Absint 9

Page 1

#9, VAKANTIENUMMER 2013

Extra dik zomernummer Verhalen van onder ­andere Thomas Heerma van Voss en Elfie Tromp Drie prijspuzzels!

absint nummer 9 — 2013

1


2

absint nummer 9 — 2013

beeld: Atte Jongstra


colofon Absint is een tweemaandelijks tijdschrift van de afdeling Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Contact Tweede Oosterparkstraat 227 1092 BL Amsterdam redactie@tijdschriftabsint.nl www.tijdschriftabsint.nl Hoofdredactie Daan Doesborgh, Jori Stam Redactie Jolanda van de Beld, Lisa van ­Campenhout, Ava Creemers, Sanne van Kempen, Yves Otten, Claudia Zeller Eindredactie Thomas Termeulen, Lisanne Buijze, Yvonne van Baal, Sietske van der Veen Vormgeving Sophie Holterman Met bijdragen/medewerking van Elko Born, Annemarie de Gee, ,Atte Jongstra Morris Paradijs, Olaf Schumaker, Lisanne Snelders, Elfie Tromp, Thomas Heerma van Voss. Coverfoto Bob Foulidis Illustraties Sophie Holterman Lui, maar zin in Absint? Word postabonnee! Mail naar redactie@tijdschriftabsint.nl voor meer informatie. Voor een jaarabonnement vragen wij een donatie naar eigen inzicht vanaf 20 euro. Adverteren in Absint? Mail de redactie voor tarieven en beschikbaarheid.

hoofdredactioneel De oplettende liefhebber heeft inmiddels wel in de gaten dat dit een kloek uitgevallen nummer van Absint is. Laat ons u op deze plek vast voorbereiden: als u de pagina omslaat treft u géén interview van de hand van Yves Otten aan, waarin hij de actualiteit doorneemt met iemand uit de Neerlandistiek en al haar raakvlakken. Met uitzondering van de column Taalhandelingen treft u geen van de vaste rubrieken aan in de nu volgende 60 pagina’s Absint. In plaats daarvan: proza. Heel veel proza. Drie recensies, en maar liefst drie puzzels. Voor u ligt het Absint vakantieboek. Een bijzondere uitgave die niet alleen het begin van de zomer en het eind van het academisch jaar markeert, maar ook het afscheid van twee leden van onze redactie.   Allereerst Sanne van Kempen. Als redactielid van het eerste uur was zij nauw betrokken bij de oprichting van dit blad, en zal bovendien de geschiedenisboeken in gaan als eerste hoofdredacteur van Absint. Tegenwoordig is zij redacteur primaire literatuur alsmede webredacteur. Tot dit nummer. We nemen met pijn in het hart afscheid van een gedreven redactrice.   En dan is er Jori Stam. In koor met collega-hoofdredacteur Daan Doesborgh heeft hij u vanaf deze plek trouw toegesproken, maar ook voor hem eindigt het redacteurschap. Jori is eigenlijk onmisbaar, met zijn grote talent voor het in goede banen leiden van de wirwar aan taken die uiteindelijk leiden tot een nieuw nummer van Absint, maar hij vertrekt. Naast zijn organiserend vermogen gaan we zijn plezier en talent voor schrijven missen, en zijn de vergaderingen overgeleverd aan de wanordelijke leiding van zijn collega-hoofdredacteur, wat onze efficiëntie niet ten goede zal komen.   Ondanks deze aderlating blikt de redactie met goede moed vooruit naar het komende jaar, en laat u tot die tijd achter in de kundige handen van dit vakantienummer, dat in alle gangbare formaten handbagage past, kosteloos naar alle EU- en niet-EU-landen mag worden ingevoerd, en beslist niet aanstootgevend is voor welk regime dan ook.

4 8 11 12 16 20

Morris Paradijs Spoor

Sanne van Kempen Badkuipen Recensie

Thomas Heerma van Voss Arrogantie Promovenda op pad

Jori Stam De muizengevangenis

26

Taalhandelingen

60

27

Recensie

62

28 43 44 50

Elko Born De slag om de verloren fiets Poëzie: Luc Mastenbroek

69 72

Jori Stam en Daan Doesborgh

Claudia Zeller Perikelen van een perifeer personage Annemarie de Gee De zwerver

Recensie

Olaf P. Schumaker De tijgermelker

Daan Doesborgh Een gunst voor een stoel Elfie Tromp Goeroe (voorpublicatie)

7, 42, 75 Prijspuzzels

absint nummer 9 — 2013

3


Morris Paradijs

Spoor

4

absint nummer 9 — 2013

proza


Carla T. vroeg als cadeaus vooral computerspelletjes, fantasy-boeken en verrassend genoeg ook mannenonderbroeken. Vanachter zijn bureau logde Harold in. Drie bewerkingen later had hij zijn e-mail­ accounts gecontroleerd op nieuwe berichten en opende hij een forum. Een Nederlander had een bericht geplaatst dat hij zich verveelde en zich afvroeg of er iemand zin had om wat voor hem op te zoeken. Harold aarzelde, maar reageerde uiteindelijk toch. Alexander44 antwoordde met een link naar afgeschermde chatroom en een website waar een vrouw tegen betaling haar webcam aan heeft. Het doel: haar echte naam vinden. Harold vroeg wat hij er aan zou hebben als hij het zou doen.   ‘Geld,’ zei hij, '50 euro, direct overgeschreven.'  ‘Deal.’ De webcamsite was overzichtelijk ingericht. Bovenaan stonden de diverse categorieën waarin werd uitgezonden, daaronder de uitzending zelf en een persoonsbeschrijving. Carla181 rookte niet, was fanatiek rattenhoudster en had onlangs cosmetische chirurgie laten toepassen. In een nieuw scherm opende hij haar Duitse Amazon wishlist, een digitale verlanglijst waarmee mensen cadeaus voor haar konden kopen. Vanzelfsprekend geen volledig adres, maar ze had nu in ieder geval een naam en een woonplaats. Carla T. vroeg als cadeaus vooral computerspelletjes, fantasy-boeken en verrassend genoeg ook mannenonderbroeken. ‘Voor Yorgosz88,’ stond erachter. Harold kopieerde

de naam in een nieuw venster en liet Google er naar zoeken. Alexander44 meldde zich weer: ‘Heb je al iets gevonden?’ Harold gaf haar naam en vermeende woonplaats. Daarna vroeg hij waarom Alexander44 deze informatie eigenlijk nodig had en waarom hij het niet zelf opzocht, het was immers ­allemaal publieke informatie.   ‘Ik ben niet goed met computers,’ zei Alexander44.   Harold herhaalde zijn vraag: ‘Waarom heb je deze informatie nodig?’  ‘Gewoon.’   Harold voerde de onvolledige naam en woonplaats van de vrouw in op de website van De Telefoongids, maar het gaf geen ­uitkomst over wie de jonge vrouw was. Hij keerde terug naar haar profielpagina, waar in gebroken Engels stond dat ze dit werk deed om aan geld te komen om haar huis op te knappen. Een deel had moeten worden af­gebroken vanwege ruzie met de gemeente. Harold overwoog om met Google Streetview het dorp waarin ze zouden wonen te bekij­ ken, op zoek naar een bouwval. Hij bedacht zich dat de foto’s vaak verouderd zijn en hij wist nog steeds niet zeker waar ze woonde. Harold zat vast en keek naar hoe Carla T. zich voorover boog. Van links kwam een man het beeld binnenlopen. Yorgosz88? Harold was de naam helemaal vergeten en klikte snel wat vensters weg op zoek naar zijn zoekopdracht. Deze had genoeg hits, voorna-

melijk van internetfora over reptielen en knaagdieren. Daarnaast vond hij een in onbruik geraakt YouTube-account met ­filmpje van bijna vijf jaar terug, en nog veelbelovender: een Twitteraccount waar iemand onder dezelfde gebruikersnaam stond geregistreerd. De jongen was onzorgvuldig geweest. Zijn account was slecht beveiligd en nu stond er in grote letters op Harolds scherm de volledige naam van de jongeman. De profielfoto kwam overeen met de jongen die nu alweer uit beeld was verdwenen. Harold stuurde een bericht naar Alexander44, die al een paar keer had zitten vissen naar de voortgang van het onderzoek: ‘Ik denk dat ik er bijna ben.’ Zoeken op volledige namen kan op verschillende manieren, wist ook Harold. Een invoer in een zoekmachine gespecialiseerd in personen leverde niets nieuws op, en ook op verschillende sociale media was Yorgosz88 niet te vinden. Dan maar op de lompe manier: Google leverde meer dan 30000 hits op. Hij had geen zin om ze allemaal te gaan bekijken en overwoog alleen de naam van de jongen naar Alexander44 op te sturen, misschien dat hij daar ook nog wat geld voor over had. Aan de andere kant, zo dacht hij, komt het geld wel goed van pas. Voordat hij een beslissing nam, keek hij nog eens naar Carla T. De vrouw zat ineen gedoken in een fleece­ dekentje te kijken naar haar beeldscherm. Af en toe reageerde ze op wat er in haar chat-

absint nummer 9 — 2013

5


Morris Paradijs

proza (slot)

Als er haar iets zou overkomen, dan zou hij verantwoordelijk zijn. room gebeurde. Ze zag er uit als een aardig persoon, niet opvallend knap of lelijk, heel normaal eigenlijk.   Hij besloot toch maar te beginnen aan het doorspitten van alle hits. Misschien zou hij mazzel hebben. Harold hád mazzel. Na tien minuten zoeken had hij haar te pakken. Yorgosz88 had zich onder zijn echte naam opgegeven voor een feest in Rotterdam en tussen alle anderen op de gastenlijst had ook een Carla gestaan. Op Facebook was ze zo gevonden en hoewel ze haar haarkleur had veranderd, was het overduidelijk dat het om de vrouw achter de webcam ging. Hij vond haar woonplaats, werk­ gever, familie en de naam van haar oude school. Met haar volledige naam zocht hij op de website van De Telefoongids en binnen enkele tellen vond hij haar adres. Google Streetview liet een bouwvallige boerderij zien, vermoedelijk nog van voordat het achterste deel had moeten worden afgebroken. Harold voelde de adrenaline door zijn lichaam trekken. Zijn missie was geslaagd. Harold maakte een paar screenshots en samen met een tekstbestand stuurde hij deze op naar Alexander44. Deze bedankte hem en vroeg hem naar zijn bankgegevens. ‘Ik denk dat het wel een dag duurt voordat het geld er op staat, je moet me maar op mijn woord geloven’, zei hij.   ‘Oké,’ zei Harold. Hoewel zijn zoektocht

6

absint nummer 9 — 2013

ten einde was, was hij nog steeds benieuwd waarom Alexander44 nou zo nodig moest weten wie zij was. Was hij een viespeuk?   ‘Hou op met vragen stellen, alsjeblieft, ik wilde het gewoon weten.’  ‘Gewoon?’   Direct na zijn vraag werd de chatroom opgeheven. De virtuele ruimte waarin hij ruim een uur met een volstrekt vreemde had gepraat over een vrouw die zij beiden niet kenden, bestond niet meer. Het door Harold gebruikte pseudoniem was ook weg. Het gaf Harold een rottig gevoel. Hij wist nog steeds niet wat de vreemdeling nou precies ging doen met de informatie. Als er haar iets zou overkomen, dan zou hij verantwoordelijk zijn. Nee, sprak hij zichzelf tegen, al deze informatie komt van het internet. Ze heeft het er zelf opgezet. Ik heb alleen op de goede manier gezocht, dat kan iedereen doen. Voor de zekerheid maakte hij een Google Alert aan. Van alle kranten en blogs die zouden schrijven over deze vrouw zou meteen een kopie naar zijn inbox worden gestuurd. De volgende dag keek hij op zijn bankrekening. Geen geld. Een week later trouwens ook nog niet. Hij was opgelicht. Google Alert: ‘Jong echtpaar dood aange­ troffen in bouwval. Geen spoor gevonden van dader.’


puzzel #1

Ava Creemers

In dit prozanummer van Absint lijkt de taalkunde het ondergeschoven kindje van de Neerlandistiek te zijn. Maar, lieve taalkundefanaten, wees niet getreurd! Vul deze kruiswoordpuzzel in, laat zien dat jouw taalkundekennis nog niet is weggezakt, en win een fles absint! 2 3

5 8 10 12 14 15 16

horizontaal Bekend Amerikaans taalkundige Verschijnsel waarbij het aantal argumenten dat bij een predicaat hoort afneemt Ook wel sisklank genoemd Een soort switch die door het taallerend kind moet worden aan- of uitgezet Type voet dat we in het Nederlands het meest aantreffen Begin van een lettergreep Modern wolfskind Onderdeel van de taalwetenschap dat spraakklanken bestudeert Redekundig ontleden: “Op taalkunde” in de volgende zin: “Jan is verzot op taalkunde.”

verticaal Woordvolgorde in het Nederlands Zinsdeel Medeklinker Een gebied waar talen een aantal gemeenschappelijke kenmerken hebben gekregen 6 Ook wel wrijfklank genoemd 7 Het feitelijk gebruik van een taal 9 Onderdeel van de taalwetenschap dat zich met woordvorming bezighoudt 11 Taalkundig ontleden. “Klein” in de volgende zin: “Piet schrijft klein.” 13 Aangeboren taalvermogen 1 2 4 5

Stuur het prijswoord vóór 1 september naar redactie@tijdschriftabsint.nl en maak kans op de hallucinerende hoofdprijs! De prijs wordt aangeboden door misschien wel de beste slijterij uit Amsterdam: Le Cellier (Spuistraat 116).

absint nummer 9 — 2013

7


Sanne van Kempen

proza

Badkuipen

8

absint nummer 9 — 2013


Het zou gevaarlijk zijn in bad, ik zou kunnen vergeten wat boven was en wat onder, ik zou kunnen verdrinken.   Hij gaf me een camera en de opdracht mijn leven vast te leggen maar ik fotografeerde, overdonderd door de mogelijkheden, een vuilnisbak. We besloten te verhuizen.   “Alle huizen zijn al verkocht aan de bejaarden.” zei hij met een schouderophalen. Ik besloot hem te geloven. “Daarnaast heb ik gehoord dat alle kerncentrales op een, hmm, op ontploffen staan.” Ik knikte.   “Misschien hadden we thuis moeten blijven?”   “Nee. Nee, als er íets een slecht idee is, dan is dat het wel.”   Dus leefden we ondergronds. De ruimte tussen onze benen vormde een haven of een vlieger en hij vertelde me dat liefde niet de bloemknop was maar juist de steel. Kleermakerszit, in het gat tussen mijn schoot en mijn benen een aarden kom.   “Volgens mij ben ik wit van binnen.”   Wat is de kortste weg naar huis? Ik ben het buitenland. Zijn tong deed een routine checkup bij de douane.   Er waren al zoveel mogelijkheden geweest. De winter was te lang gebleken, zijn ogen te koud, zijn handen te groot – mijn dijen waren onmogelijk en mijn huid uitgedroogd. Ik hunkerde naar een parallelbestaan, maar volhardde in het heden.   Toen ze ons uiteindelijk opgroeven bleken we niet vervlochten met boomwortels en zelfs capabel om het plotselinge licht te verdragen. We leken geenszins op foetussen. Ze

gaven ons de middelen om ons te wassen en de mogelijkheid tot privacy. Het beloofde veel maar bleek anticlimactisch.   De gesprekken gingen verrassend vaak over alledaagse dingen. Ik had het bijna altijd koud.   “Goeiemorgen,” elke morgen, “in één keer doorslikken.”   De mooiste van allemaal vlocht mijn haar en smeerde mijn lichaam in met kokosolie.   “Mijn moeder deed dit bij al haar kinderen. Het is goed voor je huid. En het ruikt lekker.”   Ik glibberde over de badkamervloer en overwon het gebrek aan wrijving door haar schouders vast te grijpen. Ze lachte ietwat hard en glimlachte ontroerd. Ik wist niet wie ze was of wat ze hier deed. Ze bleek danseres te zijn. Terwijl het vet mijn onwennige huid introk stiftte ze haar lippen diep donkerrood en kamde ze haar haar strak naar achteren. Ze wreef haar handen in met diezelfde olie en haalde ze door haar haar. Ze zette het weerbarstige zwarte haar vast.   “Wie ben jij?” stamelde ik, en: “ik wil naar huis.”   Ze stelde zich voor – Eva – en bracht me terug naar zijn armen. We draaiden ritmische, warme muziek en smolten terug tot één organisme. Ik voelde de warmte van de muziek in mijn buik.   Het appartement was niets vergeleken met

al onze eerdere woonplaatsen. Bovendien was ik alleen. Gewapend met potplant, wok en eierwekker was ik ingetrokken. Elke dag belde ik op: “Waar is David?”   “Meneer Heien bevindt zich in de penitentiaire inrichting Over-Amstel. U kunt hem bezoeken, wilt u het telefoonnummer?” We wisten allebei dat we dit gesprek dagelijks voerden. Gelukkig veranderde het antwoord nooit.   Ik dacht aan Davids handen (te groot) en zijn ogen (te koud). Wist hij waar ik was?   “Het zou je goed doen om een opleiding te doen. Dan kom je ‘es onder de mensen. En je maakt iets af, weet je wel? Een- een gevoel van- van purpose, van- van een doel in je leven.” Ik beloofde het te overwegen. “Ik ben blij om dat te horen, meis. Nou goed. Dat was het dan weer. Nog even slikken dan. In één keer.”   Tegen de regels in ging ik in bad. Het zou gevaarlijk zijn, ik zou kunnen vergeten wat boven was en wat onder, ik zou kunnen verdrinken. Ik wou niet verdrinken maar ik moest nadenken. Geen plek zo geborgen als tussen zijn benen, maar een warm bad kwam in de buurt.   “Er is niemand die jou kan beïnvloeden. Je bent vrij. Je bent vrij en sterk,” had Eva gezegd, “Geen man, geen vrouw, er is niemand meer.”   Natuurlijk was er wel een man. Er was

absint nummer 9 — 2013

9


Sanne van Kempen

proza (slot)

Ik wilde geen strakke huid of eeuwige jeugd. Ik wou terug naar onder aarde. altijd een man geweest en ik had hem met open armen verwelkomd. Hij had grote handen en koude ogen. Hij maakte kommetjes en ik vleide me erin. Ik draaide de koude kraan open om de dampen uit mijn hoofd te halen. Ik keek hoe het waterpeil steeg en hoe de spanning op het wateroppervlakte toenam. Ik hield mijn adem in tot de spanning brak.   Later die dag kocht ik twee bossen tulpen. Ze waren geel. Ik knipte het plastic er af, sneed het elastiekje door en legde ze voorzichtig op het aanrecht. Ik sneed de stelen precies zo af dat het uiteinde 45 graden besloeg. Ik liet lauwwarm water in het bad lopen. Ik voegde de plantenvoeding toe. De tulpen voorzichtig in het bad, het plastic afval in de prullenbak. Mijn kleren uit. Cleopatra zou ezelinnenmelk in haar bad gedaan hebben. Ik wilde geen strakke huid of eeuwige jeugd. Ik wou terug naar onder aarde. Liefde is niet de bloemknop, maar juist de steel. Ik verpletterde de tulpen onder mijn eeltige voeten, stuk voor stuk, zonder haast. Het waterpeil steeg langzaam. Het water werd troebel. Ik hurkte neer en ging met mijn handen door het water. Ik voelde de draderige stelen door mijn handen glijden. De koppen hingen, waren beurs en uiteengereten. Ik vond balans met mijn armen en strekte mijn benen uit. Langzaam gleed mijn hoofd onder water. Het was er stil.

10

absint nummer 9 — 2013


recensie

Claudia Zeller

Hans Croiset Lente in Praag

De verbeelding van de biografische leemte Lente in Praag, de meest recente roman van acteur en regisseur Hans Croiset, wilde ik vooral lezen vanwege de titel. De flaptekst bevestigde mijn vermoeden dat het zou gaan over de Praagse Lente, en beloofde bovendien een uitstapje naar de Parijse studentenprotesten van mei ’68. Maar flapteksten zijn bedrieglijk. Hoewel Lente in Praag voor een groot gedeelte in de jaren ’60 gesitueerd is, gaat het vooral over het trauma van de Tweede Wereldoorlog.   Nadat zijn ouders hem hebben verteld dat hij niet hun echte zoon is, probeert de protagonist Wouter Sternheim, die als jonge toneelspeler in Amsterdam steeds meer succes boekt, grip op zijn leven en zijn verleden te krijgen. Wouter heeft geen enkele herinnering aan zijn kinderjaren, zijn enige aanknopingspunt is een gestreepte trui die hij als kind weigerde uit te trekken. Ook thuis wordt niet veel over de oorlog gesproken, zijn adoptieouders worstelen beiden met traumatische verliezen en kunnen bovendien slechts vermoeden wat Wouter in zijn jonge jaren heeft beleefd. In het bij elkaar gesprokkelde gezin spiegelt zich de fragmentarische opbouw van de tekst waarbij het perspectief voortdurend wisselt tussen Amsterdam 1945, Amsterdam, Parijs en Praag in de jaren ’60, waar Wouter door een dom toeval Jarmila ontmoet, de liefde van zijn leven. In Praag

gaat een nieuwe wereld voor hem open en wordt Wouter zich bewust van de politieke beladenheid van toneel. Bij de beschrijving van de Praagse Lente maakt Croiset dankbaar gebruik van historische personages. De Tsjechische toneelschrijver en activist die de lezer in een stoffig achterkamertje van een Praags theater aantreft is niemand minder dan Vaclav Havel, en in de beschrijving van de Russische inval resoneert het werk van Milan Kundera. Daarnaast thematiseert Croiset de literaire verwerking van de Tweede Wereldoorlog door Wouter deel te laten nemen aan de opvoering van Het onderzoek, een toneelstuk van Peter Weiss naar aanleiding van de Auschwitzprocessen.   Het verlies, de leegte en het gat van de oorlog zijn de voornaamste thema’s, hoewel ook liefde, politiek engagement en de revolutionaire geest van de jaren ’60 een niet onbelangrijke rol spelen. Door de brokstukachtige opbouw worden de verschillende verhaaldraden in elkaar geweven, en toch blijven er gaten, leemtes vol sprakeloosheid en het spook van een niet benoembaar verleden. De kwalificaties ‘aangrijpend’ en ‘ontroerend’ hebben vaak een vieze bijsmaak, maar Lente in Praag is allesbehalve zoetsappig: ‘Soms klom een terugkerend skelet met schaarse spulletjes in de laadbak van een vrachtauto, dan weer rolde een

spook met holle ogen in een rolstoel met lekke banden voorbij. Met een lap zwaaiend: ‘De Dam, staat het Paleis er nog?’’ (p. 70)   De dialogen zijn scherp, de beschrijvingen raak, Croiset zit dicht op de huid van zijn personages en heeft aandacht voor het kleinste detail, en gelukkig is zijn stijl pathetisch noch gekunsteld. Daardoor ontstaat er een legpuzzel waarbij de scherven van de oorlog niet gemakkelijk in elkaar schuiven. Toch is er op de ruïnes van de twintigste eeuw ruimte voor liefde en genegenheid: ‘Met het woord ‘liefde’ waren ze [Jarmila en Wouter] terughoudend. Hun samenzijn zou alleen van hen zijn. Eenmalig en uniek. Alleen zij tweeën.’ (p. 210).   Lente in Praag is een gelaagde, veelzijdige roman. Het is ook een diep dramatisch boek dat langs de breuklijnen van de twintigste eeuw balanceert en het persoonlijke lot van de personages verbindt aan ingrijpende historische gebeurtenissen. In bepaalde opzichten lijkt het op La Douleur van Marguerite Duras, dat net als Lente in Praag verlies, terugkeer en (over)leven thematiseert.   De vraag is dan ook niet zozeer of Lente in Praag een boek van deze tijd is, maar of dit soort boeken over tien of twintig jaar nog wel geschreven dan wel gelezen kunnen worden. Immers, de generatie van Hans Croiset, geboren in 1935, is een van de laatste die de Tweede Wereldoorlog rechtstreeks hebben beleefd. Misschien behoort dit boek wel tot een bedreigd genre, dat van de imaginaire en toch op de realiteit gestoelde herinnering, waarbij de verbeelding een gefictionaliseerde versie van een niet herinnerbaar verleden construeert. Hans Croiset, Lente in Praag Uitgeverij Cossee, 2013 19,90

absint nummer 9 — 2013

11


Thomas Heerma van Voss

proza

Arrogantie

12

absint nummer 9 — 2013


Ik denk bij zelfverzekerde types altijd: het kan niet anders of ze proberen iets te verbergen, vermoedelijk een mentale ravage. De afweging was helder: óf ik zou erover vertellen, of ik zou het verzwijgen. Toch kon ik, toen ik in september 2009 begon met studeren, maar niet beslissen welke van de twee opties ik moest kiezen. Natuurlijk, het was iets om trots op te zijn, dat ik net negentien was en mijn debuutroman zou verschijnen, maar aan de andere kant: ik vond het ongepast om anderen daarmee lastig te vallen, erger nog, het voelde beschamend, ik kon types die opschepten over hun eigen, nog niet tastbare prestaties zelf ook nooit uitstaan.   De eerste ochtend werd ik meteen op de proef gesteld. Met vijftien zenuwachtige en zwijgzame studenten kwamen we bijeen in café Van Zuylen. Niemand kende elkaar. Het idee was dat we nu ‘nader tot elkaar zouden komen’, zoals de begeleider van het Intreeweekgroepje zei, om ons vervolgens gezamenlijk door de rest van het programma heen te worstelen.   Bijna alle aanwezigen bestelden cappuccino. Ik hield het bij water. Her en der werden er gesprekken gevoerd, over de treinreis naar Amsterdam, over de weersverwachting voor de komende dagen, over hoeveel trams er door de binnenstad reden

– nietszeggend gekeuvel om de tijd mee te doden. Toen schraapte de begeleider zijn keel en zei: ‘Even centraal nu. Tijd voor een kennismakingssessie. Vertel hoe je heet, waar je vandaan komt, hoe oud je bent en wat je het afgelopen jaar hebt gedaan.’   Aarzelend gingen we de kring rond. De meeste van mijn groepsgenoten waren ver buiten Amsterdam opgegroeid en kwamen nu rechtstreeks van de middelbare school. Een voor een hoorde ik hoe ze hun afgelopen achttien jaar tot drie of vier rammelende zinnen herleidden, en in mijn hoofd oefende ik een eigen tekstje. Mijn naam en mijn geboorteplaats zouden wel lukken – maar wat ik het afgelopen jaar had gedaan? Moest ik zeggen: ik schreef een boek, het is er alleen nog niet? Wie zegt dat nou bij een kennismaking, toch alleen arrogante of in elk geval zelfverzekerde types?   Er is altijd iets geweest aan zelfverzekerdheid dat ik niet vertrouw. Net zoals ik bij extreem verzorgde mensen, met een glanzende huid en parelwitte tanden, doorgaans denk: die zullen wel zoveel tijd besteden aan hun uiterlijk omdat hun innerlijk een puinhoop is, denk ik bij zelf-

verzekerde types altijd: het kan niet anders of ze proberen iets te verbergen, vermoedelijk een mentale ravage.   Toen ik eenmaal aan de beurt kwam, gleden er zweetdruppels over mijn rug. Wat moest ik zeggen over het afgelopen jaar? Ik keek om me heen en zag al die afwachtende gezichten, en ik begon aan een zin: ‘Ik schreef…’, maar de woorden ‘een boek’ kreeg ik vervolgens niet over mijn lippen. Ik schreef: dat was mijn volledige introductie. Welkom, Thomas Heerma van Voss, negentien jaar, aangenaam je te ontmoeten. Om me heen merkte ik verwarring, maar die was alweer vergeten toen de studente naast mij – achttien jaar, afkomstig uit Heemskerk, ze zei alles met een glimlach– het woord nam.   Met een vreemde combinatie van schaamte en tevredenheid liep ik een half uur later café Van Zuylen uit. Ik had natuurlijk geen grote indruk gemaakt, maar ik was ten minste niet die opschepper die meteen over zijn eigen schrijven begon, geen arrogante jongen uit OudZuid met een vertekend zelfbeeld en de neiging om tegen iedereen over zijn literaire ambities te spreken. Wel nee, ik was

absint nummer 9 — 2013

13


Thomas Heerma van Voss

proza (slot)

Nu bleef er een rem op zitten, en als iemand me onverhoopt aansprak met de term schrijver, bekroop me een korte huivering. gewoon een tiener. Zonder duidelijk verhaal, zonder onderscheidende eigenschappen. Net zoals iedereen om me heen.   Helaas bleef het niet bij dat ene kennismakingsrondje. Na de intreeweek, tijdens de eerste dagen studie, moesten we onszelf steeds opnieuw voorstellen. Meestal luisterde ik nauwelijks naar wat de andere leerlingen zeiden, niet zozeer uit onverschilligheid, eerder uit zenuwen. Ik telde hoe lang het zou duren voor ik aan de beurt kwam. Zwijgend repeteerde ik de woorden waarmee ik mezelf het best kon introduceren, ik wilde het beter doen dan de vorige keren, eindelijk eens een overtuigende indruk te maken. In een poging niet te liegen en tegelijk vooral ook niet op te scheppen, hoorde ik mezelf af en toe rare dingen zeggen: ‘Ik schrijf in mijn vrije tijd weleens wat, maar het mag geen naam hebben.’ Of, een wel erg cryptische verwoording van mijn schrijverij: ‘Ik houd heel erg van computeren, en dan vooral van Word. Daar kan ik urenlang mee bezig zijn.’   U vraagt: waar maak je je nou zo druk over, maakt het werkelijk uit wat anderen van je vinden? Zelf weet ik ook niet meer

14

absint nummer 9 — 2013

goed waarom ik hier zoveel moeite mee had. Wat ik zeker weet, is dat ik nooit graag over mezelf heb gepraat. Maar verder: geen idee. Dat is altijd het probleem van herinneren: je kan nog wel bedenken wat je vroeger deed, kale gebeurtenissen en handelingen, maar de gedachtes en motivaties verdwijnen, of lopen in elk geval ongemerkt over in latere redenaties en argumenten. Je kan hooguit de omstandigheden reconstrueren en nagaan waarom je vermoedt dat bepaalde dingen gebeurden. Maar weten en voelen waarom je iets op een bepaald moment, jaren geleden deed – nee, dat is volgens mij vrijwel onmogelijk.   Een maand na de Intreeweek verscheen mijn debuut. Ik had gedacht dat ik daarmee eindelijk anderen over mijn schrijven zou gaan aanspreken, maar dat deed ik nog steeds niet. Tegen niemand van mijn studie vertelde ik erover. Telkens als ik het probeerde, drong een genadeloze ongemakkelijkheid zich op, wat ook kwam door het feit dat mijn omgeving zoveel waarde leek te hechten aan literatuur. Veel te vaak heb ik het gezwets van medestudenten aangehoord, zogenaamde dichters in de

dop en toekomstige romanciers, die urenlang in cafés fantaseerden over de wereldschokkende woorden die er binnenkort uit hun pen zouden vloeien, en vervolgens dronken naar huis gingen zonder ook maar een poging tot schrijven te wagen. Als ik een huis had gebouwd of een fiets in elkaar had gezet, was mijn trots vermoedelijk groter geweest, of in elk geval meer onbevangen.   Nu bleef er een rem op zitten, en als iemand me onverhoopt aansprak met de term schrijver, bekroop me een korte huivering. Ben je een columnist zodra je één column gepubliceerd krijgt? Was ik een schrijver geweest als ik mijn debuut had geschreven, maar het nooit had laten uitgeven, als ik dat op het laatste gebied had verboden?   Uiteraard ontdekten anderen dat ik een boek had geschreven. Eerst de docenten, toen de studenten. Een enkeling sprak me er op licht berispende toon over aan. ‘Jij hebt daar nooit iets over gezegd, dat hele schrijven, vind je het vanzelfsprekend of zo?’ Of: ‘Je zei aan het begin van het jaar dat je een beetje schreef – je hebt nu al iets bereikt waar velen een heel leven van dro-


men.’   Vreemd. Juist doordat ik elke vorm van zelfpromotie aan de universiteit had vermeden, werd mijn zwijgzaamheid nu als een teken van zelfvoldaanheid gezien – alsof mijn stiltes een teken waren van verhevenheid in plaats van gêne, alsof ik niets over mezelf vertelde omdat ik mijn publiek niet de moeite waard achtte.   Nog steeds word ik weleens aangesproken op mijn gedrag van die eerste studieweken. Dan praat ik met iemand die ik al jaren vaag ken, uit een parallelklas of zelfs van de Intreeweek, en voeren we een gemoedelijk gesprek, tot ik ineens hoor: ‘Jij bent eigenlijk best aardig. Ik dacht altijd dat je zo’n arrogant type was.’ Het ongemak dringt zich op zulke momenten op, onaangekondigd en hevig, en laat zich de rest van de conversatie niet meer verdrijven. De schaamte. Misschien komt het daar wel allemaal op neer. Hoe dan ook, de volgende keer dat ik mezelf moet voorstellen, zal ik het houden bij: ‘Hallo, mijn naam is Thomas Heerma van Voss. Ik kom uit Amsterdam. En ik schreef. Ik schrijf. Boeken. Romans. Grote, monumentale romans.’ Kijken wat er dan gebeurt.

absint nummer 9 — 2013

15


Lisanne Snelders

verslag

Promovenda op pad Over de onhoudbare grenzen van de neerlandistiek Een verslag van Cross Over ‘over grenzen’, 8 februari 2013, Gent

16

absint nummer 9 — 2013


Ik leefde er naartoe: Cross Over, een tweejaarlijks congres voor letterkundige neerlandici, intra én extra muros. Als kersverse promovenda – het woord heeft voor mij een wat suffe (gender)connotatie, zoals ‘bibliothecaresse’, maar een PhD Candidate voel je je op een neerlandistisch congres als dit toch ook niet echt –, mocht ik hier niet ontbreken.   Dus vergeleek ik treintijden, maakte ik me druk over de Fyra en bekeek ik de beschikbare hotels. In het hotel van mijn keuze bleek toute neerlandistisch Nederland zich verzameld te hebben en er was een bad. Donderdagavond dronken we een gepaste hoeveelheid donker Belgisch bier en vrijdagochtend zaten we klaar voor twee keynotelezingen, twaalf parallel­ sessies en de uitreiking van de Taalunie-­ scriptieprijs. Over grenzen   In de call for papers werd het thema van deze editie van Cross Over aangekondigd als ‘over grenzen’, een uitnodiging om na te denken over de grenzen van zowel de literatuur als de literatuurwetenschap. Daarbij werden verschillende onderzoeksvelden aangedragen: auteurschap en autoriteit, Global Dutch/Nederlands buitengaats,

autonomisering van de literatuur, literatuur en cognitie, literatuur en de beeldende kunsten, literatuur en economie en literatuur en ruimte. Deze oproep resulteerde in een, hoe kan het ook anders, gevarieerd congres over een scala aan onderwerpen, benaderd vanuit tal van invalshoeken. Om een indruk te geven: Margriet van der Waal besprak de Nederlandse blik op Zuid-Afrika, Gerard Bouwmeester (die me in de koffiepauze toevertrouwde dat hij zich als enige aanwezige mediëvist toch wat eenzaam voelde) sprak over het auteurschap van Augustijnken en Helleke van den Braber behandelde mecenaat rond Multatuli. Onze universiteit werd ruim (en breed) vertegenwoordigd door Jeroen Jansen van historische letterkunde, Yra van Dijk, Thomas Vaessens en student Frank Keizer van moderne letterkunde en Leila Cherribi, die promoveert bij de Amsterdam School for Cultural Analysis (ASCA).   Door het grote aantal parallelsessies en de beperkte tijd sloeg ik noodgedwongen veel interessants over en moest ik ook paper-presenterende vrienden en bekenden links laten liggen. Ik koos voor de sessies ‘Global Dutch’ over beeldvorming en migratie, die nog het meest in de buurt kwamen van mijn onderzoeksinteresses;

mijn onderzoek richt zich op de culturele herinnering aan Nederlands-Indië in literatuur, een postkoloniaal en dus global thema. In de sessies was relatief veel aandacht voor migrantenliteratuur, maar wel vanuit twee verschillende benaderingen. Sjoerd-Jeroen Moenandar onderzocht de manieren waarop de tegenstelling tussen islamitisch en niet-islamitisch door verschillende schrijvers wordt gerepresenteerd. Leila Cherribi liet zien dat een variant van het Arabisch, Darija, is opgenomen­ in het werk van Marokkaans-Nederlandse auteurs en besprak hoe dat begrepen kan worden als een ‘act of deterritorialization’. Het eerste paper was interessant, maar een beetje voorspelbaar, het tweede had een onverwacht spannende invalshoek. Cherribi bleef vooral op een theoretisch niveau en gaf daarmee een mooie handreiking om teksten van migranten te lezen en te begrijpen. Het gebruiken van elementen uit het Darija is volgens Cherribi namelijk niet alleen het toevoegen van wat couleur locale, maar een actieve positionering in een ‘linguistic struggle’, waarmee identiteiten worden geproblematiseerd.   De meest vermakelijke ‘Global Dutch’lezing die ik bijwoonde was van Michel de Dobbeleer (geen neerlandicus, wel slavist)

absint nummer 9 — 2013

17


Lisanne Snelders

die met gevoel voor humor verslag uitbracht van zijn onderzoek naar het beeld van de Balkan in het werk van A. den Doolaard en het beeld van A. den Doolaard in de Balkan. De in Nederland volslagen vergeten auteur, wiens boeken over de Balkan in de jaren 70 als reisgidsen werden gelezen, blijkt in Macedonië bewonderaars te hebben die een monument voor hem oprichtten en zijn verjaardag nog altijd vieren. Ironisch genoeg was het monument zelfs de slavist De Dobbeleer niet opgevallen toen hij in Ohrid was.   De dag werd ingeleid en afgesloten door twee plenaire keynote-lezingen, waarvan vooral de laatste me trof. In een prachtige slotlezing gaf Hanneke Grootenboer, verbonden aan de Universiteit van Oxford, een nieuwe invulling aan het begrip ‘denkbeeld’. In een bevlogen bespreking van enkele zeventiende-eeuwse schilderijen liet ze zien hoe, bijvoorbeeld, een stilleven niet ‘stil’ staat, maar een gestolde dialectiek bevat: er hoeft maar dít te gebeuren of de kers rechts valt van de tafel, sleurt het trosje mee, dat op zijn beurt het glas om zal stoten. Een schilderij is dus niet alleen een beeld, maar kan een gedachtegang bevatten, een denkbeeld. Hoewel haar lezing stimuleerde om zelf verder te denken over

18

absint nummer 9 — 2013

verslag (vervolg)

een begrip als denkbeeld en het primaat van het beeld (dat bij uitstek geschikt zou zijn een dergelijke ‘stolling’ te vatten) boven de tekst, had het met letterkunde eigenlijk weinig van doen. Grenzen van een discipline   Hoewel het congres een thema droeg, was de diversiteit van de bijdragen nog het meest opvallend. Waarom we nog over neerlandistiek praten, is me eigenlijk een raadsel. Door het uiteendrijven van taalbeheersing, taalkunde en letterkunde bestaat ‘de neerlandistiek’ al langer uit verschillende gebieden die aansluiting zoeken bij andere onderzoeksterreinen, maar ook de categorie ‘letterkundige neerlandistiek’ heeft steeds minder een bindende kracht. Onderzoekers zoeken steeds vaker aansluiting bij internationale werkgroepen over hun periode, zoals de middeleeuwen (vandaar waarschijnlijk de verweesde mediëvist), of richten zich op onderzoeksinteresses die niet langer vanzelfsprekend bepaald worden door een natie of taalgebied, zoals genderstudies of postkoloniale studies. Die gebieden kunnen dan weer zo ver uiteen liggen dat er nieuwe disciplines ontstaan.   De inzendingen voor de Taaluniescrip-

tie-prijs illustreerden de diversiteit van de letterkundige neerlandistiek: ze varieerden van “een empirisch onderzoek naar onlineverwerking van regelverdeling en enjambement in poëzie” tot een “analyse van Van Eedens Van de koele meren des doods in het licht van de nieuwe mystiek”. In een uitreiking die zo droog was dat die in z’n lulligheid meer weg had van een parodie werd de prijs toegekend aan Willem Bongers (Universiteit Utrecht), die de ‘posture’ van Kader Abdolah onder de loep heeft genomen aan de hand van recente theorieën over auteurschap van onder meer Meizoz. Koffie en cava   Alle diversiteit ten spijt bleek iedereen elkaar te willen spreken in de opzettelijk lange koffiepauzes. Ik ontmoette de mensen met wie ik nog eens in een tijdschriftredactie heb gezeten en had eindelijk tijd om met iemand uit Groningen te spreken. Je komt nog eens iemand tegen. Ondertussen probeerde ik de kunst van het netwerken met onbekenden of door mij bewonderden af te kijken van de anderen.   Aan het eind van de dag werd niet geborreld met bier, maar met cava, in- en vooral bijgeschonken door een vrolijke Gentenaar. Misschien was ook dit met


Waarom we nog over neerlandistiek praten, is me eigenlijk een raadsel. opzet, want er werd hoe langer hoe meer gelachen en e-mailadressen werden vrijpostig uitgewisseld. De interesse voor elkaars onderzoek was groot en wie weet hebben de pauzes ook nieuwe ‘cross overs’ gefaciliteerd. Het einde en of dat erg is   Cross Over 2013 duurde maar één dag, te kort eigenlijk om een overzicht te krijgen van wat de letterkundige neerlandistiek nu nog allemaal omvat. De uitnodiging om grenzen te onderzoeken heeft wat mij betreft de onhoudbaarheid van die grenzen geïllustreerd. Toch denk ik niet dat we snel afscheid zullen moeten nemen van onze discipline, daarvoor is ze institutioneel nog te sterk verankerd. Wel zullen onderwijs en onderzoek waarschijnlijk steeds meer ingericht zijn naar onderzoeksinteresses en vergelijkend onderzoek, wat de kwaliteit ervan ten goede zal komen.   Hopelijk wordt Cross Over in elk geval nog één keer georganiseerd, zodat ook ik op een gezellig congres aan mijn neerlandistische vrienden kan laten zien waar ik mee bezig ben en hun feedback kan ontvangen. Liefst ook met een cavaschenkende Gentenaar.

absint nummer 9 — 2013

19


proza

Jori Stam

De muizen­ gevangenis

20

absint nummer 9 — 2013


Ik woon in een klein appartement in Amsterdam-West. Het stinkt er naar verschroeid kalfsvlees en oud frituurvet omdat het luchtafvoersysteem van de kebabzaak onder mijn woning niet goed werkt. In de ochtend warmt een zweterige Turk het koud geworden vlees van de vorige avond onder een gril nog een keer op. Het produceert een geur die niet bij vlees hoort. Het ranzige oude frituurvet bewaart hij in grote blauwe plastic emmers van BeneluxVet; op internet omschreven als ‘de grootste frituurvetinzamelaar van de horeca in de Benelux’. Ik heb nog nooit een vrachtwagen van het bedrijf zien langsrijden, want de Turk laat de volle emmers elke maand in verschillende putjes op straat leeglopen. Het is een geelbruine vlokkerige substantie – ik heb het vaak genoeg gezien om het te kunnen omschrijven. In de zomer, wanneer de zon langdurig op de putten schijnt, wordt het gestolde vet in de riolen gedeeltelijk vloeibaar en walmt de stank door de straten.   Uit de radio van de Turk klinkt de hele dag een haperende klaagzang van een popmuzikant uit het Midden-Oosten, die lijkt te kermen als een hond wiens poot tussen de spaken van een rijdende fiets is gekomen. De

klandizie van zijn kebabzaak is routineus en in te delen per dagdeel. Rond tien uur komen hordes van dikke zakenlui met vette haren en goedkope C&A pakken een broodje verslinden als tweede ontbijt. Ze kauwen op het droge brood, de weke sla met bruine randen en het taaie smaakloze vlees, en likken de druipende klodders knoflooksaus en imitatiesambal van hun vingers af. Met volle monden voeren ze telefoongesprekken via een headset dat gemonteerd is op hun oor, waardoor ze er allemaal uitzien als een stelletje schizofrene krankzinnigen die in het niets lopen te praten, ijsberend over het plein. Vaak gebruiken ze tussen het Nederlands door obscuur Engels jargon uit hun vakgebied zoals equity fund, synergy, compound interests en affective APR, om één of ander punt te maken waar niemand wat aan heeft. Ooit zullen ze schuldig bevonden worden voor hun gedrag.   Tegen het middaguur komen de middelbare scholieren een Turkse pizza of een kapsalon halen. Dat laatste is een aluminium bakje gevuld met friet, reepjes kalfsvlees, salade, dressing en gesmolten kaas. Gooi alles maar bij elkaar: het Hollandse prutje anno 2013.   De jongens die verdacht veel op skinheads

absint nummer 9 — 2013

21


Jori Stam

lijken maar het in werkelijkheid niet zijn komen elke dag na het avondeten terwijl ze tenger blijven. Met verkleurde Lonsdale capuchonvesten en hoog opgeknoopte leren legerschoenen van drie maten te groot staan ze op het plein in een klein cirkeltje te eten. Een paar uur nadat de Turk zijn zaak sluit komen ze terug, niet langer hongerig naar vlees maar naar vandalisme. Waar volwassenen de nachten ervaren als onverlichte dagen, is de duisternis die de nacht brengt voor deze jongens altijd spannend. Voor hen heeft de nacht nog een bepaald verbod zoals een spertijd tijdens de oorlog, en geeft het maken van overtredingen ze een gevoel van iets dat tussen vrijheid en wetteloosheid bestaat. Met verfbussen spuiten ze op rolluiken, ramen en muren verschillende symbolen waar ze de ware betekenis niet van weten – soms ook vreemde leuzen in krakkemikkig Engels. ‘s Nachts zijn ze jong en dierlijk instinctief op zoek naar vernieling en destructie, overdag zijn ze achteloos en mak als domme schapen.   Ik kamp met penetrante stank en jeugdig vandalisme.   Mijn appartement is al jaren aan het

22

absint nummer 9 — 2013

proza (vervolg)

wegrotten door het vocht dat in de muren is getrokken. Een resultaat van slecht woningbouwbeleid en onderbetaalde stukadoors uit Polen. Overal woekeren zwarte en donkergele schimmels op de muren die ik niet meer weghaal of tegen probeer te houden. Op de juiste plekken duw je met één vinger dwars door de poreuze muur heen in het gele schubbige isolatiemateriaal dat er achter verstopt zit. Dan heb je een paar dagen last van een vreemde tintelende uitslag en een jeukende vinger. Volgens mij is er ook asbest in het plafond en in de muren verwerkt.   Ik heb mijn huis geërfd toen mijn vader overleed. Hij had een zomerhuisje in Zeeland hermetisch afgesloten met tape en purschuim en binnen twee barbecues aangezet. Mijn neef vertelde op de begrafenis dat de eigenaar van het bungalowpark de brandweer had gebeld toen hij door een vergeten kier zwarte rook zag walmen. Ze waren te laat omdat ze vijf jaar lang geen bedrijfsongeval hadden gehad en dat aan het vieren waren tijdens een grote buurtbarbecue op een woonerf een paar kilometer verderop.

Het was niet de eerste keer dat mijn vader zelfmoord probeerde te plegen. Op Goede Vrijdag had hij het plan om tussen Hilversum en Amersfoort voor een intercity te springen. Op internet las ik later dat het een populaire plek was omdat de treinen op dat punt de hoogste snelheid halen op het gehele treintraject en de trainrails goed toegankelijk zijn. Zijn poging mislukte omdat iemand met autopech hem vanaf de vluchtstrook in de bosjes zag schuilen. Hij had zijn trouwpak aan, wat ik nogal overdreven vond. Precies een jaar daarvoor probeerde hij in een badkuip van een Van der Valk hotel in Akersloot zijn polsen door te snijden. Maar het stanleymes was te bot en de dokter zei dat hij in de verkeerde richting had gesneden.   ’s Avonds luister ik in bed naar de muizen die tussen de muren ronddolen en de gipskorrels die hierdoor naar beneden vallen. Bijna elke nacht vechten er buiten twee katten met elkaar. Soms is er in mijn gebouw op een andere verdieping een feestje.   Op een ochtend zag ik tijdens het smeren van mijn brood een dikke muis achter de


Een paar uur nadat de Turk zijn zaak sluit komen ze terug, niet langer hongerig naar vlees maar naar vandalisme. koelkast wegglippen, die ik toen de rest van de dag heb geprobeerd te vangen. Ik liet de rand van een plastic bakje balanceren op een houten waterijsstokje, waaraan ik aan de onderkant wat flosdraad had gebonden. Onder het bakje had ik een klodder pindakaas gelegd. Toen de muis na ruim een uur eindelijk achter de koelkast vandaan durfde te komen en begon te snuffelen aan de pindakaas, trok ik het stokje weg en werd de muis de enige inwoner van mijn nieuwe plastic gevangenis. Met mijn hand drukte ik het bakje stevig tegen de grond aan, omdat de muis uit paniek hard op-en-neer begon te springen, en zo probeerde om met zijn rug het bakje omhoog te duwen. Toen de muis uiteindelijk bedaarde, schreef ik met een zwarte merkstift in hoofdletters ‘Muizengevangenis’ op het bakje.   Toen ik mijn huis nog met enige regelmaat verliet, bezocht ik vaak de dierenwinkel op de hoek. Ik keek dan naar de kleurrijke vissen in kleine beschimmelde aquaria, lusteloze hamsters in plastic bakken waarvan de wanden besmeerd waren met gele ontlasting, en regenwoudterraria met statische reptielen die op een sticker

omschreven werden als exotisch. De reptielen hielden zich vooral bezig met zo weinig mogelijk bewegen. Alle dieren leden in stilte aan eenzaamheid achter plastic of glas totdat ze gekocht werden door naïeve ouders met verwende kinderen of mensen zoals ik.   In het achterste gedeelte van de dierenwinkel stond dierenvoeding, dierenspeelgoed en verdelgingsmiddelen voor insecten en knaagdieren geëtaleerd. Ik heb het altijd vreemd gevonden dat je in een dierenwinkel ratten en muizen kunt kopen, maar ook de middelen om ze te vermoorden. Misschien moeten ze bij aankoop van de combinatie muis en bestrijdingsmiddel korting geven, maar de vraag is op welke van de twee.   Op een flacon ratten- en muizengif stond de volgende omschrijving in een vrolijk lettertype: ‘Sorkil-G is een geurloos, effectief en humaan middel tegen ongewild ongedierte binnenshuis, dat zorgt voor een opgeruimde en hygiënische omgeving zonder veel poespas’. Hoe de dieren werkelijk stierven zal vast niet zo plezierig zijn als de fabrikant van het gif de klant deed denken, al leek mij dat als bijsluiter wel een stuk ver-

makelijker om te lezen: ‘Met SORKIL-G sterven ratten, muizen en ander ongedierte een verschrikkelijke pijnlijke dood, alvorens ze minimaal een paar uur martelend hebben geleden aan een wrede en uitputtende lijdensweg. SORKIL-G: allesverslindend goed.’   Achter de kassa stond een grote dikke vent in een open geknoopt bevlekt overhemd koffie weg te slurpen als een log dier bij de drinkplaats van een dierentuin. Zijn pink was veel te dik voor de oor van het witte kopje: hij zag er belachelijk uit. In de kast achter hem stond een oude waterkoker en een familieverpakking oploskoffie van Euroshopper. De man hoestte alsof hij nog maar een paar maanden te leven had. Na elke hoestbui veegde hij zijn mond af met een zakdoek, die besmeurd was met donkerrode en zwarte vlekken. Op de toonbank lagen twee pakjes shag en wat losse vloeitjes. Uit de radio klonk een hit van Lionel Richie. Toen ik naar de verkoper toe liep met het pak gif in mijn hand, en hem vroeg naar de precieze werking daarvan, zag ik een tinteling in zijn met bloed doorlopen kralige ogen.   ‘Kijk,’ zei hij, ‘vroeger werkten we met

absint nummer 9 — 2013

23


Jori Stam

proza (slot)

Alle dieren leden in stilte aan eenzaamheid achter plastic of glas totdat ze gekocht werden door naïeve ouders met verwende kinderen of mensen zoals ik. snelwerkend gif. De muis at wat van het spul en ging dood. Maar de beestjes stopten met eten zodra ze hun dode vriendjes op de grond zagen liggen.’ De man begon te lachen alsof hij net een harde klap in zijn maag had gekregen. Uiteindelijk bedaarde hij. ‘Aasschuwheid. Die klerebeesten zijn voorzichtig en eten maar een heel klein beetje, om eerst te kijken of de rest van hun nest niet ziek wordt. Maar met het spul dat je in je handen hebt doen ze dat niet.’   ‘Hoe dan?’ vroeg ik.   ‘Dit werkt pas na een paar uur. Het gif vergiftigt direct het bloed maar laat het beestje nog zonder problemen een paar uur leven. Lang genoeg zodat zijn vriendjes ervan overtuigd zijn dat het allemaal oké is. Het mooie van dit spul is dat je niet met zo’n gore troep zit omdat ze binnen een paar dagen van binnenuit smelten door de speciale formule. Het enige wat je hebt is een grijs vlekje op je tapijt. Of heb je zeil? Dat is handiger. Dan poets je het zo weg met een doekje.’ Weer begon de man te lachen. Achterin tikte een meisje op de ruit van een aquarium. Buiten was het inmiddels begonnen met regenen. ‘Een opgeruimde en schone omgeving,’ las ik hardop

24

absint nummer 9 — 2013

voor van het etiket. Ik kocht het gif. De man vroeg me of ik nog geïnteresseerd was in het kopen van een cavia.   Ik schoof een tijdschrift onder het bakje, keerde het om, en klikte er met enige behendigheid een groen dekseltje op vast. Ik keek een paar minuten naar de muis en keerde het bakje een paar keer beheerst om. Daarna begon ik er een beetje mee te schudden; eerst heel rustig maar steeds heviger, zo hard dat de muis gewichtloos tussen de wanden van het bakje heen vloog als een levenloze grijze stuiterbal. Het geluid dat zijn kleine lijfje maakte toen hij tussen de boven-, onder- en zijkanten van het bakje heen en weer klapte was dof en ritmisch. Ik sloot mijn ogen en luisterde aandachtig naar het rustgevende geluid. De muis bleef na mijn gerammel stil zitten in het midden van het bakje zonder om zich heen te kijken terwijl het zwaar ademde. Langs de randen van het bakje zag ik een paar druppels geel en rood vocht naar beneden glijden.   Uit mijn medicijnkastje haalde ik een tube crème die ik ooit eens van de dokter had gekregen tegen een hardnekkig psoriasis-eczeem op mijn bovenarmen en kuiten.

Ik kneep een klein beetje crème uit in het bakje – het deed het beestje helemaal niets. Hij rook er wat aan en liet het verder met rust. Daarna schonk ik een halve flessendop bleek in het bakje met wat druppels ammoniak en citroensap. De muis begon te dansen, en draaide toen in het wilde weg rondjes om zijn eigen as alsof hij zijn staart probeerde te pakken. Uiteindelijk stopte hij met bewegen, en ging hijgend liggen op zijn zij. Ik spoelde hem onder een lauwwarme straal water uit de kraan goed om, en stopte hem daarna terug in zijn gevangenis. Ik twijfelde erover om hem wat komkommer te voeren. Toen pakte ik een halve gifkorrel en gooide het in het bakje. De muis snuffelde er wat aan en at het zonder aarzelen op. Hij keek me met glazige oogjes aan, alsof hij meer wilde.   Ik had het gif om vier uur ‘s middags toegediend. Na zes uur had het gif het centrale zenuwstelsel volgens mij bereikt, omdat de muis last begon te krijgen van willekeurige stuiptrekkingen. Een paar minuten later stopte het plotseling met bewegen, en sijpelde er een dun stroompje bloed uit zijn bek en anus. Daarna stopte hij met ademen. Na een week was het hele lichaampje omgeto-


verd in een grijskleurig plasje dat ontzettend stonk, en wat ik door de wc heb gespoeld toen het eenmaal begon aan te koeken. Ik twijfelde even of ik het bakje moest weggooien, maar heb het uiteindelijk een paar keer grondig afgewassen.   Die avond vermengde ik in een maatbeker 100 milliliter lauw water en een halve bus verpulverde gifkorrels tot een wit vloeibaar papje, en goot het over in twee Remia knijpflessen die ik voor drie kwart had gevuld met knoflooksaus van de Albert Heijn. Ik schudde de flessen een paar minuten heen en weer, en zette ze in de koelkast.   De volgende dag bestelde ik toen de Turk zijn zaak net geopend had een blikje cola light. Ik ging aan een tafeltje zitten, opende het blikje, en belde toen met mijn mobiel het nummer dat ik eerder op internet had gevonden. De Turk liep naar achter toen hij het gerinkel van de telefoon hoorde. Ik stond op, haalde de witte knijpflessen uit mijn tas en verwisselde die met de twee die op de toonbank stonden. De Turk kwam zuchtend uit de keuken terug gelopen en keek mij vragend aan.   ‘Wilde u soms nog wat bestellen?’

absint nummer 9 — 2013

25


taalhandelingen

Claudia Zeller

Kapstokken en stokpaardjes Sinds enige tijd heb ik geesteswetenschappelijke nachtmerries. Dan schrik ik ’s nachts wakker, bibberend van angst en kou, en kijk ik onder mijn bed omdat ik daar een monster vermoed, een animot misschien, of een wanstaltig cosmodernistisch gedrocht dat onophoudelijk ‘différance, différence’ in mijn oor krijst, totdat ik een dividual word en uit het raam spring. Gelukkig woon ik op de begane grond.   Tot zover de nachtelijke perikelen van een taalbeheerser die de onophoudelijke neologismen in de geesteswetenschappen meer dan beu is. Maar voordat ik mezelf een hoek in manoeuvreer, laten we kijken wat er met woorden als glocalization, cosmodernism of hostipitality eigenlijk aan de hand is. Ten eerste is er de vraag naar het waarom. Waarom voelt de geesteswetenschapper zich geroepen om onophoudelijk nieuwe, onuitspreekbare ‘concepten’ uit te vinden? Alsof er niet al genoeg woorden bestaan. Zijn we allemaal niet meer dan gemankeerde dichters? Ik heb er twee verklaringen voor kunnen bedenken, de ene psychologisch, de andere strategisch. Ten eerste voelen geesteswetenschappers zich vaak verwant aan de schone kunsten. Zo getuigt een nieuw woord niet alleen van een zeker niveau van taalvaardigheid, maar is het over het algemeen ook een creatieve vondst. Daarnaast is het gewoon leuk om nieuwe woorden te bedenken. Dat zien we ook in andere disciplines. Bèta’s zijn daar wat minder creatief in. Neem nu het Higgs-deeltje, dat is gewoon vernoemd naar de natuurkundige Peter Higgs.   Is een nieuw woord dan zoiets als een nieuwe diersoort? Nauwelijks. Met taal proberen we iets te benoemen, een verschijnsel of object dat we hebben waargenomen van een naam te voorzien. Dit nieuwe woord dient om een nieuwe observatie, empirisch waarneembaar of niet, met de rest van de wereld te communiceren. Dat betekent echter niet dat je alles kan benoemen, laat staan dat alles benoembaar dient te zijn.   Ten tweede levert een nieuw concept pres-

26

absint nummer 9 — 2013

tige op. Misschien valt dit te rijmen met Louis Althussers idee van interpellatie. Zodra we een concept benoemen, geven we het een identiteit. Toch is het niet zo dat concepten, in tegenstelling tot mensen of uit de dierentuin ontsnapte giraffen, zomaar op straat rond lopen. Een concept dient uitgevonden te worden, zo stellen Deleuze en Guattari, die zich tegelijkertijd verzetten tegen onnodige concepten. Een concept moet noodzakelijk zijn. Maar wat is nou de noodzaak van een concept als het door Derrida uitgevonden animot, behalve dat het een mooie woordspeling oplevert?   De grootmeester van de geesteswetenschappelijke neologismen is Mikhael Epstein, die zelfs voor neologismen een nieuw woord uitvindt, het protologisme: ‘Protologism is a freshly minted and not yet widely accepted word. It is a prototype, a pilot lexical unit which may eventually be adopted for a public service or remain a whim of linguo-poetic imagination.’   Maar woorden als cosmodernism en glocalization zijn behalve neologismen, ook taalkundige portemanteaus. Dit kan af en toe heel poëtisch zijn, zoals Vicente Huidobro’s infiternity, maar meestal is het toch niet meer waard dan een vermoeide zucht. Woorden als cerebrity (Lat cerebrum, brain; cf. celebrity: a famous intellectual; a cerebral but emotionally dry or egocentric person), of happicle (happy + diminutive suffix –icle, like in "particle," "icicle": a particle of happiness) zorgen ervoor dat ik die hele geesteswetenschappelijke bende het liefst in een zwart gat zou willen gooien. Daarnaast doen dit soort woorden me altijd denken aan Newspeak, het door George Orwell bedachte taaltje waarin tegenstrijdige concepten met elkaar verenigd worden.   Gelukkig is het bijna vakantie. Gezien de huidige crisis hoop ik dat mijn vakantie niet geglocaliseerd moet plaatsvinden, maar ergens ver weg, het liefst in de chaosmos. Claudia Zeller


recensie

Daan Doesborgh

Dennis Gaens Schering en inslag

Nostalgische saamhorigheid Dennis Gaens plaatst Strategostukken op een bord. De stukken heten Dani, Luuk, Lotte en Dave. We weten nog niet hoe zij zich tot elkaar verhouden, maar de situatie is duidelijk voor wie het eerste deel, ‘Draad’, van zijn nieuwste bundel Schering en Inslag heeft gelezen. De bundel opent met een wat sinister gedicht in wij-vorm, een vorm die in Gaens’ eersteling, Ik en mijn mensen, nog een subcultuur en een saamhorigheidsgevoel uitdrukte, maar hier is vervangen door collectivisme met vernielzucht. ‘We komen namen halen’. ‘We zoeken iets om op in te steken en uit te barsten’. Daarna volgen vier gedichten met namen als titels, de Strategostukken van hierboven. Tot dusver lijkt de structuur van de bundel op een toneelstuk, waar de personages voorin worden geïntroduceerd zodat we hun daaropvolgende avonturen in context kunnen bekijken.   Hierna volgt het deel ‘Schering’, waarin de vernielzucht achterwege blijft. De personages draaien wat om elkaar heen, doen memorabele Dennis Gaens-uitspraken zoals ‘die benen heb ik ook maar gekregen’ en ‘maar die rok heb je zo kort gekocht’, en bouwen wederom een boomhut, maar dit keer met bier, alsof de personages van Gaens in zijn vorige bundel nog net te jong waren om te drinken. Hoewel de bundel onheilspellend begon is in dit tweede deel het eerder genoemde saamhorigheidsgevoel weer helemaal terug, en lijkt de duistere proloog alweer vergeten. Maar natuurlijk is er dan in het volgende hoofdstuk (Jawel, ‘Inslag’) de

plotselinge verdwijning van een van de hoofdpersonen. De sociale cohesie van de subcultuur die in de poëzie van Gaens zo centraal staat wankelt. Dat knaagt, want die kenmerkende onderlaag van gezelligheid uit zijn vorige bundel gaf deze gedichten een nostalgische, aangename sfeer, een hang naar het groepsgewijs leven van de adolescentie. Geen poëzie bevat zo veel dialoog als die van Dennis Gaens, maar het blijven natuurlijk gedichten, dus de gesprekken van deze personages bestaan voornamelijk uit een over en weer van aforismen en diepzinnige overpeinzingen. Ik zal eerlijk zijn: soms wordt dat even teveel. Maar dan gebeurt er weer iets in deze bundel met een plot, neemt het Strategospel een wending, en lees je geboeid verder. Dit is een bundel om in een ruk uit te lezen, en vervolgens te behandelen zoals je poëziebundels gewoonlijk behandelt: af en toe willekeurig openslaan en op zichzelf staande gedichten lezen. Het getuigt van een knap staaltje compositie dat dat kan.   Uiteindelijk komt de bundel terug bij het begin, met een postapocalyptisch gedicht, maar in de tussentijd is de toon veranderd: waar de nadruk in het begin lag op vernietiging en verlies ligt die nu op overleven, op ondanks de verwoesting overeind blijven. En dat kan alleen samen. Het groepsgevoel is terug, Schering en Inslag eindigt hoopvol. Aan het eind van dit Strategospel is het geen oorlog. De vlag wordt niet gevonden. Een paar verkenners verlaat het bord. Ze gaan een boomhut bouwen.

absint nummer 9 — 2013

27


proza

Elko Born

De slag om de verloren fiets

28

absint nummer 9 — 2013


Maar hij is gestopt met roken. Al jaren. Een sportman rookt niet.   1 Thomas staat in zijn onderbroek op zijn balkon. Nou ja, zijn balkon kan je het eigenlijk niet noemen. Het is een gezamenlijk balkon. Een balkon dat alle bewoners van het uit oude schipcontainers opgemaakte flatgebouw waar Thomas woont moeten delen.   Hoe de gemeente ooit op het idee is gekomen om oude scheepscontainers samen te voegen tot een soort flatgebouw, is voor Thomas altijd een raadsel geweest. Wellicht vond een hippe ambtenaar het ludiek.   Hoe het ook zij, vandaag kan Thomas zich er niet druk om maken. Een allesomvattend schuldgevoel hangt als een doodslaken over hem heen.   Gisteravond is hij in beschonken toestand zijn fiets kwijtgeraakt. Zijn mooie fiets, met versnellingen, cadeau gekregen van zijn vriendin toen hij werd aangenomen voor zijn nieuwe baan.   Terwijl hij zijn vingers door zijn borsthaar laat glijden vraagt hij zich af hoe hij dat ooit aan zijn vriendin moet uitleggen.   Hij weet zelf niet eens meer hoe het precies heeft kunnen gebeuren. Ja, hij weet nog dat hij was langsgegaan bij Tim, een vriend die dol is op old fashioned en ervan houdt om met de nauwkeurigheid van een horlogemaker stukjes schil van sinaasappelen te snijden. Dat de old fashioneds hem goed hadden

gesmaakt. Dat hij ze met het enthousiasme van een van moderniteitsbesef verstokte generaal op een slagveld in de Eerste Wereldoorlog achterover had geslagen. Dat op de terugweg het aanzicht van een weiland hem plotseling deed beseffen dat hij helemaal verkeerd was gereden, dat hij in een roes de stad uit was gefietst. Dat hij als een verdwaalde toerist wat had rondgedoold, langs sloten, greppels en een man met een baard die hem erop wees dat het centrum van de stad toch zeker een uur fietsen was. Dat er op een gegeven moment uit het niets een taxi verscheen. Dat hij zijn fiets in een constructie die op een bushokje leek had gezet en zonder erbij na te denken in zijn reddende engel was gestapt.   Maar zelf vindt hij die uitleg ook niet bevredigend.   Het stomme is dat de taxichauffeur hem nog probeerde te helpen. ‘Moet je je fiets niet op slot zetten?’ had hij gevraagd. ‘Dan schrijf ik even voor je op waar we zijn. Kan je hem morgen weer ophalen.’   Thomas had zijn hoofd geschud en met beide handen de onzichtbare hond die op zijn schoot leek te liggen geaaid. Het idee van de taxichauffeur kwam hem voor als te ingewikkeld om uit te voeren.   Nu zit hij maar mooi met de gebakken peren. Wat moet hij doen? Het was een dure

fiets, een prachtig cadeau.   Misschien moet hij zijn fiets maar gaan zoeken, besluit hij als hij naar binnen loopt. De kans dat hij hem vindt is natuurlijk nihil, maar wellicht zal de zoektocht zijn schuldgevoel wat sussen.   Op zijn laptop zoekt hij op welke rand van de stad in de buurt van weilanden ligt.   Dan bekijkt hij welke bussen daar langs rijden.   Het westen, concludeert hij. Lijn 17 en 268.   Als de constructie uit zijn herinnering inderdaad een bushokje was, is deze strategie zijn enige kans.   2 Met zijn handen op de rug ijsbeert Jose, trainer van Blauw-Wit, langs de bar van de alsmaar drukker wordende kantine. Omdat de voetbalbond vier spelers geschorst heeft wegens het fysiek mishandelen van een scheidsrechter en hij daar niet op tijd over is ingelicht, verkeert hij in lichte staat van paniek.   De kampioenswedstrijd en tevens streekderby tegen F.C. Hollandia begint al over een uur, maar hij komt een speler tekort. En als hij maar tien spelers opstelt, zal de scheidsrechter het duel staken. Jose kan het weten, hij kent de spelreglementen in hun geheel uit

absint nummer 9 — 2013

29


Elko Born

proza (vervolg)

‘Zou ik misschien een biertje mogen’, vraagt hij. het hoofd. Ook de sectie ‘Aanvangseisen en bijzondere omstandigheden’. Voor zijn trainerskwalificatie moest hij er nog een tentamen over afleggen.   De spanning, het monster dat Jose al zijn hele leven achtervolgt, draagt hem fluisterend op een sigaret te gaan roken. Maar hij is gestopt met roken. Al jaren. Een sportman rookt niet.   Terwijl hij zijn pas versnelt vraagt hij zich af waarom de raad van bestuur hem pas vanochtend heeft geïnformeerd. De uitspraak moet al een paar dagen geleden gedaan zijn, arbitragezaken moeten immers in alle gevallen minstens drie dagen voor aanvang van een volgend competitieduel afgerond worden om direct rechtsgeldig te zijn. Daar was op het tentamen nog een vraag over.   Zouden ze het er soms om doen?   Hij krijgt de indruk van wel. Het valt niet te ontkennen dat dit al het zoveelste incident is. Eerder waren de trainingspionnen op mysterieuze wijze verdwenen en hadden ze hem vanwege ‘bezuinigingen’ de computer op zijn kantoor achter het berghok ontnomen.   Nu moet hij thuis de trainingsverslagen schrijven, op de computer in de woonkamer. Zijn vrouw Bep wordt er helemaal gek van. ‘Je zit de hele dag maar achter die klerecomputer’, had ze op een gegeven moment geblè-

30

absint nummer 9 — 2013

rd, en ze had geweigerd nog koffie voor hem te zetten.   Terwijl het monster hem weer begint in te fluisteren ziet Jose in een ooghoek dat de reservespits, hangend aan de bar, aan een glas bier nipt.   Jose stapt op hem af en geeft hem een tik op zijn achterhoofd. Een slok bier plenst over het trainingspak van de reservespits.   ‘Ben je nou helemaal besodemieterd?’ vraagt Jose.   Even kijkt de reservespits hem met reeënogen aan. Dan vraagt hij: ‘Hoezo?’   ‘Je moet straks keepen’, schreeuwt Jose. ‘Terwijl je eigenlijk spits bent. Dat nog niet eens, je bent reservespits. Denk jij dat een reservespits van bier beter gaat keepen?’   De reservespits zet zijn glas op de bar en loopt dan met gebogen hoofd weg, alsof hem net een catastrofe is medegedeeld.   Soms krijgt Jose het gevoel dat hij geen voetbalteam, maar een kamp voor zwakzinnigen begeleidt.   3 De praktisch lege bus glijdt met het tempo van een babyslakje over het wegdek. Thomas zit naast het raam, elke bushalte die zijn zichtveld passeert bestudeert hij minutieus.   De meeste bushaltes zijn leeg en worden dan ook niet door lijn 17 aangedaan. Bij

sommige bushaltes staan een of meer personen te wachten. Oude vrouwtjes, jongemannen met sporttassen, meisjes die met hun mobieltje bezig zijn. Onder het afdakje van halte Meerveld staat een man met lange haren, hij draagt een jas met opzichtige gaten.   Wellicht een verslaafde, denkt Thomas. Tijdens zijn studententijd kwamen verslaafden wel eens langs de faculteit lopen om de rokende studenten voor tien euro een fiets aan te bieden. Zou de man met opzichtige gaten in zijn jas er met zijn fiets vandoor zijn gegaan?   Misschien moet hij langs de faculteit gaan. Maar het is zondag, de faculteit is vandaag niet eens open. Een verslaafde met een beetje handelsgeest zou niet op zondag naar de faculteit gaan. Verslaafd is niet hetzelfde als achterlijk.   Thomas is al tien haltes voorbijgekomen, nog steeds heeft hij geen spoor van een weiland gezien. Twee haltes na Meerveld stapt hij uit. Hier kan hij overstappen op lijn 268.   Op het informatiebord ziet hij dat lijn 268 pas over twintig minuten aankomt. Tot overmaat van ramp begint het zachtjes te regenen. Een gure wind waait, de bomen huilen.   Even blijft hij voor het informatiebord staan. Hij moet denken aan zijn omgebouwde scheepscontainer. Lag hij nu maar lekker


in bed met zijn vriendin. Ze zouden een film kijken en de zielloze zondag laten passeren zonder aan het leven deel te nemen.   Dan besluit hij zich te voet naar de volgende halte te begeven. Wellicht dat hij onderweg een weiland tegenkomt.   4 Terwijl hij in een sukkeldrafje de kantine verlaat neuriet de reservespits een vrolijk melodietje. De trainer stond net weer op hem te zeiken, maar zijn humeur kan vandaag niet meer stuk. ’s Ochtends heeft hij in een bushokje een fiets gevonden. Het was een mooie fiets, met versnellingen. Hij stond niet eens op slot.   Uit een kleedkamer ziet hij de materiaalman verschijnen. De reservespits draait zich in een soepele beweging honderdtachtig graden om, precies zoals Michael Jackson dat zou doen. Hij vraagt: ‘Weet jij of er in het berghok nog keepershandschoenen liggen?’   Dan ziet hij dat de materiaalman een kratje bier draagt.   ‘Ja,’ zegt de materiaalman. ‘die liggen er wel.’   De reservespits kijkt naar het kratje bier.   ‘Zou ik misschien een biertje mogen’, vraagt hij. ‘Ik sta straks toch weer wissel.’   De materiaalman haalt zijn schouders op en overhandigt de reservespits een flesje bier.

‘Nog eentje?’ probeert de reservespits.   De materiaalman haalt weer zijn schouders op en overhandigt de reservespits nog een flesje bier.   Even overweegt de reservespits om nog een derde biertje te vragen, maar besluit toch maar door te lopen. In het berghok gaat hij op een zak met ballen zitten. Lekker genieten van zijn biertjes.   5 Omdat het monster van de spanning hem weer begon in te fluisteren, heeft Jose besloten om het voetbalterrein te verlaten en met zijn mobieltje in de hand een wandelingetje te maken langs de weilanden die het voetbalterrein omringen.   Hij heeft wat tijd nodig om na te denken. De kampioenswedstrijd begint al over een half uur, waar kan hij nog een extra speler vandaan halen?   En dan die bestuurskwestie. Wat moet hij doen om de autoriteit over de spelersgroep te behouden?   Terwijl een op gras kauwende koe hem aankijkt bladert hij als een bezetene door de contactenlijst op zijn mobieltje. Misschien kan hij iemand bellen. Iemand die in de buurt woont.   Maar de namen in zijn contactenlijst registreren niet eens. Zijn hoofd voelt aan alsof

een heks een heksendrankje stookt in zijn hersenpan.   Vloekend gooit hij zijn mobieltje naar de koe. Hij raakt de koe op het hoofd, maar het beest heeft er niets van.   Dan krijgt Jose spijt, de koe kan er ook niets aan doen. Hij steek een greppel over – gelukkig draagt hij kaplaarzen – en raapt zijn mobieltje op.   ‘Sorry, koe’, zegt hij, en hij aait het beest over zijn achterwerk.   ‘Meneer’, hoort hij plotseling, en van schrik maakt hij een sprongetje. Even heeft Jose de indruk dat de koe kan praten.   Maar het is een jongeman.   ‘Meneer,’ zegt de jongeman, ‘weet u toevallig of lijn 268 hier ergens in de buurt rijdt?’   Met argwaan bekijkt Jose de jongeman. Grondig, van top tot teen. Blonde haren, brede kaken. Een atletische bouw. Sterke bovenbenen, hopelijk ook wendbaar. Een mooie jongeman, waarschijnlijk erg populair bij vrouwen.   Even kijken de twee elkaar aan. Dan krijgt Jose een goddelijke ingeving: hij moet de jongeman opstellen als aanvallende middenvelder.   ‘Ik kan geen bushaltes vinden’, zegt de jongeman.   Technisch kan hij het makkelijk in orde maken. Op de club liggen nog valse spelers-

absint nummer 9 — 2013

31


Elko Born

kaarten. De jongeman is geen lid van de vereniging, maar daar zal de voetbalbond nooit achter komen.  ‘Meneer?’   Jose stapt op de jongeman af, streelt met zijn vingertoppen zijn wangen. Met de zekerheid van een religieus fanaticus stelt hij vast dat voor hem de verlosser staat.   6 Thomas had een half uur rondgelopen, maar geen bushalte gevonden. Wel zag hij een weiland. Opgebeurd door een sprankje hernieuwde hoop was hij erheen gelopen.   Hij had een boer die met een koe stond te praten aangetroffen, en in de veronderstelling dat het boerenleven eenzaam is en boeren wel vaker met dieren praten, had hij de man om hulp gevraagd.   Maar de boer was niet ingegaan op zijn vraag over lijn 268. De boer had een tijdje gezwegen, zijn gezicht aangeraakt en zich toen smekend op zijn knieën laten vallen.   ‘Help me’, had hij gepreveld, en Thomas had hem overeind geholpen. Bezorgd had hij toegestemd de verwarde man te helpen.   Nu volgt hij de boer richting een voetbalterrein en vraagt hij zich voor de zoveelste keer vandaag af hoe het allemaal zo heeft kunnen lopen.   ‘Het gaat om de kampioenswedstrijd’, zegt

32

absint nummer 9 — 2013

proza (vervolg)

de boer. ‘We hebben een aanvallende middenvelder nodig.’   Thomas kijkt naar de grond. Zijn schoenen zitten onder de modder. Hij besluit dat het hopeloos is. Ook al vindt hij lijn 268, die fiets is er toch niet meer.   ‘Ik ben vier van mijn spelers kwijt’, zegt de boer. ‘Ze zijn geschorst omdat het idioten zijn. Maar ik wist er niets van, omdat de raad van bestuur me eruit probeert te werken.’   ‘Op het voetbalterrein kunnen ze u wel helpen’, zegt Thomas. Hij weet niet waar de boer op doelt, hij wil hem afleveren op het voetbalterrein en daar een taxi bellen. Ja, hij weet het zeker. Lekker naar huis. Hij zal zijn vriendin bellen om te vragen of ze een film komt kijken. Bij de supermarkt zal hij haar lievelingsijs kopen. Met het opbiechten van het fietsverhaal zal hij nog even wachten, hij moet eerst een sluitend verhaal bedenken.   De boer blijft maar door prevelen. ‘Maar het zal ze niet lukken’, zegt hij. ‘Vandaag zullen we kampioen worden. Vandaag zal ik mijn positie consolideren.’   7 Licht aangeschoten en nog steeds vrolijk neuriënd baant de reservespits zich een weg door een struikgewas achter het voetbalterrein.   Hier ergens heeft hij vanochtend zijn nieu-

we fiets verstopt. De mooie fiets, met versnellingen, die hem toch zeker een paar honderd euro moet opleveren.   Hij zal de fiets in het berghok neerzetten. Dat is een betere verstopplek. Ook zal hij er een briefje met zijn naam op hangen.   8 Met de grootste moeite wurmt Thomas zich samen met de boer door de mensenmassa die de poort van het voetbalterrein verspert. Meerdere malen krijgt hij een elleboog in zijn zij of zelfs op zijn hoofd te verwerken.   Het zou een eufemisme zijn om te stellen dat het druk is op de club, denkt Thomas, terwijl hij een dronken man van zich af duwt. Hier is geen sprake van drukte, maar van een overstroming van mensen. Als mieren krioelen ze overal, uit het gebouw dat de kantine moet zijn, richting het veld.   Een man met een toeter in de mond begint kabaal te maken als de boer hem passeert. Een andere man begint als een dolle een vlag aan een stokje in de rondte te zwaaien.   ‘We hebben nog een kwartier’, zegt de boer, turend naar zijn horloge.   ‘Waar moet u heen?’ vraagt Thomas.   ‘We moeten naar de kleedkamer.’   Thomas schudt zijn hoofd. ‘Waar kan iemand u helpen? In de kantine misschien?’


De enige stem die hem nu nog influistert, is de stem van de overwinning. Hij legt een hand op de schouder van de boer. Hij heeft een beetje medelijden met die arme, verwarde man.   ‘Ik moet niet naar de kantine’, zegt de boer. ‘Ik heb niets te zoeken in de kantine. We moeten naar de kleedkamer. Ik moet de jongens een laatste keer toespreken.’   Even overweegt Thomas of de boer misschien toch een voetbaltrainer is. Hij besluit van niet. ‘Kom,’ zegt hij, en hij legt een arm op de schouder van de boer. ‘dan gaan we naar de kantine.’   9 Aan sigaretten denkt Jose allang niet meer. De enige stem die hem nu nog influistert, is de stem van de overwinning. Zachtjes en verleidelijk roept ze hem. Zelfs de bestuurskwestie is hij even vergeten, al zijn concentratie is nu op de wedstrijd gericht.   Als ze voor de kleedkamer staan richt hij zich tot de jongeman. ‘Je speelt als aanvallende middenvelder’, zegt hij. ‘Als nummer tien. Heb je al eens eerder als nummer tien gespeeld?’   De jongeman lijkt niet te luisteren. ‘Ik laat u hier achter’, zegt hij. ‘Ik stel voor dat u in de kantine gaat zitten.’   Jose schudt zijn hoofd. ‘Als nummer tien.’   De jongeman steekt een hand in zijn broekzak en graaft een mobieltje op. ‘Ik ga

nu een taxi bellen’, zegt hij, zich concentrerend op het display. ‘Ik kan er ook een voor u bestellen, als u wilt. Dan kunt u naar huis.’   Ergens voelt Jose de moed weer in de schoenen zakken. Maar hij geeft er niet aan toe. Hij mag de jongeman niet kwijtraken. Hij is zo dichtbij. Hij heeft nog maar een speler nodig. Een nummer tien. Zijn favoriete positie.   Plotseling laat de jongeman zijn telefoon zakken. Hij richt zijn hoofd op. Met gefronste wenkbrauwen tuurt hij naar iets in de verte.   Jose pakt de arm van de jongeman vast.   De jongeman schudt zich los en zegt: ‘Dat is mijn fiets.’   10 De reservespits loopt met zijn nieuwe fiets in de hand richting het berghok. Hij kan niet stoppen met neuriën. Hij weet niet precies welk liedje er nou in zijn hoofd zit, maar hij vermoedt een liedje van Michael Jackson.   Later zal hij in de kantine een liedje van Michael Jackson aanvragen. Of misschien gaat hij vanmiddag wel een cd-box aanschaffen. Met de verkoop van zijn nieuwe fiets zal hij toch genoeg geld binnenkrijgen.   Omdat de alom aanwezige mensenmassa zijn weg verspert, moet hij even stil houden.   Dan ziet hij een jongeman die zich mid-

dels zijn ellebogen een weg werkt door een groepje oude mannen met een reusachtige vaandel in handen.   De jongeman komt op hem afgerend. ‘Mijn fiets, mijn fiets’, schreeuwt hij.   De trainer rent achter hem aan.   Vlak voor zijn neus blijven ze staan. Om de een of andere reden is de jongeman helemaal rood aangelopen.   ‘Hoe kom je daar aan?’ vraagt de jongeman, en hij wijst naar de fiets.   De reservespits schudt zijn hoofd.   ‘Die fiets, heb je die in een bushokje gevonden? Vannacht? Of vanochtend?’   De reservespits begrijpt niet wat de jongeman van hem moet. Waar heeft hij het toch over?   ‘Ik weet het zeker’, zegt de jongeman, en hij probeert de fiets van de reservespits af te pakken. Maar hij laat niet los.   ‘Geef die jongen zijn fiets terug’, blèrt de trainer, die helemaal buiten adem is.   De reservespits schudt wederom zijn hoofd.   ‘Dat is mijn fiets. Ik heb hem vannacht in een bushokje achtergelaten, ik wil hem terug’, zegt de jongeman.   Na een korte krachtproef weet de jongeman de fiets uit zijn greep los te wrikken. Maar de reservespits geeft niet op, dit is zijn fiets, hij heeft hem eerlijk gevonden. Hij laat

absint nummer 9 — 2013

33


Elko Born

proza (vervolg)

Het kan hem niet schelen wie er kampioen wordt, hij wil gewoon zijn fiets terug. zich op de grond vallen, kruipt onder het frame, en omhelst met beide armen de gehele fiets.   Als ze er nu vandoor willen gaan met zijn fiets, dan moeten ze over hem heen rijden.   ‘Weet je’, zegt de trainer dan, zijn blik gericht op de reservespits. ‘Eigenlijk ben ik het wel met je eens.’   11 Terwijl de jongeman en de reservespits als een stel idioten om een fiets staan te kibbelen, besluit Jose het over een andere boeg te gooien.   Als hij het slim weet uit te spelen, kan hij de jongeman misschien zo ver krijgen om als nummer tien te spelen. In ruil voor de fiets moet hij daar toch toe bereid zijn.   In feite heeft hij dus alleen zeggenschap over die fiets nodig.   Jose kijkt op zijn horloge. Dan schraapt hij zijn keel.   ‘Die fiets is van jou’, zegt hij tegen de reservespits. ‘Jij hebt hem eerlijk gevonden.’   De reservespits kijkt hem met zijn karakteristieke blik vol onnozelheid aan. De jongeman lijkt te willen protesteren, maar houdt zich stil als Jose hem een knipoog geeft.   ‘Maar ik weet het goed gemaakt’, vervolgt hij. ‘Als trainer van Blauw-Wit heb ik recht op gratis consumpties in de kantine. Dat

34

absint nummer 9 — 2013

staat in mijn contract. Dat betekent dat ik ook gratis bier kan krijgen.’   De reservespits blijft Jose aankijken. De onnozelheid valt nog steeds van zijn gezicht af te lezen. Is er iets dat tot die gozer doordringt?   ‘Als jij die fiets nou aan mij geeft, krijg je na de wedstrijd van mij gratis bier. Ja? Zoveel gratis bier als je wilt.’   De ogen van de reservespits beginnen te glinsteren. Uit een mondhoek verschijnt zijn tong.   Het plannetje lijkt te werken.   ‘En volgende week ook’, voegt Jose er aan toe. ‘En de week daarna ook.’   ‘En de week daarna?’ wil de reservespits weten.   ‘En de week daarna ook. Hebben we een deal?’   De reservespits knikt. Langzaam laat hij de fiets los. Even blijft hij liggen, dan staat hij op. Zijn keepershirt is bedekt met zand.   12 Thomas kan het wel uitschreeuwen. Hij heeft het gevoel dat lijn 17 hem niet naar het westen van de stad heeft gebracht, maar naar een fantasiewereld, waar een verzameling trollen en tovenaars hem het leven zuur willen maken, alsof hij de hoofdpersoon in een absurdistisch kinderboek is.

‘Het is graag of niet!’ schreeuwt de boer, die dus toch een echte voetbaltrainer blijkt te zijn.   Thomas kijkt naar zijn fiets. De trainer houdt hem stevig vast, zijn beide handen om het frame gewikkeld.   ‘Alstublieft’, smeekt Thomas. Hij wil naar huis. Hij heeft helemaal geen zin in een voetbalwedstrijd. Hij heeft al jaren niet gevoetbald. Waarschijnlijk kan hij het niet eens meer.   ‘Je speelt, of ik zorg ervoor dat je deze fiets nooit meer terugkrijgt’, zegt de trainer.   Hoe lang zal het geweest zijn? In zijn studententijd ging hij nog wel eens een balletje trappen na college. Maar een hele wedstrijd? Toch zeker sinds zijn zestiende niet meer.   Dan komt de reservespits aangelopen met voetbalschoenen en een voetbalshirt.   De trainer kijkt Thomas met een hondsdolle blik aan. ‘Dan niet’, zegt hij, en hij maakt aanstalten om met de fiets weg te lopen.   Thomas slaakt een zucht en kijkt naar de hemel. Het is opgehouden met regenen. ‘Okay,’ zegt hij dan, en terwijl hij het voetbalshirt aantrekt: ‘maar na de wedstrijd ga ik direct naar huis. Met mijn fiets.’   Het kan hem niet schelen wie er kampioen wordt, hij wil gewoon zijn fiets terug.


13 Doordeweeks is Ramon elektricien, in het weekend centrale verdediger van voetbalteam F.C. Hollandia. Vandaag speelt hij met zijn team een wedstrijd tegen de rivalen van Blauw-Wit. Zoals gewoonlijk wordt F.C. Hollandia helemaal zoek gespeeld. Dat is deels de schuld van Ramon, het lukt hem maar niet om zich te concentreren.   Binnen een half uur speelt de aanvallende middenvelder van de tegenstander hem twee keer door de benen, om vervolgens te scoren. Maar eerlijk gezegd kan het Ramon niet zoveel schelen. In zijn gedachten zit hij onder een parasol op een veranda in Australië.   Sinds hij een paar jaar geleden het liedje “Down Under” van de band Men At Work op de radio hoorde, kan hij alleen nog maar aan Australië denken. In Australië is geluk geen verworvenheid, maar een grondrecht, maakte Ramon uit de tekst op.   Ooit wil hij er wonen. Hij is al aan het sparen, maar omdat hij nog een flink bedrag tekort komt, denkt hij erover om te stoppen met voetbal. Op die manier kan hij ook in het weekend diensten draaien. Er is genoeg werk, vandaag de dag is er meer dan ooit vraag naar elektriciens.   Het leven in Australië mag dan relatief goedkoop zijn, zo’n vliegticket is ook niet gratis.

Zonder dat hij het door lijkt te hebben rent de aanvallende middenvelder, met de bal aan zijn voet, weer langs Ramon.

‘Niemand is groter dan de club’, zegt de voorzitter. ‘Niemand.’   De materiaalman knikt.

14 Uit het raam van de zijn kantoor op de bovenverdieping van het kantinegebouw kijkt de voorzitter naar buiten. De materiaalman, die hem zojuist een biertje is komen brengen, staat naast hem.   Met lede ogen ziet de voorzitter de kampioenswedstrijd aan. Die jongen die hij niet kent, die aanvallende middenvelder, is superieur. Met speels gemak dolt hij zijn tegenstanders alsof hij Maradonna is, en de rest slechts een stel kleuters. Hij heeft al twee keer gescoord.   Als de rest van de wedstrijd zo doorgaat, wordt Blauw-Wit kampioen. En als dat gebeurt, wordt het onmogelijk om Jose te ontslaan.   De voorzitter heeft een bloedhekel aan die arrogante eikel van een Jose. Procedures die voor de club en haar mensen al jarenlang als norm golden had hij als oude kranten bij het vuilnis gezet. En dan die tomeloze arrogantie. De rest van de vereniging mag Jose dan op handen dragen, hem ‘de kampioenmaker’ noemen, maar de voorzitter weet wat de rest van de vereniging niet weet: met het regionale kampioenschap run je geen voetbalclub.

15 De eerste helft is afgelopen, Blauw-Wit heeft zich in de kleedkamer verzameld. Als Napoleon die zijn troepen toespreekt staat Jose voor zijn luid joelende mannen. De sfeer in de kleedkamer is opperbest. Iedereen lijkt ervan overtuigd: dit kan niet meer misgaan. De materiaalman heeft zelfs al een halfvol kratje bier neergezet.   Maar Jose weet dat een voetbalwedstrijd uit twee helften bestaat.   ‘Van dat bier afblijven!’ schreeuwt hij naar de reservespits. ‘Na de wedstrijd pas!’   Jose weet dat een goede trainer op zijn hoede is voor het virus van de nalatigheid, het virus dat in de moderne maatschappij iedereen lijkt te besmetten.   ‘In de tweede helft gaan we op balbezit spelen’, roept hij, zo luid mogelijk, in een poging het gejoel te overstemmen. ‘Als de tegenstander de bal niet heeft, kunnen ze ook niet scoren.’   Het is het belangrijkste onderdeel van zijn voetbalfilosofie.   16 Ramon loopt met grote passen richting het

absint nummer 9 — 2013

35


Elko Born

kantinegebouw, zijn trainingsjack met de mouwen om zijn middel gebonden. De tweede helft begint al over tien minuten, maar nog steeds is er bij de kleedkamer van F.C. Hollandia geen thee langsgebracht.   Het is elke week hetzelfde liedje. Zo langzamerhand wordt hij er helemaal gek van. Hoe meer amateuristische, slecht georganiseerde voetbalclubs hij in de weekenden aandoet, hoe meer zin hij krijgt om zo snel mogelijk naar Australië te vertrekken.   In de kantine is geen materiaalman of kantinejuffrouw te vinden. Wel een barman, maar die is dronken en schenkt hem geen aandacht. Vloekend loopt Ramon naar de toiletten. Als er geen thee is, dan maar wat water drinken.   Nadat hij toch zeker een halve liter uit de kraan heeft geslurpt, kijkt hij in de spiegel. Hij ontbloot zijn gebit. Op zijn voortanden zijn twee grote, bruine vlekken te zien. Die zitten er omdat hij te veel thee drinkt. Ooit waren het mooie, witte vullingen, maar de thee heeft ervoor gezorgd dat ze een bruin, vuilachtig kleurtje hebben gekregen. Tot noch toe heeft hij er weinig last van gehad, maar wat als hij in Australië gaat solliciteren? Zit men in Australië wel te wachten op mensen met een lelijk gebit?   Terwijl hij zijn bruine vullingen van iets dichterbij bekijkt ziet hij achter zijn spiegel-

36

absint nummer 9 — 2013

proza (vervolg)

beeld plots een figuur verschijnen.   Het is een kleine, dikke man, die Ramon aan een pad doet denken. Dat heeft waarschijnlijk te maken met zijn onderkin.   ‘Goedemiddag’, zegt Ramon. Hij geeft de man een knikje.   ‘Goedemiddag’, zegt de man, en dan: ‘Goed gespeeld.’   Ramon weet dat hij helemaal niet goed heeft gespeeld, maar toch zegt hij: ‘Dank je wel.’   Ramon wil aanstalten maken om te vertrekken, maar dan gaat de man pal achter hem staan. ‘Maar jullie verliezen wel’, zegt hij.   ‘Ach ja,’ zegt Ramon. ‘we verliezen meestal.’   De man gaat naast hem staan en biedt Ramon een hand aan. ‘Ik ben de voorzitter van Blauw-Wit.’   Met enige achterdocht schudt Ramon de hand van de voorzitter. Wat moet die vent?   ‘Ik weet waarom jullie verliezen’, zegt hij. ‘Het komt door die aanvallende middenvelder.’   Een open deur, stelt Ramon vast, maar hij zegt: ‘Ja, dat is me er eentje.’   De voorzitter loopt naar de ingang van het toilet en leunt tegen de deur. Dan fluistert hij: ‘Ik heb een aanbod waar je geen “nee” tegen kan zeggen.’

Ramon voelt zijn hartslag versnellen. De voorzitter maakt hem zenuwachtig. Wil die vent hem soms beroven?   ‘Vijfhonderd euro’, zegt de voorzitter.   ‘Ik heb geen geld op zak’, zegt Ramon.   ‘Vijfhonderd euro, als je ervoor zorgt dat die aanvallende middenvelder de wedstrijd niet kan uitspelen.’   ‘Meneer, ik speel bij F.C. Hollandia. Niet bij Blauw-Wit. Ik ga niet over die aanvallende middenvelder.’   De voorzitter begint als een bezetene met zijn hoofd te schudden. Nog steeds leunt hij tegen de deur. Ramon kan geen kant op.   ‘Vijfhonderd euro, als je die aanvallende middenvelder een doodschop verkoopt.’   Ramon kijkt naar de voorzitter.   Dan valt het kwartje.   Vijfhonderd euro.   17 De reservespits weet inmiddels welk liedje er al de hele dag in zijn hoofd zit: Smooth Criminal. Inderdaad, Michael Jackson dus. Die gitaarmelodie is echt te gek.  ‘You’ve been hit by, you’ve been hit by’, zingt hij terwijl hij weer tussen de palen gaat staan. De tweede helft staat op punt van beginnen.   Hopelijk krijgt hij het tijdens de tweede helft net zo rustig als tijdens de eerste helft.


Het is een kleine, dikke man, die Ramon aan een pad doet denken. Hij is een beetje duizelig, in de rust heeft hij stiekem nog een biertje naar binnen gewerkt. De trainer had het zo druk met blèren over balbezit, dat hij het niet door had.   18 Net als tijdens de eerste helft is Thomas heer en meester op het voetbalveld.   De eerste verdediger weet hij middels een simpele kapbeweging het bos in te sturen. De tweede verdediger probeert een sliding, maar raakt noch de bal, noch de benen van Thomas. De derde verdediger kan hem niet eens bijbenen; Thomas rent met het grootste gemak langs hem, zonder ook maar één schijnbeweging te maken.   Door het abominabele niveau van zijn tegenstanders, is Thomas zich nog best gaan vermaken. Zo langzamerhand krijgt hij zelfs het gevoel dat hij een halfgod is, naar aarde gezonden om een verzameling simpele zielen middels zijn balkunsten naar de verlichting te leiden.   Vlak buiten het zestienmetergebied blijft hij even staan. Met het ritme van een jongleerder laat hij de bal van zijn ene voet naar de andere kaatsen. Op welke manier zal hij zijn volgende doelpunt scoren?   Hij kan natuurlijk voor een vernietigend afstandsschot gaan. Maar dan moet hij

eigenlijk een stukje teruglopen. Beter is het wellicht om voor een Messi-solo te gaan.   Ja, een Messi-solo. Zijn vorige twee doelpunten waren mooi, maar het Messi-adjectief nog onwaardig. Enthousiast maakt Thomas een aantal schaarbewegingen.   Maar voordat hij de kans krijgt zijn dribbel te hervatten wordt hij als een lappenpop op de grond gesmeten.   Even is het zwart.   Dan ziet hij zijn oogleden als een filmdoek omhoog rollen.   In een flits wordt hij teruggebracht naar de werkelijkheid. Eerst voelt hij het gras; dan de onmetelijke, allesdoorklievende pijn in zijn rechterknie.   19 Jose springt de lucht in als een straaljagerpiloot die na het vlamvatten van zijn toestel de springstoel activeert. Met grote passen snelt hij op de centrale verdediger van de tegenpartij af. Hij ziet weinig, bijna alles is zwart voor zijn ogen.   Maar voordat hij zijn doelwit kan bereiken, wordt hij door twee mannen tegen de grond gewerkt.   Jose maakt wat wilde schopbewegingen en plant dan zijn rechtervoet in het gezicht van één van zijn belagers.   Hij weet zich los te rukken van zijn ande-

re belager, die uit het niets tegen zijn knieën wordt getrapt door een klein jongetje.   Waar is die centrale verdediger gebleven? Jose kijkt om zich heen.   Bij de dug-out van F.C. Hollandia ziet Jose dat de centrale verdediger wordt vastgehouden door zijn trainer.   Hij loopt erop af. Jose wil het gezicht van de centrale verdediger van F.C. Hollandia in roodkleurige appelcompote veranderen. Hij wordt nu niet meer ingefluisterd door het monster van de spanning, maar toegeschreeuwd door de chimaera van de terreur.   20 Ramon voelt dat zijn hartslag zich per seconde met factor twee vermenigvuldigt. Hij is doodsbang, en hoewel hij zich zo snel mogelijk uit de voeten wil maken, staat hij aan de grond genageld.   Enkele teamgenoten hebben zich om Ramon verzameld, ze schermen hem af; er komen een paar mannen op de dug-out afgerend.   Iedereen joelt en schreeuwt.   Dit was niet zijn bedoeling. Dit was absoluut niet zijn bedoeling. Hij wilde de aanvallende middenvelder blesseren, maar niet zijn knie breken.   Wat heeft hij gedaan? Heeft hij iemand in ruil voor een grijpstuiver een rolstoel in

absint nummer 9 — 2013

37


Elko Born

proza (vervolg)

Jose wil het gezicht van de centrale verdediger van F.C. Hollandia in roodkleurige appelcompote veranderen. getrapt?   21 Soms moet F.C. Hollandia al om een uur of tien ’s ochtends een wedstrijd spelen, soms pas ergens in de middag. Als dat laatste het geval is gaat Henk na zijn mixed martial arts-training altijd even kijken. Hij is al zijn hele leven supporter. Het liefst zou hij zelf ook meedoen met het voetbal, maar sinds de dag dat sensei Hideo hem duidelijk maakte dat zijn unieke talent de kwaliteiten van de tijger en de pelikaan verenigde, zet hij alles aan de kant voor de vechtsport.   Tot noch toe had hij eenzaam achter het doel van F.C. Hollandia gestaan, maar nu hij ziet dat één of ander klein mannetje de reservebank van zijn geliefde club belaagt, rent hij richting de dug-out.   Daar aangekomen neemt hij de pelikaanhouding aan. Dan geeft hij het kleine mannetje een kaakstoot.   Het mannetje valt op de grond, maar staat gelijk weer op. Henk probeert een wervelwindtrap, maar helaas trapt hij mis.   22 Middels korte, maar krachtige golven van paniek maakt de wanhoop zich binnen enkele seconden meester van Thomas. De pijn lijkt zich vanuit zijn rechterknie naar

38

absint nummer 9 — 2013

elke cel in zijn lichaam te verspreiden.   Eén, twee of honderd minuten kronkelt hij als een pasgeboren veulentje over de grond.   Dan sluit het filmdoek zich weer.   23 Met zijn linkervuist verdedigt Jose zijn gezicht, met zijn rechtervuist deelt hij klappen uit. Af en toe een directe, af en toe een hoekslag. En als de tegenstander het echt niet verwacht: een uppercut met links. Ook probeert Jose te dansen, naar het voorbeeld van Mohammed Ali.   Inmiddels lijkt er een massale vechtpartij te zijn uitgebroken. Iedereen bemoeit zich ermee, van de spelers tot de supporters. Maar Jose maakt zich niet druk. Hij komt uit een volksbuurt, als kind was hij dagelijks aan het straatvechten. Als die klootzakken denken dat ze hem zomaar even het kampioenschap kunnen ontnemen, dan hebben ze het mooi mis.   24 De reservespits knijpt zijn ogen samen. Bij de dug-outs ziet hij één of andere mafkees, die met zijn armen een soort vogel lijkt na te doen en de trainer slaat en schopt.   Zoekend naar een zwaar object vindt hij achter het doelnet een brede, houten tak. In

een sukkeldrafje loopt hij op de vogelman af. Onderweg struikelt hij bijna over zijn eigen voeten, het lukt hem niet goed in balans te blijven. Bovendien moet hij nog steeds aan Michael Jackson denken, het wordt een beetje vervelend.   Bij de dug-outs aangekomen verkoopt hij de vogelman een dreun op zijn achterhoofd.   Dan zwaait hij de tak willekeurig in de rondte.   Hij werkt nog twee mensen naar de grond, hij weet niet zeker of ze bij F.C. Hollandia of bij Blauw-Wit horen.   Toch blijft hij de tak in de rondte zwaaien. Hij is overmand door een vreemd gevoel van euforie en hij wil doorgaan met slaan tot zijn tak niets meer dan een splintertje is.   25 Zo snel als zijn bierbuik het toelaat verplaatst de voorzitter zich naar het veld. Het opstootje dat op de overtreding van de centrale verdediger van F.C. Hollandia volgde baarde hem nog weinig zorgen, maar inmiddels loopt het uit de hand.   Voor de kleedkamers zet hij zijn biertje op de grond, dan versnelt hij zijn pas. Er is reden om in paniek te raken. Als de bond al spelers schorst voor het aanvallen van een scheidsrechter, wat voor straf zal er dan op


totale oorlog staan?   Het is de taak van de voorzitter om dit alles tegenhouden. De reputatie van de vereniging staat op het spel.   26 Ramon betast zijn achterhoofd en inspecteert dan zijn handen.   Bloed. Veel bloed. Hij probeert op te staan, maar het lukt hem niet. Hij is te duizelig.   27 Thomas ligt samen met zijn vriendin in een weiland. De zon schijnt op hun ontblote bovenlijven. Hij heeft een arm om haar heen; samen kijken ze naar de wolken.   ‘Moet je kijken,’ zegt Thomas, ‘die wolk daar lijkt wel op Scandinavië.’   ‘En die wolk daar op Turkije’, zegt zijn vriendin.   28 Inmiddels lijkt zijn hartslag de tweehonderd gepasseerd te zijn.   Ademen lijkt niet meer te lukken, Ramon is aan het hyperventileren. Zijn maag voelt aan alsof er een struik in groeit.   Hij dacht er voorgoed vanaf te zijn, maar hij heeft weer een paniekaanval.   Hij denkt aan Australië. Hij moet zo snel mogelijk naar Australië. In Australië is men

één met de natuur, daar komen paniekaanvallen niet voor.   29 Het is Henk eindelijk gelukt om op te staan.   Hij strompelt richting de parkeerplaats.   Soms lijkt het alsof zijn blikveld 360 graden in de rondte draait. Toch voelt hij zich kalm.   Zijn unieke talent mag dan de kwaliteiten van de tijger en de pelikaan verenigen, Henk kan nog meer. Hij kan dingen die dieren niet kunnen.   Henk is een mens, en de mens heeft geleerd vuur te manipuleren.   30 Met de zelfverzekerdheid van een als dood afgeschreven generaal uit de oudheid draagt Jose zijn middenveld op de dug-out van F.C. Hollandia te bestormen. Hij is nu tegelijkertijd Hannibal en Pompeus. En Napoleon tijdens de slag bij Waterloo.   Dan ziet hij dat de reservespits als een idioot met een stuk hout staat te zwaaien. Jose glimlacht: de reservespits is zijn olifantencavalerie.   Jose rent naar de reservespits toe en schreeuwt, terwijl hij naar de linkerkant van de dug-out van F.C. Hollandia wijst: ‘De linkerflank! De linkerflank!’

Terwijl de reservespits normaal elke opdracht van Jose met onbegrip beantwoordt, lijkt hij nu direct door te hebben waar Jose op doelt. Met volle overtuiging zet de reservespits het op een rennen, het stuk hout in de aanslag.   Zelf rent Jose naar de rechterflank van de dug-out. Hij moet snel zijn: als hij er eerder is kan hij de tegenstanders afleiden. Dan zal de aanval van de olifantencavalerie ze het hardst raken.   31 Thomas laat zijn vingers over de blote buik van zijn vriendin glijden. Hij kietelt haar heupen, hij weet dat ze dat prettig vindt.   ‘Die wolk daar lijkt wel op Afrika’, zegt zijn vriendin. ‘Maar dan veel groter.’   ‘Ja’, zegt Thomas. ‘Hij lijkt op Afrika, toen het nog aan Zuid-Amerika vastzat.’   32 Henk doet de kofferbak van zijn auto open. Tussen de rommel vindt hij wasbenzine en wc-papier. Dan doet hij het portier open. Op de achterbank staat een leeg kratje bier.   Omdat hij nog steeds duizelig is morst hij veel, maar uiteindelijk lukt het hem de lege flesjes met wasbenzine te vullen. Inmiddels is hij ervan overtuigd dat het combineren van de stijl van de pelikaan,

absint nummer 9 — 2013

39


Elko Born

de tijger en de mens de stijl van de draak zal opleveren. Een revolutie in de vechtsport.   Hij stopt vellen wc-papier in de pijpen van de bierflesjes en loopt dan met het kratje in de hand richting het kantinegebouw.   Terwijl hij vooruit strompelt meent hij een klodder vogelpoep op de grond te horen vallen. Hij vraagt zich af of vogels tijdens het vliegen ook wel eens eieren leggen. Dat zou toch kunnen? Als ze in de lucht poepen, waarom dan geen eieren leggen?   Bij het kantinegebouw aangekomen pakt hij een bierflesje. Hij steekt het wc-papier dat uit de pijp steekt in de hens met zijn aansteker en gooit het dan met al zijn kracht richting het kantinegebouw.   De bom vliegt door een ruit, het is een voltreffer.   Grinnikend steekt hij nog een bierflesje aan. Het heeft gewerkt: de stijl van de draak is geboren.   33 De tangbeweging heeft uitstekend uitgepakt, heel F.C. Hollandia heeft het op een rennen gezet.   ‘Doorstoten!’ roept Jose. ‘Doorstoten!’   Hij wil het vijandige leger niet verslaan, maar afslachten. Competities bestaan uit 34 wedstrijden, aan pirische overwinningen

40

absint nummer 9 — 2013

proza (slot)

heeft men niets.   Dankzij hun wekelijkse conditietraining – elke dinsdagavond, van zeven tot acht uur – halen zijn manschappen hem al snel in. Jose raakt met trots vervuld.   Maar dan houdt hij stil. Hij ziet dat één tegenstander het nog niet heeft opgegeven - een dikke man komt op hem afgerend.   Zijn manschappen hebben zich al te ver verwijderd, hij kan ze niet terugroepen. De dikke man flankeren kan dus niet.   De dikke man komt dichterbij, en als hij op zo’n tien meter afstand is, wordt het Jose duidelijk dat het geen tegenstander, maar de voorzitter is.   Jose neemt een verdedigende houding aan. Voeten wijd uit elkaar, vuisten voor het gezicht, knieën licht gebogen. Hij is klaar voor alles.   De voorzitter zet een karatetrap in, komt op Jose afgevlogen, en terwijl hij door de lucht vliegt, ziet Jose op de achtergrond dat het kantinegebouw onder begeleiding van een allesdoordringende knal explodeert en in miljoenen stukjes uiteenspat.   34 De voorzitter mist Jose compleet, maar weet gelukkig wel op beide benen te landen. Vliegensvlug draait hij zich om.   Terwijl zowel Jose als de voorzitter hun

gewicht ritmisch van het ene naar het andere been verplaatsen, cirkelen ze als stier en matador om elkaar heen.   Dan ziet de voorzitter het inferno.   ‘Je hebt veel op je geweten’, zegt Jose. ‘En zie nu! De vereniging is vernietigd!’   Het aanzicht van de vlammen lijkt de ziel van de voorzitter als een speer te doorboren.   ‘Het is voorbij!’ schreeuwt Jose. Op de achtergrond luiden sirenes. ‘De droom is voorbij!’   Terwijl het dak van het kantinegebouw instort, blijven de twee mannen cirkelen, elkaar langzaam naderend.   Miljoenen dingen schieten door het hoofd van de voorzitter. Het nieuwe berghok, het kampioenschap. De dag dat hij Jose aannam. Toentertijd was hij ervan overtuigd dat hij de juiste beslissing nam.   Als Jose binnen handbereik is, wil de voorzitter uithalen. Maar hij merkt dat zijn spieren geen greintje energie meer bevatten. Hij leunt met zijn handen op zijn knieën. Een rode gloed verhult de ondergegane zon.   Hij deed het voor de vereniging. Altijd heeft hij alles voor de vereniging gedaan.   ‘Hier is je finale’, zegt Jose, maar de voorzitter antwoordt niet. Hij sluit zijn ogen en wacht de genadeklap af.   Maar in plaats van een genadeklap voelt


Bloed. Veel bloed. Hij probeert op te staan, maar het lukt hem niet. hij een omhelzing.   ‘Hier is je finale’, zegt Jose, en samen vallen ze snikkend op de grond.   Daar blijven ze een paar minuten liggen. Alles om hen heen is rood door het vuur, en misschien ook door het bloed.   Na een paar minuten weet de voorzitter zijn hoofd op te richten. Hij kijkt naar het kantinegebouw en ziet dat de vuurzee zich heeft uitgebreid. Via de reclameborden komen de vlammen op hen af.   Jose jankt als een weeskindje in de vrieskou, de voorzitter houdt hem vast. Hij voelt geen angst. Hij voelt alleen nog berusting.   Hij ligt al in zijn graf. Het maakt hem niets meer uit of dat graf nu door hemzelf, of door Jose is gegraven.   35 Langzaam wordt het Thomas duidelijk dat hij in een ambulance ligt.   Op een brancard. Een schim buigt zich over hem heen.   Is het zijn vriendin, of is het iemand anders?   Hij kijkt om zich heen, maar nergens ziet hij grote, groene ogen, en ook geen mooi gedefinieerde, uitstekende sleutelbeenderen.   ‘Heb je mijn fiets meegenomen?’ vraagt Thomas aan de schim. ‘Waar is mijn fiets?’

absint nummer 9 — 2013

41


Daan Doesborgh

puzzel #2

Voor sommigen is het de start van een legendarisch oeuvre, voor anderen een eenzaam hoogte- of dieptepunt: het debuut. Weet jij het debuut bij de schrijver, of de schrijver bij het debuut? Test het nu en win een fles absint! 3 4 6 11 12 14 15 16 18

horizontaal Winnaar van de Anton Wachterprijs 2012 Romandebuut van A.F.Th. van der Heijden Won twee keer (!) de Anton Wachterprijs voor het beste debuut Eerste woord van de titel van Komrij’s debuutroman Besnorde dichter, debuteerde met Vroege Voorjaarsdag Toneeldebuut van Vondel Haar bundel Soldatenliederen was het beste poëziedebuut van 1995 De fictieve onderwijshervormer uit de titel van Herman Kochs romandebuut Debuteerde als enige van de Grote Drie niet met proza maar met poëzie

verticaal Debuteerde met de dichtbundel Van de vierkante man in 1998 en met de roman Rupert, een bekentenis in 2004 2 Weekendpelgrimage uit 1957 is het debuut van deze Antilliaan 5 Eerste winnaar van de Anton Wachterprijs in 1977 7 Dichteres wier debuut De steen vreest mij de C. Buddingh’-prijs won 8 Zowel Vestdijk als Marsman gaven hun eerste bundel deze titel 9 Deze dichter en liedschrijver voor de Zangeres zonder Naam debuteerde in 1951 10 Dichteres die debuteerde met de novelle Onweer 13 Prozadebuut van Jan Arends 17 Dit gebruikten zowel Jan Cremer als James Worthy in de titels van hun debuut 1

Stuur het prijswoord vóór 1 september naar redactie@tijdschriftabsint.nl en maak kans op de hallucinerende hoofdprijs! De prijs wordt aangeboden door misschien wel de beste slijterij uit Amsterdam: Le Cellier (Spuistraat 116).

42

absint nummer 9 — 2013


poĂŤzie

Luc Mastenbroek

Verstormd (VTV) werkelijk de voorman die reeks achter deze woorden staat werkelijk de speculatie o licht wind als de wind het bevechten van de landkaart afzet tegen namen van landverraad is afgemeerd verknald tot toen de hele rataplan maskerade laat het voorbeeld maak bezwaar in zijn gewaad chaos bezwaard en bazelaar laat herleiden orakel huizinga abab ba ba c ca

absint nummer 9 — 2013

43


Daan Doesborgh

proza

Een gunst voor een stoel

44

absint nummer 9 — 2013


Zo ver was het voor Mara nog niet, maar toch, ze was geen twintig meer. Te oordelen naar het weer kon het evengoed herfst of lente zijn, of een zachte winter, of een matige zomer, toen Mara de sleutel in de voordeur omdraaide, want zo is Nederland. Terwijl ze de steile trap beklom naar de tweede etage, en de dichtzwaaiende voordeur het drukke verkeer op de Prins Hendrikkade aan het zicht onttrok, dacht Mara aan het appartement dat boven op haar wachtte. Als ze kon tekenen had ze het zo kunnen schetsen: de eettafel links, de met foto’s beplakte deur naar het badkamertje, het lage tv-meubel met de flatscreen er op, de uitgezakte fauteuil van haar oma, de potplant op de grond. Ware het niet dat Mara nooit dichter in de buurt van olieverf gekomen was dan bij een bezoek aan het Rijksmuseum, ooit, met een ex-vriendje, ze had zo de teint witachtig bruin van het laminaat gemengd en op een doek gestreken. Met een minuscule steek donkerbruin op haar paletmes had ze met vluchtige halen de plinten gesuggereerd, maar wat bazel ik, Mara had evenveel gevoel voor kunst als de gepensioneerde vrouwen die iedereen wel kent van kunst-

markten en vernissages, met hun stekeltjeshaar of een bob, hennarood of oprecht grijs, met hun ingewikkelde sieraden en clowneske broeken, en de eindeloze stroom aan doeken van Xenos die ze volkalken met hun monochrome opgestoken middelvingers naar Mark Rothko die ze vervolgens met de titel ‘Untitled 34’ op Facebook zetten, waar in complexe ringen gehulde vingers en bloc op de like-knop drukken, en zelfvoldaan alweer een opvlieger met hernieuwde moed tegemoet kan worden getreden.   Zo ver was het voor Mara nog niet, maar toch, ze was geen twintig meer. Ze was vijfendertig. Hoe hard had ze niet gelachen om de verhalen over tikkende biologische klokken, wanhopige dertigers die om het even welke bereidwillige man naar het bordes slepen om in godsnaam maar dat kind te kunnen laten verwekken. Dat zou haar en haar dispuutsgenoten nooit gebeuren. Tot haar jaargenootjes een voor een met hun Sanders, Philippes en Jan-Willems verhuisden naar kindvriendelijkere buurten, tot de slemppartijen bij Jantjes Verjaardag werden

absint nummer 9 — 2013

45


Daan Doesborgh

proza (vervolg)

“Godverdomme!” bulderde de stoel. “Wat heb ik me een dorst!” ingewisseld voor High Teas bij An en Max. Toen bleef Mara alleen achter op haar studio aan de Prins Hendrikkade. Soms wilde ze dat ze zich minder met het reilen en zeilen van haar dispuut had beziggehouden, en wat meer met de grondbeginselen van het fiscaal recht. Dan was ze nu misschien evengoed receptioniste bij een advocatenkantoor, maar dan met doorgroeimogelijkheden. In een parallel universum zit die andere, succesvollere Mara misschien wel op een leuke bank de dossiers van een klant door te nemen, terwijl Robert in de keuken kip piri-piri maakt voor zijn lieftallige vrouw en voor hun schattige zoontje Pip. Maar Mara had nog nooit over parallelle universa nagedacht, dus dat zal nu ook wel niet gebeuren. Natuurlijk eindigde ze na een avondje doorzakken bij de San Francisco wel eens in een vreemd bed, of nam ze zelf een man mee naar boven, maar langer dan een paar weken hadden die betrekkingen nooit geduurd, als het al van een tweede keer gekomen was. Dat ging zo langzamerhand toch vermoeien. Haar vriendinnen prezen de lof van de regelmaat, en haar

46

absint nummer 9 — 2013

aanvankelijke weerzin tegen een leven volgens de heersende sociale conventies smolt hoe langer hoe sneller.   Mara trok de deur naar zich toe, gaf een ferme draai aan de sleutel, schopte met haar voet tegen de onderkant van de deur en stapte naar binnen. Inderdaad lag het appartement er bij zoals ze zich herinnerde. Pontificaal midden in de kamer stond de fauteuil van haar oma. Een grote omavormige deuk lag over de kussens, en de versleten franjes hingen hier en daar tot op de grond. Met zijn lage, kromme pootjes leek de stoel op een groot varken, een gedachte die Mara snel weer van zich af schudde. De voorname stoel van haar oma, een varken, hoe oneerbiedig. De stoel was feitelijk zelf een soort oma, een oude, maar kwieke dame, beleefd en bescheiden. Ach, verzuchtte Mara, als deze stoel toch eens kon praten! Zoiets is natuurlijk niet mogelijk, maar deze stoel had de chroniqueur van haar familiegeschiedenis kunnen zijn. Overal was hij bij geweest, elke ruzie, elk familiediner. Deze stoel had haar grootouders zien sterven, haar moeder geboren

zien worden, Mara op zien groeien. En nu stond hij hier. Wat zou hij als eerste zeggen, als hij door een magische kracht zou kunnen leren spreken? Haar naam? Een mystieke spreuk die de raadselen van het universum ontrafelt?   “Godverdomme!” bulderde de stoel. “Wat heb ik me een dorst!” Mara viel van schrik over de mand met kranten die bij de deur stond. Verbijsterd keek ze naar de stoel, die licht schudde op zijn pootjes. “Allejezus, het voelt alsof ik in geen vijftig jaar gedronken heb. Nu ik er over nadenk zou dat nog best wel eens kunnen kloppen ook.” De stoel drukte zich nog voorzichtig uit, want in de drieënzestig jaar dat hij nu bestond was er nooit iemand op het idee gekomen hem een glaasje water aan te bieden. Nu is dat de familie van Mara moeilijk kwalijk te nemen, want het is maar in beperkte kring bekend dat stoelen van tijd tot tijd enorme dorst kunnen krijgen. Met uitzondering van de stoel die nu in Mara’s appartement stond te schreeuwen kunnen stoelen ook maar moeilijk aangeven dorst te hebben, en daarom is het dat veel stoelen


vroegtijdig aan uitdroging sterven, weer een leed uit het leven der stoel waar de eigenaar weinig tot geen notie van heeft.   “Zal ik een glaasje water voor je halen?” Vol ongeloof luisterde Mara naar de woorden die uit haar eigen mond kwamen, en keek ze naar de heftig knikkende stoel. Met trillende benen liep Mara naar het keukenblok in de hoek, en vulde een groot Ikeaglas met water. Omdat er zich op de overgang tussen zitting en rugleuning een gat had gevormd, dat van vorm veranderde als de stoel sprak, vermoedde Mara dat hier de mond van de stoel zat. Mara was echter een van die personen die doorgaans heus wel weten wat er van hen verwacht wordt, maar uit angst alsnog iets verkeerd te doen herhaaldelijk vragen naar de veronderstelde weg. “Hierin?” vroeg Mara dan ook, waarop de stoel schamper riep: “Waar anders, in mijn armleuning?” Mara goot het glas in de kier, en zag het water in het binnenwerk van de stoel wegsijpelen. Uit de kier ontsnapte een voldane zucht. “Dat doet een stoel goed!” zei de stoel, nog altijd vooral schreeuwend.

Tot haar ontzetting betrapte Mara zichzelf er op dat ze een groeiende afkeer van de stoel begon te krijgen. “Je oma had altijd prachtige zelfgehaakte kleedjes op mijn rugleuning liggen. Dat is er bij jou niet meer bij hè. Karig. Bij jou moet ik verduren dat een van die verdomde zwervers die je zo vaak mee naar huis neemt naakt op me gaat zitten. Gad-ver-dam-me, Mara, als ik kon kotsen had ik het toen acuut gedaan.” Mara herinnerde zich het voorval. Inderdaad was de jongen die ze mee had genomen uit de San Francisco een wat verlopen type geweest, een Spaanse backpacker die per toeval in haar vaste kroeg verzeild was geraakt, want de San Francisco is voor het Amsterdamse kroegleven wat dat aluminium roostertje is voor je afvoer als je net de afwas hebt gedaan. En net als het interieur van de San Francisco is dat roostertje een beetje vies om aan te raken, wat zich er in bevindt is zompig, alles voelt een beetje vet, maar ach, iemand moet het doen. De Spaanse backpacker was te oud om die indrukwekkende jongeman te zijn die voor zichzelf kiest en besluit wat van de

wereld te gaan zien, en te jong om serieus te nemen. Mara had daar geen boodschap aan die avond, want ze was dronken, en eenzaam. Ze voelde zich een wandelend cliché, vrouw, net meisje af, zoekt onbevredigend seksueel contact in een nachtkroeg. Als ze het in een film zou zien had ze de scenarioschrijver bekritiseerd, als dat iets was wat Mara deed, scenarioschrijvers bekritiseren, maar Mara dacht nooit na bij films, en ook niet bij het uitzoeken van de mannen met wie ze tegen sluitingstijd naar huis ging.   Aangekomen in haar appartement had ze tegen de Spanjaard gezegd dat hij maar moest doen alsof hij thuis was, en dat ze even naar de wc ging. Bij terugkomst zat de Spanjaard naakt in de stoel. Mara vond het schokkend om zijn harige zak loom op de plek te zien hangen waar niet eens zo lang geleden de jurk van haar oma gehangen had. Hij had zijn armen vrijpostig om de leuningen gehangen. “Fuck me in this ragged old chair, let’s go crazy. We are in Amsterdam, you know?” had hij gezegd. Mara was acuut misselijk geworden van

absint nummer 9 — 2013

47


Daan Doesborgh

zijn toeristische oppervlakkigheid, en vond het ongelofelijk dat hij niet besefte dat zij helemaal niet in Amsterdam was voor een week, om lekker uit de band te springen en eindelijk eens een keer op straat te blowen. Mara had al heel lang niet meer geblowd en Amsterdam was voor haar het muisgrijze decor van elke klotedag in haar futloze bestaan.   “I can’t, it was my grandmother’s.” had ze geantwoord. “It would feel wrong.” Geërgerd zuchtend begaf de Spanjaard zich naar de slaapkamer, waar hij zich op het bed liet neerploffen. Mara volgde hem, plichtmatig en zonder enthousiasme.   “Dat was bij uitstek het goorste moment uit mijn leven, Allejezus!” brulde de stoel.   “Het spijt me dat je dat door moest maken, ik was op de wc, anders had ik gezegd dat het niet mocht.” zei Mara bedremmeld.   “Gelul,” zei de stoel, “heb je bier in huis?”   “Ik denk het niet.” antwoordde Mara.   “Zeker alleen maar rosé, gadverdamme.” zei de stoel spottend.   “Sorry stoel,” zei Mara, zich even bewust

48

absint nummer 9 — 2013

proza (slot)

van de absurde combinatie van woorden die ze uitsprak. “Als ik dit van tevoren had geweten had ik gezorgd dat ik wat in huis had.” Mara bedacht terwijl ze dit zei dat ze geen idee had wat de behoeftes van een stoel zoal waren, weliswaar had ze nu geleerd dat stoelen houden van water en bier, maar wat had ze verder nog moeten halen? De stoel leek het type dat van filet americain hield, want rauwe vleesprut associeerde Mara met ranzige, dikke kerels, en de stoel had in alles het gedrag en de manieren van een ranzige, dikke kerel.   “Als ik iets voor je kan doen moet je het maar zeggen.” De stoel was even stil. “Nou, Mara, er is wel iets wat je voor me kan doen. Maar ik durf het niet zo goed te vragen.” Ineens leek de stoel bescheidener, kwetsbaarder.   “Je kan me alles vragen!” zei Mara. “Al die jaren dat ik op je gezeten heb, ik kan me voorstellen dat je dat niet altijd fijn hebt gevonden. Ik herinner me nu dat ik zelfs een keer cola op je gemorst heb.”   “Vergeven en vergeten Mara. Als je mij deze ene gunst zou willen verlenen.” Mara

begon toch een soort medelijden te voelen met deze stoel. Hij was niet bot, hooguit wat onbeholpen. Het leven van een stoel moet ook niet makkelijk zijn, Mara moest er niet aan denken! Ze had wel eens uren in die stoel zitten lezen. Dat wordt toch zwaar op den duur.   “Wat je wil, stoel.” zei Mara beslist.   “Weet je het zeker?” vroeg de stoel.   “Absoluut.”   “Goed. Weet je wat het is? Ik zou zo graag eens voelen hoe het is om een mens te zijn. Ik zou zo graag eens op een stoel zitten. Wil jij niet even ruilen Mara? Wil jij niet één keer mijn stoel zijn?” De stoel klonk poeslief, maar Mara keek naar de grote, lompe stoel, en herinnerde zich de dag dat ze met haar vader gezwoegd had om het loodzware ding de trap op te krijgen.   “Gaat dat wel? Ben je niet te zwaar voor me?”   “Heb je mij dat ooit aan jou horen vragen Mara? Dit is het minste wat je voor me kan doen. Is dit mijn dank voor al die jaren trouwe dienst?”


Mara volgde hem, plichtmatig en zonder enthousiasme.   “Ik weet het niet, ik wil je graag helpen, maar denk je niet dat ik mijn rug zal breken?”   “Godverdomme Mara! Ik dacht dat je me een gunst ging verlenen! Ik vraag je om één kleine wens in vervulling te laten gaan, en alles wat jij doet is zeiken.” De stoel ging nu dusdanig over de rooie dat Mara er bang van werd.   “Nee, nee, al goed! Je mag op mij zitten.”   “Mooi!” riep de stoel, met een plotselinge, onnatuurlijke blijdschap in zijn stem. “Ik denk dat je het beste op handen en knieën hier op het tapijt kunt gaan zitten.” En daar ging Mara. Aarzelend zakte ze door haar knieën, dit keer niet om een minnaar ter wille te zijn, maar om voor even een stoel te worden. Ze plaatste haar palmen op het tapijt. Achter zich hoorde ze de stoel schuifelen, en zacht begon hij te grinniken. Naarmate het schuifelen dichterbij kwam, ging het grinniken over in een steeds maniakaler soort lachen. Mara voelde hoe een ronde, grenen stoelpoot zich in haar rug plantte. Het gewicht op de poot nam toe. Mara begon zachtjes te huilen.

absint nummer 9 — 2013

49


proza

Elfie Tromp

Goeroe

Voorpublicatie

50

absint nummer 9 — 2013


Vandaag krijg je de kracht van de masterenergie. Soms heb je het gevoel dat er iemand over je waakt. Iemand die je diepste angsten kent en zich niet vol walging van je afkeert. Sommige mensen denken dat het een overleden opa of oma is die ze bij zich voelen. Of God. Elfie gelooft dat ze wordt geholpen door Jomanda.   Visioenen overvallen haar. Ze fietst door de stad en ziet zichzelf ineens op een podium staan. Fel licht op haar kop. Ze zweet en haar hele lijf tintelt. Soms verlaat ze letterlijk haar lichaam. Ligt ze languit op het fietspad en komt ze na een paar minuten weer bij. Het lijkt zo echt: ze ziet zichzelf op een podium staan en duizenden mensen luisteren naar haar. Ze weet dat ze hen kan helpen, dat ze hen moet helpen. Mensen gelukkig maken, dat is haar taak.   Maar hoe gaat ze dat doen? Hoe word je een goede goeroe?   Sommige mensen stellen hun vragen aan God. Die geeft geen antwoord, want die bestaat niet. Jomanda is tenminste een echt mens. En ze kent Elfies visioenen. Zíj weet hoe Elfie op dat podium moet komen. Jomanda is er geweest. Daarom heeft Elfie haar nodig.

1 Jomanda’s website is offline gehaald. Alleen de menupagina bestaat nog, maar nergens een contactadres.   ‘Het internet is in de greep van duistere krachten,’ staat er. ‘Slechte mensen hebben Jomanda voor eigen gewin willen besmeuren met leugens, maar die tijd is voorbij. Jomanda heeft besloten de mensheid via andere wegen te helpen.’   De tekst schuingedrukt. De achtergrond blauw. Rechts bovenin het logo met haar naam in een stralenkrans.   Elfie klikt erop. Er gebeurt niks. Ze belt haar tante.   ‘Ik kan haar niet mailen.’   ‘Dan gaan we toch een keer naar Tiel? Ik weet nog wel waar het is. Als het voorbestemd is, hoeven we niet eens vooraf een afspraak te maken.’   ‘Ze houdt geen sessies meer in Tiel.’ Elfie klapt haar laptop dicht. ‘En ze heeft er nooit gewoond.’   ‘Dat weet ik wel. Ik ben toen met je opa bij haar thuis geweest in Beesd. Haar organisatie zit vast nog wel in Tiel. Die weten wel hoe we contact met haar moeten opnemen.’   ‘Wanneer gaan we?’   ‘Als het toeristenseizoen is afgelopen.’   ‘Wanneer is dat?’   ‘Bijna. Moet jij niet deze kant opkomen?’   Elfie kijkt op de klok. Nog tien minuten voordat haar bus gaat. Ze schiet haar schoenen aan, propt een boek – De juiste Weg van Matsumi Kashiro – in haar tas en loopt snel

naar de woonkamer. Willem zit op de bank over zijn gitaar gebogen. In zijn mondhoek bungelt een shaggie of een kleine joint. Hij heeft weer as op de bekleding geknoeid.   ‘Dag lief.’ Ze buigt naar hem toe en aait de as van de zitting. Willem beweegt niet.   ‘Ga je weg?’   ‘De inwijding,’ zegt ze.   ‘De inwijding?’   ‘Ja, de derde reikigraad, dat had ik je al verteld. Bij tante Linda, weet je wel?’   Willem inhaleert en kijkt haar onderzoekend aan. Dan haalt hij zijn schouders op. ‘Het zal wel.’ ‘Dag lief,’ zegt ze nog eens, wachtend op een kus.   Die komt niet, dus drukt ze er een op zijn wang. Zijn huid is vettig. De neusvleugels bedekt met kleine, zwarte mee-eters.   ‘Niet doen,’ waarschuwt Willem.   ‘Ik keek niet.’   Willem leunt achterover, trekt een wenkbrauw op.   Ze stapt uit in het dorpje van haar tante. De deur van het restaurant is dicht. Op maandag zijn ze gesloten. Achter de vitrage ziet ze het bebaarde gezicht van haar oom. Ze kijken elkaar aan. Hij knikt en verdwijnt in de duisternis van de eetzaal. Ze loopt om naar de achteringang.   ‘Zo troela, ben je daar?’   Haar tante staat met gespreide armen in de deuropening. Ze drukt Elfie tegen haar

absint nummer 9 — 2013

51


Elfie Tromp

proza (vervolg)

‘Een milde vorm van jeugdschizofrenie. Ze groeit er wel overheen. borst. Die verdwijnt even in het warme, zwarte satijn. Op Linda’s voorhoofd zit een bindi.   ‘Mooi, hoor.’ Elfie wijst naar het opgeplakte strass-steentje.   ‘Zo moest ik gaan vandaag. Dat voelde ik.’   Schommelend gaat ze Elfie voor, de nauwe spiraaltrap op. Op de eerste verdieping stopt ze, haalt diep adem om de volgende trap naar de zolder te nemen, maar draalt.   ‘Je derde graad vandaag. Ben je zenuwachtig?’ Ze veegt met een eeltige duim over Elfies wang. Die haalt haar schouders op.   ‘Ach, het kan natuurlijk geen kwaad. Ik weet niet of het nog nodig is, eigenlijk.’   ‘Je kunt geen healer zijn zonder goede begeleiding.’   ‘Ik wórd begeleid.’   Linda slikt. ‘Luister, ik heb besloten je inwijding in tweeën te splitsen. Vandaag krijg je de kracht van de masterenergie. Je zult tot wel tien keer krachtiger kunnen healen. Maar je echte mastertitel, die krijg je pas over een halfjaar. Dan mag je zelf mensen inwijden.’   ‘Dat was niet de afspraak.’   ‘Je hebt meer tijd nodig. Ik zie dat je er nog niet klaar voor bent.’   Ze pakt Elfies oorlel vast, trekt er zachtjes aan. Die buigt haar hoofd, bevrijdt zich van haar vingers.   ‘Prima, maar dan krijg je ook maar de helft van het geld.’   Elfie trekt de envelop uit haar binnenzak

52

absint nummer 9 — 2013

en telt de briefjes. Ze haalt er vijf honderdjes tussenuit. Linda vouwt ze dubbel en laat het stapeltje verdwijnen in een van de zakken van haar gewaad.   ‘Ik doe dit voor jou,’ zegt Elfie.   ‘Je doet dit voor jezelf.’   ‘Bij iedere grote spirituele leider, komt het moment van verlichting, ná het tumult van de puberteit.’ Elfie toont haar handpalmen, alsof er iets aan te zien is, stigmata of een gouden gloed, maar het lijken normale meisjeshanden. ‘Dán zijn ze klaar voor hun levenstaak. Het is bijna zover, dat voel ik. Er staat iets groots te gebeuren. Ik ben overal klaar voor.’ Ze kijkt haar tante aan en voelt de hitte opvlammen in haar wangen.   Linda begint aan de tweede trap. Elke tree kraakt. Hoe vaak zou haar tante hier op en neer gegaan zijn voor een healing of meditatie? En hoe ver heeft het haar gebracht? Ze staat nog steeds elke avond in het restaurant achter het fornuis te zweten.   Ze staan voor de zolderdeur.   Toen Linda’s dochter Esther op zichzelf ging wonen, werd haar slaapkamer omgebouwd tot behandelkamer. Er staat nu een massagetafel in het midden van de kamer. Als je erop ligt, zie je de punaisegaatjes nog in het foambord van het schuine dak zitten. Daar zaten vroeger Esthers posters. Op de plek van Take That hangt nu een Tibetaanse vlag.   Het is warm in het kamertje. Stof zweeft als glimmende diamantjes door de ruimte.

Elfie knielt bij het altaartje naast het raam. Er staat een groot brok dieppaars amethist naast een foto van een streng kijkende Japanse man met een uilenbrilletje op.   ‘Dokter Mikao Usui,’ fluistert haar tante verrukt.   Ze drukken de handpalmen tegen elkaar en buigen voor de foto. Healers maken vaak op energetisch niveau contact met meesterspirits. Bij haar tante is dat de grondlegger van reiki, dokter Mikao Usui, himself. Linda pakt een klankschaal uit de kast, slaat er met een houten stokje tegen en houdt de schaal dicht bij haar nicht. ‘De klank reinigt.’   Elfie luistert naar de natrillende toon en rilt even.   ‘Zie je wel?’ zegt haar tante. ‘Het werkt.’ Ze legt de schaal weg en tekent symbolen in de lucht rondom hen. ‘De geheime reikisymbolen. Ze openen je kanalen en maken je een zuiver instrument van de energie.’   Elfie haalt diep adem. Ze voelt zich goed.


2 Toen ze een jaar of acht was, had ze eens aan haar tante gevraagd of ze soms een beetje zwanger probeerde te zijn door zoveel te eten. In plaats van haar de pets tegen haar kop te geven die ze verdiende, zette Linda haar gebakje weg, keek haar lang aan en zei: ‘Jij hebt een oude ziel.’   Volgens haar tante was Elfie een kind van het aquariustijdperk. Gevoeliger dan anderen. Maar haar ouders wisten dat nog niet zo zeker. Toen ze hun vertelde dat ze stemmen hoorde, lieten ze haar onderzoeken. ‘Een milde vorm van jeugdschizofrenie. Ze groeit er wel overheen,’ stelde de kinderpsycholoog haar moeder gerust. Maar de stemmen bleven en vertelden haar dingen die ze niet kon weten. Ze zag kleuren en vormen, soms hingen er sluiers mist in de schoolgangen. Haar moeder nam haar mee naar een oogarts, maar die kon niks vinden.   Ze zag een keer dat haar vader een felrode, hete vlek op zijn buik had. Het was bijna neonrood, zo hard knalde het eraf. Ze kon er niet te lang naar kijken, want dan kreeg ze hoofdpijn. Na twee dagen met die vlek te hebben rondgelopen, werd hij met spoed opgenomen met een buikvliesontsteking.   Ook het verhaal van de zonnende buurvrouw wordt vaak door haar tante opgerakeld. De buurvrouw lag te zonnen. Boven haar platte buik zag Elfie zachte, roze wolkjes die in elkaar draaiden als suikerspinnen.   ‘Je krijgt een baby,’ riep ze door de heg naar haar.

De buurvrouw keek haar geschrokken aan. De volgende dag stond ze huilend van geluk voor hun deur en omhelsde haar. Ze had een test gedaan. Ze was zwanger. Elfies ouders wisten niet wat ze met haar aanmoesten. ’s Nachts stond ze naast hun bed omdat de stemmen haar wakker hielden. Overdag zat ze naast vogellijkjes in de tuin.   ‘Ik moet de ziel helpen weg te vliegen,’ zei ze als haar moeder haar probeerde binnen te krijgen omdat het begon te regenen.   Toen Linda Elfie op haar tiende verjaardag beloofde reiki te leren, ontspoorde het taartmet-kinderchampagne-feestje. Elfies moeder trok Linda aan haar arm de keuken in.   ‘Je voedt dat kind d’r fantasie,’ siste ze. ‘Zo wordt het alleen maar erger.’   ‘Je dochter heeft een gave. Jullie weten niet hoe je ermee om moet gaan.’   Elfie had medelijden met haar moeder. Dat ze niet de dochter had die ze wilde. En ze vond het zielig voor haar tante, omdat ze het goed bedoelde. Elfie legde haar handen op de ruggen van de twee vrouwen.   ‘Mama, tante Linda,’ zei ze. ‘Maak je geen zorgen. Er staat mij een goede toekomst te wachten.’   Ze mocht de reikicursus volgen. Haar ouders trokken langzaam bij. Werd ze eerst nog ‘apart’ genoemd als ze ongevraagd verkondigde hoelang iemand nog te leven had of van wie ze de groeten van gene zijde kregen, nu had haar moeder het over haar ‘begaafde, bijzondere dochter,’ tegen wie het

maar horen wilde.   Als kind luisterde ze terwijl ze met haar barbies speelde al naar Jomanda’s radioshow op Noordzee FM. Ze is ervan overtuigd dat ze toen al op een onbewust niveau contact hebben gemaakt.   Ze hebben veel gemeen. Zo had Jomanda in haar jeugd, net als Elfie, een huidaandoening. Jomanda’s huid was pijnlijk en gevlekt, zijzelf had last van hardnekkige wratjes op handen, voeten en rug. Elke ochtend plaste ze in een teiltje en schrobde haar moeder de kleine krengen af met urine. Het hielp niets. Ook teerzalf maakte, naast de vlekken in haar kleren en de stank, geen verschil. De natuurarts sneed met een stanleymes elke keer een stuk uit de wratten.   ‘Tot de pit naar buiten groeit,’ zei hij.   Maar die pit kwam nooit boven, wel bloed.   Bij een gewone huisarts kreeg ze een stikstofbehandeling. Dat deed pijn, vooral bij de wratjes onder haar oksels. Grote bloedblaren vormden zich onder de wratten. Ze dreven op paarse kussentjes van vlees en ze kon het niet laten om eraan te pulken. Het dunne velletje was zo gescheurd en het nat liep eruit. Dan trok ze het vleesje eraf. Het zag eruit als een kleine champignon. De bovenkant was hard en korrelig, de onderkant nat en sponzig. Tijdens rekenen liet ze het nat op haar sommenboek lekken. Het papier werd lichtroze en kreukelig als vloeipapier. De som van de volgende pagina scheen erdoorheen. Alsof ze het skelet van het boek zag, nu ze de

absint nummer 9 — 2013

53


Elfie Tromp

huid doorzichtig had gemaakt. Dat vond ze mooi, dat ze zichzelf had vereeuwigd. Dat vele kinderen na haar dat vlekje zouden zien in het sommenboek, als een fossiel uit een andere tijd.   De huidlapjes verzamelde ze in het sieradenkistje naast haar bed. Na een paar weken waren ze zwart en keihard geworden, als keuteltjes. Toen stopte ze de vleesjes in de grond van haar cactusplant.   Wekenlang liep ze met korsten, die ze, zodra ze rijp genoeg waren, eraf trok en in haar mond stak om op te sabbelen. Dat was lekker bitter. Ze heeft er nog steeds littekens van. Jomanda schijnt die ook te hebben, maar die heeft ze op foto’s nooit kunnen ontdekken.

54

absint nummer 9 — 2013

proza (vervolg)

3 Het is etenstijd. Elfie en Linda hebben de hele dag doorgebracht op de zolderkamer. Elfies energiekanalen zijn verder geopend en ze heeft nieuwe krachtsymbolen geleerd.   ‘Zeer geheime symbolen die nooit in verkeerde handen mogen vallen,’ had Linda haar gewaarschuwd. Elfie vertelde maar niet dat ze die gisteren van het internet had geplukt.   Ze zitten aan de tafel naast de toog in de verder lege eetzaal. Elfies oom heeft zich half van de tafel afgewend en leest De Telegraaf. Linda smeert roomboter op een homp zuurdesembrood. Daarna pakt ze een plastic bakje met grijze, vette prut.   ‘Ken je dit?’ Ze houdt het bakje omhoog. ‘Rilette, van eend. Gemaakt van zo’n beetje alles behalve de botten en veren. Duitsers worden gek als ze het op de kaart zien. Ik maak het speciaal voor hen.’ Ze zet haar mes in de rilette en smeert een flinke laag over de roomboter heen. ‘We hebben morgen een groep van twintig. Heb jij de schnitzels al uit de vriezer gehaald?’ vraagt ze aan haar man. Die bromt even en leest door. Haar tante en oom delen de droom om een klasse-restaurant te runnen. Een waar stedelingen maanden van tevoren bij moeten reserveren en graag voor omrijden. Een ster is hun gedeelde droom. ‘De blauwe schelvis’ kent een grillig komen en gaan van toeristen. Hoewel het vlak bij een grote haven ligt, schrikt het eikenhouten interieur en de chique kaart de meeste watersporters af. ‘Een rouille van pompoen met

een vistopping afhankelijk van het tij’, is niet waar de patat- en kroketliefhebbers die de haven bevolken, naar op zoek zijn.   Linda wilt geen knieval maken voor de ‘platte smaak van de massa’, zoals zij het noemt. Ironisch genoeg moeten ze het de laatste jaren vooral hebben van de groepen Duitsers die naar de Deltawerken komen kijken en halverwege de trip bij hen een schnitzel wegstouwen. En de ster blijft vooralsnog hoog aan de hemel staan. Die is over de jaren niet neergedaald, niet eens in de buurt gekomen van de deurpost.   ‘Hoe gaat het met je werk?’   Elfie slikt een hap door. ‘Ik heb nog geen healings gegeven voor geld.’   ‘Nee, je echte werk.’   ‘Het sauspompen? Tsja, ik moet wel, hè. Ik mag nu zelfs brood snijden.’   ‘Een dienend beroep is goed voor je.’   ‘Wat bedoel je daarmee?’   ‘Dat je er nederigheid van leert. Gandhi schrobde ook vieze wc’s.’   ‘Ik moet wel, voor het geld.’   ‘Ach, wat is geld?’   ‘Als geld niet uitmaakt, waarom moet ik dan zoveel voor die inwijding betalen?’   Linda’s linkerwang staat bol van het brood. Driftig kauwt en slikt ze. ‘Zo bedoel ik het niet. Wat ik wil zeggen: geld heeft ook een energetische waarde. Hoe meer je betaalt voor iets, hoe waardevoller het is.’   ‘Ik had er nog een maand van kunnen leven.’


Moeizaam zakt Linda op een knie. Haar gezicht vertrekt.   ‘Maar je besloot het te besteden aan de inwijding.’ Linda klapt. ‘Bravo! Dat betekent dat je spirituele groei voorrang krijgt op je materiële groei.’   ‘Zo had ik het nog niet bekeken.’   ‘Nou dan.’   Als Elfie opstaat om haar tas te pakken, gaat Linda’s hand als een stopsignaal de lucht in. ‘Jij gaat hier niet weg met zo’n gebutste aura. Die gaan we eerst gladstrijken.’   Elfies oom legt zijn krant neer en sloft naar het koffiezetapparaat achter de toog. Elfie en Linda schuiven wat stoelen opzij. Elfie gaat in het midden van de zaal staan. Linda houdt haar handen een halve meter boven haar hoofd.   ‘Welke kleur?’ vraagt ze fel.  ‘Aquamarijn.’   ‘Altijd aquamarijn,’ moppert ze en ze begint de lucht langs Elfies lijf te aaien. Die krijgt kippenvel.   Moeizaam zakt Linda op een knie. Haar gezicht vertrekt.   ‘Nog steeds je knie?’ fluistert Elfie.   ‘Ssst!’ sist ze.

4 Als ze in de bus terug zit, wordt het al donker. Ze kijkt naar buiten. Boven het panorama van dorpsdaken hangt die vragende maan. Als een nachtvlek, een zinpunt, een rijpe pukkel. Ze wil het serieus aanpakken. Maar hoe word je het beste medium? Daar is geen opleiding voor te volgen. Je bent het of je bent het niet. Je kunt hooguit je gave aanscherpen. Ze heeft allerlei cursussen gevolgd. Zo kan ze inmiddels Bachbloesems inzetten bij traumatische ervaringen, door middel van kinesis verborgen klachten in het lichaam opsporen, edelsteenhealings toepassen bij emotionele blokkades, dolfijnenergie gebruiken in reikisessies, intuïtieve massages geven, soul retrieval doen en via een lichte trance dna veranderen. Ze weet niet of ze het echt nodig heeft, die lessen. Maar thuis zitten wachten tot haar gaves als bij een heilige inslag worden erkend, is ook weer zo wat. Zo ziet ze tenminste hoe andere cursusleiders het doen. En hoe zij het beter zal doen.   New age is de laatste jaren in het slop geraakt. Healers lijken alleen nog bruikbaar als karikaturen in fantasyfilms. Er is een nieuwe, frisse voorvechter nodig, die mensen weer laat geloven in de Universele Kracht. Elfie gelooft dat zij dat is, de frisse wind door de spirituele wereld waar de new age zo op zit te wachten. Ze vindt het allemaal wat belegen en braaf, een reikibehandeling of een reading. Healers zijn vaak slecht geklede, vreemd ruikende types met rare kapsels en onduidelijk gestotter. Elfie spreekt veel meer

mensen aan dan de gemiddelde verlichte ziel, dat weet ze zeker. Niet dat het daar om draait, natuurlijk. Nee, het draait om diepgang. En dat heeft ze. Ze is toegankelijk én heeft diepgang.   Alles kan, als je er maar ‘ja’ tegen zegt, denkt ze. Het is tijd voor de volgende stap. Wist ze maar wat die was.   ‘Ja,’ zegt ze zacht. ‘Ja, ja, ja,’ herhaalt ze op het hobbelende ritme van de bus terug naar de stad.

absint nummer 9 — 2013

55


Elfie Tromp

proza (vervolg)

Mark, de floormanager, ziet eruit als het charismaloze broertje van Guus Meeuwis.   5 Mark, de floormanager, ziet eruit als het charismaloze broertje van Guus Meeuwis. Een vlezige, altijd fronsende kop met een vierkant brilmontuur dat te strak zit.   ‘Elfie,’ brieft hij met luide stem. ‘bij de sauspompen.’   Ze heeft collega-sauspompers zich zien opwerken tot bordenhalers, uitserveerders en uiteindelijk kelners, maar zij zit al maanden vast op dezelfde plek. ‘Niet de juiste Hotel New York-uitstraling,’ had Mark eens gezegd, toen ze hem had gevraagd waarom ze maar niet hogerop kwam. Wat de Hotel New Yorkuitstraling dan precies was, had hij haar niet kunnen vertellen. ‘Iets meer vriendelijke zelfverzekerdheid en een enthousiaste werkhouding,’ adviseerde hij. ‘Dan kom je er wel.’   Ze had het baantje genomen omdat de fooien ‘overweldigend’ zouden zijn. Maar die kreeg ze pas als ze kelner werd. Acht euro per uur, dat is nu haar uurloon. Ze weet niet hoe ze nog enthousiaster kan sauspompen.   Remoulade is haar specialiteit. Het is prettig kwabbig, waardoor het niet spat als ze hard op de hendel drukt. En het is niet te lobbig. Dat is het probleem van de mosterd. Daarvan raakt de tuit steeds verstopt. Dan moet ze de deksel losdraaien en met een servetje de klompjes saus voor het tuitgat wegvegen.   ‘Elfie?’ Kates stem slaat over van verbazing ‘Elfie! O, mijn godje, Elfie!’   Kate geeft haar twee kussen. Dan veegt ze voorzichtig een lok geföhnd haar naar achte-

56

absint nummer 9 — 2013

ren. Er blijft een plukje in haar nepwimpers hangen.   ‘Ik zei net tegen Fortuné: “Hoe zou het met Elfie gaan?” Wat doe jij nou hier?’   Elfie wijst naar de sauspompen.   Kate draagt een beige jurk met een hoge boord. Geen decolleté te zien. Waarschijnlijk is ze met familie op stap, denkt Elfie. Haar hakken zijn wel ongenadig hoog. Nog steeds komt ze maar net tot Elfies kin. Het enige lichamelijke nadeel dat ze niet makkelijk kan veranderen. Haar borsten heeft ze al vergroot.   Kates vader heeft een nieuwe, inspuitbare siliconengel uitgevonden die een rage is geworden in de wereld van de plastische chirurgie. Dat is de reden dat Kate op haar tiende met haar familie vanuit China naar Nederland verhuisde. Zij en haar moeder werden in een appartement in een betere wijk van de stad neergezet, terwijl Kates vader de klinieken in de westerse wereld afreisde om zijn waren te verkopen. Toen Kate twee jaar later bij haar in de klas kwam, was ze al volledig geïntegreerd. Ze sprak foutloos Nederlands, droeg de laatste mode en was het eerste meisje van de klas dat ontmaagd werd.   Kates moeder zat steevast luidruchtig te mahjongen met Chinese vriendinnen als ze langskwam, of ze lag in de inbouwsauna naast de badkamer. Kate heeft haar al een paar keer bewusteloos uit de hitte moeten slepen. Chinese vrouwen

gaan tot de grens en daar voorbij, volgens Kate. Met alles.   De enkele keren dat Elfie Kates vader zag, zat hij in een satijnen pyama op de bank met witte slofjes aan.   ‘Niet te hard praten,’ zei Kate als Elfie hem gedag zei. ‘Hij heeft een jetlag.’   De man knikte hen dan wat onzeker toe. Alsof zijn hoofd niet helemaal goed vastzat aan zijn nek.   ‘O, mijn godje! Werk jij hier?! Ik zal mijn vader een dikke fooi laten geven.’   ‘Ik krijg die fooi niet. Ik ben alleen maar de sauspomper.’   Er valt een stilte. Elfie vult een bakje mayo. ‘Met wie ben je?’   ‘Met mijn vader en Fortuné, we eten oesters om Londen te vieren. Haar stem slaat over. ‘Dat weet jij nog niet! O-M-G, jij weet het niet!’ Ze grabbelt in haar clutch. Haar iPhone komt tevoorschijn. ‘Je weet dat ik ben aangenomen bij AA?’ Toen Kate de brief kreeg van the Architectural Association School of Architecture London, was Elfie erbij geweest. Ze zaten voor de vijfde keer het laatste seizoen van Buffy the Vampire Slayer te kijken.   Die avond hadden ze het gevierd met een rondgang langs alle discotheken waar ze de afgelopen jaren hadden gefeest. Het was de laatste keer dat Elfie MDMA had gedaan. Ze waren geëindigd in de fotostudio van Fortuné. Elfie was in slaap gevallen achter zijn lampen terwijl een homovriend van hem aan


haar oksel likte.   Elfie knikt. Kate duwt de telefoon onder haar neus. Foto’s van zwart marmeren vloeren, hoge ramen met Frans balkon, inloopkast en slaapkamers met eigen badkamer schieten voorbij.   ‘Ik heb een huis, ik heb een huis!’ piept Kate en ze wiebelt op haar hakken.  ‘Gefeliciteerd.’   ‘Je komt toch wel langs, hè?’ Ze schudt aan Elfies arm alsof ze een rammelaar is die niet het juiste geluid maakt.   Mark de floormanager komt erbij staan. ‘Zo dametje,’ zegt hij. ‘Tafel zeventien zit zonder remoulade.’   Hij legt nadruk op elke lettergreep van remoulade. Het klinkt alsof hij het woord net heeft geleerd. Kate trippelt weer weg. Elfie pompt met rechts tot ze een lamme arm krijg. Dan probeert ze links, maar dat gaat een stuk minder snel.   Als de laatste gasten aan het nagerecht zitten en er geen saus meer wordt verlangd, moet ze de catacomben in om brood voor de volgende dag te halen. In het midden van de keuken staat een zwarte pan zo groot als een regenton. Een heksenketel. De bouillon borrelt loom en glimt van het vet. Hele uien, wortels, bossen kruiden en grote stukken bot dobberen in het donkere water.   ‘Pssst,’ sist een magere kok.   Hij buigt zich over het gas naar haar toe. Er zit shagaanslag op zijn tanden. Ze wacht

tot hij iets zegt, maar hij blijft haar maar aankijken.   ‘Wij kennen elkaar nog niet. Ik ben Elfie, aangenaam,’ en ze steekt haar hand uit. Hij kijkt naar haar handpalm en fluimt op de grond. Dan staart hij weer naar zijn pannetje en spatelt verder. Elfie trekt haar arm terug. Slechte energie. Ze stapt achter hem, legt haar handen op zijn rug. Hij schrikt, ze haakt haar duimen achter zijn schouderbladen. Verstijfd blijft hij staan.   ‘Er hangen slechte energieën om je heen,’ zegt ze. ‘Daardoor denk je dat je een slecht mens bent en dat je je als een slecht mens moet gedragen. Maar jij bent geen slecht mens. Ik heb je gezien. Je hebt een pure kern.’   De kok haalt kort, stotend adem. Kijkt om zich heen of de andere koks hen zien. Die zijn bezig met hun eigen taken. ‘Je hoeft je niet te schamen voor je zachtaardigheid. En je hoeft me ook niet te bedanken.’   Ze laat hem los en loopt de gang door, naar het broodhok. Vlekken kruipen vanuit zijn nek omhoog als hij haar nakijkt.   Ze laadt een plastic tray vol met broden en gaat terug naar boven.   Als ze weer boven is, komt Kate naar haar toe waggelen. Fortuné ondersteunt haar.  ‘Ciao bella!’ Ze pakt Elfies hoofd met twee handen vast en drukt haar rode lippen op haar voorhoofd. ‘We gaan de wereld veroveren, jij en ik. En Fortuné ook, natuurlijk.’ Ze grijnst naar hem.

Elfie veegt de lippenstift van haar gezicht en glimlacht. Fortuné staat er verveeld bij. Hij ziet er piekfijn uit. Zijn lila sokken passen bij zijn satijnen pochet.   Kate en Elfie hebben hem twee jaar geleden ontmoet op het terras van Rotown. Hij las de Wired, droeg een vintage Ray-Ban en had zijn haar naar achteren. Je zag de tandjes van de kam nog in de hardgeworden gel zitten. Kate vond dat hij sprekend op Ryan Gosling leek en ging op zijn schoot zitten. Ze bestelden een fles rosé champagne en sindsdien is hij er altijd bij. Tenminste, waar Kate is, is hij ook.   Fortuné is fotograaf. Hij maakt eindeloze naaktseries van Kate in zwart-wit. Soms met dennenappels in haar haar of zittend in een kluwen wol. Elfie heeft geen idee wat hij met die foto’s doet. Er is geen galerie die hem wil vertegenwoordigen.   Zijn enige betaalde opdracht is voor een groot koffiemerk. Die opdracht heeft hij gekregen via zijn vader, die als concernadvocaat beste vrienden is met de general manager van Nestlé. Hij vult zijn dagen met het perfect uitlichten van kopjes en koffiebonen. Als je de damp van een versgezet kopje espresso vereeuwigd wil hebben, is Fortuné your man.   ‘Het is een opstapje,’ zei hij, toen zij en Kate eens onverwacht bij zijn studio langsgingen en hem een zak koffiebonen zagen plooien.   Toen Elfie Fortuné tijdens een after bij

absint nummer 9 — 2013

57


Elfie Tromp

hem thuis vertelde dat ze in reïncarnatie gelooft, rolde hij met zijn ogen.   ‘Ik geloof dat ik een gave heb. Ik kan mensen helpen,’ zei ze.   ‘Yeah right,’ grinnikte Fortuné.   Sindsdien lijkt hij elke vorm van contact met haar te vermijden. Ze ziet hem op zijn telefoon kijken. Sommige mensen zijn bang voor dingen die groter dan henzelf zijn, denkt ze.   Als Kates vader met zijn vingers knipt, pakt Fortuné Kate bij haar arm en zeult haar mee naar de uitgang.   Ze ziet haar vriendin verdwijnen. Kates kleine voetjes in de lakhakken slepen over de grond. Haar eigen voeten krampen van het staan. Even voelt ze een steek van jaloezie. Ieder zijn pad, denkt ze, en ze gaat verder met het vullen van de broodla.

58

absint nummer 9 — 2013

proza (slot)

6 Na haar dienst drinkt ze snel het verplichte drankje aan de bar met de rest van het personeel. Ze ziet een van de kelners, het blonde meisje met de sproetjes, haar fooien tellen. Briefjes van twintig en een enkele van tien. Elfie zet haar glas terug op de bar, groet en loopt naar buiten.   Ze pakt haar fiets, stapt op en trapt met straffe tegenwind de Erasmusbrug over. Ze denkt aan al die keren dat ze hier fietste om te gaan werken bij Club Coo-Coo.    Toen ze begon met uitgaan, werd ze gescout als nachtclubdanseres. Toen ze voor het eerst naar Club Coo-Coo ging, was ze met Kate. Die was toen een stuk molliger dan nu. De deuren gingen om elf uur open en ze waren de eersten die binnenkwamen. Ze wisten nog niet dat feesten pas echt begonnen vanaf één uur. De beukende ritmes galmden door ijskoude, betonnen gangen vol graffiti. Er stonden hondenhokjes van mensenformaat in de eerste zaal. ‘Doggy style’ was met sierlijke letters op de houten voorkanten geverfd. Een oude, naakte man met een douchemuts op fietste rustig rondjes door de gigantische zaal. Boven de wc’s hing een metershoog schilderij van een vrouwelijk onderlijf. Vlezig en weelderig behaard.   Die avond zag Elfie Don Solo voor het eerst. Hij was de artistiek directeur van de club en droeg een zonnebril die zijn voorhoofd volledig afschermde. Een baard bedekte de onderste helft van zijn gezicht. Nadat hij Kate en Elfie een paar minuten had zien

dansen, liep hij op ze af.   ‘Wil jij niet eens auditie doen voor die plek?’ Hij wees naar het podium, waar twee jongens op naaldhakken ritmisch door hun knieeën zakten om tergend langzaam weer omhoog te komen. Don gaf Elfie zijn kaartje en liep verder.   Twee jaar lang stond ze elke weekend op het podium van Club Coo-Coo, de grootste club van de stad.   Ze werd het gezicht van de Superbimboavonden. Het thema was bedacht door Don Solo, als aanklacht tegen de steeds seksistischer wordende advertenties van concurrerende discotheken. Er werd jarenzeventigporno op de muren geprojecteerd en de dansers werden in sexy retro-outfitjes gestoken met plateauzolen eronder. Als herinnering aan een tijd dat ‘seks nog gezellig en harig was’, aldus Don.   De keer dat Elfie een billenborsten-badpak droeg, was een van de minder geslaagde avonden. Er was een badpak voor haar gemaakt met siliconen nepborsten op de billen en nepbillen op borsthoogte geplakt. De dansers moesten op hoge ladders klimmen en vanuit de nok van de club zwaaien naar het publiek, met zowel handen, achterwerk als decolleté.   De nepborsten die op haar billen zaten waren zo zwaar, dat het badpak binnen tien minuten van onderen scheurde. Voordat Elfie ze kon grijpen, vielen de implantaten als vleesdruppels naar beneden. Ze kwakten bij


‘Ik geloof dat ik een gave heb. Ik kan mensen helpen,’ zei ze. een dikke jongen in de nek. Hij stortte neer, was een paar minuten bewusteloos en werd bij de ehbo van de club wakker. Hij kon er ‘wel om lachen’ en mocht van Don de rest van de avond gratis drinken. Hij werd strontlazarus.   Elfie vluchtte met gescheurd badpak, waar haar echte kont nu uithing, door de feestende mensenmassa, backstage. Daar kreeg ze een ander badpak aan waarop een gigantische vagina tot tussen de borsten was getekend.   Als ze op het podium stond, was ze compleet. Daarbuiten voelde ze zich een gebrekkig mens. Onhandig, onzeker en zoekend. Zodra de spot aanging, wist ze wat ze moest doen. Het voelde zo natuurlijk op haar blok. Dat was haar plek, boven de mensen, ze wist het zeker.   En wat wil het toeval: Jomanda danste ook, voordat zij beroemd werd als medium. Ze had een dansgroep, de Jomanda Dancers. Toeval bestaat niet.

Goeroe Elfie Tromp Lebowski 17,50

absint nummer 9 — 2013

59


Claudia Zeller

proza

Perikelen van een perifeer personage

60

absint nummer 9 — 2013


Ik heb moeite met het bestaan. Ik begrijp er weinig van. Wie ik ben, waar en waarom, dat is nog tot daar aan toe. Onnozele vragen van een kleuterfilosoof, pseudo-diepzinnig gebazel, het universum weerkaatst in een bolronde spiegel. ‘Ik’, dat is niet meer dan een gebrekkige representatie, een vervormde afbeelding, een kleurplaatje. Ik ben mijn potloden kwijt. Misschien mag ik er een van jou lenen? Een grijze, dat is prima. Ik ben toch kleurenblind.   Mijn verleden is een wazige film in zwartwit. Ik kijk, zie de beelden langs me heen trekken, heb er geen grip op. Ik ben een talig wezen, maar mijn verleden lijkt geschreven in een taal die ik niet begrijp. Als het überhaupt al ergens staat. Toch heb ik een doel voor ogen. Ik wil het perfecte personage zijn. De perfecte representatie van iemand die

niet bestaat.   ”Je kunt niet niet-zijn.”, zei S., of misschien was het H. Toch wel, riep ik vanuit de marge. Kijk dan, kijk goed. Ik zorg er wel voor dat je me niet ziet. Ik besta in uiteenlopende versies. Ik ben de buurvrouw, of de man bij de bakker die nooit praat. Een figurant in mijn eigen leven, een figurant in een setting die niet voor mij is ontworpen. Iemand die bij concerten altijd achteraan staat, die jongen achter je in de rij bij de kassa. Je kijkt niet om. Gelukkig maar.   Ik kan niet herinnerd worden. Zelfs de rondwarende spoken kunnen me niet zien. Met je pen probeer je dingen zichtbaar te maken, maar de inkt die door mijn aderen vloeit is doorzichtig. Terwijl x of y, wat maakt het eigenlijk uit, de rol van zijn leven krijgt toebedeeld, wordt mijn leven afgedaan

in een bijzin. Ik laat geen sporen achter. Ik ben niet eens een voetnoot. Er is niets dat mij toebehoort. Mijn bestaan heeft geen functie. En x of y, de zogenaamde held van dit verhaal? Die ken ik niet. Ik ken niet eens het verhaal.   “Je est un autre”, zei R., maar die had altijd van die vage praatjes. Alsof het hem kon schelen. Als het regent, ben ik een druppeltje water op het raam, langzaam glijd ik naar beneden, onopgemerkt, tot dat ik op een stoeptegel uiteenspat.   Schrijf me. Beeld me uit in woorden, vang me in een metafoor. Zie hoe ik probeer me te ontworstelen aan elke metafoor voordat ik erin verstrikt raak. Totdat je me in de vezels van het net dat je spant ziet hangen, een verdwaalde vlieg. Ik knaag op mijn vingers. Autokannibalisme is geen uitweg.

absint nummer 9 — 2013

61


Annemarie de Gee

proza

De zwerver

62

absint nummer 9 — 2013


De familie Hindeloopen is gearriveerd. Vader Hindeloopen en zijn kinderen maken het zichzelf gemakkelijk terwijl moeder Hindeloopen, een gedrongen vrouwtje dat altijd lacht, bezig is met de koffers. Haar keurige okergele rok is tot hoog om haar middel geritst en zwiert tot aan haar tenen, waardoor het lijkt alsof ze enkel uit bovenkant bestaat. Die bovenkant zwenkt in wijde cirkels in het rond doordat ze met haar spekarmen, die uit haar nek tevoorschijn komen, de opgestapelde koffers met een ferme zwaai de bagagekar af gooit en voorzichtig de drempel over rolt. Een zwarte slangenleren koffer van meneer Hindeloopen, een elegante rolkoffer van mevrouw Hindeloopen en twee dolfijnenkoffertjes voor de kinderen. Mevrouw Hindeloopen puft en veegt lachend het zweet van haar voorhoofd.   "Kinders, gaan jullie eerst de koffers uitpakken alvorens er gespeeld wordt?" vraagt vader. Hij rekt zijn rug na de lange autorit.   De kinderen willen niet uitpakken, ze rennen rondjes en hangen in de gordijnen. Broer en zus kunnen het prima vinden met elkaar.   Moeder herhaalt de woorden van vader,

strenger nu. "We moeten eerst de koffers opruimen alvorens er andere dingen gebeuren." Ze masseert met stevige draaiende bewegingen de onderrug van meneer Hindeloopen.   De kinderen gehoorzamen, ze zijn zweefvliegtuigen en vliegen door de kamer met gespreide armen. Zij aan zij maken ze een duikvlucht, trekken precies op tijd weer op en scheren hoog door de lucht, rakelings langs hun koffertjes. Aan hun rechtervleugels zitten plotseling grijpklauwen waarmee ze allebei hun eigen dolfijnenkoffer door de lucht naar de smalle kast naast het bed slepen.   Meneer en mevrouw Hindeloopen lachen om hun kroost en bekijken het foldertje van hun hotel. Ze hebben flink gespaard om dit uitstapje te kunnen maken. Wat niemand weet, behalve de familie Hindeloopen zelf, is dat in de koffer van meneer Hindeloopen twee opgerolde schuimrubberen slaapmatjes zitten, speciaal voor de kinderen. Twee kamers konden ze onmogelijk betalen en bovendien is het nog gezellig ook, met z’n allen op één kamer. Ontbijt tussen 07.00 en 09.30 uur, internet aanwezig, 24-uurservice.

absint nummer 9 — 2013

63


Annemarie de Gee

proza (vervolg)

Moeder herhaalt de woorden van vader, strenger nu. Er is een bowlingbaan niet ver van het hotel, een zwembad op de begane grond en een metrolijn die hen in vier minuten naar het centrum van de stad brengt. Meneer Hindeloopen kan dankzij de Wifi-aansluiting zelfs nog wat aan zijn Belangrijk Onderzoek werken terwijl mevrouw Hindeloopen de kinderen meeneemt naar een museum of speeltuin.   De kinderen liggen op hun matjes en luisteren duimend en met opengesperde ogen naar hun vader. Die vertelt hun een spannend verhaal van het Paard en de Indiaan. Moeder zit met een flauw lachje om haar mond in de stoel voor het grote raam en breit een muts. Het is de eerste avond van het weekend. De kinderen hebben goed gegeten, ze mochten langer opblijven dan thuis en hebben de hele avond gebedeld om een nieuw verhaal van het Paard en de Indiaan – de trots van meneer Hindeloopen. Meneer Hindeloopen gaf ergens tussen de patat en het ijs toe: vanavond zou de indiaan weer een avontuur beleven. Nu ligt vader tussen zijn kinderen, laat zijn hersenen in topsnelheid spannende avonturen verzin-

64

absint nummer 9 — 2013

nen, nog sneller dan dat hij de woorden kan uitspreken. Het arme paard is door boeven meegenomen naar een vochtige grot vol vleesmuizen. De indiaan is ten einde raad en gaat naar hem op zoek.   "Vleermuizen bedoel je, papa!"   "Nee, was dat maar zo. Ik bedoel vleesmuizen, mijn jongen. Luister." Meneer Hindeloopen zet een onheilspellende stem op. "Het paard zit ineengedoken in de koude grot, met de poten om zichzelf heen geslagen, te wachten op de indiaan. Om hem heen zoemen tientallen vleesmuizen. Schurftige beesten die hun hele leven op zoek zijn naar paardenbloed."   De kinderen rillen in hun slaapzakjes. Ze hadden nog nooit van vleesmuizen gehoord en vinden het paard van de indiaan heel erg zielig.   "Voor de grote zoektocht naar zijn paard vulde de indiaan zijn rugzak met van alles en nog wat." De stem van meneer Hindeloopen heeft weer een normale toon. "Een aantal geldmunten, een mes, een olielamp, een stuk touw. Dat zou nog wel eens van pas kunnen komen."   "En ook eten, vader? De indiaan moest

toch ook iets eten onderweg?"   "Ja, hij smeerde twee boterhammen met pindakaas en stopte ze in een indianenbroodtrommeltje. En hij nam een appel mee. Toen ging hij op weg. Na dagen lopen op onverharde bospaden en woestijnwegen kwam hij aan de rand van een groot gebergte. Daar ontmoette hij een zwerver. De zwerver liep krom en lispelde dat hij geen gewone zwerver was, maar een helderziende zwerver. De indiaan wist wel wat dat betekende, helderziend zijn. Dat betekende dat de zwerver in de toekomst kon kijken, en dat hij dingen kon zien die de indiaan niet kon zien. De helderziende dakloze, in lompen gehuld, wilde hem best helpen door in zijn kristallen toverbol te kijken. Hij kromde zijn rug nog krommer en verschool zijn gezicht nog dieper in zijn kap toen hij smiespelde dat hij in ruil voor zijn hulp al het geld van de indiaan wilde hebben! De indiaan dacht even na, zag het lieve gezicht van het paard voor zich en besloot de zwerver zijn zin te geven. Wat moest hij dan? Zijn beste vriend had zijn hulp nodig. Maar net op het moment dat de indiaan zijn geldbuideltje pakte, het vetertje ontwarde en de munten in


de gretige handen van de zwerver wilde leggen, hoorde hij een zacht gehinnik. Ver weg, maar duidelijk hoorbaar."   "Het paard!" brullen de kinderen.   "Sst, niet zo hard, vader," zegt mevrouw Hindeloopen lachend vanuit haar stoel.   "Precies, het paard," vertelt vader op fluistertoon verder. Hij legt een vinger tegen zijn lippen. "De indiaan greep zijn mes uit zijn broekzak en dwong de oneerlijke zwerver te zeggen waar hij zijn dier verstopt had. Die sidderde zo van angst dat zijn zwerversvermomming, die bestond uit niet meer dan een paar grauwe lappen, in het mulle zand viel en zijn ware aard tevoorschijn kwam. De zwerver was helemaal geen zwerver, het was een boef. De boef had een vieze stoppelbaard en zijn hemd was zwart met wit gestreept. Gelukkig beefde hij nog steeds van angst, hij was zeker bang dat de indiaan hem met zijn mes zou bespringen, en daarom raapte hij zijn zwerverskostuum schaamtevol bijeen en wees de indiaan de juiste weg. Dat was eigenlijk niet eens nodig want het paard rook zijn meester van verre en hinnikte harder en harder naarmate de indiaan dichterbij kwam. De indiaan lassode zijn touw alvast

boven zijn hoofd, rende zonder nadenken de grot in en rekende af met alle vleesmuizen, die net op het punt stonden het paard leeg te zuigen. De boef leefde voortaan voor straf in de grot. Het paard en de indiaan omhelsden elkaar en leefden nog lang en gelukkig."   De kinderen klappen hard en vallen daarna direct in slaap.   Niet veel later wordt er aan de deur gemorreld. Meneer Hindeloopen zit juist een uurtje te werken aan zijn Belangrijk Onderzoek en mevrouw Hindeloopen breit aan haar tweede muts. De kinderen slapen. Een lege thermoskan staat tussen hen in, meneer en mevrouw hebben thee gedronken. Kopjes, suiker, melk, speculaas. De damp kringelt nog uit de kan. Mevrouw Hindeloopen probeert de structuur van de theedamp te verwerken in haar muts.   Geschuifel en gestommel bij de deur. Een bonk. Er schraapt iets. Meneer Hindeloopen schuift zijn laptop opzij, kijkt naar zijn vrouw, haalt zijn schouders op, schuift zijn stoel naar achteren en loopt op de deur toe. De deur slaat open. Er staat een lange man in de deuropening. Natgeregend. Water gutst

over de rand van zijn zwarte hoed op zijn schouders, zijn haren kleven aan zijn stoppelbaard en aan zijn neus hangen druppels. De man is gehuld in een donkere vilten jas met rechtopstaande kraag, hij draagt een zonnebril en onder zijn arm houdt hij een zwartleren koffer. De sporen van zijn laarzen blinken in het duister van de gang. Het is een prachtige man. Een poema.   "Hallo," fluistert meneer Hindeloopen. Hij wil de kinderen niet wakker maken. "Wat komt u doen?"   De man zegt niets, snuift. De druppels verdwijnen in zijn neusgaten.   "Ik ben meneer Hindeloopen," zegt meneer Hindeloopen. Hij is onder de indruk. De felle ogen, de brede kaak. Het zwarte borsthaar dat boven het shirt uitpiept. Meneer Hindeloopen kijkt naar de grond en geneert zich voor zijn eigen verschijning. "Ik was zojuist bezig aan mijn Belangrijk Onderzoek. Eerst heb ik verschillende data verzameld en nu verwerk ik het geheel in een speciale grafiek. Mijn vrouw breit een muts voor de buurvrouw. Dat zijn onze kinderen." Meneer Hindeloopen wijst op de kinderen die zoet liggen te slapen.

absint nummer 9 — 2013

65


Annemarie de Gee

proza (vervolg)

Geschuifel en gestommel bij de deur. Een bonk. Er schraapt iets.   Mevrouw Hindeloopen zit nog steeds voor het raam met haar breiwerk op schoot, de bollen wol wentelen om de poten van de stoel. Het tikken van haar pennen stopt even als ze haar lange haren achter haar oren bindt. Om haar mond speelt een lachje.   "We zijn hier al een paar uur," vervolgt meneer Hindeloopen. "Het is hier heerlijk toeven. Nu regent het, maar voor morgen hebben ze zon voorspeld. De kinderen willen morgen zwemmen, en mijn vrouw zou graag een toneelstuk zien. We wilden net een flesje bier openmaken, drinkt u mee?"   De man met de zonnebril knikt en rolt zijn koffer de kamer in.   "Een spelletje misschien?" vraagt mevrouw Hindeloopen na een tijdje. De man is gaan zitten op de rand van het bed. De drijfnatte kleren kleven nog steeds aan zijn lijf, je ziet zijn tanige spieren door de stof heen. Zijn hoed staat nog op zijn hoofd en zelfs de soppende cowboylaarzen zitten nog aan zijn voeten. De man bekijkt de deur waar hij minuten geleden door naar binnen is gekomen. Een simpele houten deur waar klassieke krullen in zijn gefreesd, dezelfde

66

absint nummer 9 — 2013

krullen die in gips op het plafond zijn geplakt. Hij kijkt langs de krullen omlaag, daar waar het plafond ophoudt en de muren beginnen. Dan langs een schilderij boven het bed, naar de gladde muur daarachter. Alles wit, geen vuiltje of scheurtje te bekennen. De ramen aan de voorkant die boven vanuit het stucwerk beginnen en bijna de hele breedte in beslag nemen. Twee ramen, dikke gordijnen. Een breiwerk ligt in het kozijn; een vormloze lap wol van paars, geel en groen. Een boek, een laptop, een fles massageolie op het nachtkastje. Leesbril ernaast, een kleine vibrator in een zakje. Het bed, de kussens, de sprei met bloemen over de lakens, de koffers van het echtpaar staan open aan de andere kant van het bed. Een paar onderbroeken, bloesjes. Colbert van hem. Een pak koekjes met melkvulling op de grond. Dan een nasale snurk van beneden: twee kinderen op matjes. Een flets jongetje dat op zijn rug ligt met de armpjes langs zijn gezicht. Een blond meisje naast hem. Zij heeft zich opgekruld en snurkt als een straathond, vlak en luidruchtig. Zij was degene die snurkte. Zij maakte het geluid.   "Een spelletje?" probeert mevrouw Hinde-

loopen opnieuw.   Meneer Hindeloopen en de man zitten recht tegenover elkaar, diep voorover gebogen voor het grote raam. De speelkaarten van meneer Hindeloopen zweten in zijn handen, hij denkt na over een volgende zet. Vroeger, toen hij nog een jongen was, speelden ze altijd bordspellen en aan kaarten is hij niet gewend. Hij denkt aan zijn Belangrijk Onderzoek, aan de resultaten die hij nog moet verwerken in zijn computer en wat meneer Beks daar uiteindelijk van zal zeggen. Zijn chef zal vast opspringen van vreugde, hem in zijn behaarde armen sluiten en hem toefluisteren dat hij de beste werknemer van het jaar is.   De man in het zwart tikt met zijn voeten op de grond, meneer Hindeloopen schrikt op. Een harten aas op een ruiten twee, zou dat kunnen? Godallemachtig, zijn hoofd tolt op zijn romp en de schrale smaak van bier is hij niet gewend. De natte kaarten glibberen uit zijn handen, hij raapt ze van de grond en legt een rode vijf neer.   "U bent," zegt hij.   De man tegenover hem kijkt in zijn kaar-


ten en legt een zwarte zes op tafel. Mevrouw Hindeloopen legt haar breiwerk op haar schoot en klapt zacht in haar handen.   Meneer Hindeloopen tuurt door de zweterige waas voor zijn ogen naar zijn hand met kaarten. Rode zeven. Hup.   "Wat spannend. Wist u, mijnheer, dat ik altijd gedroomd heb van een avond als deze?" Mevrouw Hindeloopen.   De man legt een zwarte acht neer.   Meneer Hindeloopen smijt met een rode negen. Hij ziet alles plotseling een stuk scherper, hij kan dit beest verslaan.   "Als klein meisje lag ik in mijn bedje met mijn ogen dicht en fantaseerde over avonden op onbekende plekken zoals deze," vervolgt mevrouw Hindeloopen. Ze neemt een teug van haar bier en wijdt zich weer aan haar breiwerk. "Een onbekende plek in een onbekende stad," mijmert ze. Haar breinaalden tikken steeds vlugger tegen elkaar aan. Ze lacht de man in het zwart toe en het lijkt alsof hij moed put uit die lach, want plotseling, uit het niets, trekt hij een zwarte tien uit zijn poten en duwt die boven op de negen van meneer Hindeloopen.   Meneer Hindeloopen is aan zet. De tien

zwarte ogen van het beest kijken hem dreigend aan. Nu moet hij terugslaan. Zijn hart bonkt tegen zijn slapen, zijn tong ligt als een dode lap vlees in zijn mond wanneer hij een hartenvrouw op de stapel kaarten probeert te leggen. Een vrouw kan op een tien. Hij weet niets meer zeker, nu of nooit. Zijn Belangrijk Onderzoek, chef Beks, de zwerver en zijn kostuum, zijn favoriete spaghetti bolognese-recept. Het beest hem bekijkt de vrouw op de stapel en de kaarten in zijn klauwen, schuift zijn hoed recht op zijn kop, kijkt opnieuw naar de vrouw, naar zijn klauwen, naar de vrouw, bespiedt meneer Hindeloopen en gooit een zwarte koning neer. "Gewonnen," gromt hij zacht. Hij wil de kinderen niet wakker maken. Het hart van meneer Hindeloopen davert in zijn keel. Mevrouw Hindeloopen legt haar breiwerk aan de kant en staat op.   Mevrouw Hindeloopen laat het bad vollopen en giet er het chique shampooflesje in leeg dat ze op de wastafel vindt. Meteen begint het water te schuimen, de vlokken vullen het bad en alles ruikt naar waspoeder.   "Je kunt er zo in hoor," roept ze vanuit de

badkamer.   De mannen hebben de kaarten uit hun handen laten glijden, ze zijn opgestaan en hebben zich daarna uitgekleed. Jas, bretels, broek, vest, overhemd. Hoed af, zonnebril. De natte kleren van de ene man worden afgestroopt en vallen met een plof op het tapijt, de andere man vouwt zijn droge kleren netjes op en legt ze bij zijn koffer. Zonder kleren zijn de mannen identiek, naakt als beesten. Witte billen, bolle buik, slappe penis.   "Misschien kunnen we morgen gezellig naar dat moderne kunstmuseum gaan," roept mevrouw Hindeloopen vanuit de badkamer naar haar man. De mannen in de kamer knijpen hun ogen tot spleetjes en laten hun tanden zien. Ze zetten zich schrap, boren hun teennagels in het tapijt en dan, met een enorm gekrijs, springen ze op elkaar af. In een paar seconden hebben de twee mannenlijven een snelheid van honderd kilometer per uur behaald, het gevecht is begonnen. Uit hun verwijde neusgaten dampt hun adem, de ogen richten zich op de ander, hun klauwen klemmen om elkaars heupen en vanuit het diepst van hun lijf,

absint nummer 9 — 2013

67


Annemarie de Gee

proza (slot)

“Een spelletje?” probeert mevrouw Hindeloopen opnieuw. rondom de organen, ontstaat de behoefte de pik van de ander af te bijten. De ander kantelt zijn bekken echter op tijd en slaat zijn poot diep in de wang van zijn tegenstander waardoor de tanden aan speekseldraden zijn bek uit vliegen. Borsthaar dringt in neuzen en billen kletsen tegen de muren terwijl ze over elkaar heen buitelen. 'Ik kan niet meer," brult de een. "Ik wil niet meer," brult de ander.   "En op de hoek van dat museumplein schijnt een heerlijke ijssalon te zitten, morgen wordt een zonnige dag." Hun vrouw.   Een man raapt de natte kleren van de grond en wurmt zich erin. De zwarte pantalon is klam door al het vocht maar zit als gegoten. Shirt, overhemd, trui. De donkere vilten jas er overheen. Zonnebril, hoed, zijn eigen slangenleren koffer. Hij rilt van de kou. Een korte knik. De deur sluit hij zacht.   Meneer Hindeloopen loopt naar de badkamer, stapt in het warme water en laat zich wassen door zijn vrouw. "Dat is een goed idee, morgen zullen we naar het museum gaan. En naderhand ijs eten," zegt hij. Hij wordt langzaam warm.

68

absint nummer 9 — 2013


recensie

Jolanda van de Beld

Christiaan Weijts Euforie

Normaal gesproken is het schrijven van een recensie iets wat je alleen doet. Je leest het boek, probeert het te duiden, gebruikt daarvoor wellicht de flaptekst en hoopt verder maar dat je niets wezenlijks gemist hebt. In feite heb ik het deze keer makkelijk: Euforie van Christiaan Weijts was één van de geselecteerde boeken voor ‘Das Magazin Festival’. Het festival waar op één avond in verschillende leesclubs over verschillende boeken werd gepraat in het bijzijn van de auteur. Bij het schrijven van deze recensie kon ik dus leunen op andere interpretaties en bovendien de auteur zelf raadplegen. Vooral dat laatste bleek erg interessant. In Euforie is Johannes Vermeer – naamgenoot van de Hollandse meester – opgegroeid in de voorspoedige jaren 90. Pas afgestudeerd, vol idealen en met de wereld aan zijn voeten is hij een architectenbureau begonnen. Nu, een aantal jaren later, is hij flink wat illusies armer. De opdrachten voor zijn kantoor stromen niet binnen, door alle bureaucratie is er al lang geen sprake meer van ‘pure’ bouwkunst en om het hoofd boven water te houden kun je maar beter hier en daar wat vals spelen met de boekhouding – dat doet toch iedereen? En dan is er de aanslag, de Ramp. Den Haag, woonplaats van Vermeer, wordt doelwit van een bomaanslag door Al Qaida. Op ‘Ground Zero’ moet een nieuw bouwproject komen dat tevens een monument en herdenkingsplek voor de slachtoffers en de ramp zal worden. Vermeer belandt met zijn architectenbureau in de race om het beste ontwerp en dus de opdracht. Een ware mediahype ontpopt zich rond deze strijd, helemaal in de trend van alle talentenjachtprogramma’s en compleet met een referendum waar de burger kan stemmen op zijn favoriete ontwerp.

Godzijdank, Rosanne is er al. Zij dirigeert die twintig bedeesde lezers allemaal op een stoel rond de tafel in de aparte zaal van bibliotheek. Oh wacht, nu moet hij natuurlijk ook nog gaan zitten, aan het hoofd dan maar. Een voorstelrondje? Natuurlijk. Uiteraard zo’n groepje van die studentes Nederlands, die weten alles natuurlijk al. Een paar studenten uit Delft, wordt al interessanter. Een bankier. Wacht, een bankier? “Waarom in hemelsnaam bankier?!” Mooi blond meisje is het, beetje verlegen, maar toch wat brutaal. Ze houdt van korte projecten, zegt ze, zo’n boek schrijven zou niks voor haar zijn. Gevat hoor. Allejezus. Waar waren we gebleven? Oh, er is zelfs een tandarts in de zaal, ha, die zal ‘ie krijgen. “Tandartsen vind ik absoluut de meest vreselijke mensen!” Oei, een blik van Rosanne, ach wat nou, iedereen lacht. Dus deze mensen zijn allemaal hierheen gekomen om over zijn boek te praten. De echte fans. Jaja, hij zal ze krijgen. “Mijn beste boek is eigenlijk De etaleur, maar die heeft natuurlijk niemand gelezen.” Stilte. Zie je wel. Ach, dan nog maar even een glaasje. Laat ze maar beginnen, hij zal ze niet teleurstellen.

Bibliotheek Bijzondere Collecties, Oude Turfmarkt, Amsterdam, zaterdag 18 mei, 21.04u

De lezer wordt gedurende het boek meegenomen in het gedachten van Johannes Ver-

absint nummer 9 — 2013

69


Jolanda van de Beld

meer, een cynische geest die de maatschappij ervaart als een bizar toneelspel waarin ieder zijn rol tegen wil en dank vervult. De grondige afkeer die Vermeer voelt van de maatschappelijke praktijk wordt verwoord in zijn cursief gedrukte gedachten. ‘Camera’s ratelen. Sommige fotografen staan, tegen de regels, op om de gezichten van de regeringsleden onder vuur te nemen. Recht in hun bek flitsen. Precies als ze struikelen, die kutmongolen.’ Zijn kritiek richt zich vooral op het beroep van de architect; de hoogtij­dagen van de Italiaanse renaissancebouwkunst is zijn ideaal. Tegenwoordig is het een zielloos beroep geworden, waarbij prachtige ontwerpen gekortwiekt worden door allerlei belangenverenigingen, buurtcommissies, milieubewegingen. Maar zijn kritiek is ook ongezouten gericht tegen de hedendaagse maatschappij. ‘Eeuwige vraag: heeft architectuur invloed op de stedelijk activiteit, op de sociale mentaliteit, op dat wat vage etiketten als ‘atmosfeer’ en ‘volksaard’ draagt. (...) Wonen en winkelen, paupers en notabelen, singles en gezinnetjes, blanken en zwarten: flikker ze allemaal bij elkaar en flatsj! de staafmixer erop. Eenmaal gerealiseerd blijkt zo’n gebied helaas nog sterieler en ziellozer dan de maquettes en com-

70

absint nummer 9 — 2013

recensie (vervolg)

puterpresentaties al deden vrezen.’ Bibliotheek Bijzondere Collecties, Oude Turfmarkt, Amsterdam, zaterdag 18 mei, 21.48u   Hij is dronken, nu echt. Na al die wijn bij het eten ging het nog wel, maar die fles gin op de tafel geeft hem de genadeklap. Ach, ze praten wel. Ze weten toch allemaal precies waar zijn boek over gaat. Cultuur, natuur, omkering, dualiteit. Ja, wacht, hier zijn ze wel iets op het spoor. Dit is een goed moment. “De grote paradox van ons bestaan is dat het hele universum om ons draait, om ons ‘ik’. Maar tegelijkertijd zijn wij níks, betekenen wij helemaal niéts voor dit universum. Vraag het maar aan André Klukhuhn!” Oh, die is niet bekend hier. Jammer toch. God, wat heeft hij die beste André al een tijd niet gezien, echt weer eens de hoogste tijd voor een avondje Schiller. Oké, concentreren, een andere dan: “Prachtig toch: alles bestaat maar één dag. Zowel degene die herinnert, als datgene dat herinnerd wordt” Citeert hij het nu goed? Ja, ze knikken, dat kennen ze, letterlijk uit het boek. Wat zegt die jongen? Dat is belangrijk! Nabokov, Kundera, ja! Wat? Oh, had hij dat zelf al genoemd net? Mijn god, wat een wijsneus. Maar het is wel belangrijk. Net

als Klukhuhn. En Tommy Wieringa! Oh, had hij dat ook al gezegd? Nee toch? Nee, Tommy Wieringa, goeie vriend. Heeft hem nog rondgeleid op zijn werkplek, kamer 106 in het NIAS. Netherlands Institute for Adve...Ava.., godver, hij krijgt het niet eens meer uitgesproken.   Wat opvalt bij het lezen van Euforie is dat de schrijver in de roman ook de essayistiek heeft binnengesmokkeld. De essayistische stukken zijn afkomstig uit de lezingen van Johannes Vermeer, die hij geeft bij gebrek aan opdrachten voor zijn architectenbureau. Flarden van deze beschouwingen over kunst, architectuur en literatuur en hun betekenis voor de samenleving staan her en der door het boek verspreid. De gebeurtenissen in Den Haag en het heden worden bovendien afgewisseld door herinneringen van Vermeer aan zijn middelbare schooltijd. Op de dag van de Ramp raakt Vermeer ongewild betrokken bij een reddingsactie, waar een gebeurtenis deze herinneringen naar boven haalt. Vermeer besluit ze voor zichzelf op te schrijven, wat resulteert in een soort raamvertelling die een treffend beeld weergeeft van de jaren 90 en hoe die jaren zich verhouden tot de maatschappij van nu.


Bibliotheek Bijzondere Collecties, Oude Turfmarkt, Amsterdam, zaterdag 18 mei, 22.14u   Het is tijd voor poëzie, voor muziek, voor Nietzsche! Snel, dat kloteboek, waar is die passage? Of het autobiografisch is? Voor zijn part. Dan kunnen ze ‘m krijgen ook, een echte onvervalste Johannes Vermeer: “Het kan me geen fúck schelen of je dat vindt!” Oh, niet de bedoeling kennelijk, Rosanne roept hem weer tot de orde. Hij schreeuwt kennelijk gewoon door iemand heen. Oké, begrepen. Er staat iemand op. Die wil een glaasje gin. Hij schuift de fles vast in zijn richting. “Nee, ik moet alleen even naar het toilet”. Dan neemt hij er zelf nog wel één. Dat glaasje is echt verdomde klein, de gin gutst eroverheen. Is het al bijna tijd? “Maar zeg nou godverredomme eens wat jullie ervan vinden!” Haha, misschien werkt dit. Dat doet hij ook altijd tegen Tommy Wieringa, zijn vriend, schrijver zonder boek hahaha! Het is tijd voor Ramses Shaffy, wacht, die moet nog op zijn telefoon staan. Kundera, Nabokov, Nietzsche, Klukhuhn natuurlijk, Tommy niet te vergeten en Ramses Shaffy. Dat is belangrijk. Zo, Shaffy zingt vanuit zijn telefoon. Iedereen zit te lachen. Even plassen.   De roman Euforie is een verhaal waarin

ongelofelijk veel thema’s en filosofieën zijn verwerkt. Je moet er rustig voor gaan zitten om dit geheel tot je te kunnen nemen, maar het is meer dan de moeite waard. De euforie die Johannes Vermeer uiteindelijk bereikt nadat hij zich los heeft gemaakt van alle regels en stramienen, wordt door het hele boek opgebouwd. De maatschappijkritiek gegoten in het thema van de architectuur en geplaatst in het perspectief van de jaren 90 is absoluut raak. Binnen deze kritiek staan de kunstenaar en het begrip ‘onafhankelijkheid’ centraal. Hoe kan een kunstenaar autonoom blijven in deze maatschappij? En wie heeft er iets te vertellen over wat een kunstenaar maakt? In eerste instantie dacht ik niet dat de avond in de Bijzondere Collecties – gezien de omstandigheden – überhaupt nieuwe inzichten over het boek of de auteur had gebracht voor mij. Maar achteraf bedacht ik dat dat misschien juist wel zo was. Hij zat daar namelijk tegenover mij: Johannes Vermeer, in de gedaante van Christiaan Weijts. Euforie Christiaan Weijts De Arbeiderspers 21,95

absint nummer 9 — 2013

71


Olaf P. Schumaker

proza

De tijgermelker

72

absint nummer 9 — 2013


“””””””Ik weet nog goed hoe wij op die avonden lang in het bubbelbad lagen, Chianti drinkend, mijmerend over de kosmos en de bessenoogst van vorig jaar. O hoe wij daar lagen, de tenen verstrengeld, de ogen naar boven gericht, en niets om ons heen, geen geluid dan het tsjirpen der krekels, het bubbelen van het water, het klinken der glazen, het ruisen der snelweg, het loeien van het fabrieksalarm, het boren der mijnwerkers, het schelden der marktkooplieden, en vlakbij, heel vlakbij: het heien der fundeerders.” Dat waren de laatste woorden die ik tegen mijn grootmoeder sprak, acht jaar geleden. En nu schrijven we Berlijn, 1948. De oorlog is nu drie jaar ten einde, maar het lijkt alsof de winter van ‘45 nooit meer voorbij is gegaan. Ik slenter tussen de puinhopen van wat vroeger een stad was, wat míjn stad was. En nu? Rood. Van de Russen en het bloed. Gefermenteerd en aangekoekt donkerrood bloed, overal.” Zo, beste lezer, begint het manuscript dat nu al dertig jaar in mijn kast ligt te wachten op een uitgever. Het lukt me niet om het uit te geven. ‘Te veel gedoe over de oorlog’, schreef een uitgever. Een andere zei ‘Dit is helaas niet het adres van Uitgeverij De Klomp, ik kan u met uw manuscript niet helpen’. Ik heb zijn cryptische boodschap nooit weten te ontrafelen. Inmiddels ben ik bezig aan mijn tweede (ongepubliceerde) roman, met de titel Potgrondzonden. Dit boek gaat over een man die printers repareert in Diemen. Ik ben nog niet tot de kern van zijn probleem gekomen. Misschien laakt hij wel printers, en is hij juist gek van kopieerapparaten. Wat doe je dan, als je steeds meer printers tegenkomt die beide functies vervullen? Een strijd: ambivalentie tussen droom en werkelijkheid. Ja, dat werkt wel.” Jurgen keek naar zijn papier. Een verhaal in een verhaal in een verhaal, dacht hij, dat moet onmogelijk te volgen zijn voor de lezer. Jurgen had gelijk, de lezer moest – zo had zijn uitgever en goede vriend Matt Druipsteen verteld – meegenomen worden in het verhaal, de personages door en door kennen, en door middel van dramatische ironie weten wat er gaat gebeuren voordat de personages dat doen; dat creëert spanning, intrige en rijkheid. Verteltijd en vertelde tijd, flashbacks en flashforward, fabel en sujet. Dingen die een groot romanschrijver moeiteloos toepast – bijna onbewust zelfs. Maar voor Jurgen was het schrijven een strijd. Een oorlogsvoering waarin zijn pen vijand en wapen tegelijk was. Jurgen schonk zichzelf een zelfgemaakte aardbei-sinaasappelsmoothie in. Buiten speelden kinderen. Jurgen haatte kinderen.” ‘Die laatste passage eindigt te abrupt en willekeurig,’ zei Rosanne. Ze was nu al drie jaar redacteur bij uitgeverij Glazenmakers, een grote speler in het literaire veld. Tegenover haar zat Anton Dikwijls-Groenzool; gevestigd chrijver van grote werken, maar het laatste ingeleverde hoofdstuk van zijn nieuwe boek Jurgen en het korenmeisje uit Delft sloeg helemaal nergens op. Maar hoe vertel je dat een grootheid als Anton? ‘Gewoon recht voor z’n raap en geen omweggetjes’ had haar vriend die ochtend geadviseerd. ‘Daar zien die schrijvers dwars doorheen.’ En dus had Rosanne gezegd wat ze echt vond. Zandvoort keek voor zich uit; dwars door Rosanne heen. Het bleef een paar minuten stil. Zandvoort haalde toen zijn neus op, stond op, schudde de hand van Rosanne en zei: ‘Ik ga er niets aan veranderen, als u dat soms denkt. Ik heb een afspraak, goedemiddag’. Rosanne liep rood aan. Ze zou ontslag nemen. Vandaag nog.”

absint nummer 9 — 2013

73


proza (slot)

Olaf P. Schumaker

Alois staarde naar zijn scherm. Het afgelopen uur had hij getypt als een bezetene. Hij had nog maar twee uur om zijn werkstuk voor biologie af te maken, over een experiment met bonenplanten dat hij zelf thuis in een opengeknipte fles had uitgevoerd. En nu stond er dit. Het leek in niets op een werkstuk voor biologie, in tegendeel. Het leek op de vreemde dingen die meneer Stoelenbakker-Biersteen bij Nederlands had laten lezen. Hoe noemde hij het ook al weer? Radiator? Leverancier? Nee, wacht: literatuur.” Nadat Gerda deze woorden uit had gesproken was het kort stil. Daarna barstte een applaus los dat uitbundig in de zaal rondzong. Gerda glimlachte bedankend naar het klappende publiek. Rob Neerslag kwam het podium op en nam de microfoon. ‘Dames en heren, zij las voor uit haar nieuwe onderwijsroman Alois en het grind, alweer een succesvol deel in de Meester Stoelenbakker-Biersteen-reeks: Gerda Watersmid!’ Hij gaf haar een hand en Gerda stapte van het podium af. Links en rechts schouderklopjes incasserend vanmensen van de organisatie begaf ze zich naar haar kleedkamer waar ze uitgeput neerzeeg in de stoel voor de kaptafel.   ‘Ik heb een hond die uit zijn bek stinkt, een man met een micropenis en een zoon die drie keer zakt voor het theorie-examen voor zijn brommer,’ zei Gerda. Ze stak een sigaret op. Het waren Belinda’s met mentholsmaak. Ze inhaleerde, daarna vocht ze tegen een hoestbui, waardoor ze klonk als een jammerend en doorzopen motorblok van een brommer.   ‘Kijk, het is niet eens dat ik teléúrgesteld ben; dat was ik tien jaar geleden al. Maar wat mij zo’n pijn doet, is dat ik geen verandering zie. Nergens. Niet om mij heen, en niet op verre plekken op het nieuws. Hier is het knus, ver weg totalitair. Maar beide werelden zijn niet aan mij besteed, merk ik. Kijk nu eens naar me. Vijftig jaar. Vijftig keer ben ik om de zon gegaan. Pas drie jaar kan ik leven van mijn boeken, terwijl ik een hekel heb aan schrijven. Wat heb ik in godsnaam daarvoor uitgespookt? In China plegen jaarlijks 287.000 mensen zelfmoord. Misschien moet ik daar maar een voorbeeld aan nemen.’” En zo, met een triomfantelijke shift-apostrof, voltooide ik, lieve lezer, mijn tweeënveertigdelige romancyclus Toen ik naar de groenteboer ging, binnenkort in een luxe cassette verkrijgbaar bij uitgeverij Bert Bakker. En nu ik aan het eind gekomen ben van zowel de gedetailleerde synopsis als de ontstaansgeschiedenis van dit magnum opus, lieve lezer, is het ook tijd dat ik, Olaf Pjotr Schumaker, een einde maak aan deze audiocassette, die eveneens in een luxe cassette, waarmee ik dan het omhulsel bedoel, en niet de audiodrager, eveneens cassette geheten, verkrijgbaar zal zijn bij een Dixons bij u in de buurt.”

74

absint nummer 9 — 2013


puzzel #3

Lisa van Campenhout

Oké, niet alle personages uit deze romans hebben tijd om cocktails te drinken in hun zwemkledij; maar één ding is zeker, zij zitten niet in hun achtertuintje te verpieteren. Weet jij welke schrijvers, romans en personages hier bedoeld worden? Doe mee en win een fles absint! horizontaal Verhaal over een klein persoon dat op reis gaat om een schat te zoeken die wordt bewaakt door de draak Smaug 5 Hoofdpersoon uit een 18e-eeuwse parodie op het verschijnsel ‘reisverhalen’ 7 Bekende Duitse schrijver die een boek over zijn reis naar Italië schreef 9 Auteur van het boek waarin een niet al te ethisch verantwoorde dokter naar een zomerhuis in Frankrijk gaat 11 Huisvrouwenhit die zich afspeelt in Italië, India en Indonesië 13 Roman over een 20ste-eeuwse schrijfster die naar een Caribisch eiland gaat om meer te weten te komen over het leven van een 18e-eeuwse voorvader 14 Roman waarin Nederland er een heel stuk grond (inclusief bergen) bij heeft gekregen 1

verticaal Nederlandse auteur die veel over het dorpsleven in Frankrijk schreef 3 Episch verhaal in dichtvorm over de omzwervingen van een Griek 4 Geurloos personage, verkast eerst omdat het moet, later om beter te worden in zijn vak 6 Thriller over twee vriendinnen die gaan feesten op Ibiza 8 Auteur van het boek waarin een baby verdwijnt tijdens de vakantie van een groep vrienden 10 Auteur van het jeugdboek waarin een groep kinderen te voet naar het Heilige Land trekt 12 Inwoner van het eiland waar Robinson Crusoe strandt, leert Engels spreken 2

Stuur het prijswoord vóór 1 september naar redactie@tijdschriftabsint.nl en maak kans op de hallucinerende hoofdprijs! De prijs wordt aangeboden door misschien wel de beste slijterij uit Amsterdam: Le Cellier (Spuistraat 116).

absint nummer 9 — 2013

75


SLOTFEEST IN PERDU

PRESENTATIE TERRAS 04 BERLIJN

SLOTFEEST IN PERDU

Voor het eindfeest en de papieren uitgave van 04 Berlijn ontvingen Terras en Perdu een projectsubsidie van het Goethe-Institut Amsterdam.

Na de lezingen en voordrachten schuiven we de stoelen aan de kant en kan er op z'n Berlijns tot diep in de nacht worden gedanst.

Schrijver en vertaler Anneke Brassinga reageert op Monika Rinck en leest haar vertaling van Johann Peter Hebel voor.

Sound poet Jaap Blonk brengt live een fonetische vertaling van de poĂŤzie van de Duitse auteur Ulf Stolterfoht bij videobeelden van de laatste.

Tijdens de presentatie in Perdu zijn er voordrachten van de Duitse dichters Monika Rinck en Lutz Seiler die speciaal voor de gelegenheid naar Amsterdam afreizen. Zij worden geflankeerd door hun vertalers Miek Zwamborn en Ton Naaijkens.

Het vierde nummer van Terras staat in het teken van Berlijn en is rijk gevuld met poĂŤzie en literatuur uit de Duitse hoofdstad. Het nummer is gelardeerd met essays die inzicht geven in de stand van zaken in de Duitse literatuur.

Met: Monika Rinck (Duitsland), Lutz Seiler (Duitsland), Miek Zwamborn, Ton Naaijkens, Anneke Brassinga en Jaap Blonk.

Zoals ieder jaar viert Perdu het slotfeest van haar Avondenprogrammering op de laatste vrijdagavond van juni. Dit jaar: de presentatie van het vierde nummer van tijdschrift Terras.

Entree: 10 euro / 5 euro voor vrienden, studenten, stadspashouders Aanvang: 20:30 uur / Deur open: 20:00 uur Kloveniersburgwal 86 Amsterdam www.perdu.nl

PRESENTATIE TERRAS 04 BERLIJN

28 JUNI 2013


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.