VERSLAG
Woord vooraf
20 januari 2024 vond in de Openbare Bibliotheek Amsterdam, in de hoofdves<ging aan het Oosterdok de 14e Middag van het Kinderboek plaats.
Het thema was ‘Wat wil je meegeven?’
Alle makers, uitgevers, leesbevorderaars en anderen in het kinderboekenvak hebben idealen. We willen iets uitdragen, meegeven, onder de aandacht brengen…
Ongetwijfeld leven er heel verschillende idealen.
En voelt iedereen zich wel volledig vrij om zich te uiten?
Zijn er thema’s of onderwerpen die op het moment te weinig aan bod komen in het boekenaanbod? Daar waren we nieuwsgierig naar.
Los van het thema vonden in de ochtend tradi<egetrouw een aantal workshops plaats. Ook daaraan wordt in dit verslag aandacht besteed. Evenals aan de korte bijdragen op de zeepkist, de muzikale intermezzi en de live schilder op het podium.
Van een aantal sprekers ontvingen we hun volledige lezing – we hebben die lezingen in dit verslag (na eindredac<e) opgenomen. Van de andere lezingen hebben we (een selec<e uit) hun Powerpointpresenta<e opgenomen, en ze komen aan bod in de persoonlijke verslagen van Katrien Temmerman en Toin Duijx.
Dit verslag volgt het programma, met daaraan toegevoegd de verslagen door Toin Duijx en Katrien Temmerman
De foto’s in dit verslag zijn gemaakt door Iris Ve,er, tenzij anders vermeld.
En die op p. 16, 18, 18, 20, 48 en 55, en de kleine fotootjes op p. 5, 25, 28, 35 en 44.
2
Inhoudsopgave
PROGRAMMA
Tijd Programmaonderdeel Workshops, zalen zesde etage / Jeugdlab begane grond
11.00-12.15 Julie=e de Wit, Durf te tekenen!
Schrijverscentrale , Zet jezelf in de kijker!
Pim Lammers, Van krantenbericht naar gedicht
Auteursbond, Geld verdienen met auteursrecht
Zaalprogramma Theaterzaal OBA, zevende etage
13.00
Welkomstwoord vanuit de OBA
Opening & introduc<e op het thema
Jacques Vriens, Ja, ik heb een boodschap!
Femke Ganzeman, Waar zullen we het nu eens over hebben?
Muziek: Mariska Simon
Marischka Verbeek, De boekhandel als safe space
14.30-15:10 Pauze en boekverkoop
Heropening Zeepkist
Robin Raven, Tempo Doeloe of Merdeka?
Muziek: Mariska Simon
Flo de Goede, Jezelf zien
16.45-17:30 Afronding, borrel en boekverkoop
Live Illustra<e Karst-Janneke Rogaar
OrganisaQe & presentaQe: Marco Kunst, Aby Hartog
In de ochtend vonden vier goedbezochte en door de deelnemers hoog gewaardeerde workshops plaats.
Hieronder een foto-impressie van de workshops
Pim Lammers, Van krantenbericht naar gedicht
Pim Lammers geea je een inkijkje in zijn schrijfproces. Hoe komt hij aan nieuwe ideeën en hoe bepaalt hij welk genre bij zo'n idee past? Aan de hand van 'genre switching' laat hij zien hoe je tot nieuwe inzichten komt en dat het experimenteren met genres tot ongelofelijk veel inspira<e kan leiden.
Pim Lammers is schrijver en dichter. In 2018 werd zijn debuut Het lammetje dat een varken is bekroond met een Zilveren Griffel en daarmee werd Lammers de jongste Griffel-winnaar ooit. In 2022 ontving hij een Boer Boris Premie voor zijn inspanningen voor een diverser kinderboekenlandschap.
Marloes van Rossum namens de Auteursbond, Geld verdienen met auteursrecht
De Auteursbond is dé organisa<e voor auteurs (ook beginnende) om op de hoogte te blijven van de juridische en zakelijke kanten van het vak. De bond verzorgt juridisch advies voor de leden en licht graag voor over de mogelijkheden die het auteursrecht hierbij biedt. Waar moet je op legen in je contracten?
Wat zijn de mogelijkheden en addertjes onder het gras – ook bijvoorbeeld bij streaming en e-books?
Marloes van Rossum is jurist en werkt bij de Auteursbond.
Julie@e de Wit, Durf te tekenen!
Wat kun je beter niet opschrijven maar wél tekenen: je potlood als instrument? Hoe laat je emo<es zien: van blijdschap tot verdriet, met s<pjes en met streepjes? Durf jij de diepte in te gaan in een tekening: hoe teken je iets ver van je bed?
JulieUe de Wit (1958), studeerde aan de Rietveld Academie en is illustrator/striptekenaar. Ze illustreerde meer dan 530 boeken. Daarnaast gee\ ze workshops en lezingen, is ze landschap/stadsschilder en zingt en speelt ze basgitaar in verschillende bandjes.
Tobias Manuhutu en Esmeralda van Belle namens De Schrijverscentrale, Zet jezelf in de kijker!
Hoe zorg je ervoor dat je publieke profiel op www.deschrijverscentrale.nl interessant is voor organisatoren van auteursbezoeken, en hoe breng je dat profiel zo goed, mooi en bruikbaar mogelijk onder de aandacht bij organisatoren?
Er waren meerdere medewerkers van De Schrijverscentrale aanwezig: Esmeralda van Belle (communica_emedewerker), Anne Bond (Projectcoördinator Schrijvers over Thema's), Nelleke Groot (Adviseur & Bemiddelaar Specialisa_e: Jeugdliteratuur), Tobias Manuhutu (Communica_emedewerker).
IntroducLe Karst-Janneke Rogaar die live schilderde op het podium
“Mijn tekeningen zijn ongepolijst en expressief,” schrija Karsts-Janneke Rogaar op haar website, “maar tegelijker<jd ook precies. De houding en gezichten van de figuren zijn heel nauwkeurig gemaakt. Mijn lijnvoering is wild, vers<ld, vol liefde, verdriet of kwaaiigheid. De vertelkracht van mijn werk ligt in al deze elementen verborgen.”
“Ik neem mijn (jonge) lezers serieus en maak de wereld niet mooier dan zij is. Mijn werk is vaak humoris<sch, ontroerend en in een slimme dialoog met het verhaal. Het nodigt uit tot kijken en tekenen. Mijn streven is mijn lezers bij de lurven te pakken om/en vervolgens heel dichtbij te komen.”
Sinds het begin van deze eeuw illustreert ze jeugd- en kinderboeken, romans en <jdschriaen. Naast illustra<es maakt ze ook boekomslagen, promo<emateriaal voor film en theater.
Maar ze maakt niet alleen illustra<es. Ze schrija ook Waarbij ze een merkwaardige voorliefde toont voor bepaalde klanken en/of legercombina<es:
Au!
Keizer ei - Vlag en Wimpels zowel Griffel als Penseel De alchemist op de richel
Gevolgd door ‘De Peiling’
Een kort maar levendig onderzoek naar de achtergronden van de bezoekers schetste het volgende beeld: Het publiek bestond uit schrijvers (80-100), illustratoren (40-60), dichters (20-40), bibliotheekmedewerkers (ca. 20), leesbevorderaars (vrijwel iedereen), onderwijzers (10-20), vertalers (ca. 10), uitgevers (ca. 10), theatermakers (ca. 5), boekverkopers (ca. 10), vormgevers (ca. 5), recensenten (ca. 10), belangenbehartigers (ca. 5), en anderszins geïnteresseerden. Als we die getallen bij elkaar optellen, komen we veel hoger uit dan het totaal aantal bezoekers in de zaal, want dat waren er ca 220. Dit bevestigde dat veel, zo niet vrijwel alle bezoekers meerdere kinderboekenpetten dragen.
Bij de uitvraag bleek dat de bezoekers kwamen om kennis op te doen, vaardigheden te leren, geïnspireerd te raken, zakelijk te netwerken, vrienden te zien en te maken en boeken te kopen en laten signeren. Op de bij het thema passende vraag wat er gemist werd in kinderboeken, ontspon zich enige discussie over verschillende vormen van diversiteit, en werd het gebrek aan humor in boeken voor de jongeren (=oudere kinderen) genoemd.
LEZING 1 - Jacques Vriens, Ja, ik heb een boodschap
Beste collega’s en kinderboekenvrienden
Om meteen maar de deur in huis te vallen: ik kan alleen maar schrijven over iets waar verbaasd over ben; verdrie<g; boos; waar ik erg om moet lachen of waarvan ik wil weten hoe het nou precies in elkaar zit.
En ik vraag me -eerlijk gezegd- bijna nooit af: kan dit wel? Gaat dit niet te ver? Af en toe word ik teruggefloten door mijn uitgever met de vraag of ‘die ene erge vloek eruit kan’ en of ik het woord ‘neger’ kan vervangen in een herdruk.
Dat geldt ook voor het boek dat ik nu aan het afronden ben. Ik schrijf dit omdat het onderwerp mij ‘raakt’. Jaren geleden ontmoege ik een oude toneelspeler die mij een middag lang vertelde over de <jd dat hij als jonge jongen rondtrok met een theatergezelschap van de ene kermis naar de andere. Het was een fascinerend verhaal en werd (jaren later) de inspira<e voor Kermiskind over een rondreizende ‘theatertroep’. En dat honderd jaar geleden met in de hoofdrol de der<enjarige Rosa. En deze ouwe schoolmeester is niet bang voor een boodschap. Nee, geen opgeheven vingertje, maar ik hoop wel dat mijn lezers gaan meeleven met de emo<es van de kinderen uit het boek. En dat ze daardoor en door wat er allemaal gebeurt, over dingen gaan nadenken. Als het goed is, heea de boodschap zich dan zélf verteld.
Én ik vind dat er al<jd hoop of minstens troost moet zijn. Ik wil kinderen niet achterlaten met een onbestemd gevoel.
En ja, ik wil dat mijn boeken meehelpen om van kinderen lezers te maken. Dat -laat ik het meteen breder trekken- ónze boeken meehelpen om er lezers van te maken.
Ik ben vijfentwin<g jaar meester geweest, waarvan negen<en jaar ‘bovenmeester’. Maar ik was overigens geen manager, maar nog een ouderwetse directeur met een eigen klas. En ik zag telkens weer dat kinderen die met plezier lezen, veel leeservaring opdoen en boven zichzelf uitgroeien. Natuurlijk, lezen is verbeelding, empathie, jezelf beter leren kennen, taalverrijking enz. maar is ook heel handig! Ik liet ouders de Cito-toets van groep 8 zien (tegenwoordig ‘de doorstroomtoets’) en zei: ‘Kijk dit is negen<g procent tekst. Een kind met leeservaring gaat aan de slag met de inhoud. Heb je geen leeservaring, dan denk je alleen maar: ‘Hoe kom ik óóit door al die woorden heen?’
En dit los van de discussie over het vermaledijde ‘begrijpend lezen.’ Daarvoor zijn prima alterna<even, maar daar hebben we het een andere keer over.
Om het leesplezier te bevorderen halen we van alles uit de boekenkast, maar de allerbelangrijkste leesbevorderaars blijven de juffen en meesters. Zij moeten kinderen iedere dag de <jd geven om te lezen en dan natuurlijk ook zelf lezen. Zij praten met kinderen over boeken, lezen voor en helpen hun leerlingen om verhalen te vinden die bij hen passen.
Ik denk alleen, zolang kinder- en jeugdliteratuur geen echt ‘vak ‘is op de Pabo en vaak beperkt blija tot een ‘moduletje’ het nog even gaat duren voor het zover is.
Ik was laatst op bezoek in groep 6 bij een enthousiaste boekenjuf. Ik had haar ontmoet bij vrienden en zij vertelde dat ze graag een schrijver zou willen uitnodigen maar haar manager vond dat zonde van het geld . Ze was zo enthousiast, dat ik zei: ‘Ik kom een keer langs in jouw groep’.
‘Wat kost dat dan?’ vroeg ze.
‘Een flesje wige wijn’, antwoordde ik, ‘van de Jumbo’.
Een week voordat ik bij haar in de klas zou komen, belde de manager: 'Ik hoor dat u bij juf Mythe komt. Als nou toch hier bent, kunt u dan ook bij de andere groepen langs gaan?
Ik antwoordde: ‘Prima, maar dan moet u dat even regelen via de Schrijverscentrale.’
‘Dat gaat dus geld kosten?’
‘Ja,’ zei ik.
‘Maar hoe heea u dat dan geregeld met juf Myrthe.’
Ik antwoordde: ‘Zij betaalt in natura.’
‘Dan weet ik genoeg,’ zei de manager en hij beëindigde het gesprek.
Ik heb Myrthe meteen ingelicht. Ik ben bij haar in de klas geweest. Het was een warm bad, maar de directeur heb ik niet meer gezien.
Terug naar de vraag: ‘Waarom schrijf ik?
(Illustra<es Mance Post)
Mijn eerste boek Die rotschool met die fijne klas verscheen in 1976 – bijna 50 jaar geleden. ik voel me langzamerhand dan ook een dinosaurus in kinderboekenland, maar wel een heel tevreden dinosaurus
Ik was toen nog meester, las veel voor en ik schreef van jongs af aan verhalen en toneelstukjes. Mijn ouders hadden een hotel met een toneelzaal en daar was ik vaak te vinden.
Als meester dacht ik: er gebeurt zoveel in mijn klas: vriendschappen, ruzies, verliefdheden, pesterijen, plezier en verdriet en daar wil ik over schrijven.
Volgens mijn toenmalige uitgeefster, de dierbare Henny Bodenkamp had ik een gat in de markt ontdekt. Daar was ik me niet van bewust. Ik wilde gewoon een verhaal vertellen over een meester en zijn klas. Maar Henny had gelijk: in de meeste kinderboeken was het toen bijna al<jd vakan<e, want veel schrijvers dachten: school is saai.
Ik vond dat helemaal niet en dat kwam vooral door Theo Thijssen. Ik deed mijn opleiding hier in Amsterdam op Gemeentelijke kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, (de voorloper van de Pabo)
Aardig detail: tegenwoordig zijn in het gebouw van mijn ‘oude kweek’ o.m. de S<ch<ng lezen, De Schrijverscentrale en het Legerenfonds geves<gd. De prach<ge bibliotheek was vroeger de gymzaal en daar heb ik vaak moeten afzien want gym was niet mijn favoriete vak.
Op ‘De Kweekschool’ maakte ik kennis met het boek De gelukkige klas van Theo Thijssen Thijsen was ruim honderd jaar geleden meester op een Amsterdamse volksschool.
In De gelukkige klas vertelt Theo Thijsen over het wel en wee van zijn kinderen, maar ook over zijn eigen twijfels en de bemoeizucht van zijn bestuur en de inspec<e. Thijsen is ook een uitstekend observator is en schrija heel liefdevol over zijn klas.
Het meest trof mij de zin:
Thijssen is volgens mij nog steeds actueel: gaat erom dat je als juf of meester vooral goed kijkt naar je kinderen en je oordeel niet te veel laat ayangen van toetsen en testen. En vooral: dat je niet meteen een e<ket plakt op een kind, maar denkt: wat kan ik, als juf of meester, voor dít kind in déze situa<e betekenen
Dankzij Thijssen wist ik dat je boeken kunt schrijven die zich voornamelijk op school afspelen en vrijwel al<jd vormde een gebeurtenis in een van mijn eigen groepen de inspira<e. Of de verhalen die ik van collega’s hoorde.
In Die rotschool met die fijne klas heea groep zeven een fijne meester: Jan Brinkman. Maar de directeur van de school vindt dat de kinderen te veel ruimte krijgen en dat ze strenger moet worden aangepakt. Dat leidt tot een conflict en meester Jan wordt op non-ac<ef gezet. Dan nemen de kinderen het op voor hun meester.
De boodschap is duidelijk: je hoea niet alles wat volwassenen zeggen voor zoete koek aan te nemen. Je mag gerust in verzet komen, als je vindt dat iets onrechtvaardig is. Maar meester Jan leert zijn kinderen ook dat je een verschil van mening of een conflict alleen kunt oplossen door erover te praten. En het ook belangrijk is dat je niet alles gelooa wat er zomaar geroepen wordt. Dat vooroordelen op onwetendheid berusten.
Ook in de elf andere ’schoolromans’ zoals mijn uitgever ze ging noemen, die hierna volgden bleef ik boodschappen doen.
Bijv. het verhaal over Sarah die thuis mishandeld wordt. Als de school niet meteen dura in te grijpen omdat er ‘nou eenmaal protocollen zijn’, komen haar vrienden in ac<e.
Of over Een bende in de bovenbouw waarin een groep 6/7/8 een nieuwe meester krijgt, die de klas niet aan kan. De stoere Diederik richt zijn eigen bende op en het begint er steeds meer op te lijken dat hij de dienst uitmaakt in de klas.
Het was nu doods_l. Meester Jan-Willem keek de groep rond en zag eindelijk dat er nog meer kinderen waren die snoepten.
Hij wachUe even en zei toen langzaam en nadrukkelijk: ‘Nu vraag ik het voor de laatste keer: wil iedereen die kauwgum in zijn mond hee\ die nú weggooien?’
Het bleef s_l. Niemand stond op.
Kim keek naar Jan-Willem. Ze voelde dat het er weer eens op aankwam. De klas daagde hem uit, probeerde te ontdekken hoe ver ze konden gaan, wilde weten wie er nou eigenlijk de baas was. Het leek wel touwtrekken. De ene keer won Jan-Willem, de andere keer de klas.
‘Nou?’ vroeg Jan-Willem streng. ‘Komt er nog wat van?’
De spanning was om te snijden.
Toen stond Diederik op en spuugde zijn kauwgum in de prullenbak. Daarna gebeurde er iets vreemds: de halve klas liep nu naar de hoek om kauwgum weg te gooien.
Diederik krijgt inderdaad steeds meer invloed op de klas, maar toch zijn er een paar kinderen die in verzet durven te komen.
Of het verhaal over De Regenboogschool die dicht moet omdat deze te klein is geworden. De kinderen komen in verzet, maar de school gaat wel dicht. (Kinderen hoeven natuurlijk niet al<jd hun zin te krijgen.) Of over de stoere grappige Akkie, die echt bij mij in de klas zat. Ze kreeg leukemie en we dachten allemaal dat ze beter zou worden. Meestal won ze met voetballen, maar deze keer verloor ze van de ziekte. Of over groep 7 en 8 die elkaar regelma<g de tent uit vechten en tensloge ‘vrede moeten sluiten’ omdat hun gezamenlijke schoolkamp niet door dreigt te gaan.
En dan zijn er natuurlijk de verhalen van tamelijk autobiografische Meester Jaap. Zijn boodschap voor de kinderen in zijn klas, is: ‘Iedereen hee\ recht op zijn eigen afwijking en wat zou het saai als we allemaal hetzelfde waren.’
Maar Jaap heea een dubbele agenda: hij heea ook een boodschap voor de meesters en juffen: wees crea<ef. En ik bedoel niet zo zeer omdat je goed bent in muziek of tekenen (als dat wel zo is, is dat natuurlijk mooi meegenomen), maar wees crea<ef in de manier waarop omgaat met de lesstof en de opvoedkundige problemen in je groep door vooral goed te kijken naar kinderen.
Onlangs zorgde Meester Jaap nog voor enige commo<e op een Limburgse school: Juf had het verhaal Meester Jaap en de zak van Sinterklaas voorgelezen.
En dat begint zo:
‘We trekken morgen lootjes voor surprises’, zegt meester Jaap,’ maar eerst wil ik weten of jullie de liedjes nog kennen.’ De hele groep gniffelt, want meester Jaap kan helemaal niet zingen. Zijn stem klinkt als een oude kraai.
‘Met welk lied beginnen we?’ vraagt de meester.
Johan steekt zijn vinger op: ‘De zak van Sinterklaas!’ Dan begint hij te bulderen van het lachen.
Meester Jaap plukt even aan zijn baardje en zegt: ‘Ik bedoel eigenlijk een ándere zak.’
En dan volgt er een lesje seksuele voorlich<ng.
Ouders vonden dat dit niet kon en wilden dat Meester Jaap verboden zou worden. Dat liep overigens met een sisser af.
Dit verhaal stond in 1995 al een keer in de Taptoe. Ook toen kwamen er reac<es. Er waren scholen die weigerden de Taptoe mee te geven of alleen in een gesloten enveloppe met een begeleidende brief. Het heea mij er niet van weerhouden om daarna verhalen te schrijven over: Meester Jaap en de potloodventer; Meester Jaap en de muts (over een condoom) en ‘Meester Jaap en de gouden piemel.’
Als meester bedacht ik ooit het democra<espel, omdat ik het belangrijk vond en vind dat kinderen de waarde van onze democra<e leren kennen en weten hoe ze daarmee om moet gaan. Hoe actueel kun je zijn?
Ik probeerde toch al zoveel mogelijk een ‘democra<sche’ meester te zijn. Ik overlegde met mijn kinderen over de dagelijkse gang van zaken en we stelden samen de regels op. En geloof me, kinderen zijn daar heel goed toe in staat.
Dan werd het wel mijn taak om ervoor te zorgen dat iedereen er zich ook aan hield. En ik vond het ook belangrijk dat kinderen zich realiseren dat je er samen voor kunt zorgen dat iedereen met plezier naar school komt en er niet gepest wordt. Je bent met elkaar verantwoordelijk voor de sfeer in de groep Natuurlijk gaat dat niet al<jd even soepel, maar als je er maar consequent mee bezig bent vanaf groep 1, gaat het langzamerhand wel in de genen van je school zigen.
Met het democra<espel mochten mijn kinderen twee dagen lang zelf de klas ‘regeren’, maar dan wel volgens de spelregels van onze democra<e. Eerst werden er par<jen opgericht met een eigen programma. Bijv. MMMM, Meer Macht Met Meiden; De Sportpar<j; De Keetpar<j en de PVA, Par<j voor allemaal. Er was ook een keer de populis<sche CP, de Coole Par<j beloofde van alles, mits iedereen goed naar de par<jleider zou luisteren. Er kwamen echte verkiezingen voor een Tweede kamer en er werd een coali<e gevormd van drie ministers. Die gingen twee dagen aan de slag. Ik trok mij terug in de leeshoek en greep alleen in als het vechten werd of ‘het buitenland’ last had van mijn groep.
Tussendoor kwam de Tweede kamer nog een paar keer bij elkaar om het regeringsbeleid te bespreken en eventueel een ‘mo<e van wantrouwen’ in te dienen.
Dat leverde al<jd twee erg leuke, zeer leerzame maar vaak ook heaige dagen op. En het vormde inspira<e op voor mijn boek Groep acht aan de macht.
Een meisje schreef mij onlangs nog: ‘Ik vond het een erg grappig, spannend en soms zielig boek. Pas een _jdje later dacht ik: hé, het gaat eigenlijk over hoe ons land geregeerd wordt.’ En ik dacht: Yes, gelukt!
Ook in mijn boeken die niet op school spelen nemen kinderen ini<a<even of groeien/ door wat ze meemaken. Ik noem o.m. Niet Thuis, Mijn vader woont in het tuinhuis en Jakob en de zeven gevaren. Niet Thuis gaat over kinderen in een groepshuis. Het knalt er nogal eens, maar als het huis dicht moet wegens bezuinigingen in de jeugdzorg kruipen de kinderen naar elkaar toe en bedenken een fantas<sch plan.
Mijn vader woont in het tuinhuis vertelt het verhaal van de tweeling Lara en Joeri die in een vechtscheiding belanden en na veel ‘gedoe’ niet gaan zigen wachten op een ouderplan, maar zelf een ‘kinderplan’ opstellen. In Jakob en de zeven gevaren bedenkt Jakob zeven gevaren om de weg naar school wat minder
saai te maken. Eigenlijk is hij (volgens zijn buurmeisje Claartje) ‘een bange schijterd’. Dat geea Jakob grif toe, maar hij wil wel ‘leren durven’. Claartje dura alles, dus dat komt goed uit.
Ik noem nog in het bijzonder – in het kader van ‘waar schrijf je wel of niet over’- mijn boek Code KaUenkruid.
De opa van de der<enjarige S<jn is erns<g ziek en kondigt aan dat hij niet gaat zigen wachten tot hij ‘doodgaat als een plant’ en euthanasie wil. De familie is in rep en roep en ook S<jn wil daar niks van weten. Maar als hij nog een paar dagen gaat fietsen met zijn favoriete en grappige opa (tegen de wil van de familie), gaat hij steeds beter begrijpen waarom opa niet dood wil gaan als een plant’. Ze fietsen naar opa’s geboortedorp en naar een pretpark, want opa wil nog een keer in een achtbaan voor hij doodgaat. Als na hun terugkeer opa snel achteruit gaat en het laatste spuitje krijgt, is S<jn daarbij en troost opa zijn kleinzoon.
Als meester was geschiedenis een van mijn favoriete vakken. Ik vertelde vooral verhalen. Een oud-leerlinge zei laatst: ‘Door jou ben ik geschiedenis gaan studeren. Maar toen ontdekte ik wel dat meester Vriens er af en toe een potje van had gemaakt.’
En ik geef toe dat ik wel eens dacht: ik merk dat de aandacht van mijn klas verslapt, ik gooi er nog een overstroming of een ontsnapping in.
Nadat ik gestopt was met school, kreeg ik ook de ruimte om een aantal historische kinderboeken te schrijven zonder er een potje van te maken, zoals Oorlogsgeheimen.
Vijfentwin<g jaar geleden kwam ik in Zuid-Limburg wonen en hoorde verhalen over de NSB die er een nogal grote aanhang had; maar ook het ac<eve verzet dat Engelse piloten hielp en Joodse kinderen die er ondergedoken zaten. Ik dacht: en dat allemaal in één dorp! En vooral: hoe hebben kinderen dat ervaren? Wat wisten ze wel en wat wisten ze niet?
Dit verhaal vertelt over het joodse meisje Tamar, die de naam ‘Maartje’ heea gekregen. Ze woont zogenaamd bij een oom en tante en raakt bevriend met haar buurjongen Tuur. Maar dan wordt ze verraden en weggevoerd. De enige herinnering is de doos die Maartje verstopt heea en die Tuur heea gevonden, met foto’s van haar ouders en wat andere spullen.
Na de bevrijding is het feest en komt Tuur komt erachter dat Maartje vermoord is. Dat was aanvankelijk het einde van het boek.
Maar zo wilde ik de lezer niet achterlaten. Ik wilde dat er nog hoop en troost zou zijn. Toen bedacht ik dat Tamar/Maartje een broer had die de oorlog overleefde. Ik schreef hem in het verhaal en laat Daniel, zoals ik hem noemde, na vijaien jaar op bezoek komen bij Tuur, die inmiddels getrouwd is. Het boek eindigt zo. (Ik heb overigens nog wel even getwijfeld of dit niet te veel was, te mooi. Maar ik dacht: als je wilt troosten, mag dat best een beetje stevig.)
‘Ik moet je wat laten zien,’ zei Tuur tegen Daniel en hij nam hem mee naar de buren. In het geheime kamertje op de hooizolder gingen ze samen op het ingezakte bed ziUen, dat daar nog steeds stond.
Tuur zei: ‘Hier verstopte Maartje… ik bedoel Tamar… zich als er gevaar dreigde.’
Tuur had de doos meegenomen, die hij al die _jd zorgvuldig bewaard had en vertelde over alles wat hij en Maartje hadden meegemaakt en wat ze voor hem betekende.
Minutenlang liet Daniel de spullen en de foto’s door zijn handen glijden. Toen zei hij zacht: ‘Eindelijk heb ik iets terug van mijn ouders en mijn zusje. Ik ben je heel dankbaar Tuur, dat je mijn zus niet vergeten bent.’
Tuur aarzelde even, maar toen antwoordde hij: ‘Mijn oudste dochter heet ook Tamar.’
LEZING 2 Femke Ganzeman
Zie voor een korte samenva|ng van de lezing van Femke Ganzeman de elders opgenomen verslagen van Katrien Temmermans en van Toin Duijx.
Na deze lezingen was het Ljd voor muziek: Mariska Simon,
Bob Wijnen
Persoonlijk verslag van de MvhK door Katrien Temmerman
Daar was ie weer! De Middag van het Kinderboek, edi<e 2024 in de ObA!
Wat wil je meegeven en is daar ruimte voor?
Zaterdag 20 januari 2024 begon (net als vrijdag 19 januari, omdat ik naast kinderboeken heel graag iets anders doe en eindelijk vond om mijn geld mee te verdienen) érg vroeg. Laten we zeggen dat dat bijna went. Dat het bijna went om, om 5 uur in de ochtend je ogen net open te krijgen en je bed uit te strompelen, waarna je je waterkoker en je koffiefilter dankt, omdat die jou kunnen voorzien van zwart goud.
Workshop ‘Van krantenbericht tot gedicht’ met Pim Lammers
De “Middag” van het Kinderboek 2024 begon al om 11 uur, in de prachtige ObA, de Openbare bibliotheek van Amsterdam, op loopafstand van het station. De kou neem ik er graag bij. Ik besloot een paar weken terug dat ik graag wilde horen wat Pim Lammers mij zou te vertellen hebben in zijn workshop “Van krantenbericht tot gedicht”. Pim Lammers, de man die ook kleuters wil laten zien hoe ongedwongen diversiteit in kinderboeken kan zijn.
Hij vertelde ons meer over wat het woord “Genre switching” inhoudt. Dat deed hij aan de hand van scenes uit het – helaas ter ziele gegane, ik weet nog altijd niet waarom dat moest – “Sesamstraat”, waarvoor hij schreef. De scene die Lammers beschreef, haalde Sesamstraat helaas niet. Het gedicht – daar hebben we de genreswitch! – haalde wel zijn boek “Ik denk dat ik ontvoerd ben” en heet: “Wat jongens niet mogen doen”.
Lammers neemt kinderen serieus, en schrijft vanuit de beleveniswereld van kinderen, zonder kinderachtig te zijn. Het is voor Pim Lammers belangrijk dat kinderen zich in (prenten)boeken kunnen herkennen. Gaf als tip mee dat “Knielen op een bed van violen” proefondervindelijk niet geheel geschikt is voor 12+. In kinderliteratuur kan alles, zo vindt Pim Lammers. Deze schrijfster vindt dat ook, hoe gek het ook is. Zolang je gelooft wat je leest, kan het.
Kinderliteratuur is ook als thuiskomen, zegt deze schrijfster. Of was het Pim Lammers die dat zei? In elk geval: zijn workshop was een warm badje. Ik wens het Pim Lammers van harte toe, om ook (jeugd)boeken te gaan schrijven, zoals Tjibbe Veldkamp en Edward van de Vendel dat kunnen. Maar omdat een workshop niets is zonder dat je daar als toehoorders zelf aan de slag gaat, mochten we een jeugdherinnering kiezen, en daar achtereenvolgens een krantenbericht, een toneelstuk/dialoog, een prentenboek of stripverhaal, een (jeugd)roman en ten slotte een gedicht (waarin we geen andere woorden mochten gebruiken dan die die we al hadden gebruikt in de eerdere genres, haha!) mee moesten maken. Het enige wat ik probeerde was iets van een krantenartikel in elkaar flansen over een vallende zesjarige van haar fiets. Verder bewonderde ik mijn collega’s die ochtend: op 4 minuten doen wat van je gevraagd wordt: ik kan en ik wil dat niet. Ik geniet ook veel harder van wat schrijvers en illustratoren voor mij doen. Daarom blog ik, en ga ik jullie later vertellen wat ik zelf wil meegeven aan (toekomstige) lezers. Of duik onder in dit blog, en kom dat te weten. Dat kan ook!
De Middag van het Kinderboek 2024, theaterzaal OBA
De Middag van Het kinderboek 2024 begon na de lunch met fijne boekenmensen, waar Maarten Lammers van de ObA het openingspraatje hield en zei dat kinderboeken belangrijk zijn. (Joepie!), dat de bibliotheek kinderen boeken wil bieden. (Nog een keer joepie!). Dat het beleid van de bibliotheek in verandering is, dat men kinderen naar de bibliotheek wil krijgen. Dat dat schijnt te lukken. (Toegegeven: vanuit België/Vlaanderen (en vice versa waarschijnlijk) heb ik hier geen zicht op, ik kan hier dus weinig meer over zeggen dan dat ik daar toch van moest glimlachen.)
De omgang met “ongewenste boeken”, omwille van thematieken, biblebelt en andere elementen die hierin een rol spelen jaagt mij dan weer de kast op, maar het is wel nodig om hier een aanpak voor te vinden. Persoonlijk vind ik dat alles bespreekbaar moet zijn. Verbied boeken namelijk, en iedereen zal die willen lezen. (Van leesbevordering gesproken!)
De sprekers op deze 14e Middag van Het Kinderboek
Jacques Vriens, ooit nog schoolmeester die daar graag en goed mee uitpakt. Ik bedacht dat ik zelf ook zulke meesters en juffen had: ze hadden aandacht voor boeken, verhalen, en ze wilden je dingen bijbrengen. Vriens is niet bezig met of een thema wel of niet kan, en wil ook niets weten van een opgeheven vingertje. De man schrijft graag over avonturen op school, maar heeft ook geschiedenisboeken. Er moet in zijn boeken altijd troost en hoop aan het eind zitten, zegt hij. Misschien ben ik het met dat laatste eens. Hoewel ik “Bunkerdagboek” (15+, Kevin Brooks) een serieuze aanrader vind voor oudere lezers, moest ik toch aan dit boek denken ook: hier zit totaal geen hoop (maar wel troost, want hoe ga je met elkaar om als je alleen elkaar nog hebt?). Ik zou het niet aanraden voor gevoelige lezers. Het is rauw, en zonder hoop. Maar wel razendknap. En griezelig.
Femke Ganzeman die ik alleen ken van “Leesbevordering in de klas” hield een pleidooi voor diversiteit in kinderboeken. Uit de zaal kwam de – terechte, wat mij betreft – vraag van een recensent: Wat is diversiteit, en willen we niet te veel? Ganzeman haalde onder andere “Coco kan het” van Loes Riphagen aan, en dat dat over een moeder gaat (en dus niet over een vader, zegt Bas Maliepaard in zijn recensie). Maar het hoofdpersonage is een vogeltje. Waar trek je de lijn? De uitzondering, zo zei ze, en toonde ze met boeken ook aan, is de regel geworden. Boeken over ouders met een depressie ("Mijn moeder is een dekbed", een kind met twee vaders, …
Wat vind ik daarover?
Ik word er als blogger/lezer eigenlijk een beetje moe van. Zeker als je als juf of meester werkt, moet je kinderen net ook laten zien dat deze boeken er OOK zijn. Kinderen worden in een veranderende wereld nu eenmaal geconfronteerd met dood, verschillende gezinsvormen, ziekte. En uiteraard mag je ook als je dat wil luchtige dingen lezen.
Marischka Verbeek van Boekhandel Savannah Bay in Utrecht had het over de boekhandel als een veilige plek. Dat ze me bijna deed verdrinken in mijn emoties om wat ze vertelde, en over het aanbod dat ze in haar winkel heeft, ik neem het er graag bij. Want ik wou dat Johanna Pas haar praatje nog had gehoord. (1969-2023) Savannah Bay in Utrecht is gespecialiseerd in genderliteratuur en alles wat daaromheen hangt. Iedereen die daarover wil praten of daar dingen over zoekt, is welkom in Utrecht, maar ooit ook nog was Kartonnen Dozen in Antwerpen ook zo’n idealistische plek. Ik geloof nooit dat Mariska en Johanna
nooit met elkaar zouden hebben gepraat. Het was alsof Johanna er was, en Mariska Verbeek haar herdacht. “De buitenwereld is onvriendelijk voor wie anders is”, zei Verbeek. En hoe waar ik dat ervaar. Als ik nog dieper duik, springen de tranen vast uit mijn ogen. En ik moet nog door met dit verslag. Dus dat ga ik maar even niet doen.
De zeepkist, die hadden we na de muziek (lekker badje nostalgie met Ome Willem en aanverwanten, door Mariska Simon en pianist, wiens naam mij ontsnapt, sorry voortreffelijke muzikant!) ook nog. Thijs Goverde had het over het klimaat, Leon Biezemans over een jongen die dom werd genoemd in de klas omdat ie dyslexie heeft (hallo zeg!?), en Caspar Dekiefte hield een praatje over wat de Kunstbond doet.
Floor de Goede is een strip/verhalen maker die ik dankzij Edward van de Vendel nu al tijden volg, en elk keer ik van hem iets lees of bekijk wordt ie beter. Hij had het over zichzelf laten zien, en ook over een nieuw boek waaraan hij werkt, en waar ik dus nu al naar uitkijk. Als stripmaker wil hij zonder metaforen vertellen en dingen laten zien.
Na een afsluitende borrel (want zonder borrel kan er niks, ik weet dat!) begon ik nog voor ik vertrok te vloeken in het station, en vertrok ik met een uur vertraging naar huis. Zei ik al dat ik mijn vakantie omheen boekprojecten plan? Nu dan. De Middag van het kinderboek en over wat je wil meegeven was in het geheel een warm bad, en ik hoop dat ik daar volgende editie weer deel van kan uitmaken!
Dank aan Aby Hartog en Marco Kunst alweer voor de voortreffelijke organisatie van deze prachtmiddag!
Katrien TemmermanLEZING 3 – Marischka Verbeek, De boekhandel als safe space
“Stories change us; stories make us who we are. And I think the purpose of literature is to remind us that we're not alone.”
Ali SmithZie voor een samenva|ng van de lezing van Marischka Verbeek de elders opgenomen verslagen van Katrien Temmermans en van Toin Duijx.
Persoonlijk verslag van de MvhK door Toin Duijx
Op weg naar het jubileum van de (mid)dag van het kinderboek. In 2023 hebben we moeten afzien, want in dat jaar was er geen (mid)dag van het kinderboek, maar dat werd meer dan goed gemaakt bij de volledig uitverkochte edi<e van 2024. Waarom geen manifesta<e in 2023: heel eenvoudig, de organisatoren wilde weer terug naar het oude ‘rooster’ van een dag in januari. En een echt manifesta<e is het geworden, en nog wel de veer<ende, dus we gaan volgend jaar een belangrijk jubileum vieren (even wat druk leggen op de organisatoren). De (mid)dag van het Kinderboek kan ook gezien worden als een reünie van iedereen in Kinderboekenland en dat bleek ook duidelijk in de wandelgangen, de pauze en vooral <jdens de afsluitende borrel.
Het ochtendprogramma: de workshops
Zoals gebruikelijk waren er in de ochtend workshops, maar dit keer verdeeld door het hele gebouw. Omdat de zesde etage van de OBA (Openbare Bibliotheek Amsterdam) verbouwd wordt en daar normaal de zalen voor de workshops zijn, was de zevende verdieping alleen bereikbaar via twee liaen. De workshops waren dus op andere plekken in het gebouw en zelfs op de achtste etage, waar normaal gasten geen toegang hebben omdat daar de kantoren van de OBA geves<gd zijn. Dankzij veel medewerkers van de OBA verliep alles erg goed en wist iedereen de workshops te bereiken. Alle lof aan hen!
De workshop die het allereerst helemaal volgeboekt was, was die van Pim Lammers en dat verbaast mij niets, want hij kent een grote schare aan bewonderaars. En er glipte zelfs enkele ‘illegalen’, dus zonder kaartje, naar binnen. Wel jammer dat daartoe twee mensen die wel een kaartje hadden niet meer konden aanschuiven. Zijn workshop had de uitdagende <tel ‘Van Krantenbericht tot gedicht’. Een <tel die al als een
dichtregel gelezen kan worden. Pim Lammers vertelde over zijn werk en over zijn schrijverscarrière. Een begrip dat naar voren kwam was ‘genreswitch’, en als voorbeeld gaf hij een scene die hij schreef voor ‘Sesamstraat’ en daar niet door de redac<e kwam, maar later wel als gedicht in zijn bundel ‘Ik denk dat ik ontvoerd’ werd opgenomen. Lammers is een groot voorstander van diversiteit in kinderboeken, in alle genres, en zijn werk is daar een goed voorbeeld van, ook al, en dat is heel triest, dat ook tot de meest vreselijke bedreigingen kan leiden, zoals we gezien hebben met het gedicht dat hij schreef voor de Kinderboekenweek. Tijdens de workshop, jawel het woord zegt het al, gingen de deelnemers ook zelf aan het werk, met als uitgangspunt een jeugdherinnering die in verschillende genres moest worden beschreven.
In de kelder waar de kinderboekenafdeling is geves<gd had illustratrice Julie=e de Wit in het atelier een mooi plekje voor haar workshop gevonden. Ook hier werden de deelnemers direct aan het werk gezet. Zij vertelde over hoe zij werkt. Over de rela<e tussen tekst en illustra<es en hoe je als illustrator een eigen interpreta<e aan een verhaal kunt geven. Uit de reac<es van enkele deelnemers die ik <jdens de borrel sprak, is het een workshop die zeker voor herhaling vatbaar is. En niemand hoea te denken dat je niet kunt tekenen, je moet het natuurlijk wel durven. Juliege de Wit wist de deelnemers over die drempel te halen. Schrijver, illustrator of vertaler zijn is een geweldig beroep, dat vrijwel iedereen met erg veel plezier doet. Maar er moet ook brood op de plank komen en daarover ging het in de workshop van de Auteursbond, waar Marloes van Rossum op een heel gestructureerde, duidelijke wijze inging op wat er allemaal komt kijken voor je een contract voor een boek met de uitgever ondertekent. Basis zal in kinderboekenland vaak, of eigenlijk het liefst al<jd, het modelcontract zijn. Een contract van vele pagina’s, dus soms zien auteurs er tegenop om het allemaal heel goed door te lezen. Marloes van Rossum ging in op de ar<kelen over de nevenrechten. Het begrip ‘licen<e’ kwam steeds weer terug, en het speelt een centrale rol in wat er met je boek kan gebeuren en wat de rechten van de auteur daarbij zijn. Het werd een levendige bijeenkomst, waarbij veel vragen werden gesteld en deelnemers ook uit hun eigen ervaringen problemen naar voren brachten. Wat mij opviel bij deze workshop was dat van de <en deelnemers er vier een man waren, terwijl in de eerder beschreven workshops je maar met moeite een man als deelnemer kon vinden.
Een andere workshop werd verzorgd door medewerkers van de Schrijverscentrale. Tobias Manuhutu en Esmeralda van Belle vertelde vol enthousiasme wat een schrijversbezoek betekent voor de lezers. Contact van een auteur met zijn lezers is al<jd erg belangrijk, en van een schrijversbezoek gaat een groot leesbevorderend effect uit. En gezien de resultaten uit het PISA-onderzoek is lezen met plezier zo belangrijk voor kinderen en wie beter dan de makers van dat leesmateriaal kunnen hen hiertoe mo<veren!
Op naar het middagprogramma
Na een gezellige lunch voor alle sprekers en organisatoren bleek dat iedereen via de twee liaen de theaterzaal had gevonden, en een volle bak was het. Aby Hartog had net twee maanden Australië achter de rug, maar voelde zich direct weer helemaal thuis in de wereld van het kinderboek. Met zijn zo herkenbare enthousiasme heege hij iedereen van harte welkom, en omdat hij wilde weten wie er in de zaal zat deed hij een onderzoek. Hij noemde allerlei beroepsgroepen, van auteurs tot recensenten, en iedereen mocht dan de hand opsteken. Omdat veel mensen in het publiek duidelijk dubbelrollen hadden, was de uitkomst niet helemaal duidelijk. Maar wat wel duidelijk was dat iedereen ook kwam om elkaar weer eens te zien en naar boeiende lezingen te luisteren. Daarover zal niemand na afloop van de middag geklaagd hebben.
De programmamanager van de OBA, Maarten Lammers, gaf aan blij te zijn iedereen weer in de OBA te mogen begroeten. Hij voelde zich een trotse gastheer. Vanuit de ac<viteiten van de OBA gaf hij antwoord op het thema van de middag ‘Wat willen we meegeven’. Hij deed een pleidooi voor een leesklimaat dat uitnodigend is, zowel in de bibliotheek als op scholen en om die reden gaat de OBA ook naar de scholen toe. Een leesoffensief bij zo’n honderd basisscholen. En hij hoopt dat in 2025 iedereen weer naar de OBA komt om het 15-jarig jubileum van de (mid)dag van het kinderboek te vieren.
En toen kreeg mede-organisator Marco Kunst het woord. Hij refereerde aan de tradi<e van de middag van het kinderboek, een ini<a<ef des<jds van Hans Hagen en Ted van Lieshout. Het is nu voor de zevende keer dat hij het samen met Aby mag organiseren. De vraag ‘Wat wil je meegeven?’ zal volgens hem door iedereen anders beantwoord worden. En er zullen thema’s zijn die nog niet voldoende aandacht krijgen in boeken. Uiteraard werden ook de sponsoren genoemd, want zonder hun ondersteuning zou het allemaal niet mogelijk zijn. De manifesta<e is nog steeds voor deelnemers gra<s, maar een kleine eigen bijdrage kon men, zelfs via een QR-code, kwijt in de beroemde ‘doos voor dona<es’.
Het ontstaan van een kunstwerk.
Voor de eerste spreker het woord kon krijgen, werd de illustrator, die op het podium een groot schilderij ging maken, geïntroduceerd. Ik vind dit persoonlijk een van de hoogtepunten van de Middag van het kinderboek. Dit jaar was de eer aan Karst-Janneke Rogaar. Tijdens de lunch vertelde ze mij het best wel spannend te vinden, en dat gaf ze ook aan toen Marco haar aan het publiek voorstelde. Zij is zeker geen onbekende in kinderboekenland. Zij maakte haar debuut als illustratrice in 2006 met het luisterboek ‘De Toverfluit’ en werkte later nog vaak samen met Frank Groothof en zijn operaboeken en illustreerde enkele daarvan.
In 2008 debuteerde ze als prentenboekenmaker met ‘Kip en mannetje Bib’ In 2013 illustreert ze het met een Gouden Griffel bekroonde boek ‘Spinder’ van Simon van der Geest. Zes jaar later, in 2019, mag zij een Zilveren Penseel voor ‘Vriendschap is alles’, geschreven door S<ne Jensen, in ontvangst nemen. Tussen de lezingen door komen Marco en Aby haar vragen hoe het gaat. Opmerkelijk is dat zij geen vooraf bedacht plan heea, en dat zij vaak even afgeleid wordt omdat ze ook stukjes van de lezingen wil horen.
De lezingen
Wie kan beter een bijeenkomst over kinderboeken openen dan ‘Meester Jaap’, ik bedoel natuurlijk kinderboekenschrijver en leesbevorderaar Jacques Vriens. De dinosaurus in kinderboekenland, zo noemde hij zich, omdat hij bijna vijaig jaar geleden debuteerde en Henny Bodenkamp hem vroeg om schoolverhalen te schrijven, want veel verhalen in die <jd gingen nu juist om kinderen die vakan<e hadden en niet naar school hoefden. De <tel van zijn lezing geea direct een antwoord op het thema van de middag: ‘Ja, ik heb een boodschap!’. Op het ogenblik werkt hij aan een nieuw boek, ‘Kermiskind’ waarin de der<enjarige Rosa een hoofdrol speelt. Een boek om naar uit te kijken. Vriens gaf aan dat hij bij het schrijven redelijk zijn eigen gang kan gaan, ook al vragen uitgevers wel eens of er iets minder gevloekt kan worden in een verhaal. Verder schuwt hij geen enkel thema en hebben zijn boeken een boodschap, maar niet het ‘opgeheven vingertje’. Ook vindt Jacques Vriens het belangrijk dat kinderen tot nadenken worden aangezet. Het slot moet al<jd hoop in zich hebben. Verder liet hij ons zien hoe je lezers maakt. En dat er voldoende alterna<even zijn voor ‘begrijpend lezen’. Een leuke anekdote was dat hij ooit de erg enthousiaste juf Myrthe, ik weet niet of de schrijfwijze helemaal correct is, aanbood om naar haar klas te
komen. De directeur vond het eigenlijk overbodig, maar toen hij het hoorde wilde hij dat Jacques ook naar de andere klassen zou komen. Jacques verwees hem hiervoor naar de Schrijverscentrale, maar de directeur had er natuurlijk geen geld voor over. Waarom komt Jacques dan wel naar juf Myrthe en iets te snel antwoorde Jacques dat zij hem in natura betaalde. Dat was natuurlijk iets dat snel rechtgezet moest worden (het ging over een fles wige wijn) en het uurtje bij juf Myrthe werd een hele middag met veel enthousiaste kinderen. Ik was erg blij dat Jacques in zijn lezing de leesbevordering een grote plek gaf en daarbij verwees naar Theo Thijssen en zijn boek ‘De gelukkige klas’. Dat Jacques een van Nederlands meest geliefde kinderboekenschrijvers is bleek <jdens de recep<e, waarbij verschillende mensen graag met hem even op de foto wilden.
Femke Ganzeman heea een heel boeiende website ‘Leesbevordering in de klas’ en zij vertelde uitgebreid over haar werk als leesbevorderaar. Femke liet zien dat het soms wel eens lijkt alsof er geen ‘gewone ouders’ meer zijn in kinderboeken, maar tegelijker<jd gaf zij aan dat er meer aandacht moet komen voor ‘diversiteit’. Een begrip dat niet al<jd even duidelijk is, zoals bleek uit een vraag uit het publiek. Wat is dat, ‘diversiteit’, en iedereen zal dat anders invullen. Ook liet zij zien dat er veel thema’s in boeken aan de orde komen, waar kinderen ook in hun leefwereld mee geconfronteerd kunnen worden. Er is voor iedereen wel een goed boek te vinden, maar je moet dan wel als bemiddelaar ook zelf die boeken lezen, of je heel goed laten adviseren. De website van Femke Ganzeman is daarbij een heel handig hulpmiddel.
Muzikaal intermezzo
Voor wat heet de broodnodige afwisseling was er twee keer tussen de lezingen door een optreden van zangeres Mariska Simon met pianobegeleiding van Bob Wijnen. Ze bracht liedjes naar voren die indruk hebben gemaakt <jdens haar jeugd. Haar oma zong al<jd ‘Ik zou wel eens willen weten’ van Jules de Korte. Er werd door het publiek goed meegezongen, ook bij het liedje over de muis die ergens zat: Waar, nou daar, Waar op de trap. En bij het liedje van Ome Willem, mocht ik met de zangeres deze vuist op deze vuist uitvoeren. Alle liedjes werden direct herkend door iedereen. Grappig is dat Mariska aan gaf dat er misschien bij sommige teksten tegenwoordig wel een woordje of een zin veranderd zou moeten worden, maar gelukkig koos zij ervoor de oorspronkelijke teksten ten gehore te brengen.
En verder met lezingen.
Mariska Verbeek heea een bijzondere boekhandel in Utrecht. Savannah Bay is de opvolger van de eerste vrouwenboekenwinkel in Nederland: ‘de Heksenkelder’ een feminis<sche boekhandel, die haar deuren opende in 1975. In 1997 nam Marischka Verbeek de winkel over en het aanbod aan boeken breide zich uit, boeken met thema’s uit de wereld van de LHBT+ers. Boeken die leiden tot ‘verkennen/ontdekken’, en ‘herkennen/erkennen’ en een iden<fica<efunc<e hebben. Op een werkelijk ontroerende wijze liet Mariska Verbeek zien wat haar boekhandel voor mensen kan betekenen. De boekhandel is uitgegroeid tot een ontmoe<ngsplek met een ac<eve community van klanten, vrijwilligers en anderen die zich verbonden voelen met alles wat er zich in en rond de winkel afspeelt.
Een aantal jaren geleden werd de zeepkist geïntroduceerd, waarop kort een verhaal verteld kan worden. Thijs Goverde sprong iets te enthousiast op de kist en ging onderuit, maar dat weerhield hem er niet van daarna te vertellen over de ‘schrijvers van de toekomst’, een groep jeugdboekenschrijvers die zich zorgen maken over klimaatverandering. Ze hebben lesmateriaal voor scholen gemaakt en zijn nu bezig met het ontwikkelen van een bundel verhalen voor het Middelbaar onderwijs. Auteurs die mee willen doen kunne
zich melden. Google gewoon ‘schrijvers van de toekomst’. Léon Biezeman stapte duidelijk voorzich<ger de zeepkist op, en vertelde een heel persoonlijk verhaal over een jongen met dyslexie, die toch maar mooi voor een verhaal dat hij geschreven had voor de schoolkrant een acht kreeg. Léon zet zich als ambassadeur in om dyslexie op de kaart te zegen. Hij schreef onder meer met ruim 80 kinderen het boek ‘Schrijven met dyslexie’. Als derde spreker stapte Caspar de Kieee op de zeepkist om een wervend praatje te houden over de ‘Kunstbond’. Een verbond dat zich wil inzegen voor illustratoren en daarvoor begint met het maken van een inventaris onder illustratoren. Op een vraag van Ted van Lieshout gaf hij aan dat de BNO zich toch vooral met vormgevers bezigheid, en beduidend minder met illustratoren. We zullen binnenkort zeker van dit ini<a<ef nog veel horen.
Het lezingenprogramma werd voortgezet door Robin Raven. Zijn lezing had de werk<tel ‘Tempo Doeloe of Merdeka?’Hij is vanaf 2011 full<me verhalenverteller en kinderboekenschrijver. Voor die <jd was hij ac<ef als leerkracht op de basisschool en in het speciaal voortgezet onderwijs. Hij ging in op zijn familiegeschiedenis in het voormalig Nederlands Indië. Veel van zijn familiegeschiedenis heea hij verwerkt in zijn jeugdboeken, zoals ‘De vloek van Pak’ (2006) en ‘Strijd in het regenwoud’ (2007). Hij is ook kri<sch op hoe de geschiedenis wordt gerepresenteerd in veel boeken en vraagt zich af waar de boeken blijven met als thema de kolonisa<e. ‘De <jd is rijp om een stuk geschiedenis van de andere kant te bekijken’.
De laatste lezing werd verzorgd door Flo(or) de Goede. Met veel beeldmateriaal ging hij in op zijn werk. In 2004 starge hij met de website Doyouknowflo.nl, met als hoofddoel het maken van een dagelijkse strip (ga echt die schigerende website bekijken!). Strips die hij omschrija als ‘autobiografische verhalen over zijn leven, rela<es en de wereld om hem heen.’ In 2013 verscheen zijn langverwachte graphic novel ‘Dansen op de vulkaan’. Hij werkt ook graag samen met Edward van de Vendel, met wie hij onder meer ‘stripgedichten’ maakte, zoals in ‘Opa laat z’n tenen zien’. Een bevlogen lezing van een kunstenaar die we goed moeten blijven volgen.
AfsluiQng en borrel
De hele middag is Karst-Janneke Rogaar aan het werk geweest om aan het eind van het programma een groot schilderij gereed te hebben, nou ja, bijna gereed. Als publiek waren we te gast bij haar atelier op het podium. Het schilderij werd aangeboden aan Maarten Lammers van de OBA en het zal een plaatsje krijgen in een nieuwe ves<ging van de bibliotheek in een groots cultureel centrum in Amsterdam Zuid-Oost. Na een afsluitend woord van de organisatoren Marco Kunst en Aby Hartog (en een groot applaus voor al hun werk) werd iedereen uitgenodigd om na te praten in de foyer van het theater. En daar werd goed gebruik van gemaakt. En ‘De Amsterdamse Boekhandel’ verkocht veel boeken. Oh ja, nog een advies aan iedereen. Als je twee heerlijke stukken chocolade krijgt en één daarvan aan iemand cadeau geea, dan moet je <jdens de borrel dat andere stuk niet in je broekzak stoppen. Dat merkte ik toen ik naar mijn fiets in de fietsenkelder liep. Het stuk leek meer op chocolademelk. Op naar het vijaienjarig jubileum in 2025!
Toin Duijx
Na de pauze was het Ljd voor de zeepkist
Als sprekers op de Zeepkist waren dit jaar aanwezig:
Leon Biezemans, dyslexiespecialist, die een kort verhaal uit een van zijn boeken voorlas over een kind met dyslexie dat uiteindelijke schrijver wordt.
Thijs Goverde die een lans brak voor Schrijvers voor Toekomst, een nieuw samenwerkingsverband van een aantal jeugd- en kinderboekenschrijvers die zich in hun boeken specifiek richten op (met name) klimaatverandering.
Caspar de Kieae van de Kunstenbond, die een enquête specifiek voor illustratoren onder de aandacht bracht.
Zie verder voor een korte samenva|ng van de zeepkist de elders opgenomen verslagen van Katrien Temmermans en van Toin Duijx.
LEZING 4 Robin Raven: Tempo Doeloe of Merdeka
Tempo Doeloe of Merdeka
Mijn moeder is een Nederlandse vrouw, geboren in 1935, op Sulawesi, toen nog Celebes. Mijn vader was een Indo-Europese man, een zogenaamde Indo, geboren in Sukabumi op Java. Die twee ontmoegen elkaar na de oorlog in Nederland, ze trouwden en kregen twee kinderen: mijn broer en ik. Wij groeiden op in een wereld van rijsgafels, kumpulans, pasar malams, goena goena (‘dat waarover men niet spreekt’) en woorden zoals ‘adoeh’ en, ‘soedah’. En als het over zaken ging die niet geschikt waren voor onze jonge oren, gingen mijn ouders over in het Maleis.
In de jaren zeven<g van de vorige eeuw had je op tv de 'Late Late Lien show’. Dit programma liep twee seizoenen en werd gemaakt door Wieteke van Dort. Zij creëerde een zogenaamde kumpulan, een gezellig samenzijn van mensen uit Nederlands-Indië, die verhalen vertelden, sketches deden en oude liedjes zongen. Mijn ouders lagen dubbel van het lachen. Ik vond het ook wel leuk, maar meer omdat mijn ouders het leuk vonden.
Door die show ondernam ik overigens wel een eerste poging om in de geschiedenis van mijn ouders te duiken. Veel over Nederlands-Indië of Indonesië was er niet in de bieb. Ik kwam uit bij De Katjangs van J. B Schuil. Het verhaal van Tom en Thijs Reedijk die vanuit Pon<anak naar Holland verhuizen. Een kolderiek verhaal vol inlanders (even voor de duidelijkheid: Inlander is een denigrerend woord voor ‘Indonesiër’, en deze Inlanders deden allemaal aan magie; Tom en Thijs waren Hollandse makkers; Inlanders spraken kromtaal; de witmensen genoten van rijsgafels, bereid en uitgeserveerd door kokkies en Indonesische bediendes; er waren privé chauffeurs; djongos voor het tuinonderhoud, en niet te vergeten de 24/7 baboe, die voor de kinderen zorgde omdat mammie het te druk had. Waarmee?
Ik stelde mijn eerste vragen. Waar ben je precies geboren, mam? En wat deed opa voor werk? Hoe was jullie rela<e met Indonesische mensen? Nederlands-Indië was toch gewoon een kolonie? Bezet gebied? Hoe zat het dan met de werkverhoudingen?
Grootje praage bijna nooit over het verleden. En als ze dat wel deed, was het al<jd vanuit bigerheid. Vooral over de Japanse beze|ng. Toen ik ooit een waterkoker kocht voor haar verjaardag, wilde ze het apparaat niet hebben, omdat het gemaakt was in Japan.
Mijn moeder was gelukkig minder terughoudend. Toen ik ernaar vroeg, vertelde zij uitvoerig over haar jeugd in Nederlands-Indië. Wat was ze daar gelukkig. De <jd van magie, de baboe, ze had er zelfs twee, zoals u ziet, de privé chauffeur, de kokkies, en de djongos, de tuinman, daar zit-ie, die kon praten zonder zijn mond open te doen, en hij kon sigaregenrook uit zijn oren laten komen.
Ze vertelde ook over het kamp en de periode na het kamp. Vrijheid was na drieënhalf jaar gevangenschap een rela<ef begrip. De wereld was namelijk veranderd. Op 17 augustus 1945 verklaarden Soekarno en Haga de onayankelijkheid: de Proklamasi. Merdeka! Vrijheid!
Dat zagen de Europeanen, de bovenklasse in het bezege land, niet aankomen. En daar hadden ze hun redenen voor. Want elke zucht of gedachte naar onayankelijkheid werd in de kiem gesmoord. De eerste Indonesische poli<eke par<jen van pakweg 100 jaar geleden werden nauwlegend in de gaten gehouden. Vergaderingen moesten aangemeld worden en de inlich<ngendienst hield elke toespraak in de gaten. Uitspraken die te ver gingen, hadden consequen<es. Zo werd Soekarno meerdere malen veroordeeld tot gevangenisstraf, zat hij een half jaar in isola<e en werd hij zelfs twee keer verbannen.
Veel oudere Nederlanders zien Soekarno nog steeds als een collaborateur. Want ja, want in de oorlog werkte hij maar mooi samen met de Japanners tegen de Nederlanders. Waarbij vergeten wordt dat Soekarno geen Nederlander was, maar een Indonesiër, een trotse Javaan, die als stront werd behandeld door mensen, die aan de andere kant van de wereld woonden, en die niets te zoeken hadden in zijn land. Ja, roof van land, arbeid en goederen in ruil voor… niets.
Dat framen van Soekarno is een hardnekkig dingetje. Ik luisterde laatst naar een podcast van Diederik van Vleuten en daarin maakte hij een opmerking over het hoedje van Soekarno. Een rond, zwart hoedje. Van Vleuten vergeleek het hoofddeksel grinnikend met het hoedje van de goochelaar Tommy Cooper. In zijn poging tot gevatheid ging hij voorbij aan de symbolische vertaalwaarde van het hoedje en wat dat betekende voor het Indonesische volk. Het was namelijk niet zo maar een hoedje, het was een pitji, een petje, zoals gedragen door de arbeidersklasse. Daarmee gaf Soekarno aan dat hij zich verbonden voelde met de allerarmsten van zijn land, de statusloze massa, die zuchge onder de sociale, culturele, economische, poli<eke en vooral mentale uitbui<ng door de Nederlandse bezeger.
Bezeger, jawel, want Nederlands-Indië werd bestuurd vanuit een drielaagse apartheid. Bovenaan stonden de Europeanen en de Indo’s, daaronder had je de zogenaamde Oosterlingen, zoals de Chinezen, en helemaal onderaan, zo goed als rechteloos, het Indonesische volk.
Een volk dat niet serieus werd genomen. Dat stereotype beeld zie je overigens nog steeds terug in hedendaagse films. Historicus Van Pagee zegt hierover:
In Nederlandse culturele producties worden Indonesiërs standaard neergezet als stilzwijgend meegaande types, maar toch plotseling in staat tot onverklaarbaar bruut geweld. Indonesische mannen zijn lui, onbetrouwbaar, op wraak- en bloed belust. Kortom, het beeld dat wij hier hebben van mannelijke Indonesische verzetsstrijders is dat van een ‘wildeman’, een oud en al eeuwenlang bestaand racistisch beeld, dat in 2020 dunnetjes over werd gedaan door Jim Taihuttu in zijn film De Oost. In die film is het beeld van Indonesische vrouwen: gewillig, onderdanig, maar ook manipulatief en uit op seks, en allemaal beheersen ze ‘goena goena’.
En wat schrija het NRC over de film Sweet Dreams, openingsfilm van het Nederlands Filmfestival?
‘Een nerveus geacteerd koloniaal drama met satirische trekjes: De Stille Kracht op ketamine. Op een Nederlandse suikerplantage hangen bloed en lust in de lucht. Oudjes staan elkaar naar het leven. De kinderen willen weg. Onwettig ‘blauwtje’ Karel, zoon van de Indonesische huishoudster, blijkt onverwachts erfgenaam. Een rebelse inlander wil opstand, seks en allebei.’
Twee commentaren die er niet om liegen. Wat ik zelf heel typerend vind, is dat in zowel De Oost als in Sweet Dreams de Indonesische vrouwelijke hoofdpersoon geen huisvrouw is, studente, prinses, schrijver, of wijze vrouw is, maar... prostituée.
Wanneer gaan wij eens kritisch kijken naar het oriëntalistische beeld dat wij eeuwenlang van Indonesiërs hebben gehad en misschien nog steeds hebben, in plaats van het steeds maar weer te reproduceren?
Wanneer nemen wij nu eindelijk eens definitief afscheid van het wereldbeeld dat ons al vanaf ‘De Katjangs’ en wellicht eerder, in onze greep houdt?
Ik ga terug naar 17 augustus 1945. Na de onayankelijkheidsverklaring veranderde de wereld voor mijn moeder. Merdeka! Vrijheid! Als zij naar de winkel ging, moest er al<jd iemand mee. Onderweg werd ze uitgescholden en bespuugd. Overal in de stad wapperden vlaggen. Niet de Nederlandse, maar rood en wit, merah pu<h. De vlag van de republiek Indonesia. De kleuren van een nieuw <jdperk.
‘s Nachts kon mijn elÖarige moeder niet slapen vanwege het lawaai buiten. Het geluid van hout dat tegen telegraafpalen <kte. Soms trok een menigte langs het huis, zingend en schreeuwend. Telkens als mijn moeder de menigte hoorde, kroop ze angs<g onder haar bed. Ze klauwde haar handen in haar haar, plaste in haar broekje en wachge net zo lang tot het geluid was weggeëbd. Op een dag ging ze met haar moeder naar de waterput achter het huis. Ze vertelt: ‘Toen we aankwamen, verschenen er uit het niets een paar Indonesische jongens. Ze spraken niet, maar keken boos. Twee hadden een bambu runcing speer in de hand, de andere drie een kapmes. Mijn moeder begon meteen met één van de jongens te praten. Hij was verbaasd dat ze vloeiend Maleis sprak, dat kon je zien. Na het gesprekje ging de jongen in overleg met zijn vrienden. Het duurde lang en het leek alsof ze ruzie maakten. Plotseling maakte de jongen een gebaar met zijn kapmes: ´Pergi, belanda!´ zei hij. Ga weg, Hollander. Wij draaiden ons om en liepen langzaam terug naar het huis. Ik was zo bang, ik dacht dat ik die dag zou sterven, maar die onbekende jongen, die zogenaamde ‘wildeman’, liet ons in leven.’
Als mijn moeder dit verhaal vertelt, begint ze te huilen. Hoewel ze bijna negen<g is, herinnert zij zich nog steeds elk detail van de scène. ‘Vanaf dat moment ben ik nooit meer bang geweest’, zegt ze. ‘Weet je waarom? Als je een bepaalde grens van angst voorbij bent, blija er niets over.’
Dit waren beelden die mijn moeder met zich meenam op de boot naar Nederland, toen ze twaalf was. Daar gaat ze. Zij was dus een zogenaamde repatriant. Patria betekent vaderland, dus het is een vreemde term. Mijn moeder keerde niet terug naar haar vaderland, ze verliet haar vaderland. En natuurlijk, ik weet het, mijn moeder en alle andere repatrianten, zij vormden de bovenklasse. Zij kenden maar één kant van het verhaal.
Daar is mijn vader. Zijn vader was commissaris. Hij werd door de japanners geïnterneerd en in mei 1945 onthoofd. Zijn zoon, mijn vader, bleef buiten het kamp. Tijdens de oorlog moest hij als veer<enjarige jongen 24/7 werken om zijn familie in leven te houden. Toen ze naar Nederland kwamen, was het steenkoud. Ze deelden een huis met vier andere families. Ze moesten veel geld betalen, mochten niet koken (de eigenaar hield niet van oosterse geurtjes) en slechts één keer per week douchen. School was een nachtmerrie. Mijn vader werd uitgescholden; blauwe, pinda, import, rijstvreter. Dus begon hij te vechten. Maar het schoolhoofd straae de wige pestkoppen niet, maar hem. Misschien kon hij vechten in Indonesië, tussen de apen, maar hier in dit beschaafde land toch zeker niet! Een juffrouw vroeg mijn vader ooit hoe het was om een broek te dragen en hoe het voelde om in een stenen huis te wonen. Mijn vader zweeg. Zijn hele leven lang. Sprak nooit over het verleden. Wat had dat voor zin? Zei hij. Soedah, laat maar.
Omdat de verhalen van mijn vader en moeder en het Indonesische volk nooit vergeten mogen worden, ben ik over Nederlands-Indië en Indonesië gaan schrijven. Verhalen die meestal schuren, soms verschrikkelijk pijn kunnen doen. Zoals De laatste reis van Garoeda, daar rechts. Bas Maliepaard schreef erover in dagblad Trouw: ‘Zo schokkend kom je het zelden tegen in een jeugdboek’.
Dat beschouw ik als een compliment, want weet u, we kunnen het natuurlijk wel hebben over tempo doeloe, die goeie ouwe <jd, maar voor wie was het die goeie ouwe <jd? Niet voor Indonesiërs. Die waren de onderklasse, weet u nog, zij waren het werkvolk, de mieren, uitgesloten van goede scholing en ontwikkeling.
Ik kom tot mijn punt. De verhalen die wij moeten vertellen aan onze kinderen zijn dus niet alleen de verhalen van Indische Nederlanders die naar Nederland kwamen en die vaak weemoedig terugdenken aan hun tempo doeloe, maar de <jd is rijp om ook de andere kant van het verhaal te vertellen. Even voor de duidelijkheid: het gaat in mijn Indië-boeken nooit om ´wie is goed en wie is fout´. Dat interesseert me niet. Wij en zij, het framen van elkaar, polarisa<e, dat leidt nergens toe. Ik schrijf over menselijke conflicten die we alleen kunnen overwinnen door elkaar in de ogen te kijken en elkaars verhalen en pijn te herkennen en erkennen.
In mijn Indië-boeken probeer ik een einde te maken aan het onvoltooide gesprek. Dat is misschien wel de enige reden waarom ik deze boeken schrijf. Het onvoltooide gesprek voltooien. Wie zijn wij als samenleving, wat doen we ermee en wat willen we worden?
Gebeurt er dan helemaal niets op schrijfgebied? Natuurlijk wel, er verschijnen veel boeken over Indonesië: kookboeken, reisboeken, herinneringen van Indo’s, studies over de Bersiap, de kampen, de moordpar<jen van Jan Pieterszoon Coen, en meer. Je kunt er planken mee vullen.
Maar waar blijven de jeugdboeken? Boeken waarin Indonesiërs niet als inlanders, maar als echte mensen van vlees en bloed worden neergezet. Mensen, zoals jij en ik.
Tot nu toe kan ik weinig tot geen boeken ontdekken die deze uitdaging aangaan. De Grote GVL 100 lijst is een prach<ge lijst, laat dat duidelijk zijn, maar hij is ook heel wit en eurocentrisch. Kolonialisme lijkt geen thema in de Nederlandse jeugdliteratuur. Het blija een apart hoofdstuk dat losstaat van de ´vaderlandse geschiedenis´. 40-45 duurde vijf jaar, de beze|ng van Indonesië 350.
Adriaan van Dis verwoordde het heel treffend toen hij sprak over zijn nieuwste boek De kolonie mept terug, dat ook over dit onderwerp gaat. Hij zei: ‘Er is een verleden, en dat verleden heea een stem. Wees niet boos, maar luister ernaar.’
Ik zou daaraan willen toevoegen. ‘Wees niet boos of teleurgesteld, en draai niet weg, maar luister ernaar en doe er iets mee!’
Op dus naar een nieuw collec<ef geheugen. Bedankt voor uw aandacht en nog een hele fijne middag.
Robin Raven
LEZING 5 Flo de Goede: jezelf zien
JEZELF ZIEN
Voor de mensen die mij niet kennen:
Ik ben Floor de Goede, illustrator van heel veel boeken van en met Edward van de Vendel. En ik ben Flo, stripmaker en stripfiguur in autobiografische strips (soms zigen ze elkaar weleens dwars).
Maar gelukkig komen de twee vaak samen in de boeken die Edward en ik maken, zoals bijvoorbeeld in de Stripgedichten en Rekenen voor je leven.
Veel literaire uitgevers staan tegenwoordig open voor het beeldverhaal/ de graphic novel/ of zoals ik het al<jd liever noem, de strip, terwijl veel boekhandels en scholen het al<jd nog een beetje een eng medium vinden.
Er rust hier in Nederland nog al<jd een s<gma op strips.
Te weinig tekst
Te makkelijk.
Strips zijn voor domme mensen zonder fantasie.
Maar strips zijn allesbehalve makkelijk of fantasieloos. Het vergt een totale andere manier van lezen; die van tekst en beeld tegelijker<jd.
Daarom bekijk je een strip niet, maar lees je het.
(En zijn prentenboeken niet eigenlijk ook gewoon strips?)
Strips zijn het perfecte medium tussen literatuur en film in.
Je wordt niet als in een film gestuurd, maar net als in een boek bepaal jij zelf als lezer het tempo. En je moet zelf bedenken wat er tussen de kaders gebeurt. Niet alles hoea in tekst uitgelegd te worden, want het is te zien, maar dat moet je dan wel zelf doen, je kan zomaar iets missen.
(Daarom raad ik aan als je een grote plaat zonder of met weinig tekst ziet, sla het niet over, lees het grondig door, ook uit respect voor de tekenaar die er uren (of dagen) aan gewerkt heea.)
Veel mensen zijn niet getraind in deze skills, maar hoe meer je het doet, hoe beter je er in wordt.
Ik kan je vertellen dat het een verrijking is.
Ik kwam er laatst achter dat een vriend van me a-fantasie heea, het onvermogen tot visuele verbeelding.
Als hij aan een appel dacht, zag hij niks voor zich.
Niet eens het woord appel.
Ik kon me hier niks bij voorstellen.
Toen hij er achter kwam dat andere mensen wel dingen in hun hoofd konden zien vond hij dat een soort magie.
Maar ik snapte toen wel waarom hij niet van lezen hield.
Als je niks voor je ziet is de lol er wel snel van af.
Strips waren voor hem daarom het perfecte medium om wel van lezen te genieten.
In deze <jden van ontlezing en social media waarin beeld de grootste rol speelt, zouden strips wellicht ook de ideale ‘gateway’ tot literatuur kunnen zijn…
In dat kader vroeg mijn uitgever mij een <jdje geleden of ik misschien interesse had een Young Adult graphic novel over mijn coming out te maken.
Na jaren boeken met Edward te hebben gemaakt en m’n laatste graphic novel al zo’n 10 jaar geleden was (wel onlangs vertaald in het Engels), was ik in eerste instan<e wel geïnteresseerd… maar ik had ook mijn twijfels.
Was mijn coming out wel interessant genoeg voor een boek?
Is het wel nog nodig om weer zo’n verhaal te vertellen?
Zit er überhaupt iemand op te wachten?
Als kind zag ik mezelf nooit terug op tv, in boeken of in liedjes.
Ik leek niet op Paul de Leeuw, Jos Brink of Gordon of op de mensen die op tv <jdens de Pride halfnaakt aan het dansen waren. Hoe kon ik dan homo zijn?
Ik dacht dat ik alleen was.
Na een crisis in m’n hoofd en het uiteindelijk accepteren van mezelf heb ik nog heel lang last gehad van interne homofobie…
Pas <jdens het illustreren van Gloei en de verhalen van al die queer-jongeren las, realiseerde ik me hoe vast ik zelf in een hokje zat en hoe beperkt ik naar de wereld keek.
En hoe meer ik er over m’n eigen jeugd nadacht en dingen opschreef voor m’n verhaal, vielen er steeds meer puzzelstukjes op hun plek.
Toen ben ik maar in therapie gegaan. (dat raad ik trouwens iedereen aan)
Gelukkig zijn er nu wel iets meer boeken, zoals die van o.a. Edward of Pim Lammers, en series als Heartstopper (gebaseerd op een strip) en Sex educa<on, die hadden mij zo goed geholpen als ik die vroeger gezien had…
Daardoor kwam ik toch weer bij mijn twijfel; Is mijn verhaal dan nog wel nodig en relevant genoeg?
Als we nu naar de wereld kijken waarin we het klimaat legerlijk en figuurlijk kapot maken, waar van genocide wordt weggekeken, waar zogenaamd behaalde progressie kan worden teruggedraaid, waar boeken verbannen worden en waar onwetendheid, homofobie, transfobie, racisme en andere haat aan de orde van de dag zijn
dan zeg ik JA
het vertellen van dit soort verhalen is ALTIJD hard nodig en relevant.
Vorig jaar was er een bijeenkomst op mijn uitgever na aanleiding van de bedreigingen naar Pim Lammers. De angsten die dat creëerde bij ons boekenmakers zijn reëel en nog steeds actueel.
Iemand vroeg toen of we dan nog wel diversiteit qua gender en seksualiteit zo expliciet in onze boeken moeten gebruiken? Kan je het dan niet beter verbergen in metaforen?
Ik dacht toen: Fuck dat! Ik ga toch niet weer terug de kast in?
Ik heb toch niet voor niks die therapie gedaan!
Wij moeten juist duidelijk in boeken te vinden zijn.
Wij bestaan, dus waarom zouden we in boeken doen alsof dat niet zo is?
Ik ben geen metafoor.
Hoe meer we te zien zijn, hoe minder angst (en daardoor haat) voor het ‘onbekende’.
Representa<e is en blija al<jd belangrijk. Zodat niemand zich alleen hoea te wanen en weet dat hun verhaal het lezen waard is en daarmee uiteindelijk ook weer zelf anderen kunnen inspireren.
Ik zie dit als mijn verantwoordelijkheid als maker. Zodat ons vak uiteindelijk ook een stuk diverser wordt en blija.
Floor de Goede 2024
Aandacht voor kunst!
In de vier uur die ze tot haar beschikking had, maakte Karst-Janneke Rogaar een prach<g kunstwerk vol boeken en boekige karakters. Het schilderij komt in een nieuwe ves<ging van de OBA in Amsterdam ZuidOost te hangen.
Overhandiging van het schilderij dat Karst-Janneke Rogaar maakte aan de OBA, die hierin werd vertegenwoordigd door Maarten Lammers.
En de afronding!
En daarna… De afronding…
Met zeer welgemeende dankwoorden aan alle betrokkenen, de sprekers, de inleiders, de musici, de kunstenaar, de medewerkers van de OBA en het restaurant, de technici, de boekverkopers, de bezoekers, de presentatoren en de sponsors. Zonder hen was deze 14e Middag van het Kinderboek niet zo succesvol geweest.