#12, mei 2014
Arjen Lubach blikt terug Möhlmann leest Franssen leest Möhlmann De ontdekking van het literaire tijdschrift Hoe overleef ik Oorlogswinter? absint nummer 12 — 2014
colofon Absint is een tweemaandelijks tijdschrift van de afdeling Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Contact Jozef Israelskade 14c 1072 RT Amsterdam redactie@tijdschriftabsint.nl Hoofdredactie Stephanie Heijtel, Lisa van Campenhout Redactie Jolanda van de Beld, Douwe Brouwer, Ezra Hakze, Sybren Spit, Claudia Zeller Eindredactie Yvonne van Baal, Daphne Kievit, Thomas Termeulen, Sietske van der Veen Vormgeving Manon Kersten Met bijdragen/medewerking van Judith Berendsen, C.D., Daan Doesborgh, Vicky Francken, Gaston Franssen, Laura van der Haar, Atte Jongstra, Jessica Kuitenbrouwer, Arjen Lubach, Thomas Möhlmann, Charlotte Osté, Marco Roelofs, Elise van Schaik, Olaf P. Schümaker Coverfoto Titia Hahne
hoofdredactioneel
Voor u ligt het verjaardagsnummer van Absint. We hopen dat u heeft genoten van het feestje dat wij gaven voor onze derde verjaardag - of dat u daar op dit moment van aan het genieten bent. Te midden van alle feestelijkheden hebben we helaas opnieuw afscheid moeten nemen van een redacteur van het eerste uur. Daan Doesborgh was drie jaar lang een toegewijde en constante factor binnen de redactie. Als hoofdredacteur was hij een onuitputtelijke bron van optimisme en goede ideeën. Om zijn vertrek op te vangen, heeft er een ware stoelendans van functies binnen de Absint-redactie plaatsgevonden. Daans functie zal worden overgenomen door Stephanie Heijtel, die weer zal worden opgevolgd door Lisa van Campenhout. Zij wordt op haar beurt opgevolgd door Douwe Brouwer. Met ingang van dit nummer mogen we hem verwelkomen als redacteur letterkunde. Daan zelf zal Douwe tenslotte opvolgen in zijn oude functie als “iemand die niet in de redactie van Absint zit”. Een spannende tijd waar hij naar eigen zeggen veel van verwacht. In dit nummer van Absint leest u wat een ‘argumentum ad Bernardum’ precies is, gaan we op zoek naar Japicx en inventariseert Ezra Hakze de literaire tijdschriften die op dit moment in omloop zijn. Ook geven we de door Barthes dood veronderstelde schrijver opnieuw een stem: Thomas Möhlmann reageert op de doorwrochte analyse die Gaston Fransen over zijn meest recente bundel Waar we Wonen schreef. Tot slot verheugt het ons om te kunnen aankondigen dat het onze voormalige hoofdredacteur eindelijk gelukt is Arjen Lubach te strikken voor de rubriek De Terugblik. Wij kijken voor een volgend nummer dan ook reikhalzend uit naar een stuk van een zekere docent boekwetenschap. Tot die tijd wensen we u veel plezier met deze twaalfde editie van Absint.
8
Lui, maar zin in Absint? Word postabonnee! Mail naar redactie@tijdschriftabsint.nl voor meer informatie. Voor een jaarabonnement vragen wij een donatie naar eigen inzicht vanaf 20 euro. Adverteren in Absint? Mail de redactie voor tarieven en beschikbaarheid.
beeld: Atte Jongstra
14 Terugblik: Arjen Lubach
Stephanie Heijtel en Lisa van Campenhout
34
De schrijver schrijft terug
#teamsterkewerkwoorden
4
Absint met… Daan Doesborgh
18
Literaire tijdschriften
34
Op zoek naar Japicx
6
Taalhandelingen
21
Column Marco Roelofs
40
Hoe was dat feestje? Zo was dat feestje!
7
Vreemde Wateren
22
Proza
42
Recensie: Krijn Peter Hesselink
12
Hoe woeide weg is gewaaid
26
Poëzie
34
Recensie: Robin Anker
14
De schrijver schrijft terug
30
Hoe overleef ik Oorlogswinter?
44
Lieve Olaf
Claudia Zeller
Absint met...
Daan Doesborgh In de rubriek ‘Absint met…’ neemt Claudia Zeller met een figuur uit de neerlandistiek en al diens raakvlakken – prominent of niet – het nieuws van de afgelopen twee maanden door. Wat is er gebeurd sinds de vorige Absint verschenen is? Tevens probeert Claudia enkele profetische uitspraken te ontlokken aan de geïnterviewde. In dit nummer Daan Doesborgh, dichter, boekwetenschapper, en ex-hoofdredacteur van Absint. Het is de nacht na de gemeenteraadsverkiezingen. Op mijn fietstocht naar de andere kant van het centrum kom ik – nog steeds! – allerlei affiches tegen. Grijnzende koppen en nietszeggende slogans. Tijd voor een glas absint en een goed gesprek. “Wees niet bang, ik wil je niet verleiden, het licht is gewoon stuk”, zegt Daan en doet de deur open van zijn woning op Kattenburg. Overal in de woonkamer staan kaarsjes. Snuggle en Marie, de twee katten van Daan en zijn vriendin Renée, liggen op de bank. Daan zit achter de computer. “Renée is er niet, en ik ben een gastenverblijf aan het bouwen [op Minecraft, CZ].” De werkelijkheid lijkt opeens heel ver weg, daar in die knusse woning van Daan en Renée. Ik zet de fles absint op tafel. Van het merk Rodnik’s, een ander merk verkopen ze niet bij de Gall & Gall. Le Cellier, hofleverancier van Absint, was al dicht. Daan bestudeert het label. “Laten we zo aan de absint gaan, eerst maar even een biertje. Dan heb ik genoeg moed verzameld. Het is echt al jaren geleden dat ik dat voor het laatst gedaan heb.” Daan verdwijnt richting keuken. Ik hoor hem rommelen. “Er staat nog één biertje koud. Tijd om de volgende sixpack koud te zetten.” We gaan aan tafel zitten, de fles absint staat dreigend tussen ons in. “Laten we maar
4
absint nummer 12 — 2014
beginnen,” zegt Daan, “voordat we echt dronken zijn. Ik heb een flûte voor je, van de Sea Palace, die heb ik er een keer gejat.” De ex-hoofdredacteur van Absint blijkt stiekem een vrijbuiter met een slecht verlichte woonkamer. Dat hoofdredacteurschap, was dat nou ook stiekem een kaping? Hoe kijkt Daan terug op bijna tien nummers hoofdredacteurschap? “Van de hele redactie ben ik waarschijnlijk het minst geschikt om hoofdredacteur te zijn. Maar ik kan mensen heel goed van mijn mening overtuigen, en mijn mening was dat ik hoofdredacteur moest worden.” Daan kijkt peinzend. “In ieder geval heeft mijn hoofdredacteurschap het blad geen schade toegebracht.” Het einde van Daans heerschappij over Absint valt samen met het einde van de PvdA als grootste partij van de hoofdstad. Hoe benieuwd ik ook ben of Daan daar iets mee te maken heeft gehad, informeren naar iemands politieke gezindheid mag niet. Maar ik kan wel vragen waar Daan zijn stem heeft uitgebracht. “Ik ga altijd stemmen in basisschool De Pool, hier om de hoek op de Kleine Wittenburgerstraat. Ik heb een hekel aan basisscholen, want daar zijn altijd basisschoolkinderen, maar een vriendin van me zit daar achter de balie. Eerst ging ik altijd stemmen in het Krasnapolsky, gewoon
Ik zou de absint aan moeten lengen met wodka. omdat het kan.” En als inwoner van stadsdeel Centrum mocht Daan ook meedoen aan het referendum over de herinrichting van de Elandsgracht. Daan neemt een slok absint. “Dat transformatorhuisje is heel erg leuk, er staat ‘Oh Amsterdam, wat ben je mooi’ op, daar moeten ze met hun gore klauwen vanaf blijven op de Stopera.” Daan raakt op drift. “Die speeltuin is gewoon pure symboolpolitiek van die [scheldwoord] Andrée van Es! Schrijf dat maar op, maar dan zonder dat [scheldwoord] erbij.” Nog een slok. Daans gezicht vertrekt. “Ik zou de absint aan moeten lengen met wodka.” Uit een jaszak haalt Daan een heupfles en schenkt wat wodka in het glas met absint. “Ik was voor het eerst dronken op mijn dertiende. Toen ben ik strontlazarus geworden van Bacardi Breezers. Daarna heb ik vijf jaar lang geen alcohol meer gedronken, totdat ik met carnaval absint kreeg aangeboden.” Marie nestelt zich op Daans schoot, Daans oog valt op een afgekloven knuffelmuis. Er is nauwelijks nog iets van over. “Kijk, dat heeft Snuggle gedaan. Of Marie.” Hoe graag ik met Daan ook over drank en katten zou blijven praten, moeten we ons toch op het nieuws blijven richten. “Oekraïne!”, roep ik. “Ja.” Daan zwijgt en vertrekt zijn gezicht. Ik denk dat het deze
keer niet aan de absint ligt. Zuchtend: “De Krim is onderdeel van de Russische Federatie geworden. De reactie van Europa: de G8 is de G7 geworden, nou…ik denk dat Poetin in zijn broek schijt. En wat WillemAlexander doet, dat kan echt niet. Ik ben pro-Koningshuis, maar Willem-Alexander valt echt tegen. Kijk, Friso, die had beter koning kunnen worden. Die was het slimme broertje. Maar Willem-Alexander was de oudste…en die gaat nu een beetje zitten pilsen met Poetin. De vergelijking tussen Hitler en Poetin is de laatste tijd vaak gemaakt, maar Poetin zou wel eens de Hitler van onze tijd kunnen zijn. Stel je voor, koningin Wilhelmina die een kopje thee drinkt met Hitler. Onvoorstelbaar. Nou, die foto van Willem-Alexander en Poetin, die hebben we! Ik wil hiermee trouwens geen politiek statement maken, het amuseert me gewoon.” In het kader van ‘de geschiedenis eerst als tragedie en dan als farce’ moet ik Daan toestemmen. Tijd voor serieuzere dingen. Maar eerst een slok absint. “Ik heb trouwens ook whisky, uit Venlo.” Het is heerlijke whisky. Daan probeert me uit te leggen hoe ik in Venlo op straat de weg naar die slijter kan vragen, maar ik begrijp er weinig van. Het is ook al laat. Nog een laatste vraag: hoe ziet de toekomst van Daan
Doesborgh eruit? “Mijn scriptie moet af. Ik schrijf over Ruusbroec, een 14de-eeuwse Vlaamse mysticus. Er bestaan twee theorieën over de volgorde van zijn teksten, die theorieën bestaan naast elkaar maar spreken elkaar tegen. Daar schrijf ik over.” Verder is Daan natuurlijk redacteur bij Propria Cures, het roemruchte studentenblad. Dat kost tijd, net als Daans obsessie met Minecraft. “Ik ga binnenkort een lezing geven over Minecraft. Op een evenement dat heet ‘De zwarte markt van kennis en kunst.’ En ik ga een opera schrijven. De componist is Bart de Vrees. Het wordt opgevoerd in het Muziekgebouw aan het IJ, met muzikanten van het Concertgebouworkest en dansers van het Nationale Ballet. Heel deftig allemaal. Ik schrijf nu de eerste aria, de telefoonaria. Het gaat over twee vrouwen. De ene vrouw werkt ergens, maar je weet niet precies waar. En de andere vrouw wil daar iets gedaan krijgen, maar je weet niet zo goed wat. Het gaat over bureaucratie. Wil je trouwens nog wat whisky?” Vooruit, nog één glaasje dan. Maar de rest van het gesprek is hors-texte, ook al bestaat die volgens Derrida natuurlijk niet.
Biografie Naam Daan Doesborgh Geboortejaar 1988 Geboorteplaats Steijl Woonplaats Amsterdam Burgerlijke staat ongehuwd, samenwonend, twee katten Studie BA Nederlandse Letterkunde MA Boekwetenschap rMA Art Studies (alle UvA)
absint nummer 12 — 2014
5
taalhandelingen
Claudia Zeller
Strategisch manoeuvreren: het argumentum ad Bernardum b)
c)
In deze aflevering een ode aan grondleggers van de pragma-dialectische argumentatietheorie. Daarmee bedoel ik niet Frans van Eemeren, Peter Houtlosser, Rob Grootendorst, Bart Garssen, Eveline Feteris, Francisca Snoeck Henkemans, Bert Meuffels of Jean Wagemans, maar een figuur die vooral in de schaduw van de pragma-dialectiek opereerde. Schaduwen zijn strategische plekken. Dat geldt voor een slecht belicht plein in Amsterdam-Noord net zo goed als voor de schaduwkant van de redelijkheid. Tussen schaduw en licht kan ongezien strategisch gemanoeuvreerd worden, zonder dat er iets opzichtig aan het zicht wordt onttrokken. Prins Bernhard was iemand die uitstekend wist hoe je tussen licht en schaduw diende te manoeuvreren. Misschien is het deze donkere kant die Prins Bernhard tot zo’n dankbaar onderwerp van analyse bombardeerde. Sinds jaar en dag is de open brief van Prins Bernhard (Volkskrant, 2004) namelijk een vast onderdeel van het curriculum van de opleiding Taal en Communicatie. Jaar in jaar uit analyseren nieuwe lichtingen blozende studenten de strategische manoeuvres die Prins Bernhard in deze canonieke brief gebruikt om a) door middel van een lullige anekdote welwillendheid te kweken (‘Door een
6
absint nummer 12 — 2014
ongeluk belandde ik op 29 november 1937 met zwaar letsel in het Amsterdamse Burgerziekenhuis’); de bewijslast te ontduiken (‘Het is evident dat ik mij beperk tot de zaken die ik kan staven en tot de onderwerpen die ik als kwetsend en onwaar beschouw’); of in te spelen op het sentiment van het beoogde publiek (kijk mij nou eens oud, gebrekkig en overgrootvader zijn: ‘Ik leef ondanks mijn leeftijd nog altijd met relatief veel plezier […]’).
Strategisch manoeuvreren doet Prins Bernhard als geen ander. Dat heeft hij vast van die kolonel met die onuitsprekelijke naam geleerd, kolonel Pantchoulidzew, die zoals we weten géén verhouding met Bernhards moeder had. Bernhard denkt sluw te opereren, maar dat dacht generaal Alfred von Schlieffen ook. Maar je bent natuurlijk pas een echte schurk als je een drogreden op je naam hebt staan. Neem bijvoorbeeld meneer Stroman. Dat moet echt een verschrikkelijke vent zijn geweest. Als meneer Stroman opduikt tijdens een gesprek, dan weet je dat het goed mis is. Naast de eeuwenoude vogelverschrikker is de reductio ad Hitlerum een van de bekendste op een bestaand persoon gebaseerde drogreden. De ad Hitlerum is een genetische drogreden. Dat klinkt een beetje gek, alsof zelfs de aminozuren van Hitlers DNA fout waren in de oorlog. Het argumentum ad Bernardum is net zo’n genetisch geval, maar dan net iets anders. Het is niet de oorsprong van het argument dat bepaalt of het argument deugt of niet, het is de persoon. Want Prins Bernhard is eigenlijk een drogreden op twee benen. Op deze twee benen, eentje in het licht, eentje in de schaduw, manoeuvreerde deze belichaming van een drogredelijke discussiezet zich door het publieke
discours van Nederland, langs Lockheed, Grete Hofman, de Stadhoudersbrief en Lady Ann. De strategische manoeuvres die Van Eemeren in de uitgebreide versie van de pragma-dialectische argumentatietheorie onderscheidt - opportune selectie uit het topisch potentieel, aanpassing aan het beoogde publiek en presentatiemiddelen, ik dreun de drieslag aan dimensies voor het gemak maar even op, maar let wel: het is slechts een analytisch onderscheid - heeft Bernhard feilloos onder de knie, alsof hij zelf ook ooit college heeft gelopen bij de maestro van het strategische manoeuvre, Frans van Eemeren himself. Rest de vraag hoe je zo’n argumentum ad Bernardum kunt inzetten. Omdat er sprake is van een persoonsgebonden drogreden, is deze drogreden genetisch. Slechts nazaten van Prins Bernhard die zich schuldig maken aan dezelfde niet begane misdrijven kunnen zo’n drogreden uitvoeren. Met andere woorden: de enige taalgebruiker die het argumentum ad Bernardum kon inzetten was Prins Bernhard. Het is immers wel een elitaire drogreden. Dat is jammer, omdat daarmee de mogelijkheden voor de gewone taalgebruiker behoorlijk ingeperkt zijn. En dat is problematisch. Gelukkig is er altijd nog het argumentum ad populum. Hypothetisch gezien kun je je afvragen hoe je zo’n argumentum ad Bernardum nou kunt pareren. Dat kan niet, maar gelukkig hoeft het ook niet. Het argumentum ad Bernardum behoort tot het culturele erfgoed van Nederland: het is voorbij, en alles wat rest is de herinnering, en de leus ‘Dit nooit meer’. Net als met de slavernij.
vreemde wateren
Judith Berendsen
Het feminisme als uitvinding van de nul In de rubriek In vreemde wateren verlaten we de veilige vijver van de Neerlandistiek en laten we mensen uit een ander vakgebied aan het woord. Wat vinden zij van een beroemde publicatie uit de neerlandistiek? Deze keer: Judith B(erendsen), student wiskunde en exvoorzitter van DWARS (de jongerenafdeling van GroenLinks), leest Judith B(utler), de grande dame van de genderstudies.
Ik geef maar meteen toe dat mij stiekem onduidelijk is wat ze bij genderstudies eigenlijk de hele tijd aan het bestuderen zijn. Ik herinner me meer dan één discussie met studiegenoten waar wij er niet uitkwamen. De teneur is dan zo’n beetje: boeiend welk geslacht, gender en oriëntatie je hebt, doe lekker je ding, thema af – kunnen wij het nu weer over iets anders hebben, wiskunde bijvoorbeeld? Maar natuurlijk realiseren wij ons wel hoe bijzonder, kostbaar en misschien zelfs kwetsbaar die vrijheid is die wij nu hebben. Ik geloof het belang van genderstudies dan ook meteen hoor! Judith Butler, daar heb ik wel van gehoord, leuk om eens de gelegenheid te hebben haar te lezen. In ‘Sex and Gender in Simone de Beauvoir’s Second Sex’ beschrijft Butler hoe De Beauvoir gender en geslacht compleet los van elkaar gekoppeld heeft met de uitspraak “One is not
born but rather becomes a woman”. De informatiedichtheid van het artikel is wel hoog en de woordkeuze erg exact, ik moest het essay wel twee keer lezen en waarschijnlijk mis ik nog ideeën. De geest van Descartes is mij niet bekend. Bedoelt Butler dat lichaam en geest gescheiden zijn volgens hem? Wel fijn dat Butler het probeert te herhalen en netjes begint met begrippen als gender en dergelijke te definiëren, heel behulpzaam. Wij kunnen ons gender dus kiezen en tegelijkertijd ook niet, omdat deze altijd onderhevig is aan de culturele context en verandering in de tijdsgeest. Er is bijna geen ontsnapping aan onze culturele context mogelijk, hooguit door bewustwording en continue reflectie. Genderkeuze moet dus, zo benadrukt Butler, een constant, heel actief proces zijn. Het moet! Hier maakt ze me wel een beetje onzeker. Ben ik er wel genoeg mee bezig? Of heb ik mij door al die patriarchale structuren en de fallocentristische taal en cultuur laten bepalen en een genderrol aangenomen die met mijn identiteit helemaal niet overeenkomt? Voor een deel vast en zeker wel. Bewustwording heeft mij vaker geholpen. Als ik een wiskundige vergelijking zou moeten maken, dan doet het feminisme me denken aan de uitvinding van de nul. Die stap schijnt zo logisch en natuurlijk, zo fundamenteel dat mensen gewoonweg moeite hebben het belang – en de moeilijkheid van deze historische stap – te bevatten. Maar iedere dag nadenken over mijn gender,
serieus? Klinkt naar navelstaren – misschien schiet ik hier wel door, want navelstaren is natuurlijk een oud cliché van bèta’s over alfa’s... En die materiele realiteit, het gewone leven dan – het belang daarvan noemt Butler één keer in 12 pagina’s. Nou ja, ik neem maar aan dat dit gewoon niet het onderwerp was. Ik geef Butler gelijk: “it is not possible to exist in a socially meaningful sense out of established gender norms”. In ieder geval lijkt me dat heel moeilijk, zelfs in Amsterdam. Ik snap dat het een belangrijk deel van je identiteit uitmaakt, vooral wanneer dit aspect van allerlei kanten bedreigd wordt. Dit verklaart waarschijnlijk waarom Butler af en toe wat fel uit de hoek komt. Ik wil ook niet mijn lichaam zijn zoals het in de tijd van De Beauvoir het geval was! Een doordenkertje of ik dat alleen maar niet wil vanwege mijn eigen culturele context? Nee. In het laatste gedeelte gaat Butler dan – met wat verwijzingen naar filosofen met wiens ideeën ik helaas alleen schetsmatig bekend ben – in op de vraag of vrouwen dan maar transcendent moeten worden (nee kan niet). Het lichaam als situatie, “a field of interpretive possibilities”. Nou zo heb ik hem nog nooit gezien hoor, interessant. Jammer eigenlijk dat ik zulke artikelen anders niet zo snel tegenkom.
absint nummer 12 — 2014
7
Daan Doesborgh
de terugblik
Als je altijd veilig in het midden blijft, kom je niet verder In dit derde deel van ‘De Terugblik’ praten we met Arjen Lubach over zijn meest recente boek IV. Na drie literaire romans schreef Lubach een thriller. Absint vroeg hoe het beviel.
Mijn laatste artikel voor Absint is misschien een goed moment voor een bekentenis: dit derde deel van de reeks De Terugblik was nooit bedoeld als derde deel in een reeks. Ik wilde Arjen Lubach interviewen in de vorm van een terugblik op het schrijven van zijn eerste thriller. Arjen had het echter druk, en zo werd dit interview een interview-reeks. Nu is het dan toch zo ver, op een onverwacht zonnige dag in dit onverwacht zonnige jaar kunnen we eindelijk terugblikken op zijn nog jonge carrière als thrillerauteur. Laat ik maar beginnen met de meest voor de hand liggende vraag: waarom besloot je een thriller te schrijven? Er waren eigenlijk twee redenen voor. De eerste was dat ik onder collega’s altijd een zekere minachting jegens het genre proefde. Een thriller, dat was iets nietszeggend voor tussendoor. “Als het slecht gaat schrijf ik deze zomer wel even een thrillertje.” Daarnaast
8
absint nummer 12 — 2014
Op een gegeven moment was ik zo ver dat ik het wel af moest maken was ik toen ik aan IV begon ontzettend verslaafd aan spannende series als The Killing en The Bridge. Ik lees zelf eigenlijk nooit thrillers, maar dat gevoel wat ik bij die series had is denk ik hetzelfde gevoel dat je krijgt als je zo’n pageturner leest: je moet weten hoe het afloopt. Dat gevoel wilde ik proberen zelf in een boek te stoppen. Het genre trok me ook wel omdat het aan elkaar hangt van zuiver effectbejag. Dus ik ben er gewoon aan begonnen, en op een gegeven moment was ik zo ver dat ik het wel af moest maken. Dus je bent niet zoals die collega’s die je citeert een thriller gaan schrijven om een gooi te doen naar het grote geld? IV is wel mijn meest succesvolle boek tot nu toe, en daar ben ik zeker blij mee, maar het ging me echt om het proces van het schrijven van een thriller, niet om het rendement in de handel. Sowieso heb je daar als schrijver natuurlijk geen invloed op; je kan niet besluiten om een succesvol boek te schrijven. Het ging me er echt om inzicht te verwerven in dat proces, en dat is gelukt. Ach, en voor het grote geld hoef je toch niet meer bij het schrijverschap te zijn. Wat heb je dan geleerd van het schrijven van een thriller? Om te beginnen ben ik erachter gekomen dat het helemaal niet zo simpel is om een thriller te schrijven. Er wordt heel makkelijk over gedaan, maar het is heel moeilijk om die spanning zo lang vast te houden.
Bovendien is het een totaal andere manier van schrijven. Je bent met een heel andere instelling aan het werk als je een thriller schrijft. Ik moet zeggen dat ik, na lezing van Magnus, de voorganger van IV, niet verrast was dat je een thriller ging schrijven. Het verschil is duidelijk, Magnus is een literaire roman en IV een thriller, maar onder de literaire romans is Magnus nog altijd een spannende whodunit. Ik schrijf spannende boeken, dat is zeker waar. Maar mijn eerste drie boeken waren uitgesproken literair, en dit is een thriller. In een roman kun je bepaalde dingen doen die in een thriller niet kunnen, zoals een heel hoofdstuk uitweiden over een liefde om die geloofwaardig te maken. Dat vind ik ook zo prettig aan het romangenre, daar is in een thriller geen ruimte voor. Dus je volgende boek wordt weer een roman? Ja, ik heb van dit proces echt geleerd dat ik romancier wil zijn, en geen thrillerschrijver. Ik heb veel dingen gedaan waarvan ik doordat ik ze gedaan heb weet dat dat niet is wat ik wil. Als je altijd veilig in het midden blijft kom je niet verder. Ik heb echt een hekel aan mensen die hun hele leven in Nederland hebben gewoond en voortdurend klagen dat het hier zo vreselijk is. Ga eens een tijdje in een ander land wonen, als je dan terug komt zie je in dat het hier allemaal wel mee valt.
Het is heel makkelijk om te gaan lopen zeuren in het epicentrum, maar het heeft totaal geen zin. Heeft dit nieuwe schrijfproces ook nog inzichten opgeleverd die je meeneemt als je weer een literair boek gaat schrijven? Zeker. IV was mijn eerste grote project in de derde persoon, alle drie mijn romans daarvoor zijn geschreven vanuit een ik-perspectief. Mijn volgende roman ga ik denk ik ook in de derde persoon schrijven, ik heb daar nu voor het eerst op grote schaal mee kunnen werken. Het is ook mijn eerste boek waarin ik een aantal keer wissel tussen personages. De focalisatie verandert steeds, dat had ik ook nog nooit gedaan. Door het schrijven van deze thriller is de opzet voor mijn nieuwe roman drastisch veranderd. Heb je nog overwogen om dit boek onder pseudoniem uit te brengen, om het zo te scheiden van je meer literair georiënteerde oeuvre? Dat was aanvankelijk wel mijn plan. Daarna heb ik nog overwogen om er bij te zetten dat het een pseudoniem is. In Amerika is het heel gebruikelijk dat auteurs als ze zoiets doen een pseudoniem aannemen, maar dat er dan wel op het boek vermeld staat ‘dit is een pseudoniem van auteur x’. Dat leek me wel wat. Een andere optie was een pseudoniem te nemen dat overduidelijk naar mij te herleiden is, ik dacht aan Arjen Lübach. Maar op een zeker moment zei een vriendin
absint nummer 12 — 2014
9
Daan Doesborgh
de terugblik (vervolg)
Het is heel makkelijk om te gaan lopen zeuren in het epicentrum, maar het heeft totaal geen zin. tegen me dat het leek alsof ik zo moeilijk liep te doen omdat ik me schaamde voor mijn boek. Toen ben ik ervan af gestapt. Ik schaamde me niet, ik was juist trots op mijn boek. Dat ben ik trouwens nog steeds. Je bent trots, maar niet tevreden? Een paar weken geleden heb je een nieuw einde voor je boek uitgebracht. Dat is niet omdat ik ontevreden was met het oude einde, maar omdat er sindsdien dingen zijn veranderd waardoor het oorspronkelijke einde niet meer kan. Ik wil niks verklappen, maar het koningshuis speelt een belangrijke rol in het boek en ik wilde de recente ontwikkelingen in ons koningshuis een plaats geven. De aanleiding was trouwens dat de uitgever mij mailde dat ze een nieuwe midprice-uitgave uit wilden brengen. Ik bedacht dat ik, als ik het boek nu zou schrijven, het einde anders zou invullen, dus heb ik besloten dat voor die midprice-editie inderdaad te herschrijven. Het nieuwe einde is meer in overeenstemming met de werkelijkheid, maar het is nadrukkelijk geen reactie op commentaar. Het lijkt misschien alsof ik het heb aangepast omdat mensen er ontevreden over waren, maar ik wilde het zelf. Het nieuwe einde is wel minder spannend. In een eerder nummer van Absint vergeleek ik de slotscène met de films van Tarantino. Dat effect is er wel uit. Ik dacht toen ik het boek schreef dat je hoorde te eindigen met een shootout. Iedereen kijkt elkaar in de ogen en er wordt
10
absint nummer 12 — 2014
geschoten. Uiteindelijk was ik meer geïnteresseerd in de vraag: wat als het verhaal echt waar was? Wat zou dan een logisch einde zijn? Het nieuwe einde is dan logischer, hoewel het oude einde wel meer een afsluiting vormt. Het zijn de laatste twintig pagina’s die ik heb aangepast, dus het is ook echt niet een compleet ander boek geworden. Hoewel het einde natuurlijk wel een groot stempel drukt op het verhaal. Uiteindelijk is er een cruciaal punt dat ik heb veranderd: de verbinding met de tv-studio. Als die werkt, krijg je het oude einde. Als die niet werkt, krijg je het nieuwe einde. Die verbinding is het schakelpunt. Dat verlangen om het verhaal te wortelen in de realiteit, dat herken ik uit je andere boeken. Is dat iets waar je bewust mee bezig bent? Ik wil mijn verhalen graag aannemelijk maken, ik wil ze een waarachtigheidsgevoel meegeven, en dat doe ik door ze plaats te laten vinden in onze realiteit. Het levert ook grappige reacties op. Ik kreeg bijvoorbeeld naar aanleiding van IV een mail van de directeur van De Nederlandsche Bank, waarin hij vertelde dat zijn kantoor helemaal niet op de bovenste verdieping zat. Ik ontdekte toen het boek uitkwam ook dat de redactie van de Groene Amsterdammer al jaren niet meer op het Frederiksplein zit. Dat zijn kleine afwijkingen van de realiteit waar ik wel mee wegkom. Als ik zou schrijven dat de personages de trein naar Amsterdam nemen en uit het Centraal Station zo het
Rembrandtplein op lopen, dat zou iets zijn waar ik niet mee weg kom. Jij vertelde ook al dat ze bij boekwetenschap op de UvA geen robotarm hebben. Soms vind ik trouwens wel dat lezers een beetje zeuren. Ik kreeg bijvoorbeeld een mail van iemand die erover begon dat restaurant Pelican in Stockholm in Magnus een draaideur heeft, maar in het echt niet. Kom op, ik heb een draaideur verzonnen, dat is toch niet zo erg? Wes Anderson zei onlangs in het Parool over zijn nieuwe film The Grand Budapest Hotel dat hij het juist zo prettig vond dat dit zijn eerste film was die in een verzonnen land speelde. Hij kon alles zelf bedenken, van de legeruniformen en het geld tot de logo’s van bedrijven. Zie jij jezelf snel over een verzonnen land schrijven? De crux is denk ik dat ik wel van sciencefiction houd, maar niet van fantasy. Kijk bijvoorbeeld naar Star Wars en Star Trek. Ik houd niet van Star Wars, omdat je voor die films eerst aan moet nemen dat er ergens een soort parallelle wereld bestaat waarin dat allemaal bestaat. Star Trek speelt zich af in de toekomst, maar de makers doen hun best om de technologie te verklaren aan de hand van onze huidige kennis. Dat levert dan weer grappige situaties op. Warptechnologie bijvoorbeeld zou volgens de huidige wetenschap niet mogelijk zijn. Dus om de onzekerheidsrelatie van Heisenberg te omzeilen hebben de makers een apparaat bedacht dat de Heisenberg Compensator heet. Toen een journalist ooit aan een van de makers vroeg
hoe die dan werkte, was het antwoord: “It works very well, thank you.” Dat soort vormen van fantasie vind ik leuk, maar als alles compleet verzonnen is haak ik al snel af. Tot slot: je bent ook veel te zien op televisie. Zie je schrijven en televisie als gelijkwaardig, of is het een ondergeschikt aan het ander? Schrijven voor tv is totaal anders dan het schrijven van een boek, dat kan je moeilijk vergelijken. Als ik een tijdlang veel bezig ben met het een, dan ga ik het ander ontzettend missen. Het klinkt als een cliché, maar schrijven is een heel eenzaam beroep, dus na verloop van tijd is het fijn om dan weer even met werk voor tv tussen de mensen te zitten. Als ik dan weer genoeg krijg van te veel mensen om me heen kan ik weer heerlijk in mijn eentje zitten schrijven. Die wisselwerking bevalt me heel goed. Het is een ideale combinatie. Het enige nadeel is dat ik nu nooit meer de kans heb om een illustere culthit te worden. Ach ja. Misschien als je onder een pseudoniem gaat schrijven. Misschien heb ik dat al gedaan. Die Tommy Wieringa is gewoon een acteur. Precies, eigenlijk heeft hij heel veel haar, maar hij moet elke ochtend zo’n badmuts op. Zo heb ik het personage nu eenmaal bedacht.
absint nummer 12 — 2014
11
Stephanie Heijtel, Charlotte Osté...
feature
Hoe woeide weg is gewaaid Ieder jaar voeren de tweedejaars studenten Nederlands voor het vak Taalontwikkeling een onderzoek uit. Gedurende de maand januari zetten ze hun eigen onderzoek op, testen ze hun proefpersonen en verwerken dit in een paper. Aan het eind van de maand worden de resultaten gepresenteerd op een speciaal congres. Op dat congres kregen Stephanie Heijtel, Charlotte Osté en Elise van Schaik de prijs voor de beste presentatie. Hieronder kunt u lezen wat de winnaars van dat congres precies voor interessants gevonden hebben.
12
absint nummer 12 — 2014
Dat taal verandert weet vrijwel iedereen. Wie een middeleeuws werk leest, ziet direct dat er onder andere sprake is van een andere woordkeuze, syntaxis en schrijfwijze. Men schijnt er echter meer moeite mee te hebben wanneer taal ook op kortere termijn verandert. Een voorbeeld hiervan is de verandering van sterke werkwoorden naar hun zwakke equivalenten. Zo wordt tegenwoordig van het werkwoord waaien steeds vaker de regelmatige vorm waaide gebruikt in plaats van de sterke verleden-tijdsvorm woei. De verschuiving van een sterke naar een zwakke vervoeging noemen we hier regelmatisering. Wanneer de regelmatisering van een bepaald werkwoord zich breed verspreidt onder de taalgebruikers, kan zo’n sterke vorm uiteindelijk als ongrammaticaal beschouwd worden. Een goed voorbeeld hiervan is het werkwoord klagen:
De sterke verleden-tijdsvorm in (2) wordt inmiddels als ongrammaticaal gezien, terwijl die in (1) dat tegenwoordig juist niet meer is.
eerste is de frequentie van het betreffende werkwoord van groot belang voor de regelmatisering. Volgens een artikel van Lalleman en Van Santen uit 1994 is in ons mentale lexicon voor sterke werkwoorden opgeslagen of ze onregelmatig vervoegd moeten worden of niet. Voor sterke werkwoorden die minder vaak voorkomen, wordt het voor taalgebruikers steeds moeilijker om op te slaan dat deze werkwoorden daadwerkelijk onregelmatig vervoegd moeten worden. Dit kan er aan de ene kant voor zorgen dat de taalgebruiker compleet onbekend is met het feit dat deze werkwoorden onregelmatig vervoegd dienen te worden, maar het kan ook zo zijn dat hij of zij twijfelt over de juiste verleden-tijdsvorming. Moet dit werkwoord wel of niet onregelmatig vervoegd worden? Als gevolg van die twijfel zal de taalgebruiker gebruik maken van een regelmatige en zwakke vorming van de verleden tijd. Sterke werkwoorden die minder frequent zijn, ontwikkelen zich op die manier geleidelijk tot zwakke werkwoorden. Wanneer de sterke variant van een bepaalde verledentijdsvorm laagfrequent is, zullen steeds meer taalgebruikers voor de zwakke vorm kiezen en is het mogelijk dat de sterke vorm langzaam uit het taalaanbod verdwijnt.
De regelmatisering van een werkwoord kan verschillende oorzaken hebben. Ten
Een ander belangrijk aspect bij regelmatisering is de vorm van het voltooid
(1) De boze moeder klaagde over de rommelige kamer van haar zoon. (2) *In de drukke stad kloeg een vrouw over het lawaai van de trein.
...en Elise van Schaik
Over de generaties heen worden zwakke verledentijdsvormen ‘normaler’ gevonden dan hun sterkere variant. deelwoord die bij een bepaald werkwoord hoort. Taalgebruikers gebruiken namelijk bij voorkeur dezelfde klinker in de verledentijdsvorm als in het voltooid deelwoord. Wanneer de klinker in het voltooid deelwoord overeenkomt met de klinker in de stam van hetzelfde werkwoord zal de verledentijdsvorm eerder regelmatig worden gevormd. De verledentijdsvorm zal dan overeenkomen met de klank van het voltooid deelwoord en de stam. Andersom is het waarschijnlijker dat een verleden tijd van een werkwoord onregelmatig wordt gevormd, wanneer de klank van het voltooid deelwoord ook al niet overeenkomt met die in de stam. Ook in het geval van deze klankcombinaties speelt de frequentie een grote rol. De overeenkomst in de klinkers tussen een tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord komt bij sommige klankcombinaties veel vaker voor dan bij andere. Zo komt het patroon aa → oe → aa (waaien, woei, gewaaid) bij meer werkwoorden voor dan bijvoorbeeld het patroon ui → oo → ui (schuil, school, geschuild). Juist omdat de verandering in het eerst klinkerpatroon vaker voorkomt, is het waarschijnlijker dat werkwoorden die volgens dit patroon vervoegd worden minder gevoelig zijn voor het regelmatiseren. Taalgebruikers zullen het frequente klankpatroon immers sneller associëren met een onregelmatige vervoeging. Op basis hiervan kunnen we voorspellen dat sterke werkwoorden die vervoegd worden volgens een nietfrequent klankpatroon eerder zwak zullen worden dan sterke werkwoorden die worden vervoegd volgens een frequent klankpatroon. Die verandering van sterk naar zwak
vindt natuurlijk niet spontaan bij één enkele spreker plaats, maar verloopt over een aantal generaties. Het is daarom te verwachten dat oudere taalgebruikers een sterkere voorkeur hebben voor de, hun nog bekende, sterke verledentijdsvorm dan jongere taalgebruikers. Bovendien verwachten we dat dit verschil in voorkeur een sterkere rol zal spelen bij sterke werkwoorden met nietfrequente klinkerpatronen dan bij sterke werkwoorden met frequente klinkerpatronen. De meer frequente klinkerpatronen zijn waarschijnlijk ook voor de jongere generaties nog herkenbaar. In hun taalaanbod worden ze immers genoeg geconfronteerd met dergelijke vervoegingen. Om dit te testen hebben we gebruik gemaakt van een zogenaamde self-paced reading test. Bij dit experiment werden de deelnemers gevraagd plaats te nemen achter een laptop. Op het beeldscherm waren streepjes weergegeven. Deze streepjes gaven het aantal woorden van de zin aan. Door op de spatiebalk te drukken verscheen het eerste woord. Wanneer er nog een keer op de spatiebalk gedrukt werd, verdween het eerste woord en kwam het volgend woord in beeld. Ondertussen registreerde de selfpaced reading test de reactietijden van de deelnemers: hoe snel lazen zij de woorden en bij welke woorden reageerden zij langzamer? Een vertraagde reactie betekent dat de deelnemer een bepaalde vorm als ongebruikelijk ervaart. Als de deelnemers vertraagd reageren op bepaalde vormen van de werkwoorden uit de testzinnen, kan geconcludeerd worden dat deze vorm van het werkwoord voor de deelnemer
minder gebruikelijk is. We hebben deze test uitgevoerd op drie verschillende groepen: kinderen, volwassenen en senioren. We hebben daarbij onderzocht of de reactietijden op sterke en zwakke verledentijdsvormen onderling verschilden wanneer een klankpatroon frequent was of wanneer een klankpatroon niet-frequent was. Zowel bij de kinderen als bij de volwassenen en de senioren blijkt de frequentie van het klankpatroon geen rol te spelen bij het al dan niet sneller herkennen van de zwakke verleden tijd. Dit is geen verrassend resultaat. Deze verleden tijd wordt immers gevormd op basis van de regel. Hoewel de groep volwassenen over het algemeen genomen geen duidelijke voorkeur leken te hebben voor de sterke of de zwakke verleden-tijdsvorm wanneer deze naast elkaar kunnen bestaan, blijken zij binnen die sterke vormen wel degelijk minder moeite te hebben met verledentijdsvormen met hoogfrequente verledentijdsklinkers. Bovenstaand onderzoek illustreert hoe de regelmatisering van sterke naar zwakke werkwoorden de Nederlandse taal verandert. Over de generaties heen bestaat er een zekere tendens naar het ‘normaler’ vinden van zwakke verledentijdsvormen in vergelijking tot hun sterkere variant. Deze verandering wordt bovendien ingegeven door de frequentie van het klankpatroon van een bepaald werkwoord. Als een bepaalde klankverandering bij de vervoeging van onregelmatige werkwoorden vaker voorkomt, blijkt het logischer te zijn dat andere vormen met dezelfde klinker ook eenzelfde onregelmatige verleden tijd krijgen.
absint nummer 12 — 2014
13
Gaston Franssen, Thomas Möhlmann
feature
De schrijver schrijft terug We worden er in de collegebanken allemaal mee geconfronteerd: wil je een tekst van betekenis voorzien, dan moet je die onafhankelijk van een auteur beschouwen. Die is immers dood. In dit nummer van Absint wekken we de auteur weer tot leven: Gaston Franssen analyseerde Thomas Möhlmanns nieuwste bundel Waar we wonen. Thomas Möhlmann geeft de schrijver opnieuw een stem in een reactie op deze analyse.
14
absint nummer 12 — 2014
Dat neemt uiteindelijk niet weg dat poëzie mensenwerk is: een zaak van subjectieve indrukken, gevoelens en uitingen van een individuele stem.
De ondraaglijke lichtheid van het bestaan: de (on)persoonlijke poëzie van Thomas Möhlmann Laat ik, speciaal voor deze gelegenheid, eens uit de school klappen. Het is niet vaak dat je het verzoek krijgt om een stuk te schrijven over een gedichtenbundel waar de auteur zelf op zal reageren, dus dat verdient een bijzondere, openhartige aanpak. Soms, nadat een van mijn poëziekritieken verscheen (ik schrijf ze niet meer, maar dat is een heel ander verhaal), kreeg ik een persoonlijke reactie van de dichter in kwestie. Zo schreef een dichter me ooit een heel aardige email, waarin hij me bedankte voor de kritiek en me iets vertelde over de particuliere situatie waarin een bepaald gedicht tot stand gekomen was. Een andere keer kreeg ik een bericht van een dichter die bekende er moeite mee te hebben dat ik zijn gedichten zo
‘confrontaal’ benaderde. En ik maakte ook wel eens mee dat een auteur liet merken buitengewoon gekwetst te zijn door mijn recensie en boos verhaal haalde bij de redactie van het periodiek waarin die bespreking was verschenen. Normaal gesproken houd ik zulke momenten van contact voor me: ik vind dat gedichten, én de kritieken daarop, teksten zijn die op zichzelf dienen te staan. Dat ik nu toch iets vertel over zulke reacties, is om te laten zien dat poëzie een heel persoonlijke zaak kan zijn. Natuurlijk, de auteur is dood (volgens Barthes) en een dichter schreit niet (aldus Nijhoff), maar dat neemt uiteindelijk niet weg dat poëzie mensenwerk is: een zaak van subjectieve indrukken, gevoelens en uitingen van een individuele stem. Poëziekritiek is dat evenzeer – en dat is maar goed ook, want onpersoonlijke kritieken zijn bijna zonder uitzondering oninteressant, voorspelbaar en bloedeloos. Thomas Möhlmann, wiens nieuwe bundel Waar we wonen (2014) hier centraal staat, is een intrigerend persoonlijke dichter, op een heel onpersoonlijke manier. Zijn poëzie is allerminst autobiografisch of anekdotisch en staat evenmin in de traditie van wat in de VS confessional poetry is gaan heten. De gedichten zijn niet te herleiden tot specifieke situaties en bieden ons geen inzicht in de
intieme details van het leven van Thomas Möhlmann als individu. Sterker nog, ze zijn in veel opzichten ongrijpbaar: deze poëzie wordt gekenmerkt door veranderingen en verschuivingen, vloeibare identiteiten en schimmige grenzen. De titel van Möhlmanns debuut, De vloeibare jongen (2005) spreekt wat dat betreft boekdelen; en de titel van zijn tweede bundel, Kranen open (2009), maakt evenzeer duidelijk dat in het universum van deze dichter alles stroomt (of ‘alles draait’, zoals hij in zijn laatste bundel schrijft). En inderdaad, ook in Waar we wonen is veranderlijkheid troef: in het gedicht ‘Als nerven’ veranderen mensen in bomen en enkele pagina’s later ontwortelt een boom zichzelf, om vervolgens als mens het bos uit te lopen. Koffers veranderen in kinderen en weer terug (‘Herkend en opgetild’), mensen trekken de huid van een dier aan alsof het een t-shirt is (‘Zoek’, ‘De lucht trekt open, de lucht trekt dicht’). De in de gedichten beschreven situaties, kortom, laten zich maar moeilijk thuisbrengen en het blijft onduidelijk wie er precies aan het woord is. Spreekt in de afdeling ‘Onder mijn voeten’ steeds dezelfde ‘ik’? Wie is de ‘wij’ die op reis gaat in de reeks ‘Tussen alle geluiden’? En wie is die ‘Momo’-figuur uit de slotafdeling, die overigens ook al in Kranen open voorkwam? Een jonge doppelgänger van de dichter zelf
(Möhlmann-Möhlmann, Mo-Mo), of toch iemand anders? De regels ‘Hij is de jongen naast je, één huid / verderop’ doen dat laatste vermoeden. Die fascinerende onbepaaldheid van de wereld die in Waar we wonen wordt opgeroepen, lijkt samen te hangen met een specifieke taalopvatting. De eerste gedichten uit de bundel laten zich lezen als een reflectie op de arbitraire aard van taalgebruik: woorden hebben betekenis, zo herinnert de dichter ons, omdat we met elkaar hebben gesproken dat woord X betekenis Y heeft: ‘We maakten een afspraak /[…]/ iemand wees naar een steen en zei steen / iemand velde een boom en zei hout’, schrijft Möhlmann. Dankzij zulke afspraken kunnen we met elkaar communiceren en beloftes aan elkaar maken: ‘iemand wees naar de sterren en zei / ik zal voor altijd bij je blijven’. Maar die afspraken en beloftes zijn daarmee nog niet betrouwbaar. Veelzeggend in dit verband is dat de dichter in een van zijn motto’s de volgende regels van de singer-songwriter Conor Oberst aanhaalt: ‘There’s no system, there’s no guarantee’. Dat de betekenis van woorden berust op afspraken, maakt juist dat die betekenis kan verschuiven en veranderen: er is inderdaad geen garantie. Taal verandert, veroudert en vernieuwt zicht, waardoor we steeds opnieuw tot overeenstemming
absint nummer 12 — 2014
15
Gaston Franssen, Thomas Möhlmann
feature (vervolg)
Juist in een tijd waarin het woord ‘mooi’, uitgehold door herhaling, ironie en sarcasme, betekenisloos en onpersoonlijk is geworden, probeert Möhlmann het opnieuw te munten. moeten zien te komen over wat een woord betekent: ‘de afspraken spoelden over de wereld / en plantten zich onophoudelijk voort / sponnen ons in een wereld van afspraken in’. Geen wonder dus dat de dichter kritisch is over wat poëzie, bij uitstek een kunst van taal, vermag: ‘geen woord’, schrijft hij, heeft ‘aan zichzelf genoeg’. Elders spreekt hij over ‘de brokstukken / van verhalen waarin we hebben gewoond’ en weer een ander gedicht opent met de regel: ‘Er zweeft een liedje en je kunt er net niet bij’. Áls we al ergens wonen, is dat volgens deze dichter in elk geval niet in de taal: die acht hij vluchtig, fragmentarisch en onbetrouwbaar. Maar Möhlmann mag dan wel vinden dat de taal geen garanties biedt, liedjes ongrijpbaar zijn en verhalen uit brokstukken bestaan; dat neemt niet weg dat zijn poëzie opvallend herkenbaar en samenhangend is. Dat is deels te verklaren omdat de wereld die in de gedichten wordt opgeroepen, ondanks alle veranderlijkheid, toch iets constants heeft. Het is een heel aardse en lichamelijke wereld: woorden als huid, hand, voet, bloed en adem komen op bijna elke pagina voor. Er wordt gedanst, gekust, gerookt en gedronken. De gedichten zijn laag-bij-de-gronds, letterlijk zelfs: ‘We beginnen laag bij de grond / onder mijn zolen de tegels’, zo luidt de bijna programmatische opening van een gedicht uit een reeks met als titel ‘Onder
16
absint nummer 12 — 2014
mijn voeten’. Onveranderlijk is ook de intentie die uit de gedichten spreekt: het quasinaïeve, maar uiteindelijk gedurfde poëtische project van Möhlmann draait om het zo direct en oprecht mogelijk benoemen van wat mooi is. Dat deed deze dichter in zijn vorige bundel al (‘ik vind je mooooooooooooooooooi’, schreef hij in een van de laatste gedichten van Kranen open), maar in Waar we wonen gaat hij nog een stapje verder: keer op keer hanteert hij formuleringen als ‘dat je mooi was kon ik zeggen’, ‘ik vind je mooi’, ‘wonderlijke mooie gedichten’, ‘alles is zo mooi’, ‘nooit meer zo / licht zo mooi’. Die herhalingen dragen bij aan de herkenbaarheid van Möhlmanns toon. Zij kunnen daarnaast worden opgevat als een poëticaal statement. Mooi, maar dat is het woord niet (1998), zo luidde de titel van een bundel beschouwingen van dichter Rutger Kopland, maar Möhlmann lijkt te willen zeggen: ‘mooi’ is het woord wél. Nu zullen er ongetwijfeld lezers zijn die zulke ‘mooie’ regels gemakzuchtig, banaal of sentimenteel vinden, maar ik denk dat zij raken aan de kern van het allesbehalve onoriginele, banale of gemakzuchtige poëtische project van deze dichter. Juist in een tijd waarin het woord ‘mooi’, uitgehold door herhaling, ironie en sarcasme, betekenisloos en onpersoonlijk is geworden, probeert Möhlmann het opnieuw te munten. De
Hoi Gaston,
dichter spreekt zelf van ‘ons aandoenlijke streven om alles wat op ironie lijkt / te slim of anders wel te menselijk af te zijn’. Waarom? In één van de gedichten schrijft Möhlmann het over ‘het volkomen misplaatste volkomen / vertrouwen’ – en ik vermoed dat die regels iets persoonlijks over de dichter laten doorschemeren. Möhlmann vertrouwt erop dat het aardse leven, alle woekerende afspraken en verbroken beloftes ten spijt, iets moois en waardevols te bieden heeft. ‘Vertel me in dit schaarse licht, midden in / alle leegte een goed, groot en nieuw verhaal’, schrijft hij hoopvol. Zeker, ‘alles draait’ en ‘ik heb je behalve mezelf niets / te bieden’, zo schrijft hij, maar desondanks zoekt deze dichter naar een plek waar we kunnen wonen, al is het maar voor de duur van een afspraak tussen twee mensen. Wat Möhlmann in zijn ongrijpbare gedichten bezingt, is wat er mooi is aan het menselijke bestaan in al zijn vluchtigheid en betrekkelijkheid. Waar we wonen is daarmee een indrukwekkende, heel herkenbare lofzang op de ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Of, zoals de dichter het zelf onder woorden brengt: een feest ter ere van ‘het juk dat ons teder naar beneden drukt / de lichte last die onze schouders kust’. Het is een groot plezier voor dat feest te zijn uitgenodigd. Gaston Franssen
Dank je voor je bespreking! Laat ik meteen, speciaal voor deze gelegenheid, ook eens uit de school klappen, en met de deur in huis vallen: er is een bijzonder goede schrijver van poëziekritieken aan jou verloren gegaan. Niet alleen omdat je vleiende woorden aan mijn bundel wijdt, ha, maar ook omdat je inhoudelijk en wat mijn schrijfintenties betreft nogal de spijker op de kop slaat. Dat deed je een paar jaar terug trouwens ook al een keer, in je recensie van mijn vorige bundel op dereactor.org. Schrijfintenties zijn merkwaardige dingen. Een gedicht betekent natuurlijk als het goed is veel méér dan alleen maar wat de dichter het bewust heeft willen laten betekenen. Misschien blijft een gedicht of bundel zelfs een levend organisme zolang het dát nog doet: steeds bij een andere lezer, die weer leest vanuit een andere context, een eigen interpretatie of projectie mogelijk maken. Een echt geslaagd gedicht is een mogelijkhedenmachine. En de kwaliteit ervan laat zich misschien in duurzaamheid meten: hoe langer het machientje het blijft doen, hoe beter. Onder de lezers mag de dichter dan wel een bijzondere zijn, namelijk degene die het machientje in elkaar heeft gezet, maar zonder ander(soortige)e lezers krijgt en houdt hij het ding niet aan de praat. Toch is het gaaf om een recensie te lezen waarin je je betrapt voelt op je onderliggende intenties, waarin je haast even je eigen leeservaring beschreven ziet, door iemand anders eloquent verwoord. Terecht dat je Conor Oberst aanhaalt, daarin zit inderdaad misschien wel de kern van mijn werkelijkheidsperceptie. Maar een klacht is dat zeer zeker niet. En eigenlijk is de rest van het citaatje er ook wel bij nodig: “There’s no system, there’s no guarantee/ That the love you feel you carry inside can be passed/ (But) You try I know you do you still talk to your plants/ Ask, ‘How are you getting on alone?’”
Taal en leven bieden ons geen garanties of zekerheden, maar wel mogelijkheden te over, en de gelegenheid om een vermoeden te koesteren dat er zin in schuilt, een koppigheid om in het besef van de afwezigheid van garanties die afwezigheid te negeren. Dat iets niet kan, is nog niet meteen een goede reden om het niet te doen, of minstens te proberen. Zoals je schrijft eigenlijk: ondanks alles en door alles heen proberen te benoemen wat mooi is; ‘het volkomen misplaatste volkomen/ vertrouwen’ inderdaad. Niet naïef genoeg om onbenoemd te laten dat het volkomen misplaats is, maar niet ironisch genoeg om het vertrouwen dan maar op te geven. Over mijn vorige bundel stelde een heel goede Sloveense vertaler vast dat er veel ironie in zit. Na een wat gewichtige passage over de rol van ironie in mijn werk en in onze tijd, schreef ik hem iets wat min of meer ook nog wel op Waar we wonen slaat: ‘In de basis is dat wat Kranen open wil: wat brokstukken bij elkaar harken van wat werkelijk waardevol is, vanuit een persoonlijk standpunt, en proberen te kijken wat voor samenhang daar nog mee te maken zou kunnen zijn. Ik pretendeer niet dat ik de routekaart naar nieuwe zingeving in handen heb, wat dat betreft heeft de voorgaande eeuw ons enigszins bescheiden gemaakt. Maar ik denk wel dat het wezenlijk van belang is nieuwe kaarten te ontwerpen, die ons op weg kunnen helpen. En ik denk dat het belangrijk is dat daarbij tamelijk direct vanuit onszelf vertrokken wordt. (…) We weten allemaal wel dat alles uiteindelijk ironie is, maar net zo uiteindelijk is alles ernst.’ Alle goeds, en de groeten ook van Momo, over wie ik je bij gelegenheid graag nog eens wat meer vertel, Thomas
absint nummer 12 — 2014
17
feature
Ezra Hakze
De ontdekking van het literaire tijdschrift Op de redactie van Absint kwamen we tot de conclusie dat niemand van ons een abonnement heeft op een literair tijdschrift. Die schande is natuurlijk ondraaglijk, en daarom heb ik de taak op me genomen om te ontdekken wat het literaire tijdschrift te bieden heeft. Een verkenning van het fenomeen, voor ieder die het ook eens zonder te bluffen over ‘de nieuwe Tirade’ wil hebben.
18
absint nummer 12 — 2014
Tirade Bestaat sinds: 1957 Uitgave: winter 2014 Prijs: € 12,50
De Gids
Das Magazin
Bestaat sinds: 1837 Uitgave: 2013/6 Prijs: € 4,95
Bestaat sinds: 2011 Uitgave: winter 2014 Prijs: € 9
Daar ligt hij dan, in papieren vorm. De Gids. Het blad dat ik zo vaak op de DBNL op moest zoeken, het blad dat iedereen kent. Van naam. Hij is gedrukt op krantenpapier, en doet ook inhoudelijk denken aan een krant. Dat betekent weinig proza en poëzie, maar veel exposés, beschouwingen en essays. Dit nummer is een Freud-special (al noemen ze het niet zo), en de meeste artikelen hebben dan ook betrekking op de omstreden psychoanalyticus. Een greep uit het aanbod: ‘Freuds erfenis’, ‘Freud en Hermans’ en ‘Autobiografie in dromen’. Daarnaast is er één bladzijde ruimte voor poëzie. Op proza heb ik het blad van Potgieter echter niet betrapt. Wel is er plaats gemaakt voor boekbesprekingen, van tien verschillende boeken. In elke recensie komen er drie à vier boeken met verwante thema’s aan bod. Dit lijkt misschien wat buitensporig, maar de lezer krijg zo een goed beeld van het huidige boekenaanbod, en de schrijvers van de besprekingen leggen interessante verbanden tussen de boeken. Overigens gaan niet alle artikelen in De Gids over literatuur, zo kun je in dit nummer ook lezen over Freuds invloed op de thera-
peutische praktijk, seksuologie en film. De Gids is maatschappelijk georiënteerd, en probeert ook de literatuur uit de marges te belichten. De schrijvers wijden bijvoorbeeld een artikel aan het literaire klimaat in het Egypte van na de revolutie. Zelfs het gedicht dat geplaatst is en de boeken die besproken worden zijn opiniërend. Dit is dus een goed blad om literaire fricties uit te vechten. Wanneer je ooit een controversieel standpunt hebt, bijvoorbeeld over de status van een bepaalde auteur, kun je die hier het best verdedigen. Marita Mathijsen doet dat ook in dit nummer. Ze noemt Busken Huet overgewaardeerd, maar gebruikt zelf Huetiaanse bewoordingen: ‘‘Alsof Arjan Peters, Jeroen Brouwers en Maarten van Rossem samen in een destilleerketel gekookt zijn en er geconcentreerde azijnpis uit gekomen is’’. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat De Gids niet mijn eerste keuze zou zijn, als ik moest kiezen tussen de verschillende bladen. Het graaft dieper dan de rest, maar is wel erg serieus. Naar mijn smaak mag een blad dat over de kunsten gaat wel iets speelser zijn. De Gids is geen l’art pour l’art-blad. Wat dat betreft spreekt het volgende blad mij meer aan.
Das Magazin heeft een hip imago. Het blad ziet er dan ook aantrekkelijk uit. Het is kleurrijk en met aandacht vormgegeven. Er staan zelfs strips in dit nummer. Literaire strips, welteverstaan. En een foto van de hond van Gerbrand Bakker. Wat ook bijdraagt aan het blitse imago is de (vermoedelijke) leeftijdgrens van de schrijvers bij Das Magazin. Veel van de teksten in dit nummer zijn geschreven door de jeugdige garde; Hanna Bervoets, Joost de Vries en Daan Heerma van Voss. Van sommige bijdrages valt de relevantie echter te betwijfelen. Een stuk met heel veel foto’s, waarin Gerbrand Bakker wat vertelt over zijn nieuwe woning bijvoorbeeld. Verder heeft Jan-Jaap van der Wal een prominente plek in het blad, hoewel hij schrijft over Bassie en Adriaan. Daarnaast is de tekstdichtheid van Das Magazin niet groot, een aanzienlijk deel van het blad is gevuld met illustraties en titelpagina’s bij artikelen. Ook hebben ze een vaste rubriek met alternatieve boekomslagen. Als je cynisch bent kun je stellen: Das Magazin behandelt voor een literair tijdschrift wat weinig literatuur. Een terugkerende factor in dit nummer is Daan Heerma van Voss: niet alleen heeft
hij een vaste rubriek, hij trakteert ons ook op een artikel over Batman. Van een blad met zo weinig tekst als Das Magazin, verwacht je wel wat meer afwisseling. Om de superheld te omschrijven heeft Heerma van Voss overigens Nietzsche, Heidegger en Foucault nodig. Het zou interessant zijn als deze denkers ook werden ingezet bij de beschouwing van literatuur, maar dat gebeurt niet. Eén keer geeft een auteur zijn visie op een gedicht, maar verder ontbeert Das Magazin achtergrondartikelen over literatuur. Daar is het misschien het blad niet voor. Toch maakt de visuele aantrekkelijkheid van Das Magazin veel goed. Noem me een papier fetisjist, maar het feit dat het blad zo kunstig is vormgegeven maakt het voor mij toch een dierbaar bezit. Als hij iets dikker wordt, en meer literatuur bevat, zal ik hem vaker kopen.
Tirade, het blad van uitgeverij Van Oorschot, is precies wat ik me voorstelde bij een literair tijdschrift: een gebonden boek met op elke bladzijde een gedicht of kort verhaal. De proza en poëzie wordt afgewisseld met achtergrondartikelen. In een tekst over de ‘Artisbibliotheek’ wordt de negentiendeeeuwse sfeer van deze plek bijvoorbeeld mooi omschreven: ‘‘Een plek waar een uur nog een onversnipperd uur duurt, overigens zonder dat je het in de gaten hebt.’’ De hoeveelheid proza en poëzie is in dit blad het grootst. Het is de ‘writers unlimited winternachtenspecial’, en er werken dus veel buitenlandse auteurs mee aan dit nummer. Enkele bekende namen in deze uitgave zijn: Anne Vegter, Abdelkader Benali, Herman Koch en Huub van der Lubbe. Verder staan er welgeteld twee artikelen over de Russische schrijver Babel in. Dit heeft misschien iets te maken met de aanzienlijke Russische bibliotheek van uitgeverij Van Oorschot. Overigens zijn de kleine verhalen over grote schrijvers een onverwachte rijkdom in literaire tijdschriften. Wanneer je over literatuur leest komt je wat te weten over interessante, obscure plekken en mensen die aan de waan van de dag voorbij gaan. Zo maakte ik door Das Magazin kennis met de literaire wereld van Krakau, en leer ik door Tirade het literatuurmuseum in Odessa kennen. De verhalen en gedichten in Tirade zijn toegankelijk. Er staat zelfs een gedicht van Rodaan al Galidi in, die om zijn luchtigheid bekendstaat. Het schijnt dat Tirade een blad is waar veel schrijvers in debuteren, misschien verklaart dat de toegankelijkheid. Een aantal artikelen gaat niet over literatuur, eentje gaat er bijvoorbeeld over ‘liken’ en de ‘openbare democratie’ van Facebook, een ander over de verlichtende werking van tegenspraak. Die tweede is best interessant. ‘‘Als we in onze mening bevestigd worden, krijgen we eenzelfde soort dopaminekick als wanneer we chocola eten of verliefd zijn.’’ Dat zal ik niet snel vergeten.
absint nummer 12 — 2014
19
Ezra Hakze
feature (vervolg)
column
Marco Roelofs
Marco Roelofs is schrijver en theatermaker. Hij toert nu door Nederland en België met zijn eerste avondvullende theatervoorstelling. Vorig jaar verscheen zijn eerste boek ‘KAAL’. Van 1989 tot 2012 was hij frontman van de internationaal spelende punkband Heideroosjes. Voor Absint verhaalt hij over zijn avonturen in Amsterdam en de wijde wereld.
Kluger Hans Bestaat sinds: 2009 Uitgave: #18 Prijs: € 7 Ik vind Kluger Hans (Wijze Hans) een fantastische naam voor een tijdschrift. Hans is een stuk minder toegankelijk dan Tirade, en er staat ook meer hermetische poëzie in. Geen blad voor de schommelende pont van half één ’s nachts dus. Verder behelst dit nummer een aantal beschouwingen en een kort verhaal. Er staat veel vertaald werk in, wat Kluger Hans een bron van ontdekkingen maakt. Bovendien is het een eigenzinnig tijdschrift. ‘‘Artistiek in vorm en inhoud’’, zoals de redacteuren het zelf noemen. Soms wordt een reeks gedichten bijvoorbeeld nauwkeurig ingeleid door een kenner, dan weer worden er dertien bladzijden ingeruimd voor een dialoog, zonder dat de personages of context worden gegeven. Het blad lijkt weinig op te hebben met engagement, of met het behagen van de snel afgeleide lezer. De opmaak van Kluger Hans is kenmerkender dan die van Tirade maar bescheiden in vergelijking met Das Magazin. Er is zelfs een kleurcode: zwart, rood en wit. Hierdoor krijg ik associaties met het anarchisme, maar dat kan aan mij liggen. Het voorwoord van dit nummer vind ik een volwaardig onderdeel. Het gaat over een romantisch
20
absint nummer 12 — 2014
Conclusie terugverlangen naar de werkwoordsvorm ‘dualis’ (je kent het misschien nog wel van Grieks en Latijn). Dit past naar mijn idee helemaal bij Kluger Hans, zo’n voorwoord dat op geen enkele manier verwijst naar de rest van het nummer, zo’n voorwoord dat er gewoon mag zijn omdat het iets moois herdenkt. Het staat op zichzelf, en is meer dan een wervend redactioneel. Wat poëzie betreft doe ik drie ontdekkingen, en al gauw zit ik hele gedichten over te schrijven. Ik noteer de Roemeen Daniel Bănulescu, de Duitse Elke Erb en de Nederlander Wout Neutkens. De poëzie is beeldend, maar ook gevarieerd. Bănulescu communiceert direct, in heldere taal, terwijl de gedichten van Elke Erb juist hermetisch zijn. Ten slotte staat er ook beeldende kunst in Kluger Hans. Af en toe wisselt de tekst af met een grijze foto van een kunstobject. Hoe deze werken in verhouding staan tot de tekst is mij onduidelijk, maar dat geeft niet. Kunst om de kunst. Ja, Kluger Hans zal wel vaker in mijn winkelmandje belanden.
Er is weinig overeenstemming over de inhoud van literaire tijdschriften. Waar het ene blad de nadruk legt op bellettrie, kiest het andere tijdschrift ervoor om ook artikelen over maatschappelijke onderwerpen te plaatsen. ‘Literatuur’ wordt dus breed opgevat. Afgaande op de besproken tijdschriften zijn er toch twee varianten te onderscheiden: sommige bladen richten zich op de beschouwing van literatuur, anderen op de literatuur zelf. Ik denk dat de tweede variant mij het meest aanspreekt. Wanneer ik weer in de boekhandel ben, zal mijn keuze dus vallen op bladen als Tirade en Kluger Hans.
Ik dacht dat ik overal in Nederland had gespeeld. Dat ik iedere dorpsnaam kende, of er op z’n minst van gehoord had. Er bleek één dorpje dat dapper weerstand bood. In Friesland. Uiteraard. Daar, in dat voor mij nieuwe plaatsje, had men mijn voorstelling geboekt. Laat ik het dorp ‘Kalk’ noemen. Dat is niet de echte naam van het gehucht. Het gaat hier namelijk om Friesland. En wat die Dokkumers ooit met Bonifatius hebben uitgespookt, dat ben ik sinds de geschiedenisles in groep 8 nooit meer vergeten. Lichte zelfcensuur uit lijfsbehoud, correct. De voorbereiding op mijn reis naar Kalk begon met Google Maps. Als bewoner van de Amsterdamse binnenstad is een auto meer last dan lust, dus ik neem het openbaar vervoer wanneer ik de stad uitga. Zonder mededogen presenteerde Google mijn reistijd: 3 uur en 12 minuten. Inclusief twee keer overstappen, een boemelbusreis van veertig minuten en een wandeling van twee kilometer. De melding “Let op! Deze route kan onverharde wandelpaden bevatten” kreeg ik als kers op de taart. Stap twee behelsde de vraag: “hoe laat kan ik nog terug naar Amsterdam?”. Ook die uitkomst spuugde mijn computerscherm liefdeloos uit: 22.15 uur. Dan stond ik nog op de planken, dus de conclusie was duidelijk: een auto huren.
Afslag ‘Kalk’ leidde me langs eindeloze weilanden en liet me uiteindelijk achter een tergend traag tuffende trekker hangen. Kilometers lang. De boer keek achterom en stak zijn hand op. Ik wou hem mijn middelvinger geven, dacht echter meteen weer aan Bonifatius en glimlachte terug als zijn collega-met-kiespijn. Te laat voor mijn soundcheck draaide ik het parkeerterrein van ‘Zalencentrum Kalk’ op. Bij binnenkomst versperde een rollator mijn pad. Op de achterkant van het ding zat een grote sticker “I hartje Fryslân”. Achter een rode deur hoorde ik geroezemoes, dat moest de zaal zijn. Ik trok de deur open, stapte naar binnen met mijn gitaarkoffer en een tachtigtal kaartende bejaardenogen keken me aan. Verkeerde zaal. Excuus. “U bent van het muziektheater? Dan speelt u in de grote zaal” sprak een grote grijze Fries achter me. Hij wees met zijn hand – formaat kolenschop – richting een andere rode deur. Ik volgde zijn orders op en liep de zaal in. Er hingen rode en gele slingers aan het plafond. “We hebben een bruiloft gehad”, glimlachte de man van het geluid. Mijn technicus gaf me een samenzweerderige knipoog. De kleedkamer achter het podium deed ook dienst als omkleedkamer voor de plaatselijke toneelclub. Er lagen pruiken die roken naar natte hond. Naast de spiegel hing een kindertekening. “Voor Ernst, Bobbie & De Rest” stond erop. “Hoe is de voorverkoop gegaan?” vroeg ik even later, bang voor het antwoord. “Heel erg goed! Voor Kalkse begrippen” sprak de programmeur opgewekt. Dat kon van alles betekenen. “Meestal zit het halfvol maar vanavond zijn we bijna uitverkocht.” Dat gaf moed, totdat de man vervolgde;
“Daar zitten wel 25 scholieren bij, van het regionale VMBO. Het is onderdeel van hun lespakket.” Bij theatermakers hebben pubers een beruchte reputatie. De ontwrichtende werking van onvrijwillig-aanwezige-scholieren is niet te onderschatten. Met frisse tegenzin stapte ik die avond het podium op. In mijn hoofd had het scenario zich al voltrokken; ik schuimbekkend inbeukend op irritant luidruchtige kutpubers. Waarna het andere deel van de bezoekers, veelal plaatselijke bejaarden, mij met pek en veren het dorp uit zou trappen. Of erger, net als bij Bonifatius.. Maar de scholieren gedroegen zich als engeltjes en lachten werkelijk om elke grap. En samen met de overige aanwezigen – inderdaad overwegend grijs of kaal – klapten ze hun handen blauw. Wat een fantastisch publiek! Na de voorstelling dronk ik tevreden een biertje in de foyer toen een vrouw me aantikte. Het was een keurige kwieke dame van een jaar of zeventig. Haar man – strak in pak – stond achter haar. “Wij kenden u in het geheel niet” zei ze op een manier die mij deed denken aan prinses Beatrix. “En die Heideroosjes waar u in zat ook niet. Dus wij gingen blanco naar uw show. Maar u heeft mij geraakt. Ik heb gelachen maar ben ook ontroerd. Dank u wel daarvoor.” De dame liep door en mijn technicus gaf me een geamuseerde glimlach. “Ja Marco, je weet nooit waar je fans zich bevinden. En ze voldoen nooit aan je vooroordelen. Da’s mooi toch?” Ik knikte. Het wás mooi. Volg Marco ook op www.facebook.com/roelofsmarco
absint nummer 12 — 2014
21
Jessica Kuitenbrouwer
proza
Waar het altijd waait Op de zevende dag van mijn waanzin besluit ik mijn brievenbus te legen. Gulzig neem ik een slok van mijn water. Meteen proef ik dat er nog een restje bier in het glas heeft gezeten. Ik had een schoon glas moeten pakken. Ik heb alleen geen zin om het licht aan te doen en geconfronteerd te worden met mijn spiegelbeeld in de ruit van de magnetron. Het is laat, een uur of vier ’s nachts. Drie uur eerder ben ik in bed gaan liggen in de hoop in slaap te vallen, maar ik heb geen geluk gehad vannacht. Drie uur lang heb ik naar het donkere plafond liggen staren totdat het me te veel werd en ik weer ben opgestaan. Ik loop naar de kapstok om een dik vest en een sjaal te pakken. Uit een geheim laatje in de boekenkast tover ik een halfvol pakje sigaretten tevoorschijn, uit de keuken haal ik een pakje lucifers. Eigenlijk rook ik niet. Of nou ja, soms rook ik wel. Als ik moet nadenken voornamelijk wel. Dat heb ik overgehouden aan een puberperiode waarin ik mezelf beschouwde als een onbegrepen intellectueel en ik, wanneer mijn ouders niet thuis waren, stiekem met mijn
22
absint nummer 12 — 2014
geliefde in bad over de zin van het leven na ging liggen denken onder het genot van een glas Chardonnay en een paar Gauloisesigaretten. Van die Gauloise-sigaretten werd ik altijd nogal licht in mijn hoofd, daarom ben ik inmiddels overgestapt op wat lichter denkvoer. Vanuit de keuken stap ik het balkon op, waar ik mijn sigaret opsteek. Ik leun met mijn onderarmen op de balustrade van het balkon om zo de buurt waar ik nu tijdelijk woon te kunnen overzien. Het is geen ansichtkaartenuitzicht, maar onaangenaam is het niet. Ik kijk uit over wat water en een rijtje flatgebouwen, van die typische sociale huur flatgebouwen. Lelijk zijn ze, maar ze hebben ook wel iets aandoenlijks met hun felblauwe en limegroene kozijnen en deuren. Ik weet niet waarom ik niet kan slapen. Al jarenlang kan ik vaak niet slapen en al jarenlang vraag ik me af waarom dat zo is. Mijn moeder zegt dat ik te veel nadenk en te weinig beweeg. Het is koud buiten, eigenlijk te koud om in
een vest en op sokken op het balkon te staan. Maar kou rookt lekkerder. Door kou lijkt het wel alsof de dense rook verder je longen in glijdt dan normaal. Wanneer je die rook weer uitblaast ontstaat er en dikke witte sliert in de lucht. Ik hoop altijd dat die dikke witte rook de antwoorden op mijn vragen zal uitspellen, maar tot nu toe bleek de rook nooit meer te zijn dan rook. Ik hoor de kerkklokken vanaf het plein achter het flatgebouw één keer slaan. Ik vraag me af of dat betekent dat het half vier of half vijf ’s ochtends is. Slapen zal ik waarschijnlijk niet vannacht. Ik voel de koude tocht door mijn dunne pyjamabroek trekken en ik ril. Ik ril door de kou, maar ook door de gedachte dat ik nu twintig ben en nog steeds geen idee heb wie ik ben of wat ik wil met mijn leven. Waar ik nu woon waait het altijd. Tegenover me staat een dunne boom zonder bladeren, hij deint zachtjes mee op de wind. De wind zingt tussen de gebouwen en suist me om de oren. Het heeft iets dreigends maar ook iets
magisch. Ik voel tranen in mijn ogen opwellen. Wanhopig probeer ik aan het gezang van de wind een boodschap te ontfutselen, maar hoe langer ik ernaar luister hoe vreemder het gaat klinken. Met mijn hoofd in mijn schouders sta ik ineengedoken te rillen op het balkon. Ik voel door mijn hele lichaam dat het veel te koud is om nu buiten te staan in mijn pyjama maar het kan me niet schelen. Ik vouw mijn bovenlichaam over de balustrade en laat mijn hoofd naar beneden hangen. Langzaam voel ik meer bloed naar mijn hoofd stromen en dat kalmeert me. In een ruk trek ik mezelf weer overeind en de deinende boom voor me duizelt. “Het meest romantische dat iemand tegen je kan zeggen is dat je een wandelende dichtregel bent.” schrijf ik die nacht op een stukje oude krant. De dagen daarna word ik nerveus. Ik slaap weinig en ik eet slecht. Ik spit de stapeltjes papier op mijn bureau door en gooi alles weg waarvan ik denk dat het irrelevant is. Een
uur later haal ik de documenten weer uit de papierbak uit angst iets belangrijks over het hoofd te hebben gezien. In mijn hoofd herhaal ik telkens krampachtig alles wat ik in huis heb en bedenk ik wat ik wanneer op ga eten en in combinatie waarmee. Ik reken uit hoeveel calorieën ik mijn lichaam in jaag als ik me aan deze planning zou houden. Uiteindelijk eet ik alleen pasta met diepvriesspinazie. Als ik op mijn tenen ga staan kan ik vanaf mijn balkon op een schoolplein kijken. Ik tel hoe veel kinderen een rode jas hebben. Het zijn er verrassend weinig. Ik rol shagjes van een oud pakje tabak dat ik gevonden heb in de boekenkast. Ik controleer mijn sigaretten op de juiste dikte en vorm en alle afwijkende stop ik in een bekertje. Op de zevende dag van mijn waanzin besluit ik mijn brievenbus te legen. Tussen een stapel Parools en een aantal aanmaningen van de Gemeente Belasting vind ik een brief. Ik herken meteen het schuine handschrift op de envelop. De kranten kletteren op de
absint nummer 12 — 2014
23
Jessica Kuitenbrouwer
proza (vervolg)
Wanneer hij het eindresultaat met chocolade overgiet en vervolgens ook nog eens met poedersuiker bestuift, lijkt het even alsof ik een soort treurigheid in zijn ogen lees. betegelde vloer en gemeentepost vliegt tegen de muur. Ik hoor enkel ruis en mijn beeld wordt wazig. Het enige waar mijn ogen zich op willen richten is mijn naam in zijn handschrift. Met mijn handen in mijn vette haar en een sigaret in mijn mondhoek zit ik onderuitgezakt aan de keukentafel. Ik voel mijn telefoon in mijn vestzak afgaan. Het trillen van mijn Samsung verwart me. Het duurt even voordat ik doorheb waar het vandaan komt. Wanneer ik stuntelig met mijn ene hand mijn sigaret uit mijn mondhoek pluk en met de andere mijn telefoon opvis zie ik dat Kaat me belt. Haar Facebookfotootje op het scherm lacht naar me. Ik druk mijn sigaret uit en sla een sjaal om mijn nek, schiet snel in mijn sneakers en gris mijn sleutels van het bureau. Ik ren de zes trappen naar beneden en spring op de fiets. Het regent een beetje. Doorweekt kom ik aan bij Kaat. Ik gooi mijn fiets in het plantsoentje voor haar huis en ren het trappetje naar één hoog op. Wanneer
24
absint nummer 12 — 2014
Kaat de deur opentrekt val ik haar meteen om de hals. Ze vraagt waar ik opeens vandaan kom en waarom ik er zo slecht uitzie. Ze geeft me een handdoek en ik plof op haar zachte Ikeabank neer. Ik krul me op in een hoekje van de bank terwijl Kaat thee zet. Kaat heeft een televisie. Ik niet. Ik zap naar TLC en staar gebiologeerd naar de gillende vrouwen op jacht naar hun perfecte bruidsjurken. Na een paar minuten komt Kaat de kamer weer binnen. Ze gaat op de salontafel voor me zitten en klikt de tv uit. “Hey! Daar keek ik naar.” “Stel je niet zo aan. Ga eens rechtop zitten. Ik snap dat je weer in een van je episodes terecht bent gekomen, maar in mijn huis ga je niet als een soort natte hond op de bank liggen, oké?” Beteuterd klauter ik uit de bank omhoog. Kaat reikt me een kop thee aan. Met mijn ellebogen op mijn knieën steunend blaas ik in de hete vloeistof. “Welk boek was het deze keer? Catcher in the
rye?” “Nee.” “Wat dan wel?” “Platform van Houellebecq.” “Waarom lees je ook uitsluitend van die cynische shit. Je weet wat het met je doet.” “Ik lees die boeken omdat ik me erin herken ja. En dat is inderdaad soms wat confronterend, maar vooral heel troostrijk.” “Oh dus jij identificeert je met een gefrustreerde hoerenloper van middelbare leeftijd, met daddy issues en een lul die naar kaas ruikt?” “Je hebt het gelezen.” “Natuurlijk heb ik het gelezen. Ik moet me toch voorbereiden op al jouw mogelijke tirades?” “Probeer je nou met deze belachelijke retorische vraag een grapje te maken?” “Drink je thee op, trut.” Gehoorzaam neem ik een slok van mijn thee. “Hou je nog van me?” “Natuurlijk hou ik nog van je. Na twaalf jaar
kan ik niet opeens niet meer van je houden. Ik ben wel pissig. Ik maak me zorgen om je. Je stort jezelf zo in ellende de hele tijd.” “Je klinkt net als mijn moeder.” “Dan heeft zij in dit geval gelijk. Kom op, El. Breng de zaken eens een beetje in perspectief.” “Laat me dan ook gewoon naar TLC kijken! Dan kan ik leren hoe ik een ongecompliceerde robot word.” Kaat lacht. Ze komt naast me zitten op de bank. Ik drink snel mijn thee leeg en nestel me weer in mijn hoekje. Dit keer leg ik mijn hoofd aan de andere kant neer, in de schoot van Kaat. Daar voel ik me veilig. Ze aait me over mijn natte haar. Ik begin zachtjes te huilen. “Ik weet het allemaal niet meer.” snik ik. “Dat zie ik.” “Het spijt me dat ik je zo tot last ben.” “Je bent me niet tot last. I owed you one. Of nou ja, meerdere.” Ik gniffel een beetje door mijn tranen heen.
“Weet je nog die ene keer dat jij per ongeluk je duim in iemands neus stak in die club en dat ik toen aan die kerel moest uitleggen dat je het niet expres had gedaan zodat jij snel weg kon rennen en hij kwaad op mij werd omdat ik je had laten ontsnappen?” “Lolbroek. Dat ik nu weer een beetje ontdooid ben betekent niet meteen dat je me aan pijnlijke dingen mag herinneren.” “Waar is Gie?” “Bij pa en ma.” “Gelukkig maar.” “Hoezo?” “Heb ik je even helemaal voor mezelf.” Ik graai naar de afstandsbediening en zet de televisie weer aan. We zappen naar 24kitchen. Aandachtig bestuderen we hoe Rudolph van Veen in zijn perfecte keuken een heel ingewikkelde taart maakt. Het is een heel spektakel. Hij heeft allemaal verschillende bekertjes en kommetjes en wel drie verschillende ovenschalen, waar hij drie verschillende taartlagen in bakt. Wanneer hij
het eindresultaat met chocolade overgiet en vervolgens ook nog eens met poedersuiker bestuift, lijkt het even alsof ik een soort treurigheid in zijn ogen lees. Ik heb met hem te doen. Daarna kijken we naar Royke Donders en zijn kledingwinkel en lachen we om Snog, marry, avoid met Patty Brard. Die avond bestellen we pizza en slaap ik in het bed van Kaat.
absint nummer 12 — 2014
25
poëzie
Laura van der Haar
grasnachten verlanden doe je buiten liefst op blote voeten maar wie bruin wil worden heeft tijd nodig schrapen in aarde van iets levends de graat draaien vuil onder je nagels je kunt het je eigen maken door erbij te blijven staan er zo lang op te stampen dat het niet meer kraakt bomen
poëzie
Vicky Francken
afweer Het is weer de tijd van het jaar. Gevaar gaat ons voor en we volgen. De krant slaat op hol van de holsters. De wetenschap barst, het riool loopt weer vol. We tellen de ribbenkant van verwarring. Het schoolbord wijst aan waar het misging, de vergelijking liep mank en het ontbrak ons aan spalk. Wat moeten we beginnen? Ik kus het buskruit uit je haar. We fuiven en verstijven. Wuiven en blijven.
met hun verdomde grip op de grond hun constante drinken hun benijdenswaardige gewoonte naar het licht toe te gaan
26
absint nummer 12 — 2014
absint nummer 12 — 2014
27
poĂŤzie
C.D.
Ach ik kende een meisje Een huid zo dun en kwetsbaar Twee ogen zo groot en rond Velletjes aan haar vingers. Ze pulkte eraan Haar navel was verzonken 10 tenen van marsepein Of een zuurstok, met de kleur roze Maar haar billen, wat heet: wat een kont! Het meisje lachte mooi Huilen deed ze net zo vaak Soms vaak ook tegelijk Ik wist niet wat ik daar van vond Het meisje is nu ik weet niet waar en hoe Ze is verdwenen, foetsie boem Net als ik, de jongen van toen.
Absint is altijd op zoek naar interessante inhoud! Heb jij een gedicht, een verhaal, een interview, een recensie, een reportage van je recente expeditie naar de Zuidpool, een analyse van het gebruik van onbepaalde lidwoorden in het Indo-Europees of iets anders wat je graag met de wereld wil delen? Stuur het naar redactie@tijdschriftabsint.nl en wie weet ben je binnenkort publicerend auteur!
28
absint nummer 12 — 2014
Lisa van Campenhout
feature
Hoe overleef ik Oorlogswinter?
“Weet je waar je je scriptie over moet schrijven?” vroeg mijn moeder. Mijn moeder is lerares op een basisschool en lid van Absint vanaf het eerste uur, hoewel ze altijd zegt dat ze er niets van snapt. “Over kinderboeken. Over dat kinderboeken steeds makkelijker worden.” Ah ja, de teloorgang van de literatuur. Een onderwerp waar veel neerlandici de kriebels van lijken te krijgen, maar mijn moeder en ik nog lang niet. Toen zij op de middelbare school zat, moest ze veertig boeken voor Nederlands lezen, waarvan vijftien voor haar
30
absint nummer 12 — 2014
‘speciaal onderwerp’, Louis Couperus. Volgens mij heb ik in de bovenbouw nog geen tien boeken voor mijn lievelingsvak hoeven lezen, en ook al studeer ik nota bene Nederlands, vijftien boeken van Couperus doorwerken lijkt me echt een hel. Niet alleen het uitgebreide leesonderwijs is de afgelopen veertig jaar flink geslonken, ook het lezen op zich speelt een steeds kleinere rol in ons leven. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau is gebleken dat Nederlanders sinds 1975 veel minder zijn gaan lezen. Waar schoolgaanden en studenten in 1975 nog 4,6 uur per week met hun neus in de boeken zaten, lazen hun kinderen in 2000 wekelijks nog maar 1,5 uur. Het SCP heeft geen duidelijke statistieken over hoe het lezen deze leeftijdsgroep anno 2014 vergaat, maar vertelt wel dat het aantal leesuren tussen 2006 en 2011 onder iedere bevolkingsgroep wederom is gedaald. Niet zo vreemd, met al die andere dingen die er tegenwoordig allemaal te doen zijn. Ik zou ook meer lezen als ik het niet zo druk had met het bijhouden van mijn Twitterfeed en het aanklikken van middelmatig geschreven blogs over groene smoothies. Zonde? Een beetje, maar niet zonde genoeg om mijn smartphone uit te zetten.
Opgroeien met technologie heeft natuurlijk ook veel voordelen, al kunnen wetenschappers het op dit moment nog niet eens worden of we met al die schermpjes en wifi nou supermensen of kasplantjes aan het creëren zijn. Dat wij minder lezen, bewijst op zich helemaal niets over dat (jeugd)literatuur gemakkelijker zou zijn geworden. Het zou geen onlogisch gevolg zijn: iemand die veel gamet, kan immers ook moeilijkere spellen spelen dan iemand die nog nooit een gamecontroller heeft aangeraakt. Lezen vergt trainen. Maar of jeugdliteratuur echt gemakkelijker is geworden, is om een heleboel redenen niet zo eenvoudig te zeggen. Ten eerste omdat de grens tussen kinderboeken en boeken voor volwassenen lang niet altijd even duidelijk is. En als je het gaat onderzoeken, waar moet je dan op letten? Je zou kunnen kijken naar de schrijfstijl, naar of de tekst vragen beantwoordt of oproept, of het je aan het denken zet of dat alles al voorgekauwd is. Maar iets wringt. Stellen dat jeugdliteratuur simpeler wordt, neigt naar het geven van een waardeoordeel – en dat mag niet in een onderzoek, hè. Hoewel ‘eenvoudig’ en ‘complex’ geen waardeoordelen op zich zijn, is het natuurlijk een aardig evidente binaire oppositie. Daarbij is het onderzoeksgebied ‘jeugdliteratuur’ nogal groot: ga je kijken naar alle kinderboeken die ooit verschenen zijn? Of naar boeken die de laatste jaren (Nederlandse) prijzen hebben gewonnen?
En ga je dan voor Griffels (prijzen die zijn toegekend door volwassenen) of voor bijvoorbeeld de Prijs van de Nederlandse Kinderjury (waar kinderen hun favoriete boeken mogen kiezen)? Volwassenen zien een andere canon dan de jeugd. Eén blik op de Kinderjurywinnaars van de afgelopen vijftien jaar en je ziet direct dat kinderen jaar in jaar uit Paul van Loon en Francine Oomen bekronen. Een Griffel heeft dit tweetal echter nog nooit in ontvangst mogen nemen. Nee, een goed overzicht maken is zo makkelijk nog niet. Gelukkig maar dat mijn bachelorscriptie achter de rug is en mijn masterscriptie nog niet in zicht. Het enige dat we nu met zekerheid kunnen zeggen, is dat er minder gelezen wordt. Weet je trouwens wat kinderen ook niet meer doen? Schrijven met de hand. En dat terwijl dat zo goed is voor de ontwikkeling van hun fijne motoriek en cognitieve functies. Dat moeten ze nu missen, onze geneeskundigen, brandweermannen en politici van de toekomst. Maar daar krijgen ze wel weer andere hersenconnecties voor in de plaats. Opgroeien met technologie heeft natuurlijk ook veel voordelen, al kunnen wetenschappers het op dit moment nog niet eens
worden of we met al die schermpjes en wifi nou supermensen of kasplantjes aan het creëren zijn. De peuters van nu kunnen in ieder geval heel andere dingen dan wij op hun leeftijd. Laatst verscheen er in de LINDA. (nummer 114) een stuk over tweejarigen die met de iPad naar opa en oma belden en verslaafd waren aan Candy Crush. Hun ouders waren deels bezorgd, deels in hun nopjes: “Alles gaat via schermen. Als het zou kunnen, zou ik mijn kinderen opvoeden zónder, maar ik weet dat dat heel dom zou zijn. Als ze er niet mee leren omgaan, kunnen ze straks niets in deze wereld”, aldus de moeder van de tweejarige Bo. De moeder van de even jonge Daan is al wat zekerder van de high tech-zaak: “Er zijn mensen die zeggen dat iPads niet goed zijn voor kinderen. Maar ik geloof dat dit de toekomst is. Daan houdt niet van puzzels en leesboekjes, dus als hij het met de iPad wel leert, waarom zou ik er dan moeilijk over doen?” En geef haar eens ongelijk: in deze wereld van vraag en aanbod zou het vrij zinloos zijn om te oordelen voordat je weet wat de langetermijngevolgen zijn. Ondertussen wordt er nog wel een heleboel geoordeeld, daar niet van. Zo verklaarde schrijver Jan Terlouw onlangs in Vooys (jaargang 31, nummer 3/4) dat hij zich ernstig
absint nummer 12 — 2014
31
Lisa van Campenhout
zorgen maakt over de toekomst van het lezen. “Tegenwoordig is het steeds makkelijker om de geschiedenis niet meer te kennen. […] Kinderen weten steeds minder waar ze vandaan komen”, aldus de schrijver met een heleboel Griffels op zijn naam. Doordat we continu gebruikmaken van apparaten waarvan we de werking niet meer kunnen begrijpen, worden we – aldus Terlouw – niet langer gedwongen om ons “de dingen” echt eigen te maken. In het nummer van LINDA. waarin ik vol ongeloof en met een tikkeltje afkeur (en dan weer afkeur om mijn eigen afkeur) las over die iPad-peuters, pleit Maurice de Hond in een interview juist voor een multimediale opvoeding en nieuwe manieren van onderwijs. Volgens hem bereidt ons huidige onderwijsstelsel de jeugd voor op de wereld van gisteren, in plaats van op de wereld van 2030. Nu weet ik niet hoe hij kan weten wat wij over vijftien jaar allemaal moeten weten (de eerste glazen bol die de toekomst kan voorspellen, moet nog worden uitgevonden),
32
absint nummer 12 — 2014
feature (vervolg)
maar volgens De Hond ben je gewoon conservatief als je dit niet snapt. ‘Conservatief ’, een woord dat stiekem al door mijn hoofd schoot bij het lezen van de uitspraken van Terlouw. Maar zoals de schrijver van Oorlogswinter zelf al tegen de interviewers van Vooys zei: “Dat is misschien wel oudemannenpraat, kun je zeggen, maar niet per se onzin!” Terug naar de Nederlandse Kinderjury. Dat er anno 2014 minder gelezen wordt, betekent natuurlijk niet dat de jeugd helemaal niet meer leest. Kinderjury-coryfeeën Paul van Loon en Francine Oomen hoeven zich geen seconde te vervelen. Naast het in sneltreinvaart blijven uitbrengen van nieuwe boeken schreef Van Loon een paar jaar terug het scenario voor een attractie voor de Efteling, waar ook wel eens heuse Dolfje Weerwolfje-dagen worden gehouden. Dolfje Weerwolfje (hoofdpersoon uit de gelijknamige serie over een jongetje dat ontdekt dat hij een – overigens ontzettend knuffelbare – weerwolf is), wordt ook ingezet voor een
project van Stichting Lezen en Schrijven. Lezen en schrijven met Dolfje Weerwolfje is opgericht om, jawel, kinderen aan het lezen en schrijven te krijgen. Oh, en wist je dat Dolfje ook zijn eigen tijdschrift heeft? Met dit laatste is hij overigens niet uniek in kinderboekenland: op de Hoe overleef ikserie van Francine Oomen is ook een magazine gebaseerd. Hoewel de boeken uit deze serie gaan over de (overigens onuitstaanbare) puber Rosa, zijn ze vooral populair bij iets jongere lezers. Tot een zekere leeftijd is immers niets heerlijker dan lezen over het wel een wee van ‘grote kinderen’. Jezelf dik vinden, e-mailen met je gay BFF, je benen scheren, straf krijgen van je verschrikkelijke stiefvader: allemaal dingen die je zomaar eens zouden kunnen overkomen als je een tiener bent. Geen wonder dus dat al die elfjarigen naar de HOI-film gaan, (spaarzaam) schrijven met HOI-pennen in hun HOIagenda’s en HOI-memorysticks in hun laptop stoppen. In 2007 won Hoe overleef ik (zonder) liefde? de Prijs van de Nederlandse Kinderjury. Het juryrapport luidde: “Weer een lekker leesboek over Rosa. Dit keer over hoe zij de liefde moet overleven. Dit boek is, net als de andere boeken van Francine Oomen, één met goed lopende zinnen die makkelijk weglezen. [...] De meiden in de Senaat herkennen zich in Rosa en leven met haar mee. En de jongens? Tsja, voor jongens is het een handig boek. Want zo zei een van de jongens in de Senaat: ‘Meiden hebben een rare smaak. Maar door dit boek snap je dat beter.’”
Eén van de getipten voor deze prijs was overigens Carry Slee met Lover of Loser, ook een boek dat niet gespeend is van enig drama: hierin vinden we zoal misbruik en loverboys. Uit het juryrapport: “Het is goed dat je door dit boek nu al leert, wat je later moet weten. Dan kan je je alvast voorbereiden.” Verder vond de Senaat dit boek wel wat te heftig voor kinderen van tien jaar en verzocht Slee een boek te schrijven dat beter toegespitst is op deze leeftijdsgroep. De andere net-niet winnende boeken waren een ander Carry Slee-boek (de filmeditie van Afblijven), 100% Lola (een iets minder dramatisch boek over het leven van de hedendaagse tiener) door Nikki Smit, en een boek waarvan het onderwerp enigszins afwijkt van de rest: Onder Vuur van Arend van Dam. Dit boek gaat over de Tachtigjarige Oorlog. Volgens het juryrapport vonden kinderen het superspannend, maar hadden ze best wel wat meer willen lezen over de achtergrond van de Tachtigjarige Oorlog. Terlouw kan zijn hart ophalen: er bestaan nog kinderen die wat van de geschiedenis willen weten! Goed, de Senaat van de kinderjury maakt gemiddeld waarschijnlijk iets meer leesuren dan hun leeftijdsgenootjes, en goed, de tienjarigen uit 2007 hadden als peuter nog geen iPad, maar ik durf te wedden dat ze het tijdperk van de inbelverbinding al niet meer bewust hebben meegemaakt. Van alle genoemde boeken in het juryrapport ligt Onder Vuur van Van Dam het verst van de belevingswereld van de kinderen en de schrijver zelf af. Daarentegen is
Oorlogswinter van Jan Terlouw wel deels autobiografisch. In het interview met Vooys vertelt Terlouw dat hij zijn eigen herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog heeft vermengd met de verhalen die hij van anderen hoorde. Zo blijft dit boek dicht bij zijn eigen wereld. Francine Oomen doet in feite hetzelfde: haar jeugd was eenzaam en onzeker, wat telkens terugkeert in haar boeken. In een interview met het blad Happinez uit 2009 vertelt ze: “Groeien doet vaak pijn en het is fijn om te weten dat je niet alleen bent. Wat ik kinderen via mijn boeken wil meegeven is hoe belangrijk het is in jezelf te blijven geloven en niet bang te zijn.” Natuurlijk heeft Oomen niet alles meegemaakt wat Rosa heeft moeten doorstaan (dat Terlouw als kind eigenhandig een einde zou hebben gemaakt aan de Tweede Wereldoorlog zou nog geloofwaardiger zijn) maar als je het zo bekijkt, hebben Oorlogswinter en de Hoe overleef ik-serie een belangrijk ding met elkaar gemeen: de jeugd van de auteur was het referentiekader.
Hiermee wil ik overigens niet weerleggen dat de kinderboeken van tegenwoordig makkelijker zijn dan die van vroeger – dat zou nog steeds goed kunnen. Gemeenschappelijke kenmerken of niet, tijden veranderen. De meeste mensen die ik over dit onderwerp spreek, zeggen echter dat het geen zin heeft om dit te onderzoeken, en dat je beter kunt kijken naar hoe jeugdliteratuur verandert. Dit is eveneens een interessant onderwerp en lijkt mij persoonlijk ook een stuk vruchtbaarder. Maar de vraag of iets nou echt eenvoudiger is geworden, blijft me interesseren. Want het zou toch best kunnen? In ieder geval ben ik razend benieuwd naar welke boeken over acht jaar favoriet zullen zijn bij onze iPad-peuters, als zij al iets lezen. Hopelijk willen mijn kinderen later nog wel voorgelezen worden. En anders is er tegen die tijd vast wel een leuke Dolfje Weerwolfjeapp op de markt.
absint nummer 12 — 2014
33
Sybren Spit
taalkundige reportage
#teamsterkewerkwoorden Afgelopen 15 maart verscheen op de Speld een artikel waarin werd beargumenteerd dat zwakke werkwoorden door middel van krachttrainingen sterk zouden moeten worden. Is dat een absurd idee, of wellicht toch mogelijk? En: welke zwakke werkwoorden zouden volgens de student Nederlands als eerste aan zo’n krachttraining moeten worden onderworpen? Elders in de Absint die u nu in uw handen hebt, kunt u lezen dat sterke werkwoorden, met een onregelmatige verleden tijd, zwak kunnen worden en dat de verleden tijd voor die werkwoorden in de loop van de tijd volgens de vaste regels wordt gevormd. Dit betekent dat de klinkerverandering waaraan de verleden tijd kan worden herkend overgaat in het toevoegen van de verledentijdsuitgang -de(n)/-te(n). De reden hiervoor is dat we voor sterke werkwoorden speciaal moeten onthouden dat ze een onregelmatige verleden tijd hebben. Als sterke werkwoorden niet vaak genoeg meer voorkomen in het taalaanbod, is het voor de taalwerver steeds moeilijker te onthouden dat deze werkwoorden een onregelmatige verleden tijd hebben. Hij zal de sterke werkwoorden dan eerder op een regelmatige manier gaan vervoegen en zo wordt op den duur zo’n werkwoord zwak. Volgens sommigen is dat zonde, zo vindt derdejaars studente Nederlands Elisa Harderwijk “woei wel echt leuker dan waaide”. Jammer genoeg verdwijnen sommige vormen/sterke werkwoorden en daar kunnen we niet zo veel aan doen, maar “woei zou wel moeten blijven”. Deze specifieke
34
absint nummer 12 — 2014
verandering lijkt zelfs al zo’n 150 jaar geleden ingezet te zijn, blijkt ook uit Multatuli’s Max Havelaar, waar we op bladzijde 5 het volgende kunnen lezen: “Toen onlangs op de Prinsengracht myn hoed te-water woei Frits zegt: waaide - heb ik den man die hem my terugbracht, een dubbeltje gegeven, en hy was tevreden.” Desondanks pleit Elisa voor een wanhoopsoffensief om de onregelmatige vorm te blijven behouden: “#teamwoei”. De studente Nederlands gaat echter niet alleen op de bres voor sterke werkwoorden die aan het afzwakken zijn, maar ook voor volstrekt nieuwe verledentijdsvormen. Eerstejaarsstudente Elianne Koolstra ziet graag een nieuwe verleden tijd bij het woord fietsen: “Foets. Sterke werkwoorden zijn vaak veelgebruikte woorden, dus dat lijkt me logisch. Bovendien gebruik je in Amsterdam vaak het werkwoord fietsen.” Ook twee jaarlagen hoger wordt nagedacht over nieuwe vormen. Kim Schoof stelt het volgende voor: “Kunnen we naar analogie van waaien en woei, niet ook groei als verleden tijd bij graaien gebruiken.” Voor eventuele ambiguïteit is ze niet bang. “Als je graait, dan groei je. Je bent of hebt immers meer dan je eerst was of had.” Het is niet eens zo heel gek om de
Woei is een soort onomatopee. Woeeeei! klinkerverandering die optreedt bij het vormen van een verleden tijd te associëren met een betekenisverschuiving. Zo definieert Battus in zijn Opperlandse taal- & letterkunde de ‘wet van wit en wat’. Deze wet beschrijft hoe een logische betekenisverandering zou kunnen optreden door enkel het veranderen van de klinker in het werkwoord. Om dit te illustreren gebruikt hij onder andere de volgende voorbeelden: “Ik lig = mijn lichaam bevindt zich in horizontale toestand, ik leg = ik zorg dat iemand anders in horizontale toestand geraakt, ik zorg dat iets ligt. Ik lag = ik bevond mij in de horizontale toestand, de consolidatie van liggen en leggen” en “Drink = neem vloeistof in de mond, en slik in. Drenk = zorg dat iemand anders vloeistof in de mond neemt, en inslikt, drank = vloeistof die in de mond wordt genomen en ingeslikt.” Verandert het woord met de ‘i’ in het woord met de ‘e’, dan zorgt dit voor een woord dat de volgende betekenis heeft: “zorgen dat iemand anders doet wat het i-woord aangeeft.” Wordt diezelfde klinker een ‘a’, “dan ontstaat een woord dat de consolidatie is van de handeling die i-woord en e-woord aangeven”. In sommige gevallen, zoals bij liggen, kan zo’n
klinkverandering een verledentijdsvorm creëren die dus de consolidatie is van de tegenwoordige tijd. Eenzelfde verschuiving treedt ook op wanneer we groei als verleden tijd van graaien zouden gaan gebruiken. Groeien is volgens Kim namelijk ook een soort consolidatie van graaien. Er is kortom al een aantal nieuwe sterke werkwoordsvormen voorgesteld, maar is het eigenlijk wel reëel om te verwachten dat we die ook ooit zouden kunnen gaan gebruiken? We hebben immers gezien dat sterke werkwoorden als ze niet vaak genoeg meer voorkomen af kunnen zwakken, maar zou de krachttraining van de Speld tot de mogelijkheden behoren? Jazeker! Jan Don legde een kleine twee jaar geleden in Absint 5 al uit hoe zo’n verandering tot stand komt: “Om dat te begrijpen doen we een klein experiment. De instructie is heel eenvoudig: vul de juiste werkwoordsvorm in. We grijken nu al heel de dag. En gisteren …… ik ook al. Er is een kans dat een deel van jullie op de stippeltjes het woord greek invult.” Dit kleine experimentje, in vele varianten uitgevoerd,
toont dat mensen werkwoorden onregelmatig zullen vervoegen, zodra ze maar genoeg lijken op reeds bestaande onregelmatige werkwoorden. Wanneer een bepaalde klinker bij veel werkwoorden in de verleden tijd verandert, dan is de kans aanwezig dat dezelfde klinkerverandering ook op kan treden bij werkwoorden die vooralsnog regelmatig worden vervoegd. “Kennelijk is deze combinatie van kenmerken voldoende om [een zwak werkwoord] (althans, voor sommige sprekers) in het onregelmatige patroon te schuiven.” Als vervolgens maar genoeg mensen dit overnemen, burgert de nieuwe sterke vorm vanzelf in. De krachttraining is dus zeker niet onrealistisch en ook Charlotte Osté, een van de schrijfsters van het stuk dat uitlegt hoe sterke werkwoorden juist zwak kunnen worden, voelt wel wat voor het versterken van sommige werkwoorden. “Rijmen zou best de verleden tijd reem mogen hebben. Het werkwoord gaat al over de klankeigenschappen van woorden, dan moet het zelf ook wel enigszins bijzonder zijn.” Ook de voorkeur van Elisa voor woei kwam voort uit esthetische overwegingen. “Woei is ook een soort onomatopee. Woeeeei!” Voor Elianne spelen
andere overwegingen een rol bij het versterken van een zwak werkwoord. Bij de nieuwe verleden-tijdsvorm van fietsen is de keuze voor deze vorm eerder op praktische gronden gebaseerd. “Foets is ook korter dan fietste.” Voor Kim is het ook duidelijk welke voordelen zo’n sterke vorm heeft. “Door het veranderen van enkel de klinker, ontstaat een hele nieuwe betekenis die logisch uit de oorspronkelijke vorm voortkomt.” Op het P.C. Hoofthuis is kortom een eenduidig geluid te horen. De krachttraining voor zwakke werkwoorden waar professor De Bree op de Speld een betoog voor hield, is helemaal zo gek nog niet. Bovendien zou het niet alleen moeten gebeuren omdat het mooi is, maar zou het zomaar ook nuttig kunnen zijn. De boodschap is dus duidelijk: hup zwakke werkwoorden, op naar de sportschool!
absint nummer 12 — 2014
35
Douwe Brouwer
feature
Op zoek naar Japicx Sinds de dag dat mijn ouders hadden besloten mij Douwe te noemen, kreeg ik een bijzondere verhouding met Friesland. In mijn geboorteplaats Almere werd ik door mijn niet-creatieve jeugdvriendjes vaak gewezen op het feit dat mijn naam kon worden toegepast als een werkwoord. Ook werd ik vaak geassocieerd met koffie. Aangezien ik nog niet in staat was om zelf een passend repliek te geven van deze gemakkelijke constateringen, vroeg ik aan mijn moeder wat mijn naam precies betekende. Terloops maakte ik de opmerking of ik mijn naam kon veranderen in Karel (ik was destijds nog geobsedeerd door de Franse koning). Mijn lieve moeder stelde mij gerust: “Als iemand weer woordgrappen maakt, zeg jij dat jouw naam ‘vredesduif ’ betekent in het Fries!” Ik was niet erg onder de indruk, want de vredesduif dwong in mijn ogen alles behalve respect af. Hij kwam altijd pas ná het oorlogsgeweld aanfladderen met zijn takje. Gelukkig waren er geen kakkers in mijn omgeving die Arend heetten. Later realiseerde ik me dat de naam goed paste bij mijn pacifistische levensvisie. De Friese identiteitscrisis was voorbij, zelfs toen ik laatst op internet ontdekte dat mijn naam simpelweg ‘duif ’ betekende en ik
36
absint nummer 12 — 2014
De Canon van Friesland omvat de belangrijkste onderwerpen die de noordelijke provincie te bieden heeft, zoals Abe Lenstra en de Elfstedentocht. daardoor onbedoeld werd geassocieerd met de vliegende straatratten die mij terroriseerden als ik op een terras patat zat te eten. Na vele anonieme jaren in Flevoland werd mijn literaire levensvlam gedurende het begin van de opleiding Nederlandse taal en cultuur aangewakkerd door de historische Nederlandse letterkunde uit de Gouden Eeuw. Sindsdien verzamelde ik bloemlezingen, facsimile’s en andere boeken die mij een inkijk gaven in de letterkunde van het Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Hoe meer ik mijn kamer vulde met de vaak muffe (maar tegelijkertijd zo lekker ruikende) boeken, hoe meer ik besefte dat één gebied bijna alle pagina’s opeiste: Holland. Natuurlijk woonden in dit gebied onder andere Vondel, Bredero, Huygens, Hooft, Vossius, Grotius (ja, die van slot Loevesteijn) en Luyken, maar de verhouding was volledig zoek. Ik zocht naar representanten van andere provincies. De Zeelander Jacob Cats en de in Deventer geboren Jacobus Revius waren de voornaamste tegenhangers van de Hollandse dominantie. De vertegenwoordiger van Drenthe ontging mij. Plotseling werd ik weer geconfronteerd met mijn wond op de ziel. Wanhopig zocht ik
naar de Friese Vondel. Vroeger moest men naar de dichtstbijzijnde bibliotheek; nu kon ik binnen enkele seconden mijn antwoord vinden. Na het intikken van de juiste trefwoorden verscheen de naam Gysbert Japicx op mijn scherm. Tot mijn schaamte moest ik concluderen dat ik nog nooit van hem had gehoord. Dit was zijn omschrijving op de bekende website die pretendeert de encyclopedie te vervangen en veel weerstand oproept bij meerdere docenten: Gysbert Japiks (ook: Gysbert Japix, Gysbert Japicx, Gijsbert Japiks, Gijsbert Jacobs) (Bolsward, 1603 - aldaar, 1666) is de bekendste Friese renaissanceschrijver. Hij is één van de historische onderwerpen in de Canon van Friesland. De Canon van Friesland omvat de belangrijkste onderwerpen die de noordelijke provincie te bieden heeft, zoals Abe Lenstra en de Elfstedentocht. Er zijn geen andere schrijvers die Gysbert Japicx vergezellen op de erelijst. Ik concludeerde dat Japicx van ongekende klasse moest zijn in het Friese taalgebied. Met goede moed raadpleegde ik mijn naslagwerken.
Op dat moment ontstonden er problemen. In de loop der maanden ontwikkelde ik een vaste – en naar mijn mening succesvolle volgorde om kennis te maken met nieuwe auteurs. Allereerst maakte ik gebruik van Geschiedenis van Nederlandse literatuur van Brandt Corstius, mijn favoriete Prisma-boek. Ik bladerde snel door het personenregister, maar er was geen Fries te vinden tussen Muus Jacobse en A. Jarry. De volgende stap was het raadplegen van Winkler Prins lexicon van de Nederlandse letterkunde, een boek waarvan ik de indruk had dat zelfs René van der Gijp werd vermeld, mits het boek was geactualiseerd. Ook hier was Japicx veroordeeld tot de anonimiteit. Het was tijd voor grof geschut. De planken uit mijn boekenkast slaakten een zucht van verlichting toen ik het magnum opus van de nationale letterkundige geschiedschrijving tevoorschijn haalde: De letterkunde van renaissance en barok, het zevende deel uit de serie Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Zoals vanouds werden de treurspelen van Vondel de hemel in geprezen, maar zijn Friese tijdgenoot bleek onvindbaar. Ook het Handboek tot de
geschiedenis der Nederlandse letterkunde van Gerard Knuvelder bood geen soelaas. Ik werd wanhopig. In Disneyfilms kregen de protagonisten vaak hulp van buitenaf als zij een ferme tegenslag moesten verwerken. Met deze constatering viste ik in mijn directe omgeving naar wijze woorden, maar niemand wist wie Japicx was. Misschien moest ik de vergelijking met de tekenfilms niet al te letterlijk nemen. In een innerlijke monoloog stelde ik mijzelf de vraag: wie of wat symboliseert kennis over boeken? Ik besefte op dat moment dat ik in mijn hoogmoed de bibliotheek was vergeten, een fatale beginnersfout bij het zoeken van bronnen. Ik had geen tijd te verliezen. Op naar de bibliotheek!
Hiep hiep, naar de bieb Sinds het feit dat Bonifatius in zijn laatste missie over Almere voer om zonder succes de Friezen te bekeren, kreeg de latere verrezen stad een slechte naam. De gemeente wilde dat veranderen door een nieuwe bibliotheek te laten verrijzen op het poldergrond, genaamd: de nieuwe bibliotheek. Hier kon geen onduidelijke communicatie van de
absint nummer 12 — 2014
37
feature (vervolg)
Douwe Brouwer
Ook was Klaas Bruinsma betrokken bij dit boek, maar ik hoopte vurig dat het een naamgenoot betrof. overheid worden verweten, maar bevatte de nieuwe bibliotheek nieuwe informatie over Japicx? Het antwoord moge duidelijk zijn: nee, geen enkel resultaat. Ik moest het polderland verlaten om mijn zoektocht tot een positief einde te brengen. Vlak voor het einde van de korte treinreis zag ik in mijn ooghoek de hoofdvestiging van de OBA. Ik was ervan overtuigd dat de Friese boeken mij figuurlijk om de oren zouden vliegen. Wéér had ik het mis door de aandacht voor de Friese letterkunde ernstig te overschatten. Toen ik mijn lichaam liet verslepen door moderne apparaten als roltrappen en liften, kreeg ik van andere moderne apparaten aanwijzingen waar de betreffende boeken zich moesten bevinden: op de derde etage. Ik was onder de indruk van wat ik daar aantrof: vele literaire werken van buitenlandse auteurs die werden vergezeld door analytische en verhelderende literatuurstudies in boekvorm. Deze ontdekking veroorzaakte bij mij een moment van euforie. Als er een bloemlezing was over de poëzie van de Faeröereilanden (voor meer informatie, zie Windvlinders), dan moest er wel iets soortgelijks zijn gedocumenteerd over dhr. Japicx. Ik zal niet liegen: de resultaten waren teleurstellend. Er waren slechts enkele
38
absint nummer 12 — 2014
Friese letterkundige studies te vinden. Sommige boeken waren inleidend, zoals de door Bert Bakker uitgegeven Zolang de wind van de wolken waait; geschiedenis van de Friese literatuur, maar daarin werd Japicx kort toegelicht. Uiteindelijk sprong één boek uit de anonieme boekenkast in mijn oog: Gysbert Japix; Een keuze uit zijn werk. Dit boek bevat Nederlandse vertalingen en toelichtingen van Douwe Tamminga (mijn hart maakte een sprongetje) en Atze Bosch. Ook was Klaas Bruinsma betrokken bij dit boek, maar ik hoopte vurig dat het een naamgenoot betrof. Andere werken over Japicx waren enkel in het Fries geschreven en daardoor ontoegankelijk voor mij. In het P.C. Hoofthuis vond ik uiteindelijk nog een oude studie van J. Haantjes, genaamd Gysbert Japicx. De informatie was bijeengegaard; nu kon ik daadwerkelijk beginnen.
Gevonden Gysbert Japicx groeide op in de gegoede burgerij van Bolsward. Zijn vader Jacob Gysberts – een alleskunner die onder andere het stadhuis ontwierp, werd burgemeester in de periode 1638-1642. Een verband met P.C.
Hooft, die eveneens kind was van de burgemeester, kon snel worden gelegd, maar de verschillen tussen beide auteurs zijn levensgroot. Terwijl de jonge Hooft werd geïnspireerd door zijn reizen in Italië, verbleef Gysbert Japicx bijna zijn hele leven in Friesland. Hij was voor een lange tijd schoolmeester en van studiereizen was geen sprake. Zijn leven en dat van zijn vrouw werden dramatisch beëindigd door de pest, die verrassend genoeg nog een grote rol speelde in de zeventiende eeuw. Ook zijn zoon, die chirurgijn was en zijn ouders probeerde te redden, overleefde het niet. Ondanks het feit dat zijn leven ietwat saai moet zijn geweest volgens de moderne maatstaven, had Japicx veel invloed in zijn vakgebied. De Nederlandse filoloog Franciscus Junius, die voor een lange tijd in Engeland verbleef, volgde Friese les bij Japicx om zijn kennis van de oude Germaanse talen te verrijken. Deze ontmoeting zorgde voor een intellectuele kruisbestuiving. Junius had een manuscript met allerlei Oudengelse geschriften (later bekend als het Juniusmanuscript), dat Japicx uitermate interessant vond. Junius vertrok met nieuwe inzichten en documenten. Zijn bezittingen kwamen uiteindelijk terecht in de Bodleian Library te
Oxford. In 1893 werd op dezelfde locatie een gedeelte van het werk van Japicx herontdekt, namelijk de Friesche Tjerne (1640). Volgens Haantjes schreef Japicx onder het pseudoniem Sjloecht in roecht, omdat hij uiterst bescheiden was. Een opvallende uitspraak, aangezien tijdgenoten van Japicx wel vaker hun auteurschap verhulden. Denk bijvoorbeeld aan de emblamata amatoria van Hooft: Zy steeckt om hoogh het hooft! Een sluitend antwoord is niet te formuleren, maar de postume heruitgaven werden wel begeleid met zijn naam. Tot slot de inhoud van de Friesche Tjerne. Haantjes vat het verhaal als volgt samen: “Een landedelman zit met zijn bruid reeds aan het feestmaal, als Tjerne ten tonele verschijnt. Tjerne is de pachter die de verschuldigde huur brengt. Hij komt door de keuken naar binnen en vindt daar reeds een goed onthaal. Vooral de wijnfles doet hij alle eer aan. Op dit moment ontstonden er problemen. Daarna dringt hij door tot in de feestzaal. […] Hoe anders was het, toen hijzelf trouwde! En toch, hoe gelukkig was deze tijd! […] Neen, zo mooi als deze bruid was zijn Ynts niet. […] Hoe genoten ze van dit eerste jaar! Als ze er op uittrokken naar hun familie toe. Als hij zijn jonge vrouw in de
armen nam. Steeds losser wordt nu de toon. De wijn begint te werken. Maar dan bezint Tjerne zich plotseling. Hij moet gaan. Zijn benen weigeren hem al haast de dienst. Met een enkele groet verlaat hij plotseling het toneel.” Zelfs uit deze samenvatting is het meesterschap van Japicx te ontdekken. Een boer die zijn landedelman adviseert (!) in een dronken bui, is een gewaagd motief die eerder zou worden verwacht bij de kluchten van Bredero. Dit toneelstuk werd waarschijnlijk opgevoerd bij Friese bruiloften. Deze verzen waren slechts het begin van zijn literaire creaties. Postuum verscheen zijn complete werken onder de naam Friesche Rymlerye (1667). Nadien belandde Japicx in de anonimiteit voor het grote publiek. Misschien wordt dit artikel later als keerpunt beschouwd. Hopelijk had ik jullie net zo geënthousiasmeerd voor Japicx als Tjerne deed met zijn huwelijksaanzoek aan Ynts. Toentertijd was het gebruikelijk dat een met zijde bestikte doek werd aangeboden door de vrijer. Tjerne gaf zijn knotte aan Ynts en zij reageerde met de woorden: Socken Knôtte!
absint nummer 12 — 2014
39
Sybren Spit
Stephanie Heijtel
Hoe was dat feestje? Zo was dat feestje! Gelegenheid
Een Taalcafé en Borrel van studievereniging Helios
Aanleiding
Het was de eerste donderdag van de maand!
Locatie
Het P.C. Hoofthuis en Café de Gaeper
Eindoordeel
Mag ik volgende maand weer?
40
absint nummer 12 — 2014
Verloop
17.26 “Aan het woordje eigenlijk kun je zien dat het een filosofische vraag is.” 18.15 “Er is niemand. Er komt niemand. We moeten zelf maar bedenken wat er gezegd zou kunnen worden.” 19.18 “Niet-gepasteuriseerde melk is echt niet te zuipen, maar het geeft wel een extra dimensie aan je koffie.” 21.22 “Dit is zo volledig uit z’n verband gerukt.” 21.31 “Teletekst, hoe werkt dat eigenlijk?” 21.41 “Je had erbij moeten zijn.” 21.55 “Ik heb wel echt weinig contact.” 21.59 “We hebben het over kanker, het is helemaal niet gezellig.” 22.07 “Yes, nog iemand!” 22.21 “Als ik niet vroeg op had gemoeten, was ik heel dronken geworden en had ik allemaal leuke dingen gezegd.” 22.26 “En dat in de ontologie van Aristoteles…” 22.29 “Nu denkt iedereen dat m’n moeder dood is.” 22.30 “Ik wil niet in de spotlights staan.” 22.31 “M’n leven is kut.” 22.36 “Je hoeft helemaal niks meer te verzinnen, joh.” 23.03 “’Call me maybe’, is best een complex nummer.” 23.05 “Heeft ‘ie een automatische grasmaaier, of zo een die je moet duwen?” 23.08 “Alles leidt naar homoseksualiteit.” 23.32 “It’s going down, I’m yelling timber…” 23.38 “Trek al je kleren uit en ga er gewoon op zitten.” 23.46 “Deze borrel duurt zó lang.” 00.23 “Vinden jullie het ook veel leuker zonder Elisa?” 01.03 “Ik kan je kut zien.” 01.59 “Kom we gaan nog even naar de Nota Bene.” 02.13 “Daar komt nog even iemand binnen met z’n contrabas.” 02.47 “Je hart is zo dicht bij me, maar het klopt niet.” 03.06 “Kom we gaan nog even naar het Rembrandtplein.” 03.38 “Wat doen we hier eigenlijk?”
Gelegenheid
De leesclub van Das Magazin met Ivo Victoria
Aanleiding
Ivo Victoria’s nieuwe boek Dieven van vuur is net uitgekomen!
Locatie
Het Parooltheater. Na een fikse zoektocht in de steegjes achter de Nes vind ik uiteindelijk dit voormalig poppentheater – dat daar overigens ook het formaat van heeft. Vijftien mensen zitten met de drukproef van Dieven van vuur klaar in een kring. Een fles wodka en enkele blikjes Redbull in hun midden.
Eindoordeel
Ik heb genoten van Ivo Victoria’s verhalen, maar eigenlijk was ik bij het horen van zijn accent al om. Doe mij vaker zo’n leesclub!
Verloop
19.48 “Ik heb het vanavond uitgelezen. En toen dacht ik op de fiets – ik snap het nog niet.” 19.53 “We moeten maar heel veel drinken. Dat is eigenlijk de enige oplossing.” 20.00 “Zij heeft mij de vorige keer zo vreselijk enthousiast voor de Lidl gemaakt.” 20.04 “Ik ben Ivo Victoria en ik heb een boek geschreven.” 20.11 “In het dagelijks leven schrijf ik strategische teksten.” 20.25 “Het gebeurt toch elke man wel een keer dat het gewoon even niet lukt? Dan ben je toch niet gelijk impotent…?” 20.38 “Het personage ontstaat door de taal: niet alleen wat ze zegt, maar ook hoe ze het zegt.” 20.49 “Dat is ook wel een typische mannenvriendschap: ze kunnen elkaar rustig een jaar niet zien… Het is gewoon meer moeite om die vriendschap op te zeggen.” 21.01 “Ik heb ook echt een nacht in dat hotel gelogeerd. Ik zou het overigens iedereen afraden.” 21.23 “Soms maken wij onszelf wijs dat iets heel belangrijk is. Vervolgens speelt het toeval een rol en denk je later: hoe is dit gebeurd? Dit was niet mijn plan… Dit is wellicht ook waar het boek over gaat: welk detail heb ik over het hoofd gezien dat ik ben waar ik ben.” 21.33 “Ik ben jazz wel enorm gaan appreciëren. Na zo’n twintig of dertig draaibeurten.” 21.44 “Ik had helaas geen ex-dEUS leden in mijn band. Ik hoorde er niet bij. Wat eigenlijk best moeilijk was, omdat dEUS vrij veel leden had.” 21.58 “We hebben bij de drukproef geen auteursfoto gekregen.” 21.59 “Wees blij!” 22.18 “Barmeisjes: een klassieke fout.” 22.43 “Maar dit is even off the record he?! Voor Absint…” 23.03 “Ik sta het dichtst bij de bar!”
absint nummer 12 — 2014
41
recensie
Claudia Zeller
recensie
Als niemand vangt Krijn Peter Hesselink
Jolanda van de Beld
Schuim Robert Anker
Klinkende symfonie Bewaarschool voor schaamte en wanhoop Als niemand vangt begint bijzonder onpretentieus: “We leven in een camper waar mijn vader/ de televisie uit heeft laten slopen”, meldt het lyrisch subject dat de lezer tot op de laatste bladzijde begeleidt. Die coherentie is verrassend, gezien de titel van de bundel. In drie afdelingen langs tijdelijke verblijven, een kapstok, elektriciteitsmasten, ladders en balkons die bijna de lucht in springen, belanden we in het laatste gedicht in een restaurant en zien we het lyrisch subject vertrekken: “en kijk, daar ga ik”, luidt de slotregel van de bundel. Waarheen? De lucht in, hoogstwaarschijnlijk. Deze val omhoog is indirect al aanwezig in het aan Lucebert ontleende motto. En tot het zover is beschrijft Hesselink in zijn vierde bundel de ruimtes waarin het lyrisch subject zich beweegt, waarin het liefheeft, struikelt, grip meent te krijgen en die weer kwijtraakt. In stille regels, rustig en zonder wanhoop wordt langs de immer dreigende afgrond genavigeerd. In de eerste afdeling, ‘De regels van het spel’, gebeurt dit steeds in de veilige omgeving van vertrouwde personages. Er is een moeder, een vader, een zus, een broer. De tweede afdeling verruilt die voor een jij, een geliefde. Deze expliciete verkenning van relaties laat enerzijds de subjectiviteit van het lyrisch subject zien, en toont het anderzijds in zijn intersubjectieve verhouding tot anderen. De strofes worden steeds langer, van tweeregelige strofes in de eerste afdeling tot gedichten zonder witregels in de laatste afdeling,
42
absint nummer 12 — 2014
alsof het gedicht - en de taal - dichtgroeit, de ruimte en de lucht minder worden, totdat het lyrisch subject naar adem hapt: “de polonaise slingert door de zaal/de voorste krijgt de geest, klimt door het dakraam/een hoekje blauwe lucht waar iedereen/door opgeslokt wordt, hoor ik daar mijn naam?” De regels lopen soepel, en als er al sprake is van wanhoop, dan manifesteert die zich niet in een gebrek aan coherentie of een tekort van de taal, want zowel inhoudelijk als structureel is de bundel hecht gecomponeerd. Maar Hesselink schetst dan ook geen apocalyptische taferelen. Het drama dat hij beschrijft is klein, huiselijk en altijd persoonlijk: “Ik weet niet zeker of ik jarig ben/jij weet niet zeker wat je hier komt doen//in snippers valt oud nieuws ons voor de voeten […]”. In plaats van de grootse, meeslepende wanhoop te tonen verkent Hesselink het moment van de aarzeling en van de verstilling, het moment voor het vertrek. Niemand blijft waar hij is, elke locatie is tijdelijk, en soms weten we niet hoe we ergens terecht zijn gekomen en wat ons daar te doen staat – Als niemand vangt werkt deze gedachte in uiteenlopende situaties uit. Daarbij is het niet zozeer de afgrond die dreigt, maar een bodemloos universum waarin de grond onder je voeten wordt weggetrokken. Deze instabiliteit in een wereld die op wankelen staat wordt echter niet bevochten, maar juist uitgedaagd: “wanneer het je hier toch iets te stabiel/ en rustig dreigt te worden, scheur je maar/ wat bladzijden uit hun verband, nog
even//en er is letterlijk geen grond meer over/waar we op te pletter kunnen vallen.” De toon is desondanks vrolijk, luchtig, speels, alsof de ontreddering verborgen blijft achter een knipoog. Het leven is dan misschien wel een serieuze aangelegenheid, maar de absurditeit schuilt in elke hoek – je moet alleen durven kijken. Er valt immers genoeg te zien. Krijn Peter Hesselink Als niemand vangt Uitgeverij Podium € 16,50 2014
“In dit verband is het opmerkelijk dat de twee thema’s wel vier keer, in verbrokkelde zin zelfs vijfmaal terugkeren terwijl ze ook nog eens in dezelfde toonsoort staan, D-groot, wat in de sonatevorm ongebruikelijk is. Een melodieuze maar dwingende monotonie is het gevolg.” In Schuim, de nieuwe roman van Robert Anker, is hoofdpersoon Lisette Wagenaar een wereldberoemde violiste. Bovenstaand citaat komt uit het eerste fragment in het boek waarin Lisette een concert geeft en de lezer samen met haar de muziek beleeft. Tevens is het een aankondiging van wat er komen gaat: een zorgvuldig gecomponeerd boek, opgebouwd uit de drie delen van een sonate – expositie, doorwerking, finale. Verschillende terugkerende thema’s, verwerkt in de verhalen van vijf personages, maar allemaal in verhouding tot elkaar. Maar wordt het daardoor ook een melodieus boek dat dwingt om door te lezen? Expositie Het eerste wat Robert Anker in zijn boek laat zien, is zijn prachtige schrijfstijl. De tweede zin zet gelijk de toon: “Rechts schuift de landtong Rozenburg voorbij, voor de schepen uit danst de zon op de golfkopjes naar de altijd wijkende horizon.” Anker, ook dichter, bezit het talent om zijn zinnen schijnbaar nonchalant en ongekunsteld voor te doen komen. Hoewel zijn zinnen vaak lang zijn, met bijzinnen en toevoegingen tussen haakjes of liggende streepjes, stoort dit de vaart van het verhaal niet. Wat ook gelijk opvalt is dat het boek, vrij groot uitgevallen, vele pagina’s met lappen tekst bevat. Er zijn wel stukken dialoog, maar de auteur heeft een bijzondere stijl waarbij hij veel dialogen in lopende tekst op laat gaan. Geen aanhalingstekens, maar ook geen indirecte rede. Dat wat daadwerkelijk gezegd wordt, mengt zo gemakkelijk met onuitgesproken gedachten van de persoon in kwestie en zorgt opnieuw voor vaart in de
tekst. Hier en daar is bovendien een verteller aan te wijzen. Het lezen van Ankers proza wordt door zijn stilistische expositie een ervaring op zich. Doorwerking Nadat Anker zijn personages geïntroduceerd heeft in afzonderlijke hoofdstukken, ontvouwt het plot zich langzaam in het tweede deel . De vader, Dirk, die altijd de touwtjes strak in handen had, verliest langzaam de grip op zijn leven. De dochter, Lisette, die door haar wereldbekendheid als violiste geleefd werd, krijgt juist eindelijk wat vat op haar gedachten en haar gevoel. De dominee, Niels, koppelt deze twee gebeurtenissen als het ware aan elkaar en zorgt uiteindelijk voor een dramatische climax aan het einde van de doorwerking. Anker is er naast zijn stilistische woordkunst ook in geslaagd het verhaal verschillende lagen mee te geven. De religieus-filosofische overpeinzingen van dominee Niels, die eigenlijk niet gelooft dat God bestaat. De gesprekken tussen Niels en Lisette over de betekenis en de functie van muziek, beeldende kunst, schilderkunst, poëzie. Maar boven dat alles is het overkoepelende thema ‘liefde’ steeds te herkennen. De liefde van een vader voor zijn dochter – te bezitterig, beklemmend, te vergaand. De liefde tussen man en vrouw – te oppervlakkig, vertrouwd of juist vol overgave en destructief. De liefde voor muziek – te overheersend en al het overige uitsluitend. De liefde voor God – hoe kan deze standhouden wanneer God niet bestaat? Het talent van Anker beperkt zich niet alleen tot de oppervlakte, maar komt ook tot uiting in de thema’s die hij in zijn roman verwerkt. Finale Geheel in de stijl van een sonate, waar de spanningsboog in de finale – ook wel reprise genoemd – weer afneemt, komt Schuim na de climax van de doorwerking in het laatste
gedeelte weer tot rust. Eenmaal in de finale aanbeland kan de balans opgemaakt worden. Is er na alle lovende woorden hierboven geen enkel minpunt te noemen? Toch wel, al is het slechts klein. Zijn bijzondere schrijfstijl ten spijt, heeft Anker zijn personages nagenoeg geen ‘eigen’ stem weten te geven. Evenals in de sonate uit het eerder aangehaalde citaat, horen we in dit boek maar één toonsoort. De gedachten en dialogen van de personages zijn min of meer op dezelfde manier geschreven. Lisette is de enige die onderscheiden wordt door haar manier van spreken: “Nou ja,..” en dat ze af en toe wat stottert, maar daar blijft het helaas bij. En daarnaast zit er soms wel erg veel vaart in het proza van Anker: een beschrijving van de jeugd van de personages in één of twee bladzijden achter elkaar, een revalidatieproces in drie bladzijden, het wordt er allemaal even doorheen gejaagd. De roman lijkt op deze manier af en toe onderbroken te worden door een soort reportage, waarna Anker weer verder gaat met de nonchalance van het verhaal. Maar uiteindelijk slaagt Robert Anker natuurlijk toch met vlag en wimpel voor het schrijven van een bijzondere roman, die zich in de eerste plaats stilistisch onderscheidt, maar zich ook thematisch verdiept en melodieus opgebouwd is. Robert Anker Schuim Querido €19,99
absint nummer 12 — 2014
43
lieve olaf
Olaf Schümaker
Lieve Olaf,
Lieve Olaf,
In mijn vrije tijd eet ik vaak leverworst. Vooral de berliner-veriant, met zo’n lekker wit vetlaagje eromheen, lust ik graag. Nu hoorde ik laats van een vriend dat in leverworst orgaanvlees is verwerkt. Ik wil, kan, zal, durf, moet, hoef, dorst, ga dit niet geloven. Kunt u mij wellicht hypnotiseren zodat ik deze vleesworsttrivialiteit kan vergeten? Ik weet dat u de enige bent die via het geschreven woord kan hypnotiseren. Of schreef u soms niet het bekende boek In onze tijd had je geen Hindoestanen: een wegwijzer in de kunst van hypnose (co-auteur Jack de Vries).
Ik hoorde laatst een opmerkelijk verhaal. Toen Berlijn nog door een muur in drie gedeeltes was verdeeld (ja, u leest het goed: drie gedeeltes, geen twee – het derde gedeelte is nooit teruggevonden) fietste een koerier geregeld van West naar Oost. Hij droeg op zijn bagagedrager een groot pak bloem, iets dat de grensofficieren altijd opensneden om de inhoud te controleren. Daarna mocht hij zijn weg vervolgen. Wat niemand wist, was dat de koerier fietsen smokkelde. Mijn vraag aan u luidt, vanzelfsprekend: wat is er in godsnaam met Rolf. X. Wouters gebeurd?
Vriendelijke groeten, Peter van ‘t Schip.
Eerwaarde kapitein Van Mariaveen, U bent abuis! Mijn co-auteurschap met Jack de Vries betrof het boek ‘Hoppe hoppe Reiter’: over het citeren van bakerrijmpjes in de Duitstalige poëzie van eenentwintigste-eeuwse Italiaanse avant-gardisten. Het handboek over hypnose schreef ik samen met Jean-Claude van Damme, die behalve een bijzonder lenig vechtsporter en begenadigd acteur ook een kenner op het gebied van de hypnose is. Jean-Claude ligt toevallig naast me in zijn mand op een bot te kauwen, en hij laat weten dat u vanaf vandaag uw horoscoop moet lezen in De Telegraaf. Die wordt namelijk geschreven door Jean-Claude. Hij zal u met geheime boodschappen hypnotiseren, bijvoorbeeld door in de horoscoop ineens twintig keer het woord worst te laten vallen. U zult er niets van merken, maar het werkt gegarandeerd.
Lieve Olaf,
Ik was laatst op een krakersfeest in Amsterdam. Daar hoorde ik een soort verdwaalde hippie pretentieuze chansons met teveel pathos zingen. Wat is uw mening over pretentieuze chansons met teveel pathos?
Groet, Polle Meterkast, Haarzuilen
Laat me raden, de zanger in kwestie had lang haar, stonk naar opgedroogde urine en was altijd op zoek naar het juiste akkoord op de hals van zijn verkeerd gestemde gitaar. Zijn liederen hadden als onderwerp een meisje, een stinkend condoom of toch weer een meisje. Ach, mijn mening, doet die ertoe, meneer Polle Meterkast? Ik ben een oude man, een oude man die in zijn kleine kamer schrijft over het leven, en als hobby de argumenten van Thomas Vaessens ontkracht. Ik was ook ooit jong, en ik heb ook geschreven over deze muzikale vorm van pedanterie. U kunt mijn bundeling van essays daarover lezen: ‘De tijd dat ik nog een kleine jongen was: verhalen over panters, ahornsiroop en de anaalklieren van pasgeboren kittens (meulenhoff, 1939)’. Een aantal decennia geleden, toen ik Hitler (een progressieve Duitse politicus) nog adviseerde over zijn speeches, ben ik gestopt met twee dingen. A) het eten van niet rijpe avocado’s. B) het luisteren naar pretentieuze hippies. Ze emuleren grootheden met een misselijkmakend ruis, iets dat doet denken aan lauwe Sambuca, of avonden die je door moet brengen met Patty Brard. Nodeloze boodschappen, vorm gekregen door overbodige stembanden. Mijn wasmachine gaat over op het centrifugeprogramma, u begrijpt dat ik daar nu graag op ga zitten.
44
absint nummer 12 — 2014
Vriendelijke groetjes, Kapitein S. Nuckel van Mariaveen.
Beste Peter, Met enige regelmaat vragen mensen mij wat er met Rolf X. Wouters is gebeurd. Ik kan u gerust stellen. Rolf zit nog steeds veilig en wel vastgebonden in mijn souterrain, alwaar hij zo nu en dan te eten krijgt. Ik voer hem om de dag, maar dan wel alleen de duurste foie gras en kaviaar. Zo raakt zijn lichaam langzaam gewend aan exquise voedsel. Als hij dan een keer stout is geef ik hem kipgrillworst van de Jumbo. Dan krijgt hij maagkrampen en sterft.
Lieve Olaf,
Lieve Olaf,
Laten we er een punt achter zetten. Na alle ruzies, al het gedoe, de drama, de kapotte glazen en dode huisdieren: je bent ontslagen. Je krijgt je vakantiegeld en andere opgebouwde reserveringen niet uitbetaald, dit om de onkosten van de luizenplaag te vergoeden.
Je bent een hond, letterlijk. Nathalie Siroop & Carlie van Nijmegen
Hoi Nathalie, Het vermoeden dat je aan de telefoon al uitsprak kan ik bevestigen: dit is inderdaad een heel goede tekst voor je brief aan Kees van Nieuwkerk. Je geeft op een beheerste manier uiting aan je emoties, maar laat toch doorschemeren dat je hier al heel lang mee rondloopt. Vergeet straks niet om in de aanhef mijn naam door die van Kees te vervangen, en je zou ook kunnen opteren voor vieze hond in de laatste regel. O ja, en het is reserves, niet reserveringen. Maar goed, daar ben ik je wijze mentor en jij mijn potsierlijke protegé voor.
Lieve Olaf,
Mijn man Fred is dol op krabsalade. Vooral de krabsalade van de Albert Heijn vindt hij erg lekker. Nu zou ik graag de Albert Heijn krabsalade rechtstreeks in bulk van de fabrikant verkrijgen. Wie levert de krabsalade aan Albert Heijn?
Groet, Trudy Molenaar, Beilen
De Albert Heijn verkoopt geen krabsalade. Of bedoelt u soms surimi-salade, gemaakt van imitatiekrab (lees: witvis bestuift met synthetische krabruiden). Als u deze vispasta in bulkvorm wilt kopen, raad ik u aan om een gat te snijden in de buikholte van uw man, en daar een tuinslang in te duwen. De hoeveelheid imitratiekrabsalade die uit de slang in een emmer zal vloeien, is genoeg om een weeshuis te voeden. Gadverdamme, mevrouw Molenaar uit Beilen, ik had zin in een lekker broodje worst, maar door uw verschrikkelijke verhaal kan ik nu amper aan eten denken!
absint nummer 12 — 2014
45
Test het nu en win een fles Absint! Lisa vanvan Campenhout Lisa Campenhout
Kruiswoordpuzzel kruiswoordpuzzel
horizontaal 1 Geadopteerde jongen die iedere maand een transformatie doormaakt. 3 Personage wiens eerste bad ooit een Ook na het overlijden publiceert menig bekend auteur nog wel een werk of twee. appelsapbad is. Soms gaatvanhet om een net niet voltooide roman, een andere keer wordt er wat Achternaam de schrijfster van het 8 boek over een meisje dat zegt ‘nooit’ nor- de uitgeverij. Weet jij wat er allemaal is verschenen na afgestoft uit het archief van maal te worden. de dood van de schrijver in kwestie? 11 Boek waarin het gelijknamige hoofdperVul de in hij ensteeds winver-een fles absint! sonage kan puzzel tinkelen, maar geet steeds hoe hij weer moet terugtinkelen. horizontaal van tranentrekkersroman over van 14 Het vroegste werk van de grand dame 1 Auteur een stoer meisje dat ziek wordt. de Nederlandse literatuur verscheen pas van schrijfster die zo popu15 Achternaam na haar overlijden. lair is dat er zelfs tijdschrift op een vaneen voornamelijk eerder 3 Samenstelling horizontaal van haar series gebaseerd is. verschenen columnsjongen over dedie jeugd vanmaand de 1 Geadopteerde iedere zeerover die vriendschap 16 Chagrijnige in 2009 schrijver. eenoverleden transformatie doormaakt. metNederlands een klein jongetje. Eén meest 6 sluit 3 van Personage wiens eerstegevierde bad ooit een auteurs. Zijn postuum appelsapbad is. verschenen roman verticaal werd door critici echter zo lyrisch van deniet schrijfster van het 8 Achternaam van boek over een meisje dat in 2 Schrijver ontvangen. boek over een meisje dat zegt ‘nooit’ norwoontdie ende dikke vrienden 9 een Boekdierentuin over de affaire bij publicatie maal te worden. is met een aap. reeds overleden schrijfster had met de 5. waarin het gelijknamige hoofdper11 Boek naam auteursduo dat 4 Eerste verticaal van van dezehet puzzel. sonage kan tinkelen, maar hij steeds verover een beeldensloper die zichBelg De zonen deze 2009 overleden 10 schreef geet van steeds hoeinhij weer moet terugtinkeliet inspireren door Dante. wilden zijn in 2011 verschenen werk uit de len. waarin velen op 5 Raamvertelling handel krijgen, verloren hetgruwekort over vanmaar tranentrekkersroman 14 Auteur lijke wijze de dood vinden. Uit de serie geding. een stoer meisje dat ziek wordt. . een meisje dat niet ouder Dit van 12 ‘Schaduwkant’ Achternaam van schrijfster die zo popu15dagboek verwijst naar de bloeduitstortingen 6 Titel werd lair dan isvijftien één vantijdschrift de bekendste dat er iszelfs een op een die de moeder het hoofdpersonage boeken van de series twintigste eeuw. is. van haar gebaseerd Onvoltooide roman, verscheen samen met 13 bezorgt. zeerover die vriendschap 16 Chagrijnige deze immer woeste bosbewoonster 7 Over essayssluit van met onder Marita Mathijsen. eenandere klein jongetje. verscheen een serie op Villa Achterwerk. konijntje dat in vertalingen 9 Nederlands Stuur het prijswoord vóór 20 november verticaal verticaal vaak ‘Miffy’ heet. naar redactie@tijdschriftabsint.nl en maak schrijver ontzettend populai2 Zweedse vanvan boek over een meisje dat in 2 Schrijver uit de gelijknamige serie kans op de hallucinerende hoofdprijs! De 10 Hoofdpersoon re misdaadtrilogie. heeften ditdikke succes een dierentuinHij woont vrienden wiens vader aan de drugs zit en wiens prijs wordt aangeboden door misschien echterisnooit meeaap. mogen maken. met een moeder met de meester trouwt. wel de beste slijterij uit Amsterdam: Le voormalige Vaderlands 4 Deze naamDichter van hetdes auteursduo dat 4 Eerste zowel bekend om haar kleuterboeCellier (Spuistraat 116). 12 Staat had bij zijn dood bundel min of schreef overzijn een laatste beeldensloper die zich ken als om haar tienerromans met hoog meer liet klaarliggen op door zijn bureau. inspireren Dante. dramagehalte. De winnaars van de kruiswoordpuzzels overleden dichter vanvelen wie er 5 In51987 Raamvertelling waarin opmaar gruweover een jongen die zijn naar Sibeuit het zomernummer hebben inmiddels 13 Boek nieuwe uitgaven uitdood blijven komen. lijke wijze de vinden. Uit de serie rië verbannen vader achterna reist. bericht gehad. Proficiat! dit boek niet.af kon maken zat de 6 Dat ze‘Schaduwkant’ vorig jaar overleden schrijfster nog wel het verwijst naar de bloeduitstortingen 6 Titel meestdie dwars. de moeder het hoofdpersonage 7 Verhalenbundel bezorgt. van schrijfster die in 2012 absint nummer 9 — 2013 overleed nadeze een zwarte immer operatie. woeste bosbewoonster 7 Over van postuum werk uit 2013 die 8 Schrijver verscheen een serie op Villa Achterwerk. tijdens het schrijven al wistdat datin hijvertalingen deze konijntje 9 Nederlands Stuur het prijswoord vóór 20 november romanvaak nooit zou voltooien. Stuur het prijswoord voor 1 juni naar redactie@tijdschriftabsint.nl en maak ‘Miffy’ heet. naar redactie@tijdschriftabsint.nl en maak bekende romanuit over bizar kans op de hallucinerende hoofdprijs! Deop prijs aangeboden door De 10 Deze de een gelijknamige serie kans de wordt hallucinerende hoofdprijs! 10 Hoofdpersoon bureaucratisch rechtssysteem misschien wel de beste slijterij uit Amsterdam: Le Cellier (Spuistraat 116). wiens vader aan de drugsverscheen zit en wiens prijs wordt aangeboden door misschien een jaar na hetmet overlijden van trouwt. de auteur moeder de meester wel de beste slijterij uit Amsterdam: Le hiervan. Cellier (Spuistraat 116). 12 Staat zowel bekend om haar kleuterboefilosoof semioticus wiens met pos-hoog 11 Franseken als omenhaar tienerromans tuum dramagehalte. verschenen werk nogal wat ophef De winnaars van de kruiswoordpuzzels veroorzaakte, omdat het ‘te intiem’ een jongen die zijnzou naar Sibeuit het zomernummer hebben inmiddels 13 Boek over zijn geweest. rië verbannen vader achterna reist. bericht gehad. Proficiat!
Al dat geanalyseer en geïnterpreteer heeft het lezen voor veel neerlandici voorgoed veranderd. Daarom dit keer een nostalgische (of gewoonweg kinderachtige, wat jij wilt) kruiswoordpuzzel: ken jij al deze jeugdboeken nog? Test het nu en win een fles Absint!
38
4638
absint nummer 12 — 2014 absint nummer 9 — 2013
IER
!
Poëzie op de planken: NK Poetryslam ScriptieS, scripties,
ScriptieS, scripties,
VAN EEMEREN VERTREKT: INTERVIEW . KOENEMAN ONTROERD DOOR CHOMSKY . JANSEN OVER BREDERO . PROZA EN POËZIE . EDWIN PRAAT OVER REVE . JOOST DE VRIES MOET GEMENER WORDEN: INTERVIEW . WIN EEN FLES ABSINT!
ScriptieS! scripties!
antiAntidebatteertips debAtteertips
heytze
wandelt door zijn stad stad zijn
GrunberG
Arie arie BoomsmA?! boomsma?!
VOL. 1 2011
Volume 2 2011
#5, april/mei 2012
#4, februari/maart 2012
IS H
Interview Wim Jansen
De poëtische lente van Simon Mulder Wigman over Van Dijk over Wigman
Jeugdologie De betekenis van Sterrenstof volgens vier docenten
Toneel door toneel
IER
!
VAN EEMEREN VERTREKT: INTERVIEW . KOENEMAN ONTROERD DOOR CHOMSKY . JANSEN OVER BREDERO . En: PROZA EN POËZIE . EDWIN PRAAT OVER REVE . JOOST nieuweDEcolumns! VRIES MOET GEMENER WORDEN: INTERVIEW . WIN EEN FLES ABSINT!
Interview Lucky Fonz III
Interview Profiel Michiel van GertKempen Vlok Nel
Een dubbele Mastenbroek!
Het boze Demeisje AKO literatuurprijs van Marja Pruis Onze winnaar
Tirade De hemeltergende ScriptieS, kutheid scripties, van de Folia
Poëzievan op de planken: De toekomst NK Poetryslam de taalkunde
heytze
ScriptieS, scripties,
wandelt door zijn stad stad zijn
ScriptieS! scripties!
antiAntiNieuw commentaar van debatteertips debAtteertips Nijhoff en Ter Braak
Toneel door toneel
GrunberG
Arie arie BoomsmA?! boomsma?!
VOL. 1 2011
#6, september/oktober 2012 #3, november/december 2011
Volume 2 2011
absint nummer 6 — 2012
#7, december/januari 2012/2013 #4, februari/maart 2012
#8, maart/april 2013 #5, april/mei 2012
Interview Wim Jansen Interview Marco Roelofs De poëtische lente van Simon Mulder Meer toekomst van de taalkunde Wigman over Van Dijk over Wigman Een neerlandicus in Parijs
Interview Absint met Lucky Fonz III Beatrix
En: Stephannieuwe Besser columns! over Ludwik Fleck
Interview Nieuw commentaar van EdwardNijhoff Vanhove, en Ter Braak winnaar Groot Dictee der Nederlandse Taal
AfgrondTirade zonder vangnet hemeltergende Yra vanDe Dijk over kutheid Arnon Grunbergvan de Folia
1
#9, VAKANTIENUMMER #6,2013 september/oktober 2012
Extra dikInterview zomernummer Michiel van Kempen Verhalen van onder andere Thomas Heerma Het boze meisje van Voss en Elfie Tromp van Marja Pruis Drie prijspuzzels!
Een dubbele Nederlands gestudeerd. Mastenbroek! Wat nu?
absint nummer 7 — 2012
Jeugdologie Noam Chomsky De betekenis van terroriseert Sterrenstof volgens Alma Mathijsen vier docenten
De toekomst van de taalkunde Noam Chomsky terroriseert Alma Mathijsen
absint nummer 8 — 2013
1
1
absint nummer 9 —absint 2013nummer 6 — 2012
#11, maart 2014#8, maart/april 2013
december/januari 2012/2013 #10, december/januari #7, 2013/2014
#9, 2014 VAKANTIENUMMER 2013 #12, mei
Al deze nostalgie 1doorbladeren? Zien wanneer dat nieuwe 0! nummer eindelijk eens komt? Nóg meer mooie artikelen lezen? www.tijdschriftabsint.nl #
Dichteres des Vaderlands Anne Vegter blikt terug, Interview maar vooral vooruit Marco Roelofs
Extra dik zomernummer
Absint met Beatrix Nieuw in Amsterdam: Ellen Deckwitz Nederlands gestudeerd. Wat nu? Wie is Milfje Meulskens? Afgrond zonder vangnet Yra van Dijk over Broodschrijver Arnon Grunberg of barman schrijvers en hun bijbaan Interview Edward Vanhove, winnaar Groot Dictee Hoe was dat feestje? der Nederlandse Taal Absint recenseert
Nieuwzoet De redactie Meer toekomst recenseert van de taalkunde
Academische Een neerlandicus cowboys OutlawsininParijs de Geesteswetenschappen
Stephan Besser Poëzie van Martijn den Ouden, over Ludwik Fleck Joost Oomen en Daniël Vis 1
absint nummer 9 — absint 2013 nummer 7 — 2012
1
Verhalen van onder andere Thomas Heerma van Voss en Elfie Tromp Arjen Lubach Drie prijspuzzels! blikt terug Möhlmann leest Franssen leest Möhlmann De ontdekking van het literaire tijdschrift Hoe overleef ik Oorlogswinter?
1
absint nummer 11 — 2014 absint nummer 8 — 2013
1
absint nummer 12 — 2014 absint nummer 9 — 2013
1
Al deze nostalgie doorbladeren? Zien wanneer dat nieuwe nummer eindelijk eens komt? Nóg meer mooie artikelen lezen? www.tijdschriftabsint.nl
“Ik denk niet dat Hedde zijn schoenen bij een winkel voor drag queens koopt.” Dr. Suzanne Aalberse
48
absint nummer 12 — 2014