really his head, but a head someone else made”. Mijn opmerking maakte het nog erger. “You wait here!” blafte de grondstewardess opeens en zocht onrustig naar haar portofoon. Een paar seconden later wist ik mij omringd door twee gespierde bewakers met kogelvrije vesten, pistolen en een hond. Die bevolen me omzichtig mijn bagage open te maken. Op een afstandje gadegeslagen door de nu bijna hyperventilerende luchtvaartmedewerkster. “Open it”, beval de man en hij wees naar de verfrommelde bol krantenpapier in het midden van mijn bagage. Langzaam ontvouwde zich de buste van Nelson Mandela. “Mandela!” riep de securitymedewerker opeens ontspannen. “Yes, that’s what I said”, zei ik benepen.
absint nummer 9 — 2013
17
Daan Doesborgh
interview
Tegen de stroom in meewaaien Dit interview is het eerste in een reeks waarin we telkens met een persoon uit de literatuur of letterkunde terugblikken op een recente gebeurtenis in diens leven. Anne Vegter is sinds januari van dit jaar de nieuwe Dichter des Vaderlands. We blikken terug op haar eerste jaar in functie. “Wat ik me na een tijdje vooral afvroeg was: ‘waar is mijn eigen leven ook al weer?’ Ik heb mijn hele leven lang geprobeerd altijd tegen de stroom in te zwemmen, maar nu moest ik er eigenlijk wel in meegaan. Aan de andere kant dacht ik ook: ‘Vegter, je hebt het aangenomen, dan zul je ook meewaaien.’ Ik ben geneigd om altijd de weg van de meeste weerstand te kiezen, om zo zelfstandigheid te ontwikkelen. Nu moet ik mee in wat van buitenaf op mij afkomt, en dat is ook wel eens goed. Tegelijkertijd wil ik trouwens in die reeks Dichters des Vaderlands graag een soort pièce de résistance neerzetten. Dus toch tegen de stroom in. Het is ook zo’n ander leven ineens. Poëzie was voor mij altijd iets waar ik nog een ander vak naast kon doen. Ik was bezig aan een nieuw boek, een vervolg op mijn bundel erotische verhalen. Dat moest allemaal opzij toen ik dit aanbod kreeg. Na januari ben ik
18
absint nummer 9 — 2013
‘Ik zal nooit iets over Zwarte Piet gaan schrijven, dat vind ik echt paarlen voor de zwijnen. Dat doe ik niet.’ vervolgens echt in een stroomversnelling gekomen omdat ik op tournee ging met Behoud de begeerte. Dat was helemaal vreemd. Het begon, maar ik was er niet.” Ga je dat boek wel nog schrijven? “Het zou een soort erotische schelmenroman worden, maar nu staat het ergens onaangeroerd op mijn computer. Ik durf er eigenlijk niet eens naar te kijken. Los daar van: Joost de Vries eerder dit jaar in de Groene Amsterdammer dat de nieuwe generatie schrijvers niet meer aan seks doet in hun boeken, dus misschien is het hele idee wel achterhaald. Denk jij dat ook, dat jullie generatie niet meer geïnteresseerd is in het schrijven over seks? Misschien is het wel alleen Joost die niet meer aan seks doet.” Ik kan me voorstellen dat die terughoudendheid er misschien niet uit desinteresse is, maar juist omdat het zó belangrijk is dat je het per se goed wil doen. Dat je het achterwege laat om over seks te schrijven als je niet zeker weet dat je dat op een adequate manier voor elkaar kan krijgen. “Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Ik heb dat met liefdesgedichten. Ik heb nog nooit een echt liefdesgedicht geschreven, de lyriek die daar bij hoort is iets voor het einde van mijn dichterschap, vind ik. Hoewel, ik ben nu 55, misschien moet ik er niet te lang meer mee wachten.
Wat vind je er van dat jij en je gedichten nu ineens uit hoofde van je functie speler in het publieke debat zijn geworden? “Ik vond het aan het begin wel confronterend. Op een podium staan, een performance doen is toch een vorm van bescherming. Er kan weliswaar interactie met het publiek zijn, maar nooit echt veel, en het komt zeker niet tot een debat. Nu gebeurt dat ineens wel. Ik had de sociale werkelijkheid nog nooit expliciet vanuit mijn dichterschap benaderd en ik zie deze functie als een uitgelezen kans om dat wel te doen. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat ik er altijd behoefte aan heb. Ik zal bijvoorbeeld nooit iets over Zwarte Piet gaan schrijven, dat vind ik echt paarlen voor de zwijnen. Dat doe ik niet.” Als je als dichter deelneemt aan dat debat word je natuurlijk ook kwetsbaar voor allerlei makkelijke opmerkingen over Sinterklaasgedichten. “Ik weet nog wel hoe ik, de dag nadat bekend werd dat ik Dichter des Vaderlands zou worden, een soort persconferentie hield op de uitgeverij. Daar waren ook verslaggevers van Q-music aanwezig, en die begonnen daar inderdaad over. Of ik ook sinterklaasgedichten ging schrijven, en dat het mooi was dat er eens een lekker wijf was gekozen, dat soort dingen. Ze willen je graag uit de tent lokken en daar heb ik geen problemen mee. Ik wil dat best opzoeken, ze
uitnodigen. Kom maar, dan gaan we eens kijken wat we kunnen doen. Ach, ik heb drie pubers opgevoed, ik weet wel hoe je met zulke types om moet gaan.” Gewoon met ze meegaan lijkt me de beste benadering, dan neem je ze hun wapens af. “Mensen voelen een weerstand om er in mee te gaan omdat ze dat als een soort vernedering ervaren, maar dat is het niet. Bovendien, als je er in mee gaat, wat heb je dan te verliezen? Dat gevoel had ik ook heel sterk bij het schrijven van mijn laatste bundel. Ik ben al zo vaak op mijn bek gegaan, wat kan me nou gebeuren? Statusverlies? Status is uiteindelijk ook maar een projectie van anderen. Maar vroeg of laat ga je toch weer een zekere mate van bescherming optrekken, en dan heb je dat weer te verliezen.” Maar ondanks dat je niks te verliezen hebt gaan we van jou niet snel een geëngageerd gedicht in de krant zien? “Ik wil poëzie blijven maken zoals ik dat graag wil, en ik denk nu eenmaal dat expliciet engagement de poëzie niet bepaald ten goede komt. Natuurlijk schrijf ook ik wel geëngageerde gedichten, elke dichter werkt vanuit een zicht op de werkelijkheid. Met expliciet engagement bedoel ik bijvoorbeeld de politie bij naam noemen, of zoiets als de huursubsidieregeling. Dat soort concrete issues is maar moeilijk tot poëzie te verhef-
absint nummer 9 — 2013
19
Daan Doesborgh
interview (vervolg)
‘Ik probeer mijn poëzie naar een hoger bewustzijnsniveau te tillen, zonder paddenstoelen.’ fen. Expliciteit haalt voor mij de beweeglijkheid of muzikaliteit uit poëzie. Ik versleutel mijn werk graag, maar nu zal ik het soms wat meer moeten ontsleutelen. Onlangs heb ik een gedicht geschreven over ongeletterdheid in Somalië. Dat noem ik dan wel ‘Somalische meisjes’, maar ik beschrijf scènes uit het leven van die meisjes, in plaats van het probleem direct te benoemen. Het gedicht wordt dan een verzameling verhalen die indirect ook een duidelijk geëngageerde boodschap naar buiten brengt, zonder per se heel concreet te worden. Is dat wat je graag wil bereiken in je werk? Iets zeggen zonder het te zeggen? Ik probeer mijn poëzie naar een hoger bewustzijnsniveau te tillen, zonder paddenstoelen. Maar om die trip te kunnen maken moet ik geconcentreerd blijven, en dat is moeilijk. De bel van mijn winkel rinkelt vaak, de samenleving staat dagelijks op de stoep. Ik heb het als volgt opgelost: de poëzie die ik nu schrijf komt veel beter tot zijn recht binnen samenwerkingsverbanden. Een tweede artistieke discipline legt er een andere laag onder. Wanneer ik met musici werk ontstaan er nieuwe betekenissen in mijn gedichten. Ik hoef minder te piekeren en het geeft tijdwinst. Ik improviseer graag met taal en geluid, het gaat me makkelijk af. Ik
20
absint nummer 9 — 2013
probeer het met allerlei muzikanten en bouw dat verder uit. Ik heb nu al een grappig groepje muzikanten om me heen met wie ik aanvankelijk van plan was een soort vrije performance te gaan doen. Busje huren en weg, de provincie in, optredens doen. Dat is nu helaas een beetje geïnstitutionaliseerd geraakt, wat ik niet de beste weg vind. Op zeker moment vroeg ik me echt af welk product we nu eigenlijk probeerden te maken. Ik wilde graag veel liefde het land in gooien, reuring maken waar dat doorgaans niet gebeurt. We wilden ons dan ook richten op scholen die normaliter niet intekenen op dit soort literaire programma’s. Je wil het liefste op een wat vrijere manier aan het werk zijn? “Het moet niet zo zijn dat ik, als ik iets wil, eerst een productiebureau op moet richten. Ik ben graag aan het werk met gelijkgestemden om samen iets te maken. Het liefste zou ik eigenlijk ook willen eindigen als Dichters des Vaderlands, en een groep maken waarmee ik dan een groot eindsalvo kan geven. Een groep is veel dynamischer dan wanneer er een persoon centraal staat. Ik hoef dan ook niet zo nodig de oma van de poëzie te worden, zo bedoel ik het niet. Ik ben de laatste tijd voor mijn gevoel de ruimte voor het eigen initiatief verloren. Die wil ik weer terug. Ik voelde me soms een halve secreta-
resse.” Wat voor reacties krijg je doorgaans op je werkzaamheden? Ik krijg veel steun van vrouwen die het zo goed vinden dat ik dit aan heb durven nemen. Vrouwen hebben snel de neiging om te zeggen: er zijn andere mannen of vrouwen die dit beter kunnen. Die neiging om je terug te trekken om ruimte te maken voor anderen heb ik geprobeerd te onderdrukken. Het is altijd mijn streven om te experimenteren op toneel, om nieuwe dingen te ontwikkelen. Met deze functie kan ik de schaal daarvan vergroten, dat is echt een klus die ik nog heb. Ik ben nu veel tijd kwijt aan gedichten in opdracht. Die vraag krijg ik ook vaak, wanneer komt er weer eens iets in de krant? Lang niet alle gedichten die ik als Dichter des Vaderlands schrijf komen in de krant. Pas als ik zelf denk dat het zinvol is om een gedicht zo openbaar te maken bied ik het aan, maar meestal zijn ze te specifiek. Ik moest bijvoorbeeld laatst voordragen bij de onthulling van een buste van Kopland in de bibliotheek in Haren. De organisatie verzint dan allerlei leuke dingen voor je, maar Kopland was aanvankelijk nu niet echt een dichter waar ik veel mee had. Toch wilde ik dat gedicht schrijven uit mezelf, niet uit een soort ambassadeurshouding. Maar een gedicht in opdracht moet wel vaak snel af.
Het liefste zou ik voordat ik het publiceer nog lang doorwerken om het geschikt te maken voor in de krant. Aan de andere kant: wat heb ik te verliezen? Accepteren dat gedicht, ook al heeft het misschien voor maar drie kwart kwaliteit. Het moet af.” Ben je van nature dan iemand die maar blijft door sleutelen, zoals Hermans dat bijvoorbeeld met zijn romans deed? Dat je ook na publicatie eindeloos naar gedichten terug gaat om ze weer om te gooien? “Ik probeer daarin te worden voortgedreven en aangejaagd door een uitspraak van Gerrit Komrij. Zo gaat dat met zijn uitspraken, als hij sprak dan werd er geluisterd, dus dat deed ik ook. Komrij heeft gezegd: ‘Elk gedicht dat langer dan drie kwartier duurt om te maken kun je weggooien.’ Dat is bij mij dan wel een heleboel, dat zou nogal een papierverspilling zijn, maar ik probeer me er toch enigszins aan te houden. Wat uiteindelijk het langst duurt is het vinden van de juiste toon. Neem bijvoorbeeld dat gedicht over Kopland. Ik moet dan een toon vinden die hem recht doet, maar evengoed mijn eigen toon is. Als je die eenmaal hebt gevonden schrijft het ding zichzelf, de ene gedachte brengt de andere voort. Als ik dan nog terugga om dingen aan te passen is het eigenlijk alleen nog maar bijvijlen. Als de kwintessens er eenmaal is en de toon werkt
gaat het vanzelf, maar dat duurt lang.” Dat is vast lastig als je in opdracht werkt, met een deadline. “Ik moest bij de opening van de Malevichtentoonstelling in het Stedelijk voordragen. Werken in opdracht geeft een hoge drempel om een vrij product te kunnen maken waar ik mijn naam onder zet, om die toon te vinden. Vier kunsthistorische werken over Malevich later had ik hem. Eigenlijk heel simpel: ik ging alles ontkennen wat er in die boeken over hem gezegd wordt, want Malevich krijg je in woorden niet te pakken. Dat is misschien wat vrijblijvend, omdat je het over elke kunstenaar zou kunnen zeggen, maar ik wilde hem graag bevrijden uit al die pagina’s. Uiteindelijk heb ik het twee uur van tevoren in elkaar kunnen zetten. Maar goed, als je vraagt: werk je lang? Ik bereid me heel lang voor. Niet uit een angst voor wit papier, maar omdat ik zoek naar een persoonlijke ingeving. Ik merk dat ik een steeds lossere opvatting krijg van wat poëzie is. Als je Dichter des Vaderlands wordt hangt het een beetje aan je kont dat er consensus bestaat over poëzie, maar daar beantwoord ik volstrekt niet aan. In het begin heb ik steeds gezegd: ik ga ook monologen schrijven, ik ga ook experimenteren. Ik wil nu graag die vrijheid van het begin terug vinden. Mijn testcase daarvoor wordt het Nationaal Comité. Die willen 200 jaar
democratie vieren met vijf feesten. Het eerste is in november, in de Ridderzaal. In plaats van een traditioneel gedicht wil ik een tekst maken in de stijl van de Grondwet. Ik wil er artikelen aan toevoegen. Ik begeef me ver van het traditionele idee van poëzie. In deze functie wil ik ruimte creëren voor mijn eigen gedachte-experimenten. Ik heb de afgelopen acht maanden in een keurslijf gezeten. Nu wordt mijn motto – naar het Utrechtse theatergezelschap – growing up in public. Dit openbaar dichterschap is een enorm appel aan mijn eigenheid. Overeind te blijven in die sociale interactie, dat is een regelrechte opdracht, een opdracht die ik met veel plezier aan ga. Bovendien: als je die eigenheid verliest, wat heb je dan nog aan een Dichter des Vaderlands?” Wat heb je überhaupt aan een Dichter des Vaderlands, zou je kunnen vragen. Al is dat misschien een flauwe vraag, omdat het nut van zo’n functie er niet toe doet. Dingen hoeven sowieso niet altijd een nut te hebben. “Ik ben erg voor nutteloze dingen. Bovendien is een Dichter des Vaderlands erg onschadelijk. Het kost niks, dat is ook een mooi gegeven in deze tijden. Desnoods ben ik net zo graag een roepende in de woestijn. Met een podium van een paar honderd vierkante kilometer.”
absint nummer 9 — 2013
21
Jori Stam
proza
Bij Total tank je niet toevallig Uit de radio van de oude rode Volvo stationwagen speelt zacht de muziek die thuishoort in bepaalde Hollywoodfilms die zich in de woestijn afspelen. Films waarin moderne Amerikaanse cowboys in slangenlederen laarzen en stonewashed spijkerbroeken langs Route 66 in diners cheeseburgers eten, zwarte koffie drinken en misdaden beramen. Ze spugen pruimtabak op de grond tijdens het praten, en zijn aan het einde van de film meestal dood. De N9 richting Den Helder leek niet op het Wilde Westen. Geen ongecultiveerde zandvlaktes met cactusplanten en coyotes, maar keurig afgebakende kavels van landbouwers, met aan de rechterkant van de weg een kanaal dat eindeloos leek door te gaan. In de zomer zwommen er vaak grote groepen zorgeloze kinderen, hoewel er overal langs de oever waarschuwingsborden stonden dat het water door de passerende vrachtschepen zwaar verontreinigd was. Vanaf de brug spleten de jongens de op het water drijvende olievlekken doormidden met hun duiken en capriolen. Als ze boven water kwamen, weerkaatsten de schitteringen van de zon op hun vette, glinsterende haar. Kinderen die hun zomers in het kanaal doorbrachten kregen na verloop van tijd last van mijnwormziekte, rode jeukende uitslag en hardnekkige diarree. De treurig eentonige omgeving en de miezerende regen die tegen de voorruit aanwaaide stemden de man die de auto bestuurde melancholisch. Het stuur hield hij vast met één hand, met de andere rolde hij een sigaret.
22
absint nummer 9 — 2013
Nu lag het excuus voor iets wat ooit een vader en man was hier al ruim twee maanden in de oude babykamer een gevecht te voeren dat geen winnaars kent Hij keek naar de zwarte weekendtas die op de passagiersstoel stond. Naast de tas lag een leeg flesje Fristi dat gelekt had op de stoffen bekleding. Aan de achteruitkijkspiegel hing een luchtverfrisser in de vorm van een dennenboom, waarop zwarte schimmelkringen zich ophoopten. Op de achterbank lagen meerdere kleine pakjes chocomelk waar blauwe rietjes uitstaken verspreid. In de auto rook het alsof deze gebruikt werd om natte honden mee te vervoeren nadat ze een dag op het strand hadden geravot. Nog zeventien kilometer tot hij weer in Den Helder was. Er was niemand op de weg behalve hij. Zacht bewoog de man zijn lippen mee met de tekst van de krakende muziek terwijl hij naar een aansteker zocht. ‘Well, they call me the breeze, I keep blowing down the road.’ De jongen werkte al drie jaar fulltime als medewerker bij een klein tankstation aan een provinciaalse weg. Hoewel er nog geen enkele roman of kort verhaal op zijn naam stond, en niemand die er in de wereld toe deed ooit van hem gehoord had, noemde hij zichzelf schrijver. De avonden die de jongen reserveerde voor het schrijven van verhalen, mondde vrijwel altijd uit in verloren uren op het internet. Hij voerde onbelangrijke discussies op rumoerige internetfora over welke spelcomputer de beste was en waarom, en trok zich tussen die discussies door routinematig af op internetporno. Het viel de jongen op dat de mensen in de pornofilm er, nadat hij was klaargekomen, plotseling weerzinwekkend uitzagen - alsof je zonder de nood-
zakelijke geilheid pas werkelijk besefte hoe verschrikkelijk lelijk seks er eigenlijk uitziet. De jongen had in zijn notitieblok een keer geschreven dat dit gevoel een goed onderwerp voor een kort verhaal zou kunnen zijn. Buiten zijn slaapkamer rook de jongen de bekende geur van verse ontlasting en oude urine. Langzaam opende hij de deur naar de kamer waar het lichaam lag te slapen. Een ouderwets ogende beademingsmachine met daarop een vreemd ontworpen logo van een farmaceutisch bedrijf maakte een ritmisch en rustgevend geluid. Toen de jongen naar het raam liep en de gordijnen opentrok, kneep het roerloze lichaam in het bed zijn ogen dicht – uit zijn mondhoeken de zichtbare sporen van slijm en speeksel, parels van zweet op zijn voorhoofd. De jongen drukte op de afstandsbediening, waarna een televisie in de hoek aansprong op RTL 4. Met een vreemde onverstoorbare vakkundigheid rolde de jongen het lichaam in een enkele beweging op zijn zij, en trok de blauw met wit geruite pyjamabroek naar beneden. Zijn rug was een landkaart van blauwe doorligplekken, en de bovenkant van zijn dijbenen kleurde paars, blauw en bruin van nieuwe en oude bloeduitstortingen. Het lichaam kreunde terwijl de jongen met een natte handdoek langs zijn billen ging. De presentator van het ontbijtnieuws besprak ondertussen dat er in Waddinxveen honderd kilo kunstmest was gestolen uit de Ranzijn, en dat Jeroen van der Boom zijn nieuwe videoclip opnam in Memphis. Er werd geschakeld naar een eerder opgenomen diepte-interview met de
zanger. Na het verschonen waste de jongen de gebitsbeschermer af die het lichaam moest beschermen tegen het inslikken van de tong en het kapot knarsen van tanden. Toen zijn vader uitbehandeld was verklaard, adviseerden de dokters dat hij zijn laatste paar weken het beste thuis zou kunnen doorbrengen, al waarschuwden ze dat het in veel gevallen wel zwaar kon zijn voor het gezin. Nu lag het excuus voor iets wat ooit een vader en man was hier al ruim twee maanden in de oude babykamer een gevecht te voeren dat geen winnaars kent – zijn sterfbed als een kribbe. Ook dit vreemde beeld stond in trefwoorden omschreven in het notitieblok van de jongen, twee regels onder de observatie die hij had gedaan tijdens het kijken van pornofilms. De jongen ontbeet met twee bruine boterhammen met ham en kaas, en aardbeienthee met melk. Hij hoorde zijn moeder in de woonkamer telefoneren met een vertegenwoordiger van de verzekering. Of het was de bank. Op zijn laptop zocht hij naar de goedkoopste webwinkel die een Playstation 3 verkocht. Over een uur begon zijn dienst. Toen de man de Volvo op zijn oprijlaan had geparkeerd, pakte hij de zwarte weekendtas van de passagiersstoel en trok de autodeur achter zich dicht. Hij liep naar de witte garagedeur toe, draaide de sleutel in het roestige slot en trok met een hand in een vloeiende beweging de garagedeur open, die een schel en roestig geluid maakte. Hij stapte naar bin-
absint nummer 9 — 2013
23
Jori Stam
proza (vervolg) ‘Tobias Schuurman. Vijfentwintig jaar. Werkt hier al een tijd. Iedereen kent hem. Drie keer door zijn buik geschoten, een keer door zijn hoofd.’
nen, en duwde de garagedeur met dezelfde kracht weer dicht. In het donker tastte hij de muur af naar de lichtschakelaar, waarna een enkele tl-buis flikkerend een zoemend geluid produceerde en de garage gedeeltelijk verlichtte. De man verroerde zich niet en inspecteerde aandachtig de bakstenen muur van de garage. Eerst langzaam van links naar rechts, daarna van boven naar beneden. Toen liep hij naar voren, en trok vastberaden een loszittende gele baksteen uit de muur, waarachter een uitgehakte holte in de cementmuur ter grootte van een broodtrommel verborgen zat. In de holte lag een handvol goudkleurige hulzen. Uit de zwarte weekendtas haalde de man een zilverkleurig pistool en een plastic zak met daarin meerdere eurobiljetten. Uit de kolf van het pistool schoof de man een halfvol magazijn, en inspecteerde of de kamer van het wapen leeg was door de slede naar achter te trekken. Uit zijn borstzakje haalde hij vier hulzen. De man stopte het wapen, het magazijn, de hulzen en de plastic tas in de holte in de muur, en duwde daarna voorzichtig de gele baksteen weer terug op zijn plek. Hij telde de hoeveelheid stenen tot en met het plafond, hoewel hij toch al wist op welk getal hij uit zou komen. In de wasbak waste hij zijn handen met een oude verrafelde gele spons en industriële zeep waarin kleine zandkorrels waren verwerkt. Via de garagedeur liep hij zijn woning binnen. ‘Ben jij dat?’ hoorde hij bovenaan de trap. De man negeerde de stem, en legde zijn autosleutels op het kastje. Hij keek naar het familieportret uit de jaren tachtig dat aan de muur hing. Te grote truien, te hoog aangesnoerde spijkerbroeken en lelijke kapsels op ongemakkelijk gezichten. ‘Familiefeest 1983’, stond er in zwarte stift op de lijst geschreven. De man bestudeerde beide kanten van de familie. ‘Je moet de garagedeur smeren,’ werd er
24
absint nummer 9 — 2013
nu vanaf boven geroepen. De man liep via de achterdeur naar het grote kippenhok dat achterin de tuin stond. In zijn rechterhand droeg hij een blauwe emmer, gevuld met etensresten van verschillende maaltijden. Op de blauwe emmer stond met zwarte stift in blokletters ‘kippen’ geschreven. Het kippenhok zag er uit alsof het een paar dagen geleden was opgebouwd en geverfd. Drie kippen, waarvan een volledig witgekleurd, kakelden stompzinnig op en neer in de ren, en pikten instinctief met hun snavels op willekeurige plekken in het gras. De man opende het kleine deurtje van de ren, en hurkte ongemakkelijk naar binnen. Een stuk ijzeren gaas dat uitstak schraapte over de achterkant van zijn nek. ‘Godverdomme,’ zei de man. Hij wreef met zijn vinger over de schaafwond, en inspecteerde daarna zijn vinger. Geen bloed. De man stortte in het midden van de ren de blauwe emmer leeg. Oude bruingekleurde weke slablaadjes, appel-, peer- en uienschillen, stukken peen, slierten spaghetti, kaasresten en een blok samengeklonterde nasi van vier dagen geleden. De man rolde een sigaret, en keek glimlachend toe hoe zijn kippen als eerste de stukken kipfilet uit de nasi oppikten en gulzig doorslikten. De man liep met de emmer in zijn hand terug naar binnen, en begaf zich via de wenteltrap in de gang naar de overloop. Daar staarde hij een moment in stilte naar de witte slaapkamerdeur. Hij draaide zich om en trok een uitklapbare zoldertrap uit het plafond, waarna er een flets wit licht op hem neerviel, afkomstig van de CRT-monitor op het bureau. De oude computer vulde de kamer met een geluid dat stofzuigers maken. Op het scherm speelde een screensaver van dierenfoto’s af – voornamelijk katten, kippen, vossen en dolfijnen. De man had drie nieuwe e-mails ontvangen sinds hij weg was. Eén was van zijn zus, die hem vroeg of hij dit jaar
ook mee wilde betalen aan het cadeau voor zijn moeder, en hoeveel dat dan zou zijn. De tweede mail was een jaarafrekening van Nuon waarin stond dat hij 64 euro moest bijbetalen. De derde mail was afkomstig van Pet’s Place; een grote keten van dierenwinkels. In de mail stond dat de Biokat Classic Fresh klontvormende kattenbakvulling van twintig kilo was afgeprijsd van 13.79 naar 9.99. De man klikte op de bestelknop, en betaalde met zijn creditcard voor vijf zakken. Daarna sloot hij zijn e-mail, en opende in Word twee bestanden met de namen manifest.doc en instructieskunstmestexplosief. doc. Hij rolde een sigaret, stak deze aan en begon met twee vingers op het oude, bevlekte toetsenbord te typen. De jongen had over de hele dag verspreid in totaal vijf klanten geholpen. Drie daarvan hadden getankt, de andere twee waren Duitsers die zonder te betalen gebruik wilden maken van het toilet. Duitsers begonnen altijd zonder inleiding in hun eigen taal allerlei vragen te stellen, om zich daarna een verbaasd gezicht aan te meten wanneer er niet in vloeiend Duits op werd gereageerd. Alles wat vandaag gedaan moest worden was gedaan. Het dames- en herentoilet was schoongemaakt, de pompen waren geïnspecteerd, hij had een afspraak gemaakt met de tankwagen van Shell, en alle gekoelde sappen en frisdranken waren bijgevuld. De jongen bekeek achter de balie vanuit zijn stoel de gevulde schappen in de koeling. Er overviel hem een tevreden en kalm gevoel, dat snel overging in een gevoel van schrik, omdat zijn tevredenheid misschien wel betekende dat dit soort leven voor hem bevredigend zou kunnen zijn. De jongen zuchtte, en nam een slok van zijn lauwe zoute cup-a-soup met weke croutons. Hij staarde naar het vel papier dat voor hem lag. Uit een digitale taperecorder luisterde hij naar zijn eigen, iet-
wat fluisterende stem. Een stem die vocht tegen bepaalde klanken uit een aangeleerd boers onnozel dialect. De jongen schreef met een potlood de gesproken woorden op het papier mee: ‘Het mooiste uitzicht heb je op de plekken waar verschillende spoorwegen elkaar kruisen. De treinrails vertakken daar, lopen in elkaar over, en lijken zo onderdeel van allerlei verschillende sporen te worden. Als je in een trein met hoge snelheid een groot station voorbij rijdt, dan vervormen de rails in de spoorwisselingen zich tot een veranderlijk en golvend ijzeren vlechtwerk. Vergelijkbaar met samenkomende fietsbandsporen in nat zand, of de golven van grote boten op een meer die elkaar passeren.’ De jongen zette de taperecorder op pauze, legde deze op de balie, en keek naar de woorden die hij zojuist op had geschreven. Hij veranderde een paar woorden, en las de tekst opnieuw. Toen keek hij een paar minuten naar buiten, en ergerde zich aan het narcistische gezeur van twee bekende radio dj’s, die door het einde van een mooi lied heen begonnen te ratelen. Toen de jongen op het punt stond om het vel papier tot een bol te verfrommelen, werd zijn zicht verblind door het grote licht van een auto die het terrein van het tankstation kwam oprijden. De auto reed langs de pompen, en verdween achter het gebouw naar de parkeerplaats. De jongen hoorde dat de stationair draaiende motor van de auto een korte tijd doorratelde, voordat deze afsloeg en weer plaatsmaakte voor de bekende stilte. Niet lang daarna liep er een man het tankstation binnen. De man had blonde, dunne lange haren, en een bleek gezicht dat in de schelle verlichting van het tankstation een litteken verraadde dat vanaf zijn rechter neusvleugel over zijn wang liep en eindigde bij zijn kaak. In zijn rechterhand droeg de man een zwarte weekendtas.
‘Goedenavond,’ zei de jongen. De man stapte op de kassa af. ‘Goedenavond.’ De rechercheur zat al tien minuten gehurkt naar het lichaam te kijken dat leek te drijven in een poel van donkerrood bloed. In het tankstation was het nog nooit zo druk geweest: een tiental politieagenten in uniform, drie agenten in burger, en een team van forensische rechercheurs gekleed in witte pakken. Buiten zwaaiden de lichten van politiewagens en -motoren. Het hele terrein was met lint afgesloten van de weg, waarop pers en nieuwsgierige voorbijgangers zich nu hadden verzameld. Allemaal hielden zij hun mobiele telefoon in de lucht alsof ze een concert bijwoonden, om nietszeggend beeldmateriaal te filmen dat ze waarschijnlijk nooit meer terug zouden kijken. ‘Is er al een brief gevonden?’ vroeg de rechercheur. Zijn stem was monotoon, maar verbazingwekkend zacht voor iemand van zijn postuur. ‘Nee. We hebben overal gezocht. Geen brief.’ ‘Heb je al in dat magazijn gekeken?’ ‘Je bedoelt die deur die op slot zit? Daar is Harry nu mee bezig.’ ‘Mooi.’ De rechercheur stond op. Iemand uit het forensisch team maakte uit verschillende hoeken foto’s van het lichaam. Een verfrommeld stuk papier met bloedspetters werd in een plastic map geschoven. ‘Al een naam?’ ‘Tobias Schuurman. Vijfentwintig jaar. Werkt hier al een tijd. Iedereen kent hem. Drie keer door zijn buik geschoten, een keer door zijn hoofd. Geen uitgangswond, geen hulzen. Een paar kruitresten op de balie. Verder niets. Gevonden door een Duits gezin dat op terugreis was van vakantie. Volgens mij door de jongste zoon.’ ‘Van hem is die kleine voetafdruk vlakbij
het lichaam?’ ‘Klopt.’ ‘Waar zijn ze nu?’ ‘Dat gezin?’ ‘Ja.’ ‘In de opvang. Het gaat niet goed met die jongen. Met zijn moeder nog slechter.’ ‘Wat een drama.’ ‘Hier gebeurt normaal nooit iets.’ ‘Klein dorp. Tokkievolk. Veel woonwagenparken hier verderop.’ ‘Denk je dat het onze man is?’ ‘Ik twijfel er niet over.’ ‘En de brief?’ ‘Die vinden we wel.’ De rechercheur liep het tankstation voor de dertiende keer die avond rond. In het tijdschriftenrek zag hij op de bovenste plank voorpagina’s van blaadjes met daarop naakte vrouwen met siliconenborsten, gespreide benen en gephotoshopte gezichten. ‘Tanja wil jou!’ stond er op een van de tijdschriften. ‘Jou!’ was vet afgedrukt, en in een groter lettertype dan de rest van de tekst. Voor de koeling stond de rechercheur te kijken naar het frisdrankaanbod. Hij vroeg zich af of het naakte meisje op de voorpagina werkelijk Tanja heette. Hij vond haar er niet uitzien als een Tanja. ‘Wat een troep he,’ zei een politieagent die naast hem was komen staan. ‘Wat?’ ‘Die Monster Energy drink. Die bende verkopen ze nu in halve liters.’ De rechercheur zweeg. ‘Halve liters,’ zei de rechercheur toen. ‘Het erge is dat je ook kleine kinderen met die bende ziet lopen. En maar afvragen waarom je kind zo druk is. ADHD wordt er dan gezegd, terwijl zo’n kind gewoon loopt te stuiteren van de cafeïne en suiker.’ ‘Valt je niet iets op?’ vroeg de rechercheur. ‘Aan wat?’ ‘De frisdranken voor je.’
absint nummer 9 — 2013
25
Het viel de man op hoe donkerrood de kleur van het bloed was, veel donkerder dan hij in dit licht had verwacht. ‘Hoe bedoel je?’ ‘Alles is keurig aangevuld. De cola, de cassis, het water, de chocomel, zelfs dat Monster spul waar je het over hebt. Alles behalve de Fristi, daar mist er een van in het rek.’ Toen de man aan kwam rijden bij het tankstation zag hij geen klanten in de kleine minishop staan. Achter de balie zat een jonge kassabediende. Hij reed de pompen voorbij, en zette zijn auto neer op het parkeerterrein. Uit zijn handschoenenkastje pakte hij twee tie-wraps, bedacht zich even, en legde deze weer terug. Toen zette hij de motor af, pakte een zwarte weekendtas van de achterbank en liep richting de ingang. ‘Goedenavond,’ zei de jongen toen de man de automatische schuifdeuren binnenliep. ‘Goedenavond,’ antwoordde de man. Hij bleef stil, en wachtte tot de jongen uit zichzelf zou gaan beginnen met praten. ‘Kan ik u helpen?’ ‘Dat is inderdaad de grote vraag.’ ‘Pardon?’ zei de jongen met aarzeling in zijn stem. ‘Die vraag die je net stelde. Dat is de belangrijkste vraag uit je hele leven, wist je dat?’ De jongen keek vluchtig naar zijn taperecorder. ‘Wat is dat?’ vroeg de man. Hij wees naar de recorder. ‘Een digitale recorder.’ ‘Waarvoor gebruik je die?’ ‘Ik schrijf.’ ‘En dit helpt je met het schrijven?’ De jongen knikte. ‘Ik schrijf ook.’ ‘Waarover?’ vroeg de jongen. Hij wist niet waarom. De man zette de weekendtas op de grond, ritste deze open, en haalde er een pistool en een plastic tas uit. Hij schoof de plastic tas over de counter, en richtte het pistool op de
26
absint nummer 9 — 2013
jongen. De jongen begon te hyperventileren – zijn pupillen vergrootten. ‘Ik wil dat jij deze tas pakt en alle biljetten die je in de kassa hebt zitten erin doet. Daarna open je de kleine blauwe kluis onder de counter en doe je hetzelfde. Dan geef je de tas terug aan mij.’ Op de achtergrond vertelde de dj op de radio onder luid schatergelach over de keer dat hij twee uur met Marco Borsato vastzat in een lift. De jongen pakte de tas en volgde de instructies van de man op alsof het hoorde bij zijn functiebeschrijving. Op de kluis stond een bus pepperspray. De jongen keek naar de bus. Hij twijfelde, en liet de bus staan. Hij schoof de gevulde plastic tas met trillende handen terug over de balie aan de man, die deze terug stopte in de zwarte weekendtas. ‘Wat zijn je aanbiedingen?’ De jongen bleef stil. ‘Hallo. Dit zijn toch de vragen die je kunt verwachten als je hier staat? Wat zijn je aanbiedingen?’ ‘We hebben twee rollen Rolo’s voor de prijs van een,’ stamelde de jongen. Zijn adem stokte. ‘Ik lust geen Rolo’s.’ ‘Bij drie volle tankbeurten krijgt u een kop koffie gratis en een broodje.’ Het bleef stil. De jongen probeerde niet naar de man te kijken. ‘Ik ga je nu drie keer door je buik schieten, en daarna een keer door je hoofd. Ik zou graag willen dat je nu je ogen sluit.’ De jongen begon nog heftiger te hyperventileren. Net voordat hij naar beneden wilde wegduiken, schoot de man met drie snel achtereenvolgende schoten de jongen door zijn buik, ongeveer drie centimeter onder zijn navel. De jongen zakte in elkaar, en maakte gorgelende geluiden. Het viel de man op hoe donkerrood de kleur van het bloed was, veel donkerder dan hij in dit licht had verwacht.
Toen schoot de man de jongen door het hoofd. Hij hurkte, maakte zijn vingertoppen nat met speeksel, en pakte toen de hulzen op van de grond. Een van de hulzen maakte een sissend geluid tussen zijn vingers. De man pakte de digitale taperecorder, drukte op de rode recordknop, en haalde toen een dubbelgevouwen stuk papier uit zijn binnenzak. Hij vouwde het papier open, en las met zijn mond vlakbij de taperecorder de brief voor. ‘Op het nieuws hoorde ik u zeggen dat u op zoek bent naar iemand met een extreemlinkse fundamentalistische achtergrond. Laat één ding duidelijk zijn. Noem mij nooit een bondgenoot van de fundamentalisten die ik op het nieuws zie moorden vanuit een ezelachtig geloof of ideologie, of de anarchisten die uit verveling de wereld zien branden. Ik heb geen hoger doel waar ik voor strijd, maar ik ben ook geen nihilist. Ik ben meedogenloos omdat ik niet anders kan, omdat ik simpelweg moet. Daarnaast telt u verkeerd. Dit is de zesde, niet de vijfde. Doe uw werk goed, en ik stop.’ De man drukte op de stopknop, spoelde de opname terug en luisterde terug naar wat hij net had gezegd. Hij drukte de bandrecorder uit, en legde deze terug op de balie. Hij keek even naar de jongen, die nu geen jongen meer was. Daarna liep hij naar de frisdrankkoeling. Hij staarde enige tijd naar het aanbod, maar kon niet beslissen of hij meer zin had in Fristi, of toch chocomelk. In chocomelk zaten meer verzadigde vetten, maar in Fristi meer zoet- en smaakstoffen. De man stond daar een poos, twijfelend. Kalm. Uiteindelijk pakte hij een flesje Fristi, en stopte deze in zijn zak. Op de counter legde hij één euro vijftig. Toen de man zijn motor had gestart en het parkeerterrein afreed richting de weg, begon uit de radio zacht de typische Westernmuziek van J.J. Cale te spelen.
poëzie
profeet op free lance-basis
ze reed een roestige saab met een ichtysvis, parkeerde elke vrijdagochtend buiten het hek. ze droeg een dikke multomap en het nieuwe testament. ze gaf godsdienstles. er was één bandje met psalmen voor de jeugd. we kregen de scheefgekopieerde tekst. zij zong altijd het hardst. ik maakte rechthoekjes van elke hoofdletter h. niks nieuws. ik was al een blauwe maandag naar zondagsschool geweest. daar was het bloed van christus opgewarmde priklimonade. na een uur ging ze weer weg. ik zag haar dan over het plein snel naar haar auto lopen, de sleutels uit haar jaszak halen. het starten ging lastig. de ichtysvis verdween in een giftige wolk uitlaatgas. ik keek werktuiglijk naar boven. naar het systeemplafond, de sprinklerinstallatie.
Daniël Vis
absint nummer 9 — 2013
27
poëzie (vervolg)
Berenklauw
Mijn leven lang hebben ze me gewaarschuwd voor de berenklauw Het is de gevaarlijkste onder de planten Sommige slachtoffers zijn bekend die gingen dood Maar nu trek ik mijn trui op naast de grootste struik En gooi me in één klap tussen zijn groene reikende vingers De zon is op dit uur op zijn felst Ik voel een felle pijn tussen mijn beide oksels schieten Mijn buik wordt bekrast en opgezwollen vol met koperrode blazen Ik heb zo’n pijn wanneer ik huil en ik huil als ik mezelf weer op het gras wil rollen Hinkend en snotterend hol ik langs de vijver naar mijn ouderlijk huis Ik krijg van de dokter een pil voor de pijn een zalf voor mijn huiden en een capsule om te slapen Hij vraagt aan mijn ouders hoe dit heeft kunnen gebeuren Zij weten het niet, denken na over spelen en vallen Maar ik weet hoe het zit Ik weet hoe het was En ik weet het waarom Mijn leven lang hebben ze me gewaarschuwd voor de berenklauw Het is de gevaarlijkste onder de planten.
Joost Oomen
28
absint nummer 9 — 2013
ja meisje je haren branden goed en ja het is O.K. om een alter ego te hebben dans nog maar een beetje morgen ben je weer nuchter in deze zee zwemt een zwarte god die luistert naar de naam Bacardi hij verschijnt steeds in mijn dromen eerst als sluipmoordenaar in de huid van een bloemenman later als een gekwetst kind waarin ik mijn vader herken zonder twijfel mijn vader kom hier Synthia of hoe je toch heet luister naar mij het moet eens aan het licht komen dat je die clown hebt geslagen -trekt zich los -spuugt in haar hand -haalt uit vlammen dansen over haar hoofd in haar hals marcheert de hartstocht kleine liefdesdieren niet groter dan een luis
Martijn den Ouden
absint nummer 9 — 2013
29
Claudia Zeller
feature
Cowboys in de geestes wetenschappen
J. Blommaert, Over open en gesloten geesten: Pleidooi voor een geest-rijke wetenschap. Tilburg, 2012 1
http://www.tilburguniversity.edu/ webwijs/show/?uid=j.blommaert 2
30
absint nummer 9 — 2013
Het stadje Deadwood ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw in Dakota in indianengebied, op de grens van the Midwest en the Great Plains. Geruchten over rijke goudaders in de nabijgelegen Black Hills (o.a. bezongen in het satirische Rocky Roccoon, van the Beatles, White Album, 1968) brachten vanaf 1874 avonturiers en gelukszoekers naar de regio die rechtsstatelijk gezien nog geen onderdeel van de Verenigde Staten uitmaakte. Deadwood (2004-2006) was misschien wel de beste HBO-serie tot dusverre. Op prikkelende wijze wordt in beeld gebracht hoe de goudkoorts een lokale economie op gang brengt in een nederzetting waar geen rule of law geldt. Men drinkt van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat whisky, en de rest van de
winst van het gedolven goud gaat op aan gokken en hoeren. Er is geen rechtspraak, dus disputen tussen de goudzoekers, cowboys en outlaws worden over het algemeen uitgeknokt of beslecht met een vuurgevecht. Na zo’n incident worden de dodelijke slachtoffers voor de varkens gegooid, waarmee ze de lokale economie weer van onderaf voeden. Uiteraard is er te midden van dit alles ook nog de protagonist met een onfeilbaar moreel kompas die gewoon een eerlijk bestaan probeert op te bouwen, maar zijn nobel streven is alleen interessant omdat het zo merkwaardig detoneert in deze behoorlijk ongeciviliseerde omgeving. De makers zetten de realistische verhaaltechnieken in die we ook in andere gelauwerde HBO-series als The Wire en Treme [trəme] aantreffen. De rauwheid van het bestaan (bijvoorbeeld de eerder genoemde oog-om-oogtand-om-tand-mentaliteit, maar ook het schrikbarende onvermogen van de lokale chirurgijn) wordt op een onbarmhartige manier getoond. Je zit met een knoop in je maag, veroorzaakt door een mengeling van afgrijzen en fascinatie, aan het scherm gekluisterd, zonder een behulpzame verteller die aan het begin en het eind van elke aflevering de kijker geruststelt en het onbehagelijke gevoel met zalvende
woorden wegneemt. Toch is het realisme uiteindelijk niet de reden waarom ik bleef kijken. Dat is eerder de aantrekkingskracht van het onbekende, het tot de verbeelding sprekende avonturisme van de pioniers. Ik heb het over het romantische beeld van gelukszoekers die alles achter zich laten, en voor hun kansen gaan aan de frontier. Voor een student letterkunde zijn er op het eerste oog weinig kansen om ook eens een echte cowboy te zijn. Cowboys zitten niet achter de schrijftafel en het meeste veldwerk is toch voorbehouden aan onze collega’s van de taalbeheersing die, zo stel ik me voor, af en toe een bezoek brengen aan de plenaire vergadering van de Tweede Kamer om politieke dieren strategisch in het wild te zien manoeuvreren. Om niet te spreken van de taalkundigen die voor hun kwantitatieve onderzoek soms echt naar buiten gaan. Nee, voor de letterkundige is veldwerk een bezoekje aan de bibliotheek. Karl May (1842-1912) schreef wildwestromans over zijn alter ego Old Shatterhand en diens bloedbroeder Winnetou vanuit zijn huis in het plaatsje Radebeul, Saksen. We lijken gedoemd om net zo’n bestaan te leiden als deze salonavonturier Althans dat dacht ik. Binnen het letterkundig milieu zijn er wel degelijk pioniers die weigeren om braaf binnen de perken van de academische welvoeglijkheid te blijven. Zij zoeken de grenzen op, drijven hun kuddes studenten naar vers gras, en zetten daartoe hun kampement op in ongeclaimd of onherbergzaam onderzoeksgebied. Ik noem ze de cowboys van de geesteswetenschappen en ik zal er nu een paar noemen, tenminste, ik zal mijn voorlopige selectie beargumenteren. Dit overzicht pretendeert geen enkele volledigheid, maar moet gezien worden als een eerste aanzet tot het uiteindelijke doel: een genuanceerde ontologie van de geesteswetenschappelijke cowboy. I. Op een bijeenkomst met een aantal lezingen voor rMA-studenten Nederlandse letterkunde van de UvA en de UU zag ik Jan Blommaert, hoogleraar taal, cultuur en globalisering aan de Universiteit van Tilburg. Hij is van oorsprong filoloog, en was daar uitgenodigd vanwege een prikkelend activistisch artikel1, waarin hij de urgentie van geesteswetenschappelijk onderzoek onderstreept. Het is haast alsof hij ons daarin wil doordringen van
ons eigen belang. Op zijn webpagina bij de Universiteit van Tilburg lezen we: I am active in a number of fields - linguistic anthropology, sociolinguistics, discourse analysis and literacy research - and concerned with issues of language, culture and globalization, especially (a) the emergence of 'superdiverse' environments and (b) issues of social and cultural inequality that accompany these globalization processes. I investigate superdiversity in both online and offline contexts. As for the latter, my work has addressed issues and phenomena in Europe, Africa, and Asia.2 Blommaerts bestudeert superdiversiteit vanuit een modern Marxistische perspectief, op drie verschillende continenten. Hij heeft een ruig voorkomen, met baard, bontmuts en pijp, als een soort Russische cowboy. Twitter, Facebook, de hele blogosfeer, hij schuwt het nieuwe terrein niet. Eigenlijk onderzoekt hij de hele wereld. II. Frans van Eemeren is emeritus hoogleraar Argumentatietheorie. Kort door de bocht genomen, verzon hij zijn eigen vak. Taalbeheersing bestond al als onderdeel van Neerlandistiek aan de UvA, maar zijn invloed op de huidige invulling ervan is moeilijk te overschatten. Hij heeft een bestaand vakgebied uitgekozen, en er zijn eigen pragma-dialectische argumentatietheorie ingeschoven; een echte avonturier. Inmiddels is hij koninklijk onderscheiden. Dat hij zijn bevordering tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw heeft aanvaard, lijkt ergens problematisch. Een echte cowboy is een outlaw, of op zijn minst een beetje anti-establishment, en zou zich nooit zo laten knechten. Ter vergelijking: toen Mick Jagger zich door koningin Elisabeth liet decoreren, haalde Keith Richards nog eens flink zijn neus op. Er is echter meer historisch precedent. Wild Bill Hickok, een van de grootste helden van het mythische Wilde Westen, is op latere leeftijd in dienst van de federale overheid getreden. Met zijn nieuwe functie als gerechtsdienaar veranderde er weinig aan zijn heldenstatus. Hij deed vanaf dat moment aan eigenrichting met een volmacht en kon nog steeds schieten als de beste. Bij Van Eemeren ligt dat niet anders, alleen is zijn wapen het woord. Zolang hij zijn strijd tegen de drogreden voortzet, zie ik geen reden om hem niet meer als cowboy te zien. Met of zonder lintje. Cowboys die door het bevoegd gezag omarmd werden, noemde men in het Ame-
rika van de 19de eeuw marshalls, maar ridders is in een monarchie wel toepasselijk. III. En vrouwen dan? Is het cowboyschap een mannenaangelegenheid? Nee. Dat was het toen in de Midwest niet, en dat is het nu niet. Mieke Bal is ook een hele roemruchte. Zij is een scout, inderdaad net zoals Calamity Jane (maar dan meer een postmoderne avant-gardist) en met haar scholarly gaze komt ze van alles op het spoor. Vanuit een aanstelling als professor in de literatuurtheorie heeft ze haar onderzoeksterrein verbreed naar het weidse en onherbergzame landschap van het gehele culturele veld. Tussen 2005 en 2010 was ze vanwege de KNAW Akademiehoogleraar. In de praktijk betekent dit carte blanche om precies te doen waar je zin in hebt, vrijgesteld van de gebruikelijke verantwoordelijkheden die aan het ambt van hoogleraar zijn verbonden. En al in 1993 was ze de oprichtster van het Amsterdam Institute for Cultural Analysis, waar ze ook ruimschoots na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd gewoon haar werk voortzet. Zoals het een echte cowboy betaamt. Voor alle bovengenoemde cowboys in de geesteswetenschappen geldt dat hun werkwijze en de wetenschappelijke resultaten die daaruit voortvloeien niet onomstreden zijn. En die kritiek is vaak degelijk gefundeerd. Als ik dit alles nog eens doorlees dan klinkt ergens in mijn achterhoofd de stem van G.F.H. Raat, mijn docent moderne Nederlandse letterkunde. Hij was een letterkundige van de oude stempel en heeft in zijn prozaverleden nog in Merlyn gepubliceerd. Onlangs nam hij afscheid. Gewoon omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt had. G.F.H. Raat maande zijn studenten altijd om toch vooral ‘voorzichtigheid te betrachten’ en geen ‘boude uitspraken’ te doen. Dat soort deviezen wuiven echte cowboys vriendelijk lachend weg. En uiteindelijk prijs ik ze daarom. De wetenschap ontwikkelt zich via trial and error. Sommige aders blijken minder rijk dan van tevoren ingeschat en er zullen schatten opduiken waar je die het minst verwacht. Die niet waagt die niet wint, dat is een platitude, maar ze snijdt wel hout. Een zekere hubris en een hoop lef lijken me onontbeerlijk om een grote theorie op te tuigen die tot werkelijk nieuwe inzichten kan leiden. Kijk maar naar Marx, Freud, Foucault of Bourdieu. Dat waren ook cowboys.
absint nummer 9 — 2013
31
Claudia Zeller
recensie Roman met cocaïne M. Agejev
Witte nachten in Moskou Globaal gezien kun je romans waarin een drugservaring centraal staat onderverdelen in twee categorieën. Het eerste type gooit de thematiek meteen op tafel en vermeldt meestal al in de titel aan welke drug de protagonist verslaafd raakt (voorbeelden hiervan zijn onder meer het canonieke Confessions of an English Opium-Eater van Thomas De Quincey, Nouvelles sous ectasy van Frédéric Beigbeder, en Cocaïne van Pittigrilli), het tweede type is metaforisch (hieronder vallen Fear and Loathing in Las Vegas van Hunter S. Thompson, Trainspotting van Irvin Welsh, en Honderdduizend fietsventielen van Chiel van Zelst). Roman met Cocaïne van M. Agejev lijkt op het eerste gezicht tot de eerste categorie te behoren, maar dit is een misleidende vooronderstelling. De eerste 150 bladzijdes wordt er namelijk met geen woord over cocaïne gerept, en pas tegen het einde wordt er daadwerkelijk gesnoven. En daarna is het al gauw afgelopen, met Vadim Maslennikov, verteller en hoofdpersonage, en daarmee ook met het boek dat zich op het einde als ‘gevonden manuscript’ openbaart, een toentertijd (Roman met Cocaïne verscheen voor het eerst in 1934) populair genre. Het boek ademt de geest van zijn tijd en geeft een nauwkeurige schets van het leven in Moskou vlak voor en tijdens de Russische Revolutie. Actuele gebeurtenissen, zoals de oorlog met Duitsland passeren de revue, er wordt gezopen en gepraat, de toekomst lonkt, maar de desillusie loert achter elke hoek. De toon van Vadim is die van de dandy,
32
absint nummer 9 — 2013
uitgesproken met overtuigd dedain voor alles op de wereld, inclusief zichzelf. Mede daarom is Vadim een hoogst sympathiek personage. Maar dat kan aan mij liggen, ik heb een zwak voor opschepperige sukkels. Renton en Sickboy mochten dan wel de voornaamste vertellers van Trainspotting zijn, ik was vooral gecharmeerd door Spud. Roman met Cocaïne is ook het verhaal van een ontsporing. Dat is terug te zien in de compositie. Hoe verder Vadim afglijdt van het pad dat voor hem uitgestippeld leek te zijn, hoe meer het narratief ontrafelt, om te eindigen in een loze gedachtestroom; om verstrikt te raken in het ijlende denkpatroon van de verslaafde. Vadims ontsporing is echter ingebed in de context van zijn tijd. Voordat er een nieuwe tijd kan aanbreken, moet de oude afgebroken worden. Wij zijn getuigen van deze afbrokkeling, en Vadim is de personificatie van de leegte die achter de façades schuilt: “Tijdens de lange nachten en de lange dagen die ik, onder invloed van cocaïne, in de kamer van Jag doorbracht, kwam ik op de gedachte dat voor een mens niet de gebeurtenissen die in zijn leven plaatsvinden belangrijk zijn, maar alleen de neerslag van die gebeurtenissen op zijn bewustzijn. Als de gebeurtenissen veranderen, is die verandering van geen enkele betekenis, volkomen niets, voor zover ze niet worden weerspiegeld in het bewustzijn.” Tijdens het lezen van Roman met Cocaïne moest ik steeds aan twee andere romans denken. Dat was enerzijds het al eerder genoemde Cocaïne van Pittigrilli (een in
dezelfde periode als Agejevs boek eveneens onder pseudoniem gepubliceerde roman over, jawel, het traject van een cocaïneverslaving in het Parijs van de jaren 20) en Café de Rode Kool van Jonathan Treitel, over een café te St. Petersburg tijdens de roerige jaren van de Russische Revolutie. In Roman met Cocaïne proef je eenzelfde sfeer, een sfeer van ontluistering en onthechting, gecombineerd met eenzelfde hartstocht. Tragische helden gaan ergens aan ten onder. Ze bezwijken, meestal niet voor het leven, maar aan het leven en al zijn lusten en lasten. Die lusten en lasten zijn daarbij veelal een- en hetzelfde. Vrouwen, drugs, hartstocht. En dedain. Dedain voor alles wat er is, zichzelf niet uitgezonderd. Het mooiste aan Roman met Cocaïne is dat het helemaal niet over cocaïne gaat. De drugs wordt niet tot hoofdpersonages gekatapulteerd, maar blijft slechts katalysator van de onthechting, ontheemding en ontluistering die Vadim om zich heen, maar ook in zichzelf gadeslaat. Die combinatie van hartstocht en dedain is iets dat Roman met Cocaïne een roman van zijn tijd maakt, maar er tegelijkertijd voor zorgt dat je je als lezer makkelijk laat meeslepen omdat de beschreven ervaringen authentiek pretenderen te zijn. Daarmee is Roman met Cocaïne ook een hoogst sympathiek boek. Van Gennep 18,90 219 pagina’s 2013 ISBN: 9789461641564
recensie Luchtvissers Gerwin van de Werf De weg naar zee Elke Geurts
Pijnlijk goed If they say why, why, tell ‘em that it’s human nature. Michael Jacksons ‘Human nature’ fungeert als intertekst in de nieuwe roman van Elke Geurts, getiteld De weg naar zee. Maar wat is die menselijke natuur? Lafheid? IJdelheid? Gevoel van falen? Boetedoening? Gevoel van onmacht? Ook in Luchtvissers, de nieuwe roman van Gerwin van de Werf, staan deze menselijke eigenschappen centraal. Beide boeken staan op het punt om te verschijnen bij respectievelijk De Bezige Bij en Uitgeverij Atlas/Contact. Absint bespreekt beide boeken alvast. Twee boeken over de relatie tussen een ouder en een kind, twee psychologische romans waarin de aard van de mens rauw voor het voetlicht wordt gebracht. De weg naar zee gaat over Tessa, een vrouw van middelbare leeftijd die een perfect leven wil leiden en daardoor moeilijk kan accepteren dat ze een dochter met het syndroom van Down heeft. In de roman loopt Tessa met dochter Summer naar het strand. De wandeling, waarbij Tessa haar dochter en de strandspullen in een kar achter zich aan trekt door de hitte, wordt een uitputtingsslag die het leven van Tessa sinds de geboorte van Summer symboliseert. In flashbacks trekt dit alles aan Tessa, en zodoende ook de lezer, voorbij. In Luchtvissers worstelt Joshua Loman met het gevoel van mislukking nadat zijn stiefzoon naast hem in zijn auto verongelukt is. Hij reist af naar Lundines, een eiland in de Noord-Atlantische Oceaan, waar alle bewoners geëvacueerd worden en waar hij in zijn eentje wenst achter te blijven. Maar dan blijkt dat er meer mensen zijn, met hun eigen redenen om achter te blijven op het eiland. Door deze mensen en hun gedrag is het voor Joshua mogelijk zijn eigen teleurstellingen en
falen in ander perspectief te gaan zien. Twee boeken waarin de hoofdpersoon worstelt met gevoelens van falen, niet te kunnen voldoen aan verwachtingen en mislukt te zijn in het leven. Toch gaan Tessa en Joshua anders om met deze gevoelens. Het bijzondere is dat het vertelperspectief dat in beide boeken al duidelijk maakt. In De weg naar zee wordt in de derde persoon het verhaal van Tessa verteld, hoewel je als lezer wel helemaal meegenomen wordt in haar wereld van gedachten en in haar innerlijke strijd. Het perspectief zorgt ervoor dat er afstand gecreëerd wordt, maar tegelijkertijd ben je als lezer de enige die weet wat er in Tessa omgaat. Het gekozen vertelperspectief is passend: de ontkenning van Tessa, de manier waarop ze haar falen probeert te verstoppen. Het verhaal wordt vanuit haar verteld, maar toch alsof het over iemand anders gaat. Maar ook in Luchtvissers lijkt hier over nagedacht. Joshua wil juist zwelgen in zijn schuldgevoel, zijn falen, zijn hoofdpijn die hem teistert sinds het auto-ongeluk. Hij wil het onder ogen zien en ervoor boeten. De andere personages in het boek, waartussen het perspectief steeds wisselt, zijn in de derde persoon geschreven. Joshua’s verhaal wordt vanuit een ik-figuur verteld, waardoor je als lezer helemaal wordt meegenomen in zijn gevoelens en gedachten. Hoewel in beide romans een treffend vertelperspectief is gekozen, is de loop van De weg naar zee intrigerender dan van Luchtvissers. Dit komt door de onvoorspelbaarheid van het verhaal en de rauwe ontknoping. Hoewel het hele verhaal langzaam op een dergelijk einde afstevent, is het toch nog een vrij onverwachte wending. Luchtvissers is hier wat minder in geslaagd. De verschillende personages om Joshua heen komen niet echt uit de verf en leiden soms juist af van
Jolanda van de Beld
het verhaal waar het om gaat: dat van Joshua zelf. Zijn strijd om te vechten voor het leven of om juist dood te willen is bijzonder, maar wordt juist zo hier en daar ondergesneeuwd door de andere karakters die te weinig diepgang meekrijgen. De gebeurtenissen wekken weinig verbazing op, de hoofdpijn van Joshua, waartegen hij grote hoeveelheden ibuprofen slikt, wordt nergens echt voelbaar. Een verrassende ontknoping blijft dan ook uit en de roman is zo hier en daar helaas wat voorspelbaar. Op de vraag welk boek uiteindelijk het meest aangrijpend is, is het antwoord wederom de roman van Geurts. Dat heeft niet zozeer te maken met de ontwikkeling van het verhaal, maar meer met de manier waarop hoofdpersoon Tessa met haar gevoelens omgaat. De lelijkheid van de menselijke natuur: ijdelheid, egoïsme, lafheid. Het grijpt meer aan dan gevoelens van boetedoening of erkenning van schuld, wat Joshua in Luchtvissers doet. Hoewel we de dat misschien liever als menselijke natuur zien, is het De weg naar zee veel rauwer en echter en daardoor aangrijpender. Het is misschien lastig om je als lezer echt te kunnen identificeren met Tessa, maar toch is haar drang naar perfectie wel voor te stellen. Het niet kunnen accepteren van het feit dat ze een gehandicapt kindje heeft en haar pogingen om tegen beter weten in te doen alsof het niet bestaat, is afschrikwekkend en meelijwekkend tegelijk. De tegenstelling met haar perfecte vriendin en diens slimme dochter wringt constant. Tessa’s pathetische gedrag, haar cynisme en haar afwijzende houding tegenover iedere toenadering van mensen die haar willen helpen, schetsen een beeld van een vrouw die op het randje van waanzin balanceert. Een beeld dat doordringend maar schijnbaar moeiteloos door Elke Geurts geschetst wordt. Ze zijn niet om vrolijk van te worden, deze boeken, over menselijkheid en emoties. Hoewel je Luchtvissers nog met een voorzichtige zucht kan wegleggen, laat De weg naar zee je achter met de verbitterdheid van hoofdpersoon Tessa. Maar literatuur mag soms best een beetje naar zijn. De weg naar zee – Elke Geurts Uitgeverij De Bezige Bij 17,90 Luchtvissers – Gerwin van der Werf Uitgeverij Atlas Contact 19,95
absint nummer 9 — 2013
33
recensie
Claudia Zeller
Oorbellen, buiken en eenzaamheid Doina Ioanid
De werkelijkheid is onontbeerlijk Oorbellen, buiken en eenzaamheid bevat twee bundels van de Roemeense dichteres Doina Ioanid (een welklinkende maar voor Nederlandse tongen haast onuitspreekbare naam) in vertaling van Jan Mysjkin. Vertaalde poëzie is in allerlei opzichten problematisch, niet in de laatste plaats omdat je in hoge mate afhankelijk bent van de keuze en kunde van de vertaler. Zeker bij een taal zo ontoegankelijk als het Roemeens. Toch had ik tijdens het lezen van de prozagedichten van Ioanid slechts heel zelden het idee dat ik een vertaling las. Dit pleit niet alleen voor Ioanid als dichter, maar ook voor Mysjkin als vertaler. De titelloze prozagedichten, in lengte variërend van slechts enkele regels tot hele pagina’s, zorgen voor verontrusting. In elk gedicht kom je opnieuw terecht in een grijs gebied, ergens tussen waan en werkelijkheid. Dat is zonder meer een goede zaak. Oorbellen, buiken en eenzaamheid klinkt als een vergaarbak, of beter: een aftandse koffer die je op zolder vindt, een koffer vol vreemde spullen die je in een andere werkelijkheid doen duiken, objecten die je betoveren en bevreemden. De taal van Ioanid is karig, en tegelijkertijd kraakhelder. De zinnen zijn associatieve aaneenschakelingen van observaties, over
34
absint nummer 9 — 2013
binnen en buiten, over het lichaam en de interactie met een jij, een hij of een zij: de lyrische ik is in ieder geval nooit alleen, ook al bestaan de andere personages slechts als hersenschim of herinnering. Daarbij is Ioanids poëzie ook heel lichamelijk, bijna wreed: ‘Met gewette nagels (ze lijken speciaal daarvoor gemaakt) haal ik je uit elkaar. De schillen glijden aan mijn voeten. Ik verzamel ze met zorg. Daar, gesloten, goede gezichten en kwade gezichten, plekjes van lust en plekjes van leed. Mijn nagels graven gulzig, maar de schors van je gezicht herstelt zich altijd weer.’ Het lichaam beweegt door een vreemde wereld, een wereld die Mysjkin in zijn nawoord een ‘onwerkelijkheid’ noemt. Ik kan er ook geen beter woord voor verzinnen. Wat Doina Ioanid vooral laat zien, is dat er dingen zijn – in onszelf, in de ander, in de wereld – die buiten je eigen invloed om bestaan en gebeuren. Die dingen, waar je geen grip op hebt of kunt hebben, brengt ze in kaart, probeert ze te benoemen, zonder dat het ooit sentimenteel wordt. De afstand tussen wereld en de ik is steeds voelbaar: ‘Mijn beeld zoemt in als een dolzinnig insect en weigert samen te vallen met dat van de
vrouw in de spiegel. De klik blijft uit. De blik van een circusolifant, de frivole glimlach van een actrice. Ik keer haar mijn rug toe en ga de keuken in. Dan word ik een gewone vrouw. Ik maak gebakjes en lange noedels, waarin je je verstrikt. Je poseert tien keer per dag, waarbij in je pupillen diepzeevissen voorbijtrekken, of courtisanes in satijn en moiré. De middag is desondanks sterker dan ik. Ik heb nergens meer zin in. Ik kijk naar de distels langs de spoorweg. Ik zuiver mij van zorgen en zonden. Ik ga waar de rails me heen voeren. Ik luister hoe er haartjes groeien onder mijn huis. Ik dwaal doelloos door de wereld. Ik leid een nomadenleven onder een bevlekte aquarelhemel en ik heb niet het minste idee in welk landschap ik kan opgaan.’ Het universum waarin Ioanid ons als lezer neerzet deed me denken aan een zeepbel die op het punt staat uiteen te spatten. Ioanid beschrijft het knipperen van je ogen, of hoe je je vingernagel tegen de zeepbel duwt – totdat het beeld kantelt. Uitgeverij Perdu 17,50 2013
taalverwarring
Ava Creemers
Over zij en een ode aan de conjunctief Mijn oog is gevallen op de uitdrukking het zij zo, en dan specifiek het woordje zij. Ik raadpleeg het Van Dale Groot woordenboek, dat maar liefst 25 (!) verschillende betekenissen voor dit drieletterwoordje geeft. De hits variëren van (uiteraard) het persoonlijk voornaamwoord, de derde persoon vrouwelijk enkelvoud en de derde persoon meervoud, tot de zijden van een kubus, een bladzijde, het overgangsgedeelte tussen de voor- en achterkant van het lichaam en het spinsel van de zijderups. De betekenis die ik zoek, komt in de buurt als Van Dale overgaat op de werkwoorden: het werkwoord zijn (ik ben, jij bent, hij is; ik was, wij waren; is geweest), het hulpwerkwoord zijn, het koppelwerkwoord zijn... Uiteindelijk vind ik de werkwoordsvorm zij, gekoppeld aan het voorbeeld zij het dat het wat laat kwam. Wat is zij? Zij is hier gewoon een vervoeging van het werkwoord zijn: het is een aanvoegende wijs (oftewel: een conjunctief). De aanvoegende wijs wordt in het Nederlands gevormd door de –n van de infinitief weg te laten. Volgens Onze Taal kan de conjunctief een wens (het ga je goed), een aansporing of aanwijzing (gelieve voor de streep te wachten) en een toegeving of een gevoel van berusting (kome wat komt) uitdrukken. Al deze vormen komen vrij archaïsch over, wat kan kloppen omdat de aanvoegende wijs bijna uit het Nederlands verdwenen is. Bovenstaande voorbeelden zijn stuk voor stuk vaste uitdrukkingen, en gelukkig is er nog een groot aantal andere uitdrukkingen waar de aanvoegende wijs wordt gebruikt. Denk bijvoorbeeld aan leve de Koning, men neme een kilo appels (als aanwijzing in een recept), ik moge u erop wijzen dat en redde wie zich redden kan. Ook in Bijbelse contexten zijn tal van voorbeelden te vinden: zo waarlijk helpe mij God almachtig, hij ruste in vrede, God beware me, moge de Heer u zegenen en uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome, uw wil geschiede. Toch komen bovenstaande vormen ‘gewoner’ op mij over dan de vormen met zij. Misschien komt dat doordat een wens als leve de koning vrij veelvoorkomend is, of doordat zinnen in de Bijbel sowieso al raar
overkomen. Of misschien doordat een vorm als neme in men neme een kilo appels lijkt op de vorm van tegenwoordige tijd: neemt, terwijl zij zeer frequent voorkomt als persoonlijk voornaamwoord en niet lijkt op de derde persoon tegenwoordige tijd van het werkwoord zijn. Of zou dat komen doordat de vorm zij in het Nederlands ook nog in 24 andere betekenissen voorkomt? In ieder geval lijkt de conjunctief van het werkwoord zijn in de Nederlandse taal frequenter voor te komen dan ik in eerste instantie vermoedde. Naast de uitdrukkingen het zij zo en zij het dat (…) komt de conjunctief van zijn ook nog voor in onder andere hoe het ook zij, vrede zij met u, en zij het niet van harte. Maar ook in de woorden hetzij, tenzij en dankzij is de aanvoegende wijs terug te vinden. Tenzij is namelijk oorspronkelijk een samenstelling van het en si (dat). Hierin is het het onzijdige persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon enkelvoud, en is een vorm van het Germaanse ontkenningspartikel ne ‘niet’ en si is de aanvoegende wijs van het werkwoord zijn. Interessant is dat er ook een verleden tijdsvariant op hetzij heeft bestaan: tenware. Hierin is ware de verleden tijdsvorm van de conjunctief van zijn. Het etymologisch woordenboek vermeldt ook dat de oorsprong van tenzij nog te zien is aan het feit dat in bepaalde uitdrukkingen het hulpwerkwoord zijn wordt weggelaten: denk bijvoorbeeld aan tenzij anders vermeld (is) of tenzij anders overeengekomen (is). De woorden hetzij en dankzij zijn op eenzelfde manier ontstaan: uit het en dank en de conjunctief van zijn. Ik vraag mij af waarom deze mooie werkwoordsvorm uit de Nederlandse taal is verdwenen, terwijl de conjunctief in het Duits en in veel Romaanse talen nog veelvuldig wordt gebruikt. Het schijnt dat zelfs al in het Oudnederlands de conjunctief kunstmatig overkwam, en dat toen de meeste vervoegingsvormen van de aanvoegende wijs al samenvielen met die van de aantonende wijs. Maar waarom hadden wij Nederlanders geen behoefte aan deze mooie werkwoordswijs? Misschien zullen we het nooit weten, maar hoe het ook zij: ik hou van de conjunctief.
absint nummer 9 — 2013
35
lieve olaf
Olaf Pjotr Schumaker Sr.
Lieve Olaf,
Lieve Olaf, Gisteren las ik het boek De Laatkomer van Dimitri Verhulst. Het viel mij op dat dit boek opvallende overeenkomsten bevat met zowel het boek De Schansspringer van Peter Verhelst alsmede het boek Mevrouw Praulien komt te vroeg van Gert Verhulst. Ziet u een Belgisch complot? Vriendelijke groet, Berend de Ridder Spanbroek
Ten eerste: waarom zou u in naam van de profeet Mohammed en de Almachtige God Allah De Laatkomer een boek noemen? Dat is hetzelfde als een album van Wouter Hamel aanzetten en dan zeggen dat je zo van jazzmuziek houdt. Mensen die lezen, lezen geen Verhulst, zo luidt het bekende adagium (dat overigens te vinden is in Het Grote Adagium Handboek: een wegwijzer door de Efteling in het naseizoen), onder de bekende zinspreuk ‘Papier hier, hallo, hallo, papier hier’. Nu denkt u vast: goh Olaf, gelauwerd dompteur, vishandelaar, bordercolliefotograaf, Martin Gauss-biograaf, en uitgever van memorabele romancycli zoals Vissen kunnen niet huilen, De verlegen deurwaarder, Urinesporenonderzoek, en Ik reis nooit met de tram (behalve als het regent), waarom maakt u zich zo druk over een schrijver als Verhulst? Nou dat kan, wil, en zal ik u vertellen, denkbeeldige lezer, die als Klopgeest der Retorica woekert in de kamers van mijn argumentatiestructuren. Verhulst is namelijk inderdaad, zoals onze Berend uit Spanbroek opmerkt, onderdeel van een illuster Vlaamsch komplot dat zijn oorsprong vindt in Hongarije. Daar werden enkele Hongaarse meisjes geronseld om een pan-Europees prostitutienetwerk op te zetten met als codenaam K3. Initiators van het project waren de boosaardige tweelingbroers Gert en Dimitri Verhulst. Vergezeld van een vervaarlijk ogende hond, een krankzinnige huurmoordenaar die een geheime identiteit als kapper had en een omgekochte plaatselijke burgemeester intimideerden zij de meisjes en lieten ze hen mensonterende taken vervullen. Wist je trouwens dat K3-lid Kathleen onlangs na een talentenjacht op tv werd vervangen door de Nederlandse Josje?
Lieve Olaf, Op een kofferbakmarkt in Dronten kocht ik onlangs voor slechts 43 euro kaartjes voor het reünieconcert van ABBA. Thuisgekomen kon ik op internet niets op internet vinden over dit concert. Weet u of er op 24 april aanstaande in het Gelredome een reünieconcert van ABBA plaats zal vinden? Hartelijke groet, Corrie Breukers Schinnen Ik had toevallig Bjørn net aan de telefoon, hij weet niets van een concert, maar heeft wel interesse. Op de 24e van april (de maand die in het teken staat van PDD-NOS) kan hij echter niet – hij heeft verplichtingen bij Imca Marina, onder andere om rendierstoofvlees te maken. Weet u toevallig waar je in deze tijd van het jaar voordelig aan rendiervlees kan komen? Ik stel deze laatste vraag persoonlijk, en niet via Bjørn. Want zoals u weet zijn er in Zweden heel veel rendieren aanwezig. Vooral in het noordelijke gebied vind je ze steeds vaker. Rondom Biddinghuizen, de woonplaats van Imca, zijn rendieren echter schaars. De plaatselijke kinderboerderij dacht er jarenlang een te hebben, maar dat bleek uiteindelijk te gaan om een moddervette alpaca met een hormonale afwijking. Enfin, hier het recept voor rendierstoofvlees: Bestrooi 600g rendiervlees met peper, zout en bloem. Bak het in reuzel mooi bruin. Haal het vlees uit de pan. Bak vervolgens het spek en de worst mooi bruin aan en haal het uit de pan. Voeg de uien en 3 theelepels karwijzaad toe en bak even door. Leg vervolgens de zuurkool en spitskool in de pan en giet er een halve liter kippenbouillon en 1 deciliter azijn op. Breng het aan de kook. Doe het gebakken stoofvlees, de worst en het spek terug in de pan en laat het geheel 50 minuten pruttelen.
36
absint nummer 9 — 2013
Lieve Olaf, Op uw Wikipediapagina staat dat u bent overleden aan wiegendood. Ook staat er dat uw moeder uit noodzaak een hoer was. Welke van de twee klopt en, belangrijker: wie is dit seizoen de Mol? De rozen, Pontus Kabbelaarszoon
Beste Pontus,
Lieve Olaf, Zou u, als het u betaamt, dit jaar weer voor kerstman willen spelen in het winkelcentrum ‘De boswandeling’ te Emmen? De kinderen hobbelen altijd zo vrolijk op uw schoot. Groet, Jannie Kolenschreier Geachte mevrouw Kolenschreier, Ik kan me niet herinneren dat ik me ooit heb voorgedaan als een kerstman, en zeker niet in Emmen. Sinds ‘92 ben ik daar niet meer welkom, omdat ik tijdens mijn stage als dompteur in het dierenpark twee leeuwen heb vermoord vanuit wetenschappelijk oogpunt. Daar meer over in mijn nu al uitverkochte autobiografie De leeuw, een roestig mes en ik: mijn tijd in Emmen ‘92 - ‘96. De oplettende lezer zal misschien opveren van zijn of haar stoel en exclameren: “Olaf! Een autobiografie over alleen de jaren ‘92-’96? U bent toch niet thans reeds zeventien jaar overleden? U bent toch niet slechts vier jaar oud geworden?” Klopt, waarde lezer, dat is een even scherpe als rake kanttekening. Mijn autobiografie is dan ook niet slechts voornoemde publicatie, maar een levenswerk van achtenveertig delen, waarvan dit deel 39 is. De gehele serie wordt uitgegeven in de reeks Gouden Boekjes, in elke rechtgeaarde boekwinkel verkrijgbaar.
Wie is de Mol is een geweldig televisieprogramma. Tenminste, als je met geweldig ‘vervelend en verschrikkelijk’ bedoelt, en met televisieprogramma ‘bak gefermenteerde nageboorte’. Daar gaan we het verder dus niet over hebben. Ik ben inderdaad vijfmaal overleden aan de wiegendood, maar meerdere keren met succes gereanimeerd (dat moet wel, ander kon ik u niet beantwoorden, immers, ik schrijf dit nu, Olaf P. Schumaker, wat alleen mogelijk is als ik leef en ben. Ik zou wellicht - mocht er een hemel bestaan met een speciaal daarvoor ontwikkeld apparaat een communicatielijn tot stand kunnen brengen met een willekeurige hond, en die trainen om met een toetsenbord om te kunnen gaan, en door zijn onhandige hondenpoten mijn woorden op papier te laten zetten, en dat dan zo goed doen dat de hond mij uiteindelijk - als ik er geen zin meer in heb weet te emuleren en vanuit een collectief bewustzijn, een symbiose, schrijft wat ik denk zonder dat ik mij daar - hoog in de hemel, op een wolk waarschijnlijk, al is dat wellicht niet mogelijk - bewust van ben. Het is allemaal mogelijk, dit proces van mensengeest tot hondenpoot; de schakel tussen dier en mens en proza, een theorie die u overigens kunt nalezen als proloog bij het wetenschappelijke artikel ‘De wond heelt sneller in de ruimte: wondvochtexperimenten met labradors in het ISS’, of op het blog van Daan Heerma van Voss.) Mijn moeder was overigens een hoer, maar niet uit noodzaak. Ze is uitvinder van het woord ‘tippelen’. Het antwoord op uw vraag is dus: klopt, klopt deels, min of meer allebei, en geen idee.
absint nummer 9 — 2013
37
Lisa van Campenhout
kruiswoordpuzzel
Al dat geanalyseer en geïnterpreteer heeft het lezen voor veel neerlandici voorgoed veranderd. Daarom dit keer een nostalgische (of gewoonweg kinderachtige, wat jij wilt) kruiswoordpuzzel: ken jij al deze jeugdboeken nog? Test het nu en win een fles Absint! horizontaal 1 Geadopteerde jongen die iedere maand een transformatie doormaakt. 3 Personage wiens eerste bad ooit een appelsapbad is. 8 Achternaam van de schrijfster van het boek over een meisje dat zegt ‘nooit’ normaal te worden. 11 Boek waarin het gelijknamige hoofdpersonage kan tinkelen, maar hij steeds vergeet steeds hoe hij weer moet terugtinkelen. 14 Auteur van tranentrekkersroman over een stoer meisje dat ziek wordt. 15 Achternaam van schrijfster die zo populair is dat er zelfs een tijdschrift op een van haar series gebaseerd is. 16 Chagrijnige zeerover die vriendschap sluit met een klein jongetje. verticaal 2 Schrijver van boek over een meisje dat in een dierentuin woont en dikke vrienden is met een aap. 4 Eerste naam van het auteursduo dat schreef over een beeldensloper die zich liet inspireren door Dante. 5 Raamvertelling waarin velen op gruwelijke wijze de dood vinden. Uit de serie ‘Schaduwkant’. 6 Titel verwijst naar de bloeduitstortingen die de moeder het hoofdpersonage bezorgt. 7 Over deze immer woeste bosbewoonster verscheen een serie op Villa Achterwerk. 9 Nederlands konijntje dat in vertalingen vaak ‘Miffy’ heet. 10 Hoofdpersoon uit de gelijknamige serie wiens vader aan de drugs zit en wiens moeder met de meester trouwt. 12 Staat zowel bekend om haar kleuterboeken als om haar tienerromans met hoog dramagehalte. 13 Boek over een jongen die zijn naar Siberië verbannen vader achterna reist.
38
absint nummer 9 — 2013
Stuur het prijswoord vóór 20 november naar redactie@tijdschriftabsint.nl en maak kans op de hallucinerende hoofdprijs! De prijs wordt aangeboden door misschien wel de beste slijterij uit Amsterdam: Le Cellier (Spuistraat 116). De winnaars van de kruiswoordpuzzels uit het zomernummer hebben inmiddels bericht gehad. Proficiat!
#3, november/december 2011
IS H
Profiel Gert Vlok Nel
IER
!
VAN EEMEREN VERTREKT: INTERVIEW . KOENEMAN ONTROERD DOOR CHOMSKY . JANSEN OVER BREDERO . PROZA EN POËZIE . EDWIN PRAAT OVER REVE . JOOST DE VRIES MOET GEMENER WORDEN: INTERVIEW . WIN EEN FLES ABSINT!
De AKO literatuurprijs Onze winnaar Poëzie op de planken: NK Poetryslam ScriptieS, scripties,
ScriptieS, scripties, ScriptieS! scripties!
antiAntidebatteertips debAtteertips
Arie arie BoomsmA?! boomsma?!
VOL. 1 2011
heytze
wandelt door zijn stad stad zijn Toneel door toneel
GrunberG
Volume 2 2011
Jeugdologie De betekenis van Sterrenstof volgens vier docenten
#5, april/mei 2012
#4, februari/maart 2012
#6, september/oktober 2012
Interview Wim Jansen
Interview Lucky Fonz III
Interview Michiel van Kempen
De poëtische lente van Simon Mulder
Een dubbele Mastenbroek!
Het boze meisje van Marja Pruis
Wigman over Van Dijk over Wigman
Tirade De hemeltergende kutheid van de Folia
De toekomst van de taalkunde
En: nieuwe columns!
Nieuw commentaar van Nijhoff en Ter Braak
Noam Chomsky terroriseert Alma Mathijsen
absint nummer 6 — 2012
#7, december/januari 2012/2013
#8, maart/april 2013
Extra dik zomernummer
Absint met Beatrix
Interview Marco Roelofs
Verhalen van onder andere Thomas Heerma van Voss en Elfie Tromp
Nederlands gestudeerd. Wat nu?
Meer toekomst van de taalkunde
#9, VAKANTIENUMMER 2013
Drie prijspuzzels!
Afgrond zonder vangnet Yra van Dijk over Arnon Grunberg
Een neerlandicus in Parijs
Interview Edward Vanhove, winnaar Groot Dictee der Nederlandse Taal
Stephan Besser over Ludwik Fleck absint nummer 7 — 2012
1
absint nummer 8 — 2013
1
absint nummer 9 — 2013
1
Al deze nostalgie doorbladeren? Zien wanneer dat nieuwe nummer eindelijk eens komt? Nóg meer mooie artikelen lezen? www.tijdschriftabsint.nl
“Er bestaat geen literatuur over dit onderwerp, ik sta maar wat te verzinnen.” — Prof. Dr. Hans Bennis