#11, maart 2014
Nieuw in Amsterdam: Ellen Deckwitz Wie is Milfje Meulskens? Broodschrijver of barman schrijvers en hun bijbaan Hoe was dat feestje? Absint recenseert absint nummer 11 — 2014
1
beeld: Atte Jongstra
colofon Absint is een tweemaandelijks tijdschrift van de afdeling Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Contact Tweede Oosterparkstraat 227 1092 BL Amsterdam redactie@tijdschriftabsint.nl Hoofdredactie Daan Doesborgh, Stephanie Heijtel Redactie Jolanda van de Beld, Lisa van Campenhout, Ava Creemers, Ezra Hakze, Sybren Spit, Claudia Zeller Eindredactie Yvonne van Baal, Daphne Kievit, Thomas Termeulen, Sietske van der Veen Vormgeving Sophie Holterman
hoofdredactioneel Het begint zo langzamerhand een standaardonderdeel van ons hoofdredactioneel commentaar te worden: het introduceren van nieuwe redactieleden en het afscheid nemen van oudgedienden. Allereerst is met ingang van dit nummer Ava Creemers niet langer onze redactrice Taalkunde. Gelukkig wordt ze opgevolgd door de minstens zo kundige Sybren Spit. We hoeven Ava trouwens nog niet helemaal te missen: haar column Taalverwarring blijft vooralsnog bestaan! Ook in de eindredactie vindt een wisseling van de wacht plaats. We nemen afscheid van Lisanne Buijze en verwelkomen Daphne Kievit, die voortaan de redacteuren aan mag spreken op hun slordige beheersing van de Nederlandse taal. In dit nummer van Absint bekijken we het fenomeen dagboeken in de literatuur, blikken we dit keer terug met Ellen Deckwitz, doet Lisa van Campenhout onderzoek naar bijbaantjes van schrijvers, maken we kennis met Milfje Meulskens, en gaat Absint eindelijk alle dagbladen van Nederland achterna met een borrelrubriek. Geen zorgen, de Folia worden we nooit, maar een feestje op zijn tijd kan geen kwaad. Over feestjes gesproken, op 1 mei is Absint jarig. Noteer dat vast. We houden contact.
6
Met bijdragen/medewerking van Christoph Chin-Sue, Ellen Deckwitz, Jim Glerum, Atte Jongstra, Emma Kemp, Marije Koens, Sterre Leufkens, Marten van der Meulen, Martijn den Ouden, Olaf P. Schümaker, Emma Stomp, Linda Veldman, Jarmo Vincent, Eveline Vreeburg, Floortje Zwigtman Coverfoto Nadine Ancher
10 Milfje stelt zich voor
Stephanie Heijtel en Daan Doesborgh
16 Werk voor schrijvers
Terugblik: Ellen Deckwitz
4
Absint met... Marije Koens
24
Proza
37
Recensie: Maartje Wortel
9
Taalhandelingen
29
Poëzie
38
Recensie: Martijn den Ouden
Lui, maar zin in Absint? Word postabonnee! Mail naar redactie@tijdschriftabsint.nl voor meer informatie. Voor een jaarabonnement vragen wij een donatie naar eigen inzicht vanaf 20 euro.
14
32
Poëziefilm
39
Oproep
Adverteren in Absint? Mail de redactie voor tarieven en beschikbaarheid.
Hoe was dat feestje? Zo was dat feestje!
20
Dagboek in de literatuur
34
Liever als als als als als als dan
40
Lieve Olaf
23
Taalverwarring
36
Recensie: Murakami
42
Kruiswoordpuzzel
Rectificatie: bij het artikel over academische cowboys in Absint #10 is helaas de naam van de auteur weggevallen. Het stuk werd geschreven door Johannes Kapteijn den Bouwmeester.
Absint met...
Claudia Zeller
Marije Koens In de rubriek ‘Absint met…’ neemt Claudia Zeller met een figuur uit de neerlandistiek en al haar raakvlakken – prominent of niet – het nieuws van de afgelopen twee maanden door. Wat is er gebeurd sinds de vorige Absint verschenen is? Tevens probeert Claudia enkele profetische uitspraken te ontlokken. In dit nummer Marije Koens, directeur van Stichting Perdu. Het nieuwe jaar is nog maar enkele dagen oud wanneer ik Marije op het kantoor van Perdu in het pand op de Kloveniersburgwal spreek. Renée, de archivaris, is er ook. In de theaterzaal (de toenmalige gaarkeuken van het Binnengasthuis) is technicus Bram aan het rommelen. Het is januari, tijd voor onderhoud. Op zijn to-do-lijst lees ik ‘kauwgom van stoelen en tafels krabben’. Twee dagen voor onze afspraak stuurde Marije een sms’je met de mededeling dat ze voor een maand gestopt is met drinken. In deze aflevering ‘Absint met...’ is absint dus de grote afwezige. In plaats daarvan heb ik twee blikjes Fernandez green punch meegenomen. “Sorry dat ik je dit aandoe”, zegt Marije en opent haar blikje. “Mijn associatie met Fernandez is Suriname. Een vriendin van me drinkt het altijd als zij saoto maakt, dat is een soort Surinaamse minestrone met gebakken uitjes, kip en allerlei andere dingen.” Argwanend kijk ik naar de groene vloeistof in mijn glas. Op naar het nieuws. Leest de directeur van Perdu naast haar ontgetwijfeld dagelijkse portie poëzie ook kranten? Marije knikt. “Ik volg het nieuws heel graag, en dan vooral de
4
absint nummer 11 — 2014
binnen- en buitenlandse politiek. Ik lees NRC Handelsblad, bij gebrek aan beter. Ik erger me wel aan de koppen, die zijn zo sensatiebelust. En de bijlage, de beroemde LUX, verschrikkelijk elitair. Ik overweeg om over te stappen, Trouw wil ik wel eens proberen omdat ik dat blad niet zo goed ken. Verder lees ik Het Parool en De Groene Amsterdammer. En online van alles en nog wat.” Omdat we toch op slechts enkele straten afstand van de Chinese buurt zitten, vraag ik Marije naar haar mening over de kwestie ‘nr. 39 met rijst’. Na de weigering van Gordon om na zijn enorme blunder op de nationale televisie zijn excuses aan te bieden heeft de Chinese Horecaondernemervereniging een leuke tegenactie bedacht. Bij enkele restaurants krijg je korting op elke bestelling nr. 39, met of zonder rijst. “Ik vind het typerend voor de Chinese gemeenschap dat ze zich onttrekt aan welke discussie dan ook, politiek gezien. Ik denk ook niet dat veel Chinezen zullen stemmen bij de aankomende gemeenteraadsverkiezingen”, zegt Marije. We praten verder over de Amsterdamse politiek, de opgeheven stadsdelen en de invloed van deze hervorming op de manier waarop de
gemeenteraad straks samengesteld wordt. Zodoende belanden we bij Eberhard van der Laan en Vladimir Poetin. “Dat hij hem niet wilde ontvangen zou een voorbeeld moeten zijn voor veel leiders. Ik was zelf bij de protesten bij het Scheepvaartmuseum.” Dan de Olympische Winterspelen in Sotsji. Zelf moest ik wel lachen toen ik laatst las dat Willem-Alexander op last van de Tweede Kamer die Spelen niet persoonlijk mag bijwonen, en dat als erelid van het IOC. “Terecht”, vindt Marije. “Hoewel ik niet goed kan inschatten hoe relevant het koningschap is voor de internationale betrekkingen van Nederland. In sommige situaties zal een bezoek van een koning meer uithalen dan een bezoek van een premier. In het geval van Willem-Alexander en Rutte helemaal; Rutte wint zonder twijfel de strijd om lulligheid.” Maar de positie van Rusland lijkt wel problematisch. En dan is het ook nog eens net Ruslandjaar geweest. “In Perdu moet het Ruslandjaar nog beginnen. In 2014 organiseren we vier avonden met de doelstelling om Russische poëzie te ontsluiten. Er zijn wel heel veel Russen vertaald, maar dan toch vooral de klassiekers. Wij willen op zoek gaan naar dichters die de vooroordelen die we over Rusland hebben ondermijnen, in samenwerking met Ruslandkenners, vertalers en Nederlandse dichters. Er is voorzichtig contact gelegd met het Stedelijk, die hebben een grote collectie concrete poëzie.” En natuurlijk de Malevich tentoonstelling. “Daar wil ik dit weekend naartoe”, zegt
“In het geval van Rutte en WillemAlexander wint Rutte zonder twijfel de strijd om lulligheid.” Marije. Daarnaast zit er een verjaardag aan te komen, want dit jaar bestaat Perdu dertig jaar. Vijf jaar geleden verscheen er van De Gids een speciaal nummer over Perdu. Van de veilige muren op de Kloveniersburgwal vetrekken we naar gevaarlijkere gebieden. Syrië. “Ongelofelijk dat daar niet is ingegrepen”, zegt Marije. “Wel goed dat het geleid heeft tot opruiming van chemische wapens. Hoewel er natuurlijk krankzinnig veel slachtoffers zijn gevallen.” Tot slot belanden we weer bij de poëzie. “Ik kijk erg uit naar de nieuwe bundel van Hélène Gelens, en Martijn den Ouden heeft net een nieuwe bundel uit, die moet ik nog lezen. En onlangs is de nieuwe bundel van Lieke Marsman verschenen. Daarnaast komt Peter Gizzi naar Poetry International, en er gaat het gerucht dat Juliana Spahr dit jaar in Denemarken is. Als dat het geval is, moeten we haar naar Perdu halen.” Buiten is het inmiddels donker. Marije heeft haar gifgroene Fernandezpunch keurig opgedronken, het lege blikje staat naast een komkommer en een potje pesto op tafel. Mijn blikje is nog halfvol. Ik probeer de Fernandez aan Bram te slijten. “Wat is het?”, vraagt Bram, “Kun je dit drinken?” “Het is een glaasje fris”, zeg ik. Twijfelend neemt Bram een slok. “Gadverdamme, wil je dat nooit meer doen?” Om het goed te maken geef ik Bram wat witte druiven. Buiten steek ik een sigaretje op en neem afscheid van Marije.
Biografie Naam Marije Koens
Burgerlijke staat Ongehuwd
Geboortejaar 1987
Studie UvA, rMA Nederlandse Letterkunde, BA Nederlandse Taal en Cultuur, BA Literatuurwetenschap
Geboorteplaats Bodegraven Woonplaats Amsterdam
Huidig beroep Directeur Stichting Perdu (zie ook www.perdu.nl)
Update: Inmiddels is bekend dat W illem-Alexander wél naar Sotsji gaat. Samen met Mark Rutte.
absint nummer 11 — 2014
5
Sterre Leufkens, Marten van der Meulen
Milfje stelt zich voor In dit nummer van Absint maken we kennis met Milfje Meuls kens. Al een jaar lang kun je op dit geweldige blog van Sterre Leufkens en Marten van der Meulen lezen over taalnormen, taalpolitiek, stijl en passie, en over waarom alle taal mooi is en iedereen gelijk heeft, zoals ze het zelf formuleren. Hierbij een zelfinterview met Milfje.
Foto: Onno Siemens
6
absint nummer 11 — 2014
“Hallo, met Milfje Meulskens, taalfenomeen op het Interweb.” Wie zijn we? “Milfje bestaat uit Sterre Leufkens en Marten van der Meulen. Sterre promoveert in de vergelijkende taalwetenschap (typologie) aan de Universiteit van Amsterdam. Ze studeerde aldaar Taalwetenschap en leerde er wat Arabisch. Ze speelt graag viool en zet zich minstens zo graag in voor LGBT’s. Marten is masterstudent Linguistics in Leiden. Het afgelopen jaar reisde en studeerde hij in Hong Kong, Australië en Japan, maar nu woont hij in Amsterdam, want daar is het ook leuk. Hij houdt van muziek, lachen en taal, altijd maar taal.” Waarom doen we dit? “We zijn om verschillende redenen met Milfje begonnen. Vooral uit idealisme: we gingen bloggen om meer kennis te verspreiden. We ontdekten onze gemeenschappelijke interesse voor alles wat met taal te maken heeft en merkten dat wij niet de enige waren met die interesse. Maar ja, niet iedereen heeft de mazzel taalwetenschap te studeren, dus leek het ons een goed idee om onze passie te delen met Het Publiek. Dit hangt samen met ons tweede grote doel: de grote onwetendheid bestrijden die in Het Publieke Taaldebat hoogtij viert. Mensen denken veel te vaak: ik gebruik mijn taal goed,
Mensen denken veel te vaak: ik gebruik mijn taal goed, dus ik weet er alles van. Maar dat je van nature een ster bent in ademen, wil niet zeggen dat je begrijpt hoe je longen werken. dus ik weet er alles van. Maar dat je van nature een ster bent in ademen, wil niet zeggen dat je begrijpt hoe je longen werken. Als mensen een mening hebben à la ‘het Engels bedreigt het Nederlands’ of ‘Hun hebben is vreselijk’, dan komt dat vaak voort uit een gebrek aan kennis. Die kennis hebben wij wél. In onze ervaring vinden de meeste mensen het heel interessant om meer te leren en zijn ze ook best voor rede vatbaar, als je het maar op toegankelijke wijze brengt. Let wel: we zeggen niet dat wij alles weten, dat wat wij zeggen de Absolute Eindwaarheid is, maar het is wel gestoeld op wetenschap, en dat is een belangrijk verschil met veel andere taalmeningen. We hebben ook persoonlijke doelen met Milfje: zo is het mooi meegenomen dat we kunnen schrijven over onderwerpen waar we op de uni niet aan toekomen, omdat ze niet in een paper of proefschrift passen. Zo krijgen we ook nog eens heel veel schrijfoefening. Verder bouwen we naamsbekendheid en een portfolio op, wat nog van pas kan komen als we later eventueel een heuse schrijfcarrière zouden willen beginnen.” Waarom samen? “Het begon allemaal met het korte verhaal ‘Alle begin is moeilijk’ van onze gezamenlijke lievelingsschrijver Bob den Uyl. Hierdoor geïnspireerd begonnen we met het schrijven van verschillende parodieën op boeketreeks-
verhalen. In deze taalerotische verhalen ligt de nadruk op rare woorden, gekke quotatieven (“’Kom hier’, riposteerde zij wulps”) en vooral heel veel malle seks. Ons eerste verhaal, ‘Hete saus en hete nachten’, werd in kleine kring goed ontvangen, waarop we besloten dit vaker te doen. De rest is een belle histoire. We merken dat samen schrijven een enorme meerwaarde heeft. We hebben allebei net iets andere interesses, wat leidt tot een grote verscheidenheid aan stukjes. Marten interesseert zich bijvoorbeeld voor de historische uitspraak van het Engels, Sterre vindt de buitenissigheden van allerlei exotische talen leuk. Mensen vragen ons overigens vaak wie precies een stukje geschreven heeft. Het antwoord is: allebei! Meestal heeft een van ons een idee, schrijft dit op, en de ander bewerkt het. We krijgen steeds meer een gemeenschappelijke stijl, echt een symbiose dus.” Hoe zijn onze blogs geschreven? “Het internet is een put van verderf. Vanwege de mogelijkheid om anoniem te schrijven hebben mensen het idee dat ze grof kunnen zijn en lomp. Daarnaast is het makkelijker om andermans ideeën kapot te maken dan zelf iets te verzinnen. Bovendien is het moeilijk om genuanceerd te schrijven: niemand ziet je gezichtsuitdrukking, dus niemand weet wat je precies bedoelt. Wij proberen dat zoveel mogelijk te vermijden, door zo constructief mogelijk te schrijven. Dat is wel
eens lastig, aangezien we ook maar gewoon mensen met frustraties zijn. Maar we vinden het echt giga-belangrijk dat bij ons de discussie op basis van feiten en interesse in die feiten gevoerd wordt. Wij maken ook weleens een spelfout en daar mag je best wat van zeggen, maar probeer dat een beetje constructief te doen.” Waarom Milfje? “Een en ander heeft te maken met bovengenoemde voorkeur voor taalerotiek. In boeketreeksboekjes en 50 Shades of Grey wordt taal gebruikt die als lelijk gezien wordt, maar die heel direct is en veel effect heeft. Dat past bij het doel van Milfje: je kunt wel ‘foei!’ roepen, maar wij vinden het veel leuker om je af te vragen hoe die taal werkt en waarom mensen het gebruiken. Met het afwijzen van zoiets (of van ‘taalfouten’ of anglicismen) proberen mensen het goed te doen en intellectueel over te komen. Maar het is veel interessanter om goed naar zulke dingen te kijken en je af te vragen waar ze vandaan komen. Daarom dus een taalerotische naam. Milfje is ook een leuk woord, dat op zich een echte naam zou kunnen zijn: de naam Milfred komt bijvoorbeeld voor, net als Befke. Het is echt onze calling card geworden. Iedereen vraagt ernaar en zeker op internet is dat natuurlijk te gek – opvallen is ontzettend belangrijk binnen een medium waar zo cruciaal veel stemmen klinken.”
absint nummer 11 — 2014
7
Het is makkelijker om andermans ideeën kapot te maken dan zelf iets te verzinnen. Hoe denken jullie over taalpurisme? “Zoals hierboven al gezegd proberen we met Milfje het publieke taaldebat wat te verwetenschappelijken. Daarbij is het onvermijdelijk om de strijd aan te binden met doorgeslagen taalpurisme. Heel veel van wat mensen over taal zeggen bestaat namelijk uit afkeuring van verschijnselen die volgens ons heel normaal en niet zo vreselijk zijn. Mensen die zichzelf als taalliefhebber zien, voelen het als hun roeping om ‘taalfouten’ te verbeteren. Wat ze zich vaak niet realiseren is dat die ‘fouten’ ergens vandaan komen, en dat de ‘fouten’ van vandaag de regels van morgen zijn: wij spreken tenslotte ook heel anders dan onze grootouders! Bovendien is het effect van verbeteren dat de verbeteraar zich boven de verbeterde stelt. “Jij bent dom want je maakt een spelfout”, of: “Jouw argument klopt niet, want je zei ‘beter als’”. Wij ageren daartegen op twee manieren. Ten eerste proberen we de verklaring achter de ‘fout’ te geven. Waarom zeggen mensen ‘hun hebben’ terwijl ze dat eerder niet deden? Waarom klinkt dat lelijk voor sommigen en voor anderen niet? Ten tweede proberen we mensen wat milder te stemmen over hun eigen en andervrouws taalfouten, door erop te wijzen dat iedereen ‘fouten’ maakt, en dat dat niet per se een graadmeter van intelligentie of taalgevoel is. Zelfs de hoogste hoogleraar Nederlandse taalkunde maakt wel eens een dt-fout, zelfs de beste schrijfster gebruikt wel eens een contaminatie. Daar gaat het Nederlands niet kapot aan en de zondaar al helemaal niet – het is niet erg. Taal is gebaat bij creatief gebruik ervan, dus als je een taalliefhebber bent: speel er dan mee. Praat, schrijf, lees, bedenk, vertaal, lach en bewonder!” Noem eens een voorbeeld van overdreven purisme? “Een van de eerste zaken waar Milfje heur pijlen op richtte, was de verkiezing van Signalering Onjuist Spatiegebruik, waar het nieuwe logo van het Rijksmuseum (met een zogenaamde haarspatie tussen de twee
8
absint nummer 11 — 2014
samengestelde delen) de prijs won voor de vreselijkste foutieve spatie. We relativeerden dit door erop te wijzen dat een ‘verkeerd’ geplaatste spatie zelden tot échte misverstanden leidt. Dus als je indruk wilt maken op je lezer (bijvoorbeeld omdat het de werkgever van je dromen of je gewenste schoonmoeder betreft), dan doe je er goed aan even het Groene Boekje erbij te pakken, maar in de overige gevallen maakt het misschien niet zo gek veel uit. Hoon viel ons ten deel, maar ook een vermelding op de feestboekpagina van Onze Taal, waarop het aantal pageviews meteen de pan uit escaleerde.” Hee, pageview, dat is toch onnodig Engels? “Een tweede heet onderwerp op Milfjes curriculum is het anglicisme. Er was al voor zo ongeveer alles een verkiezing, maar nog niet voor Engelse invloed, dus organiseerden wij de verkiezing van het Anglicisme van het Jaar 2013. Na een vermelding in het NRC en een opiniestuk in De Volkskrant brachten meer dan vijfhonderd mensen hun stem uit en werd awkward verkozen. Dus niet selfie, het woord dat ongeveer alle andere verkiezingen heeft gewonnen. YOLO werd nipt tweede en fair enough eindigde op drie. Voor ons is een anglicisme “ieder woord of constructie dat/die uit het Engels komt en in het Nederlands wordt gebruikt”. Deze definitie was voor velen wat onverwacht, maar hebben we gekozen omdat we op die manier woorden, leenvertalingen en constructies konden meenemen: van voetbal tot ootmoed, van swag tot mindfuck. Het voornaamste doel van de verkiezing was anglicismen over een positief voetlicht te brengen. Mensen zijn supernegatief over Engelse invloed op het Nederlands, omdat ze bang zijn dat het Nederlands verdwijnt, naar ons idee ten onrechte. De meest gehoorde reactie is dat men niks tegen heeft op taalverandering of een ‘nuttig’ leenwoord, maar wel op het onnodig gebruik van Engels. Maar ja, wat is nodig? Het kan best zijn dat je de betekenis, d.w.z. de denotatie, ook wel met een niet-Engels woord over kunt brengen. Toch
doet dat Engelse woord iets anders: het geeft de gebruiker een internationaler en hipper imago. Dit leidt niet tot het verdwijnen van het Nederlands, integendeel. De van origine Engelse woorden worden volledig in het Nederlands geïncorporeerd wat betreft grammatica, uitspraak en soms zelfs spelling. Precies zoals dat eerder ging met Griekse, Latijnse, Arabische, Franse en Duitse woorden. Volgens ons idool Nicoline van der Sijs is op die manier ongeveer 75% van de Nederlandse woordenschat van vreemde herkomst. Het vermijden van vreemde woorden, dát is pas onnodig. Overigens snappen wij wel de angst voor domeinverlies van het Nederlands. Engels is de voertaal op internet, in handelskringen en in het (hoger) onderwijs. Daar wordt het Nederlands echt vervangen. Maar: er blijven nog genoeg domeinen over waar Nederlands echt het uitgangspunt is. Vooral thuis, daar waar kinderen beginnen met taalverwerving, wordt standaard Nederlands gesproken (meertalige gezinnen daargelaten). Met 24 miljoen moedersprekers is het Nederlands dus voorlopig een sterke taal.” Is Milfje succesvol? “Tsja, dat hopen we natuurlijk. We horen wel eens dat mensen door ons echt wat coulanter zijn geworden ten opzichte van anglicismen, taalfouten en spellingsregels. Anderen worden alleen maar boos en vinden ons stom. In ieder geval vinden we het belangrijk dat taalkundigen hun wetenschappelijke kennis in het Publieke Debat brengen. Als we de discussie over taal aan Philip Freriks en Kees van Kooten overlaten, kan eenieder maar wat roepen. Als wetenschapper, ten dele betaald door Het Publiek, heb je de verantwoordelijkheid om te vertellen wat je weet.” Ben je benieuwd geworden naar taal vernieuwing, anglicismen, taalerotiek, en wil je meer lezen over de taalpassie van Milfje? Het blog is te lezen op www.milfje.blogspot.nl.
taalhandelingen
Claudia Zeller
Het ja-maar-nee-schaap In de dierentuin van de neerlandistiek lopen een aantal interessante specimen rond, en dan heb ik het niet over de studenten dan wel de docenten. Het fokschaap is misschien wel het meest prominente dier van de tak taalkunde, terwijl de letteren het vooral moeten hebben van Thomas Vaessens’ (post-)postmoderne culturele omnivoor. Ook als metaforen, spreekwoorden en gezegdes doen boerderijdieren het goed. Er worden varkentjes gewassen, ouwe koeien uit sloten getakeld, en als je er niet als de kippen bij bent dan ben je van de ratten besnuffeld. In deze column begeef ik me als oude rat op snuffeltocht door de taalbeheersing op zoek naar het ja-maar-nee-schaap. Maar eerst een tocht langs de lege kooien van de taalbeheersing om de dierlijke leemtes enigszins in kaart te brengen. Ten eerste beschikt de taalbeheersing over bar weinig dierlijke analysetools, in tegenstelling tot de letterkunde en de taalkunde, die beide over min of meer canonieke dieren als heuristische middelen beschikken. Het argumentum ad hominem kan weliswaar in vermomming van de uitspraak (1) ‘Je bent een ezel/aardvarken/fabeltandtijger’ of - de feminiene variant (2) ‘Wat een domme gans/ koe’- worden uitgesproken, maar dan nog behoort het aangehaalde dier niet tot het methodisch kader van de taalbeheerser, maar tot het analyseobject in kwestie. Met behulp van de tien regels van het ideaalmodel voor een kritische discussie kun je vanuit pragma-dialectisch oogpunt prima bepalen of een dergelijke uitspraak inderdaad geclassificeerd kan worden als drogreden. Iemand uitmaken voor ezel, gans of fabeltandtijger is niet alleen niet aardig, het is ook een schending van een van die tien regels. Dat ad hominems gegenderd zijn, wordt daarbij net zo duidelijk als het feit dat dieren blijkbaar ook binnen het heteronormatieve discours worden gepast en daarin ageren. Zeg maar eens 'domme gans' tegen een vent, dat voelt gewoon raar. Een dier willen hebben omdat anderen er
ook een hebben is natuurlijk onzinnig en zorgt meestal voor gedoe. Sterker nog, de op basisscholen veel gehoorde kreet (3) ‘Mam, ik wil een hond/kat/konijn/capibara want ome Edgar heeft laatst nog een kalkoen van jullie gekregen’ is een loepzuivere jij-bak. Toch zou de taalbeheersing zo’n dier als het ja-maar-nee-schaap sappige groene weilanden kunnen bieden, alwaar het vrolijk dolend als analytische en milieubewuste grasmaaier het theoretisch gazon bijhoudt. En als rechtgeaard taalbeheersersdier en liefhebber van Linnaeus heeft het ja-maarnee-schaap ook een Latijnse naam: het argumentum ad probaton (letterlijk: de drogreden van het schaap). Maar wat doet het ja-maar-nee-schaap dan precies? Het blaat, zoals slechts schapen kunnen blaten, maar dit geblaat is drog redelijk. (4) ‘Ja maar nee’, blaat het ja-maarnee-schaap als reactie op om het even wat voor vraag. In die zin is het ja-maar-neeschaap een in schaapskleren vermomde wolf, het pretendeert te bevestigen terwijl het eigenlijk voorbereidt op een ontkenning. ‘Ja maar nee’ mekkert het taalbeheersingsschaap, totdat we niet meer weten wat het eigenlijk wil zeggen. Het ja-maar-nee-schaap creëert verwarring en schendt daarmee ten minste twee van de vier maximes – het maxime van kwantiteit alsook het maxime van relevantie – van het Griceaanse samenwerkingsbeginsel. Hoe valt nou te reageren op zo’n drogredelijke zet? En heeft het ja-maar-nee-schaap nog andere dierlijke vriendjes, of vertoeft het zielig en alleen in het sprookjesbos der taalbeheersing? Op de poststructuralistische buurtboerderijmiddag zullen deze en andere onderwerpen ter sprake komen. Op een nader te bepalen locatie zal te zijner tijd aandacht worden besteed aan het argumentum ad probaton door middel van workshops en lezingen. Ook zal Olaf P. Schumaker een tutorial kippenpootjes gooien verzorgen. Voor nadere informatie kunt u alvast terecht op www.metaforen.biz.
absint nummer 11 — 2014
9
feature
Werk voor schrijvers Een boek mogen publiceren is één ding, maar kunnen leven van de pen is weer heel iets anders. Absint sprak met vier schrijvers over waar zij naast hun schrijfwerk geld mee verdienen. Over tijd creëren, een stabiel inkomen genereren en even uit dat hoofd vertrekken.
10
absint nummer 11 — 2014
Eveline Vreeburg debuteerde in 2011 met Onder Pseudoniem. In september van afgelopen jaar verscheen haar tweede roman, Het grootste geluk. Zij schrijft momenteel aan haar derde boek en werkt daarnaast in café Van Harte in Amsterdam. “Ik ben veel bezig met schrijven, maar vaak is het moeilijk om me hier volledig op te richten. Ik moet daarnaast ook nog gewoon werken. Met mijn beide boeken ben ik ongeveer twee jaar bezig geweest. Dat is soms zwaar, want met het verhaal ben je de hele dag bezig, zeker naarmate je dichter bij het einde komt.” Vreeburg schrijft vooral ’s ochtends vroeg en ’s avonds laat. Overdag werkt ze veel in het café tegenover haar huis. “Uiteindelijk ben ik met mijn baan en het schrijven bij elkaar veel meer tijd kwijt dan iemand die een gemiddelde werkweek werkt. Gelukkig voelt het schrijven van romans nooit echt als een baan, daar vind ik het veel te leuk voor. Niet dat ik het werken in de horeca als mijn ‘echte’ beroep zie en dat ik dan dat schrijven er maar naast doe – in het café
“Ik ben een echte avondschrijver: ik word heel rustig van het idee dat niemand me zal opbellen om iets te vragen.” staan zie ik toch meer als een bijbaan. Dat is eigenlijk best vreemd, omdat het nagenoeg het enige is waar ik op dit moment mijn geld mee verdien. Het wisselt telkens hoe vaak ik dit per week doe, maar om rond te komen moet ik daar toch echt wel drie à vier volle dagen aan de slag. Soms doe ik tussendoor een redigeerklusje om wat bij te verdienen, dan kan ik me daar een tijdje op richten. Maar het meeste werk heb ik toch echt wel in het café.” Op de vraag of ze dit niet vervelend vindt, antwoordt ze: “Dat wisselt heel erg. Soms vind ik het fantastisch fijn, soms vind ik het verschrikkelijk. Maar uiteindelijk is in de horeca werken ook wel goed voor me. Omdat het zo fysiek is, kun je er helemaal in opgaan – dat is op een bepaalde manier ook wel rustgevend. En dat is maar goed ook, anders zit ik de hele dag alleen maar te denken.” Maar wat nou als ze de mogelijkheid had om alles te doen en laten wat ze maar zou willen, wat zou ze dan kiezen? “Het lijkt me niet goed om de hele dag alleen maar te schrijven, het is ook belangrijk om deel te nemen aan de maatschappij. Natuurlijk bestaan er betere manieren om dat te doen dan werken in de horeca: het liefst zou ik gewoon heel veel geld verdienen met schrijven, zodat ik daarnaast kan reizen en nieuwe mensen kan ontmoeten om nieuwe
inspiratie op te doen. Het werk dat ik nu doe is uiteindelijk toch maar eenzijdig, op een gegeven moment weet je het allemaal wel. Voor nu is het echter de beste oplossing. In het verleden heb ik ook wel eens op kantoor gezeten, maar dat beviel niet zo goed. Toen ik dat deed, bleef er te weinig ruimte over in mijn hoofd om met mijn boek bezig te kunnen zijn. In een café is het anders. Ik zou het niet mijn redding willen noemen, maar voor mij werkt dit op dit moment gewoon heel goed.” Jim Glerum, neerlandicus en exredacteur van Propria Cures, is bezig aan zijn debuutroman, Stavast!. Daarnaast werkt hij als freelancer bij onder andere de NTR Boekenquiz en de Omroep Maxquiz Met het mes op tafel. “Het grootste gedeelte van mijn tijd besteed ik aan mijn ‘gewone’ werk. Het schrijven schiet er dan wel eens bij in. Ik ben ook nog lang niet zo ver met mijn boek als ik had gewild, mijn deadline heb ik al lang overschreden. Gelukkig krijg ik de ruimte: nu wordt me eens in de zoveel tijd
gevraagd of ik nog eens wat op kan sturen.” Glerum is bezig aan een “jongensboek voor volwassenen”. Hoeveel tijd hij hieraan kan besteden, verschilt heel erg. “Het hangt af van hoeveel tijd er overblijft – momenteel werk ik zo goed als fulltime in Hilversum. Ik vind het leuk om bezig te zijn met mijn carrière. Ik wil een normaal leven opbouwen, ik wil geld verdienen. In periodes waarin ik minder te doen heb, kan ik me op mijn boek richten. Ik ben een echte avondschrijver: ik word heel rustig van het idee dat niemand me zal opbellen om iets te vragen. Dan kan ik lekker doorschrijven van tien tot één, of van tien tot twee. En ja, de volgende dag verslaap ik me wel eens.” Wat trekt hem aan in zijn werk? “Het leuke aan de NTR Boekenquiz is dat je dan echt weer eens met je studie bezig kunt zijn. Je hebt een excuus om dingen op te zoeken – terwijl je speurt naar interessante feiten over Menno ter Braak en E. du Perron, leer je weer heel wat over die gasten. Bij Met het mes op tafel leer ik juist weer heel algemene feiten. Waar je ook achterkomt bij het maken van zo’n quiz: mensen weten veel minder dan je denkt. Ik dacht dat iedereen wel wist wie de auteur van Het nationaalsocialisme als rancuneleer was, maar dat weet dus bijna niemand. In mijn eigen boek refereerde ik eerst veel aan wat ik heb gelezen, maar mijn lezers krijgen daar dan
absint nummer 11 — 2014
11
feature (vervolg)
“Alleen maar schrijven doe ik al dertien jaar. Dat is leuk, maar je merkt wel dat er sleet op komt. Je moet niet vergeten dat je ook nog een lichaam hebt.” waarschijnlijk niets van mee. Dan moet ik dus meer zelf uitleggen. Je leert zo eigenlijk wel veel over mensen.” In zijn ideale leven zou hij nog steeds een paar dagen per week besteden aan het maken van quizzen. “Maar mijn hobby is typografie. Daar kan ik nu nog niets mee verdienen, maar daar zou ik ook meer mee willen doen. En de rest van de tijd dan schrijven. En wandelen. En een keer een ander land in. Ik heb mezelf nooit als fulltime schrijver gezien. Ik heb ook niet het gevoel dat het elkaar bijt, ik doe mijn werk niet alleen maar zodat ik daarna drie maanden lang alleen maar hoef te schrijven. Wel kan ik me schuldig voelen als ik weinig aan mijn boek toekom. In het begin zei ik op werkgebied overal “ja” op, maar toen het balletje eenmaal begon te rollen, merkte ik al snel dat er ook maar een beperkt aantal uren in een week zit.” Floortje Zwigtman is jeugdboekenschrijfster. Met Wolfsroedel (2003) en Schijnbewegingen (2006) won zij meerdere prijzen. In 2014 verschijnt het eerste deel van haar nieuwe
12
absint nummer 11 — 2014
trilogie. Daarnaast heeft ze haar eigen tekstbureau, Bureau Inkt. “Ik ben altijd al bezig geweest met schrijven, maar ik had nooit gedacht dat ik hier mijn werk van kon maken. Totdat ik vastzat in een beroep dat ik niet leuk vond: ik was opgeleid als docent in het basisonderwijs, maar lesgeven lag mij niet zo. Ik stuurde een manuscript naar mijn oude docent Nederlands om te kijken of het goed genoeg was om uitgegeven te worden. Hij was hier zo enthousiast over, dat ik het meteen naar een uitgeverij heb gestuurd.” Zwigtman had verwacht hier twee maanden niets van te horen, maar na twee dagen werd ze al gebeld door Uitgeverij De Fontein: zij wilden het boek maar wat graag uitgeven. Dat werd dus Spelregels (2001). “En ik ben altijd schrijver gebleven. Schrijver zijn is soms lastig, omdat je altijd met je hoofd in andermans problemen zit. Van je personages heb je nooit vrij, ik ben met ze bezig van het moment dat ik opsta tot ik ga slapen. Echt schrijven doe ik vooral in de trein. Ik heb een plek nodig zonder afleiding, weg van mensen die iets van je willen – dat is dus een eersteklascoupé van de NS. Om te schrijven moet ik nergens anders aan hoeven denken.” Zwigtman heeft eerst de pabo gedaan. Daarna studeerde ze onderwijskunde omdat ze verder wilde met de ontwerpkant. “Bij Studio Maan zochten ze redacteuren.
Een voorwaarde was dat ik als zelfstandige ging werken – dus begon ik Bureau Inkt. Mijn werk wordt vooral uitgegeven in het basisonderwijs: ik schrijf veel lesstof en boekjes over allerlei verschillende onderwerpen, van de EU tot Willem van Oranje tot bruine bonen.” Van 9 tot 5 is Zwigtman voornamelijk bezig met Bureau Inkt, maar: “Het verhaal is altijd op de achtergrond aanwezig, het gaat altijd door. Met vier fictieprojecten op de plank probeer ik nu echt meer tijd in het schrijven hiervan te steken. Maar dat is vaak moeilijk. Na de hele dag zakelijk te hebben geschreven, wil je ook wel eens dat hoofd uit.” Bureau Inkt is vooral een manier om inkomen te vergaren, maar de werkzaamheden die het oplevert, vindt ze ook interessant. “Het is leuk om droge materie aantrekkelijk te maken voor kinderen. Ook leer je over het presenteren van boeken. Wat dat betreft profiteren beide banen van elkaar. Daarnaast: ik kan het allebei thuis doen, dus ik hoef nooit in de file te staan. Maar omdat het gescheiden registers zijn, zit het elkaar ook wel in de weg. Het schakelen is niet makkelijk. Teksten begrijpelijk maken is iets heel anders dan het meer verhullend, poëtisch schrijven.” Daarom zou haar ideale dagindeling er toch iets anders uitzien dan nu: “Het liefst zou ik het schrijven van romans combine-
“Het bevalt me wel, al die verschillende rollen die ik speel. Niet te veel van hetzelfde, daar word ik ongelukkig van.” ren met meer zelfvoorzienend leven. Voedsel verbouwen, met je handen werken. Het primitieve zorgen dat je in leven blijft. Ik ben klein begonnen met een volkstuintje, maar ik zou het graag uit willen bouwen. Alleen maar schrijven doe ik al dertien jaar. Dat is leuk, maar je merkt wel dat er sleet op komt. Je moet niet vergeten dat je ook nog een lichaam hebt.” Martijn den Ouden is dichter en beeldend kunstenaar. Eind 2013 verscheen zijn tweede dichtbundel, De beloofde dinsdag. Ook heeft hij verschillende andere banen. “De eerste keer dat ik iets schreef was in 2003. Ik studeerde Autonome Beeldende Kunst aan de Constantijn Huygens academie in Kampen. We hadden de opdracht een fascinatie te beschrijven. Ik schreef een vaag gedicht over een treurwilg die in het water tuurt omdat hij wil vergeten dat hij verdriet heeft. Mijn docent vond het een waarachtig goed gedicht. Ik wantrouwde hem sindsdien – zo goed was het naar mijn idee namelijk niet. Een jaar later stopte ik met de opleiding. In die tijd rookte ik zo
veel joints dat ik mijn huis nauwelijks meer uit durfde.” In 2005 werkte Den Ouden als video editor in Engeland. “Ik woonde in een kleine achterkamer van een groot herenhuis, waar ik iedere avond achter het bureau wat zat te tekenen en uit het raam te kijken. Erg opbeurend was het uitzicht niet. Ik kreeg heimwee van dat sombere tuintje en verlangde behalve naar drop en kroketten nog het meest naar de stem van mijn moeder. Op internet begon ik te zoeken naar gedichten waarin ik haar stem hoopte te vinden. Dit was voor mij de aanleiding om zelf te gaan dichten. Ik schreef drie gedichten per dag, zocht in Nederland een opleiding met taal, werd toegelaten op de afdeling Beeld en Taal van de Rietveld Academie en publiceerde in 2010 mijn eerste gedichtenbundel Melktanden bij uitgeverij Em. Querido.” Hij werkt niet op gezette tijden of plaatsen. “Zo kan ik prima in de tram schrijven, al heb ik geen pen en papier bij de hand. Ik schrijf de woorden in mijn gedachten op en repeteer de zinnen tot ik ze niet meer vergeet. Thuisgekomen schrijf ik die zinnen dan wel eens op. Niet altijd. Soms is het gewoonweg de moeite niet waard om op te schrijven. Er komt dagelijks ook zoveel aan taal en beelden voorbij. De goede dingen blijven altijd hangen.” Daarnaast is Den Ouden docent schilderen. “Ik ben bijna dagelijks bezig met beel-
dende kunst. Het atelier waar ik lesgeef gebruik ik ook als eigen werkruimte. Thuis heb ik ook een werkplek waar ik collages maak en schilder. Naast mijn werk als schrijver/beeldend kunstenaar werk ik twee dagen in de week voor een oude dame in Oud-Zuid die altijd boeken heeft verzameld. Haar hele huis en een City Box staan vol met dozen met boeken in allerlei genres. Ik verkoop die boeken voor haar, doe af en toe een boodschap en was haar auto. We kunnen het goed met elkaar vinden. Ze is een intellectueel die jaren op de divan heeft gelegen. In de oorlogsjaren zat ze in het verzet. Ze heeft altijd mooie verhalen.” Ook werkt hij twee dagen in de week als gastheer bij het CoBrA-museum. “Het bevalt me wel, al die verschillende rollen die ik speel. Niet te veel van hetzelfde, daar word ik ongelukkig van. Het levert me ook energie op, en geld, bovendien. Dat laatste kan je helaas van het schrijven van gedichten niet zeggen. Alles wat ik verdien met mijn scheppend werk zie ik als een extra zakcentje; hier jong, ga maar een ijsje kopen. Alleen is het lastig om aan schrijven toe te komen. Een goede manier om toch tijd vrij te maken voor het schrijven is stelen. Door ’s ochtends voor je naar je werk gaat iets uit een winkel te jatten kan je dag er heel anders uit komen te zien. Voor je het weet zit je in de politiecel een gedicht in je memoblokje te krassen.”
absint nummer 11 — 2014
13
Stephanie Heijtel, Sybren Spit
hoe was dat feestje?
Met de feestmaanden december en januari nog vers in ons geheugen, is de tijd daar om te beginnen met een nieuwe rubriek. Bij welk feestje had u moeten zijn – en belangrijker: wat kunt u volgend jaar beter overslaan? Wat Folia kan, kunnen wij ook: Absint plagieert de Volkskrant.
Recensie
Absinterklaasborrel Gelegenheid Absinterklaas Aanleiding De gezamenlijke Sintviering van Absint en studievereniging Helios. Locatie Café De Gaeper Verloop Als deze borrel om 21.00 uur begint, staat De Gaeper nog redelijk leeg. Langzaam druppelen het Heliosbestuur, de Absintredactie en een horde eerstejaars – vers van hun tentamen – binnen. Onze hoofdgast ontbreekt nog. 22.10 “Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht…” Klassiek gekleed in het rood, maar ietwat recalcitrant met scheve mijter en een nonchalant loshangende baard verschijnt de langverwachte goedheiligman vanuit de kelder. 22.11 “Waar is mijn wodka?!?” 22.17 “Wie is er dit jaar stout geweest?” 22.20 “Maar hoe gaat het nu écht met je…?” De Sint is niet alleen begaan met zijn drank, maar ook met het wel en wee van de aanwezigen. Een voor een neemt hij ze op schoot om gezamenlijk op hun misstappen van het afgelopen jaar te reflecteren. 22.27 “De propedeuse Nederlands is makkelijker dan mijn pietenopleiding.” 22.43 “Klaar. Dit gedicht gaat over vroegtijdig
14
absint nummer 11 — 2014
ejaculeren.” 22.44 “Maar hoe gaat het nu écht met je..?” 22.53 “Welk stout meisje komt nu bij Sinterklaas op schoot?” Hoe verder de avond vordert, hoe meer de goedheiligman openlijk een voorkeur toont voor vrouwelijk schoon op schoot. 22.58 “Geef jij Sinterklaas maar een zoen en beloof dan volgend jaar weer braaf te zijn.” 23.03 “Nee, Sinterklaas wil geen absint. Hij wil wodka godverdomme.” 23.09 “Maar hoe gaat het nu écht met je…?” 23.12 “Wel jammer dat nog niemand absint drinkt.” 23.16 “Sinterklaas heeft helemaal niks met engagement!” Helaas heeft de Sint vanavond nog meer te doen en is hij genoodzaakt deze gelegenheid te verlaten. Daarentegen is inmiddels aan de oproep om absint te drinken gehoor gegeven en wordt het feest op die manier voortgezet. 23.30 “De absint is maar twee euro!” 00.05 “Wie wil er nog absint?” Eindoordeel Een intieme viering. Het selecte gezelschap bood de mogelijkheid tot diepgaande persoonlijke reflectie. Sint Nicolaas was wellicht vanuit genderperspectief niet de meest correcte gast, maar die fantastische outfit maakte een hoop goed.
zo was dat feestje!
Recensie
Kerstborrel Gelegenheid De Kerstborrel van het departement Neerlandistiek. Aanleiding Het was kerst! Locatie De Schreierstoren. Verloop 17.41 “Ik hoop dat het eten net zo lekker is als vorig jaar.” 17.47 “Voetbal brengt je in contact met de maatschappij. Want ja, de universiteit...” 18.03 "Het zou toch fantastisch zijn als iemand z'n moeder zou sturen naar een tentamen! Dat die dan heel hard heeft zitten leren.” 18.14 “In mijn studententijd fraudeerde ik al.” 18.26 “Dus ik loop naar beneden om te gaan kijken. Kotst ze vol in m’n gezicht!” 18.33 “Ik had vroeger ook een wietplantage.” 18.47 “Zie ik jou niet af en toe bij het kopieerapparaat staan?” 19.05 “Wat is jouw status eigenlijk?” 19.08 “Ik denk dat wij de publieke intellectueel zouden moeten zijn.” 19.15 “Mijn zoon heeft vandaag een 4 voor Nederlands teruggekregen.” 19.17 “De UvA is een beetje het Ajax van de Neerlandistiek.” 19.20 “Het buffet is geopend! En vergeet niet: er is na het warme buffet ook nog een toetjesbuffet!” 19.25 “Je moet gewoon af en toe een zielig verhaal
ophangen, dat mensen medelijden met je krijgen.” 19.32 “Zeg, laat je nog wel wat voor de rest over!” 19.37 “Wat is het precies?” 20.26 “De UvA is de perfecte plek om je alcoholisme uit te buiten.” 21.15 “Ik ben misselijk van het toetje.” 21.34 “Zeg, ken ik jou niet van bij het kopieerapparaat?” 21.53 “En nu zie je me nog huilen ook.” 21.57 “Wij kunnen best samen dansen.” 22.15 “Heb jij me gevangen dan geef ik me over sterf ik aan een totempaal kom pak je lasso maar en vang me helemaal.” 22.22 “In Den Haag zet je overal kankâh voor. Kankâhrègah.” 22.35 “I'll tell you what I want, what I really really want so tell me what you want, what you really really want I wanna, I, wanna, I wanna, I wanna I wanna really really really wanna zigazigha.” 22.57 “Dan ben ik loesoe in de sky met diamonds om m'n nek bitch diamonds om m'n nek loesoe in de sky met diamonds om m'n nek bitch.” 23.13 “Maar met wie heb jij geneukt?” 23.47 “Gaan we straks ook nog naar de San Francisco?” Eindoordeel Mag ik volgend jaar weer?
absint nummer 11 — 2014
15
de terugblik
Daan Doesborgh
Ik sluit me bij niemand aan In de interviewreeks De Terugblik spreekt Absint af met diverse personen uit de literatuur om met hen terug te blikken op een recente verandering in hun leven. Lieten we vorige keer Dichteres des Vaderlands Anne Vegter aan het woord over haar eerste jaar in functie, dit keer spreken we een dichteres van de generatie na haar: Ellen Deckwitz. Van oorsprong afkomstig uit het Twentse Borne werd Ellen vooral bekend als dichteres uit Utrecht. In de hoedanigheid van het Utrechts Dichtersgilde gaf zij mede invulling aan het Utrechts stadsdichterschap. Ik spreek Ellen op een mooie dag in Januari. Op haar verzoek spreken we af in het restaurant van het Amstelhotel. Een waterig zonnetje schijnt door de ramen, en de alomtegenwoordige luxe is aangenaam intimiderend. Ellen zit, met uitzicht op het water, een glas Perrier te drinken. Ik schuif aan. Je bent onlangs vanuit Utrecht naar Amsterdam verhuisd. Heb je je eindelijk aangesloten bij de grachtengordelelite? Dat ‘nu eindelijk’ getuigt van het idee dat
16
absint nummer 11 — 2014
‘Mijn thuis moet heidense restanten als paasvuren hebben, en witte wieven in de ochtendsloot.’ Amsterdam het niet te overtreffen eindpunt van een succesvolle carriere in de letteren is, een idee dat ik niet ben toegedaan. Vanwege woningnood, grote liefde en samenwoondrift ben ik in Amsterdam beland. Ik sluit me bij niemand aan, want ik heb al een groep mensen bij wie ik, als mens en schrijver hoor, en die wonen in Utrecht en Amsterdam. Los daarvan: als ik voor mijn gevoel al ergens thuis hoor, dan is het Twente. Mijn thuis moet wijds zijn, met een locale bevolking die het liefst niets zegt. Mijn thuis moet heidense restanten als paasvuren hebben, en witte wieven in de ochtendsloot. Uiteindelijk zal ik waarschijnlijk mijn laatste jaren in Twente doorbrengen, dat is nog steeds de plek die het meest als thuis aanvoelt. Maar voor iemand van mijn leeftijd en bijbehorende rusteloosheid, is het ook een plek waar ik momenteel niet mijn energie kwijt kan. Wat dat betreft ben ik heel blij met Amsterdam. Vanuit het Utrechtse wordt nog wel eens
gemopperd op het hooghartige Amsterdam. Wat merk je daar van nu je de oversteek gewaagd hebt? Niets, maar misschien let ik niet goed op. Overal waar ik kom, vinden mensen zichzelf te gek, of dat nou Groningen, Utrecht of Twente is. Amsterdam vormt hierop geen uitzondering, en ik ook niet. Wat me opvalt is dat iedereen in de kroeg heel aardig is, het bedienend personeel in winkels en horeca onbeschoft en de sfeer over het algemeen heel fijn is. Amsterdam heeft de neiging om je navelstaarderig te maken. Je zou het ringangst kunnen noemen, de angst om je buiten de A10 te begeven. Daar hebben veel mensen hier last van, maar in andere steden zie je dat veel minder. Is dat het overwegend ringvormige stratenplan denk je? Oh nee. Het komt omdat alles naar Amsterdam wordt gebracht, je hoeft nergens, behalve dan de Efteling, de stad voor uit. Daar zou ik ook policentrisch van wor-
den. Die attitude is een neveneffect denk ik. Voor Amsterdam en Utrecht heb je lang in Groningen gewoond. Hoe verhouden deze drie steden zich voor jou tot elkaar? Groningen is een eiland in het noorden. Er is weinig geld maar er zijn veel mensen met literaire aspiraties. Toen ik in het wereldje zat, was er nogal eens wat afgunst. In Utrecht was dat stukken minder, en werd ik met open armen ontvangen. De Utrechtse dichtwereld is heel open en heel warm, er is onderling veel respect. Amsterdam trok mij, qua dichtersscene, niet, omdat er mensen van mijn leeftijd uit het wereldje op zijn zachtst gezegd vals tegen me deden. Amsterdam heeft misschien ook niet echt een dichtersscene, in die zin dat hier gewoontegetrouw veel dichters rondhangen, maar er niet, zoals in Utrecht, een soort gemeenschapszin heerst, een soort drang naar kringvorming en samenwerking. Amsterdam is wat dat betreft misschien individualistischer. Ga je die collec-
absint nummer 11 — 2014
17
de terugblik (verv.)
‘Gesproken en gedrukte poëzie zijn totaal verschillende vormen van poëzie, met elk hun eigen krachten, zwakheden en beperkingen.’ tiviteit missen? Nee, want de lijn met Utrecht is niet verbroken. Ik zal altijd veel blijven samenwerken met Ingmar en altijd veel optrekken met de jonge generatie dichters aldaar. En qua collectiviteit: ik vorm volgens mij met jou nog steeds het duo L&D, dus dat zal ook veel goedmaken, haha! Je eerste bundel kenmerkte zich door een hoge mate van onderlinge samenhang tussen de gedichten, bijna een soort poëtisch equivalent van het concept album in de muziek. In je tweede bundel was dat nog sterker, die bestond in feite uit vijf cycli rond twee woorden, handen en anderen. Weet je al hoe je deze trend voort gaat zetten richting een volgende bundel? Of zie ik patronen die er niet zijn? Je ziet patronen die er zijn! Ik heb nog een jaar voor ik aan de compositie begin van mijn derde bundel, dus momenteel werk en lees ik zoveel mogelijk. Ik weet nog niet wat ik met de derde ga doen, maar
18
absint nummer 11 — 2014
compositie vind ik altijd erg belangrijk. Door onderlinge samenhang versterk je de afzonderlijke gedichten, en het effect ervan op je lezer.
Hagar” klinkt door het restaurant. ‘Peeters’, playbackt ze mijn kant op. De twee wisselen nieuwtjes uit, maar niet lang. Ook Hagar Peeters woont immers vlakbij tegenwoordig.
Wat me ook opviel aan je tweede bundel ten opzichte van De steen vreest mij is dat de gedichten aanzienlijk minder toegankelijk zijn. Beide bundels bevatten gedichten die je, in een sterk andere vorm, ook op het podium brengt. Betekent die extra abstractie in je tweede bundel een grotere afstand tussen podium- en bundelversie, of zijn je podiumgedichten navenant abstracter geworden? Nee, nee. Mijn podiumgedichten zijn misschien iets minder toegankelijk, maar altijd te begrijpen doordat ik er een sterk narratief in verwerkt, om de toehoorder bij de les te houden.
Je bent een dichter die veel op het podium staat en daar ook veel aandacht aan besteedt. Hierboven bespraken we bijvoorbeeld al dat je van veel gedichten in feite twee versies hanteert. Hoe verhouden de gedrukte en de gesproken poëzie zich tot elkaar in jouw dichterschap? Geschreven poëzie kan je teruglezen. Je hoeft het niet in een keer te begrijpen. Bovendien kun je de enjambementen zien, die een extra betekenislaag en samenhang toevoegen. Bij gesproken poëzie heeft de toehoorder maar een kans om je aan te voelen en het misschien te begrijpen. Bij een optreden kun je als bezoeker zo makkelijk afgeleid raken, dat je daar als performer wel rekening mee moet houden.
Dan gaat Ellens telefoon. Het is een ouderwets apparaatje, klein, veel toetsen, geen internet. Ellen neemt op. Een luid “Hee
Gesproken en gedrukte poëzie zijn totaal
verschillende vormen van poëzie, met elk hun eigen krachten, zwakheden en beperkingen. Ze stellen andere eisen aan de lezer/ toehoorder, en ook aan de schrijver/performer. Eigenlijk zijn het twee verschillende vormen van literatuur. Stel dat je een toneelstuk gaat maken van, ik zeg maar wat, Bonita Avenue ofzo, dan wordt dat, om de strekking over te brengen, een heel ander verhaal met een heel andere structuur dan de roman! Hier eindigt ons gesprek, want een licht piepen van wieltjes kondigt de komst van een ober met trolley aan. Wie van kreeft houdt kan ik zeker aanraden om eens in het Amstelhotel te dineren, want op de kreeft is werkelijk niets aan te merken. Na gedane arbeid is het goed rusten, dus ook de uitstekende Grüner Veltliner die ze bij het Amstelhotel op de kaart hebben ging van de kurk. Op de tijd hoefden we niet te letten, Ellen woont immers om de hoek tegenwoordig. Wat een luxe voor Amsterdam.
absint nummer 11 — 2014
19
dagboek
Ezra Hakze
“Een auteur is geen persoon” De ontoereikendheid van het literaire dagboek Hoewel mijn docenten me erop wijzen dat ik de persoonlijkheid van schrijvers niet uit hun romans mag afleiden, probeer ik dit stiekem toch. Misschien is het omdat ik graag fantaseer over vriendschappen met schrijvers, maar ik heb een sterke behoefte om de auteurs van romans te leren kennen. Omdat ik vind dat ik braaf naar de meester en juf moet luisteren, heb ik besloten me dan maar te storten op het literaire dagboek. Zo zou ik op een geoorloofde manier meer te weten kunnen komen over de levens en persoonlijkheden van mijn favoriete schrijvers. Nu ik me erin verdiept heb, weet ik echter niet zeker of het dagboek daarvoor het juiste middel is.
20
absint nummer 11 — 2014
De lezer wil in het dagboek een persoon zien, terwijl het dagboek in feite alleen een auteur kan onthullen. Als tienjarige heb ik enige tijd een eigen dagboek bijgehouden. Ik weet nog dat ik bijna elke dag schreef dat ik alles leuk vond, en dat ik daarom soms complexere emoties verzon om mijn dagboek wat meer diepgang te geven. Zo pende ik op 10 november 2004 neer: ‘Ik wil soms van alles tegelijk, maar ik denk dat ik nu mijn balans heb gevonden.’. Ik weet zeker dat ik dit letterlijk heb gehaald uit een of ander door Joris Linssen gepresenteerd programma. Vervolgens bazelde ik weer bladzij na bladzij door over balletles, verjaardagsfeestjes waar we zelf pizza’s mochten maken, en sneeuwballengevechten. Onlangs ben ik weer begonnen aan een dagboek, en wederom heb ik de neiging om mijn leven meeslepender te schetsen dan het is. Het lijkt wel Facebook nota bene. Het intrigeert me dat ik een tekst die in principe voor niemand anders is geschreven dan mijzelf, toch zo probeer te verrijken. Wat is toch die behoefte om fictie in mijn dagboek te verwerken? Om van het dagboek meer te maken dan een inventarisatie? Toen ik het hier met een klasgenoot over had, bleek dat zij al jaren een fictioneel dagboek bijhoudt. Ik ben blijkbaar niet de enige bij wie dit leeft. Mijn eigen dagboekenfraude maakt dat mijn vertrouwen in het dagboek als bron is gekelderd. De vraag rijst hoe het zit met het waar-
heidsgehalte van schrijversdagboeken. Aangezien ik zelf al zuinig was met feiten, verwacht ik dat een professioneel schrijver het helemaal bont zal maken. Iemand die gewend is om te schrijven voor publiek zal toch op zijn minst proberen de werkelijkheid aantrekkelijk te maken voor de lezer. Zeker bij bekende schrijvers moet dit het geval zijn, van wie elke notitie al gauw uitgegeven wordt. Naast de mogelijkheid om de werkelijkheid op te poetsen, zijn er nog wel meer problemen met het genre dagboek. Dat brengt je al snel bij Phillipe Lejeune, de theoreticus die voor een dozijn jaren onderzoek heeft gedaan naar de fenomenen dagboek en autobiografie, en die vooral bekend is door zijn artikel ´The Autobiographical Pact´1. Mijn neiging om in romans de persoonlijkheid van auteurs terug te willen zien had hij allang begrepen. Volgens hem wordt dit veroorzaakt doordat ik romans met autobiografieën verwar. Juist omdat romans de pretentie hebben los te staan van de persoonlijkheid van de auteur, lenen ze zich goed voor een persoonlijke interpretatie. Waar autobiografisch werk zich altijd beroept op de overeenkomst tussen auteur en hoofdpersoon zullen fouten (verzinsels en leugens) op dit gebied meer in het oog springen.Dit verklaart ook mijn wantrouwen ten opzichte van het dagboek. Door gezond ver-
stand, maar ook door andere informatiebronnen zoals biografieën of kennissen van de auteur kunnen dit soort fouten aan het licht komen. Denk daarbij ook aan een geval als het boek ‘Echte mannen eten geen kaas’ van Maria Mosterd. In de roman houdt de auteur wat dat betreft een slag om de arm: hij hoeft niet te bewijzen dat wat hij schrijft overeenkomt met de werkelijkheid. Bij een dagboek zijn zowel de hoofdpersoon als de schrijver verifieerbaar, en wel aan de hand van de naam op de kaft. De schrijver is voor de meeste lezers te bereiken via zijn oeuvre, en door zijn oeuvre alleen. Daardoor wordt het hele idee dat lezers krijgen over de persoonlijkheid van deze schrijver aan het oeuvre opgehangen. Er zijn er natuurlijk schrijvers die veelvuldig interviews geven, maar ook dan gaat het vaak nog over het oeuvre. Als de lezer fouten of overdrijvingen in het dagboek ontdekt, is dit dus niet zo zeer een fout van de auteur, als wel van de lezer. Dit is namelijk een gevolg van overschatting van het genre. De lezer wil in het dagboek een persoon zien, terwijl het dagboek in feite alleen een auteur kan onthullen. Een dagboek is dus met name een goed middel om iemands schrijverschap te bestuderen. Op deze manier worden de gekunstelde aspecten van een dagboek (de herschrijvingen, leugens, moedwillig weglaten van bepaalde
absint nummer 11 — 2014
21
Ezra Hakze
informatie) juist interessant. Welke informatie weggelaten wordt, kan bijvoorbeeld blootleggen wat een auteur relevante informatie vindt en wat niet. Zo staan de dagboeken van Virginia Woolf2 vol met karakterschetsen van mensen die ze tegenkomt, terwijl in het dagboek van Jan Wolkers3 voornamelijk gebeurtenissen beschreven worden. Als dagboeken dan vooral auteurs blootleggen, en geen personen, dan zou je verwachten dat dagboeken van professionele schrijvers zich onderscheiden in de vorm. Professionele schrijvers zijn immers meer ervaren op dit gebied en hebben hun stijl verder ontwikkeld. Daardoor kunnen ze zich het genre eigen maken. Tegenover de droombeelden, en korte schetsen van Kafka4 staan de volzinnen van Virginia Woolf. Zij schrijft erg uitgebreid over eigen gevoelens: ‘Waarom is het leven toch zo tragisch, waarom heeft het zo veel weg van een smalle strook plaveisel over een afgrond. Ik kijk naar beneden en het duizelt me; ik vraag me af hoe ik ooit het einde zal halen.’ Bij Kafka blijft een opmerking over eigen emoties vaak beperkt tot iets als: ‘Angstig op kantoor.’ De dagboeken van Woolf en Kafka zijn ook interessant om vanuit een auteurs-perspectief naar te kijken, omdat beide auteurs aangaven dat ze hun dagboek als een hulpmiddel bij hun schrijverschap gebruikten. Het dagboek van Kafka is naar mijn idee overigens het meest ‘oprecht’. Er is schijnbaar weinig herschreven, en het lijkt erop dat de korte notities voornamelijk opmerkingen van Kafka aan Kafka zijn, als een geheugensteun. Hij springt van de hak op de tak. Een opmerking als ‘Er zijn mogelijkheden voor mij, zeker, maar onder welke steen liggen ze?’ kan zo maar opgevolgd worden door de zin ‘Voortgejaagd, door het paard’. Het verband is niet duidelijk. Hierdoor zijn de notities soms onbegrijpelijk voor de ongeïnformeerde lezer, wat maar weer aangeeft dat zelfs een zeer eerlijk dagboek soms maar weinig aan het licht kan brengen over een persoon. Daarnaast staan in dit dagboek ook veel literaire vingeroefeningen. Fragmenten over Kafka’s eigen leven worden soms afgewisseld met een notitie die begint als een romanfragment: ‘De ouders en hun volwassen kinderen, een zoon en een dochter, zaten ’s zondagsmiddags aan tafel.’ Wolkers is juist heel helder in zijn dagboek. Hij komt opgeruimd over, door zijn bondige stijl: ‘Duistere dag. Lage lucht en regen. Half negen op. Lees wat in de weekbladen. Geef de planten water.’
22
absint nummer 11 — 2014
dagboek (vervolg) Overigens had ik het leven waar hij over schrijft niet achter hem gezocht: al in ’76 was hij voornamelijk bezig met planten, beestjes, wandelen, het weer, winkelen bij de V&D en zijn veel jongere vrouw ophalen uit school. Het schrijven ging ondertussen moeizaam: hij haalde hooguit een bladzijde per dag, waarna hij van zichzelf weer het bos in mocht. Het heeft er misschien mee te maken dat Wolkers het meest over gebeurtenissen schrijft, maar bij hem zijn de kleine leugentjes het meest nadrukkelijk aanwezig. Zo zegt hij op een morgen dat hij ‘ochtendgymnastiek deed onder het aardappels schillen’. Dit voorbeeld daargelaten lijken de dagboekschrijvers toch erg eerlijk te zijn. De schrijvers doen niet hun best om zinderend over te komen. Hun levens waren eigenlijk een beetje saai. Ze bestonden voornamelijk uit visite krijgen, rekeningen in orde maken, tuinieren, en lijden onder de armoede. Het is meer de denktrant van de auteurs, en hun reflecties op literatuur die hun dagboeken de moeite waard maken. Inderdaad draait het dus meer om de auteur dan de persoon, ook als je wél let op de omschrijving van het persoonlijke leven (en de leugens daarover). Wat literaire reflecties betreft; het duizelt mij hoeveel de auteurs lezen, en het doet me terugverlangen naar de tijd zonder TV en internet (ook al stam ik dan uit ‘93). De vormverschillen tussen de drie dagboeken maken duidelijk dat alle drie de schrijvers het genre naar hun hand wilden zetten. Woolf door haar grondige stijl en invoelende omschrijvingen van wat ze ziet, die naar mijn idee passen bij haar oeuvre. Kafka door zijn ‘notitieblok-stijl’ en in zichzelf gekeerde verteltrant. Wolkers door zijn bondigheid. Geen van allen start ooit met ‘Lief dagboek’. Laat ik niet de zoveelste zijn die Facebook er aan de haren bij sleept in een discussie, maar het verbaast me toch dat de auteurs hun leven in hun dagboek niet zo polijsten als ik dat zou doen. Blijkbaar waren ze zich juist minder dan ik bewust van het publiek. Natuurlijk zal er geschaafd zijn, ik weet immers niet hoe vaak Wolkers zijn dagboek heeft moeten herschrijven om het zo geïmproviseerd over te laten komen. Het lijkt erop dat er het meest aangepast wordt aan de vorm. Ook bij deze dagboeken is het dus interessant om ze te beschouwen als een onderdeel van het oeuvre, een onderdeel van het schrijverschap, in plaats van als informatiebron voor het leven van de auteurs. Precies zoals Lejeune me geleerd heeft.
1 P. Lejeune, The autobiographical pact. On Autobiography. Minneapolis, 1989. 2 V. Woolf, Schrijversdagboek. Amsterdam, 1999. 3 J. Wolkers. Dagboek 1976. Amsterdam, 2007. 4 F. Kafka, Dagboeken 1914-1923 Reisdagboeken. Amsterdam, 1974.
taalverwarring
Ava Creemers
De komma De komma wordt nogal wat onrecht aangedaan. In deze ‘Taalverwarring’ (de laatste die ik voor Absint schrijf) geef ik juist een lofzang op de komma: het leesteken dat ervoor zorgt dat onze taal een stuk begrijpelijker wordt, terwijl er ten onrechte van wordt gezegd dat de komma het meest verwarrende leesteken van onze taal is. Mijn juf op de basisschool hamerde het erin: gebruik nooit een komma voor en. Komma’s voor en waren fout, verboden en werden met rode pen afgestraft. Toen ik er later achter kwam dat de geen-komma-voor-en-regel grote onzin is, dacht ik dat alleen mijn school die belachelijke regel handhaafde. Tot mijn grote verbazing bleken ook mijn moeder, vrienden die van andere scholen kwamen, en de studenten die ik later Nederlandse les gaf die regel slaafs te volgen. Zij keken mij met argwaan aan als ik zei dat die regel in heel veel gevallen niet opgaat, zoals bijvoorbeeld in de volgende zin: “In die opsomming is de eerste groter dan de tweede en de derde groter dan de vierde.” Een komma zou hier de leesbaarheid enorm bevorderen. In andere gevallen gaat het niet alleen om de leesbaarheid, maar ontstaat er een compleet andere betekenis als de komma wordt weggelaten: “Piet leerde er jongens kennen die dol waren op een biertje en meisjes met blonde haren.” In deze zin zonder komma leerde Piet zelf geen meisjes kennen, terwijl in dezelfde zin met komma hij wel meisjes leerde kennen (zie Onze Taal voor deze en meer voorbeelden). Neem dan het Engels, waarvan de sprekers verder geëmancipeerd lijken te zijn in de acceptatie van de komma, vergeleken met ons Nederlanders. In het Engels is het namelijk gebruikelijk om voor het laatste onderdeel van de opsomming, dus voor and, but of or, een komma te zetten. Die komma
wordt ook wel de serial comma of de Oxford comma genoemd, omdat het onderdeel vormt van de stijlrichtlijnen zoals gehandhaafd door de Oxford University Press. De Oxford comma is handig, omdat het verwarring voorkomt, die kan ontstaan wanneer in een opsomming twee onderdelen bij elkaar horen. Vergelijk bijvoorbeeld “These socks are available in black, white, and blue and green” met “These socks are available in black, white and blue and green”. In de eerste zin is het duidelijk dat er drie soorten sokken voorhanden zijn: zwarte, witte en blauwgroene. In de tweede zin is de betekenis echter ambigu: het is niet duidelijk of er vier soorten sokken zijn (zwart, wit, blauw, groen), drie soorten sokken (zwarte, witte, blauw-groene), of twee soorten sokken (zwarte, wit-blauw-groene). Andere voorbeelden van de Oxford comma, gegeven door Oxford Dictionaries, zijn “mad, bad, and dangerous to know” en “a thief, a liar, and a murderer”. De Oxford comma bevordert dus niet alleen de leesbaarheid, maar kan ook misverstanden en verwarring voorkomen. Waarom wij in Nederland zo vasthouden aan een regel die veel te algemeen is geformuleerd en daardoor vaak niet opgaat, is mij een raadsel. Onze Taal geeft aan dat in het Nederlands deze regel alleen opgaat “als en de laatste twee elementen van een opsomming koppelt, zoals in ‘A, B, C en D’”, maar ik wil graag pleiten voor het gebruik van de Oxford comma in het Nederlands. De regel voor het gebruik van een komma zou dan ook een stuk minder verwarrend worden, omdat er dan in een opsomming een komma gezet moet worden voor en wanneer die laatste komma kan dienen om ontstane dubbelzinnigheid op te lossen. De komma is dus eigenlijk helemaal geen verwarrend leesteken, maar juist een leesteken dat het allemaal een stuk minder verwarrend maakt.
absint nummer 11 — 2014
23
Emma Kemp
proza
Mat ‘Is deze stoel bezet?’ Ik kijk op naar een paar matbruine ogen, onleesbaar. Ik schud nee, wil niet dat hij mijn stem hoort, maar net zo anoniem blijven als dat hij is, anoniemer zelfs. Hij glimlacht, pakt de stoel en zet hem een meter van mij af. Als hij erop gaat zitten, kijkt hij rustig voor zich uit. Een houding die me ergert, alsof hij alles goed voor elkaar heeft. Durft zomaar een vreemde aan te spreken en doet dan alsof hij daar geen tel om twijfelde. Vindt het totaal niet ongemakkelijk om alleen gezien te worden, terwijl hij zo ongeveer de knapste man in deze ruimte is. Zulke mannen zijn nooit alleen, er komt natuurlijk straks een vrouw met hemelse benen binnen, dan zullen ze elkaar vriendschappelijk zoenen, maar iedereen in deze ruimte zal kunnen ruiken dat zij die avond kledingverscheurende seks gaan hebben.
Zonder echt naar hem te kijken zie ik dat hij een boek uit zijn tas heeft gehaald. Toe maar, denk ik bijna hardop. En dat in een bibliotheek. Ik lach, ik lach net niet hardop, ik glimlach als een idioot. Ik vind mezelf grappig, ik lach om mezelf omdat ik die vent naast mij een lul vind. Hij zit hier natuurlijk nooit, hij is door zijn vrouw het huis uit geschopt omdat zijn dronken vriend zijn mond voorbij heeft gepraat over zijn affaire. En die minnares was nog slecht in bed ook, hij kan het weten. Nu is hij dus zijn vrouw, zijn vriend en zijn minnares kwijt. Hij probeert het onopvallend op te lossen in een omgeving waar iedereen zit om rust te nemen. Maar hij zit verdomme mijn ontspanning te verpesten met z’n knappe rotkop en z’n wereldproblemen.
Hij begint wat in zijn tas te rommelen, straks komt er natuurlijk een joekel van een smartphone tevoorschijn waarmee hij allerlei zakelijke afspraken gaat bevestigen, en afzeggen vooral, want hij is degene die de agenda beheerst op zijn afdeling. Of hij gaat zijn vrouw bellen dat hij vanavond wel zal koken en daarvoor ook nog even langs de juwelier gaat om haar ketting op te halen die al na één dag reparatie klaarligt.
Hij kijkt op.
Ik blader drie bladzijdes terug in mijn boek en begin opnieuw met lezen.
24
absint nummer 11 — 2014
Ik klap mijn boek dicht.
Hij kijkt op en hij kijkt zo verdomde mooi. Ik verschiet van kleur, kan hij gedachten lezen? ‘Heb jij misschien zin in koffie?’ Ik drink helemaal geen koffie, ik krijg er hoofdpijn van en het stinkt zo. De bibliothecaris tikt op mijn schouder als ik niet antwoord, ik kijk op en schud nee. Dan vraagt hij het aan de man met wie ik binnen een
paar minuten een haat-liefdeverhouding ben aangegaan. Hij knikt, lacht dan met een net té lieve glimlach en dan besef ik dat ik fout zat. Minstens vijf vrouwen in deze ruimte die het met hem willen doen, maar hij doet het ’t liefst met de bibliothecaris. Is het aan hem te zien? Blijkbaar niet, het was me niet meteen opgevallen. Zijn kleding is niet modieuzer gematcht dan bij andere mannen. Zo goed als niet gematcht, kan ik wel zeggen. Als de bibliothecaris hem zijn koffie aangeeft kijkt hij mijn kant op, hij lacht niet, natuurlijk niet, mij hoeft hij niet voor zich te winnen. Hij blijft kijken tot ik me realiseer dat ik wel erg lang mijn ogen op hem gericht houd, dan kijk ik weg. Ik voel dat hij blijft kijken, dus kijk ik weer op. Dan toch, een glimlach en weer zijn blik op zijn boek. Misschien wil hij het toch met een bibliothecaresse doen. Ik geloof dat er ondertussen tien kilo beton in mijn schoenen zit en twee zwembaden zich onder mijn oksels hebben verzameld. Het is maar goed dat ik zwart draag. Misschien ruikt hij het wel, misschien moet ik deodorant uit mijn tas halen. Nee, natuurlijk niet, dat is juist het teken dat ik mezelf vind stinken en dan gaat hij er helemaal op letten. Straks is hij allergisch voor deodorant, kan hij naar de eerste hulp afgevoerd worden en dan heb ik een moord op mijn geweten. Hij ziet er niet uit als iemand die allergieën heeft. Anders zal het wel een allergie zijn voor iets dat niemand ooit eet, of waar hij
alleen bij hoge innames last van heeft. Daar slikt hij dan weer pilletjes voor die na twee dagen al effect hebben, terwijl op de doos staat dat je ze minstens twee weken moet slikken voordat je resultaat ziet. Net als dat hij nooit anti-rimpelcrème hoeft te gebruiken, omdat rimpels hem nog sexier zullen maken dan hij al is. In mijn ooghoek zie ik hem even over zijn slapen wrijven. Hij richt zijn blik naar het raam en ik volg hem. Het is rustig op straat, als ik beter kijk zie ik dat de ramen nat zijn. Ik ben blij dat ik binnen zit. In de weerspiegeling van het raam zie ik dat hij zijn blik naar mij heeft gedraaid. Mijn eerste gedachte is terug naar mijn boek, maar ik hou mijn eigen reflex tegen. Mijn ogen leggen kilometers af, ik weet niet waar ik moet kijken, hoe stil ik mijn hoofd moet houden. Als ik zie dat hij weer wegkijkt, besluit ik kalm weer geïnteresseerd te raken in mijn boek. Ik bedenk me dat ik al minstens twintig minuten naar dezelfde pagina zit te kijken. Voor de vorm sla ik een bladzijde om. Hij hoest even in zijn vuist, maar het klinkt niet als een echte hoest. Meer alsof hij even geluid wilde maken. Het klinkt bekend, even je keel schrapen. Zijn stem past bij zijn uiterlijk, een beetje rauw, maar wel fijn. Zo’n stem die je herkent als je iemand hoort praten zonder dat je zijn gezicht ziet. Heel even kijk ik naar zijn handen, waarvan één zijn boek omsluit, de ander heeft hij op zijn knie gelegd. Hij zit er rustig bij, non-
chalant bijna, maar de frons in zijn voorhoofd verraadt dat hij dat niet is. Wat voor boek zou hij aan het lezen zijn? De afmetingen zijn kleiner dan mijn boek, maar ik lees niets interessants. Een familieroman waarin niets gebeurt. Compacte boeken met kleine letters en papier dat van gerecycled wcpapier gemaakt lijkt te zijn hebben iets intelligents. Misschien is het sciencefiction en heeft hij een groot inlevingsvermogen, of probeert hij juist zijn fantasie te verlevendigen omdat hij dat zelf niet kan. Dat lijkt me saai. Probeer ik dan mijn fantasie op een laag pitje te houden door realistische verhalen te lezen? Plotseling heb ik geen zin meer om mijn boek uit te lezen, ik wil ook een verhaal lezen over onbekende werelden of een toekomst waarover alles bekend is en waarin alles wordt uitgevoerd door robots. De realistische verhalen waarin ik me verdiep gebeuren al genoeg om me heen. Waarom lezen we daar toch zo graag over? Waarom is het dat dramatische, psychologische verhalen over ziektes, ruzies en liefde ons zo in de greep houden? Maken we daarvan niet al genoeg mee? Toch weet ik dat het is, omdat we graag willen weten dat we niet alleen zijn. We hopen dat we niet de enige zijn die ’s nachts piekerend in bed liggen. Hij probeert zijn gepieker natuurlijk uit te schakelen door zich te verdiepen in een heel ander verhaal. Zou hij veel hebben om over te piekeren? Zich afvragen wat hij de volgende dag zal dragen
Ik geloof dat er ondertussen tien kilo beton in mijn schoenen zit en twee zwembaden zich onder mijn oksels hebben verzameld. absint nummer 11 — 2014
25
Emma Kemp
bij die broek die hij eigenlijk al twee dagen te lang aan heeft? Of hij meteen of maar vanavond zal douchen, of hij zijn baard nog wel een dag kan laten staan? Zonder naar hem te kijken gok ik dat hij elke week zijn baard scheert. Het is nu donderdag en hij moet minstens een vierdaagse baard hebben. Misschien is hij wel zo consequent dat hij elke maandagochtend probeert de week goed te beginnen en dat doet door gelijk alles schoon te maken. Misschien poetst hij zijn hele huis wel op maandagochtend, of doet zijn schoonmaakster dat voor hem. In ruil daarvoor gaat hij daarna met haar naar bed, want hij heeft eigenlijk helemaal geen geld voor een schoonmaakster. Dat gaat allemaal op aan dure leren schoenen, die ook elke week gepoetst moeten worden. Dat zou best een vrouwelijk trekje kunnen zijn, zoals elke man die heeft. Waarschijnlijk heeft hij een inloopkast thuis die voor de helft is gevuld met schoenen. Omdat hij met zijn enkel op zijn knie leunt kan ik zien dat de onderkant van zijn zool aardig afgedragen is. Ik hoop maar dat ik meer schoenen heb dan hij en dat hij een ander, minder opvallend, vrouwelijk trekje heeft. Ik hoop dat hij nooit achter mijn mannelijke trekjes komt. Ik merk dat ik al even met mijn handen om een dicht boek gevouwen zit. Mijn bladwijzer had ik ergens voorin het boek gestopt, dus nu weet ik niet meer waar ik gebleven ben. Ik kijk rechts van me en zie een boekenkast gevuld met thrillers. Zal ik mijn boek
proza (vervolg)
inleveren en een nieuwe uitzoeken? Ik ben toch allang de draad kwijt en hier zal ik het nooit uitkrijgen. Als ik een boek uitzoek met heel veel spanning, kan ik me misschien beter concentreren. Het is wel maf als ik straks met een ander boek terugkom, terwijl ik mijn oude boek niet eens uit had. Teken van besluiteloosheid, slechte concentratie? Óf teken van een kritische lezer zijn, weten wanneer een boek niet meer geschikt is om verder gelezen te worden. Ik sta op, laat bewust mijn jas en tas liggen waar ze liggen, om te laten weten dat ik niet echt wegga. Voor wie? Nou, mocht er iemand anders willen gaan zitten. Ik loop naar de inleverbalie, leg mijn boek op de band en loop vervolgens door naar de sciencefictionafdeling. Daar zie ik dat alle boeken zoveel op elkaar lijken, dat het vreemd zal zijn als ik straks met een boek terugkom dat exact op zijn boek lijkt. Even lijkt het me slimmer om mijn ingeleverde boek terug te halen en doen alsof ik iets anders was gaan doen, naar de wc, dat kan natuurlijk. Maar dat ingeleverde boek ligt ergens in een doos in een hok waar ik niet bij mag. Ik proef bloed en merk dat ik mijn lip kapot heb gebeten. Mijn keel is droog, er zit een flesje water in mijn tas, wat wil ik die nu graag hebben. Ik pak een boek dat in vergelijking met de andere boeken een afwijkend groot formaat heeft. Het is geen A4-grootte
Als ik terugkom op mijn plek is hij verdwenen. Zijn stoel is leeg. Zijn tas is weg en zijn jas is weg en hij is weg.
26
absint nummer 11 — 2014
maar groter dan het pocketboekje dat hij heeft. Ik heb geen zin om het boek op mijn pas te zetten, waarschijnlijk neem ik het toch niet mee naar huis. Voor de vorm besluit ik nog even wat andere onderwerpen te besnuffelen. Ik kom een boek tegen dat ik me ook had voorgenomen ooit nog eens te lezen. Ik probeer het ergens op te slaan in mijn hoofd, dat dit het eerstvolgende boek is dat ik zal lezen. Ik kan het natuurlijk ook meteen meenemen en in mijn tas stoppen, maar nee, ik ga toch niet één boek op mijn pas zetten en de ander niet. Dan gaan ze bij die balie vast en zeker vragen, of ik soms besluiteloos ben. Als ik terugkom op mijn plek is hij verdwenen. Zijn stoel is leeg. Zijn tas is weg en zijn jas is weg en hij is weg. Het is alsof ik zijn verdwenen voetstappen nog op het tapijt kan natellen. Zonder na te denken kijk ik vlug om me heen, maar ik zie geen enkel persoon dat hem zou kunnen zijn. Hij komt vast terug. Nee natuurlijk komt hij niet terug, waarom heeft hij dan zijn spullen meegenomen, dat deed ik toch ook niet? Heeft hij niets uit mijn tas gehaald? Misschien is mijn telefoon wel weg. Voor de zekerheid controleer ik mijn tas. Ik kan mijn portemonnee niet direct vinden, maar zie hem al snel tussen een stapel papier zitten. Het is geen dief, natuurlijk is het geen dief. Dieven zitten nooit in bibliotheken, die zitten in juweliers en banken en gekraakte woningen. Mis-
Ik kan het niet laten om naar hem te kijken, dat zou iedereen toch doen? Als iemand een stoel bezet neemt, even kijken wie het is? schien woont hij ook wel in een gekraakte woning, maar dat maakt hem niet meteen een dief, dat zou eigenlijk best gaaf zijn. Iemand die opstaat voor de onnodige leegstand in de stad, terwijl duizenden gezinnen geen reëel betaalbaar onderdak hebben. Of hij doet het gewoon omdat het goedkoop is, dat zou ik in ieder geval doen. De huur die ik nu elke maand op moet brengen betaal ik net van wat de overheid me toestopt en de fooien in een net geopende espressobar. Wat voor werk zou hij doen? Iets extreem zakelijks, op een kantoortje, om 9 uur op maandagmorgen? Iets totaal onverwachts waar hij ongetwijfeld erg goed in is, omdat hij zijn uiterlijk ook al mee heeft en uiteraard ontelbaar veel allang-niet-verborgen gaven meer heeft waardoor het hele bedrijf op soepele rolletjes loopt. Ja, want zo mag het soms ook wel eens gaan. Ik zou best door hem ontslagen willen worden. Vervolgens kan ik kwaad op hem worden en, omdat ik niets meer heb dat me een slecht gezicht kan bezorgen bij dat bedrijf, zijn bureau ontheiligen (als hij dat nog niet met één van zijn andere vijf secretaresses heeft gedaan). Natuurlijk gaat hij me niet terugvragen, voordat hij dat kan doen ben ik allang vertrokken. Ik ben al op bladzijde 17 als ik gestommel naast me hoor. Ik durf niet op te kijken, wil niet weten wie zijn plaats zal innemen en
zijn gezicht gaat vervangen. Na een paar dagen zal ik me niet eens herinneren hoe hij eruit zag. Het is maar goed ook, want ik kan zijn schoonmaakster natuurlijk niet zomaar vervangen. Dan hoor ik iemand hoesten en het is een bekende hoest. Ik durf niet meer te kijken, maar voel me alert worden en stop per direct met knipperen. Het is vast iemand die toevallig bijna dezelfde stem heeft. Of een vrouw met ernstige rooklongen, zoals mijn oma, maar ik weet dat zij niet zo klinkt. Ik besluit een blik op het raam te werpen om te kijken of de weerspiegeling me genoeg kan vertellen.
Wat nu? Wat moet ik nu doen? Er zouden regels moeten zijn voor dit soort situaties, een soort luchtschrift voor degene die luchtsignalen wil ontcijferen. Dat hij mij even vertelt dat ie alleen maar naar de wc is geweest en dat eigenlijk wilde doen op het moment dat ik opstond, maar het onbeleefd vond om ook gelijk op te staan. Dat hij alleen maar even gewacht heeft tot ik terug was, maar dat het hem echt te lang duurde en als hij nog een minuut zou wachten hij ongetwijfeld in zijn broek zou plassen. Dat hij dan toch maar is opgestaan, hij zijn spullen mee heeft genomen omdat er niemand op kon letten. Natuurlijk in de hoop dat niemand zijn plek in zou nemen.
Hij zit er weer, hij heeft zijn tas afgedaan en in plaats van links van hem, rechts van hem neergezet. Hij neemt een andere houding aan, slaat zijn boek open op, ik hoop voor hem, de plek waar hij gebleven was. Ik kan het niet laten om naar hem te kijken, dat zou iedereen toch doen? Als iemand een stoel bezet neemt, even kijken wie het is? Dus ik kijk en op dat moment kijkt hij terug en hij glimlacht, meteen, en ik kan het niet laten om terug te glimlachen, als een betrapte kleuter die net het laatste koekje heeft opgegeten. Voordat ik mijn hoofd terugdraai naar mijn boek zie ik nog net dat zijn ogen iets meer meelachen dan bij de eerste glimlach die hij gaf. Ik voel het tintelen in mijn tenen en denk aan mijn boek waar ik verdomme net zo lekker in bezig was.
Excuses, denk ik bij mezelf, het zal niet meer gebeuren. O, dus ik blijf hier de hele dag zitten totdat hij vertrekt? En dan ga ik achter hem aan hobbelen als een beschermengeltje dat niet eens iets durft te zeggen? Als het moet, als hij dat aan me zou vragen, zou ik het doen. Maar als hij binnen een uur nog niets gezegd heeft, doe ik het. Niet. Wel. Ik doe het. Waarom niet nu? Wat maakt dat ene uur uit? Nog meer tijd voor zijn vriendin om te bellen en hem eraan te herinneren dat ze een gezellig etentje hebben waar hij niet te laat voor moet zijn, anders verdwijnt hun drie-weken-van-tevoren-gereserveerde tafel. Ik zeg wel iets, iets van ‘leuk boek?’ of ‘leuke schoenen’ of misschien zelfs ‘mooie ogen heb je’. Nee, nee, dan kan ik net zo goed meteen vragen of ‘ie met me naar bed gaat.
absint nummer 11 — 2014
27
proza (vervolg)
Emma Kemp
‘Mooie ogen heb je, ze zouden goed passen bij mijn dekbed.’ Wie weet valt het wel heel goed, misschien heeft hij al drie maanden geen seks gehad en hapt hij meteen toe. Wat zou ik graag met jou willen praten. Misschien helpt het als ik heel hard deze gedachte herhaal, zo vaak en zo luid denken dat ik hem nét niet uitspreek. Misschien voelt hij dan de sfeer veranderen en, ja, en dan? Dan begint er ergens een viool te spelen en doet hij mij een huwelijksaanzoek. Zo. En dan is het sprookje afgelopen (of juist begonnen). Ik voel dat elke seconde voorbij tikt alsof het uren zijn en dan besef ik dat deze dag ook op een einde moet komen. Straks wordt er op mijn schouder getikt - door een veel minder aantrekkelijke man, iemand die al jaren geleden besloten heeft dat hij zijn werkdagen zal slijten in een bibliotheek - en vertelt hij mij dat ze bijna gaan sluiten. Lag zijn hand maar op mijn schouder, hij mag mij ook wel vertellen dat ze gaan sluiten en dan direct de vraag er achteraan of we onze stilzwijgende conversatie ergens anders zullen voortzetten. Ja, ja natuurlijk, zal ik dan zeggen. Geef me gelijk de sleutel van je voordeur. Wil je ook drie kinderen? Dat klinkt best wel leuk. In mijn hoofd. Hij klinkt best wel leuk in mijn hoofd. Hij is
natuurlijk helemaal niet leuk, anders had hij allang al iets gezegd. Wacht, misschien ben ik wel helemaal niet leuk, anders had hij natuurlijk al iets gezegd. Wat een vergissing, wat een belachelijk idee dat hij met welke aanspreekmanier dan ook overal ja op had gezegd, want ik ben o zo leuk. En als hij nee zegt, dan is het maar nee, dan is het maar jammer, wat heb ik te verliezen? Een ongelofelijk leuke kop om elke dag even tegenaan te kunnen kijken. Ik kijk naar hem. Hij kijkt naar zijn boek, maar zijn ogen bewegen niet. Waar denkt hij aan? Dan kruipen zijn mondhoeken omhoog, waar denkt hij aan? Zal ik iets zeggen? Nu? Nu ik weet dat hij niet geconcentreerd in zijn boek bezig is? Oke nu. Doe het. Nu. Wat dan? NU! ‘Wat lees je?’ Ja, dat was echt de beste vraag die je kon stellen, ongelofelijke idioot. Hij kijkt me aan, hij kijkt me aan en lacht nog steeds en hij gaat iets zeggen. ‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen.’ En dan lach ik en schaam ik me en kijk ik weg en kijk ik hem weer aan en smelt ik. Wat een idioot ben ik.
Zal ik iets zeggen? Nu? Nu ik weet dat hij niet geconcentreerd in zijn boek bezig is? Oke nu. Doe het. Nu. Wat dan? NU!
28
absint nummer 11 — 2014
poëzie En toen Kind zijn betekent dat je stemming in hoge mate bepaald wordt door het avondeten. Maar stiekem wordt het dat nog steeds, misschien zelfs wel meer. Mijn ouders wensten in een tempel in Indonesië (zonder het van elkaar te weten) een kind. Dat kind dat werd ik. Zoals we alles in de verhalende vorm gieten. Wie wil er nou horen dat er bij zijn geboorte een auto-ongeluk plaatsvond, de kat van de buren stierf, en de afwas werd gedaan?
Emma Stomp
absint nummer 11 — 2014
29
poëzie (vervolg)
Een andere straat De straat rolt naar beneden, Als gordijnen hangen bladeren voor de zon; Er zijn details, maar die zie je niet, En er is verblinding in de schittering. We zouden hier kunnen zijn, Of zijn, maar elders; Ook zou ik dingen willen, Ongezien en onbetrapt – details; En zijn, maar hier, Als de straten wegrollen, En het stof van de zon in je ogen komt.
Jarmo Vincent
30
absint nummer 11 — 2014
Franeker en terug (met Reve) Toen ik nog in Franeker woonde, was het leven mooi; de stad begon met een F, het land was plat. Wat wil een mens nog meer? Nu is alles anders; de stad begint met een A en het leven, ach, het went. Maar de buurt is wel okĂŠ. Ik snap dat niet, dat je van A naar F kunt gaan, en andersom, zonder ooit langs B, C en de rest te hoeven komen. Dan schiet het mij te binnen dat God dit alles heeft bedacht en weet ik dat het toch wel ergens toe dient, deze verwarrende tocht door waken en vergeten.
Christoph Chin-Sue
absint nummer 11 — 2014
31
Linda Veldman
feature
Poëziefilm
over de opkomst van een nieuw genre Het cross-overdomein tussen woord (literatuur) en beeld (film) kent de laatste tien jaar een explosieve groei. Door de snelle ontwikkeling en de democratisering van technische mogelijkheden voor onder andere digitale beeldproductie, -bewerking en -presentatie wordt het steeds makkelijker om verschillende artistieke disciplines met elkaar te combineren. De poëziefilm is hiervan één van de resultaten: een combinatie van poëzie en film, waarbij op het kruispunt van deze disciplines wordt gezocht naar nieuwe manieren van kijken en lezen. De snelle groei van dit artistieke genre zien we vooral in het buitenland. Festivals als het Berlijnse ZEBRA vinden al sinds 2004 plaats en worden ieder jaar groter. En ook bij onze zuiderburen groeit de belangstelling. Zo vond in Gent afgelopen november voor het eerst This is not a script plaatst: een meerdaags poëziefilmfestival dat de grenzen van het genre onderzocht en een selectie toonde van de voornaamste contemporaine werken. De opkomst van dergelijke initiatieven is logisch. Met de kwantitatieve explosie in het cross-overdomein tussen poëzie en film ontstaat immers ook de noodzaak tot weloverwogen kwalitatieve keuzes. Daarnaast bieden festivals de mogelijkheid tot academische reflectie, verdieping en een preciezere afbakening van het genre. Het crossoverdomein tussen literatuur en beeld
32
absint nummer 11 — 2014
omvat immers een uiterst gevarieerde waaier aan benaderingen, die nog steeds vaak samen gepresenteerd worden: van opgenomen performancepoëzie tot kinetische typografie, van narratieve animatiefilms met een voice-over op rijm tot abstracte, grafische beeld-tekstmontages of klankgedichten op beeld gezet. De inzet van de werken is echter zo verschillend dat er op basis van een dergelijk breed palet moeilijk inhoudelijke afwegingen of vergelijkingen kunnen worden gemaakt die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van het bredere ‘genre’, of beter gezegd, van het cross-overgebied. Hoewel de internationale poëziefilm tot op heden de kar trekt – denk bijvoorbeeld aan makers als Michael Snow, die reeds begin jaren 80 opzien baarde met zijn woordbeeldcombinatie So is This, of Tom Konyves, poëziefilmmaker sinds 1977, die zich middels manifesten toelegt op de benadering van een definitie voor het genre en de term ‘videopoetry’ muntte – zijn er ook binnen het Nederlandse taalgebied steeds meer filmmakers en dichters die zich concentreren op het maken van poëziefilms. Jan Baeke (in samenwerking met Alfred Marseille), Paul Bogaert, Els Moors en Tonnus Oosterhoff zijn slechts enkele voorbeelden van dichters en filmmakers die zich intensief met het genre hebben ingelaten. Hoewel er veel discussie is over de pogingen
call for entries Re Versed: Poetry Film Festival Amsterdam 4-5-6 April, 2014 Call for Entries tot het definiëren van de poëziefilm, kan er geen twijfel over bestaan dat het genre bestaat, uitdijt en levendig navolging vindt. Dat Nederland, en met name Amsterdam, deel uitmaakt van een internationale beweging die zich blijvend ontwikkelt staat dan ook buiten kijf. Om op gepaste tred mee te gaan in deze ontwikkelingen en de poëziefilm ook in Nederland een officieel podium te bieden zijn Perdu, filmtheater Kriterion en OT301 tot het besluit gekomen dat de tijd rijp is voor het eerste Nederlandse poëziefilmfestival. Vooralsnog wordt gepoogd het festival in april te laten plaatsvinden, verspreid over de drie bovengenoemde locaties. Het festival, dat zich zal voltrekken onder de naam Re Versed, richt zich op de introductie van het genre bij een breed publiek, en zal naast een overzicht van de huidige nationale en internationale werken aandacht schenken aan nieuw werk van bekende en onbekende makers. Ondanks de internationale focus van het festival blijft er tegelijkertijd ruimte voor een specifiek Nederlandse of Amsterdamse kijk op het genre. Middels een call for entries nodigen de organisatoren van het festival makers uit hun werk in te sturen, om daarmee mogelijkerwijs deel uit te maken van de competitieselectie van het festival en op die manier bij te dragen aan de expansie en definiëring van poëziefilm in Nederland.
The poet’s function is to describe, not the thing that has happened, but a kind of thing that might happen. Perdu, filmtheater Kriterion and OT301, have teamed up for a poetry film festival. With the Re Versed Poetry Film Festival we invite you to put film and poetry into a dialogue and discover what emerges at the intersection. The works carried out in most innovative and creative way will be screened and awarded at the festival in Amsterdam. As a poet, looking to form new worlds with the fibre of language, the filmmaker seeks to form new realities within the frame. Poetry film is distinct from a poetic film or a cinematic poem in its aesthetic – it always seeks to incorporate text, whether written or spoken, within its frame. After successful festivals in Berlin (Zebra) and Gent (This is not a Script), Amsterdam is now hosting the first poetry film festival in the Netherlands. The program is motivated by questions yet to be answered: what can a poetry film be? What are the ways in which text and vi-
suals can be merged? Is one emphasized over the other? What role does sound play? What does the relation between visual or spoken text demand of its spectator? We would like to give you the opportunity to submit your poetry film that will, if accepted, be screened during the festival. There are no limits as to the theme, as long as the work conforms to the form of a poetry film and is not longer than 12 minutes. Shorter forms will also be accepted with no lower limit. The festival committee intends to invite an international jury from different backgrounds to participate in the opening symposium, to provide feedback during the festival, and to select the winners per category. A symposium with multiple speakers will explore the questions of poetry and film, as well as set a stage for a whole weekend of screenings of poetry films, which will include submissions by filmmakers and artists. Deadline: 14 March 2014 Tip: for those of you unaware or uninformed of the concept of poetry film we encourage you to read the online manifesto by Tom Konyves so as to give you an idea of the genre’s characteristics. Contact: reversed.amsterdam@gmail.com
absint nummer 11 — 2014
33
reportage
Sybren Spit
Liever ‘als’ als ‘als’ als ‘als’ als ‘dan’? Al sinds jaar en dag is er gesteggel over: is beter als beter dan beter dan of is het juist andersom? Aan de ene kant vinden de taalpuristen dat in combinatie met een vergelijking die gebaseerd is op een ongelijkheid altijd het woordje dan moet fungeren. Daartegenover staan de taalanarchisten voor wie het eigenlijk niet zo veel uitmaakt. Onder het mom dat taalverandering nog niet per se taalverloedering is, staan zij deze grammaticale ‘fout’ toe. Onlangs laaide de discussie binnen de taalkundige kringen weer op naar aanleiding van een artikel van Helen de Hoop en Ferdy Hubers. Vervolgens zorgde ook Het Groot Dictee dat door Kees van Kooten werd geschreven voor de nodige reacties op deze klassieke kwestie. Hierdoor rijst natuurlijk de vraag wat de student Nederlands er eigenlijk van vindt. Het maakt eigenlijk niet uit Eind vorig jaar verscheen in Linguistics in the Netherlands 2013 een studie Ferdy Hubers en Helen de Hoop die een door sommigen lang
34
absint nummer 11 — 2014
gekoesterd vermoeden bevestigde. De twee Nijmeegse onderzoekers toonden aan dat er een sterk verband bestaat tussen het niveau van opleiding en het voorgeschreven gebruik van de vergelijkingswoorden als en dan. Combinaties als groter als zouden vaker gebruikt worden door laagopgeleiden, terwijl de hoger opgeleide Nederlander wel groter dan zegt. Dat deze laatste groep wel het woordje dan gebruikt, schrijven Hubers en De Hoop toe aan het feit dat op school wordt geleerd dat dat de juiste manier is. Deze regel oefent blijkbaar een grote invloed uit op de interne grammatica van die sprekers: ze nemen de op school en door hun ouders geleerde regel de rest van hun leven met zich mee. Als de taal zich zonder tussenkomst zou ontwikkelen, zouden we misschien wel allemaal groter als gebruiken. De aversie tegen groter als moet dus eigenlijk wel door een groot deel van de hoogopgeleiden gedeeld worden, anders zou de situatie niet zo voort kunnen blijven duren. Van die unanimiteit is echter niet bepaald sprake. Tweedejaars student Nederlands Jan van Helden geeft kort en bondig zijn mening weer: “geen mening”, om vervolgens een slok van zijn bier te nemen. Aan de andere kant van de tafel geeft inmiddels afgezwaaid student Nederlands Mees Vos een uitgebreider antwoord. “Ik snap best dat als je heel snel praat, zoiets er eens doorheen kan glippen. Ik vind het dan ook niet heel erg. Er zijn fouten die ik erger vind, dan hoor ik wel error, error ergens in mijn hoofd.” Hij maakt hierbij een handgebaar naast zijn hoofd dat een sirene moet voorstellen en zet vervolgens zijn gesprek over Dries Roelvink en diens speel-
“Ik weet dat jullie taalkundigen hier anders over denken. Taalverandering en zo, maar ik vind het gewoon hinderlijk.” film voort. Erg veel waarde wordt er hier dus niet gehecht aan het verschil tussen als en dan. Het maakt eigenlijk wel uit Er zijn echter ook genoeg mensen die er wel een bepaald belang aan toekennen. Toen op 18 december 2013 het jaarlijkse spellingfestijn van de NTR werd gehouden, verscheen Kees van Kooten als auteur van Het Dictee veelvuldig in verschillende media. Niet alleen pleitte hij voor het palindroom ‘otofoto’ ter vervanging van woord-van-het-jaar selfie, ook ageerde hij fel tegen zowel spellingsfouten als grammaticale misstappen. Voor het eerst zou er tijdens Het Dictee niet alleen op dat eerste, maar ook op het laatste getest worden. Om het belang van goed grammaticaal Nederlands te onderstrepen, haalde de evenknie van Wim de Bie de taalkundige P.C. Paardekooper aan. Toen deze in mei 2013 overleed verscheen er in de Volkskrant een stuk dat de titel ‘Paardekooper schreef liever sjem als jam’ droeg. Van Kooten beargumenteert in een interview met diezelfde krant wat daar zoal mis mee is. “Hier staat dus: Paardekooper schreef liever sjem op de wijze van jam. Dat is precies het omgekeerde van wat Paardekooper liever schreef! Die kop had moeten luiden: ‘Paardekooper schreef liever sjem dan jam.’ Hiermee is meteen bewezen dat iedereen die beweert dat het niet uitmaakt of je als of dan zegt, ongelijk heeft.” Het is echter niet eens het onbegrijpelijkheidsargument van Kees van Kooten dat veel mensen een kant doet kiezen. Een derdejaars studente die liever anoniem wil blijven (“Ik
kom nu toch niet met naam en toenaam als grammarnazi in Absint hè?”) geeft aan dat het niet om dergelijke ambiguïteiten te doen is: “Ik hoorde laatst wel dat er geen regel is die het gebruik legitimeert, maar er gaan wel altijd alarmbellen af als ik iemand het fout hoor doen.” Het is niet de enige fout waarbij dat gebeurt. “Ook bij hen/hun-fouten valt het erg op. Ik denk niet alleen dat het komt omdat het makkelijke regels zijn, maar ook omdat het altijd dé voorbeelden zijn als mensen het hebben over ‘taalverloedering’. De focus ligt er gewoon erg op.” Ze is, zo blijkt, niet de enige die zich voornamelijk aan deze twee fouten stoort, omdat de regels zo gemakkelijk zijn. “Het is hinderlijk”, geeft een andere studente aan. Ook zij wil liever niet bij name genoemd worden: “Ik weet dat jullie taalkundigen hier anders over denken. Taalverandering en zo, maar ik vind het gewoon hinderlijk”. Het maakt eigenlijk toch niet uit Een van die taalkundigen die er anders over denkt is de al eerder aangehaalde Helen de Hoop. Na het interview met Kees van Kooten reageerde ze op neerlandistisch blog Neder-L dat de ambiguïteit waar van Kooten over spreekt helemaal nergens op gebaseerd is. Er zit volgens haar geen semantisch verschil tussen als en dan. Bovendien geeft het comperatiefmorfeem ‘–er’ al aan dat er sprake is van ongelijkheid. Hierbij vraagt ze zich ook af hoe Van Kooten een zin als “Paardekooper schreef twee keer zo vaak ‘sjem’ als ‘jam’.” dan zou lezen. Volgens De Hoop krijgt deze als die benaderd wordt met de logica van Van Kooten een tweetal mogelijke lezin-
gen. Het zou ofwel kunnen betekenen dat Paardekooper twee keer vaker ‘sjem’ schreef dan dat hij ‘jam’ schreef of dat hij twee keer vaker ‘sjem’ schreef zoals hij ‘jam’ schrijft. De Hoop stelt voor dat Van Kooten ook in deze gevallen dan gaat gebruiken, met een zin als “Paardekooper schreef twee keer zo vaak ‘sjem’ dan ‘jam’” tot gevolg. Dat zou volgens Van Kooten natuurlijk niet moeten kunnen en zo raakt hijzelf verstrikt in het net van zijn regels. Vasthouden aan de bestaande regels, omdat anders ambigue zinnen ontstaan, is dus nergens voor nodig. Aldus Helen de Hoop. Dat dan in plaats van als als fout wordt ervaren, heeft dus inderdaad niet zo veel met begrijpelijkheid te maken. Waar Kees van Kooten zijn gevoel probeert te rationaliseren, draait het daar voor de eerste studente eigenlijk al niet meer om. “Ik denk altijd dat de manier waarop iemand spreekt, of schrijft, wel iets zegt. Daarom neem ik mensen met veel taalfouten ook minder serieus.” De regel lijkt dus eerder te worden gebruikt om (onbewust) mensen in te kunnen delen op basis van opleiding en status dan dat hij nog om zijn begrijpelijkheid wordt toegepast. De studente komt zelf wel nog met een relativerende conclusie: “Ik ben af en toe zelf ook schuldig aan spel- en taalfouten, dus het is eigenlijk echt heel hypocriet om hier bij anderen kritiek op te hebben.” Misschien is het daar uiteindelijk ook wel om te doen. Het maakt helemaal niet zo veel uit of we elkaar goed of iets minder goed kunnen begrijpen, zolang we maar iets hebben om elkaar te kunnen verwijten. ‘Makkelijke regels’ lenen zich daar natuurlijk uitstekend voor.
absint nummer 11 — 2014
35
recensie
Stephanie Heijtel
De kleurloze Tsukuru Tazaki & zijn pelgrimsjaren Murakami
Bescheiden treurigheid De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren vertelt een somber verhaal. Maar omdat niets meeslepender of fataler wordt voorgedaan dan het is, blijft het beeld ingetogen en geloofwaardig en ontstaat er uit stil verdriet iets moois. In de roman, waarvan de Nederlandse vertaling 12 januari jl. verscheen, gaat Tsukuru Tazaki op aanraden van zijn nieuwe vriendin graven in zijn verleden. Jaren geleden was hij onderdeel van een hechte vriendengroep, waar hij van de ene op de andere dag door zijn vrienden werd uitgezet. Omdat het waarom daarvan hem nog steeds onduidelijk is, besluit Tsukuru zijn oude vrienden op te zoeken. Dit wel met de nodige tegenzin, want ergens is hij vooral bang dat het allemaal aan hemzelf lag. In tegenstelling tot deze vier vrienden, die allemaal een uitgesproken karakter hadden, vindt hij zichzelf vooral nietszeggend. Een ‘leeg vat’ dat niemand iets te bieden heeft. Hij had niet voor niets ook als enige een achternaam zonder kleur – vandaar ook dat kleurloze. In eerste instantie gaat ook de verteller mee in dit beeld, maar hoe verder het verhaal vordert, hoe duidelijker het wordt dat dit zelfbeeld helemaal niet klopt. Dit gaat er bij Tsukuru zelf alleen niet in. In zijn beleving blijft hij iedereen die dichterbij komt automatisch afstoten. Ondanks wat anderen hem proberen aan te praten, ziet hij zijn eigen, negatieve zelfbeeld steeds bevestigd. Hij leeft in een werkelijkheid waarin hij zichzelf een-
36
absint nummer 11 — 2014
zaam maakt. Daarmee lijkt de basis voor een zwaar depressieve toon gezet. Voeg daaraan toe dat de roman opent met de mededeling dat de hoofdpersoon een half jaar op het randje van de dood heeft geleefd (“al die dagen kwam het idee om zelf een eind aan zijn leven te maken als het meest natuurlijke en logische wat hij kon doen”), en dit zou het ideale recept voor een melancholische klaagzang kunnen zijn. Dat wordt het echter niet, en daarin ligt de kracht van de roman. Het verdriet dat de personages ervaren wordt eerlijk en direct, met originele metaforen gebracht. Wanneer het er ook maar even op lijkt dat het allemaal te dramatisch wordt, heeft Murakami maar een paar regels nodig om het geheel weer te relativeren. Dat leven op de rand van de dood was eigenlijk toch meer een soort ‘vertoeven’, het best te vergelijken met de consumptie van een rauw ei. Zowel de verteller als de personages zeggen direct en zonder al te veel omhaal wat er volgens hen gezegd moet worden, al dan niet afgewisseld met een luchtige portie ironie op zijn tijd. Op deze manier wisselen eenzaamheid, weemoed en een zekere lichtheid elkaar af in een wereld waar meerdere werkelijkheden naast elkaar kunnen bestaan. Een wereld waarin zulke werkelijkheden niet minder werkelijk zijn wanneer het aan alle logica ontbreekt; een wereld waar de hoofdpersoon op het station gaat zitten wanneer hij het allemaal even niet meer weet en een wereld
waarin de lezer een overdaad aan oneliners en filosofische wijsheden op een presenteerblaadje krijgt aangeboden. Meestal grappig en treffend, maar soms ook onnavolgbaar. Lang niet alles wordt duidelijk. Maar dat hoeft ook niet, want ondertussen tekent Murakami een hoop mooie beelden op. Hierbij is vooral voor de natuur een centrale rol weggelegd. Niet alleen ligt het ten grondslag aan een groot deel van Murakami’s beeldspraak, ook de landschappen die in het verhaal voorkomen worden met zorg en oog voor detail beschreven. Vaak vermengen deze beelden zich met geluiden: het zingen van vogels, het klotsen van water of de tonen van een klassiek pianostuk. Net als in eerder werk van Murakami speelt ook hier muziek een belangrijke rol en is het door de roman heen op de achtergrond aanwezig. ‘Le mal du pais’ – onderdeel van de pianocyclus de Pelgrimsjaren waarnaar in de titel verwezen wordt – loopt als een rode draad van het verhaal. “Het ademde een kalme droefheid uit, zonder sentimenteel te zijn”. Eigenlijk is dat precies wat deze roman ook doet. Op die manier vullen verhaal, verbeelding en geluid elkaar mooi aan. Daarmee heeft het geheel misschien nog wel het meest weg van een museumbezoek met een zorgvuldig afgestemde audiotour. En diverse doordachte oneliners op de bordjes naast de schilderijen. Uitgeverij Atlas Contact 19,95
recensie Luchtvissers Gerwin van de Werf
Ijzingwekkend goed “Als ik ergens dicht bij in de buurt ben geweest, dan zijn het boeken en ook muziek. Soms bij een dier. Bij mensen nooit echt, geloof ik. Jij?” Aldus James Dillard, hoofdpersoon in Ijstijd, de nieuwe roman van Maartje Wortel. Dertiger, Amsterdammer, verwend en tegelijkertijd verwaarloosd door zijn rijke moeder, zijn vader is een oorlogsveteraan die op Hawaï woont. Hij worstelt met grote vragen over een zinvol leven, hoe je iets moet bereiken door ervoor te vechten en hoe dat moet: het aangaan van een relatie. Lukt het Maartje Wortel om de lezer, ook als deze niet worstelt met dit soort vragen, te bereiken? Vanaf de eerste bladzij word je meegezogen in het plot van Ijstijd, want er is in de eerste plaats gewoon een plot. James Dillard is verlaten door zijn vriendin, woont in een hotel en wordt bij de aanvang van het verhaal benaderd door Monica, een redacteur van een uitgeverij. Zij vraagt hem of hij een boek wil schrijven. Uiteraard ben je nieuwsgierig naar die ex-vriendin en wat er precies is misgegaan. En waarom woont James in een hotel waar zijn moeder voor betaalt? En wie veronderstelt Monica eigenlijk voor zich te hebben wanneer ze James als schrijver ziet? Vervolgens ontvouwt het verhaal zich en krijg je langzamerhand een duidelijker beeld van James. Hoewel je al weet dat de vriendin hem uiteindelijk dumpt en je misschien ook al je twijfels kan hebben bij het succes van het boek van James, blijft de roman tot het einde toe boeiend. Dat het boek als een trein leest, heeft absoluut ook te maken met de schrijfstijl van
Maartje Wortel. Eenvoudig maar nauwkeurig beschrijft ze de personages en gebeurtenissen door de ogen van James Dillard. Ze is in staat om kernachtig een situatie te schetsen die direct herkenbaar is. Tussen de regels door is ze soms spottend of sarcastisch, maar zonder dat het ergerlijk wordt. De nauwkeurigheid van Wortel zit niet in de beschrijving van de details, maar in het feilloos neerzetten van een persoon of een sfeer door het kiezen van de juiste woorden. Daarnaast is het bewonderenswaardig dat een vrouw een boek schrijft vanuit het perspectief van een man van haar eigen leeftijd en daarin slaagt. Bij het overtuigend neerzetten van een jong mannelijk personage doet ze niet onder voor bijvoorbeeld Philip Huff of Arjen Lubach. Het meest intrigerende van dit boek is de manier waarop Maartje Wortel haar boodschap of visie erin heeft verwerkt. Dit klinkt direct erg geëngageerd en pretentieus, maar het is allesbehalve dat. We hoeven als lezer niet op zoek naar een diepere laag, want die ligt vrij dicht aan de oppervlakte. En dat is heel prettig. Het plot van de roman en de vragen die de auteur aan de kaak wil stellen, zijn op een heel natuurlijke en nonchalante manier met elkaar verwikkeld. Je hoeft als lezer geen symbolen te begrijpen of aanwijzingen te zien, maar je wordt toch aan het denken gezet. En hoewel de kwesties die Wortel aankaart heel groot en fundamenteel zijn, laat ze deze op een hele knappe manier tot de verbeelding spreken. Een belangrijke vraag in het boek is wie er nu eigenlijk bepaalt wie je bent. Doe je dat zelf? Of doen anderen dat voor je? Ben jij wie je zelf denkt
Jolanda van de Beld
te zijn? Of ben je uiteindelijk wat anderen denken dat jij bent? James is helemaal geen schrijver, maar als Monica van de uitgeverij een schrijver in hem ziet, dan wordt hij dat. En als Marie, het ex-vriendinnetje van James, aan hem vraagt wat hij zo leuk aan haar vindt, wil ze eigenlijk alleen de dingen horen die zij leuk vindt aan zichzelf. Wat het boek verder nog bijzonder maakt, is dat het pakt en blijft boeien, ook wanneer je je eigenlijk niet zo heel erg kan vinden in de visie van de auteur. Zo nu en dan deel ik haar mening, bijvoorbeeld de kritiek die zij heeft op het boekenvak: er moet datgene geschreven worden wat het publiek wil lezen en wat het publiek kan begrijpen en niet langer wat de auteur zelf het liefst wil schrijven. Maar Wortel stelt ook dat we in deze tijd veel te weinig bezig zijn met elkaar en te veel met hoe we zelf overkomen of hoe we onszelf iets laten zijn. En daarnaast voert ze James op die verliefd wordt op een meisje, maar eigenlijk niet zo goed weet waarom hij haar leuk vindt. In een radio-interview licht Maartje Wortel na het verschijnen van haar roman uit dat dit voor haar ook speelt. Ze weet eigenlijk niet waarom ze met iemand is, wat er dan zo leuk is aan die persoon. De constatering dat het zo moeilijk is om dichtbij iemand te komen, is een rode draad door het boek. Het is naar mijn smaak iets te gecompliceerd en te abstract, maar het is vooral heel knap dat Ijstijd mij daardoor op geen enkel moment níet boeit. De abstracte gedachten en de thema’s die een rol spelen, staan misschien niet heel dicht bij mijn eigen gedachten, maar Maartje Wortel weet het wel heel tastbaar te maken. In de meeste gevallen is een boek waarin je je niet kunt identificeren met de hoofdpersoon of waarbij je geen sympathie voelt voor de ideeën, vaak niet een boek dat je echt goed zult vinden. Maartje Wortel weet haar ideeën helder uiteen te zetten en te verwerken in een verhaal, zonder dat het dwingend of beklemmend wordt. Hoewel Maartje Wortel zich ergert aan de praktijk van het boeken schrijven, waarbij er geschreven moet worden wat men wil lezen, heeft zij met Ijstijd juist het tegendeel bewezen. Ik kan me juist niet altijd vinden in de ideeën en gedachten van de auteur en misschien begrijp ik het niet eens helemaal, maar dat doet niets af aan de kwaliteit van het boek. De Bezige Bij 17,90
absint nummer 11 — 2014
37
Claudia Zeller
recensie De beloofde dinsdag Martijn den Ouden
Surrealistische struikelblokken De beloofde dinsdag, de tweede bundel van dichter en beeldend kunstenaar Martijn den Ouden, is een stevige bundel. Stevig genoeg om er de kerstdagen en die eerste lome dagen van januari mee door te brengen, maar ook boeiend genoeg om er nog weken mee zoet te zijn. In vier afdelingen en ruim 60 gedichten schetst Den Ouden een wervelstorm van scènes die rechtstreeks uit een film van Alex van Warmerdam lijken te komen. Van de openingsregel ‘zondag brak ik alles af wat van glas was’ tot de slotregels ‘hè!/ons grafiet is op’ zet Den Ouden je neer in een wereld die van ijle koortsdromen aan elkaar hangt. Veelal wordt de publicatie van een tweede bundel dan wel roman van een ‘aanstormend talent’ beschouwd als een soort moment suprême. Make it or break it lijkt daarbij vaak het credo. Dit kan zorgen voor bevangenheid in recensentenkringen. Hoe sluit de tweede bundel aan bij de eerste? Zit er een lijn in? Zijn er beloftes die waar gemaakt dan wel gebroken worden? Een dusdanige benadering leunt erg op de context, een door de auteur zelf gecreëerde verwachting dan wel context, dat zeker, maar een context, verwachting of houvast desalniettemin. Zonder Melktanden, het debuut van Den Ouden, er te veel bij te betrekken, vind ik De beloofde
38
absint nummer 11 — 2014
dinsdag ook en vooral een oefening in het doorbreken van contexten en verwachtingen, zeker op stilistisch niveau. De poëzie van Den Ouden verrast, op elke bladzijde kom je iets anders tegen, en toch hoort het allemaal wonderbaarlijk bij elkaar. Het is alsof Den Ouden in nuchtere, sobere regels verslag doet uit een surrealistisch universum. Bijvoorbeeld in het gedicht ‘de maan geeft melk’ dat begint met de regels ‘de maan geeft melk/het is heel gezond/rode melk in zilverlicht’. Dit gedicht bevat ook een van mijn favoriete strofes uit de hele bundel: ‘het mooist ben je met iets scherps in je handen/ iets dat je niet mag gooien/dat je toch gooit’. De schets van een kolvende maan in combinatie met de nuchtere constatering dat een voorwerp tóch wordt gegooid, alle verboden ten spijt, is een voorbeeld voor die surrealistische sfeer die uit bijna alle gedichten spreekt. De beloofde dinsdag is daarom misschien ook als ode aan de verloren kinderen van de nacht te lezen, bevolkt door de jonge man die scheef in zijn bestaan hing, Thomas, Tony, Daisy, Roosje, Brad en alle anderen die de wereld in een verfpot dopen en niet terugschrikken langs de afgrond te tuimelen. Ook duiken er in bijna elk gedicht nieuwe personages op, en af en toe is er een ik die
zich tussen deze personages nestelt en daar met rust wil worden gelaten. Wanneer de ik aan het woord is, dan is de toon beschrijvend, maar ook wel gebiedend: ‘consumeer in de burgerzin/bij deze temperaturen/dagelijks/een goed smakende vanille-shake//sla de duif die aanstoot geeft/spuit dat lekkere stofje in je bloed’. De ik probeert de handelingen van de personages om hem heen te reguleren maar de personages handelen naar eigen inzicht en verzetten zich tegen de aan hen opgedrongen werkelijkheid: ‘we lopen over het brugje/hier mag je mij niet pijpen/ en je begint me te pijpen tot mijn ogen bloeden’. Dit creëert spanning en struikelblokken. Deze struikelblokken zijn misschien dat wat altijd tussen ons en een zuivere ervaring van de realiteit ligt, maar die ons, wanneer we erover struikelen, wel in deze realiteit laten tuimelen. Gezellig is deze realiteit niet, maar de lucide absurditeit en de speeldrift waarmee Den Ouden deze neerpent maken De beloofde dinsdag tot meer dan slechts een belofte, en Den Ouden tot een dichter who’s here to stay, want hij is er al, en hij gaat wat mij betreft voorlopig zeker nog niet weg. Querido 17,95
Absint is altijd op zoek naar interessante inhoud! Heb jij een gedicht, een verhaal, een interview, een recensie, een reportage van je recente expeditie naar de Zuidpool, een analyse van het gebruik van onbepaalde lidwoorden in het Indo-Europees of iets anders wat je graag met de wereld wil delen? Stuur het naar redactie@tijdschriftabsint.nl en wie weet ben je binnenkort publicerend auteur!
absint nummer 11 — 2014
39
Olaf Pjotr Schumaker Sr.
Lieve Olaf, Beste Olaf Pjotr Schümaker, Mijn naam is Hendrik-Ido en al mijn beste vrienden heten ook Hendrik-Ido. Hoe dat kan, beste lezer? Welnu, dat zal ik vertellen. Mijn vader had als jongen vier beste vrienden. Wat hen bond was het feit dat ze alle vijf Piet heetten, een veel voorkomende naam in die tijd, maar thans helaas in onbruik geraakt. Op zeker moment gebeurde het onmogelijk geachte. Zij werden allen verliefd op meisjes die Marie heetten, ook weer een zeer veel voorkomende naam indertijd, maar nu vooral voor corpulente huisdieren geëigend. Enfin, de Pieten en de Maries besloten deze vreemde traditie voort te zetten, en noemden elk hun eerstgeborene Hendrik-Ido. U kan zich de opluchting voorstellen toen bleek dat ze allen zonen hadden gekregen! Hahahahahahahahahahahaha wat zou dat een bak zijn geweest, een meisje dat Hendrik-Ido heet. Enfin, Nu is het dus zo dat ik en al mijn vrienden Hendrik-Ido heten, want uiteraard groeiden wij op tot elkaars beste vrienden en dat zijn wij ook gebleven. Enfin, weet u zeker dat u Olaf Pjotr Schümaker heet, en niet Olaf-Pjotr Schumaker? In dat laatste geval kunt u namelijk lid worden van onze club van mensen met een dubbele voornaam. Prominente leden zijn onder andere mijn vier beste vrienden Hendrik-Ido Glasblazer, Hendrik-Ido Rietdekker, Hendrik-Ido Mandemaker en Hendrik-Ido Pottenbakker, allen uit Hendrik-Ido Ambacht. Daarnaast natuurlijk Anna Paulowna de Vries uit Anna Pauwlowna, u welbekend, en natuurlijk ons erelid Erik-Jan Berkel-Enschot uit Berkel-Enschot. Wij hopen ook u in onze kring te mogen verwelkomen.
lieve olaf lentie-cycli: ‘Nee, het is toch gestopt, excuses’, heeft u een enkele achternaam? Waarom alles in dubbele kenmerken willen beschrijven als een soort geestesziekte? Daarnaast: ik vertrouw mensen met een dubbele voornaam niet. Jan-Willem, Pieter-Jan, Henk-Willem. Die mensen stellen zich aan. Wie ben je nou, Jan, of Willem? Henk of Jan? Vennegoor of Hesselink? Misschien, Hippolytushoef-Dido Stroefbit, heeft u last van een verschrikkelijke, levensbedreigende, ziekmakende tumor in uw hersens, die als voornamelijke bijwerking heeft ‘het schrijven van stompzinnige brieven.’ U schept wellicht een mooi medisch precedent. Later, in 1998, zullen de studenten geneeskunde in de collegezalen les krijgen van een hoogleraar, die dan op pagina 655 van het boek de volgende omschrijving opdreunt: ‘Hoefsmidziekte is een ziekte die zijn naam gekregen heeft van Hillegom Dorus Hoefsmid uit Hendrik-Ido Ambacht. Een kwaadaardige tumor die groeit op de cortex cerebri zorgt voor verschrikkelijke pijn, verstoord zicht, uitval van spieren, hallucinaties en het schrijven van stomme brieven. Ze voor een voorbeeld van deze symptomen de brief die Hiep-Hiep-Hoera Driftkikker Koefmit schreef aan de weledelgeleerde heer Olaf Pjotrs Schumaker op pagina 299 van dit boek’. Met vriendelijke groet, Olaf-Pjotr Schumaker.
Lieve Olaf, Sinds enige tijd ben ik de trotse bezitter van een fuchsia. De laatste tijd krijg ik echter de indruk dat hij niet zo lekker meer groeit. Nu twijfel ik: ompoten naar een grotere pot, of toch eerst maar eens proberen met een beetje Pokon. Wat denkt u? Hartelijke groet, Bertinetje-Bertje Tinebert, Tilburg
Hoogachtend, Hendrik-Ido Hoefsmid, Hendrik-Ido Ambacht
Duizelig werd ik van de talloze verwijzingen naar de Holocaust in uw brief, Herrie Friso Lombok! U weet dat ik graag in discussie ga met mensen die de holocaust ontkennen (ik heb er zelfs ooit eens hier een briefwisseling over uitgegeven: ‘Gitaarsnaren & Volgepropte Koffers: een tweede en derde lezing van de gebeurtenissen tussen 1938 en 1945, in Belgie verkocht onder de titel ‘Twee mandarijnen en een grapefruit alstublieft: verhalen over en van de groenteboer in Mechelen’), maar u gaat, zoals de meeste PVDA-stemmers zeggen over de cultureelkritisch-getinte grappen van een blanke cabaretier die een onzichtbare, door xenofobie in het leven gebrachte, (fatsoens)grens overschrijft, te ver. Welnu, Horus Kliko Telekids, ik kan het door de vingers zien. Ik zal toch antwoord geven op uw vraag. Maar hoe luidt uw vraag eigenlijk precies? Wat mijn naam is? Of ik een dubbele voornaam heb? Waarom vraagt u niet: ‘Goh, heer Olaf, schrijver van boeken zoals ‘ De dag dat de regen in het oerwoud plotseling ophield’ en het bejubelde vervolg op dat boek ‘De dag dat de regen in het oerwoud toch weer begon,’ en de afsluiter van die geweldige oerwoudregenambiva-
40
absint nummer 11 — 2014
Pokon is naast een geweldig parfum ook een goed basismiddel voor drugs.. Als je een paar flessen in een grote soeppan in laat koken, eindig je met de crème de la crème onder de provisorische LSD. Enige nadelen zijn de bijwerkingen: ontstoken ogen, afstoting van de nieren en de onontkoombare dood door vergiftiging. Maar daar krijg je wel de beste drie uur (ik moet zeggen, kwartier, eigenlijk werkt dit middel voor geen meter) van je leven voor terug. En wees nou eerlijk: wie wil er tegenwoordig nou niet in alle rust sterven door een pokonoverdosis? Ik vind uw naam overigens afschuwelijk. Als ik een schets zou moeten laten maken door mijn hond Peter, die naast hond ook illustrator is voor het faculteitsblad Babel, zou hij een tekening maken met een vadsige, lelijke, oude vrouw. Bedankt: u heeft mijn woensdagmiddag verpest.
Lieve Olaf, Onlangs heb ik mijn boekenkast gearrangeerd op kleur. Ik ben op de bovenste plank van mijn linkerkast begonnen met wit - het plan was om op de onderste plank van mijn rechterkast te eindigen in zwart. Tijdens het rangschikken van de boeken kwam ik erachter dat ik geen boeken had met een oranje kaft. U kunt zicht hopelijk goed voorstellen dat dit geen plezierige dinsdagmiddag was. Ik zou boeken kunnen kopen met een oranje kaft. Ik zou ook de kaften van een aantal boeken die ik wat minder waardeer (ik noem een Vals Licht, of dat lullige boekenweekgeschenk uit 2010 met gerecycled proza) even van een oranje kleur voorzie. Ik heb de viltstiften nog over van mijn reeds overleden kleutertje: Pieter. Lieve Olaf, Of moet ik zeggen, beste Romy Schneider? Jawel, ik heb u door, mevrouw Schneider. Nadat u uw tragische dood gefaket hebt, heeft u een geheime identiteit aangenomen. Onder auspiciën van deze ‘Olaf P. Schümaker’ (nooit zag ik een doorzichtiger pseudoniem voor Romy Schneider) zet u onverminderd uw antizionistische agenda voort! Maar niet langer! Het wordt tijd dat de wereld u weer ziet voor wie u bent. Niet een ziekelijke man op leeftijd met een respectabele carrière in de letteren én in de wetenschap, en bovendien een ongezonde verstandhouding met zijn overleden, sokjesdragende hond Peter, neen! In plaats daarvan bent u een Duits actrice die vooral bekend werd van haar rol als Sissi in de gelijknamige filmtrilogie! Aha! Shalom! Johan van der Meulen
Goed geprobeerd, Johan van der Meulen. Of moet ik zeggen: Romy Schneider. Jawel, het beste rookgordijn voor een incognito dubbelspion is uiteraard de aantijging dat de persoon (ik, Olaf Pjotr Schumaker) die hem (in dit geval, Johan van der Meulen, oftewel Romy Schneider) probeert te ontmaskeren, juist de persoon is die ontmaskert zal gaan worden. Maar wat jij niet weet, Johan, is dat ik weet dat jij weet ik weet dat jij weet dat ik het weet. Daarbovenop weet ik vanuit een ‘meta-weten’ dat ik ook nog eens weet dat jij het niet weet dat ik het eigenlijk al wist. Mijn hond peter draagt overigens geen sokken, maar kousen. Een klein verschil.
Vriendelijke groet, Natalia Siroop
Beste Natalia, -Lief Olaf, Er zijn mensen op deze planeet die vaak denken: hoe laat is het? Allemaal hebben zij een ander antwoord op deze prangende, maar tevens zeer onbelangrijke, vraag. Is er een definitief, sluitend (maar toch ietwat ‘open’) antwoord op deze vraag? Hoe laat is het nou werkelijk, Olaf? Groet, Roost Jagerman
Hallo Roost, Je vraag gaat uit van een aantal discutabele aannames. Er “zijn” “mensen” “op” “deze” “planeet”. Je hebt zes woorden opgeschreven en al vijf aannames gedaan. Zo kan ik natuurlijk niet werken. Als ik op alle mogelijkheden en zijwegen van je vraag in moet gaan moet ik een heel boekwerk schrijven, en ik heb het veel te druk met mijn onderhavige roman Onderhavige havens: scheepvaart anno nu, een exposé over het reilen en zeilen op de bloemenveiling van Aalsmeer. Bovendien corrigeer ik momenteel de drukproeven van mijn fotoboek Theoretische objecten in een verschuivende dimensie, een transdiscipinair onderzoek naar de teleologische mogelijkheden van het fotografisch discours, tevens mijn afstudeerproject voor Artistic Research. Kortom, ik heb geen tijd voor je vraag, en zeg alleen dit: als het gaat om jouw vermogens tot concretiseren is het in ieder geval vijf voor twaalf. Neem eens een voorbeeld aan mijn fotoboek.
Zoals ik ook al in mijn paarsgekafte roman Mozes en Kafka oh ja en ook nog de profeet Jesaia op het strand: over de heidense schrijfsels van Haruki Murakami uit de doeken heb gedaan, kan ik mensen die hun boekenkast op kleur sorteren niet velen. Dat vind ik een hobby voor paardrijdende meisjes, therapeuten met een liefde voor mindfullness en natuurlijk zwakzinnigen. Niet voor Natalia Siroop, ex-vrouw, ex-alleenstaande moeder, en ex-medewerker facilitaire dienst bij kinderboerderij Cloaca in Heerenveen. Waar ik nog een grotere hekel aan heb zijn boeken met een oranje kaft. Ooit probeerde een uitgever mijn tweede sleutelroman Barry Sleutel en het geheim van de vermiste diefstal uit te brengen met een oranje kaft. Met die uitgever is het slecht afgelopen, kan ik u wel vertellen. Hij geeft nu boeken uit met anderskleurige kaften, dus wees gewaarschuwd!
absint nummer 11 — 2014
41
Lisa van Campenhout
kruiswoordpuzzel
Voor een schrijver is niets lekkerder dan erkenning in de vorm van een heuse literatuurprijs – of juist het kunnen afslaan ervan. Ben jij een beetje bekend met literaire bekroningen en de relletjes hieromheen? Vul de puzzel in en win zelf een prijs: een prachtige fles absint! Horizontaal 1 Dichter die onder andere de Jan Campert-prijs won en naar wie een poëzieprijs vernoemd is 4 Wolkers weigerde een belangrijke oeuvreprijs omdat … deze onderscheiding nog nooit had ontvangen 9 Mocht in 2013 de Libris Literatuur Prijs in ontvangst nemen 12 Bekroning die Harry Mulisch níet heeft gekregen 13 De … in Fiction Award is bedoeld als protest tegen banale erotische passages 14 Won tussen 2000 en 2009 de Prijs van de Nederlandse Kinderjury vaker wel dan niet 15 Prijs waarbij de winnaar naast een bokaal ook het aantal woorden van de taalkundige eenheid waar de prijs om draait wint in euro’s (dit is meestal niet veel) Verticaal 2 Weigerde de P.C. Hooft-prijs omdat door een tikfout het geldbedrag dat hij zou hebben gewonnen niet klopte 3 Iets van edelmetaal waar je ook mee kunt schilderen. Tevens de naam van een prijs voor illustratoren 5 Magazine dat jaarlijks een literatuurprijs toekent aan een vrouw 6 Debuut uit 2010 dat drie bekroningen en nog eens drie nominaties kreeg 7 Prijs voor jeugdliteratuur, komt in een gouden en een zilveren variant 8 Naam van een Vestdijkpersonage naar wie een debutantenprijs vernoemd is 10 GeenStijl beweerde in 2005 dat de … Literatuurprijs doorgestoken kaart was en enkel bestond om meer boeken te verkopen 11 Voornaam van de schrijfster die veertien literatuurprijzen won en die ook haar eigen literatuurprijs heeft
42
absint nummer 11 — 2014
Stuur het prijswoord vóór 10 maart naar redactie@tijdschriftabsint.nl en maak kans op de hallucinerende hoofdprijs! De prijs wordt aangeboden door misschien wel de beste slijterij uit Amsterdam: Le Cellier (Spuistraat 116). De winnaar van de vorige kruiswoord puzzel is Veerlevier van Schooten uit Bussum. Proficiat!
#4, februari/maart 2012
#3, november/december 2011
IS H
IER
!
VAN EEMEREN VERTREKT: INTERVIEW . KOENEMAN ONTROERD DOOR CHOMSKY . JANSEN OVER BREDERO . PROZA EN POËZIE . EDWIN PRAAT OVER REVE . JOOST DE VRIES MOET GEMENER WORDEN: INTERVIEW . WIN EEN FLES ABSINT!
ScriptieS, scripties,
ScriptieS, scripties, ScriptieS! scripties!
antiAntidebatteertips debAtteertips
wandelt door zijn stad stad zijn Toneel door toneel
GrunberG
Volume 2 2011
#5, april/mei 2012
Interview Lucky Fonz III
Interview Wim Jansen
De AKO literatuurprijs Onze winnaar
De poëtische lente van Simon Mulder
Poëzie op de planken: NK Poetryslam
Wigman over Van Dijk over Wigman
heytze
Arie arie BoomsmA?! boomsma?!
VOL. 1 2011
Profiel Gert Vlok Nel
Jeugdologie De betekenis van Sterrenstof volgens vier docenten
En: nieuwe columns!
#7, december/januari 2012/2013
#6, september/oktober 2012
Interview Michiel van Kempen
Tirade De hemeltergende kutheid van de Folia
absint nummer 7 — 2012
#10
! Nieuw in Amsterdam: Ellen Deckwitz
Nieuwzoet De redactie recenseert
Drie prijspuzzels!
Wie is Milfje Meulskens?
Academische cowboys Outlaws in de Geesteswetenschappen
Broodschrijver of barman schrijvers en hun bijbaan
Poëzie van Martijn den Ouden, Joost Oomen en Daniël Vis absint nummer 9 — 2013
1
1
#11, maart 2014
#10, december/januari 2013/2014
Dichteres des Vaderlands Anne Vegter blikt terug, maar vooral vooruit
Verhalen van onder andere Thomas Heerma van Voss en Elfie Tromp
Interview Edward Vanhove, winnaar Groot Dictee der Nederlandse Taal
Stephan Besser over Ludwik Fleck absint nummer 6 — 2012
Extra dik zomernummer
Afgrond zonder vangnet Yra van Dijk over Arnon Grunberg
Een neerlandicus in Parijs
Noam Chomsky terroriseert Alma Mathijsen
#9, VAKANTIENUMMER 2013
Nederlands gestudeerd. Wat nu?
Meer toekomst van de taalkunde
De toekomst van de taalkunde
Nieuw commentaar van Nijhoff en Ter Braak
Absint met Beatrix
Interview Marco Roelofs
Het boze meisje van Marja Pruis
Een dubbele Mastenbroek!
#8, maart/april 2013
absint nummer 9 — 2013
Hoe was dat feestje? Absint recenseert 1
absint nummer 11 — 2014
1
Al deze nostalgie doorbladeren? Zien wanneer dat nieuwe nummer eindelijk eens komt? Nóg meer mooie artikelen lezen? www.tijdschriftabsint.nl
absint nummer 8 — 2013
1
“Ik begrijp er niets van, maar dat maakt niet uit.” Dr. Stephan Besser