Verslag van de negende editie van de MVHK
Op 13 mei 2017 vond de Negende Middag van het Kinderboek plaats, in de centrale vestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Het thema was: ‘Wat maakt een boek tot een goed kinderboek’ Het programma bestond uit twee delen: - een viertal workshops in de ochtend en - een plenair middagprogramma. Organisatie en presentatie van de Middag was in handen van Marco Kunst en Aby Hartog. Ook het samenstellen van dit verslag komt voor hun rekening – met dank aan: ‐ De sprekers voor het beschikbaar stellen van hun lezing; - Raymond van Mill en Lotte Dale voor de fotografie; - Ted van Lieshout voor het ontwerp van het logo; - Toin Duijx (verslag Debat) en Mathilde Talens (verslag Zeepkist).
De negende Middag van het Kinderboek werd gesponsord en ondersteund door:
Workshops
In de ochtend stonden van 11:15 tot 12:15 uur vier workshops geprogrammeerd: ‐ Gert Gerrits (BNO) en Janne Rijkers (Auteursbond) gaven vanuit de Beroepsvereniging Nederlandse Ontwerpers en de Auteursbond een workshop met de nadruk op auteursrecht; daarnaast was er gelegenheid tot het stellen van vragen rondom de beroepspraktijk en het voorleggen van casussen; ‐ Tanja de Jonge, Workshop Blackstories: ‘zwarte verhalen’ vormden de basis voor een spel, waarbij de spelers een verhaal moesten reconstrueren aan de hand van een raadsel; ‐ Kate Schlingemann: "Saai rijmt op...", workshop gedichten schrijven (met kinderen). Hoe breng je het poëzieplezier op gang? ‐ Gertie Jaquet: workshop over het zelf snijden/maken van stempels.
Workshop Stempels maken met Gertie Jaquet
Workshop Beroepsvereniging Nederlandse Ontwerpers en Auteursbond Doel beide organisaties: Netwerk, kennisuitwisseling, bewustwording rechten, kennis over afspraken, solidariteit, samen sterk, zichtbaarheid, vakprijzen, evenementen, ondernemerschap, trainingen, advies.
Programma Workshop 1. Kenmerken auteursrecht 2. Belang van auteursrecht voor de illustrator/schrijver 3. (Model)contracten 4. Merchandising / apps 5. Vragen
1. Kenmerken auteursrecht: ‐ Onderdeel intellectuele eigendomsrecht; ‐ Ontstaat vanzelf; ‐ Rechthebbende: maker/uitgever of werkgever; ‐ Duur; ‐ Wat is beschermd? (weergave, niet: idee); ‐ Verbodsrecht; ‐ Collectieve rechten: uitlenen, thuiskopiëren (Pictoright/LIRA); ‐ Handhaving: Stichting Brein.
2. Wat hebben schrijver en illustrator daaraan? ‐ Bewustzijn waarde werk; ‐ Persoonlijkheidsrechten; ‐ Exploitatierechten > geld; ‐ Afspraken en onderhandelen.
3. (Model)contracten De modelcontracten voor kinderboeken vind je op www.auteursbond.nl. Het BNO-voorbeeldcontract voor illustratoren en de Algemene Voorwaarden BNO vind je op www.BNO.nl Wat staat erin? - Licentie; - Honorarium; - Royalty’s; - Bewerkingen; - BeÍindigingsmogelijkheden. Onderhandelen: - Vragen stellen; - Een contract is een aanbod; - Standaardcontracten bestaan niet; - Als professional maak je kenbaar wat je (niet) wilt; - Overleg met anderen.
4. Merchandising Ook hierover staan clausules in de modelcontracten; verder: Nadere afspraken; schriftelijk vastleggen Rekening houden met verhoudingen gebruik tekst en beeld, waarbij niet voorbij zal worden gegaan aan de gedachte dat de samenwerking het werk tot een succes maakt; Auteur(s) worden geacht onderling tot een verdeling te komen; Merkregistratie? (art. 6 lid 6) Zie ook: www.bbie.nl
Workshop Blackstories, door Tanja de Jonge
Saai rijmt op… workshop gedichten schrijven met kinderen, door Kate Schlingemann
Middag programma
‘Wat maakt een boek tot een goed kinderboek’ 13.00 13.05 13.20 13.45 14.30 14.50 15.10 15.40 16.10 16.50 17.00
Opening Inleiding, introductie Iris Deppe Aad Meinderts De Zeepkist Pauze Dominique van Hoof en Lian Kandelaar Benny Lindelauf Marion van de Coolwijk Debat Thomas de Veen, Iris Mollinger en Herman Verschuren Afsluiting Borrel
(De bijdrage van Dominique van Hoof, kinderdirecteur OBA, kwam helaas te vervallen.)
Wat maakt een boek tot een goed kinderboek? Literaire kwaliteit
Fantasie stimuleren Realistisch
Series Herkenbare personages
Iris Deppe schilderde deze Middag van het Kinderboek live op het podium. Nadat zij van start was gegaan, was het tijd voor een korte introductie op het thema, gevolgd door de eerste lezing.
Het geluk een kontje geven Over kinderboeken, kinderboekenbakkersboeken Lezing door Aad Meinderts en de Griffeljury
Dames en heren,
Voordat ik aan mijn praatje begin het volgende. Bij mijn keuze voor citaten heb ik dankbaar gebruik gemaakt van onder andere Het boekenboek en van enkele publicaties van Harry Bekkering en Bregje Boonstra. Ere wie ere toekomt. Ooit zat ik namens Nederland in de jury voor de Aresteionprijs, die bedoeld was voor het beste Europese boek dat in het betreffende jaar verschenen was. In Luxemburg werd er vergaderd als ik me niet vergis en het leek wel of in dat hertogdom de toren van Babel tijdens de juryberaadslagingen opnieuw werd opgebouwd. De meeste indruk op mij maakte de geachte Griekse afgevaardigde, die bij elk boek dat hij kon waarderen in zijn allerbeste Engels mompelde: ‘It’s a good book, it’s a very good book.’ Als hij dat zei, keek hij er heel interessant bij en deed er vervolgens het zwijgen toe. Ik moest daar om grinniken. Toen. Maar was dat ietwat spottend lachen van mij wel terecht? Valt er wezenlijk meer te zeggen over de kwaliteit van een boek en hoe zit dat met kinderboeken? Ik beloof u, ik zal mijn best doen vanmiddag iets uitvoeriger en diepgaander te zijn dan de nazaat van Homerus die ik zojuist citeerde.
Een goed kinderboek is in de eerste plaats een goed boek. Niemand is het ooit gelukt een sluitende definitie van een goed boek te geven. En ik breng daar vandaag geen verandering in. Paradoxaal genoeg weten we wel ongeveer wat een goed boek is.
Welke artikelen, studies, essays je ook leest – je komt altijd gelijksoortige kenmerken tegen waaraan je een goed boek in het wild kunt herkennen. Steevast worden in dat verband genoemd: stijl, compositie, karakterontwikkeling, originaliteit, humor, verteltechniek, inventiviteit, spanning, verbeeldingskracht, nuance, implicietheid, gelaagdheid, rijke taal, precisie en nog meer van al dat moois waarmee een verhaal vorm krijgt. De bewoordingen mogen wisselen, maar de strekking blijft dezelfde: Literatuur is uiteindelijk vorm. Het woordje ‘uiteindelijk’ is cruciaal, want ik wil allerminst beweren dat de inhoud slechts bijzaak is. Elk boek dat er echt toe doet – hoe luchtig ook geschreven – gaat uiteindelijk over vriendschap, liefde, loyaliteit, eenzaamheid, angst, afgunst of dood. Die grote thema’s vind je net zo goed bij Max Velthuijs als bij William Shakespeare. Een boek gaat altijd ergens over, een goed boek altijd over een van de thema’s die ik noemde – al moet dat er nooit te dik opliggen. Subtiliteit is, net zo goed als bij de vorm, ook op het vlak van de inhoud mijns inziens een kenmerk van kwaliteit.
Vorm en inhoud zijn natuurlijk eeneiige tweelingbroertjes, maar wat ik hiervoor heb proberen duidelijk te maken is wat Gerard Reve quasiplechtstatig onder woorden heeft gebracht: ‘Het wanhopig schreeuwen van een moeder aan het bedje van haar zojuist gestorven kind ontroert ons, maar het is geen kunst. Stileert echter die moeder haar klacht in een lied, al dan niet begeleid door een muziekinstrument, dan is haar handelen kunst.’ Een boek moet als het om de literaire merites gaat – indien we de bewering van Reve op haar waarde schatten – beoordeeld worden op grond van stijl en compositie. Kortom: de vorm. Een goed boek, ook een goed kinderboek, is geschreven door een schrijver. Dat klinkt voor de hand liggend, maar ik mag graag een onderscheid maken tussen kinderboekenschrijvers en kinderboekenbakkers. Een schrijver is iemand die een boek schrijft uit innerlijke noodzaak, omdat het verhaal geschreven moest worden. Annie M.G. Schmidt heeft ’t ooit eens treffend geformuleerd: een echte kinderboekenschrijver wil iets delen met kinderen. ‘Daarom gaat hij zitten […] om te schrijven. Niet om geld te verdienen, niet om te onderwijzen of te moraliseren, zelfs niet om te amuseren. Nee, gewoon om iets te delen.’
Waar een schrijver schrijft, omdat hij het niet kan laten, levert een kinderboekenbakker op bestelling en het liefst in serie. Op zichzelf heb ik niets tegen series, maar wel als de afzonderlijke delen daarvan titels hebben als Ary en Jonas bij de Egyptenaren, Ary en Jonas en het verdwenen lijk, Ary en Jonas op de maan, Ary en Jonas krijgen puppies, afhankelijk van het thema van de Kinderboekenweek: geschiedenis, griezelen, ruimtevaart of dieren. U vraagt, wij bakken.
Kinderboekenbakkers doen leuk, maar zijn het niet, gaan op hun hurken zitten, leggen alles uit, zijn voorspelbaar, wentelen zich in clichés, voeren bordkartonnen personages op, spinnen hun verhalen oeverloos uit in kabbelend proza, waarin de taal wegkwijnt. Hun pen is een hark. Bovenal zijn ze met hun lezers bezig. ‘Het is iets meer, mag dat?’ ‘Anders nog iets?’ ‘Mag de kleine snoepen?’ Dat zijn de vragen die zich bij je opdringen als je een kinderboekenbakkersboek hebt gelezen. Alles mag van mij – ik geloof in de diversiteit van het boekenaanbod - en alle boeken mogen er zijn. Maar we hoeven niet elke kinderboekenbakker voor een schrijver aan te zien, hoezeer deze zich ook als zodanig presenteert. Om misverstanden te voorkomen: een nog grotere hekel dan aan kinderboekenbakkersboeken heb ik aan pretentieuze, verantwoorde kinderboeken die bezwijken onder hooggestemde ambities. Dergelijke kinderboeken hebben op mij dezelfde uitwerking als een verkeersbord bij een snelweg heeft op een bijna-spookrijder: ‘Ga terug! Pas op, kunst! Populariteit vind ik op zichzelf niet verdacht als we het over goede kinderboeken hebben, meld ik ook nog maar even, hopelijk geheel overbodig. Het werk van Astrid Lindgren, Annie M.G. Schmidt, Roald Dahl en verwante schrijvers spreekt in dit verband boekdelen.
Als voorzitter van de Griffeljury in de jaren 2013, ’14 en ’15 schreef ik een inleiding bij de juryrapporten. In 2013 begon de inleiding als volgt: ‘Bij kinderliteratuur gaat het altijd over kinderen en over literatuur. Het woord zegt het al. Al jarenlang wordt er gediscussieerd over de juiste balans tussen de twee polen ‘kind’ en ‘literatuur’. Of moet je zeggen: vermeende polen? Het laatste woord is er niet over gezegd en zal er niet over te zeggen zijn. Dat laatste woord wordt bepaald door het standpunt dat je vooraf inneemt. Daar redeneer je dan kalmpjes of wild om je heenslaand naar toe. De jury voor 2013 wil de verhouding tussen kind (lees: de aantrekkelijkheid en/of toegankelijkheid van een boek voor wat met een vies woord ‘de doelgroep’ heet) en de literaire kwaliteit van een boek niet problematiseren. Zij heeft simpelweg gekozen voor de boeken die zij in het afgelopen jaar de beste vond. Er hebben geen denkbeeldige kinderen aan de jurytafel gezeten. Wie zouden dat ook geweest moeten zijn?’ En in 2014 schreef ik: ‘De jury […] heeft de kinderen, net als vorig jaar de gang opgestuurd. Een kinderboek is een kinderboek omdat er kinderboek op staat. Of dat boek door 100, 1.000, 10.000 of 100.000 kinderen met plezier is gelezen heeft voor de jury geen enkele rol gespeeld.’ Ik ben van mening dat het een heilloze weg is ervan uit te gaan dat je weet wat het kind is, net zo min overigens als bekend is wie we bedoelen met de volwassene. Als je andere dan literaire maatstaven aanlegt, dreig je als jury al snel te vallen in de handen van pedagogen of leesbevorderaars. Daar moet een Griffeljury zich niet voor lenen, hoe belangrijk het pedagogisch heil of de leesbevordering ook is. Zij moet slechts de literatuur dienen. De literatuur and nothing but de literatuur.
Het jaarlijks gekrakeel rond de toekenning van de Griffels gaat terug tot begin jaren zeventig van de vorige eeuw en is bijna een Nederlandse volkstraditie geworden, die aandacht zou moeten krijgen bij een inburgeringcursus. Worden de Griffels wel aan de goede boeken toegekend? Is het allemaal niet te commercieel? Heeft de jury wel rekening gehouden met de smaak van iedereen? Sommige Griffeljury’s hebben het verwijt gekregen boeken te bekronen die te moeilijk zijn, die alleen verteerd kunnen worden door wonderkinderen. Ook ons is dat verwijt wel gemaakt. Ter verdediging breng ik in die gevallen de mening van Paul Biegel naar voren, die ooit zei dat kinderen gewoonweg laten liggen wat ze nog niet begrijpen, of ze stoppen wat ze niet doorgronden in de voorraadkast voor later. De aard van het kind is immers niet het klein zijn, maar het groot worden – zo verduidelijkte Biegel zijn stelling, waar ik het van harte mee eens ben. Jaap Robben riep ooit uit: ‘Een kind kan ook Kafka lezen’, alsof hij zei: ‘Een kind kan de was doen.’ Een standpunt waarschijnlijk ingegeven door de bekende knuppel in het nog beroemdere hoenderhok, maar voor de gedachte erachter heb ik grote sympathie. Toen ik in 1994 als projectleider de eerste vaste opstelling van het Kinderboekenmuseum inrichtte, heb ik voor een 40 meter lange wand gedichten gekozen onder andere van Hans Hagen, Theo Olthuis en Diet Huber, maar ook van grote mensen dichters als Gerrit Kouwenaar, J. Bernlef en Judith Herzberg. Alle dichters werden kriskras door elkaar gepresenteerd, zoals overigens ook gebeurt in de poëziebloemlezing Ik zoek een woord van Hans en Monique Hagen, door ons in 2014 bekroond met een Zilveren Griffel.
Vanuit het belang van leesbevordering en met het oog op leesplezier – althans deze verbloemende termen werden gebezigd, maar bedoeld werden toegankelijkheid en begrijpelijkheid - kreeg onze keuze als Griffeljury vooral in 2013 van deze en gene nogal wat kritiek. Afgezien van het feit dat een Griffeljury zich niets, maar dan ook helemaal niets moet aantrekken van leesplezier, las ik onlangs instemmend dat Bart Moeyaert, schrijvend over zijn leesgeschiedenis, beweerde dat iets niet helemaal begrijpen een wezenlijk onderdeel kan zijn van het plezier. Je moet alleen niet lastig gevallen worden – voeg ik daaraan toe - met domme vragen als ‘Wat bedoelt de dichter in regel 4 met ‘groter dan zijn Bosatlas?’ Dan dooft het leeslicht. Wat de taak van de Griffeljury in mijn ogen zou moeten zijn – en ik heb dat mijn medejuryleden ook voorgehouden – heeft Kees Fens ooit fraai onder woorden gebracht: ‘Deze jury schrijft niet voor wat kinderen moeten lezen. Zij bekroont een boek dat kinderen heel goed kúnnen lezen. Sommige kinderen. Welke? Dat kunnen we niet weten. Een kind moet bij zijn lectuur geluk hebben. In elk hoofd passen maar enkele boeken precies. Dat zijn de voor het hele leven beslissende boeken. De jury kan proberen het geluk te helpen.’ Als Griffeljury hebben ook wij het geluk een kontje gegeven, althans dat geprobeerd. Vorm en inhoud moeten dik in orde zijn, of zoals Annie M.G. Schmidt zei: ‘Als het maar uit het hart komt, met liefde, ervaring, kennis en vakmanschap geschreven is’ – dan is er sprake van een goed boek of kinderboek.
Een kinderboek onderscheidt zich van een algemeen boek doordat het voor kinderen bedoeld is; daarmee beweer ik niets opzienbarends. Maar vanuit die vaststelling wil ik naast vorm en inhoud een derde element aandragen dat mij wezenlijk lijkt bij de beoordeling van kinderboeken en dat is het zogenaamde kinderlijk perspectief, of de kinderblik. ‘In de kinderblik komt een visie op kinderen en kind-zijn tot uiting, die niet wordt gekenmerkt door beperking, onvermogen of een vooruitlopen op “volwassenheid” als verdringing van het kinderlijke, maar door erkenning van het kinderlijke als iets kwalitatiefs, als iets waardevols.’ Deze formulering is van Maria Lypp, een Oostenrijkse literatuurwetenschapper.
Annie M.G. Schmidt, die zoals u weet van zichzelf zei dat ze altijd 8 is gebleven, en Guus Kuijer zeggen in gewone mensentaal precies hetzelfde. Eerstgenoemde stelt: ‘De echte kinderboekenschrijver is op de een of andere manier kind gebleven. Hij heeft zijn vleugels nog […] Hij heeft ook een kinderlijke manier behouden om naar de dingen te kijken, hij kan lachen waar kinderen om lachen en huilen waar kinderen om huilen en hun spanning voelen.’ Guus Kuijer beschouwt het woord ‘infantiel’ als geuzennaam en beweert in Het geminachte kind: ‘Onze volwassenheidsopvatting, die meent dat volwassenheid afgeleerde kinderlijkheid is, moet vervangen worden door een opvatting die de volwassenheid ziet als de kroon van het kinderlijke, waarin niets kinderlijks verloren is gegaan.’ In zijn Madeliefboeken voert Kuijer een kinderlijk personage (Madelief) ten tonele; de lezer neemt wat gebeurt waar door de ogen van Madelief. Zij representeert het kinderlijk perspectief. Aldus stelt Kuijer de lezer in staat in het hoofd van Madelief te kruipen, te ervaren wat zij ervaart, te voelen wat zij voelt. Tot nu toe klinkt wat ik naar voren heb gebracht over vorm, inhoud en kinderblik theoretisch, ondanks het feit dat ik nogal wat schrijvers van stal gehaald heb om mijn beweringen te staven, dan wel te illustreren. Ik wil dan ook ten slotte aandacht vragen voor het juryrapport dat ik schreef over Spinder van Simon van der Geest, dat in 2013 bekroond werd met een Gouden Griffel.
Wat valt er in een Gouden Griffelboek nou precies te waarderen? Naast Zwarte zwaan van Gideon Samson beschouw ik Spinder als een boek dat bij verschijnen al klassiek genoemd kon worden. Het is een voorrecht dergelijke boeken te mogen bekronen. Overigens ben ik – hoewel we daar als jury niet opuit waren – spinnend tevreden over het feit dat we, in de drie jaar dat ik voorzitter van de Griffeljury ben geweest, behalve verhalend proza (Spinder dus), non-fictie (Alles wat leeft van Jan-Paul Schutten) en poëzie (Doodgewoon van Bette Westera) met een Gouden Griffel hebben geëerd. Daarmee zijn de te bekronen genres in drie jaar tijd alle drie op het hoogste erepodium terecht gekomen. Goede kinderboeken houden zich gelukkig in elk denkbaar genre schuil, al mogen er wat mij betreft meer zelfstandige poëziebundels verschijnen en meer kwalitatieve non-fictie boeken dan de laatste jaren het geval is geweest. Een juryrapport is goed beschouwd een onmogelijke tekstsoort. Je ontkomt eigenlijk nooit aan clichés en vaagheid. Ik hoop dat het rapport over Spinder daaraan ontkomen is. U moet dat maar beoordelen. Ik heb in ieder geval geprobeerd de trits inhoud – vorm – kinderblik aan bod te laten komen.
Nu dan het juryrapport, enigszins ingekort. Het verhaal van Spinder wordt gepresenteerd in de vorm van het dagboek van Hidde, alias Spinder, een eenzelvige, intelligente jongen van ongeveer 11 jaar. Spinder richt zich rechtstreeks tot de lezer die ooit zijn dagboek, dat een maand beslaat, in handen zal krijgen. Door de dagboekvorm, waarbij de lezer ook nog eens rechtstreeks aangesproken wordt, ontstaat er een vertrouwensband tussen Hidde en de lezer – dichter op de huid van een romanfiguur kun je niet zitten, een intensere blik op diens zielenleven is niet mogelijk. Ongemeen spannend is Spinder. Pagina’s lang is er sprake van een geheim, dat pas aan het eind van het boek onthuld wordt. Het uitgestelde antwoord op die vraag jaagt je van pagina naar pagina. Terwijl de virtuositeit waarmee Van der Geest zijn verhaal geschreven heeft, juist alle aanleiding geeft aandachtig te lezen. De parels schuilen in de inhoud: de ‘oorlog’ die hij met zijn oudere broer Jeppe voert, hun geheimzinnige deal, hun eenzaamheid en schuldgevoel, het radeloze verdriet van zijn moeder, de ontluikende verliefdheid op Lieke en de beginnende vriendschap met Bor. Maar de schoonheid van Spinder is evenzeer in de taal te vinden, met neologismen als ‘drumbardementen’ en ‘brommerpizza’. Hidde vergelijkt de mensen om zich heen en het gedrag dat ze vertonen (overigens ook zijn eigen gedrag) met de insecten die hij houdt – alles krioelt, kruipt en fladdert om hem heen, zoals het ook in zijn hoofd krioelt, kruipt en fladdert.
De confrontaties tussen Jeppe en Hidde worden onverbloemd beschreven en laten de lezer soms onthutst achter. Maar subtiel wordt de haat-liefde verhouding tussen de broers geduid en worden er in dat verband mogelijke verklaringen aangereikt, die verre van eendimensionaal zijn. Daar is het psychologisch inzicht van Van der Geest te groot voor. De symbolisch geladen bevrijding in het open veld van alle insecten die Hidde in potjes en bakken gevangen hield, is een grandioze apotheose, die de lezer na de pagina’s durende beklemming de longen vol lucht doet zuigen. Eindelijk vrij.
Inhoud en vorm heb ik in het juryrapport expliciet behandeld. De kinderblik blijft wat impliciet, maar juist de dagboekvorm waarvoor Van der Geest gekozen heeft en die ik in het rapport benadruk, garandeert het kinderlijk perspectief. Om overtuigend aan te tonen waarom je een boek bekroond hebt – wat een kinderboek tot een goed kinderboek maakt - zou je het betreffende boek eigenlijk van kaft tot kaft moeten voorlezen. Om het in goed Nederlands te zeggen: The proof of the pudding is in the eating. Voor het geheel voorlezen van Spinder ontbrak mij vanmiddag echter de tijd, vandaar toch maar het schamel juryrapport waarmee ik u zojuist heb lastig gevallen, maar dat hoop ik toch iets heeft verduidelijkt.
Gebruikte literatuur
Ondanks mijn omhaal van woorden moet ik, aan het eind van mijn praatje gekomen, eerlijkheidshalve tot de conclusie komen dat er niet veel meer te zeggen valt over een goed kinderboek dan ‘It’s a good children’s book, it’s a very good children’s book.’ Ik hoop alleen dat ik, als ik die uitspraak doe, er niet zozeer interessant bij kijk, als wel een beetje verliefd.
Juryrapporten Griffels, Penselen, Paletten en Vlag en Wimpels 2013 [Amsterdam, 2013].
Aad Meinderts
Mirjam Noorduijn en Veerle Vanden Bosch, Het boekenboek. Amsterdam, [2016]. Harry Bekkering, ‘Blijf jij maar een meisje’. In: Jan Campert-Stichting Jaarboek 2014. Den Haag, 2015. Harry Bekkering, ‘De handdoek in de jeugdliteraire ring’. In: Strijd. Polemiek en conflict in de Nederlandse letteren. Leiden, [2012]. Bregje Boonstra, Wat een mooite! Hoogtij in het kinderboek in acht portretten. Amsterdam, 2009.
Juryrapporten Griffels, Penselen, Paletten en Vlag en Wimpels 2014 [Amsterdam, 2014]. Juryrapporten Griffels, Penselen, Paletten en Vlag en Wimpels 2015 [Amsterdam, 2015]. Aukje Holtrop, ‘Eenvoudig is niet hetzelfde als simpel’. In: Het literaire klimaat 1970-1985. Amsterdam, 1986.
Ouders bij de les Onderzoek toont aan dat een kind van lezende ouders vijf keer zoveel kans heeft om zelf óók een goede lezer te worden. Dat willen we aan alle ouders laten weten. Maar hoe bereiken we die ouders? Op een simpele manier: Nodig bij alle klassenbezoeken van schrijvers en illustratoren ook de ouders uit. Ouders zijn minstens zo nieuwsgierig naar de verhalen achter boeken als hun kinderen. Wij merkten dat ouders meer zin krijgen in voorlezen. Ze worden gemotiveerd om vaker naar de bieb te gaan, en hopelijk kopen ze ook af en toe een boek. Natuurlijk zijn het vaak dezelfde, toch al betrokken ouders die komen, maar je moet ergens beginnen. We kunnen deze enthousiastelingen een extra steuntje in de rug geven bij het voorlezen en praten over boeken. En zij kunnen hun enthousiasme weer doorgeven aan andere ouders. Zo krijgen we er steeds meer lees-ambassadeurs bij. Verwacht niet dat er meteen dertig man op de stoep staat, maar iedere ouder telt. Het kost de organisator geen cent extra. We komen voor de kinderen en de ouders zijn bijvangst. En die kieperen we natuurlijk niet overboord. Met dit eenvoudig uit te voeren plan halen we die belangrijke bijvangst juist binnen. Nodig niet alleen in de Kinderboekenweek een schrijver of illustrator uit op school of in de bibliotheek. Dat kan het hele jaar door via www.deschrijverscentrale.nl Monique & Hans Hagen De Kinderboekenambassadeux
Femke Ganzeman, van de website leesbevorderingindeklas.nl, vertelt dat steeds minder leerkrachten hun leerlingen voorlezen. Haar collega’s zetten liever een filmpje van YouTube op. En als er voorgelezen wordt dan is het vaak een boek dat kinderen al kennen. Zo vertelde een collega haar dat hij aan zijn groep 6 had voorgelezen over Dolfje Weerwolfje en dat ze dat geweldig hadden gevonden omdat ze het verhaal al kenden‌ Femke pleit ervoor dat leerkrachten bij het voorlezen hun leerlingen prikkelen en uitdagen om iets nieuws te lezen. Ze doet een oproep aan alle leerkrachten: weet wat er te lezen is!
Thea Dubelaar vindt dat er geen verschil is tussen een goed boek en een goed kinderboek. Het eerste boek dat ze zelf las als kind ging over Ali Baba en de veertig rovers. Het verhaal ging over moord en doodslag en er kwamen illustraties in voor. Ze vond het een heel goed boek! Op de middelbare school vond ze het lezen voor de lijst stoffig. Ze las een boek uit de bibliotheek dat ze geweldig vond, maar dat mocht van haar leraar niet op de lijst omdat het niet-literair was. Hij vertelde haar dat er geen regels zijn voor literair, maar dat je het vanzelf weet als je veel leest... En dat deed Thea. Maar ze weet nog steeds niet wat een goed boek is. Een goed boek is niet voor iedereen hetzelfde.
Marit Tรถrnqvist zag in 2015 foto's van vluchtelingen. Ze zag kinderen die van alles hadden meegemaakt. Ze ging op bezoek bij een AZC en besloot daarna om een boek voor deze kinderen te maken. Een boek om deze kinderen welkom te heten in Nederland, met Nederlandse verhalen in het Arabisch. Er staan bekende verhalen in van een flink aantal Nederlandse kinderboekenschrijvers. Marit roept schrijvers op om kinderen te laten zien dat er hoop is. Schrijvers hebben namelijk de gave om dicht bij kinderen te komen en ze te helpen. Een bezoek aan een asielzoekerscentrum is goud waard.
Masha Pikulina groeide op in Rusland, waar propagandaboeken in oplagen van miljoenen werden geproduceerd. Ze herinnert zich een verhaal over een djinn die per ongeluk in Rusland terecht kwam en daar radiotechnicus werd. Er was veel aandacht in deze boeken voor technische beroepen. Toen ze in Nederland kwam wonen, merkte ze dat het hier anders was. Er waren veel boeken over prinsesjes, en als er al speelgoed met veel knopjes te vinden was dan was dat bij het jongensspeelgoed. Ze doet een oproep om ons niet te laten leiden door reclame.
Lydia Rood wil het denkraam resetten Het zal jullie niet ontgaan zijn: er is een aardverschuiving bezig in het onderwijs. Het kernwoord daarin is niet ‘iPad’- zoals sommige Applejunks menen. Het kernwoord is ‘vraaggestuurd’. Het modernste onderwijs gaat uit van wat kinderen willen. Fijn voor die ouders van hoogbegaafde, hoogsensitieve kinderen voor wie nee zeggen gelijk staat aan kindermishandeling - maar tóch is het een fijne ontwikkeling. Een kind wil van nature leren, en dat doet hij door volwassenen te imiteren. Jonge beertjes stoeien, jonge aapjes neuken droog, jonge mensjes roeren op hun tabletjes. Moderne leerprogramma’s gaan uit van de natuurlijke nieuwsgierigheid van ieder kind apart. Interactie, met de leerkracht, met de lesstof zelf én met de wijde wereld is de basis. Waarom denk je dat gamen zo populair is? Omdat het kind zelf aan de knoppen zit, iets wat in de klas tot voor kort niet te halen viel. Gek genoeg is de wereld van de lettertjesverkopers er nog niet aan toe het denkraam te resetten. Wij vinden het al heel modern van onszelf dat we erkennen dat e-books óók boeken zijn. Heel voorzichtigjes worden nieuwe mogelijkheden verkend. Plaatjes die je aan kunt klikken, wauw! Linkjes naar Wikipedia, echt waar?! Aanklikbare geluidsfragmenten, zóóó hé! Luisterboeken? Als het moet...
Voor ons gedurfde stappen, maar mensen die weten wat er technisch allemaal al mogelijk is, lachen erom. Het bedrijfsleven betrekt zijn klanten allang in verhalen die zich in de echte wereld afspelen. (En ja, jongens, de echte wereld bestaat voor een groot deel uit pixels.) Dat zijn verhalen waar je aan mee kunt doen, ze zijn net zo immersief als romans. Je kunt je erin onderdompelen, je valt samen met de hoofdpersoon. Sterker nog: je bént het zelf. Ik ken kinderen die liever Tolkien lézen dan de films zien. Als je vraagt waarom, zeggen ze allemaal hetzelfde: je verbeelding maakt het veel en veel spannender dan een film ooit kan doen. Films en games en zelfs virtuele realiteit blijven ogenspel; andere zintuigen doen niet mee. Als je leest voel je de honger, ruik je het bloed, verstijf je van kou, huil je van verlatenheid. Dat is overigens nog maar een kwestie van tijd - dankzij mijn autistische broer zit ik vaak te schudden in een bioscoopstoel, besproeid met koude druppeltjes bij wijze van wind, regen of spinnenwebben. Die ontwikkeling gaat snel. Het duurt echt nog maar even voor je in de bioscoop ook bloed ruikt en je maag voelt rommelen. Waarom willen wij toch per se dat kinderen blijven lezen? Kun je ze kwalijk nemen dat ze Minecraft spannender vinden, als ze hun ouders óók alleen maar op hun tablet zien roeren? Het gaat, zeggen wij dan deftig, allemaal om de taalontwikkeling. FIFA praat over het geheel genomen toch vooral in éénwoordzinnen. ‘Pass!’ ‘Goal!’ ‘Incredible!’. Maar kan taal nou werkelijk alleen overgebracht worden met behulp van lettertjes? Nee toch zeker?
Het vermogen tot lezen is evolutionair gezien volkomen verwaarloosbaar. Op twee miljoen jaar ontwikkeling zijn de vijf eeuwen sinds Gutenberg echt peanuts. Ons breinnetwerk is helemaal nog niet aangepast aan lezen en schrijven. Zoek op: dyslexie. Dat bestaat over vijftig jaar niet meer; ook winst! Om die transitie naar nieuwe vormen van vertellen probleemloos te laten verlopen moeten wij samen als de sodepatat een strategie uitstippelen om verhalen in een andere vorm te gieten. Een talige vorm, zeker - we willen toch meer dan alleen maar ‘Oe, oe, oe!’ naar elkaar kunnen roepen. Uitgevers zullen de handen ineen moeten slaan met de gameindustrie, de filmwereld en de storytelling-branch. Wij schrijvers zullen moeten leren samenwerken met bijvoorbeeld gamebedenkers. We zullen moeten afkijken bij het onderwijs en spel als instrument moeten omarmen. De game-industrie zou moeten beseffen dat een goed verhaal een zinvolle afloop kent, dat een hoofdpersoon een ontwikkeling door moet maken, en dat een boodschap verder mag gaan dan: de slechten zijn kassiewijne en de wereldcup is van ons. En weet je wat: dan kun je niet zonder taal. En zo niet? Dan gaan alle uitgevers failliet en wordt het op den duur weer ‘Oe, oe, oe!’
Fabienne Peters, van de Schrijverscentrale, vertelt waarom de SSS tegenwoordig Schrijverscentrale heet. Het werd tijd voor een nieuw geluid, een nieuwe website en een nieuw beleid. Via de website van de Schrijverscentrale kunnen scholen een schrijversbezoek aanvragen. De Schrijverscentrale wil het effect gaan onderzoek van een schrijversbezoek aan scholen. Daarmee kunnen ze een actievere rol vervullen om scholen en schrijvers beter voor te bereiden op zo'n bezoek. De Schrijverscentrale wil de expertisedeling tussen schrijvers onderling stimuleren en wil daarom ook een plek worden waar schrijvers hun ervaringen delen.
Ted van Lieshout vertelt over de nieuwe website www.leesjebeter.nl. Hij werd jaren geleden gevraagd om een lezing te geven over de vraag 'kan kunst artsen en kinderen helpen bij het genezen?' Hij wilde deze lezing besluiten met een lijst van boeken hierover, maar kon maar weinig vinden. Het idee voor een website was geboren. Om deze site te maken, heeft Ted samengewerkt met Stichting Lezen, Helma van Lierop en een neuroloog. Op de website vind je boeken over veel verschillende onderwerpen die gerelateerd zijn aan ziekte, van griep tot ziekenhuisopname. De website kan gebruikt worden door patiĂŤnten, maar ook door artsen, ouders, broertjes/zusjes en anderen. Hij doet een oproep om het te laten weten als je boeken weet die op de website ontbreken.
Tamara Miranda, filmregisseur, maakte gebruik van de zeepkisttijd die overbleef, en beklom spontaan het podium. Ze heeft een boek geschreven over haar zoon. Haar zoon is 12 jaar en autistisch. Hij is zonder vader opgegroeid. In haar boek beschrijft ze hoe het is om op te groeien zonder vader. Ze is op zoek naar een illustrator en uitgever voor dit boek.
Pauze met boekverkoop
Lian Kandelaar, 11 jaar oud, schreef inmiddels al twee boeken. De opbrengst doneert ze aan het Wereld Natuur Fonds. Zij vertelde waar volgens haar goede kinderboeken aan moeten voldoen.
Taal
Lian vindt het belangrijk dat schrijvers zeggen waar het op staat en geen dingen verhullen – bijvoorbeeld zeggen dat mama en papa ‘een wandelingetje maken’, terwijl er heel andere dingen aan de hand zijn. Ook moet een schrijver zich niet van zogenaamde jongerentaal bedienen (‘chillen’ en zo – Lian gebruikt die woorden zelf weinig of niet en vindt het raar als een volwassene dat wel doet).
Benny Lindelauf: Lezing, gitaarspel en zang Netten uitgooien, Pleidooi voor het dwarse boek
I. In de jaren negentig werd een serie reclamespots uitgezonden over een verzekeringsman die graag bij de mensen thuiskwam. Als ik me goed herinner speelde Johnny Kraaijkamp junior de rol. De verzekeringsman bezocht potentiele klanten. Hij ontmoette Napoleon, een sjeik met een harem en een orkatrainer in een dolfinarium. Daarbij was hij niet te beroerd om nieuwe ervaringen op te doen: hij trainde de orka, bereed een kameel en nam deel aan de slag bij Waterloo. De spot eindigde altijd met de zin: ‘Gelukkig heb ik meer verstand van verzekeringen.’ Bij de vraag: ‘Wat is een goed kinder- of jeugdboek?’ heb ik de neiging om weg te duiken of de vraag à la Kraaijkamp met een kleine variant te beantwoorden: ‘Gelukkig heb ik meer verstand van verhalen vertellen.’ Op de vraag ‘wat is een goed kinder- of jeugdboek?’ zijn veel antwoorden mogelijk. Het hangt er maar van af aan wie je het vraagt. Vraag het de gemiddelde boekhandelaar en verkoopbaarheid zal waarschijnlijk een belangrijk criterium zijn. De gemiddelde leraar van een basisschool zal het belangrijk vinden of je er een rumoerige klas op vrijdagmiddag mee stil krijgt. De gemiddelde recensent wil naast een gelaagd verhaal en een onberispelijke stijl toch ook liefst een revolutionaire vorm. En wat vindt het gemiddelde kind een goed boek? Het schijnt dat humor hoog scoort. Plaatjes doen het ook goed, tenminste tot een jaar of negen. Als er een voetbalwedstrijd inzit bestaat er de kans dat gemiddelde jongens het boek gemiddeld ok vinden. En gemiddelde meisjes gaan dan weer meer voor gemiddelde pony’s.
De oplettende luisteraar heeft wellicht gemerkt dat mijn bokkigheid opspeelt. Het zal er wel mee te maken hebben dat ik kriegel wordt van uitspraken die de gemiddelde mens als uitgangspunt nemen. En dat zal er wel mee te maken hebben dat ik me in mijn hele leven maar zelden een gemiddeld mens heb gevoeld of voel. Voor u me gaat betichten van opschepperij, (o, wat vindt die Lindelauf zichzelf zo bijzonder) er zijn tijden geweest dat ik niks liever wilde dan gemiddeld zijn. Ik heb er, als katholieke jongen, zelfs bij Maria om gebeden. O, heilige Moeder, laat me van voetbal houden, laat me nooit meer met de Barbies van mijn zus spelen en laat me in vredesnaam ophouden met verliefd te zijn op mijn eigen boezemvriend. Maar die tijden zijn voorbij en ik ben blij dat ze voorbij zijn. Ik ben mijn eigen eenpersoonselite en, geheel tegen de tijdgeest in, ‘proud of it’. Een tweede reden waarom ik me verzet tegen de overtuigingen van het gemiddelde ligt in mijn jeugd. Ik hoop dat u tegen jeugdherinneringen van schrijvers kunt, want ik moet er nu eentje vertellen.
II. Ik ben een middenkind, ingeklemd tussen een twee jaar oudere zus en een drie jaar jongere broer. Als alle mannen van Mars komen en vrouwen van Venus, dan komt mijn broer uit een nog niet ontdekt zonnestelsel uit een niet ontdekt heelal. En anders is hij wel van de melkboer. Zo voelde ik dat destijds tenminste. Mijn zus en ik zijn zangkoorkinderen, leeskinderen, we doen heitje voor een karweitje en dat heitje laten we zitten als we iemand zielig vinden . We hebben een insectenziekenhuis waar we zieke insecten genezen. Althans dat proberen we oprecht, maar de helft gaat dood en die begraven we dan, met ceremonie en wijwater. Mijn broer is een wildeman. Wildeman steekt fik aan het spoor, zodat het treinverkeer tussen Sittard en Maastricht drie uur lang ernstig ontregeld is; Wildeman valt gemiddeld een keer per maand een gat in zijn hoofd en hij is vanaf dag ĂŠĂŠn de schrik van de Maria Gorettischool, een katholieke nonnenschool. Meisjes van de dan nog zesde klas klampen mijn zus wanhopig aan. Of ze ervoor kan zorgen dat hij hen niet meer lastig valt. Wildeman trekt met elastiek springen het elastiek strak en laat het snoeihard tegen hun benen klappen. Als hij in de derde klas zit, moet mijn moeder op het matje komen. Er is ingebroken op school. Wildeman is gezien terwijl hij op het dak van de school liep. Mijn moeder vraagt hem ten overstaan van de zuster of hij heeft ingebroken. Hij ontkent. Mijn moeder, verontwaardigd: Mijn zoon doet zoiets niet. Op weg weer naar huis, ik weet niet waarom, bekent mijn broer. Tot zover het plaatje.
Op een dag komt Wildeman naar me toe. Hij heeft een biebboek gelezen en hij zegt dat ‘t het mooiste boek is dat hij ooit gelezen heeft. Dat ik het ook móet lezen.
Ik ben een biebboekenveellezer. Ik verslind alles waar letters op staan. Ik lig het liefst voor de gashaard in de huiskamer mijn rug te schroeien, met de nieuwe oogst voor me. Ik lees de ene bladzijde van het ene boek, de andere van het andere boek, ik kan lang en genietend dralen voordat ik kies. Maar dus niet mijn broer. Verder dan strips komt hij niet. Er is altijd de straat die hem roept, er moeten altijd hutten gebouwd, liefst op plekken met ‘Verboden Toegang’ erop. Er moet een knie of iets anders stukgevallen worden. Maar dan dus dit boek. Ik bekijk het met de blik van een kenner. Ik ben een ware snob als het op lezen aankomt, ik lees de eerste regel, de eerste alinea, de eerste bladzijde. En ik frons. Ik weet niet hoe lang Wildeman het biebboek in zijn bezit heeft gehad. En er is hierna ook geen wonder gebeurd (mijn broer werd een leeskind, nee, mijn broer won de nobelprijs, nee) En ik heb mijn broer daarna nooit meer kunnen betrappen op het lezen van iets anders dan de Donald Duck of de achterkant van het pak hagelslag. Maar hij had een boek gelezen en hij vond het van belang dat ik wist dat hij dat boek had gelezen en wat hij ervan gevonden had. Omdat hij wist dat ik van boeken hield.
Even ter geruststelling: Met Wildeman is het helemaal goed gekomen: hij heeft het grootste gemoderniseerde sloopbedrijf van Zuid Limburg en hij is getrouwd met een vrouw van het kamp, die hem er de kantjes niet vanaf laat lopen. Als ze stoeien, zit hij meestal onder de blauwe plekken. Op basis van het portret dat ik van mijn broer heb geschetst, zou ik een enquête kunnen houden. Ik zou kunnen vragen: welk boek denken jullie dat hij las? Welk boek maakte op hem zo’n onmisbare grote indruk? Dat is wat omslachtig, dus daarom verklap ik het maar. Het was niet Arendsoog, Pim Pandoer, Old Shatterhand, de Vijf of een ander avonturenboek, zoals je wellicht zou verwachten. Het was een boek waarin helemaal niks gebeurt, tenminste zo zag ik het toen: een jongen zwerft over straat, maakt ruzie met zijn oudere broer, hij neust eens hier en neust eens daar, haalt rottigheid uit, lift mee met een vrachtwagen en gaat weer terug naar huis.
III. ‘Wim’ van Wim Hofman won in 1977 niet alleen de Zilveren Griffel maar ook de Nienke van Hichtumprijs. Ik heb nog op internet gezocht naar recensies, maar kon die niet meer vinden. Maar als ik recensent was geweest, zou ik hebben geschreven dat ‘Wim’ een rauw, tragikomisch boek is, waarin het verhaal verteld wordt van een jongen die door zijn ouders aan zijn lot wordt overgelaten. Kitchen sink drama. Er staat geen woord teveel in. Verder zou ik melden dat het goed te merken is dat Hofman behalve auteur ook beeldend kunstenaar is, want het is sterk observerend geschreven met een indrukwekkend gevoel voor detail:
(p. 42/43) Mevrouw was flink verbrand. Boven haar borsten zat een flink stuk rood vel. Een ander stuk was wit. Ze had gisteren zeker een andere bikini aangehad, dacht Wim. Maar veel tijd om te denken was er niet. Er moest gepraat worden, dat was zeker. Mevrouw deed haar mond alweer open. Er zaten plooitjes rond. Die mond werd nogal eens gebruikt dat kon je zien. En tenslotte zou ik Hofmans muzikale ritmische opsommingen bejubeld hebben, zo swingend dat het complete jazz wordt. (p. 47) De keuken van Hotel Noordzee leek op een machinekamer. Overal siste stoom. Overal borrelde en pruttelde het. Veiligheidskleppen op ketels klepperden, deksels gingen op en neer, ovens gromden, uurwerken tikten, garden draaiden door taai deeg, bliksemsnelle mixers zoemden en klopten sneeuwwit schuim en room hoog op. (…) Bellen rinkelden als iets gaar was.
Ring! Dat waren de doperwtjes. Ping! Dat waren de patrijsjes, de aardappelsoesjes, de snijbonen, de gesmoorde champignons, de geboorde appeltjes. ‘Wim’ is zo’n boek waarover, vermoed ik, in deze tijd gezegd zal worden dat het eigenlijk meer een boek is voor volwassenen. Omdat volwassenen makkelijker tussen de regels doorlezen, die het impliciete taalgebruik van Hofman kunnen waarderen, die de jazz horen, die etc. etc.
‘Wat moet je nou met zo’n stom boek?’ vroeg ik hem toen we die avond in ons stapelbed lagen, hij boven en ik onder. Een beetje verbaasd, verbolgen eigenlijk omdat hij een boek gekozen had dat ik toen niet begreep. Misschien heb ik hem zelfs uitgelachen. En hij, licht gekwetst: ‘Dat weet ik niet’. En later toen ik bijna sliep: ‘Omdat het echt is.’
Beneden hoorde Wim de televisie. Die stond behoorlijk hard. Als hij hem hard durfde te zetten kreeg hij er altijd van langs. Maar iedereen in huis zette hem hard. De buren klaagden weleens. Zo te horen was het een misdaadfilm of zoiets. Hij hoorde een politieauto janken en er was tromgeroffel. Een teken om naar beneden te gaan. In de huiskamer en overal was het donker nu. Alleen de tv gaf bliksemend licht. Jawel hoor, een misdaadfilm. Een grote auto achtervolgde een andere. Banden piepten, stof wolkte op. Er was ook nog een helikopter. Beurtelings kreeg je de auto’s te zien en dan de helikopter. Wim keek door het raam. De straatlantaarn voor het huis was aan. De auto van zijn vader was weg. Hij schoof het gordijn dicht en ging op de bank zitten. Ik ben elf, dacht hij. Ik heb vakantie en blijf nog lang op. Uit: Wim-Wim Hofman p.18 Maar nu komt het: mijn broer las dat allemaal niet. Tenminste niet bewust. Hij zal het wel allemaal zijn tegengekomen; wie leest steekt een oceaan over in een vissersbootje met een groot sleepnet achter zich aan. Je weet nooit van tevoren wat de vangst zal zijn. En er zal wel bijvangst zijn geweest: de prachtige kale taal, de schrijnende tragikomische scenes, het is allemaal door zijn kop gegaan, maar dat was niet waarom hij het las.
Mijn broer was Wim. Hij had zich als onbevangen lezer niet in de luren laten leggen door literaire bedoelingen, door de prijzen, door de status van Wim Hofman. Welnee, hij had gewoon een boek gelezen omdat het, dacht hij, echt was. Hij was waarschijnlijk het ongemiddelste kind ooit om dit boek te lezen en te waarderen en toch gebeurde het. Het boek had hem de zee op gelokt, hem zijn netten laten uitgooien en zijn eigen vangst laten doen.
IV. Ik ga met jullie een tweede ervaring delen, die ervoor heeft gezorgd dat ik het gemiddelde kind of boek vaarwel heb gezegd. Het is februari 2015 en ik ben Schoolschrijver geworden op een school in Amsterdam Oost. Tien weken lang ben ik er op de donderdag van elf tot half vier. Het is de bedoeling dat ik kinderen motiveer tot meer lezen en schrijven. Ik heb groep 5, 6 en 7. Een van mijn eerste gesprekken is die met de leerkracht van groep 6. Hij hoopt dat ik de kinderen enthousiast kan maken voor het lezen. Hij klaagt dat de kinderen van tegenwoordig liever een filmpje zien. Op de vraag wat hij zelf het liefst leest, zegt hij: Ik lees niet veel. Ik hou er gewoon niet zo van. Er zijn momenten in je leven dat je blij bent dat je vijftig bent geworden. En dat je je mond kunt houden als dat nodig is. En de leerkracht was een goeie peer, hij onderhield met zijn kinderen een schooltuin, hij zong liedjes met ze, de gitaar stond altijd in de hoek, maar ik dacht op dat moment wel: wat doe je in vredesnaam voor de klas als je niet van lezen houdt? Hoe wil je dan de motivatie voor leren en lezen kunnen uitdragen?
Even voor de compleetheid: in mijn carrière als School- en SSS schrijver ben ik genoeg leerkrachten tegengekomen die heel graag lezen en voorlezen. Hulde! Even voor de compleetheid 2: Na mijn jaar op die school is de leerkracht gestopt met lesgeven en is hij een kleine start up begonnen met zijn broer. Hij kweekt nu bijzondere planten voor de Chinese markt.
Maar goed. Terug naar mijn school in Amsterdam Oost. Kinderen zijn fundamentalisten als het gaat over wel of geen zin hebben in lezen. Je hebt er altijd een stuk of zeven die elk boek aan flarden lezen (meestal meisjes), dan heb je een middengroep die leest wat vriendjes of vriendinnetjes lezen, als tenminste hun play-station stuk is en dan is er nog een hardcore groep, meestal jongens, die nog liever hun armen en benen laten amputeren dan dat ze een boek vrijwillig aanraken.
Niks nieuws onder de zon. Ook niks nieuws zijn de oplossingen die dan (met name voor de laatste groep) aangedragen worden: geef ze een boek over voetbal, geef ze een stripboek, geef ze een makkelijk en dun boekje, dan hebben ze in elk geval de ervaring van een boek uitlezen en dat is altijd positief. Ik ga nu een succesverhaal vertellen en ik hoop maar dat jullie ertegen kunnen. Ikzelf word er namelijk altijd een beetje kriegel van, van succesverhalen. Mijn succesverhaal begon op de ochtend dat ik in de klas een ‘Dwarseboeken-dag’ aankondigde. Op de vraag wat dat was, zei ik dat ze dat vanzelf zouden merken. Ik begon met de vraag: Waaraan herken je dat iets een boek is en niet een broodrooster? Dat vonden ze een domme vraag, maar ik had inmiddels wat credits opgebouwd, dus ze wilden me wel helpen. Dit waren een paar antwoorden: Een boek heeft een kaft, een broodrooster niet. Een boek is van papier, een broodrooster van metaal en plastic.. In een broodrooster zit brood en in een boek verhalen. Toen we de aard van het boek hadden vastgesteld, en er ook hier en daar een zucht van ergernis was gevallen (‘Moeten we het over boeken hebben, meester?’) haalde ik een grote kartonnen doos tevoorschijn. Ik zei dat ik een paar boeken bij me had, die ik ze wilde laten zien. Maar voordat ik dat deed, wilde ik ze eerst een aantal stellingen over boeken voorleggen. En of zij dan wilden zeggen of ze het met de stelling eens waren en uitleggen waarom wel/ waarom niet.
De eerste stelling was: Geen enkele schrijver wil dat je zijn of haar boek kapot of vies maakt. De klas keek me wantrouwig aan. Was dit een strikvraag of liever gezegd een strikstelling? ‘Je mag boeken niet kapot maken’, zei iemand. O, nee? vroeg ik. ‘Waarom eigenlijk niet?’ Stilte. Daarna was het hek van de dam en ontplofte het debat. Er waren kinderen die vonden dat een boek best kapot mag, als het niet leuk is, want wat heb je er anders aan? Dan kan je er beter een goeie fik van maken. De hardcore leesmeiden riepen dat ze dat meteen zouden verklikken aan de politie. Ja, maar, riep ik, zou een schrijver het o.k. vinden als zijn of haar boek kapot wordt gemaakt? Dat vond de hele klas een idiote vraag. Natuurlijk niet, meester, want hij heeft het zelf gemaakt! En wat, zei ik, als ik nu een boek bij me heb waarvan de schrijver juist wil dat je het kapot maakt?
Ik haalde het tevoorschijn. Ik las er een paar bladzijdes uit voor. P.P afbeelding 5 afbeeldingen uit ‘Wreck this Book’. Er viel een verblufte stilte. Kun je dat boek ook kopen? vroeg iemand voorzichtig.
Tweede stelling Om een verhaal te vertellen heb je altijd woorden nodig. Ja! Want zonder woorden, snap je niks. Nee, want er zijn toch ook stripboeken! Ja, maar die hebben toch ook woorden? En een schilderij dan? Een schilderij is toch geen boek! Ik haalde het tweede boek tevoorschijn. Ik liet een paar bladzijdes zien.
Is dat hele boek zo? vroegen ze. Staat er ĂŠcht geen woord in? Ja, de titel, zei ik. En er staat een nawoord in, maar het verhaal zelf bestaat alleen uit illustraties. Ik liet het een groepje controleren. Er werd plechtig geknikt. Dat moest de klas echt even laten bezinken.
Derde stelling Een boek moet zo geschreven zijn dat je het begrijpt (anders is het niet interessant). Van debatteren kwam inmiddels niet veel meer. Alle ogen waren gericht op de kartonnen doos. ‘Ja, meester, u gaat toch een boek uit de doos halen dat je niet begrijpt en dat toch interessant is!’ Ik haalde het tevoorschijn.
De tien minuten daarna waren een complete chaos. Iedereen, zelfs de hardcore-boekenhatersgroep wilde het boek zien dat niemand begrijpt en dat toch interessant is. Ik moest het letterlijk hoog in de lucht houden om het te beschermen. Uiteindelijk moest er een kookwekker worden ingezet zodat elk groepje het precies even lang mocht bekijken. En de overige groepen hielden met argusogen in de gaten of dat ook echt gebeurde. Om de reactie van de klas begrijpelijk te maken iets over de achtergrond van dit boek. Het is geschreven en getekend door Luigi Serafini, een kunstenaar uit Rome, die in september 1976 begon met het tekenen van zelfverzonnen, mythische figuren. Op een gegeven moment besefte hij dat de tekeningen op anatomietekeningen leken uit een anatomische atlas. Dat idee beviel hem, maar om het echter te maken besloot hij dat er tekst bij moest komen. Maar wat dan en in welke taal? “Herinner je je nog,” schrijft Serafini in zijn nawoord van de Codex Seraphinianus “toen we nog kleuters waren, dat we door prentenboeken bladerden en deden alsof we al konden lezen? Dat we onze oudere broers of zussen voorlazen?’ Die ervaring wilde hij volwassenen teruggeven. Hij verzon een eigen schrift en vulde zo de bizarre tekeningen van de Codex Seraphinianus aan tot het een bijzonder lijvig manuscript geworden was van onbegrijpelijke tekst en wonderlijk beeld. Serafini werkte drie jaar er bijna onafgebroken aan in een kleine studio op een zolderverdieping in Rome, niet ver van Piazza di Spagna. Hij overleefde op pizza Margherita en hardgekookte eieren.
Niemand had om dit boek gevraagd, hij schreef en tekende het geheel uit eigen initiatief en hij moet wel menig keer getwijfeld hebben of iemand ook maar ooit dit bizarre, enorme boek zou willen uitgeven. Maar dat gebeurde toch in 1981 in Italië. En in 2013 werd het herontdekt, uitgegeven in Amerika en in 2014 had het al de 6e druk. De Codex Seraphinianus is geen boek voor kinderen. Zo is het tenminste niet bedacht of uitgegeven. Hier en daar komt een piemel of een tiet voor en er is een tekening van een copulerend stel waarvan de man tijdens de daad in een krokodil verandert, maar desondanks (of misschien wel juist daardoor!) had het een niet te stuiten aantrekkingskracht op mijn Schoolschrijverklassen. Ik realiseer me dat de boeken die ik de kinderen voorlegde vooral boeken zijn die qua vorm afwijken van het gemiddelde kinderboek. Dat was een bewuste keuze. Ik wilde het idee van wat een boek is, kan zijn, op zijn kop zetten. Ik wilde boeken laten zien die zich onttrekken aan de identiteit die hen is opgelegd: die van kaft-tekstkaft. Ik wilde verwonderen. Omdat ik geloof dat verwondering essentieel is bij het grote avontuur dat lezen is of kan zijn. Je gaat dat avontuur volgens mij eerder aan als je al eens hebt meegemaakt dat een boek soms een bodyguard en een kookwekker nodig heeft.
Aan het eind van mijn Dwarse-Boeken-Dag was mijn doos helemaal leeg. De boeken lagen verspreid door de klas. Er waren rode wangen. En ik vroeg: en wat zijn dat nou, dwarse boeken? En een jongen uit de hardcoregroep antwoordde: ‘Dat zijn boeken die zich niks aantrekken van dat ze boeken zijn.’ V. En misschien is dat wel voor mij het beste antwoord op de vraag: ‘Wat is een goed kinder- of jeugdboek? Of misschien wel ‘Wat is een goed boek?’ Een boek dat zich niks aantrekt van dat het een boek is. Een boek dat dwars durft te liggen. Wij, schrijvers, creëren zeeën, rijkbevolkte zeeën. Dat is onze taak. Onze lezers gaan die zeeën op en gooien tijdens het lezen netten uit. Elk net is anders, geen een is hetzelfde. Er zijn fijnmazige netten, grove netten, netten voor de diepzee en netten voor lagunes. Niemand, ook de schrijver niet, kan op voorhand bepalen wat de vangst van de individuele lezer zal zijn. En dat is maar goed ook. Dus we kunnen maar beter schrijven wat we willen schrijven, en niet wat we denken dat anderen willen lezen. Of die anderen kinderen, leraren, boekverkopers of recensenten zijn. We kunnen maar beter onmetelijke oceanen inrichten, de ene nog wonderlijker dan de andere. Dank u wel.
Lezen is… een filmpje kijken in je hoofd
Lezen is… een filmpje kijken in je hoofd
© 2017 Middag van het Kinderboek - Marion van de Coolwijk
Mijn naam is Marion van de Coolwijk. Ik ben getrouwd met Ed en heb twee zonen: Rimme van zevenentwintig en Jard van negentien. Ik ben van oorsprong docent, maar wellicht ken je mij ook als auteur van meer dan tweehonderd kinder- en jeugdboeken. Daarnaast ben ik directeur van Instituut Kind in Beeld, een landelijke onderwijsorganisatie en uitgeverij gespecialiseerd in het begeleiden van jeugd met taal gerelateerde leerproblemen. Ik leid docenten op in het visuele leren en de diagnostiek ervan. Als specialist op het gebied van lezen, dyslexie en visueel denken (beelddenken) adviseer ik educatieve uitgeverijen en ontwikkel/maak ik methodes en leermiddelen. Ik houd van taal, maar besef dat dit voor velen alleen een middel is om het beeld op te roepen. Mijn hart ligt bij plezier in lezen en leren!
visueel zintuiglijk denken
oorspronkelijk 32 beelden per seconde associatief en gericht op het geheel
Verbaal begrips denken
aangeleerd en exclusief voor mensen 2 woorden per seconde op volgorde en gericht op details
0–5 jaar: visueel zintuigelijk ontstaat voorkeur denken
6–11 jaar: verbaal leren denken procedureel, analytisch, 2D, details
>12 jaar: balans met eigen voorkeur
Jeugd wordt steeds visueler VMBO: visueel zwak verbaal vermogen VWO: visueel goed verbaal vermogen
Taal / verbaal denken / lezen is belangrijk in onze maatschappij School Maatschappelijk leven Ontwikkeling Communicatie Genieten en plezier
Leesonderwijs in Nederland 28% eind groep 3 valt uit op decoderen CITO + INSPECTIE: testen met percentielscores % accent op snelheid (DMT)
PISA 2012: 13% vd 15-jarigen functioneel ongeletterd. PISA 2017: 18% vd 15-jarigen functioneel ongeletterd.
Welk boek wanneer? 1. Voorbereidend lezen (0 – 4): luisteren, kijken, begrijpen, woordenschat, vertellen, leren, samen, fonemisch bewustzijn
beeld is de basis
Welk boek wanneer? 2. Aanvankelijk lezen (5-7): decoderen, automatiseren, analyse/synthese
beeld ondersteunt de taal verhaal ondergeschikt en voorspelbaar
Welk boek wanneer? 3. Technisch lezen (7-9) snelheid en accuratesse vergroten
taal belangrijk, beeld ondersteunt waar nodig
Welk boek wanneer? 3. Voortgezet, begrijpend lezen (10+) beleven, begrijpen, toepassen, leren, mening vormen, bewustmaken, verbanden leggen
taal is de basis, geen beeld of ondergeschikt
JONGENS
Voor wie?
beeld actie sterk en stoer
MEISJES beschrijvingen praten/dialogen emotie / gevoel
humor - fantasie - waar gebeurd
Hoe werkt het?
1. beeld 2. omzetten naar taal
3. code kraken
4. zelfde beeld/beleving
Welk boek? 1. Leeftijd 2. Leesniveau 3. Interesse
> AVI E4
Mijn bewuste keuze als auteur: met weinig taal veel beeld scheppen `Het is mooi weer.`
IK BEN NIET BOM – serie (1999) 10+ inhoud Leesniveau AVI E4 Korte zinnen Geen beschrijvingen Korte spanningsboog Snelle beeldwisseling Korte dialogen Lezen werd beleven... overstap naar andere boeken
Dus... lezen is altijd leuk!
Kies alleen wel het juiste boek... en geniet.
Herman Verschuren Iris Mollinger
• • •
Thomas de Veen
Het beste kinderboek is het boek dat de Gouden Griffel won. Het beste kinderboek is het boek waarvan de meeste exemplaren verkocht worden. De goed verkopende series stimuleren de meeste kinderen om aan het lezen te gaan en blijven, en de boeken uit die series zijn dus de beste boeken.
De steeds weer terugkerende vraag Tijdens de middag van het kinderboek stond de vraag ‘Wat maakt een boek tot een goed kinderboek?’ centraal. In de vorm van een forumdiscussie van drie ‘deskundigen’, gevolgd door een discussie met de zaal werd getracht in te gaan op deze vraag. De vraag is echter al even oud als het kinderboek zelf en zoals Anne de Vries in zijn proefschrift ‘Wat heten goede kinderen. Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880’ uit 1989 al liet zien niet te beantwoorden.
I n het forum zaten Thomas de Veen (recensent en redacteur NRC Handelsblad), Iris Mollinger (uitgever Wakkere Muis, Amsterdamse Kinderboekwinkel) en Herman Verschuren (oud-hoofdredacteur van Leesgoed en meer tijdschriften van Biblion en in het verleden ook recensent). Zij kregen de volgende stellingen voorgelegd: 1. 2. 3.
Het beste kinderboek is het boek dat de Gouden Griffel won. Het beste kinderboek is het boek waarvan de meeste exemplaren verkocht werden. De goed verkopende series stimuleren de meeste kinderen om aan het lezen te gaan en blijven, en de boeken uit die series zijn dus de beste boeken.
Aangezien er geen gespreksleider werd, moesten de forumleden op elkaar reageren. Geen gelukkig gekozen vorm, want van een echt goede rode draad in de discussie was geen sprake.
Thomas de Veen naam als eerste het woord en gaf aan dat zijn standpunt in de lijn van de lezingen van Aad Meinderts en Benny Lindelauf ligt. Als recensent van NRC Handelsblad hanteert hij vanuit een volwassen visie literaire maatstaven, ook al verliest hij andere aspecten niet uit het oog. De doelgroep van de krant verwacht dit ook. Later in de discussie wordt naar voren gebracht dat er steeds minder ruimte in de kranten is voor besprekingen van kinderboeken, waardoor, volgens Iris Mollinger er aan heel veel goede boeken geen aandacht wordt besteed. Thomas de Veen merkte dat zelf ook. In NRC handelsblad was geen ruimte meer in de gedrukte versie van het krant en hij heeft toen het initiatief genomen om op de website van de krant besprekingen op te nemen. Herman Verschuren gaf direct aan het met geen van de stellingen eens te zijn. Volgens hem bestaat ‘het goede boek’ niet. En Iris Mollinger sluit zich daarbij aan. De vraag wat is goed, is niet te beantwoorden. Vanuit een vakjury zal met andere criteria naar een boek gekeken worden, dan de kinderen bij de kinderjury dat doen.
Herman Verschuren brengt naar voren dat er vanuit de praktijk (scholen, bibliotheken) toch nog steeds de vraag naar lijstjes van goede, geschikte boeken komt. Jacques Vriens heeft toen hij kinderboekenambassadeur was een lijst gemaakt. En ook de nieuwe kinderboekenambassadeurs (Hans en Monique Hagen) willen een lijst gaan maken, over poëzie voor kinderen. Hans Hagen geeft aan dat op de website van de kinderboekenambassadeur het filmpje met de lijst van boeken het meest bekeken wordt. Aan deze ‘lijstjes’ blijft behoefte, maar slechts als hulpmiddel en het mag natuurlijk nooit zo zijn dat de bemiddelaars zelf niet meer lezen. Ook in (kinder)boekhandels komen ouders met de vraag ‘Heeft u een goed boek voor ons kind?’. Iris Mollinger geeft aan dat een goede boekhandelaar dan eerst informeert naar wat voor een kind het is, waar het van houdt en zal op basis daarvan met een advies komen dat aansluit bij de belevingswereld van het kind. Volgens haar is ‘een goed boek een boek waardoor het kind blijft lezen’. Herman Verschuren brengt de niet te beantwoorden vraag ‘Wat is literatuur?’ naar voren. Iris Mollinger stelt dan: ‘Griffelboeken zijn literatuur en Geronimo Stilton boeken zijn dan niet.’ Maar al die boeken moeten er zijn en zijn even belangrijk. In haar ogen kunnen de boeken van Geronimo Stilton een schakel zijn tussen de AVI-leren lezen boeken en de gewone leesboeken.
Ook als sinds het bestaan van de Kinderjury en de Griffeljury is er de discussie over de waarde van beide jury’s.
Moeten we luisteren naar wat een jury van volwassenen de beste boeken van het afgelopen jaar vinden, of naar de kinderen die via internet hun keuze hebben doorgegeven? Vanuit de zaal wordt naar voren gebracht dat de Vlaamse opzet van de Kinderjury misschien beter is. Er wordt daar door volwassenen een voorselectie van vijf boeken per klas (groep) gemaakt. En daaruit kiezen de kinderen de boeken die zij graag lezen. Niet iedereen is het hiermee eens. Thea Dubelaar (auteur) brengt naar voren dat in Nederland bij de Kinderjury kinderen alleen boeken van het afgelopen jaar kunnen kiezen, boeken die niet voldoende beschikbaar zijn in de (school)bibliotheek. Zij stelt voor om kinderen uit boeken van de afgelopen drie jaar te laten kiezen. Iris Mollinger stelt dat slechts een klein deel van de kinderen daadwerkelijk stemt, en dat bij een periode van drie jaar een bepaald boek meer jaren achter elkaar ‘bekroond’ zou kunnen worden. Hannerlie Modderman (uitgeefster) stelt dat er een grote diversiteit aan boeken moet zijn en dat het dus niet of de ‘Kinderjuryboeken’ of de ‘Griffeljuryboeken’ moet zijn, maar dat er sprake is van ‘en – en’. En Lydia Rood (auteur) roept op tot het schrijven van goede boeken zonder te bedenken in welke categorie het boek zal vallen.
En daarmee werd de discussie afgesloten. En over vijf jaar, over tien jaar en nog veel later zullen er steeds weer discussies over de vraag ‘Wat maakt een boek tot een goed kinderboek?’ plaatsvinden. Dat is op zich goed want de vraag blijkt veel mensen bezig te houden, maar of het nieuwe inzichten zal opleveren, ik weet het niet. (Verslag debat door Toin Duijx.)
Meer stellingen: wat maakt een kinderboek goed?! •
Kinderen kunnen goede kinderboeken niet van slechte onderscheiden.
•
Stijl en compositie zijn niet van belang: kinderen letten daar toch niet op.
•
Commerciële criteria zijn verwerpelijk.
•
Een goed kinderboek nu, is dat over twintig jaar waarschijnlijk niet meer.
•
Inhoudelijke criteria zijn altijd elitair en cultureel bepaald.
•
Een goed kinderboek bevordert de taalbeheersing en bereidt voor op volwassenenliteratuur.
Hartelijk dank aan de sponsors, de OBA, de sprekers, de workshopleiders, de vrijwilligers, de verslagleggers, de fotografen en de deelnemers. Marco Kunst, Aby Hartog, Organisatoren MvhK 2017