Absint 3

Page 1

#3, november/december 2011

Profiel Gert Vlok Nel De AKO literatuurprijs Onze winnaar PoĂŤzie op de planken: NK Poetryslam Jeugdologie De betekenis van Sterrenstof volgens vier docenten


Deel jouw kennis & ervaring Ondersteunende diensten

Detachering

Trainingen & workshops

Scan deze QR code voor meer informatie!

Jouw bijbaan in het onderwijs www.inwijs.nl

info@inwijs.nl

020 - 262 2914

Lyceo Examentraining zoekt gemotiveerde studenten begeleiders voor het geven van een-, twee-, en driedaagse examentrainingen! www.lyceo.nl/docent

Kom op vr ij

dagavond

25 novemb

er!

SCHILDERS en FOTOGRAFIE, 1888 – 1915 Elk vrijdagavond bar open met DJ's en rondleidingen! Vrijdagavond 25 november speciaal programma met veel workshops, discussies, DJ's en de band Maison du Malheur. Zie programma op www.vangoghmuseum.nl/vrijdagavond.


colofon Absint is een tweemaandelijks tijdschrift van de afdeling Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Contact Tweede Oosterparkstraat 227, 1092 BL Amsterdam redactie@tijdschriftabsint.nl Hoofdredactie Daan Doesborgh, Jori Stam Redactie Ava Creemers, Eline de Viet, Jolanda van de Beld, Lisa van Campenhout, Sanne van Kempen, Yves Otten Eindredactie Irshad Juman, Lisanne Buijze, Thomas Termeulen, Yvonne van Baal Vormgeving: Sophie Holterman

commentaar

Zoals alle beginnende bladen is ook Absint nog steeds op zoek naar de beste manier om een blad te maken en te presenteren. Met ons tweede nummer hopen we dat we een grote verbetering en professionalisering hebben laten zien ten opzichte van ons eerste nummer. Dit derde nummer moet weer zo'n sprong laten zien. Er is veel veranderd: we hebben een nieuwe huisstijl, gemaakt door de fenomenale Sophie Holterman, en ook achter de schermen is er veel omgegooid. Dit hoofdredactioneel commentaar werd tot nu toe steeds geschreven door Sanne van Kempen, maar met ingang van dit nummer gaat een nieuwe hoofdredactie aan de slag. Dit is dan ook de gepaste plek om Sanne hartelijk te bedanken voor haar geweldige werk als hoofdredacteur: vanaf het meest prille begin van Absint heeft ze geijverd om dit blad zo goed mogelijk op te zetten, en ze mag met recht trots zijn op wat ze in minder dan een jaar heeft weten te bereiken. Wij als nieuwe hoofdredactie zetten de stijgende lijn die door Sanne is ingezet voort, en hopen dat onze lezers ook in deze Absint weer vinden wat we hopen te bieden: een totaalaanbod dat alle vakgebieden binnen de Neerlandistiek een plek geeft, met daarnaast ruimte voor experiment, primair werk, interviews en wat dies meer zij. Proost.

14

21

Coverfoto: Wintertuin Met bijdragen van: Afra Klarenbeek, Atte Jongstra, Bowi van Onna, Claudia Zeller, Elfie Tromp, Elma Blom, Gaston Franssen, Jeroen Jansen, Jan Don, Jan Rock, Lotte van Poppel, Luc Mastenbroek, Marco Roelofs, Marjolein Hogenbirk, Markus Haringa, Menno Wigman, Nanne M. van Speek, Olaf P. Schümaker, Paula Fenger, Renate Guitink, Rens Bod en Wim Brands. Lui, maar zin in Absint? Word postabonnee! Mail naar redactie@tijdschriftabsint.nl voor meer informatie. Voor adverteermogelijkheden mail naar redactie@tijdschriftabsint.nl

Rectificatie In het vorige nummer van Absint is de eindredactie abusievelijk weggevallen uit het colofon. Bij deze vermelden wij alsnog de bijdrage van Irshad Juman en Lisanne Buijze.

Analyse: Sterrenstof

Profiel: Gert Vlok Nel

Jori Stam en Daan Doesborgh

30 Themarecensie: De AKO literatuurprijs

4

Absint met... Hedde Zeijlstra

12

De student-assistent

26

Primaire poëzie

6

Onderzoek: Lotte van Poppel

13

De masterstudent

33

Column Marco Roelofs

7

Taalhandelingen

18

Winnaars Academisch Schrijven

34

101 vragen over taal

8

Keerzijden

23

Recensie Borges

36

Lieve Olaf

9

Column Luc Mastenbroek

23

Schrijver en worst

38

Kruiswoordpuzzel

NK Poetryslam

24

Primair proza

10

absint nummer 3 — 2011

3


absint met...

Yves Otten

Hedde Zeijlstra

Foto: Yves Otten

In ‘Absint met …’ neemt Yves Otten met een figuur, prominent of niet, uit de Neerlandistiek en al haar raakvlakken het nieuws van de afgelopen twee maanden door: wat is er gebeurd sinds het verschijnen van de vorige Absint? Tevens probeert Yves enkele profetische uitspraken te bemachtigen. In dit nummer Hedde Zeijlstra, universitair docent Nederlandse Taalkunde.

4

absint nummer 3 — 2011

De afspraak is half zeven in Café Van Zuylen. Ongemakkelijk sta ik aan de bar. Dit café is onbekend terrein, ik verblijf liever bij de buren. De zon schijnt buiten, maar het terras blijft opgestapeld. De mensen zijn naar binnen gevlucht. Over de Singel komt Hedde Zeijlstra aangelopen. Zelfbewuste stappen, een ferme handdruk. ‘Doe mij maar een pint, en jij?’ Gewapend met twee halve liters bier zoeken we een rustig tafeltje, zodat we elkaar nog kunnen verstaan.   ‘Waarom Van Zuylen?’. Het is een vraag die ik moet stellen. Het antwoord is simpel: ‘Als ik met Olaf (Koeneman, red.) een biertje ga drinken, doen we dat eigenlijk altijd hier. In de Barones werd altijd gerookt.’ Ik vertel dat het roken in de Barones al tot de verleden tijd behoort en probeer dan een logische brug te maken naar de actualiteit. Jammer dat het rookverbod al een tijdje van kracht is. Alsof ik al jaren de actualiteit doorneem met mensen, leg ik de eerste vraag bij Hedde neer. ‘Wat is jou het meest opgevallen in het nieuws de afgelopen twee maanden?’ Het is even stil aan de overkant van de tafel, er wordt een slok genomen. ‘De crisis en, in, Griekenland.’ Een cryptisch antwoord dat me een beetje uit het veld slaat. Hedde vervolgt: ‘Ik denk dat we met deze crisis een nieuw tijdperk in de geschiedenis ingaan. Na 2001 was de antiterreurpolitiek de voornaamste tendens waarin we ons bevonden. Ik heb het gevoel dat dit nu aan het verschuiven is. De aandacht beweegt van terrorisme af naar de economie.’   Het bierpeil in ons glas daalt gestaag en de stembanden zijn gesmeerd. ‘Hoe heb jij ervaren dat Mark Rutte en Geert Wilders elkaar als kleuters behandelden in de Tweede Kamer?’ Ik hoop op een schofferend antwoord, een kleine lastercampagne tegen dit rechtse kabinet. ‘Natuurlijk keur ik het af,’ antwoordt Hedde, ‘maar ik keur het meer af


‘Hella Haasse... Oeroeg niet waar? Het enige boek dat ik van haar heb gelezen. Voor de studie.’ urenlang, kende nieuwe cd’s, maar je kocht niks.’   Voordat de glazen leeg zijn en onze wegen scheiden, wil ik nog één vraag stellen. ‘Wat doe je dit jaar op 11 november, als het SintMaarten is?’ ‘Dankjewel dat je zegt dat het op 11 november is, misschien dat ik het nu kan onthouden’ , aldus Hedde. ‘Sint-Maarten is iets Amsterdams. Ik heb er weinig mee. Sint-Maarten is voor mij wat Fred Weerman “laat verworven kennis” zal noemen. Maar om terug te komen op de vraag: waarschijnlijk doe ik het licht in de hal uit en veins ik dat ik niet thuis ben. En als die kinderen dan toch aanbellen en een liedje zingen, dan kunnen ze een mandarijn krijgen.’   Het bier is op en de vragen zijn gesteld. We pakken de jassen en verlaten Van Zuylen. Hedde slaat rechtsaf, op weg naar zijn kantoor. Hij gaat ‘tot in de late uurtjes door met werken. Mijn vrouw is vanavond ook niet thuis, dus nu kan het.’ Ik ga de andere kant op en bestel een biertje in de Barones. Even de smaak van Van Zuylen wegspoelen.

biografie Naam Hedde Zeijlstra Leeftijd 36 Geboren in Rotterdam Opgegroeid in Brabant en Utrecht Woonplaats Amsterdam (sinds 2000) Burgerlijke staat Getrouwd en twee cavia’s Studie Nederlands te Utrecht

Foto: Yves Otten

dat mensen er zo’n heisa van maken. Het is vrij belachelijk dat politici zo met elkaar omgaan, maar dat het landelijk het belangrijkste nieuws is, is erger.’ Het kabinet wordt eigenlijk niet echt aangepakt; de media kan kritiek verwachten. Ik spring over van onderwerp en snijdt het overlijden van Hella Haasse aan. ‘Hella Haasse,’ verzucht hij, ‘Oeroeg nietwaar? Het enige boek dat ik van haar heb gelezen. Voor de studie.’ Hedde vertelt dat hij Nederlands heeft gestudeerd in Utrecht en daar nog college gehad heeft van Thomas Vaessens. De vraag hoe Vaessens in zijn vroege jaren was, kent een politiek correct antwoord: ‘Vrij benaderbaar. Meer dan de oudere docenten.’ Terug naar Hella Haasse. ‘Wat me vooral opviel, waren de reacties van andere figuren uit de literaire wereld. Het zijn stuk voor stuk van die voorspelbare reacties. De opening in de Volkskrant over het overlijden van Haasse was dezelfde opening die ze gebruikten toen Jan Wolkers overleden was.’ De bruggetjes in het gesprek zijn ver te zoeken, maar dat hindert niet. ‘Fame gaat sluiten.’ Weemoed maakt zich meester van mij, maar de tafel lijkt een generatiekloof. ‘Als ik muziek koop, doe ik dat via de iTunes Store. Dit programma gebruik ik al sinds 2004. Dat Fame gaat sluiten, vind ik minder boeiend. Sinds ik iTunes Store gebruik, heb ik nog drie cd’s gekocht. Ik ga het niet missen dus.’ Hedde blijkt een liefhebber te zijn van klassieke muziek uit de twintigste, soms negentiende, eeuw. Ook jazz wordt nog wel geluisterd. Zelf ben ik nog niet klaar met de koele houding ten opzichte van het sluiten van een muzikaal instituut voor de huidige generatie. ‘Was er in Utrecht dan niet een muziekwinkel waar je urenlang kon ronddwalen?’ De winkel was er. De naam is Hedde echter ontvallen. ‘In die winkel kon je cd’s pakken en luisteren. Dat was de romantiek van die muziekwinkel. Je was er

absint nummer 3 — 2011

5


Eline de Viet

onderzoek

Lotte van Poppel: Pragmatische argumentatie in gezondheidsvoorlichting In elk nummer van Absint laten we een promovendus aan het woord over zijn of haar onderzoek. Dit keer is het de beurt aan Lotte van Poppel, promovenda bij de capaciteitsgroep Taalbeheersing, Argumentatie en Retorica. Zij is bezig met onderzoek naar pragmatische argumentatie in gezondheidsvoorlichting. Hoe wordt in gezondheidsbrochures geprobeerd om mensen te overtuigen van het belang van bijvoorbeeld een vaccinatie of voldoende lichaamsbeweging? Als docent-promovenda bij de capaciteitsgroep Taalbeheersing, Argumentatietheorie en Retorica houd ik me deels bezig met onderwijs, voornamelijk met het vak Inleiding Communicatie en Argumentatie, en deels met promotieonderzoek. In mijn promotieonderzoek ga ik, vanuit een pragma-dialectisch kader, na hoe bepaalde strategische keuzes bij het gebruik van pragmatische argumentatie in gezondheidsvoorlichting verklaard kunnen worden. Voor dit onderzoek analyseer ik allerlei Nederlands- en Engelstalige brochures van bijvoorbeeld overheidsinstellingen waarin zij gezondheidsadvies geven, zoals advies om dagelijks 30 minuten te bewegen of om minder alcohol te consumeren. Een voor de hand liggende manier om dergelijk advies te onderbouwen is om argumentatie te geven waarin voordelige of nadelige gevolgen van het betreffende gedrag worden genoemd. Dit type argumentatie wordt pragmatische argumentatie genoemd. Een voorbeeld is te vinden in de titel van de Nederlandse brochure Prik en bescherm. Voorkom baarmoederhalskanker (RIVM, 2009). De brochure was onderdeel van een campagne die meisjes opriep om zich te laten vaccineren tegen de seksueel overdraagbare aandoening ‘humaan papillomavirus (HPV)’. Uit de titel blijkt dat getracht wordt om de lezeressen ervan te overtuigen zich te laten inenten tegen HPV, omdat inenting baarmoederhalskanker voorkomt.   Pragmatische argumentatie kan op verschillende manieren naar voren worden gebracht. In de brochure Maak je niet dik! (2006) van het Voedingscentrum, waarin

6

absint nummer 3 — 2011

wordt aangeraden om gezonder te eten, wordt bijvoorbeeld gewezen op een mogelijk direct positief gevolg voor de gezondheid van de lezer: ‘Door het eten van veel groenten en fruit kun je gemakkelijker je gewicht onder controle houden’. In andere gevallen wordt juist op de nadelige gevolgen van bepaald gedrag gewezen, bijvoorbeeld: ‘Eet minder verzadigd vet. Als u veel verzadigd vet eet, verhoogt dat het risico op hart- en vaatziekten’ (Eet gezond! Schijf van vijf. Voedingscentrum, 2005).   Uit deze observaties rijst de vraag waarom uit verschillende opties binnen de context van gezondheidsvoorlichting voor de ene of de andere vorm van pragmatische argumentatie wordt gekozen.   Om deze vraag te beantwoorden ga ik uit van het idee dat discussianten een meningsverschil niet alleen op een redelijke manier trachten op te lossen, maar ook gelijk willen krijgen door strategisch te manoeuvreren (zie Van Eemeren & Houtlosser 2002, 2006). Strategisch manoeuvreren houdt in dat discussianten proberen om een gunstige selectie uit de mogelijke discussiezetten te maken, om aantrekkelijke stijlfiguren te gebruiken en om hun zetten aan het publiek aan te passen. Zo kunnen de keuzes die gemaakt zijn in brochures als strategische manoeuvres worden beschouwd.   In de HPV-brochure is gekozen voor een pragmatisch argument waarin niet wordt verwezen naar een positief gevolg, maar naar het voorkómen van een mogelijk toekomstig negatief gevolg. Gezien het doel van vaccinatie, het voorkómen van ziektes, is

dit een strategische keuze. Wat wel opvalt in de HPV-brochure is dat het pragmatische argument uit de titel, ‘Voorkom baarmoederhalskanker’, elders in de brochure terugkomt in een andere formulering, namelijk als volgt: ‘Laat je inenten, want je krijgt dan veel minder gemakkelijk baarmoederhalskanker’. Later wordt het gunstige effect van vaccinatie nog gepreciseerd als wordt gesteld dat de inenting goede bescherming biedt tegen twee veelvoorkomende typen van het HPV-virus, waardoor 70% van de gevallen van baarmoederhalskanker wordt voorkomen. Het pragmatische argument kent dus drie formuleringen: de eerste impliceert dat inenting volledige bescherming biedt, de tweede bevat een iets afgezwakt causaal verband en de derde formulering is nog voorzichtiger. De keuze voor de eerste formulering is strategisch omdat je, door te suggereren dat inenting altijd baarmoederhalskanker voorkomt, de kans vergroot dat lezeressen het advies accepteren. Door later het effect van inenting te nuanceren (en een correctere weergave van het causale verband te geven), voldoe je uiteindelijk ook aan de deugdelijkheidnormen voor argumentatie zodat lezers het idee hebben dat ze zelf tot een afgewogen beslissing komen.   In mijn proefschrift ga ik na hoe de specifieke eigenschappen van de context, de gezondheidsbrochure, de mogelijkheden om strategisch te manoeuvreren beïnvloeden. Zo is de discussie altijd impliciet en delen de discussianten niet per se dezelfde uitgangspunten. Ook vergelijk ik verschillende benaderingen van pragmatische argumentatie en zet ik uiteen waarom dit type argumentatie zo’n belangrijke rol speelt in gezondheidsvoorlichting. Uiteindelijk probeer ik aan de hand van analyses van brochures te kunnen verklaren op welke manieren keuzes voor bepaalde varianten van pragmatische argumentatie kunnen bijdragen aan het realiseren van de dialectische en retorische doelen van de brochureschrijver. Literatuur Eemeren, F.H. van, en Houtlosser, P. (2002). Strategic maneuvering. Maintaining a delicate balance. Dialectic and Rhetoric: The Warp and Woof of Argumentation Analysis, 131-160. Kluwer Academic Publishers, Dordrecht. Eemeren, F.H. van, en Houtlosser, P. (2006). Strategic maneuvering: A synthetic recapitulation. Argumentation 20, 381-392.


taalhandelingen

Claudia Zeller

De vele gedaantes van de zucht

Vooral mensen die regelmatig op de vierde verdieping van het P.C. Hoofthuis vertoeven, kennen haar: haar stem begroet je ’s ochtends, achtervolgt je door de gangen en zwaait je uit wanneer iedereen al naar huis is. Haar woorden zijn altijd dezelfde, gevolgd door een diepe, enigszins melancholisch aandoende zucht.   Maar wat bedoelt het liftmeisje, ons hoogsteigen zuchtmeisje, nou eigenlijk met haar zucht? En waarom zucht ze niet wanneer de lift op de tweede verdieping stopt? Of op de zevende? (Toegegeven - deze aanname is niet empirisch getoetst, omdat ik niemand ken die ooit op de mythische zevende verdieping is geweest).   Zoals bij alle prangende vragen des levens biedt Wikipedia uitkomst: ‘Een zucht is een diepe uitademing die meestal een emotie uitdrukt’. Deze definitie had echter door elke willekeurige, zelfs fictieve havo-scholier kunnen worden bedacht, maar pas op de universiteit leer je dat er niet slechts een emotie bestaat, maar dat ‘emotie’ kan verwijzen naar een veelvoud aan gemoedstoestanden. Het is dus niet eenduidig vaststelbaar wat het liftmeisje met haar zucht eigenlijk wil zeggen, behalve dat ze je wijst op het feit dat je op de vierde verdieping bent. Is zij vermoeid? Maar ze zucht elke keer, en niet alleen ’s ochtends. Misschien is ze wel verliefd? Of gewoon geïrriteerd omdat niemand naar haar luistert?   Laten we haar zucht exemplarisch benaderen, als voorbeeld van een uiting van een emotie die, wanneer deze in termen van Searle geanalyseerd wordt, als taalhandeling kan worden beschouwd. Volgens het door Searle geformuleerde principe van uitdrukbaarheid geldt dat ‘whatever can be meant can be said’ (1970: 19). Het is echter zo dat de woordenschat van de taal waarin we ons

Foto: Yves Otten

‘Whatever can be meant can be sighed’

uitdrukken soms simpelweg tekortschiet - daarom de zucht, die pas in de beschrijving als ‘echt’ woord kan bestaan, maar in de empirische werkelijkheid verschillende gedaantes kan aannemen. Searle beaamt dat: ‘The language may not contain words or other devices for saying what I mean’ (1970: 19). Zucht.   Omdat mensen toch in staat zijn om met elkaar te communiceren en ook hun emoties slechts door taal voor anderen toegankelijk kunnen maken, kan men de zucht als indirecte taalhandeling beschouwen, waarbij de betekenis die aan de individuele taalhandeling kan worden toegekend, afhankelijk is van de context.   Op het eerste gezicht hoort de zucht duidelijk in de categorie van wat Searle uitdrukkers noemt. Tot deze categorie horen alle uitingen die een emotie, een gevoel of emotionele toestand uitdrukken, waarbij het subtiele onderscheid tussen deze termen voor de bespreking van de taalhandeling van de zucht niet cruciaal is.   Men zou dus kunnen stellen dat de zucht een verrijking is van het beschikbare repertoire aan uitdrukkingsmiddelen, en in die zin een universeel fenomeen is dat in een veeltal

natuurlijke talen voorkomt. Vooral Fransen staan bekend om hun zuchtkwaliteiten, niet alleen in de muziek, maar ook in het gewone leven. De gemiddelde Fransman staat op met een zucht van vermoeidheid, vervolgt de dag met een voldane zucht nadat hij zijn croissantje naar binnen heeft gewerkt, ergert zich vervolgens uitbundig en veelvoudig zuchtend aan zijn medemens en gaat aan het einde van de dag tevreden zuchtend naar bed.   Wat kunnen we hieruit concluderen? Ten eerste dat zuchten een opluchtend effect heeft, net zoals heel hard schreeuwen wanneer niemand het hoort. Door de toenemende urbanisering zijn er echter steeds minder plekken die geschikt zijn voor dit soort uitingen. In dat opzicht zou het interessant zijn om te onderzoeken of de opkomst van de zucht als indirect communicatiemiddel van onvrede en irritatie in verband staat met de toenemende verstedelijking en globalisering. Je wilt je buurman immers niet te veel tot last zijn, ook al staat de televisie weer te hard, ook al loopt je bovenbuurvrouw op hakken over het parket. Wat doe je dan? Je slaakt een zucht.   Maar wat is de propositionele inhoud van deze zucht? En is zuchten niet gewoon één van de ‘uttering sounds’? Ook hier biedt Searle uitkomst, door een onderscheid aan te brengen tussen ‘just uttering sounds or making marks and performing an illocutionary act’ (1970:44). De intentie van de spreker is daarbij bepalend voor de verschillende mogelijke dimensies van betekenis die aan een uitspraak kunnen worden toegekend. De intentie van de spreker is echter altijd ingebed in de context.   Het is dus niet mogelijk om op abstract niveau te achterhalen wat voor emotie een zucht uitdrukt, omdat de betekenis hiervan pas in de empirische werkelijkheid ontstaat. Searle’s taalhandelingstheorie biedt hierbij de noodzakelijke handvatten om tot een verklarende analyse te komen en het betekenisrepertoire van de zucht nader te onderzoeken. ‘Soupir’ (zucht in het Frans) is trouwens ook een gemeente in Picardie (Noord-Frankrijk) met welgeteld 303 inwoners. Zuchtmeisjes genoeg dus. Literatuur Searle, J.R. (1970). Speech Acts. An essay in the Philosophy of Language. Cambridge: University Press.

absint nummer 3 — 2011

7


Ava Creemers

Deze keer staan de verschillende inzichten in de verwerving van kindertaal centraal: denk aan het Usage Based Linguistics-model van Michael Tomasello tegenover de Generatieve Grammatica van Noam Chomsky. De stelling luidt als volgt: ‘Er is geen aangeboren taalinstinct maar een aangeboren sociaal instinct dat verklaart dat kinderen een taal leren: in de kindertaalverwerving draait het niet om het aangeboren taalvermogen, maar om het unieke menselijke vermogen om de bedoelingen van andere mensen te begrijpen (intention reading).’

In deze rubriek zullen wij ieder nummer aan de hand van een stelling of quote twee autoriteiten aan het woord laten, die qua mening en inzicht tegenover elkaar staan.

“Stel je voor: je krijgt de opdracht om een robot te bouwen die als taak heeft om de bedoelingen van zijn baasje te begrijpen. Je kunt de robot geen grammatica meegeven, want je weet van tevoren niet welke. Je rust de robot dus uit met intention reading: dat stelt de robot in staat om de bedoelingen van zijn baasje te achterhalen. Hoe zou dat eruit zien? Wat is intention reading? Als ik het probeer te begrijpen, denk ik aan mijn hond. Hij beschikt duidelijk over intention reading. Hij doet altijd zijn uiterste best om te achterhalen wat ik bedoel – althans mijn intention reading maakt dat op uit zijn aandacht, enthousiasme, attente staartkwispelen – en vaak met succes. Maar we kunnen met geen mogelijkheid zeggen dat mijn hond taal leert, of daar zelfs maar een begin mee heeft gemaakt.   De taalkundige vraag is waarom we in taal

gebruik maken van bepaalde patronen en niet van andere die even goed een bedoeling zouden kunnen uitdrukken. Waarom kan ik in geen enkele taal zeggen ‘John’s father likes him’ als ik bedoel dat John van zichzelf houdt? Dat is geen eigenschap van die bedoeling en is dus ook niet via die bedoeling te achterhalen; het is een eigenschap van de vorm van de bedoeling. Waarom is er geen taal ter wereld waarvan de plaats van de klemtoon wordt bepaald door te zoeken naar de middelste lettergreep van een woord? Anders gezegd, waarom komen we in natuurlijke talen telkens dezelfde patronen tegen en andere patronen juist niet, terwijl beide patronen qua leerbaarheid of bedoeling niet voor elkaar onderdoen? Als die vragen beantwoord kunnen worden door een aangeboren intention reading, dan ben ik een groot voorstander van die theorie.”

Dr. Jan Don (Capaciteitsgroep Nederlandse Taalkunde)

van cognitie duiden op het bestaan van een algemene patroonherkenningsmodule of -algoritme waarmee het kinderbrein complexe patronen uit data kan afleiden en waarmee zij de bedoelingen van andere mensen proberen te begrijpen (waarbij we weer terecht komen bij sociaal instinct). Verschillen tussen talen zijn te verklaren door evolutionaire factoren waarbij omgeving een belangrijke rol speelt.   Door critici is wel gesteld dat theorieën van intention reading of sociaal instinct te weinig zijn geformaliseerd en daardoor niet toetsbaar zijn. Voor zover deze kritiek Tomasello c.s. betreft hebben de critici groot gelijk. Maar zij zien dan het werk van vele computationele neurowetenschappers over het hoofd: er zijn ondertussen uiterst precieze en toetsbare theorieën en algoritmen ontwikkeld die het leren van taal, muziek, beeld en redeneren kunnen bootstrappen uit data. Het blijkt mogelijk om één algoritme voor alle cognitie te ontwerpen, van taal tot handelen. Dit is de vleeswording van het idee van de unificatie van menselijke intelligentie.”

“Mijn insteek op bovenstaande stelling is dat er weliswaar geen aangeboren taalinstinct is, maar dat kindertaalverwerving wel deel uitmaakt van het algemene cognitieve vermogen om complexe patronen te herkennen in stimuli – of deze nu talig, muzikaal, visueel of anderszins van aard zijn. Dankzij dit algemene patroonherkenningsvermogen kunnen kinderen structuurafhankelijke regelmatigheden ontdekken in taal, zoals de overeenkomst tussen onderwerp en gezegde of subject-werkwoordinversie. Het overtuigendste argument ten faveure van dit algemene cognitieve vermogen is dat zulke structuurafhankelijke regelmatigheden ook door kinderen worden ontdekt bij het luisteren naar muziek of bij het kijken naar plaatjes, zoals door de psycholoog Jenny Saffran is aangetoond. Daarnaast is dankzij het werk van neurowetenschapper Ani Patel duidelijk geworden dat bij het waarnemen en produceren van muziek het menselijke brein gebruikmaakt van dezelfde middelen als bij het waarnemen en produceren van taal.   Deze diepe overeenkomsten tussen taalcognitie, muziekcognitie en andere vormen

Prof.dr Rens Bod (Language and Computation Group)

8

keerzijden

absint nummer 3 — 2011


column

Luc Mastenbroek

Foto: Yves Otten

De Ontsnapping In de vorige nummers beschreef Luc hoe hij in de kantine van het P.C. Hoofthuis in een vreemde situatie belandde. Per toeval schoof hij aan bij een man die onophoudelijk voorleest – Luc noemde hem zeer treffend de Voorleesman. In deze aflevering komt hun samenzijn tot een onverwacht einde. Slot van een drieluik. De Voorleesman kuchte nog eens en zette aan voor weer een zin. Mijn gedachten dwaalden af. Hoelang zaten de Voorleesman en ik hier nu al? Sterk voelde ik dat ik wijzer was geworden, menselijker ook. Aan zijn hand was ik meegenomen. Maar de wereld om ons heen stond natuurlijk niet stil. Voor ons voelde het zo, maar de buitenwereld dacht er anders over. Feestjes waren zonder mij voorbij gegaan , vakken afgerond met een nul.   ‘Real world risk taking in such dynamic contexts (...)’, las de Voorleesman voor. Hij haperde en keek sluiks op. Hij merkte dat ik met mijn gedachten ergens anders zat. Mijn agenda lag opengeslagen op vandaag, de twintigste, de dag van weer een tentamen. Een tentamen schieten voor een romantische trip naar de Zwitserse bergen van Gstaad. Dat was dom, maar begrijpelijk. Het excuus waar ik nu meest moest komen – ik probeerde in gedachten mijn situatie onder woorden te brengen – zou ongetwijfeld in minder goede aarde vallen. De harde wetenschappelijke wereld van de communicatie en argumentatie is er een waar niet mee te spotten valt.   De Voorleesman lispelde verder, maar ik besefte dat het tijd was. Tijd om te onderkennen dat geen moment, hoe mooi het ook mag zijn, voor eeuwig is. Ik griste mijn boek, pen en papier van tafel en snelde de kantine uit. Omkijken deed ik niet, bang als ik was voor de ontreddering die ik achterliet. Na twintig minuten meerkeuze stond ik buiten. Het regende. Studenten trokken met opgestoken paraplu's naar buiten of staken

een sigaret op in afwachting van het weer. Ik dacht aan de Voorleesman, en aan wat hij voor kon lezen. Even gedag zeggen was toch het minste wat ik kon doen.   Terug rende ik de trap op, naar de derde, met in de hoek onze oranje tafel. Wanneer ik boven was, zou ik mijn jas over mijn stoel gooien en naast hem gaan zitten alsof er niets gebeurd was. Luisterend naar een nieuw verhaal of socio-economisch essay. Vol overgave voorgedragen.   Maar op de plek waar de Voorleesman zat, zat nu een meisje van mijn leeftijd. Haar haar opgestoken, haar benen naast elkaar en aan haar mond een blikje energiedrank. Met mijn blik probeerde ik haar duidelijk te maken dat zij hier niet hoorde, maar ze leek het niet te begrijpen.   ‘Voorleesman, Voorleesman, waar ben je?’ maalt er door mijn hoofd wanneer ik door de Spuistraat stuif. Wanhopig probeer ik zijn lessen voor de geest te halen, maar alles lijkt me ontschoten. Het enige dat steeds terugkeert is mijn beeld van zijn totale ontreddering. Ik probeer me vast te klampen aan mijn hoop dat de Voorleesman zich verplaatst heeft naar het Atrium, zijn enige andere verblijfplaats, maar het valt me zwaar.   Bij het Binnengasthuis aangekomen klim ik de trap op, om via het balkon over de aula uit te kijken. Maar nergens is zijn diepblauwe schipperstrui te herkennen, nergens zijn zilvergrijze lokken. Verslagen schuif ik aan bij een donkerblonde studente. Verwonderd kijkt ze me aan. Ik sla mijn een van mijn boeken open en mompel zachtjes voor me uit.

absint nummer 3 — 2011

9


Gina van den Berg

poëzie

Poëzie op de planken Tien jaar NK Poetryslam in Nederland ”Slam my poetry!” Deze kreet is het boegbeeld van het NK Poetryslam op het lijf geschreven. Geen kabbelende verzen, geen rammelende voordracht. En dit jaar met een extra feestelijk tintje. Op 10 december wordt het NK Poetryslam voor de tiende keer georganiseerd. De negen beste slammers van Nederland zullen het dan tegen elkaar opnemen in een spannende strijd die drie rondes duurt. Vakjury en publiek bepalen wie er wint. Wat begon als een feestje voor insiders is uitgegroeid tot een belangrijk literair evenement. Winnaars van het NK kunnen rekenen op media-aandacht en vorsende blikken van uitgeverijen.

10

absint nummer 3 — 2011

Poetryslam is in de jaren negentig overgewaaid vanuit Amerika naar Nederland. ‘Uitvinder’ Marc Smith zocht naar een laagdrempelige vorm van poëzie. Het genre afstoffen en voor iedereen toegankelijk maken, dat beoogde hij toen hij voor de eerste keer in een kroeg het podium beklom en zijn verzen voordroeg. Zonder microfoon. Zijn voordracht moest zo goed zijn, vond hij, dat het publiek z’n mond dichthield om te luisteren. Andere dichters sloten zich bij hem aan, en de aanwezigen mochten bepalen welke dichter hen het meest overtuigde.   Hier was het Amsterdamse café Festina Lente het eerste podium voor slammers. Dichter Sven Ariaans, de drijvende kracht achter de slam, betrok Simon Vinkenoog, poetryslammer avant la lettre, om zitting te nemen in de vakjury die Nederlandse poetryslams onderscheidt van Amerikaanse. Zo willen ze voorkomen dat de dichter met de meeste vrienden wint.   Poetryslam is een genre dat zich in vele verschijningsvormen op het podium aandient. Er zijn dichters die zich richten op de flow van hun gedichten, dichters die woorden vangen in een strak metrum. Dichters van het vrije vers, die hun performance het werk laten doen. Succesvolle slammers bedienen zich van de handvatten die de orale traditie hen biedt: afwisseling in ritme, spanningsopbouw, helderheid en natuurlijk spitsvondigheid. Ze schrijven in de onvoltooid tegenwoordige of verleden tijd. Klanken spelen vanzelfsprekend een grote rol in deze vorm van poëzie. En vergeet ook de pointe niet. Een gedicht met een goede uitsmijter blijft hangen bij de luisteraar. Een


slamgedicht kun je immers niet nog eens teruglezen.   Een goed slamgedicht heeft dus alles in zich om direct beelden en emoties op te roepen. Hierdoor jaagt de slam geregeld critici tegen zich in het harnas. ‘Effectbejag’, roepen de literatoren, met een vies gezicht. Toch zijn diverse antislammers, als Chrétien Breukers van internettijdschrift De Contrabas en dichter Ilja Leonard Pfeijffer, inmiddels bekeerd. De laatste heeft zelfs zitting genomen in de vakjury van het NK Poetryslam 2007. Na afloop van de battle die de winnaar bepaalt uit de twee laatst overgebleven finalisten, Bernhard Christiansen en Marlies Somers, stamelde hij: ‘adembenemend fantastisch (…) alles wat je wilt dat poëzie is, alles wat je wilt dat theater is, gebeurde daar op dat podium… werkelijk ontroerend mooi.’   Wie er dit jaar in de finale zullen staan, is voor iedereen nog een verrassing. De 24 kandidaten, die zich, na het winnen van een jaarfinale bij een van de vele regionale slams, hebben gekwalificeerd, zullen zich eerst moeten bewijzen in een halve finale, die op maandagavond 28 november op drie locaties in Utrecht gehouden zal worden.   Slechts negen van deze deelnemers zullen het podium in Tivoli de Helling beklimmen. Kanshebbers zijn er genoeg. Wat te denken van het multilinguale voordrachtstalent Philip Meersman of de bewezen slampion Bernhard Christiansen, die met zijn absurdistische teksten steevast hoge ogen scoort? Ook Boris de Jong, zanger van de band Winterjong en schrijver van het onder slammers klassieke ‘Koe-klap’ behoort tot de mogelijke

Foto: Nadine Ancher

‘Alles wat je wilt dat poëzie is, alles wat je wilt dat theater is, gebeurde daar op dat podium’

De applausmeting. Samen met het oordeel van de jury bepaalt het publiek wie de winnaar is. Het luidste applaus wint. kanshebbers. Er is de slammers veel aan gelegen te winnen. Naast eer en mogelijke roem, win je €1000, een finaleplaats op het WK in Parijs en de Gouden Vink. Deze gekooide, goudgespoten stenen postduif droeg voorheen de naam Gouden Albatros, naar het beroemde gedicht van Baudelaire. In 2009 is de vogel omgedoopt tot Gouden Vink, een postuum eerbetoon aan Godfather of poetryslam Simon Vinkenoog.   Maar wie de winnaar ook wordt, hij heeft bewezen een goed dichter en een geweldig performer te zijn; iemand die het publiek kan raken met zijn poëzie. Kom dus kijken op 28 november en 10 december, en bepaal zelf welke dichter de titel ‘Slampion 2011’ het meest waardig is.

Halve finale: Maandag 28 november 2011, 20.00 uur. Locaties: Zie www.poetryslam.nl Entree: Gratis Finale: Zaterdag 10 december 2011, 20.00 uur. Deuren open vanaf 19.30 uur. Locatie: Tivoli de Helling, Helling 7, Utrecht. Entree: 10 euro Meer informatie: www.poetryslam.nl en www.nkpoetryslam.nl

absint nummer 3 — 2011

11


de student-assistent

Jori Stam

Paula Fenger Student-assistent bij Taalkunde Omdat human interest natuurlijk altijd belangrijk is, zullen we in elke Absint een student-assistent een paar vragen stellen over wat hun functie eigenlijk inhoudt. Deze keer Paula Fenger, die bij taalkunde de docenten ondersteunt op verschillende vlakken.

1  Foto: Yves Otten

Hoe ben je erop gekomen om student   assistent te worden? Ik had een gesprek met Jan Don over vakkenkeuze en hij heeft toen gezegd dat ik ook kon solliciteren voor student-assistent. Ik wist niet echt wat het inhield, maar toen hij het erover had gehad, kreeg ik een wat duidelijker beeld en het leek me heel erg leuk.

2

Was het een lastige selectie- en/of   sollicitatieprocedure? Ik solliciteerde bij Jan Don en Olaf Koeneman. Ik vond dat wel fijn omdat ik ze al kende. Ik kwam er tijdens het gesprek eigenlijk pas achter dat er naast mij vier andere sollicitanten op de vacature hadden gereageerd. Het gesprek ging naar mijn idee erg goed. Dat bleek uiteindelijk ook zo, want toen ik thuis kwam, had ik een mail waarin stond dat ik was aangenomen. Ik was ook al uitgenodigd, dus ik wist dat ze al wel een idee hadden dat ik iets zou kunnen.

3

Wat vind je leuk aan de functie? Ik vind het heel leuk dat ik voor de klas mag staan. Het is echt iets heel anders, opeens moet je nadenken over hoe je iets moet overbrengen. Je kan niet voor de klas gaan staan en wat vertellen, je moet echt nadenken over de stappen die je nodig hebt om iets uit te leggen. Als je uiteindelijk merkt dat mensen iets snappen doordat jij ze het hebt uitgelegd is natuurlijk erg leuk. Het is ook heel fijn dat ik het samen doe met Simone. Het is heel gezellig en fijn om samen na te kunnen denken over hoe je iets aan de klas uitlegt, wat wel en niet goed is bij het nakijken.

4

Wat vind je minder leuk? Het nakijken. Niet dat ik het heel vervelend

12

absint nummer 3 — 2011

vind, maar na een tijdje word je er een beetje suf van en het is best veel werk. Het is ook leuk dat je moet nadenken over wat nou wel en niet goed is en hoe je het beste duidelijk kan maken wat er wordt bedoeld, alleen is het soms nogal lastig om te snappen wat voor antwoord er wordt gegeven.

5

Verdien je er nog wat mee? Ja, student-assistent is een officiële functie, dus ik krijg wat er in de CAO van de universiteiten staat. Volgens mij is het iets van 12 euro bruto per uur.

6

Wil je verder in het (academisch   onderwijs? Dat weet ik nog niet. Het lijkt me wel heel erg leuk, ik vind dit lesgeven heel leuk. Ik denk niet dat ik naar een middelbare school zou willen, maar op de universiteit lesgeven vind ik nu wel leuk. Of ik verder wil in de academische wereld is de vraag. Het lijkt me wel interessant, alleen ben ik nu nog bezig met mijn bachelorscriptie en lijkt het me interessant om de research-master te gaan doen. Maar wat ik daarna wil, weet ik nog niet. Nu lijkt het me leuk om verder te gaan, maar misschien ben ik er over een paar jaar wel helemaal klaar mee en wil ik wel toiletjuffrouw worden.

7

Is het lastig om leeftijdsgenoten of    medestudenten te onderwijzen? Valt wel mee. Ik was best wel bang dat het helemaal niet zou lukken, maar dat valt wonder boven wonder mee. De meesten vinden het ook alleen maar leuk dat jij daar staat, ze weten volgens mij ook dat ik het voor het eerst doe, dus zijn ze best bereid mij een kans te geven. Zo heb ik het tenminste ervaren.


de masterstudent

Eline de Viet

Anniek Boeijinga: ‘Ik ben ervan overtuigd dat de wereld buiten de collegezaal minstens evenveel leerzaams te bieden heeft’

Anniek Boeijinga vertelt over de research master Rhetoric, Argumentation theory and Philosophy (RAP), waar zij vorig studiejaar aan is begonnen. Op het moment volgt Anniek vakken in Lugano, Zwitserland.

Tijdens het schrijven van mijn bachelorscriptie Taal en communicatie ontving ik plots brochures over de researchmaster Rhetoric, Argumentation theory and Philosophy (RAP) in mijn inbox. Verstuurd – zo bleek achteraf – in opdracht van mijn scriptiebegeleider die in mij een geschikte kandidaat zag. Ook tijdens de besprekingen polste hij meerdere malen welke master ik op het oog had en op welke wijze ik van plan was mijn academische pad voort te zetten. Was RAP niet iets voor mij? Ik besloot echter anders. Alvorens mijn master wilde ik eerst een tussenjaar inlassen om werkervaring op te doen: de theorie toepassen in de praktijk. Zo gezegd, zo gedaan. Nog voordat ik mijn bachelordiploma officieel op zak had, verruilde ik collegebank voor kantoorstoel en werkte ik als consultant bij Tabula Rasa; een onderzoeks- en adviesbureau gespecialiseerd in strategische communicatie en gedragsbeïnvloeding. Daarnaast gaf ik werkgroepen Communicatie en Sociale Beïnvloeding aan de UvA en reisde ik naar Mozambique waar ik als vrijwilliger aan een hiv/aids-project heb gewerkt in de sloppenwijk nabij Maputo. Kortom, een zeer leerzaam jaar.   De deadline voor de masterinschrijvingen kwam dichterbij. En hoewel ik ervan overtuigd was (en nog steeds ben) dat de wereld buiten de collegezalen minstens even veel leerzaams te bieden heeft, begon het toch weer te kriebelen. Na een kritische blik op de masters, bleek al snel dat er voor mij eigenlijk maar één logische keuze was: de researchmaster RAP. Ik kon niet anders dan mijn scriptiebegeleider gelijk geven, RAP is inderdaad iets voor mij. Het programma bereidt voor op wetenschappelijk onderzoek en biedt uitdaging en diepgang. Een solide theoretisch gefundeerde basis.   In het eerste jaar staat argumentatietheorie centraal. Vanuit de pragma-dialectiek wordt

gekeken naar de redelijkheid van argumentatie in het dagelijks leven maar ook in meer specifieke, zogenaamde geïnstitutionaliseerde, contexten als politiek. Daarnaast maak je kennis met taalfilosofie, logica en zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden. Kortom, een afwisselend en compleet programma. Het grote voordeel van RAP (boven de eenjarige variant DASA) is dat de researchmaster in het tweede jaar volop ruimte biedt voor keuzevakken en tutorials. Je kunt het programma dus geheel aanpassen aan eigen wensen en interesses, ook buiten de UvA. Op dit moment zit ik in Lugano (Zwitserland) waar ik vakken volg in Health Communication, Rhetoric and Argumentation in Health, Interpersonal Communication in the field of Health, Social Marketing en Design and Evaluation of Health Campaigns.   RAP biedt zo voor ieder wat wils. Een zeer geschikte master voor studenten die zich willen verdiepen in de filosofische en theoretische aspecten van taal en argumentatie. Maar tegelijkertijd ook geschikt voor studenten die een uitdaging zien in het toepassen van theorie in de praktijk, graag verbindingen leggen tussen verschillende vakgebieden en willen onderzoeken hoe deze elkaar kunnen versterken. Zo heb ik ervoor gekozen me te specialiseren in argumentatie en retorica in de gezondheidscommunicatie in combinatie met een stukje sociale psychologie en sociale marketing: vastberaden om mijn kennis in te zetten om bij te dragen aan de effectiviteit van gezondheidsvoorlichting en -campagnes.   In Nederland wacht het schrijven van mijn scriptie. En daarna? Wie weet. Een nieuwe studie, een uitdagende baan of verder in het onderzoek. Mocht een mooie PhD-mogelijkheid (mogelijkheid tot promoveren – red.) zich aanbieden, zou ik daar zeker ja tegen zeggen.

absint nummer 3 — 2011

13


analyse

Lisa van Campenhout

Sterrenstof Analyse in de jeugdologie

Vrouwe Fortuna Volgens mijn eigen jeugd van tegenwoordig thuis (14 en 11) is de tekst van Sterrenstof even onbegrijpelijk als die van de Middelnederlandse teksten die ze af en toe voorbij zien komen. Oorzaak van het onbegrip is het gebruik van onbekende woorden, woorden die niet vergeten of verdwenen zijn of die met het verstrijken van de tijd een andere betekenis hebben gekregen, maar die behoren tot een ander taalregister, namelijk dat van de straattaal, die nog niet erg doorgedrongen is in mijn provinciale woonplaats.   Als Sterrenstof een Middelnederlands lied was, dan zou ik allereerst mijn cd-rom met het onvolprezen Middelnederlandsch woordenboek opstarten: wat staat er eigenlijk precies in de tekst? Wat moet je bijvoorbeeld met 'Ikki, flikki, ikki, kikki', gezongen door WiWa, Willie Wartaal? Geniaal pseudoniem trouwens, bijna net zo mooi als Penninc, de schrijver van de Roman van Walewein, die ongetwijfeld afhankelijk was van de goed gevulde beurs van zijn mecenas. Verderop in de tekst vind ik: ‘want de sletten ik breng’; wat een rare constructie! Als het Middelnederlands was, zou ik denken dat het hier gaat om een flinke vorm van tekstcorruptie. In r. 2 en 3 staan de woorden: ‘gappie’, ‘sappie’ en ‘wappie’, fijn rijmend, maar onbegrijpelijk. Ook hier is een woordenboek nodig. De site straattaalwoordenboek.nl biedt enigszins uitkomst: ‘Ikki’ betekent xtc. ‘Flikkie’ en

14

absint nummer 3 — 2011

Zonder jeugd geen toekomst. Jongeren zijn van alle tijden en maakten er al voordat het schrift was uitgevonden een potje van. De jeugd van tegenwoordig is echter altijd het ergst. Anno 2011 heeft deze generatie een stem in de gedaante van een rapformatie bestaande uit de heren Willie Wartaal, Vieze Fur en P. Fabergé. Maar eerlijk is eerlijk: zelfs voor leeftijdsgenoten is hun lyriek soms wat lastig te begrijpen. Speciaal voor Absint hebben vier docenten van de UvA een van de grootste hits van De Jeugd, Sterrenstof, geanalyseerd vanuit hun eigen vakgebied. Vier verhelderende visies op het welbekende nummer: vanuit middeleeuws perspectief, de Gouden Eeuw, de negentiende eeuw en de moderne tijd.

‘kikki’ hebben daar wellicht mee te maken, ik kan geen betekenis vinden. ‘Sterrenstof ’ is slang voor xtc of cocaïne. ‘Gappie’ (maatje), ‘sappie’ (van de straat/schoffie?) en ‘wappie’ (dronken) kunnen ook verklaard worden. Kennelijk gaat het hier over drugs als oplossing van problemen, maar, dat is bedrieglijk.   In de eerste strofe vertelt Wiwa, in gerapte verhalende tekst, over de moeilijke jeugd waaraan hij zich op eigen kracht heeft ontworsteld: hij is nu op tv, voorbeeldfiguur en de dames staan voor hem in de rij. Roem heeft hem veel goeds gebracht; Wiwa heeft het gemaakt. Maar de bekendheid heeft ook een keerzijde: Yayo zingt in de tweede strofe dat hij na het succes zijn toevlucht nam tot drank en drugs (sterrenstof), waardoor hij ‘crazy in de put’ raakte. De kortdurende gelukzaligheid was niet alles... Het lot nam een wending toen Lady Luck in de gedaante van een Moccaprinsesje bij hem op de bank kroop. Zijn leven is weer op orde, zodat hij in dankbaarheid kan terugkijken. De lyrische intermezzi van Fur bezingen ‘the girl with kaleidoscope eyes’, personage uit de lsd-trip in Lucy in the sky with diamonds van The Beatles, maar ook in Furs tekst gaat het niet om drugs, maar andermaal om Lady Luck, de nieuwe liefde ‘losgebarsten toen ze naar me lachte’. Als de ‘ik’ dood is, wordt hij sterrenstof, waaruit het heelal is opgebouwd, en is er nog iemand die aan hem denkt. Wat een

moralistische boodschap: afblijven van dat spul, het schenkt slechts tijdelijke bevrediging! De liefde daarentegen is ‘intermegalactisch’. Het lijkt wel Middelnederlands.   Er zijn talrijke Middelnederlandse liederen overgeleverd, onder andere in het Antwerps liedboek, gedrukt in 1544, die gaan over de wisselvalligheid van het lot en waarin (Vrouwe) Fortuin (Lady Luck!) aan haar rad draait, waardoor de minnaar, de ‘ik’ in de gelukzaligheid wordt gebracht of, vaker nog andersom, in diepe ellende wordt gestort. Lied 46 vangt aan met: “Fortuyne, wilt u keeren / En valt mi niet so suer, / Ende ick blijve al int verseeren,/ In lijdens swaer doleur.” Een strofe verder gaat het over het gevoel dat de geliefde oproept: “Wanneer ick op haer dincke, / So verandert alle mijn bloet. / Ick soude gaerne schincken / Mijn lijf ende alle mijn goet / in u behoet” 1.   Fysieke sensaties, onaardse krachten, het gevoel is van alle tijden. Maar met de kennis van de Middelnederlandse teksten zeg ik: pas op jongens, de aarde is niet plat, dat wisten ze in 1544 al lang, het rad blijft draaien en voor je het weet val je weer op je ‘bolle bips’. Marjolein Hogenbirk

1Dieuwke van der Poel e.a.(ed.), het Antwerps Liedboek, Tielt 2004. (Delta) Deel 1, p. 104-105.


Marjolein Hogenbirk     Foto: Onno Siemens

‘Spectrale klasse’ Psychedelische percepties in Sterrenstof Een eenzame jeugd gevolgd door plotselinge beroemdheid (Willie Wartaal) met als nevenverschijnselen drank, drugs en depressies (Young Yayo), het oogt tamelijk Hollywood. Maar overweldigende verliefdheid die de dood overwint (Fur), lonkt naar zeventiende-eeuwse lyriek. Yayo’s Moccaprinsesje dat hem van alle ellende verlost, kent een vroegmodern equivalent in de Liefde als bedwinger van de wilde jeugd. Zowel Cats als Foucault wisten dat, en gouden-eeuwse huwelijksdichten lopen ervan over. Yayo lijkt echter verbaasd wanneer hij zich afsluitend dankbaar toont voor de inkeer (‘Hef m’n drankje met de sterren in de lucht ik zeg dankje’). Dat klinkt toch tamelijk burgerlijkcliché: Omnia vincit amor, en ze leefden nog lang en gelukkig.   Maar zo simpel ligt het uiteraard niet. Sterrenstof leent zich nu eenmaal niet voor lineair lezen. Dergelijke performance pur sang mag ons eigenlijk alleen als e-tekst met interzintuigelijke doorklikmogelijkheden bereiken. George Landow en Paul Delany zagen al in 1990 dat de hypermedia ons in staat stellen tot integratie van ‘our visual and auditory faculties into textual experience’. Daarom maar eens de Youtube-link aangeklikt om die experience te ondergaan. Wat een weelde! In onze Gouden Eeuw staat boven een lied in het gunstigste geval een wijsaanduiding (op welke bekende melodie

het gezongen moet worden) en mogen we het zelf gaan proberen. In dure zangbundels toont een gravure soms een flard van de inhoud, sterk gestileerd en niet meer dan een moment bovendien. Nu horen we skerre rap en zien we het jeugdige trio (kwartet) van tegenwoordig in een biekse wagen tegen een somber berglandschap (Ardennen?). Ze planten een vlag op een rots, symbolisch hoog, ‘in de lucht als sterrenstof...’. De Jeugd lijkt zelf vooral een bibberend lowbudgetfilmpje te hebben geschoten, dat ter afwisseling gemonteerd werd met opnames van betere kwaliteit. Veel directe woord-beeldrelatie ontdek ik niet. Alleen de teneur komt goed uit de verf: het gaat letterlijk bergopwaarts, sky-high, in overeenstemming met hun booming carrière en de hemelse liefde. De titel Sterrenstof wordt met dit alles overigens sterk ambigu, van ‘stardust’ tot ‘celebrity gossip’.   Auditief valt er ook veel te genieten. Het refrein zet in met dezelfde kwint omhoog (‘Ik kijk omhoog’) als dat in ‘Haus am See’, en ook Peter Fox verheft zich: ‘die Welt hinter mir wird langsam klein’ (of zoals Fur constateert: ‘De wereld is weer plat ja’). Verdere overeenkomst met die Deutsch-gründliche R&B ontbreekt overigens. ‘Loesoe in de sky met diamonds’ speelt natuurlijk met de bekende Beatles-song. De muziek sluit daarbij aan, door het kenmerkende virtuoze trompetje dat we uit talloze nummers van

deze band kennen (zoals Penny Lane). Een knipoog dus naar de Britse sixties met hun psychedelische, door drugshallucinaties vormgegeven, songs. Dat in de titel van Lucy in the Sky with Diamonds (1967) bewust LSD verborgen zit, werd altijd ontkend. Vreemd, want de luisteraar raakt overspoeld door zinsbegoocheling. Zo wordt hij opgeroepen zich in gedachte naar een boot op een rivier te verplaatsen, ‘With tangerine trees and marmalade skies / Somebody calls you, you answer quite slowly / A girl with caleidoscope eyes’. En dit meisje heeft met haar toverkijkers ook vieze Fur stevig in de greep: ‘Kaleidoscopische oogs / Ik kijk omhoog, m’n pupillen worden groot...’. De bewustzijnsverruiming in Sterrenstof sluit nauw aan bij de constante roep om visualisering: ‘Nou kijk je gappie…, Nou kijk ze kijken, dus blijf kijken...’. ‘Je kijkt terug in de tijd / als je naar d’r kijkt’, ‘Zelfs als ik naar boven kijk...’. Valt er iets te concluderen? Voor mij niet veel meer dan: `Ikki, flikki, ikki, kikki’. Maar de onnavolgbare zeventiende-eeuwse dichter Mattheus Tengnagel rapt het beter:

Zeg dat ik voortdurend lust voel, Om (och! Kon ik het maar!) haar lof Van de Hemel af te trekken, En te strooien onder ’t stof Van de mensen. Ga nu henen. Jeroen Janssen

absint nummer 3 — 2011

15


Lisa van Campenhout

analyse (vervolg)

‘Hoe aanstekelijk en uptempo Sterrenstof ook klinkt, het is uiteindelijk een intriest nummer.’ Vrijheid en oorspronkelijkheid van de moderne jeugd ‘Ikki, flikki, ikki, kikki’: Sterrenstof begint met een vervormende echo van het moderne denken in de Nederlandse literatuur. Op een plagerige toon herbenoemt De Jeugd van Tegenwoordig de vrijheid en de oorspronkelijkheid die de jeugd van de Moderniteit voor de literatuur won, in de eeuw rond 1800. Vrijheid en oorspronkelijkheid in het gebruik van klanken, vrijheid ook voor de dichter in een nieuwe samenleving en oorspronkelijkheid als hoogste norm voor zijn kunst. Met deze kernachtige herinnering aan revolutionaire tijden voor kunst en maatschappij opent Wiwa een song met vier strofes waarin de literatuur een superieure kunstvorm wordt. Sterrenstof, dat de dichter de onsterfelijkheid zal schenken.   De strofes van Wiwa en Yayo belichten de vrijheid van de dichter om het leven en de maatschappij naar eigen inzichten in te richten. Wiwa contrasteert een moeilijke jeugd met zijn huidige succes: “Ballin’ ookal was mamma altijd wappie”. De weg uit de moeilijkheden was het eigen verantwoordelijkheidsgevoel: ‘Ik deed alles zelf / Ik ging zelf naar school, nu kom ik zelf op tv’. Zijn loon is maatschappelijke erkenning in de

16

absint nummer 3 — 2011

vorm van ‘sletten’, ‘handtekeningen’ en vooral: ‘Alle dikzakken willen op me lijken’. Al kan die weg van de zelfredzaamheid ook misgaan, zoals Yayo getuigt. Ook hij kende een onbeduidend ‘vroeger’, zonder geld of drugs, ook hij bereikte via tv het succes met ‘geld op de bank’, en is zelfs gelukkig met zijn kunst: ‘Gelukkig aan het sterrenstof ’. Maar drank dreigde, ‘en na een tijdje zat ie crazy in de put’. Redding kwam met het echte, huiselijke geluk: een ‘Lady Luck’, een ‘Moccaprinsesje op m’n bankje’. Yayo werd een huiselijke broodschrijver: ‘Stemklankje, brengt nog steeds brood op ’t plankje’. Voor de jeugd van de moderne tijd was dat inderdaad niets om beschaamd over te zijn, integendeel. Wiwa en Yayo getuigen hier over hun vrijheid in een maakbare samenleving, die opgebouwd moet worden door moderne burgers, met verantwoordelijkheid voor zichzelf en het ideaal van het stabiele huisgezin.   De herhaalde strofe van Fur belicht echter de andere kant van dat dienstbare moderne dichterschap, een kant die even wezenlijk is: de dichter is een vrije burger, maar heeft ook toegang tot hogere waarheden. Hij is immers begiftigd met ‘Kaleidoscopische oogs’, die

hem in de werkelijkheid meer doen zien dan zelfs de moderne wetenschap – een kaleidoscoop is immers geen telescoop. De dichter kan de empirische werkelijkheid bovendien naar believen inzetten: ‘de wereld is weer plat ja’, hij beschikt over ‘onaardse krachten (yeah)’, en het enige dat nodig is, is een ‘bolle bips’ en een lach. Fur is hier een geïnspireerd genie, dat boven de natuurwetten staat en dus oorspronkelijk is. Daarom zal hij ook het natuurlijke eind van alles, de dood, overwinnen: ‘Zelfs als ik ooit deadde ben / Dan weet je dat ik ergens ben / Dan ben ik alsnog, in de lucht als sterrenstof ’. Als zijn dichtkunst zal het oorspronkelijke genie voortleven in andere sferen, ‘in de sky’, nog steeds gedecoreerd met het zelfverdiende maatschappelijke succes, ‘met diamonds om m’n nek bitch’. Dit maatschappelijke én bovenwerkelijke succes van het dichterlijke ik is mogelijk geworden door de dichtopvattingen van rond 1800; het is sinds de negentiende eeuw dat ik een onsterfelijk ikki, flikki, kikki kan zijn. Jan Rock


Jeroen Janssen   Foto: Yves Otten

Hij was haar baby terug: gemankeerde vrouwbeelden in Sterrenstof Hoe aanstekelijk en uptempo Sterrenstof ook klinkt, het is uiteindelijk een intriest nummer. De luisteraar is er getuige van hoe drie jonge mannen gebukt gaan onder wat in de psychoanalyse bekend staat als fixatie: ze zijn blijven steken in hun ontwikkeling, namelijk in het verlangen naar een beschermende moederfiguur, en kunnen daardoor geen evenwichtige relatie met vrouwen aangaan.   De ikverteller die het eerst aan het woord komt, is de enige die de oorzaak van zijn fixatie onder ogen ziet. Je hoeft niet op de hoogte te zijn van Willie Wartaals biografie om te weten dat de regels ‘ook al was mamma altijd wappie’ refereren aan een moederfiguur die, om wat voor reden dan ook, niet in staat is om afdoende voor haar kind te zorgen. De jonge ‘Wiwalien was elf ’ en moet alles ‘zelf ’ doen: opgroeien, leren omgaan met de verlokkingen van het grotemensen-succes (‘nu kom ik zelf op tv’). Een ‘goed begin’ was het allerminst. De nasleep daarvan is dat de ik afziet van verdere ontwikkeling: voor hem geen 'tweede helft'. Die tweede helft kan verwijzen naar de persoonlijke groei die nodig is om een letterlijk vol-wassen persoonlijkheid te worden. Maar

deze regel kan ook zinspelen op Plato’s idee dat man en vrouw ooit twee zijdes waren van één lichaam, dat door de Goden in tweeën gesplitst werd. Sindsdien, meent Plato, is iedere mens op zoek naar zijn ‘andere helft’. De ikverteller weigert dus niet alleen uit te groeien tot een volwaardige persoonlijkheid, maar ontzegt zich ook elke kans op een gelijkwaardige relatie (‘ikke hoef geen helft’).   Het overtrokken, vervormde vrouwbeeld dat het resultaat is van deze fixatie, wordt in de rest van de tekst uit de doeken gedaan. Fur bezingt de vrouw als ultiem verdovingsmiddel: de Beatles-intertekst ‘Loesoe in de Sky met Diamonds’ refereert natuurlijk aan LSD-gebruik. De vrouw is hier een bovenmenselijke femme fatale, die alle moeilijkheden wegneemt (‘de wereld is weer plat’), en de ik wegvoert van deze wereld (‘ze is praktisch / intermegalactisch’). Het onvervulde verlangen naar moederlijke zorg laat zich echter niet verdoven: als hij ‘naar d’r kijkt, kijkt hij ‘terug in de tijd’ – naar zijn kindertijd. Misschien is het zelfs een fundamenteler verlangen, dat nóg verder ‘terug in de tijd’ reikt: ‘Loesoe’ refereert indirect ook aan de 3,2 miljoen jaar oude fossiele resten

van ‘Lucy’, ontdekt in 1974 en vernoemd naar het klassieke Beatlesnummer, dat door de archeologen tijdens de opgravingen veelvuldig werd gedraaid. Het gemis van een moederfiguur verruimt zich zo tot het verlangen naar een oermoeder.   In de derde strofe beschrijft Yayo een vergelijkbaar scenario: wederom wordt van de vrouw, ‘Lady Luck’, verlangd dat ze alle problemen oplost. De ik verliest zich in drank en drugs, zit ‘crazy in de put’, totdat zij – wederom als een bovenmenselijk figuur – ‘uit de lucht’ komt vallen. Deze vrouw is weliswaar geen femme fatale, maar ook zij wordt geacht de ik te beschermen tegen de rauwe werkelijkheid van succes en wereldse verleidingen. Ook zij is dus een moederfiguur (‘hij was haar baby’).  In Sterrenstof, kortom, worden de vrouwen ofwel op een voetstuk geplaatst, ofwel vernederd (‘sletten’, ‘bitch’). Dat heeft geresulteerd in een wrange, ongemakkelijke ode aan een vrouwelijk ideaalbeeld dat voorbestemd is om teleur te stellen. Gaston Franssen

absint nummer 3 — 2011

17


winnaars acade

Yves Otten

Voor het vak Academisch Schrijven kregen de eerstejaars Nederlandse Taal en Cultuur de opdracht om een betoog te schrijven naar aanleiding van twee artikelen: Een knieval voor de luie lezer (2003) van Marita Mathijsen en Enig redmiddel? Nog eens over het uitgeven van historische literatuur (2004) van Ton van Strien en Johan Koppenol*. Centraal thema van de betogen is de vraag of het herspellen, of hertalen, van historische werken enig nut heeft. Uit iedere werkgroep kozen de docent Dieuwertje Scheringa en Absint-redacteur Yves Otten steeds één beste betoog, waarbij gelet werd op de degelijkheid van het betoog en de redelijkheid van de argumenten, maar ook op de stijl. Durft de student een standpunt in te nemen? En durft de student tegen de stroom in te zwemmen? Afra Klarenbeek en Bowi van Onna durfden dat zeker. Gefeliciteerd!

Foto’s: Yves Otten

Afra Klarenbeek Slechte oplossingen voor een niet-bestaand probleem Bilderdijk, Huygens, Kloos, wie wil het nog lezen? Moderne Italiaanse schrijvers vliegen over de toonbank en onze eigen kanjers blijven onaangeraakt. De historische canon: de lezer koopt ‘m niet meer, dus de uitgever laat ‘m links liggen. Historische literatuur is impopulair.   Mathijsen schrijft in Nederlandse Letterkunde over deze ‘achteruitgang’. Om dit op te lossen, zouden we volgens haar de ouderwetse taal om moeten zetten in moderne taal. De historische teksten zouden toegankelijker worden door deze te actualiseren. Een hertaling zou jonge en oude lezers weer tot de canon kunnen verleiden.   Van Strien en Koppenol zijn in Tijdschrift voor de Nederlandse taal- en letterkunde het oneens met Mathijsen. Zij pleiten tegen hertalingen, maar willen de toegankelijkheid van de canon vergroten door de ouderwetse spelling om te zetten naar moderne. Zowel de hertaling als de herspelling is echter overbodig. Het zijn slechte oplossingen voor een niet-bestaand probleem.   Ten eerste is het mij niet duidelijk waarom de populariteit van de historische canon vergroot zou moeten worden. Het is waar dat de taal die bijvoorbeeld Hooft in zijn werken gebruikten, ouderwets is. Velen vinden de taal moeilijk te lezen en hierom zijn historische

18

absint nummer 3 — 2011

werken minder populair dan moderne. Moeten we daahierom de oude werken dan maar aanpassen? Als Mozart niet populair is bij de jeugd, gaat toch ook niemand er een beatbox onder zetten? Waarom zou het zo belangrijk zijn dat de historische teksten gelezen worden?   Mathijsen stelt zelf dat de taal niet de enige oorzaak is van de afname van de populariteit van de teksten. De voornaamste oorzaak is volgens haar de psychische ontoegankelijkheid. Als voorbeeld noemt zij dat thema’s als liefde voor God of voor het vaderland ons in deze tijd veel minder zullen aanspreken. Klopt, maar wat verandert een hertaling hieraan? Het veranderen van de taal zal de psychische ontoegankelijkheid niet verminderen. Als de tijdgeest zo veranderd is dat we ons niet meer kunnen inleven, waarom zouden we dan de historische canon weer terug in de top tien willen? Zowel Mathijsen als Van Strien en Koppenol geven hier geen argumenten voor.   Daarnaast zegt Mathijsen dat de klassiekenreeksen die tegenwoordig uitgegeven worden, te veel de indruk geven dat historische letterkunde iets voor vakmensen is. Maar is dit dan niet zo? Misschien is de canon wel uitsluitend weggelegd voor de historicus of literatuurwetenschapper. Over

het algemeen is een geoefend oor vereist om van Stravinsky te kunnen genieten en zijn de choreografieën van Bausch voor een select publiek. Waarom is dit als het om lezen gaat opeens een probleem?   Ten tweede is hertaling en herspelling zonde van het origineel. Uit respect voor de schrijver moet de tekst zijn originaliteit behouden. Wat Vondel schreef, heeft hij zo willen opschrijven. Het werk is een geheel, het is kunst. Ieder woord is zorgvuldig uitgekozen. Daar moet niemand aan gaan sleutelen. Het is onethisch om veranderingen aan te brengen in een werk waar iemand zijn ziel en zaligheid in heeft gelegd. Daarbij komt dat als we een hertaling of herspelling van Hooft lezen, we simpelweg Hooft niet lezen. Willen we niet juist de échte Hooft ervaren hebben?   Ten derde worden teksten vaak niet goed hertaald of herspeld. Dit komt omdat zowel het hertalen als het herspellen vaak problemen oplevert. Hoe hertaalt men immers een woord voor iets wat nu niet meer bestaat, of nu een totaal andere inhoud heeft? Ook vraag ik me af hoe de hertaler metrum en rijm bij poëzie in stand houdt. Is dit niet een onmogelijke opgave? En als de herspeller de oude naamvallen weghaalt, hoe blijven de klanken, de orde en structuur dan behouden?   Mathijsen erkent deze problemen, maar biedt geen oplossingen ervoor. De eisen die zij stelt voor de hertaling van een tekst zijn rekbaar en vaag. Eén van de regels die zij geeft voor een hertaling is: ‘Het tempo en de (literaire) normen van de tekst moeten in hun waarde gelaten worden’. Een andere regel luidt: ‘De hertaler zou moeten proberen de onderliggende literaire structuren van een tekst te ontbloten en die te respecteren in zijn hertaling’. ‘Respecteren’ en ‘in zijn waarde laten’ zijn zulke vage opdrachten dat de hertaler alsnog kan doen wat hij wil. Deze regels zijn zo weinig concreet dat ze geen waarde hebben. Voor het herspellen geven Van Strien en Koppenol niet meer eisen dan dat de spelling ‘consequent’ moet zijn. Op deze manier kan de herspeller heel ‘consequent’ de hele tekst ondermijnen. Ook is het soms moeilijk om te zeggen of er nu hertaald of herspeld wordt. Als ‘boulant’ wordt verandert in ‘bouwland’, wordt er dan hertaald of herspeld? Hoe weet de lezer dan of hij een hertaling of een herspelling heeft gelezen? Als hertalen en herspellen zoveel problemen opleveren, zullen er weinig mensen zijn die een goed hertaalde of herspelde tekst kunnen


misch schrijven produceren. Met deze methoden zullen er dus vooral onverantwoorde en slechte versies van de klassieken op de markt komen. Zowel het herspellen als het hertalen is dus gelijk aan onnodige moeite, omdat het feit dat de historische werken minder gelezen worden, niet logischerwijs een probleem

is. Daarbij komt dat het zonde is om de originaliteit van een werk weg te nemen en dat zowel het hertalen als het herspellen zo moeilijk is, dat er vooral slechte teksten zullen verschijnen. Laat het dus gewoon bij het oude!

Bowi van Onna Hertalen: een uitzichtloze missie Het is treurig gesteld met de lezersaantallen van de Nederlandse klassieken. Een volksstemming heeft uitgewezen dat er slechts één boek van voor de 20ste eeuw in de top 10 Nederlandse boeken aller tijden staat: Max Havelaar van Multatuli welteverstaan, die overigens na De ontdekking van de hemel (Harry Mulisch) en Het huis van de moskee (Kader Abdolah) op de derde plaats eindigde. Heeft men daadwerkelijk zo weinig baat bij klassieke Nederlandse werken? Of moeten we de klassieken via heruitgave toegankelijker maken voor de lezer? Er zijn meerdere uitgeverijen die zich aan deze opdracht wagen. Deze heruitgaven zijn meestal herspeld, niet hertaald. ‘Het publiek laat zich echter niet winnen’, aldus Ton van Strien en Johan Koppenol. Marita Mathijsen pleit voor een ‘radicale ommezwaai’: alle heruitgaven van Nederlandse klassieken moeten hertaald worden. Is dit wel een verstandige keuze? Moeten onze Nederlandse klassieken hapklaar gemaakt worden voor de lezer door middel van hertaling? Mijns inziens is hertalen ronduit overbodig en onverstandig. De Nederlandse klassieken moeten zeker niet hertaald worden.   Ten eerste maakt de hertaling van teksten de lezer lui, aangezien de teksten makkelijker te begrijpen worden. Volgens Marita Mathijsen willen lezers ‘comfortabele omstandigheden bij het lezen van een historische tekst’. Daarbij stelt Mathijsen: ‘Maak het de lezer makkelijk, anders haakt hij af nog voor hij goed en wel begonnen is.’ De vraag die je kunt stellen is: wil je toegeven aan de eisen van de lezer? Als je toegeeft aan de eisen van de lezer, dan worden de teksten bij voorbaat makkelijker; hij of zij krijgt namelijk het

liefst een zo simpel mogelijke tekst voorgeschoteld. Door teksten makkelijk en hapklaar te maken door middel van hertalingen en aan de eisen van de lezer te voldoen, wordt de lezer lui.   Ten tweede raakt het Oudnederlands in vergetelheid door de hertaling van boeken. Wanneer de lezer niet meer in aanmerking komt met onze voorgaande vormen van het Nederlands, dan raakt de lezer vervreemd met het Oudnederlands. Als je niet regelmatig geconfronteerd wordt met de oude taal dan is het alles behalve herkenbaar wanneer je wel met het oudere versies van het Nederlands geconfronteerd wordt. Het Oudnederlands wordt volledig vervreemd door hertaling; het wordt een geheel nieuwe taal. Bovendien zullen versies van boeken in de oorspronkelijke taal ontzettend moeilijk te verkrijgen zijn als deze hertaald worden uitgegeven. Je zult tussen de meest stoffige bibliotheekplanken moeten zoeken naar een oorspronkelijke versie van een boek. Verwacht niet dat een gemiddelde lezer nog naar de bibliotheek zal gaan om de ‘oude’ versie van het boek te zoeken als er een hertaalde versie in het modern Nederlands klaar ligt in een willekeurige boekhandel. Door vervreemding met onze verouderde taal en de aantrekkelijkheid van hertaalde versies van boeken raakt het Oudnederlands in vergetelheid. Hoe durft Marita Mathijsen, neerlandica haarzelf, te pleiten voor hertaling en zodoende het historisch Nederlands in gevaar te brengen? Dat je het de lezer gemakkelijker wilt maken, is nog enigszins te begrijpen, maar voor een vervreemding zorgen bij de lezer gaat wel erg ver. Marita Mathijsen zal zich moeten afvragen of het

verstandig is om de inhoud van de literatuur op hogere waarde te schatten dan de Nederlandse taal op zich.   Tot slot is er geen doelgroep voor hertaalde Nederlandse klassieken. Ton van Strien en Johan Koppenol zijn reëel en stellen dan ook dat ‘veel lezers er nooit zullen zijn’. De doelgroep van de Nederlandse klassieken is er klaarblijkelijk één die zich voor oude literatuur interesseert. Waarom zouden heruitgaven van de klassieken in zulke beperkte oplages uitgegeven worden? Alleen lezers die zich daadwerkelijk interesseren voor Nederlandse literatuur lezen deze klassieken, maar zitten niet te wachten op een hertaalde uitgave in het modern Nederlands. Dan kan Marita Mathijsen wel roepen dat onze klassieken niet toegankelijk genoeg zijn en makkelijker leesbaar moeten worden door middel van hertaling, de doelgroep die Marita Mathijsen hiermee wilt bereiken, zal onze klassieken hoogstwaarschijnlijk hertaald alsnog niet lezen. De lezer die niet de moeite neemt onze klassieken te lezen heeft er dus klaarblijkelijk geen interesse ervoor. Zieltjes winnen aan de hand van hertalingen zal dus allesbehalve zijn vruchten afwerpen.   Het mag duidelijk zijn dat het hertalen van de Nederlandse klassieken allesbehalve een goed plan is. Ten eerste omdat hertalingen de lezer lui maken. Ten tweede omdat het Oudnederlands in vergetelheid raakt. En tot slot is er geen doelgroep voor hertaalde Nederlandse klassieken. Laat de gemiddelde luie lezer lekker Saskia Noort of Kluun lezen. De gemiddelde lezer wil sensatie, snelheid, en vermaak. Dat zullen ze helaas niet vinden in Nederlandse klassieken, ook niet wanneer deze vertaald zijn. Het is nu eenmaal een feit dat onze klassieken slechts de aandacht trekken van lezers die van literatuur houden en hun klassiekers willen kennen. Wat dat betreft is het goed dat het kaf van het koren gescheiden wordt. Stel je voor dat we hertaalde Nederlandse klassieken in dezelfde hoeveelheden in de boekenwinkel zouden aantreffen als de boeken van Kluun. Het zal pijnlijk zijn om te zien dat de boeken van Kluun aan de lopende band verkocht worden, terwijl de stapels van onze Nederlandse klassieken onaangetast blijven liggen. Of zal ons, neerlandici, dit niet bekommeren? *Voor de overzichtelijkheid zijn de voetnoten en correcte bronverwijzing weggelaten. In de originele opdracht waren deze wel aanwezig.

absint nummer 3 — 2011

19


profiel

Lisa van Campenhout

Gert Vlok Nel In september en oktober 2011 verbleef de Zuid-Afrikaanse auteur Gert Vlok Nel als artist in residence in Nijmegen. In Absint een portret van deze bijzondere dichter en muzikant. Foto’s: Nadine Ancher

Zonder een goed geoliede PR-machine ben je als schrijver tegenwoordig verloren. Om eruit te springen in de literaire wereld dien je te provoceren in De Wereld Draait Door, Facebook-pagina’s op te richten voor je hoofdpersonages of je gedichten in felle kleurtjes op een welbezocht kruispunt te projecteren. Niets van dit alles voor dichter en muzikant Gert Vlok Nel. Waar de meeste schrijvers continu bezig zijn om zichzelf in de schijnwerpers te krijgen, lijkt hij hier niets voor te doen. Hij werkt maar zeer zelden mee aan interviews en heeft zelfs geen website waar informatie over zijn werk te vinden is. Ondanks dit alles en ondanks het feit dat hij sinds 1993 maar één dichtbundel en één album uitbracht, heeft hij in zowel ZuidAfrika als Nederland een trouwe schare fans. De in 2006 verschenen documentaire Beautiful in Beaufort-Wes bevestigt het beeld van Gert Vlok Nel als mediaschuwe, bescheiden man. In deze bijna een uur durende documentaire zie je hem slechts momenten voorbij komen. Hij leest een gedicht voor of speelt op zijn gitaar. Geen enkele keer vertelt hij iets in de camera, zoals de andere personen die in beeld komen doen. Wel komen zijn vader en andere dorpsgenoten

aan het woord. Zij vertellen over het vaak harde leven in Zuid-Afrika. Alleen meneer Nel praat over zijn zoon. Hij vertelt hoe hij al voordat hij naar de kleuterschool ging zangtalent bleek te hebben. Gert is verlegen, is zijn vaders verklaring voor het feit dat Gert Vlok Nel weinig behoefte heeft aan publiciteit. Hij treedt liever niet op de voorgrond – iets wat hij volgens de oude man best wel wat vaker zou mogen doen.   Gert Vlok Nel is geboren in 1963 in Beaufort-West, een plattelandsdorp dat midden in de Karoo-woestijn in Zuid-Afrika ligt. In deze streek wonen voornamelijk arme, blanke arbeiders. Zuid-Afrika, het land waar de Apartheid tot 1990 een feit was, speelt een belangrijke rol in zijn werk. Gert Vlok Nel verwijst zelden direct naar de rassenproblemen die hij ongetwijfeld heeft meegekregen of naar de politieke situatie in het land. In plaats daarvan staat zijn jeugd centraal. Het armoedige arbeidersbestaan in het dorre en droge landschap van dit deel van ZuidAfrika is voelbaar. In een decor van bergen, woestijn en spoorwegen vertelt hij over zijn familie, verloren liefdes en het leven in een dorp. Veel gedichten zijn anekdotisch geschreven vanuit het perspectief van een kind:

Moenie so vloek nie het Ma gesê, ‘oom Jakkie Is oom Jakkie.’ en Pa was Pa. ‘Pa is ons pa, Ma,’ het ons gesê, dalk. oom Jakkie is my broer (Ma). ‘maar Pa is jou man, Ma.' ja. Ma was so oud, afgeskei. So 40. ‘die berg brand, het julle gesien?’ ja Ma. de buistenste verband, het ek dit gesien‘nee,’ skryf ek. (‘De positie aan het einde van’. Uit: Om te lewe is onnatuurlik)

20

absint nummer 3 — 2011


En jy was beautiful in Beaufort-Wes en ek was so verskrik en verskriklik lief vir jou en jy het op grafte en op treine en op Ford Fairlaine se agterseats gevry en nou is jy en jou man both computer analysts en laas winter you tried to slit your wrists en nou kan jy nie meer slaap nie (‘Beautiful In Beaufort-Wes’. In: Beaufort Wes Se Beautiful Woorde)

In 1993 verschijnt zijn eerste en enige dicht-bundel, Om te lewe is onnatuurlik. Deze bundel is in Zuid-Afrika direct een groot succes en wordt bekroond met de Ingrid Jonker-prijs. Dit komt niet in de laatste plaats omdat hij iets nieuws biedt: een blanke dichter die niet uit de rijkere middenklasse komt, maar uit de arbeidersklasse. Daarnaast baart hij opzien met zijn stijl. In plaats van

correcte Afrikaanse taal maakt hij gebruik van een soort telegramstijl, met consequente afkortingen en tekens als & en )). De invloed van Gert Vlok Nel is in Zuid-Afrika zo groot geweest, dat de generatie dichters die na hem kwam veel van deze stijl heeft overgenomen.   Ook in Nederland blijft de bundel niet onopgemerkt. Gerrit Komrij neemt in 1999 maar liefst acht gedichten van Gert Vlok Nel op in zijn bloemlezing De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten. In 2007, een jaar nadat de documentaire over Gert Vlok Nel door de VPRO wordt uitgezonden, verschijnt er in Nederland een editie van Om te lewe is onnatuurlik met de Nederlandse vertaling naast de oorspronkelijke tekst en enkele annotaties die plaatsen en gebeurtenissen verklaren.   In deze jaren groeit zijn populariteit in Nederland en treedt hij meerdere keren op in zalen als de Melkweg en Paradiso. Want naast dichter is Gert Vlok Nel voornamelijk muzikant. Zijn eerste en tot nu toe nog enige album Beaufort Wes Se Beautiful Woorde verscheen inmiddels al weer dertien jaar geleden, maar heeft voor de liefhebbers nog niets aan waarde afgedaan. De muziek van Gert Vlok Nel is rustig en ingetogen en hij

zingt in hetzelfde poëtische Afrikaans als zijn gedichten (zie boven).   In september en oktober van dit jaar verbleef Gert Vlok Nel als artist in residence in Nijmegen. Hij is hiermee de tweede gast van dit project, dat in leven is geroepen om de kunst en cultuur in Nijmegen te promoten. Zijn verblijf werd georganiseerd door Literair Productiehuis Wintertuin, een bedrijf dat kruisingen maakt tussen literatuur en andere kunstdisciplines – in het geval van Gert Vlok Nel zijn dat zijn gedichten en muziek. Bovendien heeft hij in het Besiendershuis, het pand in Nijmegen waar hij verbleef, een aantal tekeningen van Nijmegen gemaakt die ter plaatse zijn geëxposeerd. Daarnaast houdt hij zich voornamelijk bezig met het schrijven van poëzie en het opnemen van zijn tweede album. En ook niet onbelangrijk: nu hij weer in Nederland is, doet hij zijn Hollandse fans de eer aan om op te treden op poëzie-events. Zo ook op iPoetryLive, een initiatief van Het Poëziecircus, de Utrechtse stichting die onder meer het Nederlands kampioenschap Poetry Slam organiseert. Op deze avond treden er verscheidende bekende en minder bekende dichters op. Gert Vlok Nel speelt enkele nummers, enkel geflankeerd door

absint nummer 3 — 2011

21


Lisa van Campenhout

profiel (vervolg)

‘Ook al blokkeert de lange persoon voor je het zicht op de vertaling, het Afrikaans klinkt mysterieus genoeg om er van te kunnen genieten.’ Schalk Joubert met zijn vijfsnarige basgitaar. Zelf speelt hij op gitaar en mondharmonica. De muzikanten hebben hun jas al aan. Komt het door de kou in de zaal, of hebben ze zoveel haast om na het spelen direct te kunnen roken? Gert Vlok Nels vriendin Tanja Erasmus zorgt ervoor dat de juiste Nederlandse vertalingen op een scherm worden geprojecteerd – voor wie niet bekend is met het Afrikaans is er namelijk weinig te begrijpen van wat hij zingt. Het ene moment lijkt het Nederlands, dan weer Engels, vervolgens een kruising en dan weer niets van dit alles. Het hindert niet. Ook al blokkeert de lange persoon voor je het zicht op de vertaling, het Afrikaans klinkt mysterieus genoeg om er van te kunnen genieten.   Na het optreden lijkt Gert Vlok Nel allesbehalve verlegen, in tegenstelling tot wat je zou verwachten op basis van zijn imago. Met een groep vrienden en kennissen – een mix van Afrikaners, Nederlanders en Engelsen – praat hij voluit, in een taal die afwisselend Nederlands en Engels lijkt te zijn. Verlegen, mediaschuw? Je zou het niet geloven, zo ontspannen als hij praat over bekende voetballers en naamsveranderingen, ondertussen het ene sjekkie na het andere rollend.

22

absint nummer 3 — 2011

Hij is bijna klaar met het opnemen van zijn tweede album. Dat wordt ook wel tijd, vertelt een vriend van hem. Hij speelt nu al zo lang dezelfde nummers. Niet dat het opvalt – waar andere artiesten gek worden dat hun eerste hit keer op keer gehoord moet worden, lijkt Gert Vlok Nel er geen moeite mee te hebben zijn repertoire te herhalen. Een week later treedt Gert Vlok Nel weer op tijdens een voor hem georganiseerde tribute night. Op deze avond dragen verschillende dichters werk van en over hem op voordat hij zelf het podium betreedt. Het is zijn laatste performance voor hij weer naar Zuid-Afrika vertrekt.   De avond is vol met lof over Gert Vlok Nel, zowel over zijn persoon als zijn werk. Opvallend is dat ook hier wordt verwezen naar zijn schuwheid. Zo vertelt de burgemeester van Nijmegen dat Vlok Nel weliswaar ontzettend vriendelijk is, maar ook de moeilijkste te interviewen man is die hij ooit heeft ontmoet.   Maar kan hij ervan leven, met slechts zo weinig uitgebrachte bundels of albums en geen mediaoptredens? In een loopbaan van bijna twintig jaar heeft hij één bundel en één album uitgebracht. De meeste artiesten

zouden hier niet mee weg komen. Kennelijk lukt het Gert Vlok Nel wel, al is hij er nooit rijk van geworden. Onder muzikanten en dichters in Zuid-Afrika wordt hij zeer gewaardeerd, maar commercieel succes heeft hij nooit gehad. Integendeel: het hierboven al aangehaalde Beautiful in Beaufort-Wes werd, zonder Gert Vlok Nels toestemming, gecoverd door een popzanger die er een grote hit mee scoorde. Van de opbrengsten heeft Vlok Nel nooit een cent gezien.   Het blijft frappant dat hij met zo weinig middelen zoveel trouwe fans heeft. Hij heeft een bijzondere positie in de Afrikaanse literatuur omdat hij een niche vormt, in Nederland lijkt het vooral de documentaire van Walter Stokman te zijn die zijn succes heeft veroorzaakt. Ze zeggen altijd dat succes in de literaire of muzikale wereld meer een kwestie is van marketingstrategieën en een beetje geluk dan van talent. Kennelijk heeft Gert Vlok Nel genoeg aan de laatste twee ingrediënten. Gert Vlok Nel, Het is onnatuurlijk om te leven. Gedichten. Uitgeverij Podium, 2007. Gert Vlok Nel, Beaufort Wes Se Beautiful Woorde.


recensie

Daan Doesborgh

Borges - Alle gedichten De meesten kennen Jorge Luis Borges alleen of voornamelijk van zijn romans en korte verhalen. Vooral de verhalenbundel De Aleph wordt tot de grootste werken in de wereldliteratuur gerekend. Door een erfelijke oogkwaal werd Borges echter geleidelijk steeds blinder, tot hij uiteindelijk helemaal niets meer zag. Het is in deze fase van zijn leven dat de poëzie voor Borges meer op de voorgrond trad. Gedichten kon hij eenvoudig dicteren en zo toch actief blijven als schrijver. Deze gedichten zijn nu in een lijvige uitgave met een luxe stofomslag en twee leeslinten uitgebracht. Tijdens een lezing in De Balie in september vertelden vertalers Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer dat het een enorm karwei is geweest om deze gedichten te vertalen, een proces waar vele correctierondes en herzieningen bij kwamen kijken en waar ze jaren aan bezig zijn geweest, maar

ook een prestatie waar de Nederlandse lezer ze tot lengte in dagen dankbaar voor mag zijn. Helaas is mijn kennis van het Spaans onvoldoende om de vertalingen aan een vergelijking met het telkens op de naastgelegen pagina afgedrukte origineel te onderwerpen, maar de gedichten die ik in het Nederlands lees zijn stuk voor stuk prachtig.   Met de nodige voorzichtigheid durf ik te stellen dat ik de metaforiek van Borges soms wat eenduidig vind: in haast elk gedicht komt een zwaard of dolk om te hoek kijken (middels een beproefde empirische methode sla ik het boek willekeurig open en oogst “bij Dido het zwaard en de ashoop na de brand”, “daar verschijnen al de dolken”, “in het heiligdom bevindt zich een zwaard”), en ook rozen, graven en de maan zijn zelden ver te zoeken. Maar Borges komt er mee weg. Treffend is zijn gedicht waarin hij een

paard beschrijft: het paard, ’s ochtends in de schaduw van perzikbomen staand, wordt op subtiele manier beschreven en blijkt dan aan het einde van het gedicht óók nog eens in een droom van Alexander de Grote te staan. Zo speelt Borges voortdurend met de schaal van de dingen die hij beschrijft: grote dingen worden klein en vice versa, hij haalt er de sterren en het heelal bij, en net zo makkelijk veulens in een wei of de trekken van iemands gezicht. Wat een aanwinst voor Nederland dat ook lezers die het Spaans niet machtig zijn nu in één band van gedegen vertalingen van al zijn poëzie kunnen genieten, en desgewenst, zoals ik dat al vaak gedaan heb sinds ik het boek in mijn bezit heb, zachtjes maar volledig niet-begrijpend het Spaanse origineel op kunnen lezen, de ogen dicht zoals de blinde oude Borges, genietend van de klank, een lijvig boek in de handen.

Illustratie: Atte Jongstra

Een kapitaal huzarenstuk

absint nummer 3 — 2011

23


Elfie Tromp

De Palestijnen van Rotterdam Ik zat tegenover De Palestijnen van Rotterdam. De ene was kaal op een volle baard na. Hij droeg een V-hals, om zijn nek een rozenkrans. De ander was bleek, met een kop vol krullen en slechte tanden. Ze dronken cola en zochten hulp bij hun PR. Daarom zaten ze bij mij aan tafel. De kale had mij gebeld. ‘Jij bent toch goed met woorden?’, had hij gevraagd.   De Palestijnen van Rotterdam, die naam beloofde wat. Ik hoopte op bezeten mannen met visioenen van glorierijke hemelen en mierzoete utopieën. Mensen die met glans en gloed ergens voor stonden. Die me zouden kunnen overtuigen te geloven in iets dat groter was dan mijzelf. Ik was al lang niet meer verrast.   De baard nam een grote slok en sloeg toen met zijn vuist op tafel. De rozenkrans om zijn nek slingerde. ‘Wij stijgen boven de trutpolitiek en religieuze non-feestdagen uit. Wij strijden voor het goede doel, godverdomme.’ Een heethoofd. Dit begon goed. Krulkop voegde daar aan toe: ‘Wij zijn de nieuwe generatie. We komen ze een poepie laten ruiken.’ Ik schreef op: poepie. ‘Wat is jullie doel?’, vroeg ik. Krulkop boog zich naar mij toe en zei: ‘Ons doel is vrouwvriendelijk.’ Ik noteerde vrouwvriendelijk onder het kopje unique selling points op mijn notitieblok en omcirkelde het. ‘Onze beweging is meer een lifestyle dan een rigide geloof, of zo. We richten ons op feesten. Debatten en zondagochtenden zijn passé. Onze bijeenkomsten zijn events. Iedereen wil erbij zijn. Life is a party, weetjewel?’ Hij knikte veelbetekenend naar mij. ‘En hoe is dat vrouwvriendelijkheid?’, vroeg ik. ‘Op feesten wordt gedanst en dansen is sexy. Vrouwen zijn sexy en houden van dansen en daarom zijn wij vrouwvriendelijk’, legde de baard uit. ‘Maar dan zijn toch alle feesten vrouwvriendelijk?’, vroeg ik. ‘Zelfs bunga-bunga-parties.’ Krulkop gaf me een grijns met tanden. Ik streepte vrouwvriendelijk weer door. De baard nam het woord. ‘Wij zijn de Palestijnen van Rotterdam. Wij strijden voor het goede doel!’

24

absint nummer 3 — 2011

primair proza (1) ‘Dat heb je al gezegd.’ Hij negeerde mij. ‘Politiek is niet langer jaknikken in een pak achter een tafel. Geloof heeft niks te maken met rijmpjes uit je kop leren. Het gebeurt dansend op een beat. Zo raak je de mensen. Zo krijg je ze mee. Daar krijg je de inzichten. Goede muziek, een uitgebreide bar, visuals, art, dj’s, you name it! Geen kopzorgen meer over waar je voor staat, over normen en whatever, gewoon met de flow meegaan, snap je?’ Ik schreef op: feest. ‘Je vergeet de crêpes’, fluisterde Krulkop. ‘En we verkopen crêpes.’ Crêpes. Wanneer had ik die voor het laatst gegeten? ‘Goed idee, crêpes’, zei ik. ‘Thanks, spanks’, zei de baard en hij stond op. Zijn zware lijf wierp een schaduw over mij. ‘Wij zijn tegen de egocultuur. Wij zijn niet belangrijk. Het gaat om ons feest.’ Egocultuur. Dat klonk goed. ‘Wat is dat, egocultuur?’ De baard woelde door zijn kinhaar. ‘Ego...’, zei hij, ‘is van ik ben ik en jij bent jij. Maar het maakt niet uit, weetjewel. Uiteindelijk willen we knallen met elkaar.’ ‘Is dat de boodschap?’ ‘Ja, maar het is veel meer dan dat.’ ‘Wat is de boodschap nu precies?’ Door het crêpesidee had ik trek gekregen. Ik hoopte dat we snel klaar zouden zijn. Ik had nog verse bokkenpootjes in de keuken staan. ‘Wij zijn de Chemical Brothers van Rotterdam’, oreerde de baard. Krulkop trok aan zijn mouw. ’Ik vind de Chemical Brothers niet zo tof, yo.’ ‘Dan zijn we de Daft Punk van Rotterdam, maakt mij het uit’, beet de baard hem toe. ‘Ik dacht dat jullie de Palestijnen van Rotterdam waren?’, zei ik en ik onderdrukte een hongergeeuw. ‘We zijn de mofo underdog!’, schreeuwde de baard het uit. ‘Mofo?’, vroeg ik. ‘Motherfucking’, zei krulkop zacht. Ik knikte en schreef op: mofo. ‘Dus jullie hebben geen geloofsovertuiging?’ ‘Music is my religion’, sprak de baard plechtig. Was dat niet een liedje van Moby? ‘Dus jullie hebben geen écht geloof?’ De baard keek me beledigd aan. Ik voelde een lichte teleurstelling opkomen, maar gelukkig dacht ik al snel weer aan de bokkenpootjes. Ik moest ze hebben. Nu. Ik wilde ze desnoods delen.

‘Hebben jullie trek in een bokkenpootje?’, vroeg ik. De Palestijnen keken me glazig aan. ‘Ik heb verse van de bakker.’ Ze schudden vaag van nee. Jammer. Het zou onbeleefd zijn om ze voor hun neus op te eten. Ik moest dit uitzitten. De baard ging door over de kracht van muziek. Hij wilde iets over de geheime boodschap van ritmiek zeggen, maar raakte afgeleid door een vlieg die op tafel landde. De baard viel stil en boog zich naar het beestje. Gelukkig werd Krulkop ook ongeduldig. Hij dronk zijn glas leeg en keek op zijn horloge. ‘Kun je zo vooruit? We hebben straks een afspraak met onze stylist en we moeten onze decorbouwer nog briefen.’ Ik bekeek de woorden die ik had opgeschreven: poepie. vrouwvriendelijk. feest. egocultuur. crêpes. mofo. ‘Ja, hier kan ik wel wat mee’, loog ik en de Palestijnen stonden op. ‘We zien wel wanneer je het af hebt, maar we moeten het morgen hebben’, zei de baard. ‘Wat voor tekst wil je dat het wordt?’ Een stilte viel. De mannen keken elkaar aan. ‘Een persbericht?’, stelde ik voor. ‘Ja, zoiets en ook een stukkie voor onze Facebook’, antwoordde Krulkop. Ik schudde hen de hand. Teleurgesteld bleef ik achter. Ik had niets nieuws gehoord. De wereld was nog altijd voorspelbaar en stijf. De nieuwe generatie had nog steeds niets te melden. Ik werd er bijna treurig van. Gelukkig had ik bokkenpootjes. Elfie Tromp schrijft verhalen en maakt theater. Ze heeft een literair tijdschrift opgericht en een naam die haast een pseudoniem lijkt. www.elfietromp.nl

Eschatologie Ik ben een taxidermist. Dat is een ander woord voor iemand die dieren opzet. Van nagelaten cavia’s tot aangereden herten: ik zet ze op en doe dat met plezier. Mijn vader en opa waren ook dierenopzetters. Van hen heb ik ook het vak geleerd; hoe je de huiden vilt en stroopt, hoe je arseen toepast zonder


primair proza (2) dat het de pels van het dier doet wegsmelten en hoe je aan de hand van het kadaver een kunststof mal vervaardigt. Het orgaanvlees dat ik uit de dieren haal voer ik aan mijn drie honden. Het vlees dat niet op het kauwen van hun kiezen reageert rot weg in mijn achtertuin en houdt mensen op een goede afstand.   Ik plas nu al 26 dagen bloed. Dat is iets anders dan bloed in je urine hebben. Dat heb ik namelijk vroeger wel eens gehad toen ik in elkaar was getrapt en een scheur in mijn blaas had opgelopen. Dan schrik je eerst, maar maak je er al snel een spelletje van: ’S ochtends is je urine oranje, in de avond meestal juist lichtroze. Nu plas ik letterlijk bloed. Het is donkerrood en stroperig, zoals bloed eruit ziet als het in een reageerbuisje zit na het bloedprikken, of als het uit een diepe snee in je scheenbeen druppelt.   Ik droomde vannacht dat Maria aan mijn bed stond en mij vertelde dat ik belangrijk was voor de wereld. Ik heb haar daarna verkracht in haar slaap. Ik ben enorm misselijk wakker geworden, maar met een niet te vermijden opgetogen gevoel. Mijn ogen zijn sinds de droom doorlopen van bloed en ze steken. Mijn vingertoppen tintelen en prikken als ik iets moet pakken van een hoge plank in de kast.   Het is een vreemde gewaarwording om je lichaam zo te zien aftakelen. Lichamelijke aftakeling is meestal een heel traag proces, je wordt ouder, en zo traag als het ouder worden verloopt, gaat ook je aftakeling. Of je wordt geschept door een vrachtwagen, dan ben je meteen klaar. Dit is iets anders, ik zit er tussenin. Mijn lichaam wordt slechter met de dag, maar ik ben 43.   Vanochtend werd ik wakker met een prikkende geur in mijn neus. Als taxidermist herken ik deze geur natuurlijk meteen als de geur van bloed. Ik wilde aan mijn gezicht voelen, maar keek naar mijn handen. Op elke palm had ik een grote, rauwe wond. Vers bloed sijpelde over opgedroogd bloed, de randen van de wonden waren ruw, alsof mijn palmen beestachtig waren opengescheurd.   Ik besloot dat dit het juiste moment was om de dokter te bellen. Ik liet mijn voeten op de koude slaapkamervloer zakken, verschoof mijn gewicht naar mijn benen om op te staan, en viel voorover. Ik keek naar mijn bed. Een dun straaltje bloed sijpelde vanaf het voeteneinde op de grond. Mijn voeten waren twee klompen rood vlees. Ik hees me omhoog aan de tafel en draaide het nummer

van mijn huisarts. ‘Dokter,’ zei ik, ‘vannacht heb ik de stigmata ontvangen.’   Het was druk in de wachtkamer. Het viel me op dat de wachtkamers van dokters zonder uitzondering in jaren '90-stijl opgetrokken zijn, waar tandartsen veeraleer de neiging hebben met hun tijd mee te gaan. Welke conclusie ik hieraan moest verbinden wist ik niet, ik begon inmiddels wat licht in mijn hoofd te worden. In ieder geval trok ik bekijks in de wachtkamer. Ik had mijn handen in theedoeken gewikkeld, rode vlekken groeiden langzaam op het blokjesmotief, en ook mijn schoenen vlekten. Ik ging naar de wc, niet omdat ik naar de wc moest, en ook niet omdat ik mijn benen even wilde strekken, want lopen was, na even proberen op mijn slaapkamer, niet onmogelijk maar wel zeer pijnlijk gebleken. Ik ging naar de wc om in de spiegel te kijken of ik al bleek zag. Ik zag meer dan bleek.   Ik weet niet hoeveel tijd er verstreken was in de tussentijd, maar het eerstvolgende dat ik me herinner is het vertrouwde gezicht van mijn huisarts, dokter Goldman. Hij vroeg wat er aan scheelde, en ik wikkelde de theedoeken van mijn handen af. De huid rond de wonden was gezwollen en glom een beetje. Het bloeden was verminderd, goddank, maar geheeld waren mijn handen ook niet te noemen. De dokter bekeek mijn handen voorzichtig en zei toen, tot mijn verbijstering, dat hij geen reden zag me door te verwijzen. ‘U hebt zich bezeerd. Dat is geen reden om de dokter te bellen.’ Ik liet mijn voeten zien en keek de arts verontwaardigd aan. ‘Meneer Weijlen, u moet voorzichtiger zijn als u gaat klussen, dat is het enige medische advies dat ik u bieden kan. U verdoet mijn tijd, koop een doosje pleisters en ga naar huis.’   Woedend zat ik in mijn woonkamer. De lederen fauteuil waar ik zo graag in zit lag oncomfortabel rond mijn rillende lichaam. Ik voelde dat ik elk moment aan bloedarmoede kon bezwijken, en deze arts had me naar huis gestuurd. Ik zon op wraak en bedacht een geniaal plan. Ik moest en zou het hem betaald zetten, die schoft. Ik stap met mijn verhaal naar de media, dacht ik, en dan zullen we nog wel eens zien of ik wel of geen reden had naar de dokter te bellen. De beste optie om stennis te trappen leek me Shownieuws, dus niet lang na het nemen van dit besluit had ik een medewerker van SBS6 aan de lijn. ‘Ik heb de stigmata ontvangen. U moet een reportage komen maken,’ zei ik. ‘Ik geloof niet dat ik u begrijp meneer, wat

Nanne M. van Speek

heeft u ontvangen?’ ‘De stigmata.’ ‘Wat zijn dat?’ Ik slaakte een zucht. ‘De kruiswonden, de wonden die Christus had aan het kruis. Ik heb gaten in mijn handen en voeten en een wond op mijn buik. In één nacht gebeurd.’ ‘Natuurlijk hechten we veel waarde aan uw bijdrage meneer Weijlen, maar uw verhaal klinkt niet als het soort verhaal waar we bij Shownieuws iets mee kunnen. Kunt u niet beter een dokter bellen?’ Woedend smeet ik de hoorn op de haak. Bittere tranen welden op achter mijn ogen. Een traan spatte op mijn broek. De vlek was rood.   Nu zit ik hier, in mijn woonkamer. Ik moet net even in slaap zijn gevallen. In ieder geval had ik al slapende nog meer bloed gehuild want de fauteuil en ik zaten onder. Dit kan niet lang meer goed gaan. Plotseling hoor ik mijn honden aanslaan, en komt er een geweldig lawaai van buiten. Net wat ik gebruiken kan, een deurwaarder zeker. Het kost me alle kracht die ik bezit om overeind te komen en naar de deur te strompelen. Ik sleep mijn lichaam als een groot stuk hout achter me aan. Leunend op de klink open ik de achterdeur, en deins van schrik achteruit. Midden op mijn gazon staat een grote braamstruik. Knetterend verschroeien de bladeren in een groot vuur, mijn honden rennen er blaffend omheen. Een geritsel in de struiken aan de rechterzijde van het grasveld doet Müller, de oudste van mijn Mechelse herders, opkijken. Een groot hert met een oplichtend kruis in het midden van zijn imposante gewei stapt, de honden negerend, rustig het grasveld op. Dan schiet een heftige pijnsteek door mijn oren, ik hoor een luid bazuingeschal. Ik zet een paar stappen in de richting van de braamstruik, en kijk om. Het geluid van brekend servies weerklinkt, en ik zie vier paarden in mijn woonkamer staan. Op hun rug grimmige ruiters. Een paard is wit, een ander rood, een derde paard is zwart en het vierde paard is grijs en uitgemergeld. Taxidermie is een vorm van eschatologie, en ik herken de paarden en hun ruiters dan ook moeiteloos. Vaag registreer ik een stekende pijn in mijn linkerarm. Ik voel mijn broek koud en nat worden als ik op mijn knieën val en diep wegzink in de door zon en maden gistende laag orgaanvlees die mijn achtertuin bedekt. Het voelt alsof een groot gewicht op mijn borst drukt. Gehinnik van een paard. Het beeld van een bloedrode zee. Een lam dat mekkert. Een leeg graf. Een gedekte paastafel. Het janken van mijn honden. Het zoemen van talloze vliegen.

absint nummer 3 — 2011

25


primaire poĂŤzie (1)

Sneeuw en zout Toen ik op straat lag sneeuwde het en werd er zout gestrooid en speelde de man voor de supermarkt met een glimlach om zijn mond door en daalde met de sneeuw en het zout de rust neer: Alles is er al. Er bestaan geen verborgen betekenissen, geen verborgen waarheden, enkel onopgemerkte wendingen, niet geziene mogelijkheden.

Wim Brands

26

absint nummer 3 — 2011


primaire poëzie (2)

Medelijden met de lezer Een boek? Van kaft tot kaft? Ik mis de kracht. Zelfs een gedicht mat nu al af. Ik denk dat ik me aan gedichten overat, zit maar te staren naar mijn boekenkast en lijd al maanden aan een reader’s block, zo hevig dat ik haast van letters kots. En dit gedicht dat geen gedicht wil zijn, dat op zijn rug ligt en geen daglicht krijgt, in godsnaam, wat moet ik ermee? Geef toch toe dat je steeds stroever woorden aan elkaar reeg, toen moe werd van je delicate geest, toen medelijden met de lezer kreeg. Dinsdag. De stad begluurt de stad. Niets doen. Niets willen doen. Dood van een jongensdroom. Eerzucht. Begeerte. Alles doorgebrand. Iets met verdwaasde hoogmoed, dunne roem en een goddelijk trauma dat ik niet noem.

Menno Wigman

absint nummer 3 — 2011

27


primaire poëzie (3)

Vacuüm Het uur is afgedraaid De wijzers smelten op je bord (Lijkbleek de lakens Waarop zij haar gloed aflegt Als grondrijpe appels)

Ik spuug in de soep Die mij geneeskrachtig en onverzekerd Van mijn kin drupt Ik kam met spijkers Mijn ijzerhaar

Markus Haringa

28

absint nummer 3 — 2011


primaire poĂŤzie (4)

Vergaten Toen ik nog geen naam had en mij bevond in ruimten waar alles alles vergat ik moest erdoor naar buiten Jij was heel dicht bij mij ziekelijk zorgzaam zwemmen we voelden ons vrij vergeten af te remmen eenzaamheid overviel ons trappen naar beneden ons, ons, ons, bons wij waren heden, verleden Ineen waren wij ter stonde door een ader des levens verbonden, het was zonde Ik vergat, het vergat tevens

Renate Guitink

absint nummer 3 — 2011

29


Jolanda van de Beld

themarecensie

De AKO Literatuurprijs Een groslijst, een tiplijst, een toplijst en ook nog een schaduwlijst. Wie niet een beetje bekend is met de AKO Literatuurprijs zal het spoor al snel bijster raken. In dit artikel zal een licht geworpen worden op de zes uiteindelijk voor deze prijs genomineerde boeken; de toplijst welteverstaan. De boeken waar het uiteindelijk om gaat.

30

absint nummer 3 — 2011

De AKO Literatuurprijs die jaarlijks wordt uitgereikt is de onderscheiding voor het beste Nederlandstalige literaire boek, fictie of non-fictie, dat is uitgegeven tussen 1 juli van het vorige jaar en 1 juli van het betreffende jaar. De winnaar wordt bepaald door een jury, dit jaar bestaand uit Ernst Hirsch Ballin, Maarten Dessing, Frank Hellemans, Toef Jaeger, Kathy Mathys en Fleur Speet. Uitgeverijen krijgen de mogelijkheid om boeken in te sturen en uit dit arsenaal aan boeken, rond de vierhonderd titels, wordt een groslijst samengesteld, gevolgd door een kleinere tiplijst die uiteindelijk weer uitgedund wordt tot de toplijst van de officieel genomineerden.   De AKO Literatuurprijs wordt wel gezien als de bekendste literaire prijs van Nederland door de media-aandacht die deze krijgt en door het feit dat het verbonden is aan de AKO, het grootste filiaalbedrijf in boeken en tijdschriften in Nederland.   In 2010 won Congo, het non-fictie, bijna biografische boek van David van Reybrouck de prijs boven de onder meer genomineerden Een soort familie van Kees van Beijnum en Sprakeloos van Tom Lanoye. Dit jaar vinden we op de toplijst een goede bekende van de AKO Literatuurprijs: Arnon Grunberg. Hij won in 2000 en 2004 met respectievelijk Fantoompijn en De asielzoeker. Dit jaar is Huid en Haar één van de genomineerden. Grunberg is de meester van de ‘Hofmees-ter’, om de hoofdpersoon uit de roman Tirza te gebruiken als synoniem voor het onbegrijpelijke en


gestoorde personage waar de boeken van deze auteur altijd om draaien. In Huid en Haar is dat in de persoon van Roland Oberstein, een econoom en gescheiden vader. Naast een vriendin in Amsterdam heeft hij een verhouding met een vrouw in de VS, waar hij zelf woont en werkt als docent economie en uiteindelijk zwicht hij ook nog voor de charmes van twee studentes. Op hun beurt hebben alle vrouwen en kennissen van Oberstein en hun aanverwanten ook hun idiote obsessies en perverse verlangens. Een absurd en ironisch boek over macht, liefde en seks, gezien vanuit het economische perspectief van de hoofdpersoon. Carmen Meuffels noemt in haar recensie op Recensieweb de kracht van het boek de herkenbaarheid van de personages. Hoe ongewoon ze zich ook gedragen, hoe verknipt ze ook af en toe lijken, er is iets herkenbaars in te vinden. In het juryrapport van de AKO Literatuurprijs wordt Grunberg geprezen om de manier waarop hij de actualiteit omzet in fictie, hoe de realiteit doorklinkt in zijn bizarre boek. Xandra Schutte – De Groene Amsterdammer – ziet echter een armoede in de beschrijvingen van alle personages. Volgens haar blijven het vlakke zetstukken in het spel van de auteur, waar-door ook het verhaal zelf vlak blijft en de lezer niet echt weet te raken en er geen genadeklap wordt toegediend. De AKO-jury noemt Grunberg een voortreffelijk stilist met onovertroffen dialogen, wat ook Xandra Schutte erkent. De dialogen zijn inderdaad bijzonder, soms onbegrijpelijk, vaak vermakelijk. Tussen datgene wat er toe doet, waar men echt over praat, zitten totaal triviale dingen geweven, zoals dat in gesprekken ook werkelijk gaat, maar alleen Grunberg is in staat om dit op een prachtige manier in geschreven taal te vatten en daarmee in sommige gevallen er nog een schepje ironie bovenop te doen. ‘En je dochter?’ ‘Nee, die heeft het minder. Die kan er beter tegen om alleen te zijn. Ik denk dat het een fase is. Ik denk dat iedere kind het heeft. Ruik je iets?’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Aan mij? Ruik je iets? Ruik je iets vreemds? Ik ben vergeten deodorant op te doen.’   Een auteur die ook nog niet zo lang geleden de Literatuurprijs binnensleepte is Jeroen Brouwers. In 2001 won Geheime kamers de prijs en dit jaar is Brouwers

genomineerd met Bittere bloemen. ‘Over hoe verval ook groots meeslepend en zelfs humoristisch kan zijn’, wordt in het juryrapport opgemerkt over het boek. ‘Taalmuziek’ is een andere treffende beschrijving van Brouwers’ proza en Jeroen Vullings – Vrij Nederland – noemde het ‘kunstig en rijk’. Elke zin is apart en vol aandacht vormgegeven, het boek ademt ingetogen precisie, terwijl het een groot thema weet te vatten. Julius Hammer is schrijver, rechter en politicus geweest, maar in Bittere bloemen slechts nog een oude man van éénentachtig. Wat betreft de actie in het boek voldoet een korte samenvatting: Julius Hammer vertrekt op een cruiseschip naar Corsica en hij ontmoet een oud-leerlinge van hem waarmee hij jaren geleden intiem contact had. Zij brengen een dag en nacht met elkaar door. Waar het om gaat is datgene onder de oppervlakte, de psyche van deze oude man. Hierin spelen het besef van zijn ouder worden, het verval, de naderende dood, kortom: vergankelijkheid, de belangrijkste rol. Geen nieuwe thema’s en ook geen zeer spannende verhaallijn, maar de verbanden die Brouwers door zijn roman weet te vlechten, in combinatie met het ‘burleske’ taalgebruik zorgen dat het boek een bijzondere beleving wordt. ‘Hammer ziet de gestalten van de olijfbomen die nu voorbijschrijden, waardig, oud, vol knoesten, wratten, bochels, soms gescheurd door de bliksem, en hij herkent zichzelf erin, alleen zal hij de eeuwen niet trotseren zoals deze majesteiten, evenmin als zijn geschriften, hij was als een rieten hoed in de bries, zijn oeuvre verdwijnt zoals het gefluit dat langs en in zijn oren suist.’   De laatste auteur die, inmiddels twintig jaar geleden, de Literatuurprijs al eens gewonnen heeft is P.F. Thomése. Dit jaar is hij genomineerd met de roman De weldoener, waar hij in 1991 met de verhalenbundel Zuidland won. Hoewel De weldoener alom positieve reacties uitlokte, is de roman niet zo gemakkelijk te duiden. Een liefdesgeschiedenis, een nieuwe visie op onze werkelijkheid, een verhaal over de obsessie voor een jong meisje of een vervoerende roman die hard aankomt; in besprekingen van dit boek worden verschillende aspecten uitgelicht. Het verhaal in de roman gaat over Sierk Wolffensberger, een weinig geslaagde componist die een meisje, Beertje, redt als zij zelfmoord probeert te plegen. Wanneer

hij haar heeft gered, besluit hij haar mee te nemen, ze hoort vanaf dan bij hem, hij heeft haar immers gered en in feite is ze daarmee aan een nieuw leven begonnen, met hem. De krankzinnigheid die uit deze gedachte spreekt pas bij Sierk, die nooit heeft kunnen bereiken wat hij wilde. ‘Zijn leven lang zit hij al gevangen in zijn eigen onvoltooidheid, met uitzicht op een heden dat onbereikbaar voor hem blijft. Hij hoopt dat zij een oplossing voor hem heeft, betoverend uit de damp oprijst en alles vanzelfsprekend maakt.’ Zodoende is ook De weldoener een boek dat gaat over psyche, er is weinig dialoog, veel overpeinzingen. Bijzonder is de aanwezigheid van de alwetende verteller die een extra dimensie aan het boek geeft, meteen vanaf het begin. ‘Een confronterende stijl’ wordt het in het juryrapport genoemd en volgens Arie Storm – Het Parool – werkt het vervreemdend. ‘De man over wie dit boek gaat is na lange omzwervingen teruggekeerd in de provinciehoofdstad H***.’   Een boek dat juist geen vervreemdende uitwerking wil hebben op de lezer is het genomineerde boek van Marja Pruis: Kus me, straf me: Over lezen en schrijven, liefde en verraad. Prachtig allitererend beschrijft de jury dit boek als een ‘excellente exerci-tie in enthousiasmeren’. Kus me, straf me is eigenlijk een essaybundel met enkele prozafragmenten die de gedachte en de inhoud van de in de essayvorm gegoten overdenkingen illustreren. Andersom zijn het de onderwerpen van de persoonlijke ontboezemingen die de fictiegedeeltes echt betekenis geven. ‘Dat maakt deze bundel zowel gedegen en vol diepgang als aangenaam licht; een zeldzame, eigenzinnige combinatie’ eindigt het juryrapport in dezen. Marja Pruis, zelf literair criticus bij De Groene Amsterdammer, wendt dit boek aan om schrijverschap – in het bijzonder als vrouw zijnde – de praktijk van het recenseren en het proces van lezen nader te bekijken en te bevragen. Haar stijl is helder, toegankelijk, humoristisch en in combinatie met haar enthousiasme en liefde voor literatuur in alle opzichten, werkt dit alles aanstekelijk.   Een geheel ander boek is genomineerde De Nederlandse maagd, geschreven door Marente de Moor. In eerste instantie lijkt dit gewoon een verhalende roman. Hoofdpersonage Janna is een achttienjarig meisje met

absint nummer 3 — 2011

31


talent voor schermen. De gebeurtenissen in het boek vinden plaats in het interbellum, wanneer Janna door haar vader naar een oude bekende van hem in Duitsland wordt gestuurd om hier een schermopleiding te volgen. Direct bij aanvang van het boek wordt duidelijk dat er iets is voorgevallen tussen Janna’s vader, een arts, en Egon von Bötticher, de maître. De nieuwsgierigheid van Janna slaat als vanzelfsprekend over op de lezer, maar het geheel kan ook doorgaan voor een vrij cliché avonturenboek. De historische plaatsing en de morele dilemma’s geven de roman uiteindelijk zijn uniciteit. ‘De roman belicht de Nederlandse neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog op een subtiele manier, die tot nadenken stemt’ is het oordeel van de jury. Ook wordt de roman in het rapport zowel een historische vertelling als een zogenaamde Bildungsroman genoemd. Dat laatste geeft weer aan dat de lezer met een psychologische roman van doen heeft, maar deze keer zonder intrigerend of kunstig taalgebruik. Het proza van De Moor is rechttoe recht-aan en ook wat dit betreft is de roman in zekere zin wat clichématig.   De laatst genomineerde roman is een debuut. Peter Buwalda is bekend als journalist en redacteur bij verschillende uitgeverijen en schreef als eerste roman Bonita Avenue. Deze werd in september van dit jaar direct al bekroond met de Academia Literatuurprijs. Het boek verhaalt over een familiedrama rond de innemende persoon van Siem Sigerius, oud-judoka, wiskundig genie, rector magnificus aan een universiteit in Twente en uiteindelijk minister van Onderwijs. Maar daarnaast zijn er een ontspoorde zoon, een tweede vrouw, een bloedmooie stiefdochter en haar psychotische vriend. Een man die meer dan geslaagd is in zijn leven, maar vastzit in de greep van een niet-perfect gezin dat zich tegen hem lijkt te keren. Bonita Avenue is een terugblik op de onvermijdelijke ondergang van al deze personages, waar de vuurwerkramp in Enschede in 2001 een grote rol bij blijkt te spelen. Het perspectief wisselt, flashbacks binnen flashbacks, vragen worden opgeworpen, suggesties gewekt en dat alles op een zo natuurlijke wijze dat de aandacht van de lezer 500 pagina’s lang niet afdwaalt. Het boek is overweldigend, het taalgebruik van Buwalda werkt daar aan mee: zijn schri-

32

absint nummer 3 — 2011

themarecensie (v) jfstijl is vlot en raak, helder en mysterieus tegelijk. ‘Vanaf dag één had [ze] vermoed dat er onder het glazuur van zijn Sigerius-verering zachte rotting schuilging. Er klopte iets niet. Hij leidde de aandacht van iets wezenlijks af (...)’ Vooral het feit dat deze debuutroman al zoveel allure heeft, is iets wat breed uitgemeten werd door critici, zoals ook Maarten Moll dat deed in Het Parool. Alle motieven en lijnen in het verhaal worden op een zeer geraffineerde manier bij elkaar gebracht, waarbij zowel taalgebruik als stijl en structuur een ondersteunende functie hebben.   Een stapel van zes zeer verschillende boeken, hoewel er misschien toch raakvlakken aan te wijzen zijn. Zo zou ik Bittere bloemen en De weldoener beiden kunnen typeren als romans waarin dialoog ondergeschikt is aan innerlijke monoloog, nadruk op de psyche van één persoon, indringend proza dat op een bijzondere manier is vormgegeven. Van Marja Pruis is het enige non-fictieboek dat genomineerd is dit jaar, hoewel dit eigen-lijk ook nog deels fictie bevat. In ieder geval staat het naar mijn mening apart van de rest. Op een bepaalde manier hebben ook De Nederlandse maagd en Bonita Avenue overeenkomsten: verhalende romans met een spannend plot dat de lezer wil ontrafelen, al steekt de tweede wat mij betreft wel ver boven de eerste uit door de taal, de stijl en de structuur en toch ook door het thema. Op die punten neigt Bonita Avenue meer naar Huid en Haar, actuele thema’s verweven in wervelend proza; daar zijn zowel Buwalda als Grunberg in deze romans zeer goed in. Voor de AKO Literatuurprijs zijn overeenkomsten natuurlijk niet van belang. In de verantwoording voor de nominaties door de jury staat in het rapport onder meer het volgende: ‘De jury heeft vooral gekozen voor onrustige boeken in onrustige tijden, voor het grote verhaal waarin onderwerp, vorm en stijl geslaagd samenkomen, boeken die de wereld vatten binnen de grenzen van een roman of essay.’   Wanneer ik dit criterium naast de gelezen boeken leg, denk ik dat met name Huid en Haar en Bonita Avenue hieraan voldoen. Kus me, straf me is wat betreft thematiek teveel toegespitst op het literaire wezen

en de praktijk ervan en is daarom minder een groot verhaal te noemen, hoewel de fictiegedeeltes het misschien nog iets weten te redden. De weldoener is niet zo toegankelijk voor een groot publiek en de vraag is of onderwerp, stijl en vorm hier wel geslaagd samenkomen en of het echt boeiend is. De Nederlandse maagd valt door de historische plaatsing wat uit de toon, weliswaar hebben we te maken met een onrustige tijd, maar met de actualiteit die Huid en Haar en Bonita Avenue vertolken, overstemmen zij het boek van De Moor. Bittere bloemen is wat thema betreft slechts gebleven bij ouderdom en vergankelijkheid, bovendien zou ik het zeker geen onrustig boek willen noemen. Onderwerp, vorm en stijl zijn wel op een zeer fraaie manier met elkaar samengebracht, maar naar mijn mening blijft het boek iets te beperkt, wanneer het criterium van het juryrapport wordt gehanteerd. Huid en Haar en Bonita Avenue zijn zodoende de romans die het meeste bevatten, het meeste onrust ademen, waar actualiteit moeiteloos wordt omgezet in boeiend proza. Beide boeken zijn stilistisch ontzettend sterk, hoewel ze daarin niet te vergelijken zijn. Naar mijn mening zal één van deze twee dit jaar de AKO Li-teratuurprijs gaan winnen. Bonita Avenue heeft weinig kritiek hoeven doorstaan, terwijl Huid en Haar nog wel flink op de korrel werd genomen, maar hieruit kunnen niet echt conclusies worden getrokken omdat elke recensent weer andere criteria hanteert. Mijn persoonlijke voorkeur gaat uit naar Bonita Avenue en gezien het feit dat we hier met een debuutroman te ma-ken hebben, vind ik dat het Peter Buwalda ook het meest gegund is.

Foto: Yves Otten

Jolanda van de Beld

Op 1 november jongstleden werd in het Scheepvaartmuseum bekend gemaakt dat Marente de Moor de AKO Literatuurprijs heeft gewonnen, tot grote ontsteltenis van onze recensente.


column

Marco Roelofs is zanger/gitarist/tekstschrijver en componist van punkband Heideroosjes. Met die band speelde hij inmiddels meer dan 1000 concerten door heel Europa, Japan, VS en Zuid-Afrika. Ondertussen studeerde hij journalistiek en (later) aan de kleinkunstacademie. Voor Absint verhaalt hij over zijn avonturen in Amsterdam en de wijde wereld.

Eén van onze tournees voerde ons naar het plastiek hart van de Amerikaanse entertainmentindustrie: Los Angeles. De Hi-the-roses from Holland traden op in Hollywood. Plaats van handeling was de vermaarde Roxy, een legendarische concertzaal gelegen aan de Sunset Strip: een lange, door palmbomen omgeven straat die ook vaak als achtergrond wordt gebruikt in films.   Ik was zoals dat tegenwoordig heet ‘siked’. Enigszins opgetogen liep ik de zaal binnen en vanaf de betonnen muren keken grote portretten mijn kant op. De entree was bedekt met prachtige livefoto’s van illustere artiesten die hier ooit optraden. Hardrocker Ozzy Ozbourne hing gebroederlijk naast reggaeheld Bob Marley. Geen kleine jongens die ons hier voorgingen. Met gepaste nederigheid keek ik naar de ingelijste kiekjes.   De ruimte backstage bleek voor een roemruchtige club als deze allesbehalve luxe. Drie smalle, muf ruikende kleedkamers met spiegels en één toilet-met-kapotte-deur voor alle artiesten. Daar zou menig hitparade-artiest in Nederland amok over maken bij het zaalmanagement. Zo niet in de Verenigde Staten. Daar blinkt alles aan de buitenkant maar niet aan de binnenkant.   Het tijdschema op de kleedkamerdeur meldde dat wij ons stulpje mochten delen met een brute hardcoreband. Gasten met een gewelddadige reputatie, zo had ik me laten vertellen. Terwijl ik in een groezelige bank neerplofte en probeerde te genieten van deze nieuwe bladzijde in mijn jongensboek, vloog de kleedkamerdeur open. Een groepje mannen walste zich een weg naar binnen. Even keken ze me verbaasd aan, totdat de achterste mompelde ‘yeah, it’s okay, that’s a dude of the other band’.   Ik twijfelde even. Zou ik opstaan om ze een hand te geven? Maar het groepje volstond met een achteloos ‘yo man, whazzup?’. De gast die voorop liep had een grote tatoeage die dwars over zijn gezicht liep. Een beetje zoals bokser Mike Tyson, maar dan nog groter. En lelijker. Hij glimlachte zijn nepgouden tanden bloot. Deze jongens vielen duidelijk in een andere categorie dan wij. Dit was een type gasten waar ik vroeger niet mee mocht omgaan van mijn moeder. Niet dat die zorgen reëel waren in de middenklasse dorpsbuurt waarin ik opgroeide. Drugsdealers en straathoeren behoorden bij ons niet tot de dagelijkse realiteit. Bij deze

Marco Roelofs

gasten lag dat duidelijk anders. Ik kende hun teksten en had interviews gelezen waarin ze spraken over hun gewelddadige leven. Deze gasten behoorden tot de blanke Amerikaanse onderklasse. White trash. Opgegroeid in verpauperde buurten waar geen politicus ooit naar omkijkt. Deze mannen maken boze muziek omdat ze een reden hebben om boos te zijn.   Met de gebruikelijke Amerikaanse luidruchtigheid smeten de mannen hun tassen neer en zetten wat gitaarkoffers in het kleine stukje vrije ruimte. Onopvallend probeerde ik de tattoos van het gezelschap te bestuderen. Handen, nekken en gezichten stonden vol. Het was moeilijk om nog te ontwaren of ze eigenlijk wel blank waren, zoveel inkt zat erop. Het groepje slenterde de kleedkamer uit, maar één gast kwam terug. Hij rommelde wat in zijn tas en liep neurotisch heen en weer voor de spiegel. Hij was gespierd, leek een kooivechter. Hij droeg een grote doek om zijn hoofd en was gekleed in een strak wit hemd zonder mouwen. Een wifebeater noemen ze die shirts in Amerika. Leek mij passend.   De woest ogende man keek opnieuw naar zichzelf in de spiegel en draaide zich toen plotseling om naar mij. Hij keek me aan en vroeg toen opeens: ‘Do you think I look fat in this shirt?’. Razendsnel vertaalde ik de vraag in mijn hoofd. Want ik wou er zeker van zijn dat deze afgetrainde vechtjas mij daadwerkelijk vroeg of ik hem vadsig vond in dat hempje. Hij bleef me aankijken. Eerst strak en stoer, maar toen ik niet meteen antwoord gaf, leek zijn blik onzeker te worden. Ik schraapte mijn keel want zijn vraag overviel me enigszins. Daarna begon ik met een langgerekt ‘eeehm...’ in de hoop zo nog wat tijd te trekken. ‘Ehm... no you don’t look fat to me.’ Ik probeerde het zo neutraal mogelijk te laten klinken.   Hij was er niet gerust op. ‘Weet je het zeker? Ik wil er niet vadsig uitzien op het podium’, herhaalde hij aarzelend. ‘Nee, nee, man, je ziet er stoer uit’, zei ik met meer kracht in mijn stem. Hij keek nogmaals in de spiegel en zuchtte toen opgelucht . ‘Thanks man... ik zie je straks nog wel, ik ga soundchecken.’ En hij snelde de kleedkamer uit. Mij verbaasd (en in tweede instantie schaterlachend) achterlatend. Het stoere podiumgedrag en de machoteksten van de zanger klonken die avond een stuk minder imposant voor mij.

absint nummer 3 — 2011

33


Ava Creemers

101 vragen over taal

Hoe komt het dat kinderen meer begrijpen dan ze kunnen zeggen? Het nog te verschijnen boek 101 vragen over taal is een gezamenlijk project van alle medewerkers van de capaciteitsgroep Taalkunde aan de UvA. In een reeks populair-wetenschappelijke artikelen belichten zij uiteenlopende verschijnselen van het Nederlands. In deze Absint de voorpublicatie van een artikel van Elma Blom, waarin zij de vraag behandelt hoe het komt dat kinderen meer begrijpen dan ze kunnen zeggen.

Tot ongeveer de leeftijd van drie jaar laten kinderen woordjes weg die weinig bijdragen aan de betekenis van een zin, zoals lidwoorden (de, het, een) of vraagwoorden (wat, wie, waar, hoe). Ook laten kleine kinderen vaak hulpwerkwoorden (kan, mag, moet, wil) weg, gebruiken ze alleen de hele werkwoordsvorm (lopen, doen) en spreken het onderwerp van de zin niet uit. Dit is precies het gedrag dat we zien in de zinnetjes: 1  [Jij moet de] vrachtwagen [in de] emmer   doen (Matthijs 2;04.24). 2  [Ik wil] op [de] kist zitten (Josse 2;08.04). Deze zinnetjes zijn afkomstig uit een databank met uitgeschreven interacties tussen kinderen en volwassenen (CHILDES). Alleen de schuingedrukte delen van de zinnetjes worden door Matthijs en Josse uitgesproken; tussen vierkante haken staan de weggelaten woorden.   De vroege kinderzinnetjes zijn onvolledig

34

absint nummer 3 — 2011


‘Als kinderen een woord weglaten, betekent dit niet dat ze het niet kunnen zeggen.’ en volgens de Nederlandse grammatica incorrect. Maar zijn het alleen kinderen die dit soort ‘fouten’ maken als ze taal produceren? Denk bijvoorbeeld aan een sms-bericht of een krantenkop, waarin alleen de hoognodige informatie staat die nodig is om de boodschap over te brengen. Misschien laten jonge kinderen woorden weg omdat ze economisch moeten zijn, net zoals de schrijver van een sms of de journalist die een kop voor zijn bericht moet verzinnen. Immers, het werkgeheugen van een kind is kleiner dan dat van een volwassene en daardoor kunnen kinderen geen lange zinnen vormen. Het ligt voor de hand dat de kleine onbeklemtoonde woordjes die niet veel betekenis hebben, sneuvelen.   Hoe zit het met begrip? Kleine kinderen begrijpen de woorden die ze zelf weglaten wel, zoals het volgende voorbeeld laat zien. Abel (1;11.26) kijkt samen met zijn moeder in een boek over dieren en laat zien dat hij weet wat ze bedoelt met de vraagwoorden waar en wat: Moeder: Abel: [...] Moeder: Abel:

‘Waar is de vlinder?’ ‘Hier.’ ‘Wat is dit?’ ‘Ofante.’

Om de vragen van zijn moeder te begrijpen, kan Abel gebruik maken van allerlei informatie. De stijgende intonatie van de zin vertelt hem dat het een vraag is en dat hij antwoord moet geven. Door de context weet hij dat zijn antwoord over de bladzijde gaat in het boek dat hij samen met zijn moeder bekijkt. Ook gebaren, zoals aanwijzen, zetten Abel op het goede pad.   Eigenlijk is de dagelijkse moeder-kind interactie dus niet zo’n goede test om te meten of Abel de woordjes begrijpt die hij zelf weglaat, want er is te veel informatie die hem helpt het goede antwoord te geven. Om deze reden doen onderzoekers experimenten. In een experiment kan de testleider gebaren, intonatie en testsituatie zoveel mogelijk neutraal houden om bijvoorbeeld woordbegrip te testen. De taak van het kind is om na het horen van een woord het bijbehorende plaatje aan te wijzen.   In het Engels zijn dit soort experimenten gedaan om begrip van werkwoordsvervoeging te testen. Net zoals Nederlandstalige kinderen, hebben jonge, Engelstalige kinderen namelijk de neiging om werkwoorden niet te vervoegen: ze zeggen ‘He swim’ en ‘John want’ in plaats van ‘He swims’ en ‘John wants’. Op de leeftijd van vier hebben de Engelstalige kinderen dit aspect in hun taalproductie onder de knie. Om te testen op

welke leeftijd ze begrijpen dat je de werkwoordsvorm swims in de derde persoon enkelvoud gebruikt, hebben onderzoekers een slim experiment bedacht. In dit experiment moeten kinderen het plaatje aanwijzen dat hoort bij een zin als (a) ‘The duck-s-wims on the pond’ of bij (b) ‘The duck-s-wim on the pond’. In de uitspraak plakt de begin-/s/ van het werkwoord aan de eind-/k/ van het onderwerp. Hierdoor geeft het onderwerp geen informatie over meervoud/enkelvoud en begrip van de werkwoordsvorm is dus cruciaal om het goede plaatje aan te wijzen. Kinderen jonger dan vijf jaar gokken doorgaans bij deze taak; pas vanaf vijf jaar wijzen de kinderen bij het horen van (s)wims het plaatje met één eend aan en bij (s)wim het plaatje met meerdere eenden.   Vaak hebben we de indruk dat kleine kinderen veel meer begrijpen dan ze kunnen zeggen. Maar kleine kinderen moeten ook zuinig zijn met hun woorden. Als ze een woord weglaten, betekent dit niet dat ze het niet kunnen zeggen. Ook is het in de dagelijkse communicatie soms gemakkelijker om taal te begrijpen dan om zelf taal te produceren, omdat er veel aanwijzingen zijn die het begrip ondersteunen. Experimenten, waar deze aanwijzingen ontbreken, laten echter zien dat kinderen meer zeggen dan ze begrijpen.

absint nummer 3 — 2011

35


Olaf P. Schümaker

Lieve Olaf,

lieve olaf

Lieve Olaf, Ik ben een student taalbeheersing. Ik heb echter niet het gevoel dat ik de taal beheers. Ik heb eerder het gevoel dat de taal mij beheerst. Wat moet ik doen? Groeten, Anoniempje (naam en adres bekend bij de redactie).

Beste Eli Schwarzmann, Je vraag deed mij denken aan een zeer geestige winterse anekdote. We schrijven Berlijn, 1943. Ik was toen net werkzaam als kok in een bunker, ergens diep onder de stad. Och, lezer, de sfeer in de bunker was altijd heel naar en grimmig, maar ik wist niet waarom. Niemand kon mij vertellen wie er in de bunker huis gevest had, en wat er allemaal gaande was! Soms hoorde ik een duister geschreeuw uit een verre kamer.   In de latere uren was ik druk bezig met het schrijven van een kritische analyse omtrent de postmodernistische term ‘avant la lettre’ die mijns inziens te sterk geidiomatiseerd was door heuristische misinterpretatieve beweegreden uit een (tot dan toe nog) verzwegen poëtica. Mijn fetisj naar statistiek kon het niet laten om eens een klein experimentje aan te gaan. Ik ging turven hoeveel procent van de spaghetti die ik ’s avonds uitserveerde, als sliertige resten overbleven op de borden. Dat leverde de volgende opmerkelijke reeks van cijfers op: (de oplettende lezer zal opmerken dat we alleen op zondag geen spaghetti aten, maar kliekjes van de rest van de week) Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag:

9% 12 % 15 % 18 % 22 % -1 %

Een ogenschijnlijk arbitraire sequentie. Opgeteld levert deze cijferreeks weinig op. In combinatie echter met een kunstmatig alfabetisch analogon, krijgen we de volgende, schokkende lezing: 18 – 1 – 22 – 9 – 12 – 15 (hors système) R A V I O L (I) Opmerkelijk toch? We hebben ons kostelijk vermaakt! Over je twijfelachtige probleempje: kijk eens in de spiegel en schreeuw dan ‘Ik, Eli Schwarzmann, woonachtig op de Plantage Lepellaan 13a te Amsterdam, IK beheers de taal, IK beheers de taal’. Laat dat gelden als een polydeiktisch mantra.

36

absint nummer 3 — 2011


Foto: Floris Jan Bekkering

Lieve Olaf,

Lieve Olaf, Hoe maak je een goede risotto?

Wat bedoelt u toch met die anaforische valkuil waar u het altijd over hebt? Hartelijke groet, Lieke de Groot

Vriendelijke groet, Personeel en directie van Café Van Zuylen Beste Lieke,

Geachte heer Van Zuylen, Ik gebruik meestal rijst, maar met goed kruimige aardappelen moet het ook wel lukken.

Laat ik eerst opmerken dat dit een vragenrubriek is, en je dus ook daadwerkelijk een vraag moet stellen, en niet zomaar een opmerking kunt maken om je kennis te spuien of te laten zien wat je allemaal voor geweldige dingen hebt meegemaakt. Zo was ik ooit op een feestje waar ik stomtoevallig Lucebert tegen het lijf liep. Hij herkende mij meteen en riep: Olaf P. Schümaker! Wat een zeldzaam genoegen u te mogen ontmoeten! Dat heb ik altijd al gewild. Alsjeblieft, noem mij Bertus, drink met mij en accepteer deze pentekening als blijk van mijn grote bewondering. Jouw essays over mijn werk zijn veruit de helderste en meest interessante die ik ooit onder ogen heb gehad! Toen kwam er een man naar ons toe, ik geloof, dat hij Van Schierbeek heettte of iets daaromtrent, en die zei dat hij ook een theorie over de poëtica van mijn innige vrind Lucebertus had. Je begrijpt dat wij deze irritante man snel links hebben laten liggen. Word geen Scheerbeek, Lieke, word dat niet!!1!   Terug naar je brief, want een vraag kunnen we het hoegenaamd niet noemen. Ik vind het allereerst zeer wrang (om maar eens een vergeten Duitsch woord te gebruiken, voordat het geannexeerd werd door de tekstschrijver(s) van wijlen Rob de Nijs) dat je niet de inleiding van mijn bejubelde essay Tussen wolken vindt men nimmer regen: hoe men anaforische valkuilen opspoort in Duitschtalige poëzij (Hauptmann-Metzgerei Verlag, 1944) aanhaalt, terwijl dat hier zo pregnant op zijn plaats is. Zoals je ongetwijfeld weet, schrijf ik in die inleiding: “(…) en het is daarom, dat we de postmoderne conditie zo treffend weer kunnen geven als een noodlijdende sinaasappel: een weeklacht van pulp en sap die zich zo goed leent voor uiteenlopende toepassingen van culinaire aard, en die bovendien voortreffelijk combineert met kruidnagel (…) daarentegen laat het hierboven aangehaalde citaat

absint nummer 3 — 2011

37


Eline de Viet

kruiswoordpuzzel

Goed opgelet? Test je neerlandistische kennis en win een fles Absint!

De winnaar van de kruiswoordpuzzel uit het vorige nummer was Lucas Hoot uit Amsterdam. Gefeliciteerd! De oplossing van de puzzel was het woord ‘palimpsest’.

Horizontaal 3. Pijn waar vele romantische auteurs onder leden. 5. Kinderen die in een ‘taalloze omgeving’ opgroeien. 7. Literaire stroming die een uitvloeisel was van het literaire realisme en wordt gezien als een rechtstreekse tegenreactie op de romantiek. 10. Term voor de volgorde waarin een epische tekst gepresenteerd wordt. 11. De studie van zinsbouw. 12. Ander woord voor kentheorie. 17. Een taalhandeling waarmee de spreker in al dan niet rechtstreekse bewoordingen te

38

absint nummer 3 — 2011

kennen geeft wat hij aan de hoorder bedoelt te zeggen. 18. Morfologisch proces waarbij de vorm van een woord wordt aangepast aan zijn grammaticale functie in de zin of, in het geval van bijvoeglijke bepalingen, aan het woord waarbij het hoort. 19. Het eerste woord van de zin die lange tijd is aangemerkt als de oudst bekende zin in het Oudnederlands. 21. Een vóór 1 januari 1501 in Europa gedrukt (en dus niet handgeschreven) boek, blad papier of prent. 22. Een aanname dat iets waar is, van waaruit verder kan worden geredeneerd om tot een conclusie te komen. Verticaal 1. Term die soms wordt gebruikt om het Noord-Middelnederlands mee aan te duiden. 2. Alternatief voor de continuïteitshypothese bij het leren van een taal. 4. Stijlfiguur als in het geijkte voorbeeld ‘Hier zet met koffie en over’. 6. Een vorm van woordenschatuitbreiding waarbij een lexicaal element verbonden

wordt met een niet-lexicaal element tot een nieuw woord. 8. Stijlfiguur waarbij een eigenschap wordt afgezwakt met de bedoeling die juist te benadrukken. 9. Ander woord voor tweeklank. 13. Taal die gebruikt wordt om het concept taal zelf te omschrijven. 14. Hiervan is sprake als in een bevestigende zin niet het subject op de eerste plaats staat, maar een ander zinsdeel. 15. Een korte, verzonnen vertelling die een zedenles aanschouwelijk voorstelt. 16. Een versvoet bestaande uit twee beklemtoonde lettergrepen. 20. Afkorting van de Latijnse benaming voor de infinitiefconstructie als in de zin ‘Ik zag haar lopen'. Stuur de oplossing van het prijswoord uiterlijk 20 december naar redactie@ tijdschriftabsint.nl en maak kans op de hallucinerende hoofdprijs! Deze prijs wordt aangeboden door misschien wel de beste slijterij uit Amsterdam; Le Cellier op de Spuistraat 116.


AGENDA Iedere donderdagavond We borrelen iedere donderdag vanaf 21:00 uur in café de Gaeper (met uitzondering van tentamenweken). Kom langs en drink een biertje mee. Adres: Staalstraat 4. 30 november Podiumavond Op de podiumavond kunnen leden en niet-leden zich van hun creatieve kant laten zien. Poëzie, proza, muziek en kleinkunst zullen deze avond vullen. Wil je zelf optreden? Mail dan uiterlijk 16 november naar helios-fgw@uva.nl.   Tijd: 20:00 uur   Plaats: Crea-theater   Prijs: 3 euro voor leden / 4 euro voor  niet-leden 14 december Groot Dictee der Nederlandse Taal Net als vorig jaar zullen we het Groot Dictee in samenwerking met onze zusterverenigingen organiseren. Dit jaar is Studievereniging Awater (Neerlandistiek

Utrecht) de gastvereniging. Nadere informatie volgt.   Tijd: 19:30 uur   Plaats: Utrecht 23 december Kerstgala Het gala wordt dit jaar weer georganiseerd in samenwerking met andere studieverenigingen van de Geesteswetenschappen. De datum is onder voorbehoud. 5 januari Nieuwjaarsdiner Ieder jaar organiseert Helios een Nieuwjaarsetentje waar gezamenlijk het nieuwe jaar wordt ingeluid. Het eerste drankje krijg je van Helios cadeau. Kijk voor meer activiteiten en specifieke informatie op onze website, facebookpagina of in de weekmail. Helios – Studievereniging Neerlandistiek Website: www.heliosamsterdam.nl E-mail: helios-fgw@uva.nl


“Fanfare, dat is misschien wel de lulligste vorm van cultuurparticipatie die er is� Prof. dr. Thomas Vaessens


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.