Absint 6

Page 1

#6, september/oktober 2012

Interview Michiel van Kempen Het boze meisje van Marja Pruis De toekomst van de taalkunde Noam Chomsky terroriseert Alma Mathijsen

absint nummer 6 — 2012


Faculteit der Geesteswetenschappen

Eén verdieping hoger Vanaf 2 juli start de aanmelding voor de selectie van het

Honoursprogramma FGw absint nummer 6 — 2012

WWW.STUDENT.UVA.NL/FGW-HONOURSPROGRAMMA


colofon Absint is een tweemaandelijks tijdschrift van de afdeling Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Contact Tweede Oosterparkstraat 227, 1092 BL Amsterdam redactie@tijdschriftabsint.nl Hoofdredactie Daan Doesborgh, Jori Stam Redactie Sanne van Kempen, Jolanda van de Beld, Ava Creemers, Lisa van Campenhout, Yves Otten, Claudia Zeller. Eindredactie Irshad Juman, Thomas Termeulen, Lisanne Buijze, Yvonne van Baal Redacteur primaire literatuur, corrector en webredactie Sanne van Kempen

hoofdredactioneel Een kolom als deze stelt een hoofdredactie in staat zich te richten tot haar ­lezerspubliek, in een tekst die vermoedelijk niet gelezen wordt, omdat colofons zo dikwijls over worden geslagen. Het is daarom zonder gewetensbezwaren dat wij er voor kiezen om ditmaal slechts een deel van ons publiek aan te spreken: de nieuwe lichting eerstejaars studenten Nederlands en Taal en Communicatie aan de UvA. Hoewel wij proberen meer te zijn dan alleen een universiteitsblad, en er daarom voor waken niet te vergroeid te raken met de studiepraktijk, ­willen wij ons toch kort tot jullie richten. Hallo en welkom, nieuwe eerstejaars. Dit is Absint, jullie blad. Waar het vanaf nu ook heen gaat met je studie, je ­eerste juiste keuze is een feit. Je hebt niet alleen de weg gevonden tot ons blad, maar je leest zelfs het hoofdredactioneel commentaar. Uitstekend! Lees hier over de onderzoeken waar je docenten zoal mee bezig zijn als ze niet druk doende zijn jou de academische grondbeginselen bij te brengen. Lees poëzie, proza en andere strapatsen van de literaire helden die je bewondert. Stuur zelf ook eens iets in en wie weet drink ook jij op een mooie dag bier met Nils de Lange, komt Ellen Deckwitz op je verjaardagsfeestje, of weten de mensen op het secretariaat je studentnummer uit hun hoofd. Alles is mogelijk, lieve ­nieuwe lezers, maar het begint hier.

12 De toekomst van de taalkunde

Vormgeving Sophie Holterman Met bijdragen/medewerking van Nils de Lange, Alma Mathijsen, Jan Don, Sterre Leufkens, Luc Mastenbroek, Olaf Schumaker, Suzanne Aalberse, Hedde Zeijlstra, Arjen Versloot, Marja Pruis, Tosca Finke, Elko Born, Michiel van Kempen, Marc van der Holst, Atte Jongstra Coverfoto Onno Siemens Lui, maar zin in Absint? Word postabonnee! Mail naar redactie@tijdschriftabsint.nl voor meer informatie. Voor een jaarabonnement vragen wij een donatie naar eigen inzicht vanaf 20 euro. Adverteren in Absint? Mail de redactie voor tarieven en beschikbaarheid.

14

Jori Stam en Daan Doesborgh

22 Interview: Michiel van Kempen

Het boze meisje van Marja Pruis

4

Absint met... Jan Don

17

Alma Mathijsen over Chomsky

30

Poëzie

6

Proefschrift Sterre Leufkens

18

Column: Pilots Luc Mastenbroek

32

Gerrit Komrij

8

Essaywedstrijd: de winnaar

19

Taalverwarring

34

101 vragen over taal

10

Keerzijden

20

Feature: Luistersignalen

36

Lieve Olaf

11

Taalhandelingen

25

Recensie

38

Kruiswoordpuzzel

16

Nils de Lange over literaire wandelingen

26

Proza

39

Schrijver en kamperen

absint nummer 6 — 2012

3


Yves Otten

absint met ...

Jan Don In de rubriek ‘Absint met …’ neemt Yves Otten met een figuur, prominent of niet, uit de Neer­ landistiek en al haar raakvlakken het nieuws van de afgelopen twee maanden door. Wat is er gebeurd sinds de vorige Absint verschenen is? Tevens probeert Yves enkele profetische uitspra­ ken te bemachtigen. In dit nummer Jan Don, ­universitair docent binnen de capaciteitsgroep taalkunde en per 1 september hoofd onderwijs.

Het is zomer in Amsterdam en de zon schijnt­. Terrasjes stromen vol, maar in de universiteit wordt doorgewerkt. Jan Don is net terug van zijn vakantie naar Frankrijk en ziet een half uurtje in de zon als welkome onderbreking. De bonenmaler van Café de Barones hapert wat, maar na vijf cafeïneloze minuten – Jan op het terras in de zon, ik in de hitte aan de bar – vangt het gesprek aan. Ik open. ‘Ben ik juist geïnformeerd dat je per dit aca­ demisch jaar hoofd onderwijs wordt? En zo ja, wat houdt dit in?’   Jan antwoordt instemmend. ‘Als hoofd onderwijs ben je verantwoordelijk voor het goed lopen van het onderwijs. Het is een roulerende taak. Ik ben nu benoemd voor de komende vijf jaar en heb de intentie deze vol te maken. Het brengt wel extra taken met zich mee. Ik geef minder college en wellicht komt mijn onderzoek ook onder druk te staan. Ik heb mezelf voorgenomen de woens­ dag te beschermen, zoals ik dat nu ook doe. Dan ben ik niet op de universiteit en werk ik thuis aan mijn onderzoek.’   Ik ben benieuwd wat de opvolger van José Plug te zeggen heeft over de hervormingen in het onderwijs en de invoering van het 8-8-4-systeem.   ‘Ik ben op zich blij met het nieuwe sys­ teem. Wel vind ik het jammer dat het geschil met de Facultaire Studentenraad is verloren. Zij weigerden onder andere in te stemmen met het voorstel dat propedeusevakken slechts één jaar geldig blijven. Het moest een trigger worden voor nieuwe studenten om beter bij de les te blijven. Maar helaas. En we staan onder druk. Vanuit het College van Bestuur en het ministerie krijgen we doelen gesteld. Ze verlangen een hoger rendement:

4

absint nummer 6 — 2012


‘Ik dacht altijd dat BMX een sport voor kleine kinderen en mensen was, maar er stappen echt grote kerels van zo’n mini-fietsje.’ zeventig procent van de studenten die aan het tweede jaar beginnen, moet binnen vier jaar het bachelordiploma op zak hebben. En na het eerste jaar willen ze een uitval van minder dan zes procent. Daar zijn we nog niet.’   Desalniettemin ziet Jan het nieuwe sys­ teem wel zitten. Zeker voor zijn afdeling Taalkunde. ‘De vakken worden per dit jaar ondersteund door practica. In totaal moet de student binnenkort in de propedeuse twaalf contacturen per week hebben, verdeeld over twee vakken. Voor een vak als Inleiding in de Nederlandse taalkunde betekent dit meer dan een verdubbeling van het aantal collegeuren.’ Genoeg over onderwijs. Het is nog steeds zomer. Jan blijkt een sportfanaat te zijn.   ‘Het absolute hoogtepunt van deze sport­ zomer was zonder twijfel Epke Zonderland. Ik zat voor de tv. Het was prachtig. En ik heb natuurlijk ook genoten van Hans van Zetten. Een prachtige figuur. Die levert al het com­ mentaar zolang ik kijk. En het absolute diep­ tepunt is natuurlijk het Nederlands Elftal.’   ‘Had je verwacht dat het Nederlands Elftal zo slecht zou presteren? Ik voorspelde om te jennen dat we drie keer zouden verliezen en dat Duitsland kampioen zou worden. Ik ben een aardig eind gekomen.’   Jan antwoordt: ‘Verwacht is net te veel, maar wel gevreesd. Ik vind het wel jammer dat Bert van Marwijk gelijk weg moest of ging. Voetbal is voor mij toch een hoge mate van toeval. En daar kan een coach weinig aan doen.’   We praten door over sport en hoe de media ons dwingt vooral voetbal te volgen. ‘Voetbal kijken is geen keuze meer van j­ ezelf, maar van de media. Vroeger zonden ze nog wel eens hockey, turnen of volleybal uit. Als

ik de programmering zou mogen doen, zou ik kiezen voor meer variëteit. Dat is ook de lol van de Olympische Spelen. Dat BMX, dat zie je normaal gesproken niet. Ik dacht altijd dat het een sport voor kleine kinderen en mensen was, maar er stappen echt grote ­kerels van zo’n mini-fietsje.’   Ik vraag Jan naar de nieuwe Batman.   ‘Nee, niet gezien’.   ‘Het nieuws eromheen wel gevolgd?’   ‘Nee, tijdens de vakantie heb ik bewust geen nieuws gevolgd. Ik associeer de krant lezen toch nog altijd met werk en de dage­ lijkse routine. Thuis ligt een stapel kranten die successief doorgenomen zullen worden. Maar hoezo?’   Ik vertel kort over de schietpartij. Ik wil niets verpesten. Jan moet die krant nog lezen.   We praten nog even over ‘het zigzaggen van de politiek’. Jan is tegen de langstudeer­ boete. En ineens is het CDA ook tegen.   ‘Ik was al geen fan van het CDA, nooit geweest, maar dit is het toppunt. Maar terug naar de langstudeerboete: ik vind dat er een alternatief moet komen, een soort bindend studieadvies. Leg de verantwoordelijkheid bij de opleidingen, stel de studenten een grens en zet bij overschrijding de studie­ financie­ring stop.’   Het interview zit er bijna op. Jan gaat weer verder. ‘Ik ga een boek afmaken dat ik schrijf in opdracht van de Edinburgh University Press. Het is een inleiding in de morfologie voor de gevorderde lezer.’   Ik wil afsluiten met een voorspelling maar heb er geen. Jan vult aan: houdt de euro het tot de Kerst?   ‘Griekenland is voor het einde van het jaar uit de euro en we moeten hemel en aarde ­bewegen om Spanje erin te houden.’

biografie Naam Jan Don Geboortejaar 1963 Burgerlijke staat Getrouwd en twee kinderen Huisdieren Hond en twee konijnen Woonplaats Enspijk Reistijd Anderhalf uur van deur tot deur Studie Nederlands aan de Universiteit Utrecht Favoriete voetbalclub Ik heb een enorme hekel aan Ajax, 25 jaar in Utrecht gewoond, dus FC Utrecht.

absint nummer 6 — 2012

5


redacteur: Ava Creemers

proefschrift

Sterre Leufkens Talen en hun transparantie

Foto: Sterre Leufkens

In elk nummer van Absint laten we een promovendus aan het woord over zijn of haar onderzoek. Dit keer is het de beurt aan Sterre Leufkens, promo­venda bij de capaciteitsgroep Taalweten­ schap. In haar onderzoek vergelijkt zij 25 talen, om te achterha­ len welke non-transparante eigenschappen deze talen hebben en in welke volgorde deze voorkomen.

6

absint nummer 6 — 2012

In mijn studie Taalwetenschap aan de UvA heb ik me gespecialiseerd in de vergelijkende taalwetenschap oftewel: typologie. Binnen dat onderzoeksgebied vergelijk je talen uit alle delen van de wereld met elkaar om te zien waar de verschillen en overeenkomsten liggen. Daardoor krijg je een beter idee van wat taal in wezen is: als je weet dat alle talen op de wereld een bepaalde eigenschap heb­ ben, zal die eigenschap wel heel essentieel zijn voor het functioneren van taal.   In mijn promotieonderzoek, waarmee ik in september 2010 begonnen ben, vergelijk ik talen op hun ‘transparantie’: de mate waarin ze een één-op-éénrelatie tussen betekenis en vorm aanhouden. Om dat wat concreter te maken zal ik een voorbeeld geven van non-transparantie: het woordje ‘het’ in ‘het regent’. Dit moet er staan, omdat het Neder­lands vereist dat er een subject in de zin staat. Maar ‘het’ verwijst nergens naar, het heeft geen betekenis. Het gaat hier om een ‘nul-tot-éénrelatie’ tussen betekenis en vorm. Het Fongbe, een taal uit Benin, is transparant­wat dit betreft: daar zeg je jì jà, letterlijk vertaald ‘regen valt’. In die taal wordt in dit geval geen ‘betekenisloos’ woord gebruikt. Ik werk met een lijst van 15 nontransparante verschijnselen: dummy subjects zoals in dit voorbeeld, maar ook gramma­ ticaal geslacht (een verdeling van nomina in klassen, die niet in betekenis verschillen),

fusie (meerdere betekenissen worden uit­ gedrukt in één vorm), etcetera.   In mijn onderzoek bekijk ik van 25 talen welke non-transparante verschijnselen ze hebben. Die talen komen uit verschillende taalfamilies. Het is namelijk niet zo interes­ sant om talen uit dezelfde familie te verge­ lijken. Als bijvoorbeeld Nederlands en Engels iets gemeen hebben, komt dat door­ dat ze dezelfde voorouder hebben. Dat zegt niets over de aard van taal. Maar als Neder­ lands en Fongbe een overeenkomst hebben, kan dat niet aan verwantschap liggen. Dan heb je misschien een gemeenschappelijke factor­ontdekt die voor alle talen geldt en dat is veel interessanter. Daarom heb ik uit alle grote taalfamilies een taal gekozen om te bestuderen. Met zo’n divers sample kun je ook voorkomen dat conclusies alleen op Euro­pese talen gebaseerd zijn – iets wat ­helaas nog te vaak gebeurt in de taalweten­ schap.   Ik hoef de talen in mijn onderzoek overigens niet te beheersen; descriptieve linguïs­ten (oftewel beschrijvende taalweten­ schappers) hebben ze bestudeerd en de regels opgeschreven in zogenaamde grammatica’s, die ik als bronnen gebruik. De auteur van een grammatica hanteert niet altijd dezelfde begrippen en theorieën als ik. Daarom moet ik altijd goed onderbouwen wat ik met een bepaalde term bedoel, en beargumenteren


waarom ik denk dat een verschijnsel aan­ wezig is in een bepaalde taal.   Alle talen die ik tot nu toe geanalyseerd heb, hebben non-transparante eigenschap­ pen, maar de een meer dan de ander. Je kunt dus niet spreken van ‘transparante en nontransparante talen’, maar alleen van gradaties­. Onder de relatief transparante talen zijn bijvoorbeeld veel creooltalen: talen die in de tijd van het kolonialisme ontstaan zijn, toen slaven van verschillende achtergron­ den met elkaar en met Europeanen gingen ­communiceren. Omdat deze relatief jonge talen zo transparant zijn, vermoeden we dat talen transparant beginnen en pas in de loop der tijd non-transparante eigenschappen ontwikkelen.   Het doel van mijn onderzoek is te achter­ halen in welke volgorde die non-transparante eigenschappen in een taal terecht­ komen. In de meest transparante talen komen steeds dezelfde non-transparante eigenschappen voor. Blijkbaar verschijnen die eigenschappen het eerst. Een non-trans­ parant verschijn­sel als grammaticaal geslacht (zoals in het Nederlands het verschil tussen ‘de’ en ‘het’, wat meestal geen betekenis­ verschil maakt) ben ik daarentegen alleen nog in de minst transparante talen tegen­ gekomen. Het N ­ ederlands is dus relatief ­non-transparant!   Die volgorde van eigenschappen waar ik

naar zoek tekent zich al af in de resultaten die ik tot nu toe heb gevonden. In de twee jaar die ik nog heb, ga ik nog meer talen bekijken om te zien of dit patroon standhoudt. Het lijkt erop dat de eerste non-transparante verschijnselen allemaal gevallen zijn van het ‘te vaak uitdrukken’ van een betekenis. In het Nederlands zeg je ­bijvoorbeeld ‘hij heeft’, waarbij je twee keer de betekenis ‘3e persoon enkelvoud’ uitdrukt (met het persoonlijk voornaamwoord ‘hij’ en door de werkwoordsvervoeging ‘-t’). Zoiets levert een één-tot-twee relatie op en is dus non-transparant, al is het wel heel begrijpe­lijk dat het gebeurt: zo weet een spreker zeker dat die betekenis over­ komt.   Het bestuderen van transparantie leert ons iets over de structuur van talen. Mijn onder­ zoek heeft echter ook een theoretisch belang. Het bekijken van de relatie tussen betekenis en vorm is namelijk een beladen thema in de taalwetenschap. In de meest gangbare theo­ rie­, de Generatieve Grammatica (bedacht door Noam Chomsky in de jaren zestig), wordt vooral naar de vorm gekeken, meer specifiek naar de syntaxis. In deze theorie probeert men de regels te achterhalen die kunnen voorspellen welke zinnen in een taal grammaticaal zijn. In de jaren zeventig en tachtig kwamen er echter taalwetenschappers die vonden dat je de syntaxis niet los kunt

zien van de functie van taal: communicatie, oftewel het overdragen van betekenis. Deze taalwetenschappers worden functionalisten genoemd. Als je bijvoorbeeld naar woordvol­ gorde kijkt, zal een ‘generativist’ zoeken naar de regels die bepalen wanneer in een taal een prominent zinsdeel vooraan in de zin kan staan. Maar een functionalist zal willen be­ palen wat een bepaalde volgorde voor com­ municatief voordeel oplevert, bijvoorbeeld: het eerste stuk van de zin wordt beter ge­ hoord, dus is het slim om cruciale of nieuwe informatie voorop te zetten. Op die manier kun je verklaren dat in veel talen in vraagzin­ nen het vraagwoord aan het begin van de zin staat. Mijn verklaringen voor non-transpar­ antie passen hier ook in. Zoals ik hierboven uitlegde, denk ik dat het ‘te vaak’ uitdrukken van een betekenis communicatief voordeel oplevert, omdat de spreker dan zeker weet dat de betekenis overkomt.   Ik werk in mijn onderzoek dan ook met een functionele theorie: Functional Discourse Grammar. Die theorie modelleert niet alleen woorden en zinnen, maar ook eenheden van betekenis met hun onderlinge verbanden. Non-transparante verschijnselen laten zien dat vorm en betekenis niet altijd ‘gelijk op­ gaan’. Door ze te bestuderen kunnen we beter begrijpen hoe het kan dat taalvormen zich gedeeltelijk los van hun betekenis kunnen ontwikkelen.

absint nummer 6 — 2012

7


essaywedstrijd

redacteur: Yves Otten

Het Einde van het Papier Een brief van Vul Pen aan zijn verloren vriend Papier Snipper Door Tosca Finke

Ik vraag me nu al maanden af waar je geble­ ven bent. Ik mis je zo. Je staat niet in de kast. Je ligt niet op het bureau en je bent ook niet uit het raam gewaaid, anders had ik je wel zien fladderen. De houten planken die eerst met jou bedekt waren, zijn nu leeg en opgeruimd. Zelfs de kleine memobriefjes naast de laptop zijn verdwenen. Waar ben je, lief Papier? Heeft het Grote Knaagdier je te pakken gekregen? Ben je stukgebeten door zijn versnipperende bek vol tanden? Of ben je zodanig stukgelezen dat je bent vergaan tot meer scheur dan blad, klaar voor een minieme bijdrage aan het aansteken van de open haard? Maar ik wil helemaal niet dat je tot as vergaat!   Ik kreeg net het afgrijselijke bericht dat je bent vervangen door een digitaal stippen­ figuur. Mijn inkt droogde spontaan op bij het vernemen hiervan. En ik maar denken dat lezen van een beeldscherm voor mensen­

Het zijn rare wezens, die mensen. Ze noemen iets een boek, maar houden er geen in handen.

8

absint nummer 6 — 2012


JURYRAPPORT HELIOS ESSAYPRIJSVRAAG 2012 De jury was onder de indruk van de inzendingen. De diversiteit was groot: de ene essayist werd ge�nspireerd tot een harts­ tochtelijke ode aan een verdwijnend medium, de ander keek reikhalzend uit naar het ‘post-papiertijdperk’. De winnende essayiste schreef een liefdesbrief aan het papier. Nu lijkt zo’n traditionele liefdesverklaring misschien een gimmick, maar het genre werpt wel degelijk licht op de discussie over het einde van papier: daarin bedient men zich immers graag van ­quasi-romantische argumenten. De inzending wierp bovendien intrigerende vragen op over de ontologische status van het einde van het papier. Want is de romantiek van het papier niet juist ge­ baat bij het verlangen naar, en dus de afwezigheid van, het pa­ pier? Omdat de jury nog lang hierover napraatte, gaat de eerste prijs naar het essay ‘Het einde van Papier’ van Tosca Finke.

ogen onmogelijk en vermoeiend was! Het zijn rare wezens, die mensen. Ze noemen iets een boek, maar houden er geen in handen. Ze noemen iets een uitgave, alleen wordt het niet meer uitgegeven maar ‘losgelaten’ op het internet, om daar zijn rondje door die ongrijpbare wolk te gaan zweven, waar het blijft zweven tot in de eeuwigheid. In lamp­ jesletters. In ondoordringende betekenisloze zetsels die niet eens inkt meer nodig hebben om tot je door te dringen. Hoe kan iets dan tastbaar, grijpbaar en doordringbaar zijn? En bovendien, mijn lieve Papier Snipper, verlies ik dan niet mijn functie? Wat is mijn levens­ doel immers, als ik, de heer Vul Pen, zo ver­ schrikkelijk specifiek en persoonlijk naar de hand gezet, doch onderhevig aan sterke in­ vloeden van intertekstualiteit en consensus­ vorming, mijn eigen mening in mijn eigen vorm en hanenpoten niet meer kan verkon­ digen? Wie ben ik dan nog met mijn gespet­ ter en geklieder? Al de handschriften worden dan hetzelfde, al de bomen worden gered ter­ wijl alle onleesbaarheid verdwijnt. Dat kun je je toch niet voorstellen? Ik weet niet wat er van mij moet worden als ik niet meer kan genieten van het geknars van mijn kroon op jouw gladgestreken voorhoofd, mijn gestreep en gekrul helemaal tot onderaan de pagina.

Hoe kan ik ontastbaar willen schrijven?   Mijn vrienden Stijl en Vorm zullen me verlaten, mijn inkt zal volledig opdrogen en vervangen worden door een in optische il­ lusies verzuipend bolwerk van aanrakingen, die alleen vetsporen kunnen nalaten op een vooraf geprogrammeerd tastscherm met meer dan genoeg keuze aan kleur, waardoor men op den duur toch weer teruggrijpt naar blauw of zwart voor de tekst, groen voor de leukheid en rood voor de correcties. Waarom mag het contact tussen ons tweeën niet di­ rect meer zijn? Het lijkt wel alsof ook onze vriendschap een onderdeel van de sociale media is geworden; immers spreken we elkaar steeds minder en zien we elkaar alleen nog maar voorbijflitsen in vormen waarin we gedacht hadden elkaar nooit te zullen zien. Jij als drielaags wc-papiertje en ik als tanden­ stoker voor de aanstaande mijnheer de ad­ vocaat, die zijn hoofd breekt over een onbe­ grijpelijke passage in het wetboek. Hij streept en krast met zijn onpersoonlijke pen op zijn onpersoonlijke beeldscherm, maar het enige dat hij terugkrijgt zijn lichtvlekken en ef­ fecten die nog verwarrender zijn voor degene die nog steeds wollen handschoenen draagt en niet overweg kan met zijn door vingers vervangen schrijfgerei. Ik kan me bijna niet

voorstellen dat mensen onze samenwerking­ zomaar kunnen missen. Ons gevlek en gesproei dat altijd van die fantastische figu­ ren teweegbrengt. Ik bedoel, als iemand een wijnglas op een stuk papier zou laten staan, dan ontploft de boel tenminste niet als er wat over de randen glipt en hoeft diegene ook geen driehonderd euro te betalen voor een nieuwe onderlegger. De persoon in kwestie zou zelfs het glas kunnen laten staan voor een fascinerend dubbelzijdig effect, zelfs tot op de volgende pagina. Ik heb het gevoel dat we in de steek gelaten worden, lieve papiervriend, maar zolang we in ons achterhoofd blijven houden dat er ook af en toe stroomuitval optreedt in deze vernieuwde gedigitaliseerde wereld, dan zul­ len we volgens mij nog net het hoofd boven water kunnen houden, omdat stoffige oude kasten en flakkerende kaarslichten voor som­ migen toch net iets aantrekkelijker zullen zijn én blijven dan het mechanische witte licht van de ongrijpbare wolkenkrabber. Tot die dag zal ik je missen, en blijven wachten in mijn pennendoos. Hopelijk niet tever­ geefs. Hopelijk brandt de oplader door. Veel liefs, Je vriend Pen.

absint nummer 6 — 2012

9


keerzijden

Foto: Joris Ban Fekkering

Olaf Schumaker

10

absint nummer 6 — 2012

Foto: Floris-Jan Bekkering

mijn methode geweldige romans schrijft, vraagt vaak aan mij: ‘Olaf, je koopt bij mij zeventig komkommers per dag. Door jou heb ik eindelijk mijn zoon kunnen opzoe­ ken in Dubai, die daar als expat werkt, als grondonderzoeker voor een oliemaatschap­ pij. Door onze ruzie over een doordrenkte nertsenpels sprak ik hem niet meer, maar nu, door jouw gulle bijdrage aan mijn kleine winkeltje, kan ik hem weer zien. Dank Olaf, jij barmhartige geweldige vent! Hoe kan ik je ooit bedanken?’ Het geluid dat de roestige ritssluiting van mijn herenpantalon maakt, echoot tussen de betegelde wanden van de groentezaak, en de nacht omhelst ons beiden als een dampende slaapzak in een jeugdig tentenkamp.

al te makkelijk leunt op suspense en een ­beperkte rijkheid aan beelden en vocabulaire hanteert, maar het is moeilijk daarin per­ soonlijke opvattingen uit te schakelen, en op puur wetenschappelijke, controleer­ bare feiten te vertrouwen. Ik maak van de gelegenheid gebruik, daar mijn spreekruimte in deze rubriek beperkt is, voor verdere denkbeelden van mijn hand omtrent deze kwestie te verwijzen naar mijn sleutelroman Barry Sleutel op avontuur in Madurodam, waarin het dappere brievenbussleuteltje Barry ineens in een heel andere wereld ver­ zeild raakt dan zijn vertrouwde haakje naast de voordeur. De wederwaardigheden van de kleine Barry kunnen als parabel worden gelezen: feitelijk is de ontheemde Barry onze vaderlandse letteren, die immers ook ver­ dwaald zijn in een op maquettes gestoeld amusementspark.

In mijn onlangs verschenen essaybundel De enige neger in de elfstedentocht was een Zimbabwaan: het spoorboekje van de litera­ tuur onderzoek ik het verschil tussen hoge en lage literatuur. Ik doe dit met behulp van zeventig komkommers. Deze omstreden methode is door verschillende literatuur­ theoretici g­ eroemd als de best mogelijke indicator voor dat wat hoge dan wel lage literatuur is. In mijn kleine keuken leg ik een dichtbundel of roman op de grond, en gooi daar dan zeventigmaal een komkommer­op. Als de laatste komkommer naar boven wijst, is het boek te rangschikken onder hoge lite­ ratuur; wijst de komkommer naar beneden, dan is het boek te rangschikken onder lage literatuur. Mijn groenteboer, die volgens

In deze rubriek laten wij in ieder nummer aan de hand van een stelling of quote twee autoriteiten aan het woord, die qua mening en inzicht tegenover elkaar staan.

Olaf Schumaker

Het spreekt voor zich dat er geen onder­ scheid te maken valt tussen hoge en lage literatuur. Natuurlijk, onze letteren kennen­ bepaalde canonieke werken en auteurs, zoals daar zijn De Eetclub van Saskia Noort, en het onvolprezen Komt Een Vrouw Bij De Dokter van Kluun, een beklemmend exposé over een hardwerkende man die lijdzaam toe moet kijken hoe hij wordt bedrogen door zijn aan een terminale ziekte stervende vrouw. Maar waarom dit dan zogenaamd hoge literatuur zou zijn, en daarmee op enige manier superieur aan wat populairdere boeken als Nader tot U van ene Gerard Reve of de literaire thrillers van A. F. Th. van der Heijden, die in alle lagen van de bevolking gretig aftrek vinden, berust op louter sub­ jectieve gronden. Men zou kunnen betogen dat een auteur als Harry Mulisch zijn boeken doorgaans een voorspelbaar plot meegeeft,

Een klassieke discussie in de postmoderne letterkunde is die over literatuur versus lectuur. Belangrijke spelers in dit debat zijn onder andere Connie Palmen, die met haar iconische uitspraak “Scheer je weg, nietsnutten van de literatuur” het debat enkele jaren geleden nieuw leven inblies. Nu het debat definitief passé lijkt, met name na Thomas Vaessens’ pleidooi voor ‘straatrumoer in de literatuur’, laat Absint twee literatoren aan het woord die zich over deze kwestie nog weinig hebben uitgesproken: Olaf Schumaker, onder andere columnist voor Absint en Revu, en Olaf Schumaker, essayist en opiniemaker die bij uitgeverij Meulenhoff al diverse cultuurfilosofische boeken publiceerde. Olaf Schumaker is van mening dat het onderscheid tussen hoge en lage literatuur gewaarborgd moet worden, maar Olaf Schumaker betoogde in zijn essay Rake koolzuurgrappen voor dubieuze wintermaanden dat er niet zoiets als hoge of lage literatuur bestaat.


taalhandelingen

Claudia Zeller

De herhaalde uitroep. De herhaalde uitroep! De. Herhaalde. Uitroep. Foto: Yves Otten

Waarschuwing: Het lezen van deze tekst kan leiden tot boven­ genoemde taalhandeling. Niet geschikt voor mensen die neigen tot hysterische reacties. Deze verwijs ik door naar de advies­ rubriek van Absint, waarin Olaf Schümaker zal verklappen over hoe de klippen des levens te omzeilen of erover te struikelen. De kalme lezers wil ik vragen zich volgend scenario voor de geest te halen, namelijk een gewone dag in het antieke Griekenland (van voor de drachme). In het Griekenland van ver voor het begin van het verval van onze beschaving is Plato in dialoog met zijn studenten. Terwijl Plato diep in gedachten verzonken op en neer struint, breekt een van zijn studenten per ongeluk een (toen nog niet antieke) vaas. Plato houdt zijn pas in en vloekt herhaaldelijk. Zijn studenten schrij­ ven ijverig mee, maar helaas – nadat hij zijn kalmte heeft herwonnen commandeert Plato zijn studenten de voorafgaande tekst uit hun aantekeningen te schrappen.   Toch is het simpel genoeg te bedenken wat Plato op dit moment zou moeten hebben uitgeroepen.   Komen we thans tot het object van ana­ lyse: de herhaalde uitroep. Daaronder ver­ sta ik het spontane herhalen van dezelfde zinsnede, waarin telkens dezelfde woorden in dezelfde volgorde worden gebruikt. Als ‘herhaling’ beschouw ik een frequentie van twee of meer. De analyse zal zich beperken tot zinsneden die uit betekenisvolle woorden bestaan. Een voorbeeld: (1) Oh my God. Oh my God! Oh. My. God. Wat opvalt, is dat in tegenstelling tot ‘gewone’ scheldwoorden (denk aan ‘Shit!’ ‘Fuck!’ e.d.) de individuele woorden van de uitroep niet per definitie aanstootgevend zijn. Toch kan

men binnen het kader van het analysemodel van John R. Searle deze en aanverwante uitroepen tot de klasse van de emotieven rekenen. Andere voorbeelden van hetzelfde verschijnsel zijn onder meer: (2) Niet te geloven. Niet te geloven! Niet. Te. Geloven. Let wel: De uitroep (3) ‘Ongelofelijk! Niet te geloven!’ voldoet niet aan de criteria van de zojuist geschetste definitie en kan daarom buiten beschouwing worden gelaten. De ­herhaalde uitroep hoort, de naam zegt het al, tot de overkoepelende klasse van spontane uitroepen en is in de meeste gevallen een reactie op een wenselijke dan wel onwense­ lijke gebeurtenis. In die zin is hij vergelijk­ baar met uitroepen als (4) Ahhhhh! of (5) Awwww.   Met uitzondering van (3) lijkt er in alle in­ stanties sprake te zijn van uitroepen waaraan geen intentionaliteit vooraf gaat. Toch is er met (1) iets opmerkelijks aan de hand. Door de intentionele herhaling ontstijgt de her­ haalde uitroep de klasse van de simpele uit­ roep, waaruit hij gecomponeerd is. Zodanig is hij meer dan de som van zijn delen.   De vraag die hierbij rijst is hoe deze te interpreteren valt. Herhalingen zijn immers­ nooit volledig hetzelfde. In voorbeeld (1) onderscheiden de verschillende componenten van de herhaalde uitroep zich door variatie in het gebruik van leestekens. ­Andere varia-

ties kunnen fonetisch van aard zijn en betrek­ king hebben op toonhoogte of spreekritme.   Als we de herhaalde uitroep ontleden in zijn drie componenten kunnen we consta­ teren dat de context van de enkelvoudige uit­ roep bestaat uit dezelfde uitroep, waardoor de in de herhaalde uitroep verrichtte taal­ handeling als het ware ingebed is in zichzelf: (1a) Oh my God. (1b) Oh my God! (1c) Oh. My. God. Daarnaast mag de cultuur-historische con­ text niet buiten beschouwing worden gelaten. Deze bepaalt immers in sterke mate de vorm van de uitroep. In het antieke Griekenland vloekte men anders dan vandaag de dag. Misschien riep Plato wel herhaaldelijk ‘Bij Zeus! Bij Zeus. Bij. Zeus.’ Om zich vervol­ gens beschaamd af te wenden. Hij had im­ mers net het christendom uitgevonden.   Men zou op basis hiervan kunnen conclu­ deren dat de herhaalde uitroep verschillende functies kan vervullen: ongemakkelijke stiltes opvullen, uitdrukking geven aan onver­ wachtse positieve dan wel negatieve gebeur­ tenissen, als analyseobject fungeren voor deze column. Gelukkig doen gelegenheden die aanleiding kunnen zijn voor de herhaalde uitroep zich geregeld voor. De ontdekking van een of het Higgs-deeltje bijvoorbeeld, het overlijden van Lonely George, of het besef dat 8-8-4 studeren onnodig ingewikkeld maakt. Mogelijkheden te over. Bij Zeus!

absint nummer 6 — 2012

11


feature

De toekomst van de taalkunde Hoe ziet de discipline van de taalwetenschap er over vijftig jaar uit? Dat is de vraag die in deze reeks centraal staat. Zoals in de meeste wetenschappelijke disciplines heersen er verschillende op­ vattingen, theorieën en uitgangspunten. Hoe is dit over een halve eeuw? Zal de taalwetenschap dan op een meer interdisciplinaire manier onderzocht worden, in samenwerking met gebieden als de psychologie, antropologie en sociologie? Zijn er tegen die tijd hersenscans die ons antwoorden op fundamentele vragen over taal kunnen geven? Hoe zit het over vijftig jaar met de ideeën van Chomsky? Wordt dan overheersend functioneel of formeel over taal gedacht, of ondergaat de taalwetenschap misschien wel een totale paradigmaverschuiving, in de woorden van Kuhn? Wordt er over vijftig jaar gekeken naar competence of performance? Naar langue of parole? En zo kunnen we ons nog veel meer afvragen. Zekere antwoorden zijn onmogelijk, maar hierover speculeren kan wel. In dit nummer voorspellen Arjen Versloot en Hedde Zeijlstra de toekomst van de taalkunde. In het volgende nummer van Absint zullen Fred Weerman en Kees Hengeveld de toekomst van de taalkunde voorspellen. De taalkunde heeft sinds zijn ontstaan als ­serieuze discipline in de negentiende eeuw vele stromingen gekend. Taalkundigen zijn steeds op zoek geweest naar regelmatigheden in talen: van de ‘klankwetten’ van de Neo­ grammatici, via de geografisch-geometrische patronen van de dialectgeografie tot de schoonheid der symmetrie van de structuren van het structuralisme. Iedere nieuwe invals­ hoek bleek snel aansprekende resultaten te kunnen laten zien, juist bij problemen waar de vorige theorie in vastliep. Helaas blijken nieuwe theorieën dan soms weer minder succesvol in het vinden van oplossingen voor aspecten waar de voorgangers sterk in zijn.   Wie een beetje verder kijkt dan alleen de taalkunde kan zich afvragen of de para­ digma’s van de taalkunde wel zo veel met taal zelf te maken hebben. Er lijkt een verband te bestaan tussen de gangbare taalkundige theorieën en de heersende tijdgeest. Zo pasten de klankwetten naadloos in het posi­ tivistisch-mechanische denken van de late negentiende eeuw. De dialectgeografie kwam

12

absint nummer 6 — 2012

op toen mensen naar de steden trokken en men zich bewust werd van het snel verand­ erende platteland en zijn taal. De generatieve grammatica werkt net als een computer zonder harde schijf uit de jaren 50: liever een ingewikkelde regel dan redundante opslag. Met andere woorden, als we willen weten hoe over vijftig jaar de taalkunde is, kunnen we beter vragen wat over vijftig jaar de stand van de techniek is en hoe de tijdgeest is.   De afgelopen jaren zie ik een aantal vermel­denswaardige trends. De eerste is de comeback van de historische taalkunde. Die hangt volgens mij samen met een technische ontwikkeling: de opkomst van de corpora. Corpora en hun computationele analyse ­hebben ons begrip van grammaticaliteit ­veranderd: van individuele ‘ja/nee’-oordelen naar schakeringen van ‘algemeen’ tot ‘margi­ naal’. Door ons begrip van moderne corpora zijn we beter in staat om ook het oude mate­ riaal te interpreteren. Een goede theorie van taalvermogen doet ook voorspellingen over hoe taal verandert en daarmee is de diachro­

nie terug in de belangstelling.   Dit gaat wel iets anders vragen van taal­ kundigen dan voorheen: het werken met digi­tale corpora vraagt technische vaar­ digheden als het uitvoeren van zoekop­ drachten op een corpus. Natuurlijk zijn er gebruikersinterfaces, maar als je dieper wilt graven, moet je zelf aan de slag. Om de tellingen die daaruit volgen te kunnen inter­preteren moet de moderne taalkundige ook iets van statistiek weten. Met technischcomputationele vaardigheden en statistiek zal de taalkunde van de toekomst niet langer de uitgesproken alfa-studie zijn, die het van oudsher is.   Waar taalkundigen zich misschien echt zorgen over moeten maken is dat het langs verschillende kanten ingehaald wordt. Aan de ene kant zijn het bijvoorbeeld biologen en psychologen die in vooraanstaande tijd­ schriften over taal publiceren, zonder zich te baseren op de gangbare grammaticale modellen. Aan de andere kant zit in bijvoor­ beeld automatische vertaalprogramma’s geen enkele traditionele grammaticale kennis ver­ werkt. Sommigen zullen misschien hun neus ophalen voor het ‘povere’ resultaat ervan, een programma dat op een vertaalwoordenboek en een traditionele grammatica draait, is niet eens realiseerbaar. Het ontbreken van een algemeen aanvaarde basistheorie over taal is veelzeggend over de status van alle losse theorieën die er zijn. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de betekenis van de ­sociolinguïstiek, de pragmatiek, enzovoort.   Mijn mening is dat al die facetten een stukje van de werkelijkheid van taal tonen, een werkelijkheid die het beste te vangen is onder de noemer: complex chaossysteem. En wie daarover meer wil weten, zal meer aan een goede wiskundeopleiding hebben dan aan kennis van traditionele grammatica… Arjen P. Versloot Hoogleraar Germaanse Taalkunde (Scandinavisch, Duits en Fries)

Foto: UvA

Hedde Zeijlstra / Arjen Versloot


Vijftig jaar taalkunde Uitgesproken bij de jaarlijkse Fred Weerman-lezing 26 augustus 2062 Hedde Zeijlstra Geachte aanwezigen, (waarbij archaïsch in de wetenschap overigens zoveel betekent als ‘behorende tot de theorie van tien jaar geleden’).   De gedachte dat taalkundig onderzoek uiteindelijk gestuurd moet worden vanuit algemeen-cognitieve theoretische vraagstukken is zonder meer juist. Maar veel algemeen-cognitieve theoretische vraagstukken kunnen slechts beantwoord worden door specifieke taalkundige problemen te analyseren. Wie wil weten hoe efficiënte communicatie kan plaatsvinden ontkomt er niet aan om ook naar de grammaticale structuur van vragen en antwoorden te kijken. Maar in een veld waarin empirisch onderzoek de boventoon voert en waarin onderzoekers vooral bezig zijn met methodologie in plaats van theorie en zoveel mogelijk empirische emmers in een zee van data willen werpen, ieder vanuit zijn eigen discipline, is het vrijwel onmogelijk een taaltheoretisch onderzoeksprogramma uit te voeren. De vraag wat taal nu eigenlijk is en hoe taal zo snel door kinderen kan worden verworven is daarmee vrijwel net zo onbeant­ woord gebleven als vijftig jaar geleden.   Deze verhaal is pessimistischer geworden dan ik vijftig jaar geleden zou hebben gedacht, ook al wil ik benadrukken dat er ­natuurlijk veel waardevol onderzoekswerk is verricht en dat in ­bijvoorbeeld de toegepaste taalkunde grote sprongen vooruit zijn gemaakt. Wat is gebeurd is dat een te grote taaltheoretische focus (in de periode tot ongeveer vijftig jaar geleden) van de weeromstuit heeft geleid tot een periode van een veel te grote empirische focus. Misschien een voorbeeld van de wet van de remmende voorsprong.   Gelukkig zien we tegenwoordig ook tegengestelde bewegingen zich voordoen. Er komen steeds meer taalkundige (onderwijs) programma’s op waar theoretische ontwikkelingen experimenteel worden gecontroleerd en de resultaten hiervan door de modelbouw­ ers op hun beurt weer worden beïnvloed, zoals dat ook gebruikelijk is in bijvoorbeeld de biologie of de natuurkunde. Een mooi voor­ beeld hiervan is dicht bij huis te vinden: in Amsterdam is dit jaar de linguistics program van de department culture and cognition ­omgevormd tot een eigen department: theoretical en experimental linguistics; een mooie ontwikkeling, al had ik natuurlijk liever gezien dat die vijftig jaar geleden al was ingezet. Hedde Zeijlstra Capaciteitsgroep Nederlandse Taalkunde Foto: Onno Siemens

De centrale vraag die wij ons hier vandaag stellen is: “Wat is er op taalkundig gebied veranderd in de afgelopen vijftig jaar?” De ant­ woord daarop is tweeledig: aan de ene kant zijn er veel meer data en feitelijke kennis beschikbaar dan waar we vijftig jaar geleden zelfs maar van konden dromen; aan de andere kant is de aantal nieuw verkregen inzichten in wat taal nu eigenlijk is of hoe taal zo snel ver­ worven kan worden, de toename van onze theoretische kennis van taal zogezegd, veel minder talrijk dan wellicht was gehoopt.   Er zijn verschillende oorzaken en redenen te noemen voor deze bijna paradoxale scheefgroei. Allereerst heeft het de taalkunde altijd ontbroken aan een overkoepelend theoretisch model; altijd waren er verschillende theoretische modellen die elkaar probeerden te ­beconcurreren. In de beginjaren van de hier beschreven periode waren dat in hoofdzaak nog generatieve vs niet-generatieve model­ len (bijvoorbeeld de functionele of cognitieve taalkunde). Na de dood van Chomsky, die tot op de laatst toe nog zijn minimalistische theorieën bijschaafde, raakte de theoretische landschap alleen nog maar meer gefragmenteerd. Bovendien, of juist mede daardoor, werd de roep om meer empirische gegevens om deze verschillende modellen te kunnen evalueren des te groter. In iedere wetenschap is de theorie onderbepaald door de data, maar binnen de taalkunde was deze situatie extremer.   Om deze redenen zochten veel, met name jongere, taalkundigen­ hun heil in nieuwe empirische onderzoeksmethoden. Onder de aloude adagium meten is weten werd de verzamelen van data de nieuwe devies. Een hele reeks corpora bestaande uit spontaan taal­ gebruik werd aangelegd (mede dankzij allerlei automatische ontleed­ programma’s konden deze makkelijk worden samengesteld), geen indianen- of creooltaal bleef ononderzocht, het werd moeilijk om een kind te vinden dat niet ooit in zijn leven had deelgenomen aan een taalkundig experiment en neurologische scanners draaiden overuren om de hersens van zoveel mogelijk baby’s, boeren en ­bejaarden, al dan niet met een taalstoornis, te kunnen analyseren. Van onderbepaaldheid kon zo nauwelijks meer sprake zijn.   Maar zoals altijd bleek hardloop doodloop te zijn. In de ongebrei­ delde ijver waarmee de jacht op nieuwe gegevens werd geopend, sloten steeds meer taalkundigen zich aan bij naburige disciplines. Onderzoekers van kindertaal huisden in bij psychologen, de bouw­ ers van corpora, veelal computerlinguïsten, vonden een tweede hei­ mat bij de informatica, antropologen vingen de onderzoekers naar vreemde talen ruimhartig op (‘taal is cultuur’ stelden ze eendrachtig) en neurolinguïsten beschouwden zich primair als hersenonderzoek­ ers. Behoudens een enkele uitzondering voelden de meeste onder­ zoekers naar menselijke taal zich niet meer primair taalkundige. Ook theoretisch werd dit in eerste instantie omarmd. Taal is cogni­ tiewetenschap en de idee dat taalkundige theorie specifiek-taalkun­ dig was en niet algemeen-cognitief werd als archaïsch beschouwd

absint nummer 6 — 2012

13


Marja Pruis

Het boze meisje

Foto: Bob Bronshoff

Het is een terugkerende kwestie aan het eind van de zomer bij ons aan de redactietafel, tijdens de vergadering op woensdagochtend. Het academisch jaar staat weer op uitbarsten, gaan we da­ar nog aandacht aan besteden? Hoe? Een van mijn collega’s wil wel het pro­ fiel schrijven van de student ‘anno nu’.   ‘Hoe ga je dat aanpakken?’ vraag ik hem.   Hij schuift het zware montuur van zijn bril iets verder terug op zijn neus. Zelf heeft hij zijn studie drie jaar geleden afgemaakt in Londen. Over twee weken vertrekt hij voor een jaar naar India, vanwege liefde en werk. Niet echt het ideale uitgangspunt om nog op de valreep diepgaand veldonderzoek te gaan verrichten naar het Nederlandse universitaire bestaan. Hij maakt een wegwuivend gebaar.   ‘Stukken lezen,’ zegt hij. ‘Beleidsrapporten.’   Hij wil op een rijtje zetten hoe de student anno nu ervoor staat, qua studiemogelijk­ heden; het ging hem niet, zoals ik aanvanke­ lijk dacht, om wie de student ‘is’. De beruchte zesjesscoorder, de aan faalangst lijdende perfectionist, de ambitieuze nerd, wie heb je nog meer.   Niet dat ik aan die typeringen dacht toen ik mezelf begin van dit jaar opeens tegen­ over een groep studenten bevond, gedurende 16 weken, twee uur per week. Dat was meer ‘een veelkoppige hydra’ om met Tsjechov te spreken. Een hydra die voornamelijk bestond uit meisjes die allemaal Lisanne of Roxanne leken te heten, en een enkele koene jongen. Ik gaf een practicum Kritiek en Journalistiek aan studenten Nederlands, Culturele Studies, Sociologie en nog zo wat; vandaar.   Ooit studeerde ik zelf Nederlands aan de UvA. De eerste samenkomst in de Oude­

14

absint nummer 6 — 2012


manhuispoort van alle eerstejaars Neder­ lands (driehonderd, echt waar, d r i e h o n d e r d) herinner ik me nog erg goed.   ‘U denkt dat u schrijver gaat worden,’ zei degene die ons toesprak, ‘maar kijkt om u heen: negen van de tien hier aanwezig ­belandt in het onderwijs.’   Het werd op een graftoon medegedeeld, alsof dit wel het ergste was wat je kon over­ komen. Het leek mij niet het ergste, omdat ik natuurlijk zonnig dacht, zoals iedereen, dan die tiende persoon te zijn. Wel m’n vakdidac­ tische aantekening gehaald, voor het geval dat, maar nooit in de praktijk gebracht. Maar zoveel jaar later liet ik me dus toch overhalen werkcollege te geven. Misschien wel omdat ik de beste herinneringen bewaar aan de (weinige) praktische schrijfadviezen die ik kreeg tijdens mijn studie. Zoals die keer dat tijdens het eerste jaar mijn docent Moderne Letterkunde het stuk dat ik had geschreven over ‘de motieven’ in Couperus’ Van oude mensen de dingen die voorbijgaan en groupe ten voorbeeld stelde als staaltje van hoe het níet moest. Of de walging waarmee de do­ cent Taalbeheersing het woord ‘grip’ uitsprak dat ik in de inleiding bij mijn scriptie over beleefdheidsstrategieën had gebruikt: ‘gréép’ moest het zijn. Maar had ik zelf de didac­ tische vaardigheden in huis? Ik twijfelde.   Deze zomer las ik verhalen van Tsjechov tijdens de vakantie. Om precies te zijn: deel 4 van zijn Verzamelde Werk. In een van de eer­ ste verhalen, ‘Een vervelende geschiedenis’, voert hij de droefgeestige hoogleraar Nikolaj Stepanovits op, die precies definieert waar het op aan komt als je anderen wat bij wil brengen: ‘Om goed college te geven, dus niet

Haar driftige l­etters staarden me aan. Stuk, trut, shit, wat stond er nou… Er stonden wel zinnen, een paar, maar ik kon ze niet lezen. saai en zo dat de toehoorders er iets aan heb­ ben, moet je behalve talent ook nog handig­ heid en routine bezitten, je moet beschikken over een heel duidelijk begrip van je eigen krachten, van het gehoor dat je tegenover je hebt en van het thema dat je behandelt. Bovendien moet je gewiekst zijn, drommels goed opletten en geen seconde je overzicht verliezen.’   Bij gebrek aan handigheid en routine was ik erg geneigd het te gooien op het ‘drom­ mels goed opletten’. Dat kwam er al snel op neer dat ik vooral één studente in de gaten hield, die zich weliswaar aan de andere kant van het lokaal bevond, maar wel recht tegenover mij. Ze was me meteen opgevallen, vanwege haar sterke fysieke aanwezigheid die de dreiging in zich droeg een áfwezigheid te worden als het haar niet zou zinnen wat ik te vertellen had. Met een bruuske bewe­ ging pleegde ze haar haren naar achteren te gooien, ze zat altijd een beetje onwillig op haar vaste plek, hield haar hoofd in een per­ manente scepsis scheef. Ze lachte niet. Als ze wat opschreef in haar notitieblok, zelden en steevast op een in mijn ogen onverwacht moment, deed ze dat onderuitgezakt. Alsof ze het ook zomaar allemaal níet had kunnen

doen.   Zij werd mijn toetssteen, mijn maat der dingen, mijn onhaalbare kaart. In gedachten doopte ik haar ‘het boze meisje’. Mijn hydra had nog maar één kop. Toen ik een keer nagekeken opdrachten teruggaf aan ieder­ een, en ik door het lokaal liep, lukte het me een blik te werpen op het notitieblok dat opengeklapt voor haar lag. Haar driftige ­letters staarden me aan. Stuk, trut, shit, wat stond er nou… Er stonden wel zinnen, een paar, maar ik kon ze niet lezen.   Om te zeggen dat zij nog door mijn hoofd spookte als ik, vervuld van de ‘zoete afmat­ ting’ die ook Nikolaj Stepanovits beving na afloop van zijn colleges, langs de boekenstal­ letjes in de Poort terugliep naar mijn fiets, zou overdreven zijn. Maar ik was vreemd opgelucht toen ik haar een keer vóór aanvang van een bijeenkomst buiten op een bankje zag roken. Ook dat deed ze bruusk, en met een zekere genadeloosheid. Marja Pruis is redacteur/literatuurcriticus van De Groene Amsterdammer en schrijf­ ster van o.a. Kus me, straf me. Over lezen en schrijven, liefde en verraad (Nijgh & Van Ditmar, 2011).

absint nummer 6 — 2012

15


Nils de Lange

feature

Op zoek naar de verloren tijd

Omdat de geheugens van Absintgebruikers doorgaans niet tot de beste behoren, fris ik het uwe graag even op.  In Absint 2 van april dit jaar maakte Daan Doesborgh een wandeling door Utrecht met dichter Ingmar Heytze. De twee keuvelden niet zomaar wat door de domstad, maar volgden een door cultuurhistoricus Niels Bokhove uitgestippelde route langs plaatsen die een rol speelden in het leven van Marti­ nus Nijhoff en meer in het bijzonder in zijn gedicht Awater. Deze wandeltocht verscheen in 2010 in drukvorm onder de titel Awaters spoor (uitg. Lubberhuizen). Ik kom hier later op terug. In de literatuurtheorie bestaan verschillende technieken om tot een groter inzicht in een literair werk te komen. De belangrijkste van deze technieken zijn beschreven in het onder studenten Nederlandse taal & cultuur wel­ bekende standaardwerkje Literary ­Theory, the basics van Hans Bertens. Alle door Bertens beschreven technieken hebben tot doel betekenissen aan een literair werk toe te kennen die voor de leek onzichtbaar blijven­. Dat hierbij vaak voorbij wordt gegaan aan de subjectieve schoonheid van het werk doet er niet toe, het gaat immers om een academische­ benadering.   Aan de eerstejaars studenten die Neder­ lands zijn gaan studeren omdat ze literatuur­ liefhebbers zijn: u zult bedrogen uitkomen. Natuurlijk is een zekere interesse in literatuur

16

absint nummer 6 — 2012

voor een neerlandicus in spe onontbeerlijk en u zult heus tijdens uw studie nog wel eens van een goed boek kunnen genieten. Binnen de wetenschappelijke studie van de literatuur is de schoonheid van het werk echter van ­ondergeschikt belang, getuige sommige van de door literatuurtheoretici gebezigde inter­ pretatietechnieken.   Hoewel de techniek tot verbluffende in­ zichten kan leiden moet het een dichter pijn doen zijn gedicht onderworpen te zien aan een close-reading, waarin zijn zorgvuldig ­gecomponeerde werk wordt ontrafeld tot losse zinnen of zelfs woorden, die elk hun eigen betekenis worden toegedicht. Het is de literatuur eigen dat lezers de vrijheid krijgen hun eigen interpretaties los te laten op het werk van een auteur, maar in hoeverre kan nog van oorspronkelijk werk worden gespro­ ken als elke zin, elk woord uit zijn tekstuele verband wordt getrokken? Deze vraag is eer­ der gesteld en het is niet zeer verwonderlijk dat de close-readingtechniek tegenwoordig vrijwel alleen nog wordt gebruikt om stu­ denten te onderwijzen in de geschiedenis van de literatuurtheorie en door sommigen om de academische vaardigheid die nodig is om tot een geslaagde close-reading te komen te etaleren. Terug naar Doesborgh en Heytze. Als we Doesborghs verslag mogen geloven – en dat zullen we doen want Daan is een zeer betrouwbaar persoon – hebben de twee ­tijdens het wandelen een interessant gesprek gevoerd. Waarover ze niet spraken was het waarom van hun wandeling. Ik bedoel niet de vraag waarom ze wandelden, wandelen is een fijne tijdsbesteding en een goede gele­ genheid om eens een beetje bij te kletsen en een pagina in dit blad te vullen. Het gaat om de vraag waarom de twee een literaire wandeling maakten.   De literaire wandeling is een hulpmiddel voor literatuurliefhebbers die niet bekend zijn met de academische interpretatietech­ nieken om meer betekenis aan literatuur toe te kennen dan zij door het lezen alleen kunnen. Door het bezoeken van de plaatsen die een rol spelen in het literaire werk wordt aan dit werk een extra dimensie toegevoegd,

zoals bedrijvers van de literatuurtheorie dat doen met hun academische technieken. Wat deze literatuurfreaks niet kunnen weten is dat dit soort kennis niet noodzakelijkerwijs bijdraagt aan de liefde voor de literatuur waarvoor de wandeling de aanleiding was. In tegendeel: waarin zit het plezier te ontdek­ ken dat de koperen slangen die in Awater langs een zandstenentrap omlaag glijden in werkelijkheid groen uitgeslagen leuningen zijn, met roestige pinnen nog maar net aan de muur bevestigd? Niemand zal de pas­ sage “Elektrisch licht dat langs de gevel schiet / schrijft ieder ogenblik de naam opnieuw / van ‘t restaurant,” beter kunnen waarderen als men eenmaal de werkelijke bron van het beschrevene heeft gezien: een neonreclame die op het Damrak niet zou misstaan. Het is niet voor niets dat de dichter de werkelijk­ heid in zijn woorden heeft gevangen. Hij heeft zijn best gedaan de realiteit met zijn mooischrijverij beter te doen lijken dan deze in werkelijkheid is of is geweest. Als Nijhoff een natuurgetrouwe weergave van de werke­ lijkheid had willen geven, had hij net zo goed een platenboek kunnen uitbrengen met foto’s van de plekken die hij had willen laten zien. De zoektocht naar de realiteit achter een verhalend gedicht als Awater is nog erger dan een verfilming ervan. Bij een verfilming kan worden aangevoerd dat men kijkt naar een interpretatie van de filmmaker, die heel goed afgewezen kan worden door de kijker annex lezer. In tegenstelling tot zo’n film laat de werkelijkheid zich niet ontkennen. Het is juist zo prettig aan de literatuur dat zij zich niet afspeelt in de echte, boze wereld, maar dat steeds weer een eigen werkelijkheid ge­ schapen kan worden waarin de lezer zijn heil kan zoeken. Deze geconstrueerde werkelijk­ heid ontkennen door op zoek te gaan naar de werkelijkheid achter het werk getuigt van een zeker wantrouwen in de auteur, alsof men hem ergens op zou willen betrappen.   De literaire wandeling ontdoet de litera­ tuur evenzeer van zijn charme zoals een close-reading dat doet, met het verschil dat een wandeling geen enkel wetenschappelijk doel dient. Literaire wandelaars, doe uzelf een plezier. Blijf thuis. Op de bank. Met een goed boek.


feature

Alma Mathijsen

De vijandige taalkunde Omdat we bij Absint niet vies zijn van een experiment op zijn tijd hebben we besloten voor dit nummer schrijfster Alma Mathijsen op de proef te stellen. Haar hele vakantie bracht zij door in het gezelschap van wat door Olaf Koeneman werd aangemerkt als het moeilijkste boek over taalkunde dat er bestaat: Chomsky's Barriers. De opdracht aan Alma was eenvoudig: lees en schrijf. Laten we ten eerste een aantal dingen voor­ opstellen. Absint vroeg mij een stuk te schrij­ ven over een boek genaamd Barriers door Noam Chomsky. Ik ken dat boek niet, ik wil dat boek niet kennen. Het zou taallinguïstiek in de hoogste vorm behandelen. Ik heb nooit gestudeerd. Laten we de G ­ errit Rietveld Academie voor het gemak maar geen studie noemen. Het woord linguïstiek herkende ik vaag, de betekenis zou ik niet kunnen geven. Op het moment dat ik dit schrijf, word ik omringd door bergen, het eerste dorp is een half uur lopen. Internet heeft zichzelf hier nog nooit laten zien, al hebben de rivieren en bronwaterkommen menigmaal gefigu­ reerd op Facebook, waarvoor dank aan mijn vrienden. En omdat internet hier niet bestaat, is het onmogelijk om me slimmer voor te doen dan ik ben. Ik kan niet opzoe­ ken wat de X-bar theory inhoudt. Waarmee Chomsky zijn boek begint, ervan uitgaand dat iedereen dat natuurlijk wel begrijpt. Enfin, ik niet.   Ik zal alleen kunnen gissen naar de betekenis van de woorden, constructies en for­ mules (ja, die zijn er). X-bar theory, het klinkt als een bar waar zich schunnige zaken afspelen. Misschien wel een plek waar ik graag zou willen zijn. Bij Chomsky rijzen, net als bij mij, vragen op over deze vermeende theorie (plek). Verderop in de tekst staat: (1)   a. X’ = X X “*   b. X” = X”* X’ Volgens mij moet dit de X-bar theory voor­ stellen. Al begrijp ik na uitleg van slechts een alinea geen hond van deze formule. Toege­ geven, wiskunde was nooit mijn sterkste vak. Al dacht ik dat ik een boek over taalkunde zou gaan lezen. Bij de meeste boeken die ik lees komen woorden voor die ik niet begrijp,

soms in het Nederlands, vaker in het Engels. Daar lees ik overheen, alleen als ik grote ­interesse heb of niet overmand ben door ­luiheid wil ik nog wel eens iets opzoe­ken. Doorlezen levert toch geen problemen op. Dat is bij Barriers anders. Ik begrijp zo’n twintig procent van elke zin. Dat zijn gemid­ deld vijftien woorden, wat als veel klinkt, maar heel weinig is, gezien de lengte van de zinnen. Ik begin een heuse afkeer tegen dit boek te ontwikkelen. Schijnbaar is er een kunde waar ik in eerste instantie niets van afwist en zich aan mij voordoet in een vorm zo onbegrijpelijk dat ik me buitenge­sloten voel.   A.L. Snijders las ooit voor uit eigen werk. Vlak na hem zou Joost Conijn voorlezen uit zijn eerste boek over zijn vliegreizen door Afrika. Joost Conijn is kunstenaar, geen schrijver. De woorden komen bij hem van­ zelf omhoog, zonder dat hij zich bewust is

van een proces of een methode. Hij schrijft vanuit intuïtie. A.L. Snijders zei dat hij net zo wilde schrijven als Joost Conijn, zonder tegengehouden te worden door regels.   Hetzelfde geldt voor dit boek, het is niet verstandig voor een schrijver om te lezen hoe een zin exact in elkaar zit. Een kunstenaar moet je ook niet vertellen welke giftige goedjes er in zijn verf zitten en wat hij daar wel niet allemaal van kan krijgen als hij te lang in die walmen staat. De ruimte om te spelen verdwijnt. Als schrijven formules veroorzaakt die in mijn oren klinken als poep, wil ik er niets mee te maken hebben. Maar ach, schrijven is nu eenmaal wat ik mijn vak noem. En daar wil ik graag mee verder. Dus zal ik doorgaan en proberen te negeren dat deze kunde bestaat. Wens me succes. Of mocht iemand ooit mijn carrière om zeep willen helpen, geef me dan alle anderen delen in de Linguistic Inquiry Series.

absint nummer 6 — 2012

17


column: pilots

Luc Mastenbroek

Voor Absint duikt Luc elke maand in de archieven van de afgewezen pilots. Uitgewerkte ideeën voor series, die helaas nooit een vervolgaflevering kregen. Deel 3

Salto Foto: Yves Otten

De naam van het televiestation had Willem­ doen denken aan een van zijn minder ­glorieuze momenten op de middelbare school. Top 5-materiaal, in de categorie nietglorieuze momenten. Maar heel erg was het ook niet.   ‘De tip hebben jullie nu onder de knie, dan doen we nu het vliegtuig!’, had Willems vuurrood verbrande gymleraar geschreeuwd. Gecommandeerd zelfs, met als doel van een klas slimmeriken een legioen afgerichte doch onverschrokken soldaatjes te maken.   De tip had Willem helemaal niet onder de knie gehad, maar door handig te manoeu­ vreren in de rij had hij zijn beurt aan zich voorbij kunnen laten gaan. Maar het vlieg­ tuig was voor een cijfer, en ook een stuk moeilijker. Bij de tip mocht de soldaat nog met zijn handen op de kast tippen, maar bij het vliegtuig moest hij het er zonder kast, zonder tip en als een vliegtuig van af zien te brengen. Dus: een rappe aanloop, een kleine vlucht, met beide benen tegelijk hard in de buik van de trampoline trappen, om vervol­ gens met loodrecht gespreide vleugels een koppeltje te duikelen en onverschrokken neer te ploffen op de dikke mat.  Onmogelijk.   Drie keer mocht je het proberen, en als gloednieuwe gunst, kon je na je sprong je poging terugzien op het scherm van een digitale camera.   Drie keer had hij het teruggezien: zijn aan­ loop, vlucht, ferme trap en de directe landing op de mat - de armen keurig gespreid.   Op de spaarzame momenten dat klasgen­ oten hem hieraan herinnerden kon Willem één gedachte nooit onderdrukken.   Wacht maar, later ben ik op tv.   En nu ging het ervan komen. Vrienden van de basisschool hadden het plan bedacht en met grote voortvarendheid uitgevoerd.

18

absint nummer 6 — 2012

Een voortvarendheid die hun onmogelijk bekend voor kon komen – eerder als een volstrekt vreemde. God, het idee: Willems­ vrienden ’s nachts stoned op de bank, begroet­door de vreemde voortvarendheid.   Maar het was ze dus gelukt. Een eigen serie, op Salto TV. Amsterdams finest.   Acteertalent was volgens Salto geen vereiste, laat staan een diploma bij een ­gerenommeerde toneelschool. Het plan dat Willems vrienden ’s nachts hadden gemaild, werd een nacht later met groen licht beant­ woord.   Vier vrienden uit de Bijlmer, die op het punt staan het te maken in de wereld van film en tv. De rollen waren verdeeld. Drie zwart, één blank. Fernando, Craig, Jeff en Willem. Hun eigen namen, want als je be­ roemd wilt worden moet je er met vol ornaat induiken. Alleen Willem kon natuurlijk niet. Dat werd Rauzer, naar W ­ illems favoriete jeugdbohemièn annex kleuterclochard. Uit­ gekokerd door Peter-Jan Rens, bekend van stoere en vieze verhalen voor uw kinderen.   Vier Bijlmerboys dus, op het punt film­ sterren te worden. En via deze serie lag roem voor hen zelf ook binnen handbereik. Ha! Een masterplan. Drie doosjes Droste. En in het slechtste geval broccolisoep.   De openingscredits waren al geschoten. Horizontaal in beeld een stalen blinkende stang. Hangend aan de stang een jongen die zich optrekt, bungelend, een halve meter boven de grond. Onverschrokken kijkt hij de camera in, de knokkels naar voren, en steeds als zijn kin boven de stang uitkijkt laat hij zich beheerst zakken. Op de achtergrond klinkt Peso – gangsterrap. En bij Blowing blunts, rolling doobies up trekt de jongen zich op, en springt met een koppeltjeduik van de stang. Een rol die Fernando op het lijf was geschreven.


taalverwarring

Ava Creemers

Foto: Jori Stam

Ontdooien of ontvriezen?

Deze hele zomer werkte ik als thuishulp bij de thuiszorg in Amsterdam. Naast alle prachtige plat-Amsterdamse uitspraken van geboren en getogen Jordanezen, leverde me dit ook een mooie taalverwarring op. ‘Ik heb de vriezer vannacht helemaal ont­ dooid’, zei een hoogbejaarde mevrouw tegen me. ­Terwijl ik op mijn knieën haar vriezer schoonmaakte, verwonderde ik mij over het woord ontdooien. Moest dat niet ontvriezen zijn?   Er zijn bepaalde prefixen en suffixen die van (werk)woorden andere, afgeleide werkwoorden kunnen maken. Zo maakt het ­prefix her- van het werkwoord kauwen het nieuwe werkwoord herkauwen, of van gebruiken het werkwoord hergebruiken. Her- heeft hier de betekenis ‘het opnieuw verrichten van de werking of handeling waarnaar het ongelede correlaat verwijst’ (De Vries 1975). Maar hoe zit dat dan met het prefix ont-? En hoe kan het dat de afge­ leide werkwoorden ontvriezen (in het WNT genoemd, maar wel tamelijk verouderd) en ontdooien dezelfde betekenis hebben, terwijl de oorspronkelijke werkwoorden dooien en vriezen tegengestelde betekenissen hebben? En wat betekent ont- dan in ontfutselen, ont­ binden, ontdekken, ontkomen, ontspannen, ontkiemen, ontbijten, ontvetten, onteigenen, onthoofden, ontnuchteren, ontwaken of ont­ cijferen?   De werkwoorden ontvriezen en ontdooien laten zien dat het prefix ont- de betekenis

van het afgeleide werkwoord niet op een constante wijze beïnvloedt. OnzeTaal.nl bevestigt dit, en zegt dat er twee soorten ontzijn. Het eerste, meest voorkomende en oor­ spronkelijke prefix ont- impliceert een aspect van verwijdering, scheiding, ontneming of tegenstelling. Denk hierbij aan ontgroeien (verwijdering), ontvriezen (tegenstelling) en ontvetten (ontneming). De tweede vorm van ont- duidt het begin van een handeling aan. Voorbeelden van deze tweede betekenis van het prefix zijn ontdooien, ontbijten, ontbloten, ontbranden, ontstaan, ontsteken, ontvangen en ontwaken. Deze tweedeling in de betekenis van het prefix ont- kan dus verklaren waarom ontvriezen en ontdooien dezelfde betekenis hebben, terwijl de werk­ woorden vriezen en dooien juist tegengestel­ de betekenissen hebben: in het eerste werk­ woord duidt ont- een tegenstelling aan, in het tweede werkwoord duidt ont- het begin van een handeling aan. Eenzelfde voorbeeld dat op deze manier verklaard kan worden is de gelijke semantiek van de werkwoorden onteigenen en ontvreemden.   Nu blijft de vraag: hoe kan het dat er verschillende betekenissen van het prefix ont- zijn? Hiervoor moeten we kijken naar de etymologie van dit bijzondere prefix, net als OnzeTaal.nl en Hendriks, Kas & Laport (in 1994 schreven zij een heel artikel over de semantiek van werkwoorden met ont-) doen. In het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (M. Philippa e.a.) staat het ­volgende:   ‘Oorspronkelijk en in het algemeen worden met dit voorvoegsel werkwoorden afgeleid die een aspect van verwijdering, scheiding, ontneming of tegenstelling im­ pliceren, zoals ontlopen, ontbinden, ontne­ men, onthullen. Ook afleidingen van naam­ woorden zijn mogelijk, bijvoorbeeld ont­ bossen, ontknopen, ontheiligen; in deze

functie is het voorvoegsel licht productief. Een kleine, gesloten groep bestaat uit aflei­ dingen waarin ont- het begin van een hande­ ling aanduidt, zoals ontbijten, ontbloten, ont­ branden, ontstaan, ontvangen, ontwaken.’   Het prefix ont- had blijkbaar oorspron­ kelijk alleen de eerste betekenis (verwijde­ ring, scheiding, ontneming, tegenstelling), en heeft pas later ook de tweede betekenis gekregen (begin van een handeling). Het EWN zegt dat het eerste gebruik van onttegenwoordig nog het meest voorkomt. Maar waar komt die tweede betekenis dan vandaan? Waarom hebben wij naast ont­ vriezen ook het werkwoord ontdooien?   Het EWN legt uit dat het prefix ont- met de eerste betekenis, de onbeklemtoonde variant is van het Proto-Germaanse anda(Proto-Germaans is een reconstructie van de taal die zo’n 2000 jaar geleden gesproken werd in Noordwest en Midden-Europa). De beklemtoonde vorm (ant-) is tegenwoordig nog te vinden in het nomen antwoord. Ontmet de tweede betekenis echter, komt waar­ schijnlijk van het Gotische prefix in-, zoals in het woord inbrannjan (‘doen ontbranden’). Het EWN oppert dat in een ver verleden het voorvoegsel in- is veranderd in ont- en er op deze manier dus twee vormen van het voor­ voegsel ont- zijn ontstaan.   Maar deze rubriek zou geen ‘Taalverwar­ ring’ heten als het allemaal zo simpel was. Er zijn namelijk ook uitzonderingen: vormen van ont- die helemaal niet in die tweedeling passen. Voorbeelden hiervan zijn ontbieden en ontgelden: wat is de betekenis die onthier aan het werkwoord toevoegt? Of wat te doen met het werkwoord ontcijferen, waarbij het werkwoord zonder ont- niet bestaat in het Nederlands (in ieder geval niet met de vereiste betekenis)? Misschien zullen we de betekenis van dit bijzondere prefix wel nooit helemaal ontdekken…

absint nummer 6 — 2012

19


feature

Claudia Zeller

Luister nou eens: Luistersignalen in interculturele context Een spreekwoord van de Indianen uit Noord-Amerika luidt: ­‘Listen, or your tongue will make you deaf’. Deze uitspraak onderstreept het belang van luisteren als sociale vaardigheid. Zoals vrijwel alle sociale vaardigheden is ook het gebruik van ­luistersignalen cultureel bepaald. Dit artikel onderzoekt in ­hoeverre het Nederlands van het Spaans verschilt op basis van het gebruik van luistersignalen. Om mee te beginnen is het van belang ver­ schillende categorieën van luistersignalen te onderscheiden. Aan de ene kant zijn er non-verbale signalen, zoals knikken, oog­ contact of handgebaren. Daarnaast heeft de luisteraar beschikking over paralinguïstische signalen. Dat zijn geluiden die niet eenduidig als woorden te identificeren zijn. Uitdruk­ kingen zoals ‘hm’, of ‘uhm’ vallen hieronder. De laatste categorie van luistersignalen zijn fonetische reacties. Hieronder vallen bijvoor­ beeld woorden zoals ‘ja, inderdaad’, of ‘Echt waar?’. Deze woorden leveren geen directe bijdrage aan het gesprek en hebben geen communicatieve meerwaarde. Hun enige functie is het tonen van interesse en betrok­ kenheid.   Over het algemeen spelen non-verbale signalen in het Spaans een grotere rol dan in het Nederlands. Spanjaarden staan bekend om hun geagiteerde gesticulatie tijdens een gesprek, waarbij ze niet alleen hun handen, maar hun hele bovenlichaam gebruiken. Nederlanders gesticuleren vrij weinig, en maken vooral gebruik van meer subtiele sig­ nalen, knikken instemmend of fronsen hun wenkbrauwen. 1 Deze zijn: machtsafstand, masculiniteit/ femininiteit, individualisme/collectivisme en onzekerheidsvermijding

20

absint nummer 6 — 2012

Ook beurtwisselingen of pogingen tot beurtwisselingen in een gesprek zijn enigs­ zins cultureel bepaald. Soms zijn beurtwis­ selingen slechts schijnbaar, wat blijkt uit schijndialogen in het Spaans, waarbij de luisteraar de woorden van de spreker her­ haalt en zich daarmee affirmatief tegenover het betoog­van de spreker opstelt. Het een­ voudigste voorbeeld hiervoor is:   Spreker: (…) Comprendes?   Luisteraar: Comprendo.   Het Nederlands kent dit fenomeen van herhaling om erkenning uit te drukken niet. Toch is het van belang om rekening met de gesprekscontext te houden. De vier door Hofstede geformuleerde dimensies1 (Ger­ ritsen, 2002: 50) zijn ook van belang bij het gebruik van luistersignalen en kunnen een en ander nader verklaren. Een verklarings­ poging met betrekking tot non-verbale luistersignalen zou het verschil in femini­ niteit/masculiniteit van de Nederlandse, respectievelijk de Spaanse cultuur zijn. Een masculiene samenleving legt de nadruk op gelijk hebben of gelijk krijgen, wat leidt tot confrontatie. Deze confrontatie zou zich in een gesprek in geagiteerde gesticulatie mani­

festeren.   Zowel Spaanse als Nederlandse sprekers zoeken geregeld oogcontact. Het is echter zo dat beurtwisselingen zich tijdens een gesprek in het Nederlands sneller voltrekken dan in het Spaans, al gaat het voornamelijk om inter­jecties zoals ‘Wat?’ of ‘Echt waar?’.   Het Spaans maakt meer gebruik van para­ linguïstische signalen, waardoor de luisteraar betrokkenheid en interesse kan tonen zonder de spreker echt te onderbreken. Tegelijkertijd kunnen deze paralinguïstische signalen ook als poging tot beurtwisseling geïnterpreteerd worden.   Al met al is het mogelijk om tot de con­ clusie te komen dat Nederlanders en Span­ jaarden van dezelfde luistersignalen gebruik­ maken, maar deze in verschillende mate toepassen. Nederlanders zijn terughoudend in hun non-verbale interactie, en maken hun luistersignalen vaak expliciet door mid­ del van een aansporende vraag die verder geen meerwaarde heeft. Spanjaarden her­ halen vaak de voorafgaande woorden van hun gesprekspartner, een fenomeen dat in het Nederlands onbekend is. In beide talen worden luistersignalen aan het einde van een zin geplaatst, om directe onderbreking van de spreker te voorkomen.   Op basis hiervan kunnen enkele adviezen geformuleerd worden om de communicatie met Spanjaarden soepeler te doen verlopen. Een basiswoordenschat Spaans kan hierbij voordelig uitpakken, in het geval van twijfel is het ook voldoende om de woorden van de gesprekspartner te herhalen. Vale? Si, vale!


Schrijftalent? Stuur dan je proza / essay / poëzie naar redactie@tijdschriftabsint.nl

absint nummer 6 — 2012

21


Lisa van Campenhout

interview

In Suriname gebleven

Foto: Sanne Landvreugd

Kort na zijn afstuderen ging hij Nederlands geven in Suriname. Inmiddels is hij naast publicist en ­docent Nederlands op een middelbare school ook al zes jaar bijzonder hoogleraar bij de bijzondere leerstoelgroep West-Indische letteren. Een inter­ view met Cara�benkenner Michiel van Kempen.

22

absint nummer 6 — 2012

In een interview op Radio 1 vertelde u dat u de West-Indische letteren bent ingerold nadat u in Suriname had gewoond. Waarom bent u daar in de eerste plaats naar toegegaan? “Ik wilde een tijdje weg uit Nederland, ik wilde wat van de wereld zien. Als je Neder­ lands hebt gestudeerd kun je niet veel kanten op en in die tijd was er veel werk in Suriname. Ik besloot om even naar een voorlich­ting te gaan om te kijken of het iets voor mij was. Na afloop vroeg ik hoe groot de kans was dat ik geselecteerd zou worden. Het antwoord luidde: ‘U bent aangenomen behoudens goedkeuring van de Surinaamse regering.’ Ik vroeg wanneer ik moest ver­ trekken. ‘Over zes weken zit u in Suriname.’ Ik was toen eigenlijk pas net afgestudeerd. Tijdens mijn studie had ik wel parttime lesgegeven op het stedelijk gymnasium in ­Nijmegen, maar nu werkte ik meteen veertig uur per week, ook ’s avonds en op zaterd­ agochtend.   Het werken en leven in Suriname wende redelijk snel. Pas achteraf besefte ik hoe naïef ik was en hoe slecht ik was voorbereid, vooral cultureel gezien. Je geeft Nederlands in het Nederlands en denkt dat het allemaal


hetzelfde zal gaan als in Nederland. Maar dat is dus niet het geval; zo is er nauwelijks onderwijsbegeleiding en zeg je dingen die, achteraf gebleken, ontzettend stom zijn. Grapjes over niet met mes en vork kunnen eten, terwijl allerlei leerlingen uit je klas nog nooit met mes en vork hebben gegeten. Niet dat ze daar iets van zeggen: ze zijn daar niet zo assertief als de studenten hier, die zouden onmiddellijk een weerwoord geven.”   “Na vijf jaar ging ik weg uit Suriname. Concreet omdat mijn vriendin in Nederland ging studeren, maar de situatie was daar zo slecht, dat de lol er ook van af was. Er was een crisis die je – hoe ik het hoor – miss­ chien kunt vergelijken met de crisis van hier na de oorlog. Van de overheid krijg je een zakje met boter en een paar uien en dat was het dan. De winkels waren leeg, je kon niet eens een pak waspoeder kopen. Of cola: omdat de doppen niet waren ingevoerd, konden de flessen niet dicht. Er was geen limonade, geen rum, geen bier, geen wijn, helemaal niets. Terwijl in Nederland onder­ tussen rekken van tientallen meters lang vol­ stonden met honden- en kattenvoer. Bizar.” In 2006 werd de bijzondere leerstoelgroep West-Indische letteren opgericht. Dat is vrij kort geleden: waarom bestond deze nog niet eerder? “Vroeger viel de gehele koloniale literatuur onder één leerstoel. Later kwam er een aparte afdeling voor Oost-Indische letteren. De UvA wilde de West niet kwijt, dus werd de leerstoel West-Indische letteren opgericht. Deze naam is een anglicisme; West-Indian

‘Ik geloof dat we langzamerhand doorkrijgen dat we in een samen­ leving leven waarin op alle punten de Caribische cultuur zichtbaar is.’ l­ iterature is een gangbare term, maar van West-Indisch heeft niemand gehoord. Waar­ schijnlijk zal de leerstoel binnenkort ook worden hernoemd, dan zal het iets van Cari­ bisch-Nederlandse literatuur gaan heten.” Bent u tevreden over wat de leerstoelgroep de afgelopen zes jaar bereikt heeft? “Ja, daar ben ik zeker tevreden over. Ik zie dat er onder studenten altijd veel belang­ stelling is voor de Caribische literatuur: het aanbod creëert de vraag. Ik geloof dat we langzamerhand doorkrijgen dat we in een samenleving leven waarin op alle punten de Caribische cultuur zichtbaar is, dat was voorheen nog niet zo. Niet dat de studen­ tenpopulatie op de UvA een goede afspiege­ ling is van de Nederlandse samenleving, dat niet. In mijn colleges is het meer verdeeld. De helft van de studenten heeft een band met het Caribisch gebied, zij zijn er geboren of hebben er familie. De andere studenten komen uit nieuwsgierigheid: wat is er nog meer naast de standaard Nederlandse witte literatuur?   Naast het college dat de leerstoel verzorgt (het keuzevak Caribische letteren), worden er mensen van de leerstoel ingeschakeld bij

andere collegereeksen of bij masters, en er is natuurlijk een hele reeks promovendi. Dat is een winstpunt: waar zouden die anders terecht moeten? Er bestaat geen soortgelijke­ leerstoel. Er was een collega op Curaçao die zich hiermee bezighield, maar hij stopt ermee. Hij deed dit min of meer vrijwillig na zijn pensioen, daar is het geen bekostigde leerstoel. Het is nog maar de vraag of iemand­ hem daar gaat vervangen. Hij kon het zich permitteren dit werk te doen, maar een ­jongere onderzoeker zal toch ook ergens van moeten leven.” Krijgt u wel eens kritiek op het feit dat u als autochtone Nederlander hoogleraar bent van de enige leerstoel Caribische ­letterkunde ter wereld? “Kritiek krijg ik niet, maar in Antilliaanse of Surinaamse kringen hoor ik wel dat het ­spijtig is dat er niemand van hun afkomst is die het doet. Dat is iets wat ik al mijn hele leven hoor; als ik een boek publiceer, is het altijd jammer dat het niet door een Surina­ mer is geschreven.   Toen de leerstoel werd ingesteld, was er nog bijna niemand gepromoveerd binnen de Nederlands-Caribische literatuur. De

absint nummer 6 — 2012

23


Foto: Onno Siemens

interview (vervolg)

mensen bewogen zich niet op dit vlak, het aantal kandidaten voor de leerstoelgroep was nogal gering, om niet te zeggen dat ik de enige kandidaat was. Dat zien we nu weer, nu er een bijzondere leerstoel voor slaver­ nijverleden is opgericht. Omdat er flink wat mensen zijn die zich bezighouden met de geschiedenis van het Caribisch gebied, dachten wij dat er aardig wat kandidaten voor het hoog­leraarschap zouden zijn. Dat viel bar tegen. Er waren maar heel weinig gegadigden en nog minder die de juiste kwaliteiten hadden. Dat komt natuurlijk ook doordat het ook een bijzondere leerstoel is: van een volledige leerstoel kun je tenminste leven, van een b ­ ijzondere leerstoel niet.” Is dat de reden waarom u ook les geeft op een middelbare school? “Ja, dat moet ik wel. Vorig jaar had de leer­ stoelgroep de eerste cyclus van vijf jaar achter de rug, dan wordt er bekeken of het succesvol genoeg is en of het in de huidige vorm moet worden voortgezet. De stich­ting die de leerstoel bekostigde, kon het door de crisis echter niet meer opbrengen om te ­blijven financieren. Het voortbestaan van de leerstoel hing even aan een zijden draadje, maar na wat actievoering in de publieke sector is er gelukkig een nieuwe sponsor gevonden, een Curaçaose zakenman.” In een interview op Radio 1 zei u: “Als ik nooit in de tropen was geweest, was ik nu nog een klootzak geweest.” Wat bedoelde u hiermee?

24

absint nummer 6 — 2012

‘Taal is cultuur, dus dat betekent dat je ook andere culturele concepties meeneemt in jouw denken.’ “Mensen die nooit weg zijn geweest uit hun eigen land, denken dat Nederland de maat der dingen is. Als je in een ander land bent geweest, merk je dat datgene dat je doet veel meer gewicht heeft. Om een voorbeeld te geven: als leraar in Suriname raakte je destijds nauw betrokken in de strijd tegen het militaire regime. Dat was geen kwestie van met een spandoek over straat lopen, dat was gewoon iets doen wat soms heel gevaarlijk was. En je ziet kinderen daar op school in slaap vallen, omdat ze daar zo moeten ploeteren terwijl ze al om vijf uur waren opgestaan om de koeien te melken. Dat mensen zó moeten knokken voor hun bestaan, dat kennen wij niet meer. Dat zijn verrijkende ervaringen, je leert relativeren.   Waar ik mijn colleges altijd mee begin, is iets waar niet veel mensen bij stilstaan: wij spreken Nederlands, zowel thuis als op school. De meeste mensen op de wereld zijn echter meertalig en die doen dat ook au­ tomatisch. In Bombay heb ik een journalist ontmoet die van jongs af aan zes talen sprak, dat vond hij heel gewoon. Met Engels werk je, Hindi spreek je formeel, hij praatte tegen zijn moeder in een andere taal dan met zijn

vader… hij wist exact wanneer hij wat moest gebruiken. Taal is cultuur, dus dat betekent dat je ook andere culturele concepties mee­ neemt in jouw denken. Dat is ook wat er in mijn colleges gebeurt, dat ik de evidentie van het lezen ter sprake breng en kritisch onder­ vraag. Dit is een Nederlandstalige tekst, maar is het Nederlands? In de loop van de colle­ gereeks leren studenten wat er zo specifiek is aan die postkoloniale literatuur en waar je aan kunt zien dat deze uit veel postkoloniale elementen is opgebouwd.   Afgelopen jaar had ik een Antilliaanse auteur uitgenodigd als gastdocent. Al in het eerste college gooide ze alle wonden van zwart-wit in de Nederlandse samenleving open. Maar deze discussie hebben we allang gevoerd, dacht ik toen. Voor de studenten was het echter heel confronterend, het bleek dat ze hier nog nooit bij hadden stilgestaan. Zwarte Piet racistisch, kán dat, het is toch onze traditie? De schrijfster gaf aan op wat voor manieren zij werd geconfronteerd met evident of sluipend racisme. Dat zijn interes­ sante dingen: je betrekt met de Caribische literatuur ook de hele multiculturele samen­ leving in je college.”


recensie

Claudia Zeller

Dear world, fuck off, ik ga golfen Frank Keizer Uitgeverij Stanza Amsterdam 2012

De eerste bundel van Frank Keizer met de welklinkende titel Dear world, fuck off, ik ga golfen bereikte me veilig verpakt in een plas­ tic hoesje en een envelop, goed beschermd tegen de grillige wereld, net een elitaire golf­ club achter hoge hekken. In eerste instantie leek het me daarom ook een uitstekend idee om de bespreking te doorspekken met aller­ lei ludieke golfmetaforen. Helaas kwam ik hierbij niet verder dan de observatie dat een golfbaan evenveel holes bevat als de bundel gedichten.   Frank Keizer, neerlandicus, dichter en ver­ taler, gaat in zijn debuut Dear World, fuck off, ik ga golfen, de wereld in achttien gedich­ten te lijf, waarbij het aan Barren Watten ontleende motto ‘Are we in a dire situation or do we have a relatively comfortable life?’ als een rode draad door het gedichtenparcours loopt. Deze uitspraak is echter niet alleen van toepassing op Watten zelf in zijn positie als Amerikaanse intellectueel (ze bestaan echt, ook al is het even zoeken) en vertegenwoor­ diger van de avant-gardistische Language Poets. Dear world, fuck off is daarom niet ­alleen een zoektocht naar een antwoord, maar ook een schetsboek vol situaties die juist deze vraag oproepen.   Maar waar gaat het nou eigenlijk over? Aan de ene kant leest Dear world, fuck off als een aanklacht: tegen het kapitalisme, tegen de consumptiemaatschappij, tegen de ver­ vlakking. Een geval van geëngageerde poëzie, waarbij abstracte gedachtegangen hun weer­ slag vinden in concrete beelden, want on­ danks het vrij abstracte karakter van Keizers poëzie blijft de taal beeldend. Poëticale kwes­ ties over de autonomie van het gedicht wisse­ len zich af met gedachten over ruimtelijke ordening en de beleving van deze kunstmatig geschapen wereld:

dan ook bekend als een vrij meditatieve sport. In die zin is Dear world, fuck off een poëtische gedachtestroom langs achttien holes, een tocht langs Nederlandse nietplaatsen, een verkenning van de fysieke en de poëticale ruimte, waarbij pittoreske namen als Heerenveen, Lelystad en Bruinisse revue passeren: ‘Nederland is af, maar ongelijk En ik ga golfen in de Birdielaan’ (10)

‘Want we willen de wereld Vrij van vervorming, Een daar, een waar Wij behoren’ (7) Abstracte gedachten vloeien over in concrete beelden, want ‘poëzie is frictie’ (8), en ‘De werkelijkheid vindt zichzelf wel uit En ik voeg nog maar eens een persoonlijke ­interpretatie toe’ (9) ‘Golf en poëzie’ is een van de onwaarschijn­ lijkste zoektermen die ik ooit in de balk van Google typte. ‘Onbegonnen werk’ mompelde ik tegen mezelf toen ik op zoek ging naar het verband tussen golf en poëzie, desnoods het verband tussen sport en literatuur. Het lever­ de slechts schamele resultaten op. ­Wanneer men de gedichtenbundel echter als golfpar­ cours benadert, komt men onver­wachte dwarsverbanden tegen die uitnodigen tot verdere reflectie. Niet voor niets staat golf

Daarbij is de bundel thematisch ingebed in onze tijd, met referenties naar Utoya en Rutte op Dance Valley. Verwijzend naar de actuali­ teit duwt de auteur ons de absurditeit van onze huidige situatie onder de neus. Dear world, fuck off schetst een verontrustend tijds­beeld, is reflexief en uitdagend tegelijk, en natuurlijk komen Marx en Badiou ook nog even om de hoek kijken. In die zin kan men Dear world, fuck off, niet alleen als symptoom en oorzaak, maar ook als remedie zien. Daarom (en omdat in het postmoder­ nisme geen ultieme antwoorden meer moge­ lijk dan wel noodzakelijk zijn) blijft de auteur een antwoord schuldig. Wat resteert is de balans opmaken, maar de vraag die blijft klieven is of een relatief comfortabel leven niet ook ‘a dire situation’ kan zijn.   Voor mij biedt Dear world, fuck off in ieder geval een uitkomst voor een ander eerste­ wereldprobleem. Als ik op vakantie ga heb ik namelijk de neiging om niet alleen te veel kleren, maar ook te veel boeken in mijn bagage te stoppen. In die zin is Dear world, fuck off perfect: veel mooie zinnen op een kleine ruimte, goed om mee te nemen, naar het strand, de stad, de wereld in. (Kom)kom­ mer en kwel of Aurora, Nederland of wereld, fuck off, ik ga lezen.

absint nummer 6 — 2012

25


proza

Harry en de fakirs Nadat hij er eerder al was achter gekomen dat de televisieprogramma’s die hij elke avond met zijn ouders bekeek slechts een dun vernisje over de werkelijkheid trachtten te verven – en wel op belabberde wijze – kon Harry op zijn zestiende concluderen dat het menselijk leven gelijk stond aan het mense­lijk lijden, en dat in het verlengstuk daarvan de levensloop ingericht diende te worden als een reeks oefeningen in ontken­ ning. Hoe langer hij er over nadacht, des te zekerder hij van zijn zaak werd: persoonlijk geluk hangt af van de mate waarin een mens er in slaagt om als fakir door het leven te gaan.   Hij keek om zich heen en concludeerde dat zijn directe omgeving niet bepaald uit geslaagde fakirs bestond. Moeder leek een constante huilbui te hebben, tante wilde ­scheiden van haar man en de docent Latijn was verliefd op een van Harry’s klas­ genootjes.   Natuurlijk leverde dat een aantal proble­

26

absint nummer 6 — 2012


men op. Een jongeman heeft voorbeelden nodig, en waar voorbeelden ontbreken ligt de ontsporing vaak ergens in de buurt te loeren. Maar na wat geëxperimenteer, een aantal schorsingen en een pijnlijk incident waarbij Harry al huilend zijn schoenzool in het televisietoestel van zijn ouders plantte, lukte het hem uiteindelijk toch om netjes zijn gymnasiumdiploma te halen.   Ook wist hij een meisje te vinden: Sarah, met wie hij ijsjes at en de liefde bedreef op een manier die de passie nooit echt van de grond deed komen.   Hij voelde er niets voor om te gaan stu­ deren. Hij wist dat hij zich op de universiteit enkel onnodige complicaties op de hals zou halen. Hij koos voor iets radicaal anders: hij ging werken in een magazijn en vulde zijn dagen met het verplaatsen van pallets. Dat deed hem goed. Harry verwelkomde de ­monotonie zoals men in een andere tijd de geallieerden had verwelkomd.   Daar, in dat magazijn, waar hij zich

dagelijks in de kantine tussen één en half twee tegoed deed aan een overdaad aan koffie, ontmoette hij Nick, een man die zich voorstelde als vertegenwoordiger van een mystieke organisatie die enkel als ‘de firma’ bekendstond. Harry keek de meneer – want dat was Nick; een meneer, een ouder, meer ervaren persoon, iemand om tegen op te kijken, iemand met een overhemd die deed denken aan films over bankiers en advocaten – in de ogen en zag dat hij te maken had met een ware fakir. Verlangen begon in zijn ­binnenste te borrelen als een heksenketel.   Harry werd door Nick mee op sleeptouw genomen, en na een gewelddadig ontgroe­ ningsritueel mocht hij zich aansluiten. Hij bestelde een seizoenkaart, vervolgens nam Nick hem mee uit winkelen om een uniform aan te schaffen. Harry wist dat de symbo­ lische orde van belang was, dat de ware fakir de schoonheid van het uniform apprecieert. Hij kocht een duur overhemd, donkerblauwe jeans en witte sneakers. Hij was al een tijdje

aan het werk, hij had genoeg geld.   De firma nam hem op en al snel zonk Harry weg in het moeras; hij werd onderdeel van een amorf geheel, hij werd de firma.   Overigens waren het niet allemaal frisse types, de mensen in de firma. Eén van de ­leiders merkte een keer op dat het hele land op de vernietiging afstevende, dat alleen mooie liedjes van volkszangers over zouden blijven, en dat iedereen daarom maar van die liedjes moest genieten.   Het lukte Harry om in korte tijd een indrukwekkend score neer te zetten: drie ontsnappingen uit wurggrepen van leden van de ME, minstens vijf gebroken kaken en iets wat verdacht veel leek op een coma-geval. Een paar dagen lag Harry in het ziekenhuis, toen werd er in het stadion een banier met zijn beeltenis ontvouwd. Zijn naam en faam verspreidden zich als een virus, zelfs in het noorden van de stad werd hij beroemd. Hij werd iets wat hij zelf nooit gevonden had: een voorbeeld voor anderen.

Moeder leek een constante huilbui te hebben, tante wilde ­scheiden van haar man en de docent Latijn was verliefd op een van Harry’s klas­genootjes.

absint nummer 6 — 2012

27


proza (vervolg)

Zo kwam Harry er onder meer achter dat men de pijn moest opzoeken, en deze tegelijkertijd moest ondergaan en veroorzaken.   De meeste avonden at hij gewoon thuis, maar ondanks zijn blauwgeslagen ogen leken zijn ouders niets in de gaten te hebben. Zijn moeder ging door met wat ze Harry’s hele leven al gedaan had: ze gaf haar kind liefde, zoveel hij maar wilde. Ook Sarah bleef aan zijn zijde; het meisje had een keuze gemaakt en was niet het type dat zomaar terug kwam op keuzes. Harry zag het niet, maar hetgeen de mensen in zijn omgeving troost bood, was de eeuwigheid.   Hij zat met zijn gedachten bij de firma. De firma werd zijn alles. De firma bood Harry het soort lessen die de meeste kinderen van zijn allooi pas tijdens het derde of vierde jaar van hun studie kunnen bevatten. Lessen die het evangelie van de fakir verkondigden. Zo zou Harry ze althans interpreteren; als lessen die zijn eerder geformuleerde over­ tuigingen zouden versterken. Zo kwam hij er onder meer achter dat men de pijn moest opzoeken, en deze tegelijkertijd moest on­ dergaan en veroorzaken. Dat was het werk

28

absint nummer 6 — 2012

van de ware fakir.   Hij brak nog heel wat meer kaken en zijn volgende grote slachtoffer leek niet alleen verdacht veel op een coma-geval, hij was het ook. Toen zijn tweede seizoen ten einde liep kon Harry constateren dat hij het met waardig­ heid had volgehouden op de door de firma opgemaakte spijkerbedden. Natuurlijk moest hij nog vorderingen maken, maar hij had het al ver geschopt. Hij kon tot dusver tevreden zijn. En dan stond er ook nog een smakelij­ ke uitsmijter te wachten: een finale tegen de grote vijand, de honden uit de stad, die ­wegens sociaaleconomische ontwikkelingen nu eenmaal als ondraaglijk anders te boek was komen te staan.   De avond voor de wedstrijd keek hij samen met Sarah een film. Hij was in zijn nopjes. Zoals het een ware fakir betaamt gunde hij de angst zijn bestaansrecht niet. Hij kon zijn identiteit kort samenvatten:

hij was een tevreden mens.   De dag erop kwam de firma bijeen in een wegrestaurant, net buiten de stad. De leden wisselden wapens uit – Nick kreeg een groot slagersmes toebedeeld – en er werden liederen gezongen. Toen het gevoel van broederschap bij de meesten haar hoogtepunt bereikt had, vertrokken ze zoals was afgesproken met de honden naar een weiland in de buurt.   Het was een fantastische locatie. Het gevecht dat plaatsvond kan met recht een veldslag genoemd worden. De politie en de stakkers van de ME hadden nergens weet van. Het was man tegen man, zonder ongewenste inmenging van de staat; het recht. In volledige afzondering voltrok zich een orgie van geweld.   Wellicht dat Harry tijdens die veldslag, in dat weiland dat dankzij een aantal explo­ derende projectielen in een smeulend zooitje veranderde, al zijn eerste moord van de dag pleegde. Hij kan het zich in elk geval niet


herinneren. Op een gegeven moment kreeg hij een waas voor zijn ogen: hij waande zich een als mens geïncarneerde god van de oor­ log. Waar Harry tijdens de gevechten nor­ maal gesproken enorm veel aandacht schonk aan formatie en tactiek, daar gaf hij nu onge­ breideld fanatisme prioriteit. Hij rende maar wat rond, hij sloeg, hij trapte, hij gooide met dingen.   Na wat een half uur maar ook een heel dagdeel had kunnen zijn waren de honden uit de stad, die wegens sociaaleconomische ontwikkelingen nu eenmaal als ondraaglijk anders te boek waren komen te staan, ner­ gens meer te bekennen. Harry ging in kleer­ makerszit op het gras zitten. Hij pufte wat uit en keek om zich heen.   Hij zag zijn vrienden van de firma, hij zag de slachtoffers die hij tijdens de veldslag ge­ maakt had, hij zag de rookformaties en de auto’s die over de snelweg bleven razen alsof er niets aan de hand was.   Plotseling werd hij door melancholie over­

vallen. Somberheid begon zich meester van hem te maken, en uit het niets kwam het hem als een revelatie voor dat de tevreden­ heid die hij de vorige avond nog gevoeld had op niets gebaseerd was. Dat hij moest weten dat meesterschap vergaande offers vereiste; dat een beetje pootjebaden in idealen niet genoeg was.   Harry zag Nick, die met zijn armen naar de hemel wees en zijn gesloten ogen naar de grond richtte. Zijn slagersmes lag naast hem. Harry liep ernaartoe, raapte het mes van de grond en hij stak Nick: in zijn maag, in zijn borst en in zijn hals. Hij bleef maar steken, hij stak tot hij geen kracht meer in zijn armen had en het ineengezakte hoopje vlees dat van Nick over was stopte met kreunen.   Harry bekeek het mes. De rode kleur van het met bloed doordrenkte lemmet stemde hem tevreden. Hij voelde het geluk in zijn buik, hij voelde het in zijn keel, hij voelde het tintelen in zijn vingers. Toen zette hij het op een lopen. Elko Born

Harry bekeek het mes. De rode kleur van het met bloed doordrenkte lemmet stemde hem tevreden. absint nummer 6 — 2012

29


Scan de QR-code voor meer Gevonden Faceb00k gedichten door Marc van der Holst.

poĂŤzie

Gevonden Faceb00k gedichten

Marc van der Holst

30

absint nummer 6 — 2012


bobbejaanland --Marc van der Holst nee nee desiree we zijn op zoek naar druilerigheid

De Nederlandse vrouw --Viva De Nederlandse vrouw is supergelukkig! Met ons ‘Blij en depri’ onderzoek onder VIVA-vrouwen trappen we vandaag de Maand van de Psyche af. Onder alle respondenten mochten we een Psycheparty verloten, georganiseerd door life coach Tamara Straatman. Gefeliciteerd Bernice Koning; Jij bent de gelukkige!

Wijnkelder --Ilja Leonard Pfeijffer Ook ik kom dikwijls ten val tijdens de bevoorrading.

Paella --David Disberg Zoals jij daar in Spaans TL licht, verveeld en voorovergebogen aan je bord paella zit.

absint nummer 6 — 2012

31


Jolanda van de Beld

... Op 5 juli overleed Gerrit Komrij: schrijver, d ­ ich­ter, essayist, bloemlezer. Voormalig Dichter des Vaderlands, winnaar van de P.C. Hooftprijs. Hij woonde in Portugal, maar werd geboren in het Achter­ hoekse Winterswijk. Winterswijk Soms droom ik, in de verre hete zon, Dat ik mijn dorpje een bezoek ga brengen, De school, het groen, de straat waar het begon Geen wegen lopen er naar toe maar navelstrengen. Er gloeit en zingt iets aan de horizon. Ik ben er bijna, in de holte van de kaart Ik zal weer samenvallen met mijn bron De zijlijn, maar voor mij een omweg waard De grijze Jacobskerk lijkt wel van goud. Ik trap het Weurden op zijn staart. Dan, snel, zakt het fantoombeeld, zo vertrouwd, In een diep gat. Ik zal er nooit echt komen. – Toch is er iets hardnekkigs in mijn dromen, Want steeds herhaal ik deze bedevaart. Gerrit Komrij 16 maart 2001

Een ode van een geboren en getogen Winters­ wijkse aan één van Nederlands meest toon­ aangevende literaire figuren van de afgelopen ­decennia. Gerrit Komrij, die Winterswijk ont­ vluchtte, maar er nooit afscheid van nam.

32

absint nummer 6 — 2012

† gerrit komrij Op het station in het Achterhoekse Winters­ wijk rijden geel met witte dieseltreintjes. Wanneer je Arnhem gepasseerd bent, wor­ den de dubbeldeksintercity’s verruild­voor dit soort bus-achtige voertuigen. Bedacht door de regionale vervoersmaatschappij, ­genaamd Syntus, passen deze wat knullige dingen precies bij het beeld dat er bestaat van de Achterhoek en Twente. Toch heeft Syntus zijn best gedaan om de eer van deze regio hoog te houden: elk dieseltje is voorzien van een handtekening van een Bekende Neder­ lander die afkomstig is uit één of ander ­gehucht of dorp in deze streek. Zo bestaat er een Nout Wellink-trein – wie wist dat hij uit Bredevoort kwam? – en heeft ook opera­ zanger Ernst Daniël Smid zwierig zijn naam achtergelaten.   Na een weekendbezoek aan mijn geboor­ tedorp zit ik op het stationnetje te wachten. De trein voor mijn neus heeft als opschrift ‘Gerrit Komrij’, in een uitvergrote computer­ versie van wat zijn handschrift geweest moet zijn. Schuin, smal en met een typische ‘ij’ op het einde. Gerrit Komrij werd geboren in het dorp Winterswijk. In de Iepenstraat, een straat in een buurt die nog steeds bestaat uit rijtjeshuizen met piepkleine tuintjes aan de straat. Arbeiderswoningen, of zoals hij zelf zei: vergelijkbaar met Tuindorp.   Deze Gerrit Komrij zou uiteindelijk een indrukwekkend oeuvre opbouwen aan ­gedichten, verhalen, essays en kritieken. Het leverde hem verschillende prijzen op, waaronder de Herman Gorterprijs, de P.C. Hooftprijs en De Gouden Uil. Vanaf het stationsbankje heb ik over de treinen heen zicht op een enorm gebouw dat de gemeente Winterswijk in nog geen jaar uit de grond heeft laten stampen. Het nieuwe gebouw van scholengemeenschap De Driemark, de middelbare school waar ook Komrij ooit het lyceum doorliep, toen nog Rijks HBS geheten. In april besloot Win­ terswijk na polls en peilingen dat de scho­ lengemeenschap verder zou gaan onder de naam Gerrit Komrij College. De gemeente Winterswijk verklaarde: ‘Gerrit Komrij was oud-leerling van de school. Hij speelt als ­dichter en schrijver een belangrijke rol in de Nederlandse literatuur. Zijn talenten hebben hem gemaakt tot Dichter des Vaderlands en in zijn werk keert Komrij regelmatig terug


‘Je wist van niks, in Winterswijk. Ik liep in Amsterdam maan­denlang alleen maar stomverbaasd om me heen te kijken.’ Komrij samen met zijn partner Charles Hoff­ man in Vila Pouca de Beira. In een interview met Vrij Nederland bleek dat hij hier ook al over na had gedacht: ‘Mijn grote angst is dat er later in de encyclopedie achter mijn naam ook een Nederlandse sterfplaats zal staan: Gerrit Komrij, geboren te Winterswijk, gestorven te… zeg maar: Diemen…—. Alles wat daartussen zit, is dan toch voor niks geweest? Dus zodra ik me een beetje slecht voel, zorg ik ervoor dat ik uit Nederland weg ben. Ik wil een mooie sterfplaats: Port-auPrince—. Kaapstad zou ook mooi zijn, gestorven te Kaapstad—. Of nee: Klapmuts!’   Komrij ontvluchtte Winterswijk. Hij ont­ vluchtte Nederland. Toch werd hij Dichter des Vaderlands. En toch bleef er ook altijd een soort liefkozende houding zichtbaar wanneer hij over Winterswijk sprak of schreef. Het is een soort melancholie, heim­ wee naar een dorp dat niet hetzelfde meer was. Steeds wanneer hij er kwam was er iets gesloopt of bijgebouwd, had hij geconsta­ teerd. Tegenover het station, aan de andere

kant dan waar nu het college staat, heeft een fortachtig gebouw het straatbeeld verstoord. Onbegrijpelijk vond Komrij de plannen om het gemeentekantoor in deze blokkendoos te gaan huisvesten, terwijl Winterswijk een prachtig stadhuis uit de jaren 30 had. Dat nou juist zijn College hier op uitkijkt is een ironische toevalligheid. Maar de Winters­ wijkers zijn inmiddels trots op ‘hun’ Gerrit Komrij. Dat hij wordt gezien als voorbeeld van een Achterhoeker die uitvliegt maar ­altijd terug blijft komen, vind ik ergens nog wel het mooiste. Het is het plattelandssyn­ droom: je wilt er niet blijven, maar je blijft er terugkomen. Met ‘geen wegen maar navel­ strengen’ weet Komrij dit in zijn gedicht over Winterswijk prachtig te verwoorden; het is haast sentimenteel. Op het feit dat Winters­ wijk zijn naam heeft gekozen voor de nieuwe scholengemeenschap reageerde hij in radio­ programma Kunststof echter weer met zijn eeuwige nuchterheid: ‘Ik vond het eigenlijk voornamelijk leuk, omdat ik dacht: wat zou mijn moeder dat leuk gevonden hebben.’

Foto: Anna Letswaart

naar zijn jeugd in Winterswijk. Net als Kom­ rij gaan onze leerlingen hun talenten en dromen achterna en vliegen uit. Waarbij de band met Winterswijk blijft bestaan.’   Inmiddels is het gebouw zo goed als af en zie ik voor het eerst dat het naambord ­geplaatst is. Ook hier is het zogenaamd ­authentieke handschrift van de grote meester zelf verwerkt in het logo. Ik probeer me een puberende Gerrit voor te stellen in het ­Winterswijk van de jaren 50 en 60. De foto’s daarvan zijn er. Ze leken afgelopen maanden ineens overal op te duiken. De media be­ steedden haast allemaal aandacht aan de afkomst van de voormalig Dichter des ­Vaderlands. Daarnaast refereerde bijna elke journalist of schrijver die hem gekend had aan zijn kroeggedrag: de hoeveelheden bier die hij kon wegwerken zonder dat daar ook maar iets van te merken was de volgende dag. Ach, logisch. Een Achterhoeker kan nou eenmaal ‘zoepen’.   De jonge Komrij begon zijn carrière dus gewoon bij de schoolkrant van de Rijks HBS. Zijn eerste bundeltje, bestaand uit vier ge­ dichten, werd gedrukt bij een Winterswijkse drukkerij: Dekonstruktie in vier delen. Maar al snel moet hij doorgehad hebben dat je niet in Winterswijk moet blijven als je naam en faam wilt maken. Achterhoekers zijn daar namelijk niet zo dol op. De uitdrukking ‘doe maar normaal dan doe je al gek genoeg’ gaat hier als nergens anders zo op. En je hoofd boven het rustig wuivende maaiveld uit­ steken? Dan ben je maar arrogant. Gerrit Komrij vertrok naar Amsterdam, het hart van het literaire circuit, centrum van de vrij­ denkende kunstenaars. ‘Je wist van niks, in Winterswijk. Ik liep in Amsterdam maan­ denlang alleen maar stomverbaasd om me heen te kijken,’ vertelde hij later, ook met betrekking tot zijn homoseksualiteit. Zijn echte debuut kwam in 1968, een bundel geti­ teld Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten.   Maar ook Amsterdam kon hem niet voor altijd bekoren. Nederlanders waren eigenlijk maar vervelende en verwende mensen. In 1984 verhuisde hij naar Alvites in Portugal. Ondenkbaar voor de gemiddelde Achterhoe­ ker. Tegen een journalist vertelde hij ooit: ‘Mijn broer is maar één keer verhuisd. Van de ene kant van het spoor in Winterswijk naar de andere kant.’ Vanaf 1988 woonde

absint nummer 6 — 2012

33


Suzanne Aalberse

101 vragen over taal

Waarom heeft een taal uitzonderingen? Het nog te verschijnen boek 101 vragen over taal is een gezamenlijk project van alle medewerkers van de capaciteitsgroep Taalkunde aan de UvA. In een reeks populairwetenschappelijke artikelen belichten zij uiteenlopende verschijnselen van het Nederlands. In deze Absint de voorpublicatie van een artikel van Suzanne Aalberse, waarin zij de vraag beantwoordt waarom een taal uitzonde­ ringen heeft.

34

absint nummer 6 — 2012


Een computer zou nooit twee verschillende woorden gebruiken om één betekenis uit te drukken, die houdt zich tenminste netjes aan de regels. Honderd redenen kon mijn leraar wiskunde bedenken om een hekel te hebben aan menselijke taal. Eén ervan was dat een woord soms twee betekenissen kan hebben, zoals bank (bewaarplek voor geld of een ding om op te zitten) of was (dingen die gewassen moeten worden en de verleden tijd van zijn). Een andere reden was dat je voor één beteke­ nis meerdere woorden kunt hebben. Waarom bestaat er een fiets naast een rijwiel? Maar op nummer één in zijn ergernissen-top-drie stond het feit dat taal zoveel uitzonderingen in regels heeft. Waarom is het liep en niet loopte en gevonden in plaats van gevind? Een computer zou nooit twee verschillende woorden gebruiken om één betekenis uit te drukken, die houdt zich tenminste netjes aan de regels. Niet alleen computers lijken zich netjes aan de regels te houden, in dit opzicht lijken jonge kinderen en tweedetaalleerders ook veel voorbeeldiger te zijn dan volwassen moedertaalsprekers. Waar volwassen moe­ dertaalsprekers liep en gevonden zeggen, zeggen kinderen en NT2-leerders weleens loopte en gevind. Nadat ze eerst wel liep en gevonden zeggen. Ze krijgen de regels door en passen ze dan overal toe. Waarom doen volwassenen eigenlijk zo moeilijk? Het korte antwoord op deze vraag is dat ze niet anders

kunnen. Als je maar vaak genoeg gevonden hoort in plaats van gevind, dan zeg je ook gevonden. Leerders die nog niet zo veel aanbod hebben gehad kunnen nog gevind zeggen, maar op het moment dat ze vaak genoeg gevonden horen, gaan ze overstag. Waarom gaan sprekers zo massaal overstag voor de onregelmatige vorm? De reden dat uiteindelijk iedereen die gevonden vaak genoeg gehoord heeft ook daadwerkelijk gevonden gaat zeggen, is dat ons hoofd inge­ richt is zoals mijn wiskundeleraar dat had gewild. Ook ons hoofd houdt niet van twee woorden voor één betekenis. Stel dat iemand je vraagt: Heb je hem al? En je wilt antwoor­ den: gevonden/gevinden. Je hoofd vormt al gevind maar tegelijkertijd duikt al gevonden op in je geest. Welke vorm kies je dan? Het idee is dat je voor de vorm kiest de je het meest gehoord hebt, dus wint gevonden. Er wordt ook wel gezegd dat gevind geblokkeerd wordt. Voor de voltooide tijd van vinden bestaat gevonden al, twee vormen voor één betekenis is ongewenst en daarom blokkeert de bestaande vorm gevonden het gebruik van de via regels gecreëerde vorm gevind. Naast het blokkeer-effect is ook iets anders mogelijk op het moment dat twee vormen dezelfde betekenis hebben. Er ontstaat dan

toch een verschil in betekenis. Een rijwiel en een fiets bijvoorbeeld zijn allebei dingen met twee wielen waar je je op voort kunt bewe­ gen, maar de zin ‘nu is mijn rijwiel alweer gestolen’ is idioot. Het woord rijwiel past in een ander register dan fiets. Fiets en rijwiel zijn dus geen blind inwisselbare woorden, maar hebben allebei hun eigen associatie. Probeer maar eens twee woorden te beden­ ken die exact hetzelfde betekenen en volledig inwisselbaar zijn. Dat lukt (bijna) niet. De observatie dat ook in taal vaak naar een één– op-éénrelatie gezocht wordt tussen vorm en betekenis is als eerste beschreven door Wil­ helm von Humboldt. Het idee dat elke taal streeft naar een één–op-éénrelatie tussen vorm en betekenis wordt daarom ook wel het Von-Humboldtprincipe genoemd.   Het Von-Humboldtprincipe kan verklaren waarom we uiteindelijk gevonden zeggen in plaats van gevind: de vorm gevonden bestaat al in het taalaanbod. Wij zitten zo in elkaar dat je wat je maar vaak genoeg aangeboden krijgt niet kunt negeren, en door de aan­ wezigheid van gevonden is er voor gevind – als dat geen eigen betekenis ontwikkelt – geen plaats meer. Het ironische is dus dat het Von-Humboldt-principe, dat mijn leraar wiskunde vast mooi had gevonden, ervoor zorgt dat de door hem verafschuwde onregel­ matige vormen kunnen blijven bestaan.

absint nummer 6 — 2012

35


Olaf P. Schümaker

Lieve Olaf, Noot van de hoofdredactie [niet voor publicatie] Beste eindredactie, het gaat al enige tijd niet zo goed met Olaf. Gelieve daar bij het redigeren rekening mee te houden.

lieve olaf Geachte heer Schumaker, Volgend op telefonisch onderhoud dat u afgelopen woensdag met uw huisarts dr. Goldschmit-Blumenkamp gehad heeft, zenden wij u bijgevoegde uitslag van het bloedonderzoek. U wordt op 28 augustus aanstaande verwacht op de afdeling neurologie van het OLVG. Uit het endocrinologisch en hematologisch onderzoek blijkt het volgende: U heeft een alarmerend sterk verlaagde albuminewaarde in uw bloed. Het eiwit albumine wordt door de lever aangemaakt en meestal aan het bloed afgegeven. De grootste hoeveelheid eiwit die in het bloed circuleert is albumine. Albumine dient onder an­ dere voor het binnen de bloedvaten houden van vloeistof en als transporteiwit voor bilirubine, vetzuren en vitaminen. Een afwij­ kende meetwaarde kan duiden op een beschadiging van de lever. Daarnaast heeft u een buitengewoon hoge CK-waarde. Creatine kinase is een enzym dat zorgt voor de omzetting van creatine in fosfo-creatine. Deze stof komt voor in (hart)spiercellen en levert energie voor het samentrekken van de spieren. Verhoogde CKwaarden komen voor bij spierschade en schade aan de hartspier.

Lieve Olaf, Onlangs ging ik op vakantie naar Brussel. Ik kwam daar twee dagen lang niemand tegen. Hoe zit dit? Groeten,

Vooruitlopend op uw afspraak volgende week raden wij u aan rust te houden en alcohol en tabak te vermijden. Vriendelijke groeten, Dr. Frederik Stoelendans, neurochirurg.

Bruno Eijsvooghel Beste meneer Stoelendans, Beste Bruno, Brussel bezoeken blijft behoorlijk bedaard bij Bilbao. Belerend beschrijft Berend Brussel (Belgische bioloog bij BIOTECH2000) Brusselse boulevards, braderieën, bars. Begrijpt Berend Brussel Brussel? Begrijpt Berend Brussel België? Begrijpt Bruno Berend Brussels Brussel? Begrijpt­ Bruno Brussel België. Begrijpt België Brussel Bruno Bruno bijgevolg? Bruno Bruno, Brussel Brussel. Berend.

36

absint nummer 6 — 2012

Het is mij niet geheel duidelijk wat precies de vraag is die u mij stelt. Daarnaast vind ik het zdurf hinderlijk hoe u met medisch jargon jong­ leert, om zo uw medische kennis te etaleren. Ik krijg er een bittere smaak in mijn mond van, en steken in mijn zij. Zelfs mijn dagelijkse borrel smaakt vies en valt niet goed. De lust tot roken is bijna verdwe­ nen en ik heb episodes van verlammende hoofdpijn. Bij tijd en wijle lijk ik zelfs het gevoel in de linkerzijde van mijn lichaam te verliezen door uw brief! Meneer Stoelendans, ik hoop dat u beseft dat ik mij welhaast genoodzaakt zie de hulp in te schakelen van mijn huisarts dokter Schmidtgold Kampenblum, iets wat ik al in geen jaren heb ­hoeven doen omdat ik een kerngezonde, krachtige man ben, zij het op leeftijd. Zoals u weet van mijn hond Peter zitten bloedziekten bij mij in de familie, maar tot dusver ben ik van deze gruwelen gevrijwaard gebleven. Toch moet ik dankzij uw brief regelmatig spuwen, en geef ik na een hoestbui soms bloed op. U stelt domme vragen meneer Stoelen­ dans, en ik wens er niet verder op in te gaan.


Lieve Olaf,

Foto: Floris Jan Bekkering

Ik heb sinds drie weken een nieuwe huurder in de kleine kamer die ik via Kamernet.nl verhuur. Bij onze eerste ontmoeting was hij zeer enthousiast, al verliep het gesprek een beetje moeizaam. Volgens mij had dat te maken met zijn onbestemde regionale tong­ val. Al snel ontpopte hij zich echter tot een lastige huurder. Hij had veel last van het vele verkeer in de drukke straat, en wilde voortdurend de deur uit. Zijn tafelmanieren zijn hoegenaamd onsmakelijk. Hoe los ik dit op? Ik ben bang voor een confrontatie omdat hij soms ‘tussen aanhalingstekens’ nogal zijn tanden kan laten zien. Help mij, Olaf! Een bezorgde hospita uit Goeree-Overflakkee

Lieve Olaf,

Beste kostjuffrouw,

Al enige tijd verdenk ik mijn eega ervan vreemd te gaan met de buurman. Hoe confronteer ik mijn vrouw?

Ik las uw brief en dacht: ik moet mijn aardappelen van het vuur halen. Die had ik natuurlijk nodig om mijn befaamde pompoenrisotto te maken voor de heren van de bridgeclub. Ik vind uw brief verontrustend. Dat komt omdat ik uw huurder ervan verdenk een hond te zijn, en wel een mix tussen een Ierse Setter en een Jack Russel. Lees uw brief zelf nog eens. Valt er niet iets op? Bent u nou zo wereldvreemd of ben ik nou zo aplomb? Geeft uw dierenradar niet thuis, en ben ik al weken op zoek naar mijn fietssleutels? Hoe werkt een Random Reader nou eigenlijk? Bent u nou een groothandelaar in tuinmeubi­ lair of ben ik nou een kom linzensoep? Weet u ook nooit hoeveel rijst genoeg is? Denkt u soms dat ik regelmatig op vakantie ga naar verre of nabije oorden? Heb ik een onbehandelde herseninfarct gehad? Zie ik regelmatig vlekken? Wie ben ik? Hallo? Hallo? Doei. Doei. Hallo. Hallo. Doei Doei. Olaf zegt doei. Doei Olaf.

Groeten, Ronald de Graaff

Beste Ronald, Kampen vol met gras kampen met de wind. Tijdschriften. Vuur. Soms ook zondagen, vol met bloemen. Ik ruik bloemkool op dinsdag. Hoe laat gaat de winkel open in het buitenland als je er niet meer bent. Ik vraag de mensen of zij mij herkennen. Ik ben Olaf. De dood is een raap. Ik schiet wortel, wortelschieten. Aanhalingstekens kan ik nooit vinden’ toeristen tafels bloedkanker in de apen van Artis en ik kan niet meer de koptelefoons van mijn oude vreemde familie zien als ik dood­ ga op het dak van een raaf die zegt hallo ik eet appels krijg toch eens een keer papier tussen je deur ok ok. Bier inschenken doe je omdat je last hebt van tafels in kleermakerszit. Afgedwongen trappen trans­ porteiwit uilskuikens negers negeren stopborden stoppels stoppels kapitein Haddock op een tweesprong is dat veelal niemand die er een schommelstoel op andere manieren tot zeventig tellen. Ik zit op een toetsenbord eieren te bakken maar heb zin in een pannenkoek.

absint nummer 6 — 2012

37


Eline de Viet

kruiswoordpuzzel

Sjaars-special Om nieuwe studenten Nederlands op weg te helpen, komen al deze woorden uit boeken die je aankomend blok toch zal moeten lezen. Ben jij een neerlandicus in de dop? Test het nu en win een fles absint! Horizontaal 5. Het literair werk als object 8. Discussiefase waarin de partijen de regels van de discussie vaststellen 12. Mondelinge overdracht 14. Bij een ....... drogreden wordt er ten ­onrechte aangenomen dat een eigenschap van het geheel automatisch kan worden ­toegekend aan samenstellende delen 16. Selectie van werken die als bijzonder waardevol wordt beschouwd 18. De taal als systeem 19. Toespeling in een literair werk op een andere tekst 20. Niet het oplossen van een verschil van mening, maar het uit de weg ruimen van de geschilpunten Verticaal 1. Personage dat één of meer abstracte ­motieven uit een literair werk verwoordt 2. Bij argumentatie die is gebaseerd op een ....... relatie leidt Z tot Y 3. Klassiek overredingsmiddel dat zich ­beroept op emoties 4. De verwoording van de stelling die de inzet vormt van het verschil van mening 6. Regel die wordt overtreden zodra er b ­ eperkingen worden gesteld aan de ­standpunten 7. Samenhang in een tekst 9. Ander woord voor betekenaar 10. Medeklinkerrijm aan het begin van een woord 11. De westerse fascinatie met en toe-­ eigening van alles wat vreemd of bijzonder is 13. Herhaling van zichtbare, hoorbare en tastbare stimuli in een gedicht 15. Afwijking van de normale woord­ volgorde door deze volgorde om te draaien 17. De drogreden waarbij beroep wordt gedaan op de mening van de massa heet een argumentum ad .......

38

absint nummer 6 — 2012

Stuur het prijswoord vóór 20 september op naar redactie@tijdschriftabsint.nl en maak kans op de hallucinerende hoofd­ prijs! De prijs wordt aangeboden door misschien wel de beste slijterij van Am­ sterdam: Le Cellier (Spuistraat 116). De winnaar van de kruiswoordpuzzel uit het vorige nummer was Johan Stam uit Warmenhuizen. Proficiat!


Beeld: Atte Jongstra

absint nummer 6 — 2012


2102 rebotko/rebmetpes ,6#

weiv retnI nepmeK nav leihciM ejsiem ezob teH siurP ajraM nav nav tsmokeot eD ednuklaat ed yksmohC maoN treesirorret nesjihtaM amlA


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.