Ruimte en Wonen #2

Page 1

EEN BELANGRIJKE SECUNDAIRE ARBEIDSVOORWAARDE?

Sluit bij ons een licentie af voor toegang tot de content van Ruimte en Wonen voor iedere medewerker.

RUIMTEENWONEN.NL

THEMA  LANDSCHAP EN ONBEHAGEN  #2/2019

Uw medewerkers zijn met deze licentie welkom op onze bijeenkomsten, genieten korting bij betaalde masterclasses en hebben te allen tijde online toegang tot alle content op de website, waaronder het bijna 100 jaar oude en unieke archief (van SRO en TVV). Interesse? Bel onze collega Stefan op 070-2051023 of mail naar S.Terpstra@aeneas.nl

Ruimte en Wonen   Vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts

VAKINFORMATIE

#2/2019

TH E MA

Lands chap e n onbeh agen

Vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts


Ruimte en Wonen wordt mede mogelijk gemaakt door onze partners. Een partner van Ruimte en Wonen geniet van veel aantrekkelijke voordelen, waaronder een korting op het lidmaatschap en een profielpagina op deze website. Omdat het partnerschap in onderling overleg wordt ingevuld, sluiten de voordelen precies aan bij de behoeftes van de partner. Heb je ook interesse om partner te worden, neem dan contact op met Martine van Harten via telefoonnummer 073-2051012 of via e-mail m.vanHarten@aeneas.nl

Meer informatie over deze bedrijven en het partnerschap staat op ruimteenwonen.nl/partners

Ook de aandacht trekken van corporaties, bouwers, duurzaamheidstrategen en architecten? Kijk op www.ruimteenwonen.nl/adverteren voor de mogelijkheden of bel 073 205 10 23


Inhoud Landschap in transitie Het Nederlandse landschap op een kantelpunt

THEMA LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

Vlijmende landschapspijn Gebrek aan regie op landschap

6 ARTIKELEN 42

Samen werken aan ruimtelijke kwaliteit Leo Pols en Joost Zonneveld 68 Energiearmoede Evamarije Smit 92 Koken zonder recept Eric Harms 104 De donkere plannenwolk Cees-Jan Pen, Jasper Beekmans, Evert Jan de Kort 114 Gelijk Speelveld Eric Hol en John Stohr

16 REPORTAGE 80

De Zwolse aanpak Erik Hardeman

INTERVIEWS 26 52

Interview met Jaap Dirkmaat Interview met Francine Houben

Het vergeten landschap Omgevingswet strijdig met Europees landschapsverdrag

32

EN VERDER  58

Werk in uitvoering Theo Baart 78 Hoe woont Nederland? Duurzame drijvende wijk 90 Recensies De groene horizon & How to build a city in Afrika 102 Column Han Weber

COVER Ruimte + Wonen wil jonge ontwerpers een podium geven. Esmay Groot Koerkamp won een van de Fiep Westendorp Stimuleringsprijzen voor jonge illustratoren.

1


Auteurs Aan dit nummer werkten mee:

Annemiek Rijckenberg Zelfstandig adviseur stedelijke ontwikkeling

Cees-Jan Pen Fontys Hogescholen

Eric Harms Harms Communicatie

Eric Hol Invisor

Erik Hardeman Journalist

Evamarije Smit Ruimte + Wonen

Evert Jan de Kort Stec Groep

Frank van Dam Planbureau voor de Leefomgeving

Fred Kistenkas Wageningen University & Research

2


RUIMTE + WONEN NETWERK

Han Weber Provincie Zuid Holland

Hans Elzenga Planbureau voor de Leefomgeving

Jantien de Boer Journalist

Jasper Beekmans Stec Groep

John Stohr John Stohr Advies

Joost Zonneveld Ruimte + Wonen

Leo Pols Planbureau voor de Leefomgeving

Like Bijlsma Planbureau voor de Leefomgeving

Theo Baart Fotograaf

3


Landschap en onbehagen In 1991 beschreef de Engelse historicus Simon Schama in Overvloed en onbehagen hoe een aantal boerendorpen, vissersplaatsen en havensteden zonder gemeenschappelijke taal, godsdienst of regering zich in de zeventiende eeuw kon verenigen tot de Republiek der Nederlanden. In 1995 volgde Landschap en herinnering. Aan die twee inspirerende boeken ontleenden wij de titel voor dit themanummer over landschap: 'Landschap en onbehagen'. Een nummer dat overigens ook gaat over overvloed en herinnering.

In 2012 beëindigt het kabinet het landschapsbeleid, met uitzondering van nationaal erfgoed. Daarmee komt er een einde aan decennia van rijksbemoeienis met het Nederlandse landschap. Landschapsbeleid wordt vanaf dat moment overgelaten aan provincies en gemeenten. Het Rijk gaat er niet meer over. Door de economische crisis en de daaropvolgende crisis- en herstelwetgeving zijn lagere overheidsuitgaven en economische groei de speerpunten van het rijksbeleid. De positie van landschap is onduidelijk: Eric Luiten, voormalig Rijksadviseur verklaart het landschap dan ook ‘te vondeling gelegd’. In 2015 uit Adriaan Geuze in het televisieprogramma Zomergasten drie uur lang zijn woede over de manier

Alles van waarde blijkt weerloos” 4

waarop wij met het Nederlandse landschap omgaan. Geuze bij de ‘mall’ aan de A4 bij Leiderdorp: “Wie heeft hier om gevraagd? Ik niet”. Dat vindt weerklank: wekenlang na de uitzending verschijnen artikelen en ingezonden brieven in de dagbladen.

Landschapspijn In 2017 komt Jantien de Boer met het boekje Landschapspijn: een verhaal vervuld met onbehagen over de verschraling van het Friese landschap. Ook deze publicatie maakt veel los. In datzelfde jaar wordt ook de ‘verdozing’ van Nederland een serieus onderwerp. Terwijl uit snel opeenvolgende onderzoeken duidelijk wordt dat de meeste insecten zeer ernstig te lijden hebben van rationalisering van de landbouw. Monoculturen, luchtvervuiling en gif eisen hun tol. Het is niet langer nodig geplette insecten van de voorruit te poetsen: ze zijn er niet meer. Alles van waarde blijkt weerloos. In


HOOFDREDACTIONEEL

2018 voorspelt Berno Strootman, Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving, in een interview met Ruimte+Wonen, een nieuw momentum voor het landschap als vergeten beleidsthema: "We zitten hopelijk op de bodem.” In maart 2019 maakt Jan Eikelboom voor Nieuwsuur drie indringende reportages over dit onbehagen met landschap. In diezelfde maand publiceert Natuurmonumenten de resultaten van de Nationale Landschap Enquête. Van de 45.000 deelnemers maakt 81 procent zich zorgen om het landschap. De Nieuwsuurreportages én de landschapsenquête zijn aanleiding voor een lange reeks Kamervragen waar de ministeries LNV, BZK en OCW – allemaal een beetje verantwoordelijk voor landschap – nog geen goed antwoord op hebben gegeven. Het ongemak bij het Rijk groeit terwijl wordt geschreven aan de Nationale Omgevingsvisie, waar nog niet veel concreets

over landschap in staat. Ondertussen scoort Forum voor Democratie in de provincies met oneliners als ‘geen windmolens en zonneparken in ons landschap’ terwijl dat volgens het klimaatakkoord wel nodig lijkt.

Groeiend onbehagen Het onbehagen groeit. Maar tegelijkertijd groeit ook het draagvlak voor een nieuwe impuls voor landschapsbeleid: Nederland ondertekent de Europese Landschapsconventie waarin de 47 landen van de Raad van Europa aandringen op ‘nationale zorg voor het landschap’. Het Gemeenschappelijk Landschapsbeleid (GLB) van de Europese Unie wordt vernieuwd en gaat in 2021 een nieuwe ronde in met waarschijnlijk flink aangescherpte eisen (en vergoedingen) voor ‘landschapsinclusieve’ landbouw. Kortom: de tijd is rijp voor vernieuwde zorg voor het landschap.

5

In dit themanummer vertelt Jantien de Boer over haar geluksgevoel bij het Friese landschap en hoe dit plaats heeft gemaakt voor landschapspijn waarmee ze niet naar de dokter kan. Francine Houben presenteert een nieuwe visie op Nationale Parken. Jaap Dirkmaat vertelt over onze belabberde zorg voor het landschap maar schetst ook hoe dat veel beter kan. Zo ingewikkeld is dat eigenlijk niet. En Theo Baart ondersteunt met indringende beelden van energielandschappen zijn verhaal over de grote veranderingen in de metropoolregio Amsterdam.

Leo Pols Annemiek Rijckenberg Joost Zonneveld


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

Landschap in transitie Het Nederlandse landschap staat op een kantelpunt

Nederlanders hechten aan hun landschap. Maar met name door de energietransitie, ontwikkelingen in de landbouw en de behoefte aan meer woningen, staat onze groene collectieve ruimte onder druk. Bovendien is de vraag wat nieuwe wetgeving concreet gaat betekenen voor ons landschap. Duidelijk is dat oplossingen gezocht moeten worden in een meer integrale aanpak van verschillende opgaven en ruimteclaims. Tekst Leo Pols, Frank van Dam, Hans Elzenga

N

ederland staat aan de vooravond van omvangrijke veranderingen in het landschap: duurzame energiewinning wordt zichtbaar in de leefomgeving, circulaire landbouw en aanpassing aan de klimaatverandering zul-

Landbouw in transitie BEELDBANK PBL

6


7


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

geving hoger als ze meer dieren, bomen, houtwallen en bloemen zien. Hoe lager het cijfer dat mensen geven aan hun landschap, des te groter de zorg over dat landschap is. Je kunt deze enquête zien als een rapport van de bevolking: het landschap krijgt gemiddeld een dikke 7,5 en dat valt best mee. Het College van Rijksadviseurs en natuur- en landschapsorganisaties zijn kritischer. Zij waarschuwen: als we zo slordig blijven omgaan met ons landschap, dan wordt het kaal, kleurloos, betekenisloos. Ons artikel heeft geen betrekking op deze zorg over landschap. Wel is dit de aanleiding: wat komt er op ons kwetsbare landschap af, en wie zorgt er eigenlijk voor het Nederlandse landschap?

len onvoorziene sporen trekken. De druk om woningen te bouwen, ook in het groen, neemt weer toe en grote sorteerdozen vormen een verbluffende nieuwkomer in het landschap. Is ons landschapsbeleid ingesteld op deze ontwikkelingen? Biedt de nieuwe omgevingswetgeving voldoende instrumenten voor een landschapsinclusief omgevingsbeleid? Wat eist, en wat biedt Europa? Hoe om te gaan met ons landschap is een actueel onderwerp: er worden Kamervragen gesteld over landschap en in de media is aandacht voor ‘landschapspijn’. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verkent voorzichtig enkele beleidsopties rond landschap. Het Planbureau voor de leefomgeving publiceerde in maart van dit jaar de ‘Beleidsbrief landschapsinclusief denken en doen’. Het College van Rijksadviseurs legt de focus in ‘Panorama NL’ nadrukkelijk op het Nederlandse landschap. Zorg om landschap is terug van weggeweest. Waarom is dat het geval?

Nationale zorg Genoemde vragen zijn lastig te beantwoorden. De Europese Unie heeft Richtlijnen voor water, leefgebieden en vogelsoorten. De Raad van Europa publiceerde het verdrag onder de naam de Europese Landschapsconventie. Het Rijk beschikt over meerdere wetten waarmee het probeert waardevolle maatschappelijke waarden in stand te houden en toch recht wil doen aan alle sectorale belangen. In 2021 treedt de Omgevingswet in werking waarin die wetten worden gebundeld in één wet. Dat zou moeten leiden tot integraal omgevingsbeleid, maar landschap komt in de nieuwe wet nauwelijks aan bod. Concrete nationale zorg voor landschap is beperkt tot nationaal cultuurhistorisch erfgoed. In de vorige eeuw was er wel nationale zorg voor landschap via het natuur-, openruimte-, openluchtrecreatie-, en landinrichtingsbeleid. En via de sectorale zorg voor landschapsbescherming. Enige ambivalentie zat hier overigens wel in omdat de ruilverkavelingen en de landinrichting naast landschapsontwikkeling ook zorgde voor een enorme schaalvergroting in het land-

Kwetsbaar landschap Identiteit wordt mede ontleend aan landschap. Mensen groeien erin op, zijn daarmee verbonden, en maken zich zorgen over het karakter van het landschap als dat verandert. Nederlanders maken zich vooral zorgen om het verdwijnen van bomen, houtwallen, sloten, bloemen, insecten en vogels in het buitengebied, zoals blijkt uit de Nationale Landschap Enquête van Natuurmonumenten die in maart van dit jaar werd gepubliceerd. Meer dan 45.000 mensen vulden deze enquête in: 81 procent geeft aan zich zorgen te maken om de toekomst van ons landschap en vreest dat het landschap onvoldoende beschermd wordt bij het maken van ruimtelijke keuzes. Drenthe kreeg het hoogste gemiddelde rapportcijfer (8,1), Zuid-Holland het laagste (6,7). Mensen waarderen hun woonom-

8


“Wie zorgt er eigenlijk voor het Nederlandse landschap?” LEO POLS, FRANK VAN DAM, HANS ELZENGA 9


schap. Het Rijk heeft het landschapsbeleid afgebouwd en overgelaten aan provincies. Die voeren nu een sterk gedifferentieerd beleid. Tegelijkertijd klinkt het publieke ongemak over landschap steeds luider vanwege het verlies van biodiversiteit, verdozing, zonneparken en windmolens. In maart zond Nieuwsuur vier reportages over landschap uit, Natuurmonumenten publiceerde de Nationale Landschap Enquête en direct daarna stelden Smeulders (GroenLinks) en Van Eijs (D66) Kamervragen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Natuur- en landschapsorganisaties verwijzen naar de Europese Landschapsconventie waarin Nederland zich volgens hen heeft verplicht tot nationale zorg voor landschap, in de vorm van een toetsingskader. Dat zit nu niet in de Omgevingswet. Maar wat niet is kan nog komen: de Omgevingswet kent aanhangsels van de wet in de vorm van een Alge-

uitwerken in hun omgevingsplan, de opvolger van het bestemmingsplan. Dit zou een adequate drieslag voor landschapszorg kunnen zijn. Provincies kunnen wel op eigen houtje een landschappelijk afwegingskader opnemen in hun omgevingsverordeningen. Soms gebeurt dat al: voor het inpassen van nieuwe ontwikkelingen in het landschap werkt de provincie Overijssel met de ‘Catalogus Gebiedskenmerken’ en de provincie Noord-Holland met de ‘Leidraad Landschap en Cultuurhistorie’. Of de andere provincies dat voorbeeld volgen zonder prikkel van het Rijk is nog maar de vraag.

Van wie is het landschap? Landschap voelt voor de meeste mensen als een publiek goed, maar is dat qua eigendom maar voor een deel. Overheden en waterschappen bezitten zeventien procent van het landelijk gebied. Natuurorganisaties ruim twaalf procent. Iets meer dan 60 procent van de grond in het landelijk gebied is van particulieren. Meestal zijn dat boeren die zelf hun grond bewerken. Een kleine tien procent is in handen van bedrijven en beleggingsmaatschappijen. Een deel van die groep is ook verbonden met landbouw. Het gaat om bv’s waarin landbouwbedrijven opereren en om maatschappijen die grond in bezit hebben die zij aan boeren en tuinders verhuren of verpachten. Steden en stadsranden zijn in deze cijfers niet meegenomen; daar is het eigendom van de grond anders verdeeld. Boeren, bedrijven, maar ook de andere grondeigenaren hebben zeggenschap over wat zij met hun land doen, maar moeten uiteraard rekening houden met alle verordeningen en regels voor vergunningen. Het landschap is daarmee het onderhandelingsresultaat van zowel de wensen van de

“Zorg om landschap is terug van weggeweest” mene Maatregel van Bestuur (AMvB). Een voorbeeld van zo’n AMvB is het Besluit kwaliteit leefomgeving. Het Rijk kán hierin een landschapstoets voorschrijven: in dat geval vraagt het Rijk aan provincies om landschapskwaliteiten in hun gebied te benoemen en daar voorwaarden aan te verbinden. Bijvoorbeeld voor ruimtelijke inpassing, of juist om bepaalde ontwikkelingen uit te sluiten. Die landschappelijke voorwaarden moet de provincie dan opnemen in hun omgevingsverordening. Gemeenten moeten die

10


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

Zonneparken: nog nauwelijks regels voor landschappelijke inpassing

tie, waterveiligheid, waterbuffering, verstedelijking en recreatie hebben allemaal een aangrijpingspunt in het watersysteem. Ook op het land heeft mengen vaak een meerwaarde. Wanneer de uiteenlopende functies van ruimte niet met elkaar verbonden zijn, is het risico groot dat dit leidt tot verschraling van het landschap. Een voorbeeld daarvan is de functionele optimalisering van de landbouw die, wanneer geen rekening wordt gehouden met natuur- en recreatiefuncties, tot weiden met monoculturen leidt. Engels raaigras domineert terwijl houtwallen worden verwaarloosd. Bij de inpassing van duurzame energievoorziening moet eveneens rekening worden gehouden met landschap, natuur en recreatie omdat anders het maatschappelijk draagvlak voor de energietransitie kan wegebben. Het combineren van functies heeft voordelen vanwege functionele synergie, efficiënter ruimtegebruik en een aantrekkelijker landschap. Dat kan leiden

grondeigenaren als de regels van overheden. Betrokken bewoners hebben wel enige zeggenschap over dit landschap omdat zij plannen kunnen beïnvloeden en kunnen procederen tegen ongewenste ontwikkelingen, maar dat vereist een lange adem. Wat dat met de betrokken mensen doet werd ook duidelijk in de Nieuwsuur reportages van maart: moedeloos werden ze er van.

Scheiden of meekoppelen? Het beleidsantwoord op dit dilemma van particulier bezit versus publiek belang is steeds vaker ‘meervoudig ruimtegebruik’: een menging van functies zoals weidevogelbeheer, of functionele meekoppeling zoals recreatief medegebruik. Dat is aantrekkelijk vanwege functionele synergie en zuinig ruimtegebruik. Het Nederlandse watersysteem is een mooi voorbeeld van het combineren van functies: opgaven voor zoetwatervoorziening, circulaire landbouw, natuurontwikkeling, klimaatadapta-

11


traditionele functies die landschapselementen in de landbouw hadden, overbodig gemaakt. Voor de boeren die (nog) grondgebonden werken, zijn het vooral de hectares en de bodemgesteldheid die ertoe doen. Houtwallen die voorheen de percelen scheidden, hout leverden en vee schaduw boden, zijn met het verliezen van hun functie overbodig geraakt en staan de efficiënte boer vaak juist in de weg. Niet alle mogelijkheden om deze landschapselementen een nieuwe maatschappelijke functie te geven, zoals betaalde groene diensten door boeren voor landschapsbeheer, zijn nu benut. Dat blijkt uit de manier waarop Nederland omgaat met mogelijkheden voor subsidie van groene diensten. Nederland heeft de Europese Landschapsconventie (ELC) van de Raad van Europa ondertekend en daarmee zichzelf op-

tot meer draagvlak voor landbouw en de opwekking van duurzame energie. De voornemens om functies te combineren zijn er vaak wel, maar de uitvoering is lastig omdat beleid, bestuur en wetgeving vaak sectoraal zijn opgezet. Europese richtlijnen en provinciale omgevingsverordeningen maken meervoudig ruimtegebruik vaak lastig.

Landbouw in transitie Landbouw was lange tijd de belangrijkste onderlegger van het cultuurlandschap. De vele functies die verscheidene landschapselementen vervulden voor de landbouw zorgden voor een divers landschap. Sinds de modernisering van de landbouw in de jaren 50 vervult het landschap steeds minder functies voor agrarische bedrijven. Specialisatie, mechanisering en schaalvergroting hebben vele

12


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

sten. Maar de Nederlandse overheid maakt nu (nog) geen gebruik van deze mogelijkheid en neemt in de landbouwtelling uitsluitend landbouwproductiegrond mee. Dat leidt tot een perverse prikkel: als boeren die elementen kappen, omploegen en omzetten in grond voor hun agrarische bedrijf, dan krijgen ze voor die hectares wel subsidie, namelijk als landbouwproductiegrond. Het gevolg is geleidelijke aantasting van het Nederlandse landschap, terwijl dat binnen het huidige GLB niet nodig is.

Verstedelijking en landschap Stad en land worden nogal eens als tegenpolen gezien, maar er kan wel degelijk over landschapsinclusieve verstedelijking worden nagedacht. De verstedelijkingsopgave is meervoudig: de woningbouwopgave en de binnenstedelijke transformatie zijn namelijk verbonden met de opgaven voor klimaatadaptatie en de leefomgeving. Zo vraagt het klimaatbestendig maken en aantrekkelijk houden van de stad om meer ruimte voor water en groen in en om urbane gebieden. De verstedelijkingsopgave impliceert zowel compacter bouwen als het realiseren van fysieke groenblauwe verbindingen tussen stad, stadsrand, ommeland, watersysteem en natuurnetwerk. Provincies zouden daarvoor nieuwe richtlijnen voor ‘groen’ en ‘blauw’ kunnen formuleren, waarmee zowel bij ontwerp en ontwikkeling van nieuwe woon- en werkgebieden, als bij verdichting, herstructurering en herontwerp van bestaande woon- en werkgebieden rekening moet worden gehouden. Daarbij kan worden uitgegaan van verdichting, maar ruimte voor stedelijke ‘uitleg’ is niet uit te sluiten, zij het onder stevige landschappelijke randvoorwaarden. Een dergelijke, ‘groenblauwe’ toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelij-

Windmolens in zee

gedragen zorg te dragen voor de kwaliteit van het landschap en de bijbehorende landschapselementen. Een mogelijk instrument voor beheer van landschapselementen levert de Europese Unie: het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Het GLB biedt boeren de mogelijkheid een deel van hun land in aanmerking te laten komen voor EU-subsidie voor groene diensten, zoals een vergoeding voor het beheer van akkerranden, sloten, houtwallen en bomen op hun land. Maar Nederland maakt daar geen gebruik van: de grond waar deze landschapselementen op staan wordt niet meegenomen in de landbouwtelling van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Op basis van die registratie van landbouwgrond krijgen boeren subsidie uit het GLB. Dat kan voor landbouwproductiegrond én voor eventuele groenblauwe dien-

13


Het landschap van de Wadden

BEELDBANK PBL

Voor zonne-energie gelden nog nauwelijks regels, waarschijnlijk omdat het pas sinds enkele jaren echt in de lift zit. Er zijn wel intenties: overheden beogen dat zonnepanelen zoveel mogelijk op daken en verweesde gronden komen, maar vooralsnog is er nog nauwelijks beleid om daarop te sturen. Naar aanleiding van de motie Dik-Faber over de Zonneladder onderzoekt het ministerie van Economische Zaken en Klimaat welk beleid kan worden ingezet. Medio 2019 worden de uitkomsten verwacht. Vooralsnog zetten commerciële ontwikkelaars stevig in op het ontwikkelen van grote, grondgebonden zonneparken: op dit moment zijn er al 100 zonneparken van meer dan één megawatt piekvermogen gerealiseerd, en bijna 500 in voorbereiding. Het gemiddelde vermogen stijgt iets, maar niet veel en ligt nu rond de vijf megawatt piekvermogen. Met forse uitschieters naar boven, tot meer dan 100 hectare in Groningen. De ontwikkelaars zijn vooral actief in gebieden met lage grondprijzen zoals agra-

king stimuleert ontwerpers en ontwikkelaars tot creativiteit en daarmee tot nieuwe landschappelijke (verblijfs-)kwaliteiten in en om de stad.

Regels voor zonneparken De Nederlandse overheid heeft als doel gesteld dat er in 2030 op land 35 miljard kWh hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt. Daarvoor zijn ongeveer 4.700 windmolens van drie megawatt (met een tiphoogte van 180 meter) of 37.000 hectare zonnepanelen nodig. In de praktijk zal het een combinatie van deze twee technieken worden. De invloed op het landschap zal groot zijn. Omdat windenergie al een lange historie heeft, hebben alle provincies in hun ruimtelijke verordeningen daarvoor regels opgenomen. Daarin is onder meer afgebakend in welke gebieden grote windmolens wel zijn toegestaan en in welke niet. Tevens bevatten de meeste verordeningen regels over de maximale hoogte en de minimumaantallen waarin ze moeten worden opgesteld.

14


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

ordeningen zijn cruciaal voor adequate zorg voor landschap. Sommige provincies doen dat reeds, ook al is dat voor grensoverschrijdend landschap geen oplossing. Gemeenten zorgen vervolgens voor het landschap met concrete vergunningsverplichtingen en via stedelijk ontwikkelingsbeleid voor wonen en werken. Wij denken dat voor duurzame stedelijke ontwikkeling gemeenten voor hun gehele grondgebied een groenstructuurplan moeten maken: voor het stedelijk gebied én het ommeland. Kwaliteit van groen in de directe woonomgeving vraagt om de nodige aandacht. In ruim opgezette woonwijken is dat uiteraard veel gemakkelijker dan in buurten met hoge dichtheden. En juist daar wonen vaak kwetsbare groepen waarvan bekend is dat zij minder buiten hun eigen buurt komen. Het gaat er daarbij om groen een concreet gezicht te geven. Mensen willen graag in hun eigen buurt een groen ommetje kunnen maken. Dat kan met slim gekoppelde groene routes binnen en buiten de bebouwde omgeving. Groen zichtbaar maken is één kwaliteit en verbindingen leggen een tweede. Verblijfskwaliteit is een derde: het groen moet ‘body’ hebben. We houden er in dit land niet van vierkante meters voor te schrijven, maar dat is wel een beproefde manier om iets te bereiken. Wellicht kunnen we de oude normen voor groen afstoffen: 75 vierkante meter groen per woning zoals het Rijk decennialang als norm stelde of anders toch in ieder geval 48 vierkante meter groen per stadsbewoner zoals de Verenigde Naties als minimum stelt.

risch land in de noordelijke provincies en de kleinschalige gebieden in het oosten van het land. Er is nu vanuit de overheden nog nauwelijks sturing op locatiekeuze, omvang en vormgeving.

Groene normen Wie zorgt er voor het landschap? De Raad van Europa legt in de Europese Landschapsconventie de systeemverantwoordelijkheid voor landschap bij de nationale overheid. Die kan met een landschapstoets landschapskwaliteit verankeren in het omgevingsrecht. En de Europese Unie biedt met haar GLB de instrumenten om daar voor het landbouwareaal invulling aan te geven. Nederland heeft zelf ook instrumenten. Belangrijk is de energietransitie die onvermijdelijk een stempel drukt op het landschap. Daardoor is het risico groot dat bij onzorgvuldige inpassing in het landschap een deel van de samenleving zich verzet tegen deze vormen van de opwekking van duurzame energie op land. Het College van Rijksadviseurs pleit er nu nadrukkelijk voor dat we moeten stimuleren dat zonnepanelen eerst op daken, langs wegen en op andere verharde oppervlakken worden geplaatst vóór je op grote schaal landbouwgrond gaat bedekken met zonnepanelen. En als dat laatste toch nodig is, kunnen daar inpassingseisen aan gesteld worden. Dan helpt zo’n landschapstoets in de Omgevingswetgeving: die dwingt de sectorale departementen stimuleringsmaatregelen voor duurzame energie te koppelen aan omgevingskwaliteit. De omgevingsrechtelijke zorg voor landschap ligt vooral bij provincies. Zij kunnen de te behouden landschapswaarden uitwerken in concrete omgevingsverordeningen die gemeenten overnemen in hun omgevingsplannen. Provinciale omgevingsver-

15


Vlijmende landschapspijn Over het gebrek aan regie op het Nederlandse landschap

Kleuren vervagen en geluiden sterven weg in het Nederland van zuivel, vlees en turbogras. Vogels, planten en insecten hebben het steeds moeilijker, net als veehouders en akkerbouwers die voor hun bestaan moeten vechten. Het gevolg is een vlijmende landschapspijn. Maar wie neemt nu de regie over het Nederlandse landschap? Die vraag is acuut aan de orde. Tekst Jantien de Boer

Grutto te midden van het Friese landschap MARCEL VAN KAMMEN

16


17


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

S

groen, wuivend, raaigrasland. Het landschap leeft maar het leeft ook niet. Daarom sta ik er nu liever met de rug naartoe want mijn land doet pijn.” Het was eng om het te schrijven. Het voelde ongemakkelijk. Nederland is immers een boerenland. En ik wil boeren niet afvallen. Ik woon tussen de melkveehouders en akkerbouwers. Het allerliefst wil ik naast ze staan.

oms hoor je een nieuw woord dat je direct in het hart raakt. Landschapspijn is er zo eentje en waarschijnlijk werd het drie jaar geleden geboren in het hoofd van hoogleraar trekvogel-ecologie Theunis Piersma. Vijfentwintig jaar lang reisde hij door verre buitenlanden en toen hij terugkeerde naar zijn geboortegrond zag hij dat de slootjes waren gedempt en de bloemrijke weilanden waren veranderd in steriele, groene landerijen. “Ik moet tandenknarsend toegeven dat mijn Friese geluksgevoel plaatsmaakte voor pijn. Normaal ga je daarmee naar de dokter, maar waar kun je heen met landschapspijn?’’, noteerde hij in zijn voorwoord bij het boek Vloeiend Landschap van landschapsarchitect Peter de Ruyter. Ik las het en ik was opgetogen en verdrietig tegelijk over dat nieuwe woord dat zo trefzeker ook mijn gevoel van verlies benoemde. Voor de Leeuwarder Courant van 11 juni 2016 schreef ik er daarom een verhaal over dat ik ‘Melk, kaas en landschapspijn’ doopte. Het ging zo: “Friesland, woestijnland. Ik heb 86 kilometer gefietst en ik heb vier scholeksterpaartjes gezien,’’ zegt een vriendin. “Verder niks.’’ Landschapspijn doet zeer, en het maakt kwaad. Van wie is dit land eigenlijk? Hier, in mijn Friesland, maakte ik als dreumes groentesoep van zuring, boterbloemen, pinksterbloemen en dotters. Hier las ik, liggend in het gras, ‘Kruistocht in Spijkerbroek’ terwijl hoog boven mijn hoofd een leeuwerik zingend zijn territorium afbakende. Friesland was een rijk land en ik mis het. “Als ik nu een veldleeuwerik hoor ben ik opgetogen. O, er zijn nog velden vol zuring, klaver en boterbloemen maar het zijn uitzonderingen in een monotoon diep-

Vlijmende pijn De nacht voordat het artikel gepubliceerd werd droomde ik dat ik een steen in het water gooide die naar de bodem zonk, zonder ook maar een rimpeling in het wateroppervlak te veroorzaken. Maar het liep anders. Het nieuwe woord deed waarvoor het geboren is. Het ontroerde, het maakte kwaad, het schrijnde precies zoals het hoort te schrijnen. Mijn mailbox stroomde vol en het regende ingezonden brieven. Het was alsof er een etterende buil openbarstte. “Vandaag je artikel over landschapspijn gezien,’’ schreef een mevrouw. “Help me om de moed erin te houden.’’ Natuurlijk waren er ook mensen kwaad. Boeren, die zich onterecht aangevallen voelden, zeiden dat het maar weer eens oorlog moest worden. Vroeger, zeiden ze, kwam het volk op fietsen zonder banden naar de boerderijen. Vroeger waren mensen nog wel blij met boeren. Landschapspijn schurkt tegen weemoed aan maar het is geen zeurend gevoel van nostalgie, het is eerder een vlijmende pijn die door je borst snijdt. En Theunis Piersma die het woord voor het eerst gebruikte deed er bescheiden over. “Volgens mij heeft schrijver Koos van Zomeren het bedacht,’’ zei hij toen ik het hem vroeg. Maar Van Zomeren ontkende, al had hij best de geestelijk vader van Landschap-

18


“Ik probeer me het gejammer van de grutto's niet aan te trekken” JANTIEN DE BOER 19


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

van alle kanten felle meningen op. Op Twitter las ik laatst: ‘Landschapspijnroepers vinden dat boeren de schuld zijn van alles’. Niet waar. Boeren zijn niet de schuld van alles. Wij allemaal zijn de schuld van alles. Consumenten en supermarkten die voedselproducenten het vel over de oren halen zijn de schuld van alles. Politici en zuivelreuzen die geen visie t­onen zijn de schuld van alles. En omdat niemand regie neemt over het landschap wordt de strijd steeds feller. In 2018 interviewde ik voor de Leeuwarder Courant grutto-onderzoeker Egbert van der Velde van de Rijks Universiteit Groningen. Hij vertelde over de spanningen in het veld en over de gruttostand die zwaar onder druk staat. “Ik ben wetenschapper geworden om dingen aan te kaarten,’’ zei hij. “Maar het ecosysteem is kapot en er wordt niet geluisterd. Ik ben zesendertig en ik voel me een oude kerel, vol van verlies. In onze Nederlandse landerijen ligt de focus nu op gras en niet op vogels. Het ecosysteem stort in. Het gaat echt, echt héél snel.” Het interview veroorzaakte een explosie. Op de dag dat het stuk in de krant stond had Van der Velde om tien uur ’s ochtends al 1738 whatsappjes, bijna allemaal positief, uit alle hoeken van de samenleving binnengekregen. “Van boeren bijvoorbeeld die niet mee willen doen aan het grote slopen, maar daar economisch toe verplicht worden,’’ zei hij. Of van loonwerkers die van hun werkgevers over nesten heen moeten rijden. Sommigen maakten zich ook zorgen over het gifgebruik in maisvelden: hoe ongezond is dat eigenlijk voor veldarbeiders? Toch waren er ook veel mensen boos. De dagen na de publicatie was de spanning in het veld om te snijden. “Ik hield er reke-

spijn kunnen zijn. Al in mei 1990 schreef hij een opiniestuk onder de kop: ‘Stop de gruttomoord’ waarin hij verhakselen van jonge grutto’s vergeleek met het doodslaan van zeehondjes. Twaalf jaar later ging het in een van zijn columns opnieuw over de grutto’s. Voorheen was Van Zomeren altijd blij als de vogels in de lente ­terugkeerden. Nu liep hij in maart al te tobben over het moment dat de boeren zouden gaan maaien. Want door de verzakelijking van het landschap en de stelselmatige vervroeging van het maaiseizoen hebben de vogels geen schijn van kans meer. Op een nacht, toen Van Zomeren de duistere polder bij Breukelen in reed en in de verte loonwerkers bij kunstlicht zag maaien, was het klaar. “Toen heb ik er bij mijzelf een streep onder gezet. Grutto’s, koeien, boeren, dat hele verdomde Groene Hart, het kon me gestolen worden. Je kunt niet blijven redden.’’ Het lijkt me een klassiek geval van landschapspijn. En ik deel het gevoel van Van Zomeren. Ik probeer me het gejammer van de grutto’s die hun jongen zijn verloren niet aan te trekken. Ik kijk liever niet naar aaneen geschoven landbouwpercelen waarvoor slootjes worden gedempt en boomsingels worden gekapt. Maar het nieuwe woord landschapspijn legde ineens mijn persoonlijke relatie met het landschap bloot. Daarom ging ik op zoek naar de oorzaken van de achteruitgang van het platteland. Ik sprak met boeren, burgers en onderzoekers. Ik verzamelde cijfers, ging naar boerenbijeenkomsten en probeerde in een boek het probleem van allerlei kanten te belichten.

Allemaal schuldig Nu, twee jaar later, voel ik me bijna een oorlogsverslaggever. Landschapspijn roept

20


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

kunnen interpreteren”, zei de hommelkenner. “Maar ik zag dat mijn gegevens verkeerd gebruikt werden.” Daarom trad hij zelf naar voren en sindsdien ligt hij zwaar onder vuur. Gedoe is onvermijdelijk, zei hij daarover. “Je moet reageren als de industrie zegt dat je studies rotzooi zijn of als je beschuldigd wordt van activisme. Dat kost veel tijd.’’ Egbert van der Velde kan er over meepraten, net als Theunis Piersma. Het veranderende landschap, het verdwijnen van het leven uit het land, en alle discussies

ning mee dat we van de weg gereden zouden worden,’’ vertelde een andere grutto-onderzoeker. Dat krijg je ervan als beleidsmakers de boel op zijn beloop laten. Landbouwminister Carola Schouten doet haar best met haar pleidooi voor circulaire landbouw, maar in het regeerakkoord van het kabinet Rutte II staat welgeteld drie keer het woord landschap: bankenlandschap, medialandschap en politiek landschap. En ondertussen is het buiten oorlog. Vlak na het interview met Egbert van der Velde eiste de Land en Tuinbouw Organisatie-Noord bij de Rijks Universiteit Groningen een rectificatie van het krantenstuk. “In het artikel worden door de heer Van der Velde uitspraken gedaan die op ons overkomen als meningen en niet als onderbouwde feiten. Dit brengt schade toe aan het imago van de agrarische sector en daarmee ook aan het imago van onze leden’’, schreef LTO-Noordvoorzitter Trienke Elshof aan het universiteitsbestuur. Toen er niet werd gerectificeerd nam een akkerbouwer de handschoen op. Hij stelde dat Egbert van der Velde en zijn baas Theunis Piersma zich met hun uitspraken onwetenschappelijk gedroegen. Eind 2018 werden de drie daarom samen bij de integriteitscommissie van de Rijks Universiteit Groningen geroepen die de klacht drie maanden later afwees.

“Waar kun je heen met landschapspijn?” eromheen roepen heftige emoties op en ondertussen gebeurt er te weinig. Het rijk heeft het landschaps- en natuurbeheer uitbesteed aan de provincies maar als je naar buiten kijkt kun je niet anders dan concluderen dat het landschap is overgeleverd aan de markt, aan de pegels, aan de vrije economie. Sterker nog, het woord Landschapspijn roept nu ook weerstand op. Begin april pleitten twee Groningse hoogleraren in de Leeuwarder Courant voor de afschaffing ervan. “Landschapspijn is een polariserende term”, schreven ze. “Het plaatst de boer als veroorzaker van de pijn tegenover een steeds grotere groep burgers die zich zorgen maakt over de achteruitgang van bloem- en kruidenrijke weilanden.'' Daarom stelden ze voor om voortaan te praten over landschapswaarde zodat het gemak-

Heftige emoties Het rumoer deed me denken aan een interview dat ik drie jaar geleden had met de Britse hommelprofessor Dave Goulson. “Er zijn mensen die vinden dat wetenschappers alleen koele feiten en cijfers moeten presenteren zodat anderen ze

21


Omploegen van het land

ningen het gevolg van een gebrek aan regie. In maart dit jaar vertelden Sikke Lautenbach en Tryntsje de Lang-Bosma in Nieuwsuur over het coulisselandschap rond het Friese dorp Bitgummole. Elf jaar geleden zagen ze voor het eerst dat een boer landbouwgrond egaliseerde, sloten dempte en bomen omhakte. Het mocht ei-

kelijker wordt om onder boeren draagvlak te vinden voor noodzakelijke, ingrijpende maatregelen.

Verloren sporen Maar is de groeiende onrust onder boeren, burgers en buitenlui werkelijk de schuld van een woord? Veel eerder lijken de span-

22


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

“Boeren zijn niet de schuld van alles. Wij allemaal zijn de schuld van alles” schap naar de filistijnen werd geholpen. En verder? Verder niets. De gemeente gaf niet thuis, het waterschap niet, en de provincie Fryslân verwees naar de ambtelijke nota Grutsk op ‘e Romte uit 2014. Daarin worden alle belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische structuren in Friesland geanalyseerd en gewaardeerd. Zelfs als je kwaad wilde, kon je het er nog mee eens zijn, zo boterzacht zijn de afspraken in de nota. “Gelet op de Friese bestuurscultuur kiezen we niet voor regelgeving maar voor samenwerken, inspireren, verbinden en stimuleren,’’ valt erin te lezen. Ondertussen gaan sporen van de oude Middelzee verloren. Het grillige, slingerende patroon van waterlopen, wegen en paden waarover in de nota nog zo enthousiast wordt geschreven verliest het van de zucht naar efficiency. Het landschap staat in zijn blote kont. Niet alleen in Friesland maar in heel Nederland. Tot 2011 voerde het toenmalige ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij nog landschapsbeleid. Daarna werd het mistig. Het lukt de provincies niet om in het landschapsdossier een ommekeer te bewerkstelligen. Kijk naar het Friese veenweidegebied. Nergens is het veen zo ver drooggelegd als in Friesland maar het schiet niet op met de vernatting ervan. De macht van het CDA, traditioneel een boerenpartij, en van de landbouwsector is groot en een waterpeil-

genlijk niet, maar het mocht ook weer wel want er was niemand die er iets van zei. Eind vorig jaar besloten ze in actie te komen toen opnieuw boomwallen en meanderende slootjes verdwenen. Lautenbach deed een melding bij de provinciale milieudienst Fumo over het dempen van de sloten. De dienst bevestigde dat het land-

23


Sporen van het landschap lijken verloren te gaan

24


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

een schokkend verhaal,’’ zei een landelijk bekende politica tegen me. Het gebeurde na afloop van een uitzending van Buitenhof waarin ik samen met VVD-kamerlid Helma Lodders werd geïnterviewd over landschapspijn. Dringt de landschapscrisis wel door tot de Haagse burelen, vroeg ik me verbaasd af. Wanneer neemt iemand eindelijk regie? “Misschien hebben we deze achteruitgang nodig om te beseffen dat het anders

verhoging in het veenweidegebied betekent voor veel boeren een geheide financiële strop. Stapje voor stapje schuifelen alle partijen toe naar een mogelijke oplossing maar het gaat tergend langzaam.

Niks meer gehoord En de vernieling van het coulisselandschap bij Bitgummole waarover in Nieuwsuur werd geklaagd? De provincie Fryslân meldde na ampel beraad dat de gemeente Waadhoeke verantwoordelijk is voor de bescherming ervan. De boer die bomen kapte en sloten dempte? Volgens hem beperkt het contact met de provincie zich tot controleurs die zijn erf opkomen en boetes uitdelen. Hij wil wel meedenken over het landschap maar daar is helemaal geen plaats voor, zei hij in de Leeuwarder Courant. De sloten in zijn nieuw verworven land waren slecht onderhouden, vertelde hij ter verdediging, waardoor hij eentje dichtgooide en de ander zelf uitdiepte. Bovendien waren de bomen vervallen, ‘met verdorde takken’, waarop hij besloot om ze om te halen. Hij hoopte dat hij via de Boswet subsidie kon krijgen voor de aanplant van elzensingels, waarmee hij de kap wilde compenseren, maar volgens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland kwam hij niet voor de regeling in aanmerking. En de provincie deed hem een ‘belachelijk voorstel’, vond hij. Voor tien jaar onderhoud van 670 meter singel kon hij in totaal 500 euro subsidie krijgen. Daarna hoorde hij niks meer. Zo gaat het landschap niet alleen in Friesland maar heus ook ver daarbuiten naar de gallemiezen. En het grote geheel onttrekt zich op een of andere manier aan onze waarneming. “Ik wist dit niet, wat

“Dringt de landschapscrisis wel door tot de Haagse burelen?” moet,’’ hoorde ik een bioloog ooit zeggen. Laten we het hopen. Maar laten we alsjeblieft ook vaart maken met het zoeken naar een oplossing, voordat de bodem kapot is, de landerijen vol zonnepanelen liggen, de horizon vol windmolens staat en de landschapspijn ondraaglijk is geworden.

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

25


INTERVIEW

JAAP DIRKMAAT Directeur Vereniging Nederlands Cultuurlandschap

VERENIGING NEDERLANDS CULTUURLANDSCHAP

26


INTERVIEW

Mistgordijn voor het landschap Volgens Jaap Dirkmaat, directeur van de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap, maakt Nederland goede sier met pilotprojecten en landschapsiconen, maar ontbreekt het simpelweg aan landschapsbeleid. Daardoor verdwijnen niet alleen bijzondere landschapselementen, er is ook sprake van een ongebreidelde groei van het aantal onnodige zonneparken. Het zijn kwesties waar steeds meer mensen tegen ageren. En terecht, vindt Dirkmaat, want we kunnen echt beter met ons landschap omgaan. Tekst Annemiek Rijckenberg en Leo Pols

“Er is geen landschapsbeleid. Geen enkel land in West-Europa heeft het landschap zo efficiënt naar de knoppen geholpen als Nederland.” Deze woorden komen uit de mond van de Nederlandse natuurbeschermer en strijder voor het landschap Jaap Dirkmaat (Hilversum, 1958). Hij richtte in 1981, samen met andere natuuractivisten, de vereniging Das & Boom op en was daarvan vervolgens 25 jaar voorzitter. In 2006 besloot hij dat de vereniging haar doelen had bereikt en werd Das & Boom opgevolgd door de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap. Dirkmaat staat bekend om zijn ferme uitspraken en zijn enorme inzet voor natuur en landschap. Dirkmaat vertelt kort wat hij in zijn loopbaan heeft zien gebeuren: tijdens de reeksen ruilverkavelingen van de vorige eeuw zijn veel landschapselementen verdwenen. Dat verdwijnen stopte niet toen Nederland bijna geheel opnieuw was verkaveld. Nederland, of beter gezegd het Nederlandse landbouwbeleid, houdt zich nu niet aan de voorschriften van de Europese Unie. Brussel heeft een uitstekende

27


INTERVIEW

‘Richtlijn voor de goede landbouwpraktijk’ maar Nederland doet daar niets mee. Nederland trekt een mistgordijn op voor deze richtlijn: “Dat is een Nederlandse gewoonte bij regels van de EU: we denken bij de meeste richtlijnen dat Nederland zich een uitzondering kan veroorloven.” Wat betekent dat mistgordijn concreet? “Deze ‘mist’ komt vooral van de opeenvolgende ministeries waar natuur en landschap onder vielen. Eerst voerden zij de Boswet op als excuusinstrument om landschapselementen te beschermen. Maar sloten en wallen en graften zijn geen bos, ook al staan er bomen, dus daar helpt een Boswet niet. Bovendien kende de Boswet een herplantplicht waar jaren overheen konden gaan. Zó lang dat de meeste protesten dat niet volhielden. Een andere ‘mist’ was het beeld dat in Brussel werd uitgedragen dat Nederland vooral uit stad bestaat, waardoor in Brussel het idee is ontstaan dat hier nauwelijks landschap is. Er werd met termen gegoocheld: nationale parken van minimale omvang en nationale landschappen zonder bescherming. Steeds andere termen voor dezelfde gebieden en met beleid zonder statuur. Alsmaar nieuwe namen en regels en kleinere budgetten, werkte ook zeer demotiverend voor beheerders en organisaties. ‘Nederland heeft geen ‘landschaft’, ‘countryside’ of ‘campagne’. Nee, Nederland heeft ‘wit gebied’. Ik zie vooral het afschaffen van regels, of het nu gaat om de Natuurwet, waarin landschapselementen níet worden beschermd, of de Richtlijn Waterkwaliteit. Onze wetten en regels staan vol met termen als streven, pogen, ‘waar mogelijk’ en ‘zo veel mogelijk’, dit soort woorden komen niet voor in de internationale verdragen. Die spreken van ‘moeten’, ‘zullen’ en ‘doen’. Maar het ergste is de wijze waarop Nederland het GLB, het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU, invult. Land waar landschapselementen op staan mag van de Nederlandse overheid niet in de ‘Landbouwtelling’ worden meegenomen. In de jaarlijkse Landbouwtelling beschrijft het Centraal Bureau voor de Statistiek tot in detail de structuur van de Nederlandse agrarische sector, waaronder de oppervlakte en de omvang van individuele agrarische bedrijven. De gegevens worden gebruikt voor onderzoek en voor de nationale en internationale politiek en beleid. Ook voor het GLB van de EU.” Wat is het gevolg hiervan? “Het gevolg van de Nederlandse werkwijze is dat grond waar landschapselementen op staan niét meetelt voor subsidies uit het GLB. Alleen voor hectares kale landbouwgrond krijgt de boer een subsidie. En dan is er nog het perverse effect van de wijze waarop die landschapselementen worden afgetrokken van de hectares waarmee een boer aanspraak mag maken op die GLB-subsidie: voor de landbouwtelling worden niét de gegevens van het aloude prachtige kadaster gebruikt, maar in de winter gemaakte luchtfoto’s van de topografische dienst! Ook geen satellietfoto’s, dat zou al veel beter zijn. Met de lage winterzon wordt de slagschaduw van zijn of haar bomen en struiken meegerekend voor de aftrekpost landschapselementen. Het effect laat zich makkelijk raden: houtwallen worden zo kort mogelijk gehou-

28


INTERVIEW

den. En vaak helemaal verwijderd omdat die grond zo geen subsidie oplevert. Om die reden is er al jaren een kaalslag gaande in het landelijk gebied.” Maar dat moet toch opvallen? Dat kan toch niet zomaar gebeuren? Nee, dat kan ook niet, beaamt Dirkmaat. “Daar gaan die moties in de Tweede kamer ook over. En in Brussel krijgen ze dat ook in de gaten: Nederland moet nu al zijn landschapselementen in kaart brengen – een soort nulmeting waarin duidelijk wordt wat er nog te bewaren valt. Vervolgens moet er een monitoringssysteem komen om die elementen bij te houden. Dat kan veel betekenen.” Nog meer mist: biodiversiteit herstellen is meer dan natuurbehoud! “Maar dat is niet de enige mistwolk. In maart van dit jaar is het derde (!) Deltaplan biodiversiteit aangeboden aan de Tweede Kamer. Vergeleken met het eerste plan uit 2006 is het erg vaag. Toen was er een haalbaar plan, dat volledig op kosten en baten was doorgerekend: 200.000 kilometer randen van akkers en weilanden die natuurvriendelijk konden worden ingericht. Boeren zouden betaald krijgen voor houtwallen, struwelen en bloem- en kruidrijke beplanting. En ze zouden aan weerszijden stroken van vier meter akker- en grasland vrijhouden van bemesting en bestrijdingsmiddelen. In 2008 rekende de Taskforce Financiering Landschap onder leiding van Alexander Rinnooy Kan het plan door: het was haalbaar. Maar in 2010 kwam het kabinet Rutte I met bezuinigingen en werd het netwerk van natuurranden niet aangelegd. Wel kwamen er proefprojecten in de Ooijpolder bij Groesbeek, de Meijerij bij Den Bosch, Amstelland en in de Gelderse Vallei. De proef is een succes, vooral in de Ooijpolder: 22 rode lijstsoorten zijn teruggekeerd dankzij poelen, natuurlijke oevers en akkerranden. De Wet natuurbescherming van 2017 gaat straks op in de nieuwe Omgevingswet. De Boswet was al eerder opgegaan in deze Wet natuurbescherming, waarin de compensatieplicht voor bos werd beperkt: je mag nu bomen kappen voor natuurontwikkeling. Maar je mag ook bos compenseren op heel andere plekken. Ook waar dat nu juist niet de bedoeling is, zoals in de beschermde Romeinse terrassenlandschappen in Zuid-Limburg. Daar leidt boscompensatie tot vernietiging van het oeroude landschap.”

“Maak van de waterschappen ‘water- en landschappen’”

Welk effect heeft de energietransitie op het landschap? “De Vereniging Nederlands Cultuurlandschap heeft uitgerekend dat er 250.000 hectare aan zonnepanelen nodig is om aan de klimaatdoelen van Parijs te voldoen. Dat is natuurlijk waanzinnig veel en dat gaat ook niet gebeuren. Maar het gaat wel hard vanwege de subsidieregeling van de Rijksdienst voor Ondernemend Neder-

29


INTERVIEW

“Geen WestEuropees land heeft het landschap zo naar de knoppen geholpen als Nederland” JAAP DIRKMAAT 30


INTERVIEW

land voor Stimulering van de Duurzame Energieproductie: de SDE+ regeling. Daardoor gaat het nu hard, veel te hard eigenlijk. Boeren krijgen 5000 tot 8000 euro per hectare per jaar, wanneer ze die grond als zonneparken laten inrichten.” Volgens Dirkmaat is dat voor boeren in oude kleinschalige landschappen veel geld, vaak meer dan hun grond met landbouw opbrengt. Juist kleinschalige bedrijven hebben mooie houtsingels en heggen, dat vinden de zonne-exploitanten fijn, vanwege de inpassing in het landschap. En eigenlijk is Nederland helemaal niet zo geschikt voor zonne-energie. Dirkmaat laat de wereldkaart zien met de productiefactoren voor alle soorten energie: het levert veel minder op in vergelijking met bijvoorbeeld Noord-Afrika. “Daar heb je een veel betere business case, én daar hebben de mensen er ook iets aan, mits het de lokale economie ten goede komt: ‘Solar power to the People’. Ad van Wijk, hoogleraar Future Energy Systems aan de TU Delft, heeft daar een verhaal over met mondiale impact, dat staat als een huis.” In woestijnen is zo veel meer zon dan in Nederland dat het opwekken van elektriciteit daar enkele malen meer rendement oplevert dan hier. Probleem is natuurlijk de afstand. Maar ook daar zijn oplossingen voor. Dirkmaat gelooft in de omzetting van elektriciteit in waterstof, waardoor elektriciteit veel gemakkelijker over grote afstanden vervoerd kan worden. Wind op land is in de visie van Dirkmaat ook niet zo’n geschikte oplossing voor Nederland: “Op land staan molens de helft van de tijd stil en gemeenten hebben de neiging die molens zo laag mogelijk te houden vanwege protesten van de bevolking. Van enig zinnig rendement blijft niet veel over. Die kleine molens zijn duur, niet duurzaam, en deels niet recyclebaar.” En zonneparken op land? “Dat moet je niet doen. Eerst moeten de daken worden volgelegd met zonnepanelen. Daar moet veel meer druk op worden gezet. Nu is het verhaal: zon op akkers is uiteindelijk toch nodig. Dus beginnen we daar! Dat is de omgekeerde wereld. Dan komen er nooit op grote schaal zonnepanelen op daken. We gaan in die benadering de doelstellingen nooit halen al was het maar door het verzet van de bevolking tegen molens en panelen. Of het gaat ten koste van natuur en landschap. Er is zelfs al sprake van ecologische verbindingszones onder de zonneweides. Zonneparken zijn zonder duidelijke afspraken over inrichting en beheer slecht voor de natuur, omdat regen en zonlicht de grond niet bereiken.” Maar terug naar het landschap, wat kunnen we doen? “Er zíjn niet vele wegen naar Rome. We hebben regels en financiering nodig, niet louter pilots, wedstrijden en iconen. De provincies blijken niet in staat cultuurlandschap te beschermen. Voor ministeries bestaat het niet. Maar we hebben wel een mooi en effectief instituut: waterschappen. Die bestuurslaag gaat over water, maar waterhuishouding en waterbeheer bepalen ook natuur en landschap. Maak van de waterschappen ‘water- en landschappen’. Daarmee geef je deze democratische bestuurslaag veel meer maatschappelijke betekenis.”

31


Het vergeten landschap Omgevingswet strijdig met Europees landschapsverdrag

In 2021 wordt als onderdeel van de grote Stelselherziening Omgevingsrecht de nieuwe Omgevingswet ingevoerd. De wet bevat regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Daaronder zou ook het landschap moeten vallen, maar daar bevat de wet geen regels over. Het landschap is van niemand meer. Dat is in strijd met het Europese recht: de Europese landschapsconventie eist nationale regels en maatregelen. Tekst Fred Kistenkas

Pool of Peace bij Ieper ERIC HUYBRECHTS

32


33


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

D

heeft een eigen verantwoordelijkheid; van rijk via provincie tot gemeente. Dat heet in het staatsrecht ook wel ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat’: eenheid onder een algemeen rijkskader en uitwerking in detail door lagere overheden. Vaak vinden we het ook weer terug in Europese verdragen, zoals het ELC van de Raad van Europa. Maar voor landschapsbescherming doet de rijksoverheid dus niet wat gevraagd wordt. De nieuwe omgevingswetgeving (in dit geval het Besluit kwaliteit leefomgeving, Bkl) biedt, buiten de Unesco-werelderfgoederen, geen beschermingsregime voor landschappen. Alles wordt doorgeschoven naar het gemeentelijke omgevingsplan. Zo hoopt men dat alsnog voldaan wordt aan de landschapsrechtelijke verplichtingen uit de Europese Landschapsconventie. De gemeenten zijn voor verdragsverplichtingen de verantwoordelijke overheidslaag, aldus de Nota van Toelichting (NvT) bij de Omgevingswet. De Nota van Toelichting merkt hier verder over op: ‘Met het inventariseren en beoordelen van cultuurlandschappen en het opnemen daarvan in de omgevingsvisie en het omgevingsplan, wordt ook uitvoering gegeven aan het Europees landschapsverdrag’ (NvT-paragraaf 8.1.7.5, Cultureel erfgoed). Het is zeer de vraag of dit rechtens klopt, nu de ELC nadrukkelijk ook om national measures (dus ook van de rijksoverheid) vraagt langs lijnen van subsidiariteit, dus via de aloude trits van Rijk-provincies-gemeenten (vgl. art. 4 en 6 ELC). De ELC eist in wezen een landschapstoets zoals we die ook kennen uit het natuurbeschermingsrecht, een soort habitattoets voor landschappen waarbij getoetst moet worden aan landscape quality objectives. Vaak wordt gedacht dat een habitattoets ook wel genoeg zal zijn om landschap te beschermen. Een Natura 2000-habitattoets beschermt echter

e tekst van de Omgevingswet (Ow) begint met de stelling dat die wet over de ‘fysieke leefomgeving’ gaat. Infrastructuur, bouwwerken, water, bodem, lucht, natuur, erfgoed en landschap maken daar allemaal deel van uit (art. 1.2 Ow). In de Stelselherziening Omgevingsrecht, zoals de hele operatie van de nieuwe Omgevingswet en zijn uitvoeringsregelingen wordt genoemd, krijgen zij allemaal hun eigen toets. De meeste zijn van Europees rechtelijke origine, die kunnen dus sowieso niet weggelaten worden. Zo hebben we straks weer een watertoets, luchtkwaliteitstoets, bodemtoets, habitattoets en andere natuurtoetsen zoals de soortentoets en de natuurnetwerktoets (de aloude EHS-toets van de Ecologische Hoofdstructuur). Voor landschap geldt dit evenwel niet. In de omgevingswetgeving of in een uitvoeringsregeling als het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is geen landschapstoets te vinden. Dit betekent dat het Rijk geen wettelijk kader aangeeft voor landschapsbescherming. Dit kan in strijd met Europees recht worden geacht, want de Europese Landschapsconventie (ELC) eist juist van de centrale overheid om zo’n landschapstoets wettelijk vast te leggen. Dat mag een ‘nee, tenzij’-toets zijn (zoals we gewend zijn bij de habitattoets voor natuurwaarden in Natura 2000-gebieden) maar ook een ‘ja, mits’-toets. De rijksoverheid heeft dus enige vrijheid, maar moet wel íets doen of zorgen dat een lagere overheid het nader inkadert. Stilzitten kan niet - er moet een zogenoemde gelede normstelling langs lijnen van subsidiariteit (Rijk-provincie-gemeente) opgesteld worden.

Subsidiariteit voor landschap Subsidiariteit: daar waren wij in Nederland toch altijd zo goed in? Iedere overheidslaag

34


“Niemand zit er op te wachten dat gemeenten waardevol landschap volbouwen” FRED KISTENKAS 35


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

nationale of provinciale omgevingsvisie is geen wettelijk voorschrift. Zo’n visie is geen recht en dus veel te vrijblijvend. Alleen recht is immers uiteindelijk in de rechtszaal afdwingbaar. Waar we naar op zoek zijn is in rechte afdwingbaar landschapsrecht, waar bijvoorbeeld al te bouwlustige gemeenten zich aan moeten houden op straffe van een vernietigende rechterlijke uitspraak.

slechts enkele specifieke Europese natuurwaarden, bijvoorbeeld een habitattype als basisch laagveen, trilveen of blauwgrasland. Of een aantal broedparen van een Europees beschermde vogelsoort. Het beschermt evenwel geen kernkwaliteiten van landschappen. Bovendien trekt dit landschap zich niets aan van gemeentegrenzen. Landschap wordt nu in de Omgevingswet weliswaar expliciet tot onderdeel van de fysieke leefomgeving verklaard, maar vervolgens wordt er toch - in de wet en in de onderliggende algemene maatregelen van bestuur zoals het Bkl - niets meer mee gedaan. Er is zo dus geen inhoudelijk landschapsrecht in de omgevingswetgeving te vinden. Een echte landschapstoets hoort in de wet of desnoods een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) (dat is ook een wet, zij het een uitvoeringswet). Alleen dan is er afdwingbaar landschapsrecht. Enkel landschapsbeleid in beleidsnota’s, zoals bijvoorbeeld de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) of een provinciale omgevingsvisie (POVI) is niet genoeg: een

Behoud hoogwaardig landschap Een mooi voorbeeld is het zogenoemde ‘schuldig landschap’; oorlogslandschap zoals de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog in West-Vlaanderen. Onder een oude bomkrater uit 1917 die er nu uitziet als een vredige vijver (deze heet ook letterlijk Pool of Peace) nabij Ieper bij de Franse grens, liggen nog oude Engelse tunnels, Duitse schachten, onontplofte munitie, loopgraven, gifgas-obussen en stoffelijke resten. Dit is geen Europese topnatuur en doorgaans dus ook niet habitattoetsplichtig,

Kazematten PAUL VAN DE VELDE

36


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

teitsdoelstellingen voor landschappen te omschrijven’. In de officiële Engelse tekst heten deze kwaliteitsdoelstellingen ‘landscape quality objectives’, hetgeen sterk doet denken aan de ‘nature conservation objectives’ uit de strenge habitattoets voor de Europese Natura 2000-gebieden. Zoals bekend geeft de habitattoets deze natuurgebieden een zeer sterke juridische bescherming en rechterlijke afdwingbaarheid. Met deze verdragstekst van de ELC in de hand zou men dus naar analogie van de habitattoets zeer verdedigbaar ook

maar wel hoogwaardig landschap en het beschermen waard tegen bouwlustige gemeenten. Zo heeft Nederland de Grebbelinie, onder meer bekend uit de meidagen van 1940. Die ligt er nog steeds, compleet met onbebouwde schootsvelden, loopgraven en kazematten (zowel Nederlandse bunkers gericht op het oosten als Duitse bunkers gericht op het westen), tussen grofweg het Eemmeer, langs Amersfoort en Rhenen naar de Nederrijn. Dat is misschien geen natuur, maar wel landschap. Buiten wellicht de gemeenten zelf of projectontwikkelaars, zit niemand er op te wachten dat de gemeenten Veenendaal, Woudenberg, Scherpenzeel en Leusden dat gaan volbouwen met een zoveelste bedrijvenpark of woonwijk. De provincies Utrecht en Gelderland zouden dan een door het Rijk aangereikt toetsingsregime (dus een ‘ja, mits’-regime of een ‘nee, tenzij’-regime) moeten hebben om het gebied te sparen of althans zijn kernkwaliteiten te versterken.

“Een afdwingbaar landschapsrecht waar al te bouwlustige gemeenten zich aan moeten houden”

Europese Land­ schapsconventie

voor een landschapstoets kunnen pleiten. Een verschil is echter dat de Habitatrichtlijn van de Europese Unie afkomstig is en bovendien streng uitgelegd wordt door de eigen EU-rechter en waar men bovendien ingebrekestellingsprocedures kent. Het Europese Landschapsverdrag is een product van de Raad van Europa (RvE). Hoewel de naam anders doet vermoeden, vormt de RvE geen onderdeel van de Europese Unie. EU-natuurrichtlijnen zijn harde afdwingbare verplichtingen, maar voor regelgeving van hun neefjes van de RvE ligt dat anders. De ELC zal daarom door nationale overheden als minder dwingend worden gezien.

In een kopje (de aanhef van paragraaf 5.1.5) van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt nog wel ‘beschermen van landschappelijke waarden’ genoemd, maar in de wettekst zelf staat daar vervolgens niets meer over. De centrale overheid geeft dus geen normatief kader voor landschapsbescherming en ook geen aanzet tot een uitrol van landschapsrecht. Het Rijk reikt geen afdwingbaar rechtsregime aan. In art. 6 van het - al sinds 2005 van kracht zijnde - Europees Landschapsverdrag staat letterlijk: ‘Elke Partij (bedoeld wordt de nationale overheid) verbindt zich ertoe kwali-

37


Provinciale voorbeelden

sluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Bovendien heeft de provincie Overijssel, naast specifiek landschapsrecht voor de twee genoemde gebieden, ook nog eens een Catalogus Gebiedskenmerken als generiek landschapsrecht voor de hele provincie. Overijssel geeft hiermee een aardig voorbeeld. Mooier zou het zijn als alle twaalf provincies wettelijk verplicht zouden zijn om invulling te geven aan zo’n ‘ja, mits’-regime als provinciale landschapstoets. Nu doet de ene provincie het wel en de andere het niet en doen ze het sowieso allemaal verschillend. Eenheid in verscheidenheid zou hier wellicht een mooi devies zijn. Ook de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) schept intussen de mogelijkheid om zogeheten bijzondere provinciale landschap-

Zolang er nog geen nationaal landschapsrecht bestaat, zouden provincies zelf alvast iets kunnen doen. In provinciale ruimtelijke verordeningen kan men een ‘ja, mits’-beschermingsregime opnemen, compleet met toetsing van gemeentelijke bestemmingsplannen aan landschappelijke kernkwaliteiten. Bekend is het voorbeeld uit de provinciale omgevingsverordening van Overijssel met kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap IJsseldelta en Nationaal landschap Noordoost-Twente, waaraan via een ‘ja, mits’-regime getoetst moet worden (art. 2.6.3 en 2.6.4 uit de provinciale verordening). Er geldt aldus een ‘ja, mits’-bescherming zoals we die voor 2012 landelijk wilden regelen voor alle Nationale Landschappen in het Be-

38


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

“Typisch voor ons Dutch model: autonomie en hiërarchie in één” in hun instructieregels voor het gemeentelijk omgevingsplan: in de omgevingsverordening zouden zij weer een ‘ja, mits’-regime kunnen opnemen met verplichte toetsing aan kernwaarden van hun provinciale landschapsgebieden. Daarbij kan ook de provinciale omgevingsvisie nog beleid hieromtrent vastleggen dat indirect toch weer juridisch kan doorwerken via de reactieve interventiebevoegdheid, de rechtsopvolger van de Reactieve Aanwijzing (RA). Deze interventiebevoegdheid kan aangewend worden wanneer gemeenten in strijd handelen met provinciaal beleid. De provinciale omgevingsvisie schept het kader, ook al is een omgevingsvisie op zichzelf niet juridisch bindend. Via de reactieve interventiebevoegdheid kan het echter wel weer rechtens relevant en juridisch dwingend zijn. Eveneens flankerend voor het provinciale landschapsrecht zou nog de Ladder voor duurzame verstedelijking kunnen zijn. Provincies kunnen deze ladder immers nader inkaderen in hun verordening. Ook langs die weg zou men gemeenten in het landschapsrechtelijk gareel kunnen krijgen. Kortom: instrumenten genoeg, maar provincies moeten wel allemaal gelijk juridisch getriggerd worden (door bijvoorbeeld het Bkl) om ook inhoudelijk landschapsrecht te maken. Dat is ook de boodschap van de Europese Landschapsconventie. Er komt dan

Grebbedijk tussen goeddeels onbebouwd gebleven voormalige inundatievelden. Geen topnatuur met Natura 2000-habitattoets, maar wel een landschapstoets waard MACHTELD KISTENKAS

pen aan te wijzen (art. 1.12 lid 3 Wnb). Gedeputeerde Staten kunnen daartoe besluiten, maar zijn dat niet verplicht. Zo blijft het landschapsrecht zonder wettelijke aansturing vanuit de centrale overheid dus steken in vrijblijvendheid: een provincie kan wat doen, maar hoeft dat niet. Het enige voorbeeld tot nog toe is Midden-Delfland, waarvoor de provincie Zuid-Holland echter geen ‘ja, mits’-regime heeft doen gelden. We missen in wezen een ‘ja, mits’-regime of, nog mooier, een ‘nee, tenzij’-regime op Rijksniveau (in het Barro en straks in het Bkl) dat provincies verplicht zouden moeten uitwerken middels begrenzing en kernkwaliteiten in hun Provinciale Ruimtelijke Verordeningen (PRV’s). Provincies zouden kernwaarden van hun regionale landschappen kunnen vastleggen

39


Schema 1 Overheid - Beleidsspoor - Juridisch spoor

tijd ook Rijksregels in acht. Iedere overheidslaag heeft een eigen rol: het rijk geeft het ‘ja, mits’-regime aan, de provincies vullen dit nader in en de gemeente voert het uit. Hiermee wordt ook de systematiek van de nieuwe Omgevingswet ten volle begrepen en benut: daarbij is de harde kern dus de inzet van instructieregels, zowel van Rijk (AMvBs) als provincies (omgevingsverordening). Maar zelfs de provinciale omgevingsvisie kan indirect rechtens relevant worden via de reactieve interventiebevoegdheid. Eveneens flankerend kan mogelijk nog de (eventueel door de desbetreffende provincie aangescherpte) Ladder voor duurzame verstedelijking (LDV) zijn. Er kan dus best wel een dwingend landschapsrecht ontstaan. De instrumenten zijn er. Nu de landschapstoets nog; het liefst door de Rijksoverheid als ‘ja, mits’-regime aangegeven en verplicht gesteld aan alle lagere overheden (zie schema 1)

eenheid in de regionale verscheidenheid oftewel subsidiariteit.

Raamwerk landschaps­ bescherming Stel dus een landschapsbeschermingsregime verplicht in de Omgevingswet of in een AMvB. Want de koninklijke weg zou zijn om als bovenste bestuurslaag aan te geven dat provincies nationale of regionale landschappen moeten aanwijzen. Daarvoor zou dan een ‘ja, mits’-regime moeten gelden met toetsing aan door hen vast te stellen kernwaarden voor die gebieden. Zo geeft de rijksoverheid aan dat het moet gebeuren en bepaalt de provincie hoe dat gebeurt. Dit lijkt op subsidiariteit en decentralisatie in optima forma en sluit ook aan bij de verplichtingen uit de ELC van de Raad van Europa. Het is bovendien ook typisch weer ons klassieke Dutch model: autonomie en hiërarchie in één. Provincies hebben enige ruimte maar nemen tegelijker-

40


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN Rijksoverheid aan zet

recht kan zwakke waarden beschermen. Daar is het recht ook voor bedoeld: het beschermen van zwakkeren en zwakke waarden. Zachte waarden, harde toetsen. Wettelijke regels bieden die benodigde hardheid. Bij overheidssturing heb je sticks and carrots nodig en het recht biedt die sticks. Voor landschapswaarden betekent dat dat de centrale overheid een beschermingsregime landelijk af kan spreken (bijvoorbeeld in Omge-

Het is duidelijk dat de Omgevingswet voldoende instrumenten bevat om landschap te beschermen. Dit geldt met name voor provincies, maar het beste is dat alle overheidslagen voldoen aan het Europese Landschapsverdrag. De Rijksoverheid zou daarom het algemene kader van een landschapstoets vast moeten leggen in de wet of AMvB. Het gaat er dan om te zorgen dát er een landschapstoets komt; bijvoorbeeld een ‘ja, mits’-toets zoals we die al in 2005 wilden invoeren. Dit kader kunnen lagere overheden dan verder uitwerken. Er ontstaat dan eenheid voor wat betreft het toetsingsregime, maar decentralisatie wat betreft de, door provincies uit te werken, kernkwaliteiten. Zo heeft het Europese recht het ook bedoeld. Zo ontstaat naast de habitattoets en andere toetsen ook een echte landschapstoets. Het doet denken aan de Europese habitattoets voor Natura 2000-gebieden. Aanvankelijk meende Nederland namelijk ook in dat geval zonder noemenswaardige wetswijzigingen aan deze Europees verplichte natuurtoets te voldoen. Ook toen was sprake van inertie van de nationale wetgever. Rechters, belangengroepen en rechtswetenschappers moesten eraan te pas komen om de habitattoets in nationale voorschriften in de wet te krijgen. Hopelijk nemen we nu bij de Stelselherziening Omgevingswet alsnog landschapsregels op. De habitattoets voor Natura 2000-gebieden heeft inmiddels wel bewezen dat het met wettelijke regels ook daadwerkelijk mogelijk is om natuur te beschermen. Dankzij de Europese Habitatrichtlijn kreeg het traditioneel altijd zo zwakke Nederlandse natuurbeschermingsrecht opeens tanden. Natuur is een zachte economische waarde, maar het

“Naast de habitattoets ook een echte landschapstoets” vingswet of een uitvoerings-AMvB), die provincies dan nader in hun regelgeving kunnen invullen. Mooie woorden over landschapsbeleid in allerlei beleidsnota’s zijn allemaal prachtig, maar dat welluidende proza krijgt pas tanden als het vervolgens ook in landelijke en decentrale wetgeving neergelegd wordt. Dan wordt vrijblijvend landschapsbeleid opeens ook hard landschapsrechten voldoet Nederland ook eindelijk eens aan het Europees Landschapsverdrag.  Dit artikel is geschreven als onderdeel van het CELI-onderzoek.

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

41


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

Samen werken aan ruimtelijke kwaliteit De nieuwe rol van Staatsbosbeheer

De energietransitie, de toekomst van de landbouw, de bouwopgave. Het landschap dat wij als typisch Nederlands beschouwen kent nogal wat uitdagingen. Hoe kijkt Staatsbosbeheer, dat liefst zeven procent van ons land beheert hier tegenaan? En: welke invloed heeft deze organisatie eigenlijk om karakteristieke landschappelijke kwaliteiten te behouden of te versterken? Tekst Leo Pols en Joost Zonneveld

42


Verbinding stad en natuur TWAN TEUNISSEN, STAATSBOSBEHEER

43


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

H

die in veel gevallen goed samen kan met natuurontwikkeling. Maar de neiging om stukken landschap en de natuur te verstenen en op te nemen in het stedelijke landschap, is er een die letterlijk stukken van ons landschap afsnoept. In de afgelopen jaren, zeker na het Klimaatakkoord van Parijs in 2015, staat het klimaatbestendig maken van ons landschap en de CO2-problematiek hoog op de agenda. Net als in 1899 staat Staatsbosbeheer voor de uitdaging om het landschap goed te beheren. Het gaat nu alleen niet om stuivend zand. De woeste gronden van vandaag zijn misschien weerbarstiger dan destijds, ze vragen in ieder geval andere oplossingen dan het planten van bomen alleen.

et zijn behoorlijk wat voetbalvelden: 273.000 hectare bos- en natuurgebied is het enorme gebied waar Staatsbosbeheer de verantwoordelijkheid over heeft. Om een idee te geven van die omvang: het totale Natuurnetwerk Nederland omvat ongeveer 625.000 hectare. Verreweg de meeste van die terreinen van Staatsbosbeheer liggen daarbinnen. Daarmee is het een belangrijke landschapsbeheerder en een niet te missen speler als het om de toekomst van ons landschap gaat. Het ontstaan van de overheidsorganisatie had in 1899 ook te maken met de toekomst van dat landschap. Verstuivende woeste gronden moesten onder controle gebracht worden en de aanplant van bossen bleek daarvoor een probaat middel. In de loop der tijd is het taakveld van Staatsbosbeheer uitgebreid. In eerste instantie op het gebied van wegen en aankleding van het landschap, later kwam daar houtlevering voor de mijnbouw bij en vervolgens het behoud van landschap- en natuurschoon, landgoederen en de inrichting van het landschap. Het overheidsorgaan kreeg vanaf 1985 steeds meer verantwoordelijkheid op het gebied van natuurbehoud en later ook natuurontwikkeling toen steeds meer duidelijk werd dat natuur niet alleen behouden kon worden, maar ook gemaakt en gestimuleerd kon worden. Daarmee is de verantwoordelijkheid voor karakteristieke gebieden en landschappen alleen maar groter geworden: het landschap kan immers gemanipuleerd worden. Tegelijkertijd zijn er ook andere krachten die zich doen gelden: de wens van mensen om in de natuur rond te lopen, de natuur te beleven, is er een. Een uitdaging

Speelveld Met welke uitdagingen heeft Staatsbosbeheer tegenwoordig zoal te maken? Jan Janse, senior adviseur landschap en cultuurhistorie bij Staatsbosbeheer noemt een voorbeeld van enkele jaren geleden. “In Boswachterij Leende in Noord-Brabant was de biodiversiteit in het geding. De oorzaak hiervan was dat er in het gebied een groot naaldbos stond. Dit had tot verschraling van de natuur geleid, niet in de laatste plaats door verzuring van de bodem. Meer diversiteit, dat wil zeggen meer afwisseling van loof- en naaldbomen en open ruimten, zou hiervoor de oplossing zijn. Samen met de provincie en een extern bureau hadden we een plan gemaakt om een deel van het bos te kappen en een ander deel door loofbos te vervangen. Maar uiteindelijk zijn de bevolking uit de omgeving en de afdeling Natuur van de provincie voor het plan gaan liggen: ‘Er mocht geen bos af’. Of anders gezegd: het plan werd niet begrepen. Daarmee is een kans gemist om de natuur in dit Natura

44


“Steden liggen niet in het land, het land ligt tussen steden�

AN VAN VEEN 45


2000 gebied te versterken, maar ook om het diverse landschap in de boswachterij te herstellen. Wij hadden een goed samenhangend plan om cultuurhistorie, landschappelijke kwaliteiten en natuur te versterken. Maar een belangrijk deel hebben we niet uit kunnen voeren.” De publieke opinie had zich tegen het plan gekeerd. Iets waarvan ook in andere delen van het land voorbeelden te noemen zijn. Zo is er een petitie gestart om de kap van naaldbomen in de Schoorlse duinen tegen

“Het helpt als het Rijk de nationale kwaliteiten van het landschap benoemt” te houden. Janse: “Door de zure laag op de duinen komt het ‘grijze duin’ niet tot ontwikkeling. Op deze manier kunnen we de natuurdoelen niet halen.” Volgens Janse zijn de naaldbomen ook al lang niet meer nodig om het duin te beschermen tegen verstuiving. Het is op zijn minst opvallend dat de eerste grote werken van Staatsbosbeheer, rond 1900, namelijk bos planten om de natuurlijke verstuiving tegen te gaan, nu leiden tot verzet tegen het natuurlijker maken van de duinen. Een ander voorbeeld is in Zeeland te vinden. Janse: “In Zeeland wilden we een zogenoemd pioniersbos met populieren en elzen weg hebben, omdat dit snelgroeiende bos niet goed aansluit op een meer duurzaam bos met hardhoutsoorten. Deze

46

sterke pioniersoorten waren in de nasleep van de Watersnoodramp in de jaren vijftig aangelegd op de bodems waar nog resten zout water in voorkwamen. We zijn daar gaan uitleggen waarom dat bos beter kon worden omgevormd naar ‘natuurlijker’ bos en hebben dat in een vrij lange periode stapje voor stapje gedaan om de omwonenden in de verandering mee te nemen. In het verleden leek het werken met zowel kleinschalige als grotere kapvlakten een manier om bossen te verjongen of om te vormen een zinvolle methode. Inmiddels kiezen we voor kleinschalig beheer en bijbehorende kap zodat er een bosmilieu blijft dat beter bestand is tegen klimaatverandering” Deadlines van provincies spelen ook een rol bij interventies in de natuur die soms als ingrijpend ervaren worden. Een voorbeeld daarvan is het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Er is al jaren een overschot aan stikstof in onze meest waardevolle natuurgebieden: de Natura 2000 gebieden. Om de natuur te versterken is bedacht dat provincies subsidies kunnen verdelen om de natuur bestendiger te maken tegen stikstofuitstoot. Maar niet alleen dat: nieuwe economische activiteiten in de omgeving van deze gebieden blijft alleen mogelijk als er bufferruimte zit in de totale hoeveelheid stikstof die de natuur kan ontvangen. Aan de uitvoering van die maatregelen worden echter wel strakke deadlines gesteld. Daardoor kan het gebeuren dat aannemers in opdracht van Staatsbosbeheer, en voor het oog van de publieke opinie, nogal rigoureus ingrijpen in wat zij als waardevolle natuur beschouwt. Dit kan als landschapspijn erva-


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

Klimaatbuffer de Vierde Bergboezem PAUL OOSTVEEN, LUCHTBEELD.NL

hebben de nodige kennis in huis en kunnen ervaringen van elders op een specifieke plek inzetten.” Dit heeft alles te maken met de decentralisatie van het landschapsbeleid én het wegvallen van de rijksdienst Dienst Landelijk Gebied. Daardoor heeft de natuur- en landschapsorganisatie een andere rol gekregen. Staatsbosbeheer is in gesprek met gemeenten en provincies omdat die een stevige rol hebben in de uitvoering van het landschapsbeleid. “Sturing op landschap is moeilijk maar wij proberen wel te adviseren en samen met andere partijen onze visie voor het voetlicht te krijgen.” Staatsbosbeheer is door het eigen grondbezit ook vaak de spin in het web voor samenwerking op gebiedsniveau. Daarbij streeft Staatsbosbeheer naar landschappelijke kwaliteit door samenhang tussen verschillende functies, zoals stad en natuur, te zoeken. En hiervoor aandacht te vragen bij provincies en gemeenten.

ren worden. Deze voorbeelden zijn veelzeggend: Staatsbosbeheer is al lang niet meer de partij die als doel heeft bos aan te planten. Staatsbosbeheer is, net als bijvoorbeeld Natuurmonumenten, een natuur- en landschapsorganisatie die moet bewegen in een complex politiek en maatschappelijk veld waarin verschillende partijen en belangen een rol spelen. De publieke opinie, de mondige burger, speelt daarin een rol, en zeker ook lagere overheden. En dan met name provincies als opdrachtgever van Staatsbosbeheer. Janse: “Staatsbosbeheer is eigenlijk nooit alleen aan zet.”

Landschappelijke samenhang Staatsbosbeheer is bij uitstek een organisatie die kennis van natuur en landschap in huis heeft en zij zet die ook in buiten de terreinen die Staatsbosbeheer zelf in bezit heeft. Van Veen: “wij zijn landelijk actief,

47


Wat de adviserende rol van Staatsbosbeheer bemoeilijkt is dat provincies allemaal hun eigen landschapsbeleid hebben, waarbij het beleid in de ene provincie verder is uitgwerkt dan in de andere provincie. Janse: “Niet alle provincies hebben een grondige ‘landschappelijke kwaliteiten analyse’ op basis waarvan streefbeel-

De organisatie heeft geen uitvoeringsverantwoordelijkheid buiten haar eigen terreinen maar zoekt wel actief samenwerking met andere partijen. Dat kan op het niveau van verbindingen tussen stad en land en ook als het gaat om plannen voor verstedelijking, uitbreiding van Nationale parken of een project als Nederland Delta.

48


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

gemeenten uitzetten naar marktpartijen. Daarnaast speelt volgens Janse en Van Veen dat erfgoed en landschapsstructuren van landelijk niveau provinciegrenzen overschrijden. Janse: “Het zou ons helpen als het Rijk de nationale kwaliteiten zou benoemen en voor enkele opgaven die van nationaal belang zijn, centrale beleidsuitgangspunten aangeeft. Denk dan aan het duinengebied, de waterlinies, het Groene Hart, het waddengebied en dergelijke.” De decentralisatie van het landschapsbeleid heeft ertoe geleid dat Staatsbosbeheer, evenals andere terreinbeheerders, steeds vaker samenwerking zoekt met zowel stakeholders in een gebied als andere belangenbehartigers van het landschap zoals Natuurmonumenten en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Een voorbeeld hiervan is de grote bouwopgave die de regio Utrecht voor de komende decennia heeft. Het gaat om ongeveer 100.000 woningen die daar in de komende jaren bijgebouwd moeten worden. Van Veen: “Het is wel duidelijk dat zo’n 60.000 woningen binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden. Maar niet al die nieuwe wooneenheden kunnen toegevoegd worden door middel van verdichting. Ruim 40.000 woningen bijbouwen is gelijk aan twee of tweeënhalve keer Leidsche Rijn. Het gaat om een enorme opgave, niet in de laatste plaats omdat de ruimte voor uitbreiding ontbreekt.” Zo is voor iedereen wel duidelijk dat uitbreiden naar het Groene Hart in het westen, naar waardevol plassengebied in het noorden en de Utrechtse Heuvelrug in het noorden en oosten niet wenselijk is. Dan blijft het zuiden over. Van Veen: “Maar daar ligt wel de Hollandse Waterlinie. In de Provinciale Staten van Utrecht is een stevige discussie ontstaan over het indienen van een

De Leenderheide EDWIN HOEK

den kunnen worden geformuleerd.” Het zou volgens Janse en Van Veen goed zijn als provincies in ieder geval de integrale landschappelijke benadering van het Rijk als uitgangspunt zouden nemen voor het provinciaal en gemeentelijk omgevingsbeleid. Dat zou een goede basis zijn voor opdrachten voor gebiedsontwikkeling die

49


tuur en landschappelijke kwaliteiten te verbeteren. Zo nodig zet de grootgrondbezitter daarvoor ook eigen gronden in. Janse: “er zijn meerdere voorbeelden in het land waarbij we grond geruild hebben met andere partijen. Het voordeel kan zijn dat we bijvoorbeeld een groter aaneengesloten landschap kunnen creëren.” Van Veen vult hierop aan dat Staatsbosbeheer de grondportefeuille ook wil inzetten voor het verbeteren van de groene verbindingen.

aanvraag om dit landschap als Unesco werelderfgoed aan te laten wijzen. Alle stukken daarvoor lagen al klaar, totdat men zich realiseerde dat dit verstrekkende consequenties zou kunnen hebben voor de bouw van al die nieuwe woningen.” Uiteindelijk heeft dat geleid tot een compromis binnen Gedeputeerde Staten door het grootste deel van de Hollandse Waterlinie aan te melden als beoogd werelderfgoed en tegelijkertijd ruimte te behouden voor toekomstige woningbouw. Van Veen: “Wij benadrukken in dit soort trajecten juist de samenhang. Want je kan wel enorm veel woningen willen bouwen, maar de mensen die daar straks wonen, willen ook kunnen recreëren, zij willen waardevol landschap en groen in hun woonomgeving hebben. Het ligt voor de hand om het gebied van de Hollandse Waterlinie dan mee te nemen in de gehele gebiedsontwikkeling. Niet om te bouwen, maar om juist lucht en recreatieruimte te bieden in een gebied dat verstedelijkt. De forten en inundatiegebieden vormen een prachtige erfenis uit het verleden. Ruimtelijke kwaliteit ontstaat als geïnvesteerd wordt in woningen én landschap én cultureel erfgoed. En door goede verbindingen tussen deze elementen te leggen ontstaat er veel minder snel een absolute tegenstelling tussen stad en landschap, maar juist een samenhangend geheel.” Het vraagt, aldus Van Veen, een andere manier van denken. Een switch die men bij Staatsbosbeheer al enige tijd geleden gemaakt heeft. “Veel mensen denken dat steden in het land liggen, maar een deel van Nederland is al dermate verstedelijkt het eigenlijk andersom is: het land ligt tussen steden.” De inzet van Staatsbosbeheer is dan ook om stad en land op een betekenisvolle manier te verbinden en daarbij de na-

Nieuw productielandschap Naast het ontbreken van generiek landschapsbeleid, is in de afgelopen jaren een andere basis onder het Nederlandse landschap verdwenen. Het is steeds minder vol te houden dat de landbouw, die eeuwenlang het aanzien van de Hollandse buitengebieden bepaald heeft, het landschap nog draagt. Agrarische productie is steeds meer los komen staan van het land waarop die productie plaatsvindt. Daarnaast heeft de druk op almaar efficiëntere productie sporen in het landschap nagelaten. Toch ziet Janse een kentering. “We zijn niet alleen bezig met de ontwikkeling van een programma natuurinclusieve landbouw, we zijn al langere tijd bezig om boeren mee te nemen in een proces om te werken op een manier waarin natuur en landschap een grotere rol spelen. Dat is voor die agrariërs ook een mogelijkheid een rendabele bedrijfsgrootte te krijgen voor een biologisch bedrijf, zeker als er niet of nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden zijn voor het boerenbedrijf.” Staatsbosbeheer heeft een aanzienlijk areaal pachtgrond waarop boeren werken. Janse: “daardoor hebben we ook een goed beeld van ontwikkelingen in de sector en ik heb echt goede hoop dat hier nu iets aan het veranderen is.” Van Veen wijst er op dat de

50


LANDSCHAP EN ONBEHAGEN

werk gegaan moet worden en dat het volleggen van daken met zonnepanelen in de afweging sterk de voorkeur heeft. Daken gaan voor op open landschappen. Het is volgens Van Veen een slechte zaak dat er nog steeds omvangrijke bebouwing geplaatst wordt zonder zonnepanelen. Janse: “ook in dit geval zijn we voor integrale oplossingen. Zonnepanelen op daken van schuren zijn natuurlijk prima. Wij zijn daar zelf ook mee bezig. Andere voorbeelden zijn daken en parkeerplaatsen van bezoekerscentra, net als geluidswallen langs

politieke druk ook fors is toegenomen: “de CO2-uitstoot in veenweidegebieden als gevolg van bodemdaling staat hoog op de politieke agenda. Het móet echt anders. Boeren kunnen daar een belangrijke rol in spelen. Het is van belang daar haalbare bedrijfsmodellen voor te vinden.” Waar de landbouw volgens Janse en Van Veen serieus naar een nieuwe relatie met de natuur en het landschap zoekt, dringt de energietransitie zich in hetzelfde debat op. Uitstoot van CO2 heeft natuurlijk niet alleen te maken met bodemdaling van veenweidegebieden. De productie van schone energie moet in Nederland in korte tijd met grote stappen worden uitgebreid om de Parijse Klimaatdoelen te kunnen halen. De vraag is in hoeverre de snelheid waarin dit moet gebeuren invloed zal hebben op het landschap en in hoeverre dit structureel van invloed zal zijn. De heersende gedachte is dat het opwekken van windenergie op termijn voornamelijk op zee plaats zal vinden. Zo zijn windbossen financieel rendabel, maar zijn die tot nu toe nog niet gerealiseerd. Bovendien hebben de meeste provincies richtlijnen opgesteld voor inpassing van windturbines. Heel anders is dit met de productie van zonne-energie. Staatsbosbeheer wil gaan werken aan afwegingskaders voor duurzame energie, zowel voor wind als zon. Volgens Van Veen is de energietransitie zonder kaders ‘landschappelijk gezien best gevaarlijk’. “Provincies hebben, vooral als het om opwekking van zonne-energie gaat, nog geen goede kaders. Bovendien decentraliseren provincies de uitvoering naar gemeenten. Zowel Janse als Van Veen zijn het met het College van Rijksadviseurs eens dat voorzichtig te

“De energietransitie is landschappelijk gezien best gevaarlijk” wegen. Dat zijn plekken waar zonnepanelen goed ingepast kunnen worden. Meer in het algemeen geldt dat natuurlijk voor bedrijfsgebouwen in de stad. Daar moeten eerst meters gemaakt worden, voordat we het aanzicht van ons landschap rigoureus veranderen.”

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

51


INTERVIEW

FRANCINE HOUBEN Architect en stedenbouwkundige

MECANOO

52


INTERVIEW

Landschap dat je niet ziet, bestaat niet Voor de buitenwereld was het verrassend dat architect en stedenbouwkundige Francine Houben het masterplan maakte voor het nieuwe Nationaal Park Nieuw Land. Niet voor natuurliefhebber Houben zelf: "Net als een groot publiek gebouw, maak je landschap voor iedereen." De vier samengevoegde natuurgebieden in Flevoland krijgen straks extra ruimte voor beleving van landschap en natuur. Tekst Joost Zonneveld

Hoe kijkt u naar het Nederlandse landschap? “Nederland is heel mooi en divers. Veel mensen denken aan grote wereldwonderen als ze aan bijzonder landschap en natuur denken, aan imposante gebieden zoals de Grand Canyon, maar het Nederlandse landschap is ook de moeite waard. Zelf kom ik uit Limburg. Het heuvellandschap daar herkent iedereen wel als bijzonder. Maar ik hou bijvoorbeeld ook erg van de weidsheid van Flevoland. Dat is weer heel anders, maar heeft prachtige plekken die veel te weinig gezien worden. Ook buiten de Oostvaardersplassen.” Vindt u dat het landschap in Nederland meer gezien moet worden? “Absoluut, landschap dat niet gezien wordt, bestaat eigenlijk niet. In mijn rol als hoogleraar mobiliteitsethiek heb ik dat ook altijd benadrukt: je moet het landschap kunnen ervaren. Niet alleen op de plek zelf, maar ook als je er doorheen of naartoe reist. En op alle mogelijke manieren, lopend, op de fiets, en ook vanuit de trein of de auto.”

53


INTERVIEW

Waar kan dat beter? “We zijn geneigd om vanaf de snelweg het zicht op het landschap te af te schermen met bedrijvenparken en geluidschermen. Andersom maken te weinig mensen gebruik van prachtige plekken die gewoon toegankelijk zijn. De Vogelweg in Flevoland, die evenwijdig aan de A6 loopt, vind ik bijvoorbeeld een prachtige weg die door dubbele bomenrijen wordt begeleid. De Vogelweg had ik graag ook in het plan voor Nieuw Land opgenomen als onderdeel van een statige oprijlaan naar het Nationaal Park.” Wat was het uitgangspunt voor Nieuw Land? “Eigenlijk geldt de les van Frederick Law Olmsted, de grondlegger van het idee Nationaal Park, nog steeds: de natuur beschermen maar wel voor iedereen toegankelijk maken. In Nieuw Land creëren we een nieuw Nationaal Park door de vier bestaande natuurgebieden, namelijk de Oostvaardersplassen, de Lepelaarplassen, Trintelzand en de Marker Wadden met elkaar te verbinden. Het gaat om kwetsbare natuurgebieden die er baat bij hebben als ze een geheel gaan vormen.” Hoe past de beleving van het landschap en de natuur daar in? “Het gaat om kwetsbare natuur, om Natura 2000-gebieden, waarvan de natuur in sommige delen een impuls goed kan gebruiken. Dat gaat niet samen met veel menselijke activiteit. Maar we leggen een schil, wij noemen het een mantel, om het gebied heen. Daar kunnen mensen op uiteenlopende wijze van de natuur en het landschap genieten. Er komen plekken waar gekampeerd kan worden in de natuur, waar mensen een safariroute kunnen maken en waar vogelaars goed zicht hebben op dit internationaal bijzondere vogelgebied. Daar komen ook voorzieningen voor. Voornamelijk aan het deel van de Knardijk tussen het Markermeer en de A6. En hopelijk een treinstation, op de Knardijk. Daarnaast willen we het Nationaal Park ook meer integreren met bestaande functies. Het ligt misschien niet direct voor de hand, maar wat mij betreft mag Batavia Stad ook bij de ervaring horen van een familievakantie naar Nieuw Land. In de Verenigde Staten is dat niet ongebruikelijk: in de Hudson Valley bij New York, ligt ook een grote outlet. Ik vind het interessant om verschillende ervaringen te combineren die voor mensen relevant zijn. Verbindingen leggen tussen natuur en steden zijn daarom hoe dan ook van belang. Almere en Lelystad liggen nu nog te veel van de natuur afgekeerd terwijl dat de kracht van deze steden zou moeten zijn. En de relatie tussen de regio Amsterdam en Nieuw Land kan ook beter gemaakt worden.” Heeft u er vertrouwen in dat uw visie ook uitgevoerd wordt? “Het is een visie, maar ik merk dat het enthousiasme erg groot is bij alle betrokken partijen om er iets bijzonders van te maken. Binnen een heel korte periode van slechts vier maanden – de visie moest voor de laatste provinciale statenverkiezingen aangenomen worden – hebben we met elkaar een krachtig toekomstbeeld weten te maken. Daar ben ik bijzonder trots op. Het blijkt goed mogelijk om samen

54


INTERVIEW

met verschillende partijen zoals de provincie Flevoland, de gemeenten Almere en Lelystad, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Rijkswaterstaat en nog enkele andere partijen in korte tijd een gedragen plan te maken waar zowel de natuur als de landschapsbeleving beter van wordt. Van belang daarbij is denk ik dat we heel veel verschillende wensen en opgaven hebben kunnen combineren.” Is het niet vreemd dat een visie op een Nationaal Park van één provincie, in dit geval provincie Flevoland, afhankelijk is? “Dat is niet helemaal het geval. Rijkswaterstaat is zowel op het gebied van water als mobiliteit betrokken en Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten zijn natuurlijk landelijk opererende organen. Over de samenwerking ben ik erg te spreken want het heeft ertoe geleid dat we verschillende opgaven samen hebben kunnen brengen die zonder een gemeenschappelijke visie denk ik niet zomaar tot stand waren gekomen. Aan de andere kant had de scope van het Nationaal Park wat mij betreft nog wel iets breder gemogen. Zo hoort ook het Oude Land van de Noord-Hollandse kust aan het Markermeer en daarmee ook de relatie met Amsterdam bij het Nationaal Park. Dat vind niet alleen ik, daar is iedereen het eigenlijk wel over eens. Maar onze visie heeft nu alleen betrekking op het grondgebied en water van de provincie Flevoland.”

“'Een mantel' om het kwetsbare gebied heen leggen”

Kunt u een beeld schetsen van de combinatie van opgaven in uw visie van Nieuw Land? “Om twee voorbeelden te noemen. In dit gebied hebben we vanzelfsprekend met de natuur te maken. Het Markermeer heeft het, zoals bekend, moeilijk. De natuurwaarden moeten daar versterkt worden. Om dat te doen, helpt het om naast de Marker Wadden en Trintelzand, meer ondiepe delen en kleine eilandjes in het water te creëren. In totaal ongeveer tien procent van het Markermeer. Dat is vanwege allerlei redenen het meest zinvol aan de kant van de Houtribdijk, de dijk tussen Enkhuizen en Lelystad, en aan de westkant van de Oostvaardersdijk. Het voordeel is dat daardoor een afwisselend landschap langs de dijk ontstaat. En tegelijkertijd blijft ook de weidsheid van het Markermeer bestaan, want veruit het grootste deel van het meer blijft open water. Een ander voorbeeld is de energietransitie. Ik vind dat dit gebied daar ook aan moet bijdragen, maar het moet wel op een zorgvuldige manier ingepast worden. Dat kan door zonnepanelen op kleine palen net boven het water te laten staan, met daar omheen een komvormig eiland. Daardoor zijn de panelen niet zichtbaar van-

55


INTERVIEW

Artist impression Zonnepanelen eiland MECANOO

af ooghoogte vanaf de kust en blijft de investering voor het vervoer van de schone energie naar land binnen de perken. We zijn op zoek gegaan naar dat soort combinaties waarbij in dit geval natuur, ervaring van het landschap en energie-opwekking elkaar niet in de weg zitten, maar elkaar juist versterken.� De energietransitie en landschapskwaliteiten hoeven elkaar niet te bijten? “Ik kijk liever naar het geheel, naar duurzame landschappen, of beter: gezonde

56


INTERVIEW

landschappen. Daarin gaat het om landschap waarin mensen uitgedaagd worden om te bewegen, waarin de energietransitie een plek krijgt maar ook de productie van ons voedsel, de landbouw. Het gaat om de samenhang tussen die factoren die we op een aantrekkelijke manier met elkaar moeten zien te verbinden. Wat dat betreft vind ik het experiment in Oosterwold in Almere interessant vanwege de manier waarop daar wonen, landschap en stadslandbouw samengebracht worden. Ons landschap is ook voortdurend in verandering, hét Nederlandse landschap bestaat niet. Het gaat er om nieuwe landschappen te maken die voortgaan op wat er al is en waar we nieuwe wensen op zorgvuldige wijze in kunnen passen. De toekomst van de landbouw is daarbij wel een belangrijke, denk ik. Landbouwgrond domineert ons landschap, maar we zien nauwelijks nog koeien in de wei. Boeren hebben het ook moeilijk, we moeten proberen het systeem te veranderen of verschillende functies slimmer gaan combineren. Daarvoor heb je wel een bredere visie nodig, ook om de verstedelijkingsopgave goed aan te laten sluiten op nieuwe landschappen en de natuur.” Pleit u ervoor om voor meer gebieden in Nederland een visie te maken zoals voor Nieuw Land? “Dat is denk ik een heel goed idee. Er wordt veel gesproken over ontwikkelingen in de landbouw, de energietransitie en de verstedelijkingsopgave, maar vergeet water niet, de verzilting van Nederland is een probleem, net als inklinking van veen en klei. En mobiliteit, nog zo'n groot onderwerp. In Nederland kunnen we bijvoorbeeld nog veel meer fietssnelwegen gebruiken. Juist vanwege de complexiteit, is het verstandig om al die thema's in onderlinge samenhang te bekijken. Ik ben ervan overtuigd dat dat tot betere en mooiere landschappen leidt. Het kan goed zijn om voor verschillende gebieden in Nederland een visie te maken, waarbij ik in eerste instantie denk aan de gehele Randstad. Daar is de druk op het landschap wel erg groot.”

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

57


Werk in Uitvoering Hoe energielandschappen vorm krijgen

Theo Baart fotografeert en schrijft over de manier waarop wij onze omgeving inrichten. Momenteel werkt hij aan een project over de ontwikkelingen in de metropoolregio Amsterdam. Dit is een tussenstand van dat werk in uitvoering aan de hand van een van de thema's van het project: energielandschappen. Baart werpt in tekst en beeld een schaduw vooruit op het landschap van de toekomst. Tekst Theo Baart

58


IJmuiden, Tata Steel THEO BAART VIA ATLAS METROPOOL VERKEERSWERKGROEP PIJLSWEERD

I

k ben geen stedenbouwer, planoloog of anderszins bezitter van een fraai academisch brevet. Ergens op zolder in een doos ligt mijn diploma van de Rietveld Academie maar dat telt niet, niemand wil ‘m zien. Ik kijk al mijn hele werkzame leven naar onze veranderende leefomgevingen en mijn fotografie laat zien wat dat over ons zegt. Dat gaat meer over cultuur dan over plan of ontwerp. Mijn competentie, zoals dat tegenwoordig heet, is om ruimtelijke thema’s te vertalen naar een visueel concept met als doel om het beoogde publiek letterlijk de

ogen te openen voor de vaak complexe materie. Daar zijn vooral redactionele vaardigheden voor nodig. Zonder inhoud geen relevant beeld en zonder context geen betekenis. Met verbazing kijk ik vaak naar nota’s en andere communicatie-uitingen waar de kloof tussen de kwaliteit van de teksten en de betekenis van de fotografische illustraties pijnlijk groot is. Wanneer de nota klaar is moeten er snel nog wat beelden uit de beeldbank geplukt worden. Dat is jammer. Want een kans om kennis ondersteund met betekenisvol beeld over te dragen wordt dan gemist.

59


A9 - A4 bij Schiphol THEO BAART VIA PROJECT ATLAS METROPOOLREGIO AMSTERDAM

Datacentrum Schiphol - Rozenburg THEO BAART VIA PROJECT ATLAS METROPOOLREGIO AMSTERDAM

60


BEELDESSAY een verslag van mijn reizen door de metropool waarin de dillema’s en urgentie van het metropolitane schaalniveau belicht worden aan de hand van gesprekken met gebruikers, onderzoekers en bezoeken aan betekenisvolle plekken. Bij dit project is beeld het uitgangspunt van de vertelling, teksten ‘illustreren’ de beelden.

Je kunt alleen fotograferen wat er is. En als ‘het’ er niet meer is, laat een foto zien hoe een object er uitzag als afbeelding. Het medium is niet objectief, de maker van het beeld maakt allerlei keuzes bij het fotograferen, maar met die notie in het achterhoofd is het een goed middel voor uitleg en reflectie. Fotograferen hoe iets gaat worden is lastig, het medium leent zich niet zo eenvoudig tot een betekenisvolle aandrager van punten voor de ruimtelijke agenda. Toch doe ik daar een poging toe met een nieuw project.

Uit de kast In het begin van mijn werkzaamheden bezocht ik geregeld de Landschapstriënnale 2017 in de Haarlemmermeer. De focus lag op het MRA landschap. Wat mij opviel bij de opening van de manifestatie was dat alle drie de sprekers het hadden over ‘het landschap’

Groot Amsterdam Ik werk nu twee jaar aan een nieuw boek dat gaat over de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Hoe groot is Amsterdam eigenlijk? Wat zijn de ontwikkelingen die ervoor zorgen dat het gebied over vijftien jaar ingrijpend zal zijn veranderd en waarschijnlijk groter is dan nu? Hoe zien de onderscheidende kwaliteiten van de regio eruit? Hoe verhoudt de kernstad zich tot haar ‘satellieten’ en omgekeerd natuurlijk. Wat is de betekenis van het open landschap tussen de verstedelijkte delen? Deze vragen moet het project beantwoorden. Ik noem de uitwerking een visuele nulmeting zodat het op termijn herhaald kan worden. De thema’s uit de omgevingsvisies koppel ik aan concrete plekken in de MRA. Het rijtje is bekend: de veranderende mobiliteit, de woningbouwopgave, energietransitie, klimaatadaptie, nieuwe economie, transitie in de landbouw, bereikbaarheid, globalisering, etc. etc. Zonder context heeft beeld geen betekenis en daarom komen er kaarten, datavisualisaties en toelichtingen in het boek verzorgd door mederedacteur Ton Bossink (planoloog en projectleider Omgevingsvisie bij de provincie Noord-Holland). Ik schrijf

“Hoe wegen we al die ontwikkelingen?” zonder te definiëren wat zij precies bedoelden. Ze waren het erover eens dat het metropolitane landschap bedreigd wordt, maar ook dat het landschap een vestigingsvoorwaarde is. Bij alle drie de verhalen zagen we steeds in een loop dezelfde vrolijk stemmende beelden voorbijkomen van spelende kinderen, bevroren slootjes en weidse polderlandschappen gemaakt in Park 21, het open gebied tussen Hoofddorp en Nieuw- Vennep waar een metropolitaan park moet komen. Mijn onverbeterlijke neiging om alles - beeld en tekst - honderd procent serieus te nemen, liet mij na al die tegenstrijdigheid en impliciete aannames verward achter. Een paar dagen later was er een interessante bijeenkomst over de metropoolregio en de woningbouwopgave. Het MRA-bureau – de ambtelijke or-

61


NOP Espel Westermeerweg THEO BAART VIA PROJECT ATLAS METROPOOLREGIO AMSTERDAM

Nieuw-Vennep West THEO BAART VIA PROJECT ATLAS METROPOOLREGIO AMSTERDAM

betekenisvolle plekken en ontwikkelingen in de MRA, ben ik erachter dat bijna niemand een visie kan hebben op het geheel en een ‘plan van aanpak’. Een ambtenaar van een niet nader te specificeren overheidsdienst gaf mij een aardig inzicht in hoe het werkt toen ik vroeg of het dreigend tekort aan grondstoffen niet net zo’n groot en acuut probleem vormt als de opwekking van duurzame energie. ‘De politiek heeft bepaald dat we eerst de energietransitie doen en daarna gaan we meer werk maken van circulariteit’. Het is niet anders blijkbaar. Ook ik worstel in dit project met de gelaagdheid en verstrengeling van de opgaven en ontwikkelingen. Hoe vertel ik het verhaal van de gelijktijdigheid en ook vaak nog onbekende dynamiek leunend op beeld? Wat kan ik wel en wat kan ik niet laten zien? En hoe?

ganisatie van de op vrijwillige basis samenwerkende 33 gemeentes, twee provincies en de Vervoerregio Amsterdam - presenteerde een kaart van de MRA waarin met licht rood werd aangeven waar in de regio de ruimte zou zijn voor het realiseren van de voorziene woningbouwopgave tot 2040. Er is meer dan genoeg ruimte in de MRA, sterker nog, er kunnen, als het moet, nog wel wat woningen bij. Dat was een kwantitatieve benadering van de woningbouwopgave. Een licht ongemak was merkbaar op de tribune in de schuur. Als er niks anders op het bordje van de regio ligt, dan zal er wel ruimte genoeg zijn maar het probleem is natuurlijk dat alles tegelijkertijd uit de kast dondert. Dit raakt de kern van het probleem: hoe wegen we al die ontwikkelingen en hoe wordt de boel gestuurd? Nu, twee jaar en tientallen gesprekken verder met inhoudsdeskundigen op zoek naar

62


BEELDESSAY

Wijk aan Zee THEO BAART VIA PROJECT ATLAS METROPOOLREGIO AMSTERDAM

Energielandschappen

extra elektriciteit transporteren? Ik hoor verschillende antwoorden op mijn vraag hoeveel uitbreiding van de infrastructuur er nodig zal zijn aan onderstations en leidingen. Laat staan dat we al weten waar die infra dan moet worden aangelegd. Wat ik wel zeker weet is dat het antwoord ingrijpend zal zijn voor alle onderdelen van het programma.

Onze behoefte aan energie om zo ons comfort, productie en veiligheid te realiseren is zo’n thema waarbij gelaagdheid speelt. Je kunt niet naar de energietransitie kijken zonder ook aandacht te schenken aan energieverbruik en energietransport. Als een groot deel van Noord-Holland vol gezet moet worden met windmolens om Tata Steel te kunnen laten draaien, ontkom je niet aan de vraag wat Tata Steel dan maakt, wat het ruimtebeslag met windmolens rechtvaardigt. Net zoals je bij die andere grootverbruiker van energie en claimer van grond en lucht, Schiphol, je kunt afvragen of dat de ‘Action’ moet zijn of juist ‘de Bijenkorf’. Dat zijn vragen die beantwoord moeten worden als maatschappelijk draagvlak voorwaardelijk is voor ingrijpende veranderingen. En hoe gaan we, als we van het gas af zijn, al die

Sur place Ik leen bij de uitwerking van het project een begrip uit de ruimtelijke ordening - ik ben dol op de taligheid van deze discipline -, de dubbele doelstelling. Het streven is om in iedere foto meerdere thema’s te laten samenkomen. In het boek wordt dat aangeven met symbolen en bijschriften. Ik fotografeer gebouwen en plekken waarvan ik weet dat die een rol gaan spelen in de energietransitie. Een foto van het strand bij

63


Wormerveer Meneba THEO BAART VIA PROJECT ATLAS METROPOOLREGIO AMSTERDAM

stijgende zeespiegel. Worden de duinen uitgebreid tot Nieuw-Vennep? Zijn er voorbeelden te vinden van plekken of gebouwen die juist door de energietransitie een andere functie kunnen krijgen? Zaanstad heeft prachtig industrieel erfgoed dat soms leegstaat. Zouden de silo’s van Meneba geschikt zijn voor waterberging of als accu voor overtollige windenergie? Overdag de silo volpompen en ‘s nachts leeg laten lopen en daarmee weer elektra opwekken?

Wijk aan Zee gaat niet alleen over what you see is what you get, een hoogwaardig metropolitaan landschap, maar ook de mogelijke aanlanding van elektriciteitskabels vanuit windparken op zee. Bij de aanleg van de nieuwe 380 kV zijn in een Vinexwijk in Hoofddorp de leidingen onder de grond gelegd tot vreugde van de bewoners. Iets verderop staan de nieuwe hoogspanningsmasten nu fier op de vette zeeklei. Alleen, recent is bedacht dat daar een nieuwe woonwijk moet komen, Nieuw-Vennep West, met 2.500 tot 4.000 woningen. Hoe ga je dat oplossen met die masten midden in die wijk? Gelden er voor deze nieuwe bewoners andere normen of gaan we steeds meer in een machinekamer wonen? Iets anders: die plek is het diepst gelegen punt van de polder met kwel. Dat wordt niet vanzelf beter met een

Ruilhandel Betekent de energietransitie iets voor de machtsverhoudingen binnen de MRA? De stad Amsterdam is een grootverbruiker van energie. Opwekken voor al het eigen gebruik zal lastig worden. Flevoland, nu al partner van de MRA, zal vermoedelijk veel meer

64


BEELDESSAY

alle veranderingen. Een voorbeeld hoe ruimtelijke veranderingen ingrijpen in het leven van bewoners. Agrariër Van der Vlugt woont zijn hele leven al aan de Rijnlanderweg. Hij is maar twee keer verhuisd. De eerste keer doordat Schiphol uitbreidde en de boerderij gesloopt werd en daarna omdat het nieuwe huis een stukje verderop afgebroken moest worden voor een bedrijventerrein. Nu staat de laatste landbouwgrond dat hij bewerkte vol met zonnepanelen.

“Hoe gaan we al die extra elektriciteit transporteren?” Loutering Ik heb nog een jaar te gaan. Inhoudelijk zijn er nog leemtes maar ook qua vorm ben ik er nog niet uit. Binnenkort gaan we een eerste poging ondernemen en alle foto’s uitleggen, combinaties maken, kaarten en datavisualisaties uitwerken. Een deadline is fijn maar hoe meer ik weet, des te meer ik mij realiseer dat je het eigenlijk nooit goed of volledig kan doen. Dit project kan nooit ‘af’ zijn, net als het onderwerp zelf. Toch moet het voorjaar 2020 maar eens verschijnen.

energie kunnen produceren dan voor eigen gebruik noodzakelijk is. En kunnen leveren aan buurman grootverbruiker. Wat moet daar tegenovergesteld worden? Een nieuwe oeververbinding? Datacenters claimen veel van de aanwezige leveringscapaciteit van de netbeheerders. Liander kan het groeitempo niet bijbenen van deze grootgebruikers. De hitte van de datacenters gaat nu vrijelijk de lucht in. Kunnen woonwijken hierop aangesloten worden? En hoe duurzaam zal dat blijken te zijn als het 5G netwerk wellicht tot andere locaties en andere vormen van datacenters zal leiden. Waar haal je dan de warmte vandaan voor je woonwijk als het datacenter er mee ophoudt? En dan is er nog de menselijke maat, de bewoner-gebruiker van de MRA die moet bijdragen aan maatschappelijk draagvlak voor

www.theobaart.nl HET PROJECT WORDT FINANCIEEL MOGELIJK GEMAAKT DOOR DE PROVINCIE NOORD-HOLLAND, STIMULERINGSFONDS CREATIEVE INDUSTRIE, MONDRIAAN FONDS, VERVOERREGIO AMSTERDAM, ZAANSTAD, AMSTERDAM, HAARLEMMERMEER, STAATSBOSBEHEER EN DE RIJKSDIENST CULTUREEL ERFGOED.

65


EO WIJERS PRIJSVRAAG

VERRUKKELIJK LANDSCHAP NAAR EEN AANTREKKELIJK EN VITAAL PLATTELAND Voor de elfde editie van de Eo Wijers Prijsvraag zijn we op zoek naar verrassende ideeën, scherpzinnige visies en intelligente ontwerpoplossingen voor het platteland van morgen. Ontwerpers, onderzoekers en opdrachtgevers worden uitgedaagd perspectieven te schetsen voor een veelzijdig en vitaal landelijk gebied. Voor een landschap dat betrouwbaar voedsel oplevert, en tegelijkertijd een duurzame en gezonde woonomgeving kan zijn. Met ruimte voor natuur, erfgoed en recreatie.


EO WIJERS PRIJSVRAAG

De Eo Wijers Prijsvraag 2019 - 2020 gaat over de omslag van de grootschalige landbouw naar kringlooplandbouw op regionale schaal. Sinds de naoorlogse plannen van Sicco Mansholt voor het radicaal moderniseren van de landbouw, staat ons land wederom voor een onvoorstelbaar grote opgave om het roer om te gooien. Is de landbouw in een nieuw jasje wederom de motor voor verandering op het platteland? De titel van de prijsvraag ‘Verrukkelijk landschap’ verwijst met een knipoog naar smaakvol eten en bekoorlijk gebied. In lijn met de kabinetsvisie over kringlooplandbouw onderschrijft de Stichting het belang daarvan om onze voedselvoorziening veilig te stellen. Als dat ook op een natuurinclusieve manier gebeurt, dan vaart ook de verblijfskwaliteit van het buitengebied er wel bij. Maar hoe doen we dat dan, hoe betrekken we de regionale stakeholders erbij en – niet onbelangrijk – hoe ziet het er dan uit? Voor het eerst kiest de Eo Wijers Stichting voor een prijsvraag in de vorm van een dialoog met opdrachtgevers in specifieke studiegebieden, waar regionale partijen al met dit complexe vraagstuk worstelen. Want complex is het zeker, vooral als je bij de uitwerking rekening moet houden met klimaatverandering, de energietransitie en verstedelijking. De volgende regio’s zijn concreet in beeld als studiegebied: Kempen en Groote Heide, Twente en Zuid-Limburg.

Heb jij ideeën, oplossingen of een scherpe visie voor het platteland van morgen? Meld je dan aan voor de eerste ronde van de Eo Wijers Prijsvraag 2019 - 2020 via www.eowijers.nl/aanmelden

Op 27 september 2019 is de kick off van de prijsvraag. Een selectie van de deelnemers gaat vervolgens door naar de tweede ronde. De winnaar wordt bekendgemaakt tijdens de Landschapstriënnale 2020.

www.eowijers.nl


Mevrouw A. Hak huurt een driekamer flat in Zeist en moet rondkomen van haar AOW

68


Energie­ armoede is ook ons probleem Kosten voor energie voor steeds grotere groep moeilijk op te brengen

"Energiearmoede is ook het probleem van woningcorporaties, want er is een relatie met de kwaliteit van de woning." Dat zegt directeurbestuurder RenĂŠ Scherpenisse van Tiwos, een corporatie met een bezit van ongeveer 8.000 woningen in Tilburg. Die stad kent van oudsher veel lage inkomens. Woonlasten zijn het uitgangspunt van het beleid van Tiwos. "Alle investeringen die we doen worden ook langs de lat van woonlasten gelegd." Tekst en beeld Evamarije Smit

69


H

van gestapelde problematiek terecht, maar in werkelijkheid zijn de problemen er niet minder om. Zelfs mensen uit de eerste groep, die een relatief lage huur hebben en met 100 euro verschil aan de goede kant van de lijn zitten, kunnen grote betaalbaarheidsproblemen ervaren. Schilder: “Het maakt niet veel uit wat je niet kunt betalen, een hoge energienota, de huur of je boodschappen; wanneer je tot deze huishoudens behoort zit je diep in de problemen. Bij mijn lezingen noem ik onze betaalrisico indicator ook wel de ‘langs de afgrond-indicator’. Je zweeft met een paar euro verschil rondom de grens van het bestaansminimum en je hebt totaal geen ruimte om ook maar iets op te vangen.” Het verhogen van de gasprijs en daarmee ook (in mindere mate) de prijs van elektriciteit, is bewust gekozen beleid van de Rijksoverheid. Het zijn prijsprikkels om huiseigenaren en verhuurders te motiveren hun woningen te verduurzamen. Dit beleid staat echter op gespannen voet met het gegeven dat er nu al groepen mensen niet mee kunnen komen in de energietransitie; een grote groep huurders en woningeigenaren kunnen de isolerende maatregelen van hun huis helemaal niet betalen. Vooralsnog heeft het grootste deel van de Nederlandse huishoudens nog geen acuut probleem met het betalen van de woonlasten en de energierekening. De studie Meten met twee Maten hanteert een ondergrens voor minimaal noodzakelijk overig levensonderhoud, vastgesteld door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Het gehanteerde criterium voor een hoge energiequote kent een zekere mate van willekeur, afhankelijk van de weersomstandigheden in het basisjaar. Desondanks laten gevoeligheidsanalyses in de studie Meten met twee

et betaalbaar houden van de woningen is, nu de verduurzaming van de bestaande bouw duurder lijkt uit te pakken, geen gemakkelijke opgave. Het nieuwste onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar de betaalrisico’s van huishoudens, getiteld Meten met twee Maten, maakt het plaatje completer. PBL heeft de energierekeningen van 2018 opgevraagd en aan de al eerder ontwikkelde ‘betaalrisico-indicator’ gekoppeld. De studie laat veel verschillen zien, maar er zijn drie hoofdgroepen te onderscheiden. Er zijn mensen met een lage huur en een hoge energierekening (aangeduid met energiequote) en juist andersom: mensen met een hoge huur en een lage energierekening (aangeduid met betaalrisico). In beide groepen wordt het één min of meer gecompenseerd met het ander. De derde groep heeft zowel een hoge huur als een hoge energierekening en stapelt dus de problematiek op. “Het is helaas niet zo dat alleen in de laatstgenoemde groep, waar sprake is van problemen die zich opstapelen, grote betaalrisico's te zien zijn”, zegt senior onderzoeker Frans Schilder van het PBL. “Ook in de tweede groep van mensen met een hoge huur en een lage energienota spelen er nu al problemen met de betaalbaarheid. Deze mensen gebruiken al weinig energie om de rekening zo laag mogelijk te houden; lager wordt het niet.” Het gaat in Meten met twee Maten om een groeiende groep huishoudens, bijna een miljoen.

Langs de afgrond-indicator Huishoudens met slechts 5 euro verschil tussen inkomen en vaste lasten komen nu door de rekenmethodiek niet in de groep

70


“We hebben te maken met een armoederavijn”

RALF EMBRECHTS 71


Ralf Embrechts werkt al jaren in de armste wijken van Tilburg. Armoede is zijn vak geworden. Na de succesvolle lancering van de glossy Quiet500 (de tegenhanger van de Quote500) in 2013 (en 2e editie in 2016), kreeg hij bijzonder veel landelijke publiciteit en respons van enkele miljonairs. Zo kon de Quiet Community ontstaan, een nieuwe beweging van onderlinge solidariteit die mensen die het goed hebben verbindt met mensen die hulp kunnen gebruiken. Er bestaan inmiddels zeven Quiet Communities, als een uit de hand gelopen hobby van Embrechts. In het dagelijks leven werkt hij voor Maatschappelijke Ontwikkelings Maatschappij (MOM) Tilburg. Hij vertelt: “De vaste lasten zijn de laatste jaren steeds blijven stijgen. Dan de huur, dan de zorgverzekering, dan de kabelaansluiting, dan de telefoon, dan de btw. Ik kan bijna niets verzinnen dat goedkoper is geworden. En die stijgingen worden niet altijd voor de volle 100 procent gecompenseerd door de toeslagen (huur/zorg/kind). Het Nibud zegt al negen jaar op rij dat een bijstandsuitkering 200 euro te laag is om ook maar de eerste tegenslagen op te vangen. Een fiets gejat, extra schoolkosten, een zieke ouder verzorgen; mensen hebben er gewoon het geld niet meer voor. Als je werkt is het minimumloon ook geen vetpot. Zo iemand verdient netto 150 euro per maand meer dan iemand met een bijstandsuitkering. Bovendien kost werken ook nog eens geld. Dit beleid creëert werkende armen. Dat noemen we geen armoedeval maar meer een armoederavijn.”

Maten zien dat er zich binnen de groep die nu geen hoge energiequote of betaalrisico heeft, toch honderdduizenden huishoudens in de buurt van de gehanteerde grenzen bevinden. Een gasprijsstijging van 10 cent per kubieke meter duwt bijvoorbeeld meer dan 170.000 huishoudens over die grenzen.

Armoederavijn Zover is het nog niet, maar tegelijkertijd gaat het niet over fictieve problemen: er is een groep huurders en woningeigenaren met betaalrisico's, nu zo’n 900.000 huishoudens. Meten met twee Maten is gebaseerd op de kengetallen van WoOn 2015, het jaar waarin de nieuwe Woningwet werd geïntroduceerd. Schilder verwacht in WoON 2018 geen schokkende wijzigingen. Zo verwacht Schilder nog geen zichtbare effecten van passend toewijzen, waarbij voorkomen moet worden dat mensen een te dure woning huren. “Passend toewijzen is een systemische verandering. Om daar de effecten van te zien zijn veel verhuizingen nodig. Die zijn er relatief weinig, dus hebben we meer tijd nodig.” Persoonlijk hoopt Schilder dat door het passend toewijzen het aandeel van huurders met een betaalrisico flink is gedaald maar een realistische kijk gebiedt hem te zeggen dat het aantal huurders in deze categorie waarschijnlijk niet dramatisch is toegenomen, maar ook niet afgenomen. In Tilburg houdt corporatiedirecteur Scherpenisse een slag om de arm. Hij kan niet met zekerheid zeggen of deze groep huurders in aantal is gegroeid. “Voor zover ik kan overzien niet. Een gematigd huurbeleid en veel aandacht voor verduurzaming (de laatste jaren zijn veel woningen aangepakt) wijzen in de andere richting. Het kan de komende jaren door sterk stijgende energieprijzen wel anders komen te liggen”.

Maffia van schuldeisers Al jaren geleden zijn bij corporatie Tiwos medewerkers opgeleid om huurders met een huurachterstand van zes weken te be-

72


komen dat toch aanzienlijke aantallen huishoudens vlak bij of zelfs onder het minimum een betaalrisico lopen. In 2010 deed onderzoeks- en adviesbureau RIGO in opdracht van de corporaties en de gemeente Tilburg voor het eerst onderzoek naar de integrale woonlasten (huur en energie) van hun huurders. Toen al schrok iedereen zich kapot van de uitkomsten. Scherpenisse: “De uitkomsten sloegen in als een bom. Volgens de definities van toen bleek dat 40 procent van onze huurders te hoge woonlasten had.

zoeken. In een persoonlijk gesprek wordt de situatie verkend waarop een plan van aanpak volgt. “Vooral om de maffia van schuldeisers voor te zijn”, aldus Scherpenisse. Instrumenten die de corporatie kan inzetten zijn bijvoorbeeld hulp bij schuldsanering, het verhuizen naar een goedkopere woning en voorlichting over energiezuiniger leven. Scherpenisse is daarbij enthousiast over inkomensafhankelijke huur. Dat werkt twee kanten op: wanneer het inkomen stijgt, stijgt ook de huur en andersom: huurders waar het inkomen (tijdelijk) daalt en die een te dure woning hebben, krijgen (tijdelijk) een lagere huur. Onderzoek van het PBL onderstreept dat een laag inkomen de belangrijkste verklaring is voor betaalrisico's. Bij het ontwikkelen van de betaalrisico-indicator, die laat zien of een huishouden na aftrek van woonlasten nog voldoende geld overhoudt voor minimale overige uitgaven voor levensonderhoud, vonden de onderzoekers dat betaalrisico’s vooral bij de armste groep huurders voorkwamen en ook dat het aandeel huurders met een betaalrisico is toegenomen. De belangrijkste verklarende factor is het inkomen. Er was niet veel verschil in huurprijs tussen huurders met en zonder betaalrisico. Ook logisch: mensen op minimumniveau hebben het echt niet breder gekregen, doordat veel lasten zijn toegenomen. Boodschappen worden duurder, huren, energierekeningen en ook de zorgpremies stijgen. Er is ook gerekend of er iets aan te doen is: forse huurverlagingen bij corporaties halen de armste groep nog steeds niet uit de betaalrisico-situatie maar zijn wel desastreus voor de investeringscapaciteit. Huurtoeslag helpt wel degelijk, maar kan niet voor-

“Huurders krijgen voorlichting over energie besparen” De relatief hoge energierekening was toen ook al een boosdoener.” Dit onderzoek gaf aanleiding om in het Convenant Wonen, de prestatieafspraken van de Tilburgse corporaties en de gemeente, de beheersing van woonlasten als uitgangspunt te nemen. Isolatie van woningen was een van de belangrijkste maatregelen. Zo werden in de periode 2011-2016 ruim 4.000 corporatiewoningen aangepakt met zogenoemde ‘label B-renovaties’. Daarbij leverde Tiwos in 2014 haar eerste nul-op-de-meter-woningen (‘NOM-woningen’) in de bestaande woningvoorraad op en is NOM de standaard in de nieuwbouwproductie. Elke vijf jaar herhaalt RIGO het onderzoek. In 2019 is het weer zover en Scherpenisse is benieuwd naar de uitkomsten.

73


wat commotie beleefden met de gemiddelde plaatjes over de koopkrachtstijgingen en de voorspelde stijging van de energienota. Ineens raakte het velen en niet alleen de armen. De verontwaardiging was groot, is zijn observatie. Embrechts vult aan: “Mensen in armoede zijn niet de bes-

Embrechts is sceptisch over alle indicatoren en sommetjes over betaalrisico’s die hij voorbij ziet komen. Dag in dag uit ziet hij de armoede om zich heen. Hij benadrukt dat mensen geen gemiddelde plaatjes zijn. Hij herinnert aan de februarimaand, toen we op landelijke schaal flink

74


“Enthousiast over inkomens­ afhankelijke huur” laatst nog tegen me dat ze natuurlijk om het milieu geeft, ‘maar laat ik eerst maar eens mijn eigense milieu op orde krijgen, daar maak ik me al genoeg zorgen over’.” Wel ziet Embrechts kansen om de verduurzaming van de huizen te koppelen aan de verduurzaming van deze groep bewoners. “Zorg dat de vele banen die hiermee gemoeid zijn juist bij mensen in de wijken terecht komen. Dat verhoogt het draagvlak en zien zij het rendement meteen terug in de eigen wijk en in de eigen portemonnee.”

Milieu versus betaalbaarheid De afgelopen paar jaar is voor Tiwos naast woonlasten als uitgangspunt voor beleid ook het milieu (lees: het verminderen van CO2-uitstoot) steeds belangrijker geworden. Dat levert de corporatie veel dilemma’s op. In de Tilburgse Abdijbuurt bijvoorbeeld, met veel grondgebonden woningen en portiekflats, zal binnenkort een renovatie starten waarbij de eengezinswoningen worden aangesloten op een warmtenet. Die gaan erop vooruit: daar wordt relatief meer gestookt waardoor de energienota gunstiger zal uitpakken ten opzichte van de huidige situatie. Voor een een- of tweepersoonshuishouden in de portiekflat valt de energienota echter regelmatig duurder uit. Het dilemma hier is dat aansluiting op het warmtenet voor het milieu goed is maar voor de woonlasten slecht. De bewoners van de portiekflat zullen dan ook niet ge-

te versie van zichzelf omdat ze veel financiële stress ervaren. Zij kijken hooguit tot het einde van de maand. Sommetjes die aantonen dat je met zonnepanelen (en een huurverhoging) de energierekening van volgend jaar kunt verlagen, komen niet of nauwelijks binnen. Een buurtbewoner zei

75


Ad Reinders gaat boodschappen doen

76


worden waar diverse energieleveranciers hun aanbieding over mogen transporteren?” Zachter van toon voegt hij eraan toe: “Een beetje ProRail-achtig”. “De deadline voor de hele operatie is het moment dat we geen gas meer geleverd krijgen,” stelt Scherpenisse. Wanneer dat precies zal zijn durft hij niet te zeggen, noch wat het grootschalige antwoord zal zijn. Wat Scherpenisse zeker weet is dat het toekomstige verbruik nog niet bekend is. Naast een stijgende energienota en het verduurzamen van de woning is er in de

neigd zijn hun handtekening te zetten voor het benodigde draagvlak van 70 procent, dat wettelijk nodig is voor het uitvoeren van renovaties van corporatiewoningen. Daarbij is de eventuele aansluiting van de portiekflats op het warmtenet complexer en duurder dan van grondgebondenwoningen. Scherpenisse vindt die investering niet verantwoord: “Wij willen op den duur af van deze portiekflats. Daarvoor rekenen we dus niet met periodes van 30 tot 50 jaar, in tegenstelling tot de eengezinswoningen. We hebben dus minder tijd om de investeringen terug te verdienen.” Naast deze ‘no regret’-maatregelen investeert Tiwos in het opwekken van zonne-energie. Op verzoek van de bewoners of anders bij mutatie krijgen woningen waarvan de daken gunstig liggen zonnepanelen. Scherpenisse vergelijkt het met brandveiligheid: “Toen dat verplicht werd vroegen we mensen ook niet of ze daar belangstelling voor hadden. Dat geldt nu ook voor zonnepanelen; uiteindelijk zitten die er gewoon op”. Tiwos, landelijk bekend van de stroomversnellingswoningen (“gelukkig hebben we er maar 18 gedaan want de problemen met de installaties houden maar niet op”) blijft experimenteren. Binnenkort start er een kleinschalig experiment met elektrische ketels. In de warmtenetten ziet Scherpenisse het laag hangend fruit, hoewel hij daar ook drie maren ziet. Dat zijn lasten voor de bewoners die weinig gas verbruiken, de ondoorzichtigheid van de aansluitkosten en de monopolypositie van de leverancier. Scherpenisse vindt dat er een brede maatschappelijke discussie moet komen: “We leveren onze bewoners uit aan een monopolist. Hoe weten we nou dat we op termijn een goede deal hebben gesloten? Zouden het geen publieke netten moeten

“Het gaat niet alleen over de energiekosten” analyse van Schilder in de nabije toekomst nog meer aan de hand: “Het gaat niet alleen over de kosten voor energie. Doordat mensen langer thuis (moeten) blijven wonen moeten woningen ook levensloopbestendig gemaakt worden. Er zullen allerlei aanpassingen gefinancierd moeten worden. Daarbij zijn oude mensen ineens ook mantelzorger voor hun buurvrouw of hebben zelf hulp nodig. Vooral dat laatste brengt een kostenplaatje met zich mee. Kortom, het integrale beeld over de hele breedte wordt steeds belangrijker”.

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

77


Duurzame wijk op het water Hoe woont Nederland?

Tekst en beeld Joost Zonneveld

Marjan de Blok

78


H

weet dat er op dit moment nergens in Europa een duurzamere waterwijk bestaat. “De groep toekomstige bewoners heeft zelf de lat op het gebied van duurzaamheid hoger gelegd dan de gemeente ons vroeg. Maar we hopen dat we snel door andere waterwijken ingehaald worden.” Naast triple glas, duurzaam hout, warmtepompen, zonneboilers en zonnepanelen voegt het smart grid in de pionierswijk iets extra’s toe. “We kunnen schone energie aan elkaar leveren. In Nederland mag dat eigenlijk niet omdat je dan je eigen energiebedrijf bent. Maar we hebben toestemming om hiermee te experimenteren.” Ook het omzetten van ‘zwart water’ uit de toiletten in energie door het waterbedrijf past bij de circulaire wijk. De Blok begon zelf zonder partner aan het avontuur en wist toen nog helemaal niet of ze het wel zou kunnen betalen. “We hebben nu op beide verdiepingen een terras, wat heerlijk is, maar het is ook een bezuiniging geweest. Ook andere bewoners hebben op de woongrootte of duurzame maatregelen moeten besparen.” Op één drijvend huis na dat ongeveer een miljoen euro waard is, raamt De Blok de goedkoopste woningen op ongeveer drieënhalve ton. Het gaat dan om woningen die een kavel delen. “Het blijft veel geld, maar voor Amsterdam is dat voor tachtig vierkante meter geen slechte deal.”

et heeft Marjan de Blok tien jaar gekost, maar half mei ligt de waterwoning die zij samen met haar partner en kinderen gaat bewonen, dan toch echt in het Johan van Hasseltkanaal in Amsterdam-Noord. “We wonen nu nog hoog en klein in de Staatsliedenbuurt, ik kan niet wachten totdat ik hier in een hangmat op het terras lig,” zegt De Blok, die in het dagelijkse leven programmamaker is. De waterwoning bestaat uit twee verdiepingen: drie slaapkamers en een badkamer boven, op de begane grond een woonkeuken die doorloopt naar een lager zitgedeelte. Het huis dat op een betonnen bak drijft, telt ruim honderd vierkante meter, vertelt De Blok terwijl binnen wordt geklust. “De keuken en kasten bouwen we zelf en we doen het schilderwerk. De rest laten we doen, want we hebben een tweeling van twee jaar oud.” Het idee om een duurzame drijvende wijk te bouwen, paste goed bij de ambities van de gemeente Amsterdam om van Buiksloterham een circulaire wijk te maken. De Blok: “Toen we begonnen stonden er woonboten getekend op de kaart, maar het was crisis en het had geen prioriteit.” Maar De Blok zette door en kreeg het voor elkaar dat er dertig duurzame waterkavels konden komen. Ze

De Drijvende woonwijk Schoonschip

79


De Zwolse aanpak

Overheid en markt werken samen aan een sterkere stad

In Zwolle werken marktpartijen al jaren eendrachtig samen met de gemeente en de provincie om aan de snel groeiende vraag naar woningen te kunnen voldoen. Daarbij staat het belang van de stad voor hen voorop. Dankzij die goede samenwerking durfde de provincie het dit voorjaar aan om de teugels te vieren en de gemeente voor wat betreft het aantal te bouwen woningen de vrije hand te geven. Tekst Erik Hardeman

E

en nieuw appartementencomplex met een mix van koop en sociale huur. Die droom van vooruitstrevende stadsbestuurders leek nagenoeg onbereikbaar geworden sinds de invoering van de nieuwe Woningwet in 2015. Toch kregen

80


Appartementen HSK20 in Zwolle BJÖRN EDELENBOS

81


neratieflat’ zou kunnen noemen met een mooie mix van jong en oud, een oplossing waartoe we elk afzonderlijk nooit in staat waren geweest.”

in Zwolle vorig jaar 26 huurders en 39 kopers in één en hetzelfde gebouw aan de Harm Smeengekade 20, in de volksmond HSK20 geheten, de sleutel van hun nieuwe woning. Om dat voor elkaar te krijgen sloegen woningcorporatie deltaWonen en ontwikkelaar BPD, Bouwfonds Property Development, de handen ineen, vertelt directeur Evert Leideman van deltaWonen. “Er stond op deze plek een oud verzorgingshuis leeg, waarvan wij eigenaar waren. Het gebouw was volledig uitgewoond, alleen het betonnen karkas kon blijven staan, maar verder moest de zaak helemaal nieuw worden opgebouwd. Zowel de gemeente als wijzelf wilden op deze mooie plek vlakbij het centrum van Zwolle graag sociale huur mogelijk maken, maar voor ons was dat financieel alleen haalbaar als we het zouden combineren met koop. Omdat we dat niet meer zelf kunnen bouwen, moesten we samenwerking met een ontwikkelaar zoeken. Nu hadden we het geluk dat naast ons gebouw een filiaal van de Rabobank is gevestigd. De bank had belang bij een kwalitatief goede herontwikkeling en ja, het lijntje tussen Rabobank en BPD is kort, dus zo konden we snel tot zaken komen.” “Temeer omdat we een mooie uitruil tot stand konden brengen,” vult regiodirecteur Frans Holleman van BPD aan, “want deltaWonen wilde in Prinsenpoort, dat wij aan het ontwikkelen zijn, graag 32 sociale huurwoningen bouwen. We hebben net zo lang geschoven tot we dat voor elkaar hadden en toen konden wij instappen in HSK20. Zo hebben we elkaar verder gebracht en bovendien op twee plekken gezorgd voor een goede mix van koop en huur, iets dat we allebei uit sociaal oogpunt wenselijk vinden.” Beide directeuren zijn trots op het resultaat van hun samenwerking. Leideman: “Aan de Harm Smeengekade staat nu wat je een ‘ge-

Samenwerking Dat de twee partners elkaar zo gemakkelijk konden vinden was mede te danken aan het feit dat zij elkaar kenden uit het Zwols Concilium, een voor Nederlandse begrippen uniek samenwerkingsverband van vrijwel alle corporaties, bouwbedrijven, ontwikkelaars, makelaars en overheden in de regio Zwolle. “Het Concilium is in 2006 opgericht op initiatief van toenmalig wethouder Erik Dannenberg,” aldus Leideman. “In die periode had de bouwsector de reputatie dat iedereen vooral op eigen gewin uit was. Dat stond samenwerking in de weg en aan die situatie wilde Dannenberg een einde maken. Een aantal kopstukken uit de bouwwereld heeft toen op uitnodiging van de wethouder gezegd: wij doen mee. Natuurlijk willen wij geld verdienen, maar wij zijn hier ook voor de stad.” Holleman: “Wij dragen de stad Zwolle een warm hart toe en we geloven in samenwerking. Daarom is BPD tot het Concilium toegetreden. In Nederland zijn we de grootste ontwikkelaar. We hadden dus gemakkelijk onze eigen route kunnen gaan, maar wij zien er meer heil in om kennis en kunde te delen, ook met concullega’s. We hebben bijvoorbeeld recent een marktonderzoek gehouden in Zwolle en Kampen en de uitkomst daarvan met alle data erbij in het Concilium op tafel gelegd. En andere deelnemers doen dat ook. Waar die bereidheid tot samenwerken vandaan komt? Een van de redenen is volgens mij dat 75 procent van de bedrijven in deze omgeving nog steeds familiebedrijven zijn. De insteek is hier: ik kan wel proberen om een probleem

82


“We geven Zwolle veel vrijheid omdat de partijen in het Concilium een gedeelde visie op de stad hebben” JORAM WORTMAN 83


alleen op te lossen, maar als de buurman me kan helpen, waarom zou ik dan niet met hem samenwerken?”

Drie keer overleden, vier keer weer opgestaan

Plafond Een belangrijke test voor het prille samenwerkingsverband was de financiële crisis die vanaf 2008 ook de bouwwereld in zijn greep kreeg, herinnert Joram Wortman zich. “Zwolle zat op dat moment min of meer aan het plafond van het aantal woningen dat jaarlijks gebouwd mocht worden,” aldus het adjunct-hoofd van de eenheid Ruimte en Bereikbaarheid van de provincie Overijssel. “De marktpartijen in het Concilium hebben toen tegen elkaar gezegd: als er nu een prachtig nieuw plan langs komt, dan kunnen we dat niet uitvoeren, want dan komen we boven dat plafond uit. Dat zou zonde zijn, dus laten we ruimte creëren in onze planvoorraad door de twintig procent slechtste plannen eruit te halen. We weten allemaal dat we die toch niet gaan bouwen, maar we blijven er bovenop zitten uit angst dat we anders bouwpotentieel inleveren. Het heeft de betrokkenen tientallen miljoenen gekost aan bouwgrond die moest worden afgeboekt, maar omdat iedereen meedeed, werd de pijn eerlijk verdeeld en verloor niemand meer dan een ander. Zwolle is een van de weinige gemeenten waar dat zo voortvarend is aangepakt en mede daardoor had de stad zijn programmering in de daaropvolgende jaren goed op orde.” Die constructieve opstelling van de marktpartijen in het Concilium zorgde bij de gemeente voor zoveel vertrouwen dat zij inmiddels intensief bij het gemeentelijk bouwbeleid worden betrokken. “We kregen onlangs bijvoorbeeld het advies van de partijen om als gemeente meer initiatief buiten de ambtelijke organisatie te leggen,” zegt wethouder Ruimtelijke Ordening Ed Anker.

Met twee partners een gebouw ontwikkelen voor zowel koop als huur, het lijkt een fluitje van een cent. In het geval van HSK20 ervoeren Evert Leideman (deltaWonen) en Frans Holleman (BPD) echter dat dit soort samenwerking allesbehalve een sinecure is. Leideman: “Toen wij met HSK20 aan de slag gingen, was duidelijk dat renovatie financieel niet haalbaar zou zijn zonder een groot programma koop. Omdat wij dat vanwege de Woningwet niet op eigen kracht konden ontwikkelen, was het logisch dat dat ook in onze gesprekken met BPD aan de orde kwam.” Holleman: “We hebben vervolgens lang zitten stoeien over de haalbaarheid en over de verhouding huur-koop. We zijn uitgekomen op zestig procent koop en veertig procent huur om de rekening sluitend te krijgen, maar daar zijn we wel even mee bezig geweest.” Leideman: “Dat kwam ook omdat er ons veel aan gelegen was om een goed complex te realiseren met alle woningen van dezelfde hoge kwaliteit. Daarover is stevig onderhandeld, ook over de prijs waarvoor we het casco aan BPD verkochten. Alles bij elkaar hebben we twee jaar gepraat, voordat we volledige overeenstemming hadden bereikt.” Holleman “Ik heb wel eens gezegd: dit project is drie keer overleden en vier keer weer opgestaan. Je zou denken: het is maar een gebouwtje en je maakt het wel even, maar in werkelijkheid is het een heel complex proces geweest. Heel belangrijk voor het succes is geweest dat Evert en ik een goede onderlinge band hebben.”

84


De Hanzeboog, de spoorbrug over de IJssel verbindt Zwolle met Amersfoort en Lelystad SJAAK KEMPE

“Natuurlijk willen wij geld verdienen, maar wij zijn hier ook voor de stad”

schouwd door bijvoorbeeld ook met een goede oplossing te komen voor de mobiliteit. We durfden het ze te vragen omdat we hen vertrouwden en dat vertrouwen heeft zich uitbetaald.”

Zwolse aanpak

Dat vertrouwen bleek ook al uit het feit dat de nieuwe bestuurlijke coalitie van Zwolle vorig jaar besloot om ‘De Zwolse Aanpak voor een vitale woningmarkt’, een ambitieus rapport van het Concilium, zonder één letter te veranderen in het coalitieakkoord op te nemen. Centraal in dat rapport staat de wens om de woningproductie op te voeren om zo aan de snel groeiende vraag naar woonruimte te kunnen voldoen. En dat is hard nodig, want Zwolle is booming. Tot voor kort vormde de door de provincie opgelegde boven-

“Daar hebben we goed naar geluisterd en dat heeft er onder meer toe geleid dat we voor de ontwikkeling van de Zwarte Water Allee geen stedenbouwkundige visie hebben opgesteld, maar alleen een startnotitie met randvoorwaarden. We hebben de bouwende partijen gevraagd om de stedenbouwkundige visie te leveren en ik vind het echt fantastisch om te zien hoe zij die handschoen hebben opgepakt. Ze hebben zich niet beperkt tot hun eigen kavel, maar hebben de zaak in een breder perspectief be-

85


op gang. Laten wij lef tonen door het plafond eraf te halen. Maar voorwaarde is wel dat er sprake is van een kwalitatief goed woningprogramma. We geven partijen geen carte blanche, want dan ligt volgend jaar een heel weidegebied vol omdat de gemeente daar toevallig nog betaalbare grond beschikbaar had. We willen een verantwoord programma, waarover alle betrokkenen het eens zijn. Dan ben je elkaar niet aan het beconcurreren, maar creëer je gezamenlijk meerwaarde. We konden Zwolle deze vrijheid geven dankzij het feit dat de deelnemers in het Concilium keuzes maken op basis van een gedeelde visie over wat voor de stad het beste is.”

grens van zesduizend nieuw te bouwen woningen per jaar echter een serieuze hindernis voor de ambities van de stad. Een belangrijke mijlpaal was daarom de ondertekening in maart van een door alle partijen in het Concilium ondersteunde, en door Binnenlandse Zaken goedgekeurde, intentieverklaring om de woningbouw in Zwolle te versnellen door de vaste woonafspraken tussen gemeente en provincie los te laten. Wortman: “Er is in Zwolle een grote behoefte aan woningen. We hebben daarom als provincie gezegd: Als we ons steeds maar blijven vastpinnen op een vaste bovengrens, dan komt de woningmarkt nooit

86


centraal te willen bepalen. Hier in Overijssel heeft men nu gezegd: dat is oud denken, laten we bezien hoe we meer kunnen doen door minder eisen te stellen. Ik vind dat van lef getuigen.” “Dat een provincie het initiatief neemt om het vastgelopen programmeerbeleid open te breken, is al redelijk uniek,” vervolgt Feijtel, “maar daar komt bij dat het Concilium hier al tien jaar samen met de gemeente de planning doet, terwijl gemeentes op veel plekken in het land nog vanachter hun bureau bepalen hoeveel woningen er jaarlijks bij mogen komen. Ik moet zeggen dat ik het heel inspirerend vind wat hier gebeurt. Als expertteam zijn wij ook aan het werk in Alkmaar en de Drechtsteden en daar zijn we dit Zwolse model nu druk aan het uitventen.”

Stadshagen is de eerste woonwijk die vanuit de oude stad gezien aan de overkant van het Zwarte Water is aangelegd

Binnenstad Dankzij het groene licht van de provincie kan Zwolle de komende tijd flink gaan bouwen, waarbij het accent zal liggen op zowel de binnenstedelijke ontwikkeling als op uitbreidingswijken zoals Stadshagen. Wortman: “In Stadshagen liggen geweldige mogelijkheden, maar ook al is binnenstedelijk bouwen duur, is er sprake van verontreiniging en zijn er altijd wel bewoners met bezwaren, in het Concilium heeft men gelukkig toch gezegd: we gaan ook voor onze binnenstad. Wij zijn daar als provincie blij mee, want wij willen graag leefbare binnensteden. We willen overigens zeker niet dat elk gaatje in de stad wordt volgepropt. We verwachten van de stad een visie op leefbaarheid met een goede mix van woningbouw en voorzieningen. Met zo’n visie loop je ook niet het risico dat de stad zijn groene karakter kwijtraakt.” Daarvoor hoeft Wortman niet bang te zijn, want voor wethouder Anker staat de

SJAAK KEMPE

De partijen in het Zwolse werden bij het opstellen van de intentieverklaring begeleid door Jos Feijtel, lid van het Expertteam Wonen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Met een verleden als wethouder (van Heerhugowaard), corporatiedirecteur en projectontwikkelaar kent Feijtel de bouwwereld op zijn duimpje, maar wat nu in Zwolle tot stand is gebracht, heeft hij nog niet eerder meegemaakt. “De meeste provincies houden nog vast aan hun specifieke programmeertaak met een maximaal aantal contingenten per gemeente. Dat is nog een beetje de crisismodus waarin gemeentes en provincies zitten: men is als de dood voor leegstand, vandaar de neiging om alles

87


Museum De Fundatie in de binnenstad van Zwolle

Randstad

leefbaarheid van zijn binnenstad voorop. “We hebben in Zwolle te maken met een grote vraag naar woonruimte in of dichtbij het stadscentrum, maar mensen komen mede naar Zwolle omdat onze stad een vriendelijk en groen karakter heeft. Dat willen we absoluut niet aantasten. Integendeel we willen het waar mogelijk versterken. In de schil rond de binnenstad gaan we weliswaar verdichten, maar dat doen we met beleid. Waar hoogbouw komt, zorgen we voor een levendige plint met voorzieningen. Zwolle heeft van oudsher een gemoedelijk karakter en zaken als verbinding en ontmoeting moet je daarom ook in het straatbeeldkunnen herkennen, is ons standpunt.” Het Concilium houdt dan ook vast aan de inclusieve stad, met 30 procent in het goedkope huur of koop en 40 procent middensegment. Leideman: “Wij willen niet alleen qua stad, maar juist ook op het niveau van de wijk, een gemêleerde stad blijven.”

Alle cijfers wijzen op een snel groeiende belangstelling voor woonstad Zwolle, maar waaraan heeft de stad haar populariteit eigenlijk te danken? Op die vraag worden verschillende antwoorden gegeven. Anker wijst allereerst op de sfeer. “Zwolle heeft een mooie en gezellige binnenstad, interessante culturele voorzieningen zoals museum De Fundatie, relatief veel groen en op fietsafstand een prachtig en gevarieerd landschap.” Maar, vult Leideman aan, “een belangrijke factor is ook de gunstige economische ontwikkeling met als gevolg veel werkgelegenheid. Dat Wehkamp ervoor heeft gekozen om in Zwolle te blijven en een paar honderd miljoen te investeren in een van de grootste distributiecentra van Europa, zegt genoeg. En vergeet niet dat Zwolle met zo’n 35.000 studenten inmiddels ook een echte studentenstad is. Dat draagt ook bij aan de prettige sfeer.” Maar het allerbelangrijkste argument is

88


dat de gemeente en de provincie allebei 50 miljoen hebben geïnvesteerd in een grote opknapbeurt van het stationsgebied. Want vergeet niet dat Zwolle na Utrecht qua aantal reizigers het tweede station van Nederland heeft.” Als het gesprek met Wortman ten einde loopt, vertelt hij dat hij die ochtend in Enschede aanwezig was bij de ondertekening van een initiatief voor een nieuwe benadering van de woningbouw in de Twentse universiteitsstad. “Wat ik opmerkelijk vond,

volgens vrijwel alle gesprekspartners de snelle verbinding met de Randstad. Niet voor niets komen de meeste nieuwe inwoners niet langer uit een van de buurgemeenten maar uit Amsterdam. Gezien de grote populariteit van de Overijsselse hoofdstad kun je je zelfs afvragen of Zwolle de verwachte toeloop op termijn nog wel aankan. Zouden de gemeente en de provincie daar niet op moeten anticiperen, bijvoorbeeld door te zorgen voor betere verbindingen met de rest van de provincie? Wortman: “Voor een deel doen we dat al. Zo liggen er uitgewerkte plannen om het spoor naar Enschede te verdubbelen en zijn we in overleg met Den Haag over een voortvarende aanpak van de N35 naar Almelo. Maar feit is dat de stad Zwolle zelf de grootste trekker is met als belangrijk argument de bereikbaarheid vanuit de Randstad. Ook al bouwen wij in Hengelo mooie woningen en zorgen wij voor een goede treinverbinding, Zwollenaren gaan echt niet opeens die kant op.” “Van cruciaal belang is de reistijd naar het westen,” beaamt Holleman. “Vandaar dat ook steden als Deventer, Arnhem en Nijmegen groeien. Dat je mensen met goede verbindingen zou kunnen verleiden om dieper in Overijssel te gaan wonen, sorry, maar daar geloof ik niet in.” Anker sluit zich bij die mening aan. “Ik ben sowieso niet zo van dat kunstmatige plannen. Wie in de stad niets kan vinden, gaat vanzelf wel in omliggende gemeenten zoeken. Ik ben het er dan ook helemaal mee eens dat de provincie de hele regio positioneert als groeiregio met voor Zwolle een duidelijke centrumfunctie met de daarbij behorende verstedelijking, zowel qua voorzieningen als qua mobiliteit. Vandaar ook

“In Overijssel heeft men gezegd: we kunnen meer doen door minder eisen te stellen” was dat een directeur van een bouwmaatschappij de aanwezigen op een gegeven moment opriep om beter samen te werken. We moeten meer à la Zwolle bij elkaar gaan zitten, zei hij letterlijk. Dat was mooi om te horen. Als ze zoiets zeggen, dan heb je het als Zwolle toch niet slecht gedaan.”

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

89


Recensies Besproken door Joost Zonneveld

De groene horizon De groene horizon. Vijftig jaar bouwen aan het landschap van de Flevopolder, Harma Horlings en Anita Blom (red.), Uitgeverij Toth, ISBN 9789068687668

VOOR WIE HET OUDE LAND GEWEND IS, is Flevoland

wellicht een saaie rechttoe rechtaan polder, maar dat is bij nadere beschouwing niet terecht. Flevoland is in tegenstelling tot de streng ingedeelde Wieringermeerpolder en Noordoostpolder duidelijk een kind van de jaren zeventig. In die periode ontstond meer behoefte aan recreatie en natuur. Die andere geplande polder, de Markerwaard, werd niet aangelegd waardoor het bedachte bedrijventerrein in Flevoland uiteindelijk de natuurlijke kroonjuweel van Flevoland kon worden: de Oostvaardersplassen. En dat had een grotere betekenis: natuur kon

ontstaan na het scheppen van de juiste voorwaarden waardoor natuurbehoud vanaf dat moment natuurontwikkeling werd. Meer natuur en recreatie behoorden tot de tijdgeest, het gold ook voor invloed van bewoners. Zij wilden iets te zeggen hebben over de oorspronkelijke plannen die op de tekentafels waren bedacht en dat gebeurde ook. Het heeft sporen in het nieuwe land achtergelaten, ook al zijn dat voor landschapsontwerpers niet altijd de beste keuzes geweest. Zo hadden steden, natuur en landbouwgrond volgens critici beter geïntegreerd kunnen worden. In het gepolder over het landschap van het nieuwe land bleef het principe van 'ruim ontwerpen met een open einde' wel overeind. 'Groene raamwerken' maakten veranderend gebruik in de toekomst mogelijk. Toch zijn de

90

grenzen daarvan nu wel bereikt, schrijven Marlies Brinkhuijsen en Imke van Hellemondt. Niet alleen vanwege huidige opvattingen over natuur en het beheer, maar ook omdat Flevoland niet meer alleen nieuw land voor de toekomst is. Vijftig jaar (ontwerp)geschiedenis met eigen karakteristieke elementen is een factor van belang geworden. Het is het behouden waard, die lange lijnen, grote leegte, bogen, knikken en vooral een door bomenrijen gevulde groene horizon.


Besproken door Like Bijlsma

To build a city in Africa To build a city in Africa. A history and a Manual, edited by Rachel Keeton and Michelle Provoost, Rotterdam, INTI/Nai010 publishers (English edition), ISBN 978-94-6208-392-9 DIT BOEK BIEDT EEN RIJK GEILLUSTREERD en

kaleidoscopisch overzicht van de Afrikaanse New Town door meerdere perspectieven te belichten, in drie secties. De sectie Atlas geeft een overzicht van de verschillende typen steden. In de jaren zeventig werden deze gepland door de overheid, vanuit motieven van decentralisatie en industrialisering. Vanaf de eeuwwisseling nemen de privaat geinitieerde steden de overhand, met smart cities, eco cities en resort cities. Deze generatie van New Towns zijn een vorm van privatised urbanism, waarbij de stedelijke concepten rechtstreeks gekopieerd worden uit

China, Groot Brittanie, Zuid Afrika en de Verenigde Staten. Van een cultuureigen of inclusieve stedenbouw is geen sprake. In de history sectie worden vijf steden in detail beschreven: Tema in Ghana, 10th of Ramadan en Sheikh Sayed City in Egypte, Kilamba in Angola, en BuraNEST in Ethiopie. Betrokkenen worden aan het woord gelaten over de redenen waarom deze steden op deze manier gevormd zijn. Interviews met bewoners, ontwikkelaars, planners en politici illustreren motieven en drijfveren. In een aantal essays wordt op een kritische wijze gereflecteerd op de mechanismen achter de stadsvorming van de Afrikaanse New Town. De manual sectie verbindt de verschillende onderdelen van de bundel. Hierin worden tien principes gepresenteerd die van

91

belang zijn voor een goede New Town planning. Elementen als adaptiviteit, flexibiliteit, duurzaamheid, inclusiviteit en contextualiteit vormen onderdeel van het door de auteurs gepropageerde recht op de stad(splanning). Jammer genoeg voldoen weinig Afrikaanse New Towns aan deze criteria. De kloof tussen de praktijk en het debat over de Nieuwe Stad lijkt moeilijk te overbruggen.


Koken zonder recept Woningcorporaties bezinnen zich op inclusieve stad

92


Het klinkt simpel: de inclusieve stad is een stad waarin iedereen naar vermogen mee kan doen. Toch is het een buitengewoon ingewikkelde opgave voor woningcorporaties. Zij huisvesten namelijk steeds meer mensen die het op eigen kracht niet of nauwelijks redden: verward, vervuild, vereenzaamd, met schulden, zonder werk. Hoe kunnen corporaties deze stadsbewoners helpen? Tekst Eric Harms

93


dan 65 jaar - is een opvallend bewijs van de toegenomen kwetsbaarheid van deze populatie.” Veel huishoudens hebben zorg, ondersteuning of begeleiding nodig. “Maar door hun verminderde zelfredzaamheid zijn ze vaak ook minder goed in staat om anderen bij te staan. Daardoor neemt ook de zogenaamde ‘samenredzaamheid’ in corporatiebuurten af. Tegelijkertijd met de toename van kwetsbare groepen, neemt ook de overlast van buren (en buurtgenoten) toe in het corporatiebezit. Ook problemen met schulden, verslaving en agressief gedrag komen vaker voor, terwijl de sociale cohesie afneemt.” Het zet de leefbaarheid in wijken en buurten met veel corporatiebezit sterk onder druk. “Sinds 2012 gaat de leefbaarheid erop achteruit”, aldus het RIGO. “De negatieve ontwikkelingen doen zich daar-

Voorzitter Cees van Boven van De Vernieuwde Stad, in het dagelijks leven bestuursvoorzitter van Woonzorg Nederland, is de eerste om te erkennen dat woningcorporaties de afgelopen jaren behoorlijk intern gericht zijn geweest. Uiteenlopende perikelen rond de aanscherping van het toezicht, de beperking van het speelveld en de huurinkomsten die aan het rijk moeten worden afgedragen, leidden de aandacht af van de drie thema’s waar het eigenlijk over zou moeten gaan: het functioneren van de woningmarkt, de verduurzamingsopgave en de inclusieve stad. Met name die laatste opgave, de inclusieve stad, is de laatste anderhalf jaar echter steeds nadrukkelijker op de agenda van corporaties komen te staan. Onder invloed van het rijksbeleid is namelijk de samenstelling van het huurdersbestand ingrijpend aan het veranderen. Van Boven: “Het aantal kwetsbare mensen dat een corporatiewoning huurt stijgt.”

Kom met heldere boodschap

Kwetsbaarheid neemt toe Die trend wordt bevestigd in onderzoek van RIGO Research en Advies, verricht in opdracht van Aedes, de vereniging van woningcorporaties. Kort samengevat: in een alleen maar kleiner wordende sociale huursector neemt de instroom van midden- en hogere inkomens sterk af en het aantal instromers met een zeer laag inkomen relatief gezien toe. Door het sluiten van instellingen wonen ook steeds meer mensen met psychische problemen, fysieke gezondheidsproblemen of met een licht verstandelijke beperking (LVB) in een corporatiewoning. Het RIGO-onderzoek: “De dalende gezondheidsbeleving van de bewoners van corporatiewoningen - ook in de populatie jonger

‘Waardevol Wonen - Investeren in een inclusieve stad’ heet de uitgave van De Vernieuwde Stad waarin diverse deskundigen hun licht laten schijnen over wat er moet gebeuren om iedereen te laten meedoen. Zoals Rijksbouwmeester Floris Alkemade, die de corporaties oproept in actie te komen: “Kijk naar de ontwikkelingen in wijken en buurten, signaleer waar het vastloopt, adresseer de problemen en verpak het geheel in een heldere boodschap: leg uit wat er nodig is om het leven in de stad beter te maken. Ik ben ervan overtuigd dat de stem van de corporaties dan weer gehoor zal krijgen.”

94


“Steeds meer kwetsbare mensen huren bij corporaties” CEES VAN BOVEN, VOORZITTER DE VERNIEUWDE STAD 95


doelgroep inspannen, elkaar niet alleen weten te vinden maar ook versterken? Duidelijk is immers dat de corporaties niet alle gevolgen van het veranderende overheidsbeleid kunnen opvangen.” Al ruim anderhalf jaar staat voor De Vernieuwde Stad de zoektocht naar het beste antwoord op de agenda. In dat kader is onder andere gesproken met diverse deskundigen, werden met medewerkers en bestuurders van corporaties, zorg- en welzijnsinstellingen, politie en gemeenten field labs gehouden en zijn tijdens workshops in het kader van het recent in Utrecht gehouden jaarcongres concrete acties gesmeed. Een van de bevindingen luidt: het is als koken zonder recept. Van Boven: “Er is geen standaard aanpak voor te bedenken. Wat je kunt doen en hoe je het doet verschilt van geval tot geval en van stad tot stad. Wel is de overtuiging dat er tot op het niveau van de werkvloer over moet worden nagedacht. Wat doe je wel en wat doe je niet als je problemen signaleert? En hoe maak je in dat verband zo effectief mogelijk gebruik van het sociaal-maatschappelijke netwerk? Hieruit volgt ook dat we op zoek moeten naar een ander type corporatiemedewerker. Waar voorheen de nadruk lag op technische vaardigheden, schuift het nu veel meer op richting sociaal-maatschappelijke kwaliteiten.” Ook op strategisch niveau moeten woningcorporaties meer en beter nadenken over hun bijdrage aan de inclusieve stad. “Hoe kunnen we vanuit onze rol van verhuurder bijdragen aan oplossingen van maatschappelijke vraagstukken? Via de gebouwde omgeving, via de inzet van onze mensen in de buurten en via ons netwerk? Het is van groot belang dat we daarover met elkaar het gesprek voeren. Niet

bij in sterkere mate voor in de buurten waar de leefbaarheid al minder goed is. In deze gebieden lijkt een negatieve spiraal te ontstaan en neemt de omvang en de complexiteit van de problemen verder toe.”

Geen standaard aanpak “De prioriteit ligt nog steeds bij het voorzien in goede woningen tegen een betaalbare prijs voor de laagste inkomens”, reageert Van Boven. “Maar linksom of rechtsom krijgen we ermee te maken dat onze huurders aan het veranderen zijn. De sociaal-maatschappelijke kant van het functioneren van woningcorporaties vraagt steeds meer aandacht. Hoe geef je daar invulling aan, nu het speelveld is ingeperkt en onze financiële mogelijkheden beperkt zijn? En hoe bereik je dat organisaties, die zich voor deze

Bundel geld, tijd en menskracht In diverse field labs werd op het niveau van de werkvloer besproken hoe de inclusieve stad dichterbij zou kunnen worden gebracht. “Laten we als corporaties met andere organisaties samen de onderhoudsplannen in de wijken kenbaar maken”, suggereerde een deelnemer, “Dan kunnen we samen op huisbezoek gaan en achter de voordeur kijken wat er specifiek aan de hand is. Om daarna ook samen te kunnen bepalen of en hoe er wordt ingegrepen en wat er van wie nodig is. Door het bundelen van geld, tijd en menskracht krijgen we een scherper maar vooral gedeeld beeld over de aanpak en kunnen we veel meer voor de kwetsbare bewoners betekenen.”

96


corporatie doet, op een of andere manier verbonden zijn met het wonen. Dat geldt dus ook voor maatregelen op het gebied van veiligheid, hygiëne, leefbaarheid, overlast, schuldenproblematiek, et cetera.” Natuurlijk zijn er grenzen. “Het is zeer goed voorstelbaar dat een corporatiemedewerker die te maken krijgt met een gezin dat in ernstige problemen verkeert, de neiging heeft zelf in actie te komen en alles op te lossen. Maar dan gaat hij of zij dus te ver. Een: omdat hij er zelf niet voldoende voor geëquipeerd is. Twee: omdat het de verant-

alleen de woningcorporaties onderling, maar ook corporaties met besturen van andere partijen die hiermee te maken hebben. Wie van mijn collega’s heeft regulier overleg met de directie van de GG&GD of de commissaris van de politie? Misschien vergis ik mij erin, maar het lijkt me geen vanzelfsprekendheid. In diverse grote steden heb je een economic development board: een platform waarop gemeente, bedrijfsleven, uni’s met elkaar in gesprek zijn. Misschien is het tijd om ook een social development board te vormen, waar we met elkaar ook op dat gebied tot betere afspraken en samenwerking kunnen komen.”

Grenzen speelveld

“Er kan veel meer dan de corporaties beseffen”

Een heet hangijzer is de ruimte die de rijksoverheid geeft aan corporaties om over de grenzen van het speelveld heen te kijken. Veel corporatiebestuurders blijken terug te schrikken voor een al te ruimhartige taakopvatting uit angst voor kritiek van de politiek of een aanwijzing of bestuurlijke boete van de Autoriteit woningcorporaties. Directeur Kees van Nieuwamerongen betreurt dat in hoge mate. “Want juist het terrein van inclusiviteit en leefbaarheid is geen zwartwit terrein. Aan zoiets als solvabiliteit kun je een getal ophangen en beoordelen of een corporatie goed of niet goed presteert. Bij het werken aan de inclusieve stad is dat veel lastiger. Je moet met elkaar in gesprek om te kunnen oordelen of iets wel of niet kan. Maar zelfs dat gesprek komt nauwelijks tot stand.” Een gemiste kans, vindt hij. “Want ik ben ervan overtuigd dat er veel meer kan dan de corporaties beseffen. We zijn er vrij eenduidig over. In essentie moet alles wat een

woordelijkheid van andere organisaties of de gemeente is om hierin stappen te ondernemen. De corporatie heeft wat ons primair een signalerende rol.” Van Nieuwamerongen erkent dat het in de praktijk lang niet altijd even duidelijk is wat een corporatie wel of niet mag doen. “Maar daarom is het dus ook zo belangrijk dat corporatiesbestuurders zich niet door de angst laten regeren en niets doen, maar dat ze in geval van twijfel de telefoon pakken en met ons rond de tafel gaan zitten.”

Onbenoemde ruimte Architect en stedenbouwkundige Wouter Veldhuis van het bureau MUST wijst op zijn beurt vooral op de ruimtelijke component van de inclusieve stad. Het toenemende ge-

97


Kleine stapjes, groot resultaat Monique Kremer, bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap UvA en wetenschappelijk medewerker WRR, was een van de sprekers op het jaarcongres van De Vernieuwde Stad. Volgens haar moeten mensen ook zelf kijken waar de ruimte zit om dingen te veranderen. “Ik pleit voor een lieve stad, waarin mensen weer attent zijn voor elkaar. Dat staat onder druk, onder andere door de enorme diversiteit van onze samenleving. Maar mensen willen wel degelijk dingen doen voor elkaar. Daar moeten corporaties gebruik van maken. Niet zelf in de weer gaan, maar verbindingen leggen. Mensen samen kleine stapjes laten maken, omdat die bij elkaar opgeteld een heel groot resultaat kunnen hebben.”

brek aan mogelijkheden om elkaar op informele wijze te ontmoeten speelt de bewoners van die stad namelijk steeds meer parten. Veldhuis: “We vinden tegenwoordig dat alles in de stad een bestemming en een functie moet hebben en in een economische waarde moet worden uitgedrukt. Ook woningcorporaties doen daar aan mee. Maar daardoor verdwijnt langzaam maar zeker de onbenoemde ruimte uit de stad. En die onbenoemde ruimte is wel heel erg belangrijk. Bijvoorbeeld om el-

98


“Leg uit wat nodig is om het leven in de stad beter te maken” “Maar in de praktijk voeren we er zoveel regie op met als doel het schoon heel en veilig te maken, dat er nauwelijks ruimte overblijft om te rommelen. De bekende socioloog Richard Sennet heeft een keer gezegd dat een goede stad vol met fouten zit, zodat je altijd wat kan repareren. Wij maken de steden zo perfect dat we er niets meer aan kunnen veranderen. Het wrange is dat we juist door het goed te willen doen heel veel mensen buitensluiten. Dat geldt voor meer dossiers, zoals bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit en de energietransitie.” Of het wel goed komt met de inclusieve stad waagt hij daarom te betwijfelen. “Het is logisch dat de woningcorporaties zich hiermee bezig houden. Maar we zitten met elkaar gevangen in het model dat eind jaren tachtig is bedacht, namelijk dat alles in euro’s moet worden uitgedrukt. Die economisering van publieke waarden zit ons en met name ook de corporaties enorm in de weg. De inclusieve stad vergt eigenlijk een fundamentele systeemverandering. Maar ik ben er best sceptisch over dat ons dat gaat lukken.”

FOTO PERSBURO SCHUURMAN

kaar te kunnen ontmoeten. We hebben in het verleden ook heel veel van dit soort plekken gehad, maar die zijn inmiddels grotendeels verdwenen. Het aantal plekken waar mensen elkaar zonder aanleiding kunnen ontmoeten is substantieel afgenomen. En niemand ziet aanleiding daar zijn best voor te doen, laat staan er geld voor uit te trekken.” Volgens Veldhuis zou een stad een soort levend organisme moeten zijn, dat altijd met zijn bewoners kan meebewegen.

LEES MEER www.devernieuwdestad.nl

99


Diversiteit in de wijk

100


“Onbedoeld sluiten we veel mensen buiten”

WOUTER VELDHUIS 101


De Vijf Wenken van Weber De afgelopen acht jaar mocht ik deel uitmaken van het dagelijks bestuur van de provincie Zuid-Holland. Als gedeputeerde heb ik de omslag meegemaakt van overheidssturing naar netwerksturing. Vanzelf gaat dat niet. Ik wil u graag deelgenoot maken van vijf keuzes die goed uitpakten, met hier en daar een kanttekening. Vergroot het eigenaarschap.In 2010, vlak voor mijn aantreden, zette toenmalig staatssecretaris Henk Bleker het mes in de ecologische hoofdstructuur. Protest riep het nauwelijks op. Kennelijk voelde niemand zich eigenaar van de EHS, om die technocratische afkorting maar te gebruiken. Na deze constatering heb ik bewust geprobeerd het gevoel van eigenaarschap te

Landschapstafels géén excuus om er als overheid tussenuit te piepen” 102

vergroten, zowel ten aanzien van natuur als van landschap. Dat heeft geresulteerd in de Landschapstafels. Zuid-Holland heeft er dertien, gekoppeld aan logisch samenhangende gebieden. Aan elke Landschapstafel werken maatschappelijke organisaties samen die zich identificeren met een gebied: overheden, belangenorganisaties, bedrijven, kennisinstellingen en burgerinitiatieven. Zij werken aan het opstellen en realiseren van één gezamenlijk programma. De voordelen zijn: meer eigenaarschap, betere plannen, meer draagvlak en extra geld. De deelnemers bepalen zelf wie er aan tafel zit. De provincie is partij onder de partijen, zij het met een uniek instrumentarium op het gebied van ruimtelijke ordening, toezicht en handhaving. Bij een wettelijke taak ligt, zoals bij het Natuur Netwerk Nederland, is de provincie trekker. De Landschapstafels zijn dus beslist géén excuus om er als overheid tussenuit te piepen.


COLUMN Han Weber Acht jaar gedeputeerde bij de provincie Zuid-Holland. In de periode 2015-2019 is Han Weber verantwoordelijk voor energie, natuur, recreatie en landbouw.

Verdrievoudig je inleg. Aanvankelijk draaiden de Landschapstafels om projecten, waarbij de provincie de helft van het geld op tafel legde. Dat doen we tegenwoordig anders. We werken met een programma op doelniveau – een gouden greep. Het leidt tot een betere integratie van functies. De partners knokken gezamenlijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving, waarbij doelen op het gebied van natuur, recreatie, landbouw en water worden gecombineerd. Dat leidt tot meer draagvlak én extra geld. De provinciale investering wordt nu grofweg verdrievoudigd. Zorg voor continuïteit. Investeren is sexy, beheren niet. Een les die ik geleerd heb, is dat je aan de voorkant niet alleen afspraken moet maken over realisatie, maar ook over beheer. Het is immers maar de vraag of een burgerinitiatief over 25 jaar nog bestaat. Bedrijfsopvolgers hebben niet automatisch dezelfde opvattingen als hun voorgangers. Daar-

om moet je afspraken behalve aan rechtspersonen ook koppelen aan locaties. Soms is een kettingbeding een goede oplossing. En soms moet je ook gewoon aan de noodrem trekken, omdat de continuïteit van het beheer te onzeker is. Betrek de boeren. Met een paar duizend hectare natuurgebied ga je de biodiversiteit niet redden. Gelukkig herontdekken steeds meer boeren ecologie als productiefactor. In Zuid-Holland dagen we boeren uit om maatschappelijke doelen na te streven op het gebied van dierenwelzijn, biodiversiteit, stikstof en water (kwantiteit en kwaliteit). Neem de veehouderij. Wie substantieel méér doet dan het wettelijke minimum, wordt beloond met groeiruimte. Het aandeel natuurinclusieve landbouw zit gelukkig in de lift. Tegelijk constateer ik dat de biodiversiteit op het gemiddelde landbouwperceel nog steeds terugloopt. Zowel boven als onder de grond. Die trend moeten we ombui-

103

gen. Hier ligt volgens mij een van de grootste uitdagingen van de eenentwintigste eeuw. Ontdek de kracht van Groene Cirkels. Het begon met Heineken. Vervolgens kregen we de smaak te pakken. Groene Cirkels draaien om krachtige partijen die hun gezamenlijke dromen omzetten in daden. Partijen die streven naar klimaatneutrale ketens, met de natuur als productiefactor én als partner. Inmiddels maken we in Zuid-Holland op deze manier bier (Heineken), kaas (De Graafstroom), patat (Farm Frites) en bijenlandschappen (De Groene Klaver). Eén kanttekening: een dergelijk avontuur vraagt heel veel van alle betrokken partijen. Veel menskracht, een andere houding en flexibel omgaan met regels, geld en instrumenten. Plus de onvermoeibare wil om de Groene Cirkel rond te krijgen. Maar dan heb je ook wat - een transitiemethodiek die ik iedere bestuurder kan aanbevelen.


De donkere plannenwolk Betere afweging wonen en bedrijvigheid nodig

De druk op de woningmarkt is dermate groot, dat gemeenten vooral bezig zijn nieuwe woningbouwlocaties te vinden. Daarbij wordt al snel naar bedrijventerreinen binnen de gemeentegrenzen gekeken. Lokale overheden zien daarmee het economische belang van werkgebieden waarvan de activiteiten niet altijd goed samengaan met wonen, nogal eens over het hoofd. Een betere afweging tussen wonen en werken is daarom hard nodig. Tekst Cees-Jan Pen, Jasper Beekmans en Evert Jan de Kort

104


D

e Coen- en Vlothaven in Westpoort in Amsterdam zijn nu nog het decor van schoorstenen en grote zeeschepen. Als het aan de gemeente Amsterdam ligt ontstaat aan de westkant van de hoofdstad een nieuwe wijk met liefst 40.000 tot 70.000 woningen. Daar horen zeker ook nieuwe arbeidsplaatsen bij minimaal 45.000 - maar een groot deel van de zittende bedrijven zal elders een nieuwe plek moeten vinden, omdat het industriële karakter niet verenigbaar is met wonen. De druk op de woningmarkt is dermate groot dat de gemeente Amsterdam dit plan voor Haven-Stad heeft gelanceerd. Langlopende contracten van bedrijven die in het gebied gevestigd zijn, worden vooral als een belemmering gezien. Toch gaat het hier om werkgebieden die van fundamenteel belang zijn voor de toekomstige economie van de stad en regio. Wonen en werken zijn in veel gevallen goed te combineren en kunnen elkaar in de stad ook juist op vele manieren versterken - denk bijvoorbeeld aan veiligheid en levendigheid. Toch speelt ruimte voor werken een te marginale rol in de huidige stedelijke ontwikkeling. Recent heeft de Vereniging Deltametropool samen met Het Nieuwe Instituut en de Spontane Stad, het programma ‘Architectuur van Arbeid’ opgezet. Werk en het belang van werklocaties moeten sterker worden gepositioneerd, is daarbij de gedachte. Transformatie van bestaande werklocaties in woon -werkgebieden zonder een integrale visie over wat het werk van de toekomst zal vereisen, beperkt de capaciteit van stedelijke gebieden om zichzelf aan te passen aan nieuwe economische en maatschappelijke condities. Daarbij vragen economische activiteiten die moeilijk met wonen gecombineerd kunnen worden extra aandacht. Bovendien is het de vraag of werk en wonen altijd binnen een-

zelfde gebied plaats moeten vinden. Uit diverse recente studies blijkt dat bedrijventerreinen - niet zelden als monofunctioneel of lelijk terzijde geschoven - een belangrijke rol binnen de regionale economie vervullen, en bovendien voor bedrijven zelf in een grote behoefte voorzien. In plaats van het simpelweg uitplaatsen van bedrijven en transformeren naar woongebieden met wat werkfuncties, is het nodig om het bestaansrecht van bedrijventerreinen onder de aandacht te brengen. Daarom plaatsen wij de tien belangrijkste vooroordelen over bedrijventerreinen in een ander perspectief.

Veel leegstand Er zou veel leegstand zijn op bedrijventerreinen. De feiten zijn anders. Zo ligt de leegstand van bedrijventerreinen in Nederland op zo’n vier procent, wat een gezonde frictieleegstand is om de bedrijfsruimtemarkt te laten functioneren. Bovendien vertekenen grote verhuisde dan wel gestopte industriële of logistieke gebruikers de leegstandcijfers. Dergelijke bedrijfsgebouwen zijn vaak slecht aanwendbaar voor andere gebruik. Cruciaal voor bedrijven is zekerheid over de toekomst van de plek. Maar boven twintig procent van de bedrijventerreinen in Amsterdam hangt een ‘plannenwolk’ voor woningbouw. Dat gaat om een gebied van meer dan 250 hectare. Het gaat daarbij bovendien ook nog eens om terreinen die voor het overgrote deel economisch gezien nog prima functioneren. Onderzoek van MUST in opdracht van de ORAM en onderzoek naar de herstructureringsopgave in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) door Stec Groep toont dat aan.

Lelijke dozen Toegegeven: niet elk bedrijventerrein is even mooi. Dit thema is mede door het debat over ‘landschapspijn’ en ‘verdozing’ weer actueel.

105


Het is echter van belang om te realiseren dat de uitstraling niet de belangrijkste locatiefactor voor de meeste bedrijven is. Het gaat er vooral om dat de locatie goed past bij én faciliterend is aan de bedrijfsactiviteiten. Gemiddeld genomen zoekt ongeveer zeventig procent van de bedrijven een verzorgd en net bedrijventerrein, maar met een belangrijke voorwaarde: geen kostenverhogende stedenbouwkundige poespas. Een op de vijf bedrijven vraagt vooral een goedkope, functionele werklocatie. Het gaat daarbij om bedrijven in branches met weinig marge, maar ook om startende bedrijven en innovatieve pioniers die niet veel kunnen en willen betalen voor hun huisvesting. Het is belangrijk om dit soort, op het oog wellicht ‘waardeloze’ locaties, te koesteren. Ze kunnen cruciaal zijn voor de aanwas van nieuwe economie en werkgelegenheid in de regio. Te vaak gaat de discussie over hoe lelijk bedrijventerreinen zijn, terwijl dit weinig zegt over de economische en duurzame waarde en het functioneren van de locatie.

Productie verdwijnt Onderzoek van VNO-NCW en MKB Nederland en recent industrieonderzoek van de Stec Groep, laat zien dat het belang van de industrie voor de Nederlandse economie nog altijd groot is. Zo is de industrie goed voor liefst 90 miljard euro aan toegevoegde waarde per jaar en 23 procent van de waarde van alle geproduceerde goederen en diensten. Bovendien is de arbeidsproductiviteit (92.000 euro per arbeidsplaats) ongeveer een kwart hoger dan in andere sectoren. Nog steeds is gemiddeld tien procent van de banen een industriële baan. Wel neemt de directe werkgelegenheid bij industriebedrijven af. Met minder werknemers kan steeds meer geproduceerd worden bij een groeiende toegevoegde waarde. Innovatie in producten

en productiewijze (zoals robotisering en automatisering), zijn hiervan de oorzaken. Tegelijkertijd creëert de industrie hierdoor steeds meer werk in andere sectoren. Bedrijventerreinen zijn dé habitat van de industrie. Bijna tachtig procent van de banen in de industrie is hier te vinden. Belangrijke vestigingsfactoren zijn: beschikbare ruimte, mogelijkheden om lawaai, stof en geur te produceren of met gevaarlijke stoffen te kunnen werken. Bereikbaarheid is daarbij ook van belang. Veel industriebedrijven voorzien dat zij in de komende jaren meer ruimte voor hun activiteiten nodig hebben. Een van de oorzaken is reshoring van productie terug naar Nederland. Voor steeds meer industriële bedrijven is dit, onder meer door robotisering, interessant. Reken er de lagere transport- en faalkosten bij en er is een gezonde businesscase. Voor diverse producten geldt bovendien dat klanten, liever een Nederlandse (of Europese) leverancier hebben en wordt meer betaald voor het predicaat ‘made in Holland’. Naast robotisering, geven smart industry en de circulaire economie naar verwachting in komende jaren een boost aan de industriële dynamiek en ruimtevraag. Ongeveer zeventig procent van de industriebedrijven in het onderzoek van Stec zegt de komende jaren te investeren in nieuwe productievormen en ruim de helft verwacht hierdoor meer ruimte nodig te hebben.

Inefficiënt en marginaal Nederland telt zo’n 90.000 hectare bedrijventerrein. Dat is slechts drie procent van het landoppervlak, maar goed voor ruim dertig procent van de banen. Omdat veel ondernemingen op bedrijventerreinen aan het begin van de productieketen werken, hangt er veel werkgelegenheid elders vanaf. In totaal is 35 procent van de Nederlandse banen op bedrij-

106


“Compenseer de ruimte die bedrijven kwijtraken door woningbouw” CEES-JAN PEN, JASPER BEEKMANS EN EVERT JAN DE KORT 107


venterreinen te vinden. Als de indirecte werkgelegenheid daar bij wordt gerekend, dan is dit zelfs vijftig procent. Het gaat om relatief veel werkgelegenheid voor werknemers met een praktische opleiding. De woonwerkradius van deze groep werknemers is relatief klein, vaak maximaal enkele kilometers. Bedrijventerreinen(keuzes) hebben daarmee een grote impact op de lokale werkgelegenheid. Er wordt op bedrijventerreinen ook veel geld verdiend. De gemiddelde toegevoegde waarde per hectare is tweeënhalf tot drie miljoen euro, zo laten analyses met het Next Economy Effect Rapportage model van de Stec Groep zien. Per jaar gaat het om 250 tot 300 miljard euro die aan de Nederlandse economie wordt toegevoegd door bedrijven op bedrijventerreinen. Daarmee zijn ze direct goed voor 35 tot 40 procent van het Nederlandse BBP. Bedrijventerreinen blijken bovendien aanjagers van innovatie te zijn. Zo wordt zestig procent van de R&D uitgaven in Nederland gedaan door de industrie.

Matige uitstraling Uitstraling zegt weinig over de economische prestaties van een terrein. Voor bedrijven zijn pand en locatie een productiemiddel. Dit betekent dat bedrijven vaak niet bezig zijn met vastgoed of de omgeving. De dagelijkse aandacht gaat uit naar ondernemen. Overigens zouden bedrijven hier wel meer aandacht voor moeten hebben. Voor werknemers is een aantrekkelijke werkomgeving immers wel van belang. De vraag daarbij is wel of bedrijven zelf moeten investeren in de kwaliteit en uitstraling van panden en locaties, of dat dat iets is wat vastgoedeigenaren en gemeenten op zich moeten nemen. De overheid is eigenaar van de meeste bedrijventerreinen, in ieder geval van de openbare ruimte. Gemeenten negeren vaak hun rol als eigenaar.

Bovendien zijn budgetten voor onderhoud en herstructurering na bezuinigingsrondes gehalveerd in de afgelopen jaren.

Genoeg ruimte De cruciale vraag die vaak wordt vergeten is of bedrijven wel willen en kunnen verplaatsen. Het is een kostbaar, tijdrovend en niet zelden een emotioneel proces. In de woondiscussie wordt gratuit geroepen dat buiten de stad voldoende ruimte is. Clustering van bedrijven die bij elkaar willen zitten en elkaar versterken, leidt samen met bovengemiddelde groei van bedrijven door voortgaande verstedelijking autonoom al tot een grotere ruimtevraag vanuit bedrijven in de meeste stedelijke regio’s. In combinatie met de toenemende vervangingsvraag door woningbouwplannen op bedrijventerreinen, zien we in menige stedelijke regio tekorten ontstaan. Daar komt bij dat veel ‘schuifruimte’ voor de bedrijven zelf geen goed alternatief is. Er wordt teveel gekeken naar het aanbod aan locaties in plaats van de daadwerkelijke vraag van bedrijven. Er is bijvoorbeeld te weinig ruimtelijke samenhang met de stad, het gewenste stedelijke interactiemilieu mist of de afstand tot de stad is te groot waardoor het gewenste personeel te ver moet reizen en afhaakt. Passende schuifruimte is derhalve een cruciale basisvoorwaarde bij transformatie. Maar dan nog gaat vaak veel werkgelegenheid en economie – soms tot vijftig procent – voor een gemeente of regio verloren. Naast het directe banenverlies door het vertrek van bedrijven, verdwijnen banen bij toeleveranciers, afnemers en dienstverleners in de gemeente en regio. Het vestigingsklimaat is daarmee in het geding.

Mengen kan Vaak wordt gesteld dat er meer gemengd kan worden op bedrijventerreinen. Uit re-

108


cent onderzoek van Stec Groep blijkt bijvoorbeeld dat ruim zestig procent van de ruimte op beoogde transformatieterreinen in Amsterdam en Zaanstad wordt ingenomen door bedrijven die mengbaar zijn met wonen. De overige ruimte is in gebruik bij bedrijven die moeilijk, of alleen onder voorwaarden, samen gaan met woningen in hun directe omgeving. Tegenwoordig kunnen bedrijven met een hoge milieucategorie wel steeds beter ingepast worden met behulp van slimme maatregelen waarmee hinder voor de omgeving beperkt wordt. Maar die maatregelen zijn niet gratis. Dit betekent hogere kosten door bedrijven, die terugverdiend moeten worden. De plannenwolk van woningbouwlocaties creëert voor bedrijven onduidelijkheid en onzekerheid. Langjarige zekerheid over de toekomst van de locatie en stimulerende regelgeving (bebouwingsmogelijkheden, vergunningen, en dergelijke) zijn juist cruciaal om bedrijven te laten investeren. Bedrijven innoveren en investeren vaak met een tijdshorizon van minimaal vijf tot tien jaar. Daarnaast belemmert het toevoegen van woningen de mogelijkheden van bedrijven te reageren op nieuwe productiemodellen en reshoring van productieactiviteiten. Bestaande bedrijventerreinen vormen belangrijke brandpunten van trends zoals de circulaire economie, robotisering en 3D printing. Bedrijventerreinen dienen hiervoor als proeftuinen, maar de ruimtelijke impact van deze economische transitie is echter nog onzeker. De bouw van woningen remt daarmee de investeringsbereidheid en zo ook de innovatiemogelijkheden van menig bedrijf.

Circulaire economie is hip Bedrijventerreinen zijn hotspots in de transitie naar een circulaire economie. Onderzoek van Stec Groep onder industriebedrijven, toont dat ruim vijftig procent van deze bedrijven extra ruimtevraag verwacht door circulaire activiteiten. Circulaire economie moet daarbij niet verward worden met ‘schoon’ en ‘stil’. Inzamelen, reviseren en recyclen zijn cruciaal om de circulaire economie vorm te geven en daarmee energie en CO2 te besparen, maar die processen kunnen wel hinder zoals geur, stof en geluid veroorzaken. Het belang van ruimte voor hogere milieucatego-

“Veel industriebedrijven hebben juist meer ruimte nodig de komende jaren” rieën (HMC) neemt toe, als spil van de circulair economie. Ook groeit de behoefte aan plekken aan het water voor duurzame logistiek van reststromen. Deze behoefte concentreert zich juist in of bij de stad, omdat hier voldoende en betrouwbare reststromen zijn. Hoe dan ook heeft elk stedelijk gebied een bepaalde hoeveelheid HMC-bedrijven nodig om te kunnen functioneren. Denk daarbij aan beton- en bouwbedrijven en afval- en recyclingbedrijven. In een gemiddelde regio is behoefte aan zo’n 40 tot 50 hectare HMC-ruimte per 100.000 inwoners. Groei van inwonertal door verstedelijking en circulaire praktijken leidt tot een extra behoefte, maar dit wordt in het verstedelijkingsdebat genegeerd. Veel bestaande bedrijventerreinen kunnen wel beter worden benut en ‘zware’ bedrijven beter worden ingepast.

109


 De kop van Havengebied Deventer heeft een gemengd programma van wonen, horeca en kantoren DICK BROUWERS

Bedrijven investeren nauwelijks Gemiddeld investeren ondernemers zo’n 40.000 euro per hectare per jaar op bedrijventerreinen. Negentig procent gaat om investeringen in bedrijfsprocessen en functionele aanpassingen aan het pand of het kavel. Investeringsmomenten zijn bijvoorbeeld een verbouwing voor een nieuwe productielijn, uitbreiding door groei van activiteiten, ver-

duurzaming, maar ook verhuizing, een naderend pensioen en leegstand. Probleem is dat de overheid deze investeringsdynamiek vaak niet in beeld heeft. Bovendien hebben overheden flink gekort op budgetten voor bedrijventerreinen. Benchmarkonderzoek van Stec Groep uit 2017 onder 170 gemeenten laat zien dat budgetten voor herstructurering in de komende vijf jaar zelfs halveren. Daar-

110


“Bedrijventerrein goed voor de helft van de banen” organisatie en samenwerking op bedrijventerreinen. Terreinen zijn dan een serieuze gesprekspartner en kunnen een vuist maken in belangrijke discussies over de toekomst van het werkgebied. De organisatiegraad is nu vaak laag, ook al is er in de laatste vijftien jaar vooruitgang geboekt. Op diverse plekken zijn terreinverenigingen, parkmanagementorganisaties en bedrijveninvesteringszones opgezet.

Geen interessante investering

bij moet wel worden gezegd dat middelen voor bedrijventerreinen steeds vaker via andere potjes, zoals duurzaamheids- of beeldkwaliteitsfondsen, beschikbaar komen. Overigens moeten ook ondernemers meer stappen zetten in het denken in waarde van bedrijventerreinen. Niet verder kijken dan de bedrijfskavel en het negeren van de directe omgeving past niet meer in deze tijd. Een belangrijke basisvoorwaarde is een goede

Op bedrijventerreinen is veel (potentiële) investeringsdynamiek. In de praktijk zien we dat dertig tot vijftig procent van de ondernemers op bedrijventerreinen voor een investeringsbeslissing staat. Die investeringen lopen soms spaak op kleine belemmeringen. Een verouderd bestemmingsplan met een niet courante maximale bouwhoogte, onbekendheid van ondernemers met beschikbare (duurzaamheids)subsidies of het ontbreken van collectiviteit tussen ondernemers. Bij toekomstige plannen en investeringen in en rond het gebied wordt te weinig rekening gehouden met de lokale investeringsdynamiek. Zo is op een gemiddeld bedrijventerrein een waardensprong van zo’n tien tot vijftien procent haalbaar. Deze waardensprong betekent haalbare businesscases, bijvoorbeeld voor (nieuwe) toepassingen van duurzame energie. Voor circulaire businesscases is meerwaarde te behalen door meer transparantie en inzicht in bijvoorbeeld de stofstromen op een terrein en in een regio. Sterk accountma-

111


Waarderpolder, Haarlem HANNO LANS

nagement, het faciliteren van ontmoetingen en kennisdeling tussen bedrijven zijn belangrijke en relatief eenvoudig te realiseren successtappen naar het sluiten van kringlopen.

Afweging wonen en werken Gemeenten hebben een behoorlijke woningbouwopgave, maar daarbij mag het economische belang van bedrijventerreinen niet zomaar ter zijde geschoven worden. Dat dat belang er is, moge inmiddels duidelijk zijn. En er zijn in gemeenten en in verschillende regio’s ook goede voorbeelden te noemen. Haarlem laat zien dat haar enige grote bedrijventerrein, de Waarderpolder, van groot belang is voor de stedelijke economie door vast te houden aan de bestemming bedrijventer-

rein. Ondanks de enorme druk om woningen te bouwen. Het terrein krijgt de aandacht die het verdient: met sterk accountmanagement, de duidelijke keuze om (voorlopig) niet te transformeren en het stimuleren van efficiĂŤnt ruimtegebruik via een minimale bouwhoogte. Een vergelijkbaar voorbeeld is de herontwikkeling van de Schieoevers in Delft waar de gemeente graag een woonwijk wilde. Door het ontwikkelen van een gezamenlijke ondernemersvisie vanuit de bedrijven zelf is het economisch belang geagendeerd. Aan beide zijden van de rivier is tien procent van de Delftse werkgelegenheid te vinden. Door slimmer gebruik te maken van het gebied kan het aantal banen behoorlijk groeien. Gemikt wordt op drieduizend extra banen.

112


Een uitzonderlijk voorbeeld is de transformatie van de Binckhorst in Den Haag. De gemeente gaat daar de uitdaging aan om ‘echt’ te mengen. Zo is er voor gekozen om, voor een deel ook zware, industriële bedrijvigheid te laten zitten en tegelijkertijd ook duizenden woningen toe te voegen. In regionale context zijn er diverse initiatieven om op een meer lange termijn om te gaan met bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Binnen de Metropoolregio Amsterdam is de herstructureringsopgave en ‘Next Economy’ potentie in beeld gebracht en wordt een regionaal team ingezet om gemeenten en ondernemers te ondersteunen om bestaande locaties te verbeteren. Dit is vergelijkbaar met het regionaal fonds in de Metropoolregio Eindhoven. Een ander voorbeeld is het Gooi en Vechtstreek transformatiefonds. Gemeenten in deze regio hebben bepaald dat elke hectare werklocatie die verloren gaat, gecompenseerd moet worden. Dit vanwege het grote tekort aan ruimte voor economie en de achterblijvende economische prestaties van de regio. Gebeurt dit niet, dan moet gestort worden in het fonds (twee miljoen per hectare). Het geld kan bijvoorbeeld ingezet worden voor kwaliteitsverbetering van de bestaande terreinen. De regeling is sinds 2010 actief. Er is nog geen geld in het fonds gestroomd en daarmee heeft het fonds zijn meerwaarde al bewezen. Er zijn geen aanvullende transformatielocaties meer bijgekomen en door gemeenten en marktpartijen vinden veel beter afwegingen plaats over transformatie.

te beginnen met de bestaande bedrijventerreinen op orde te brengen en beter te benutten. Tegelijkertijd is in lijn met de gedachte achter de Omgevingswet een integrale visie op wonen en werken hard nodig. Het is niet overdreven om te stellen dat de huidige, te eenzijdige druk om zoveel mogelijk woningen te bouwen, de lokale en regionale economie bedreigt. Het zou daarom goed zijn als gemeenten niet boven ieder bedrijventerrein een donkere plannenwolk voor woningbouw laten hangen.

“De druk om zoveel mogelijk woningen te bouwen, bedreigt de lokale economie”

Het kan dus wel. Regio’s en gemeenten die willen investeren in duurzame versterking van hun vestigingsklimaat doen er goed aan

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

113


Gelijk speelveld

Het belang van buurtonderzoeken door bewoners

De gemeente Utrecht groeit tot 2040 naar verwachting naar 430.000 inwoners. Dat is een toename van 80.000 Domstedelingen, die binnen de huidige stadsgrenzen een plek moeten krijgen. Om de groei in goede banen te leiden is inzicht nodig in het functioneren van buurten in Utrecht. Daarbij is de visie van bewoners van fundamenteel belang om afgewogen besluiten te nemen over de richting waarin buurten zich ontwikkelen. Tekst: Eric Hol en John Stohr

114


'Muurschildering' Monicahof Utrecht FACEMEPLS

115


H

et Noordwesten van Utrecht is de laatste jaren sterk in beweging. Dit deel van de stad kent tegenwoordig de kwetsbare wijken Ondiep en (delen van) Zuilen, maar Utrecht Noordwest is eigenlijk al in verandering sinds het failliet van de twee belangrijkste grote fabrieken die daar tot begin jaren tachtig van de vorige eeuw stonden. De aanwezigheid van de Koninklijke Demka staalfabrieken en Stork Werkspoor met duizenden werknemers maakten van het Noordwesten een geheel van arbeidersbuurten. Na de sluiting van beide bedrijven raakten de wijken hun sociaal en economisch anker kwijt wat duidelijk zijn weerslag heeft gehad op de arbeidersbuurten. De buurten kregen te maken met werkloosheid, leegstand en verpaupering. Het imago was lange tijd slecht en een deel van Noordwest is ruim tien jaar geleden aangemerkt als Vogelaarwijk. De sociaaleconomische structuur van de stad Utrecht is inmiddels sterk veranderd: meer dan vijftig procent van de bevolking woont in buurten waarin jonge hoogopgeleiden de dominante groep is. Daaronder bevinden zich veel jongeren met goede carrièremogelijkheden, vaak afgestudeerd aan universiteit of hogeschool. Met de transformatie van Utrecht van arbeidersstad naar relatief jonge kennisstad zijn ook veel buurten ingrijpend veranderd. Door hun ligging en samenstelling van de woningvoorraad hebben de buurten in Noordwest een ‘tweede leven’ gekregen als vestigingsbuurt voor hoog opgeleide jongeren die hun eerste eigen woning betrekken. Dit zijn vaak jonge tweepersoons huishoudens zonder kinderen. Omdat deze stedelijke buurten minder aantrekkelijk zijn voor gezinnen met kinderen, zal een aanzienlijk

deel van deze nieuwe bewoners na een aantal jaren doorstromen naar Vinexwijk Leidsche Rijn in Utrecht, of naar rustieke gemeenten in de omgeving zoals Soest, Zeist, Houten en de Bilt. Omdat zij in een volgende levensfase doorstromen naar een andere omgeving, blijft de dynamiek in Utrecht Noordwest hoog en blijft de stad zichzelf verjongen. Noordwest vormt daardoor een belangrijke en structurele schakel in de woningmarkt van de stad.

Doorstromen De hoog opgeleide jongeren die na enkele jaren naar elders doorstromen, vormen niet de totale bevolking van Noordwest. Er is ook een groot aantal bewoners dat sociaaleconomisch kwetsbaar is en weinig mogelijkheden heeft om te verhuizen. De twee groepen kijken vanwege de verschillende perspectieven die zij in hun buurt hebben anders naar dezelfde leefomgeving. Om regie te houden op veranderingsprocessen in de stad, is het zaak om verschillen in dynamiek van de buurten mee te wegen. Daarbij kunnen drie uitgangspunten gebruikt worden. Zo kan de gemeente het beleid afstemmen op behoud van de huidige identiteit van de buurt en die zelfs proberen te versterken. De tweede mogelijkheid is om juist de transformatie van buurten als uitgangspunt voor beleid te nemen. Nader onderzoek moet uitwijzen welke realistische toekomstperspectieven voor deze buurten bestaan en welke wensen bewoners over mogelijke ontwikkelingsrichtingen hebben. In de regie op een buurt zou een keuze gemaakt moeten worden: die kan zich richten op een transformatie naar doorstroombuurt óf op een transformatie naar een meegroeibuurt. Het derde en laatste uitgangspunt betreft de buurten die reeds getransformeerd zijn

116


“Noordwest speelt een belangrijke rol in de Utrechtse woningmarkt” ERIC HOL EN JOHN STOHR 117


naar een doorstroombuurt. Daarbij zal de regie moeten worden afgestemd op de hoge verhuisgraad en de daarmee samenhangende risico’s voor de verschillende bevolkingsgroepen. Met name het aandeel kwetsbare groepen kan snel oplopen waardoor de identiteit, buurtbetrokkenheid en sociale cohesie snel achteruit gaan met verloedering als gevolg. Kwetsbare groepen zijn meestal minder kapitaalkrachtig en hebben daardoor niet de mogelijkheid om zich elders te vestigen. De verschillen in dynamiek van buurten beïnvloedt de woningmarkt en de demografische ontwikkeling van de stad. Waarbij de aard van de stad uiteraard ook de ‘speelruimte’ voor de buurtdynamiek bepaalt. Het is een wisselwerking. Hoog dynamische buurten zijn meestal doorstroombuurten en bedienen specifieke doelgroepen die zich omwille van functionele redenen daar vestigen, maar die om sociale of economische redenen vaak na enige tijd weer vertrekken. Daardoor blijft de omloopsnelheid in de buurt hoog waardoor er ook permanent woningkansen zijn voor woningzoekers. In een meegroeibuurt blijven bewoners lang wonen en groeien de voorzieningen mee met de behoefte van de bewoners. Speeltuintjes en kinderopvang als de kinderen jong zijn, jongerencentra op wat latere leeftijd. En een aan de vraag aangepast winkel- en horeca-aanbod. Daarbij maakt het nog uit welk sociaaleconomische groep in een buurt dominant is. Doorstroom- of meegroeibuurt is geen zwart-wit situatie. In praktijk is er sprake van een glijdende schaal, met een aantal hybride vormen.

Sociale cohesie Zowel laag dynamische buurten - die beter scoren op woongenot, sociale cohesie en buurtbetrokkenheid - als hoog dynamische

buurten hebben een belangrijke functie in de urbane omgeving en vormen gezamenlijk de stadsstructuur. Die stadsstructuur heeft belang bij het goed functioneren van alle buurten. Hoog dynamische buurten zijn meestal doorstroombuurten die één specifieke groep vaak uitstekend bedienen waardoor de voorzieningen in de buurt ook op die groep zijn afgestemd. Denk aan stadscentra met woonruimte voor alleenstaande jongeren, zoals studenten. Of aan buurten specifiek ingericht voor ouderen. Maar ook buurten die minder gewild zijn en waar sprake is van overlast en criminaliteit hebben een belangrijke functie voor het huisvesten van mensen die acuut woonruimte nodig hebben, zoals mensen die in scheiding liggen. In laag dynamische buurten is vaak sprake van een hoge mate van sociale cohesie. Mensen kennen elkaar, helpen elkaar wanneer nodig en die menselijke interactie zorgt voor sociale cohesie en samenhang. Nieuwkomers worden soms met enige achterdocht bekeken en het duurt voor hen vaak lang om aansluiting te vinden. Sociale cohesie hangt in laag dynamische buurten vaak samen met de sociaaleconomische positie en etnische achtergrond van andere bewoners in de buurt. In hoog dynamische buurten is sprake van een andere vorm van cohesie, die meer functioneel van aard is. De cohesie is in deze buurten meer gericht op het gemeenschappelijke gebruik van bepaalde voorzieningen. Sociale netwerken zijn voor buurtbewoners van relevant om gezamenlijke belangen te delen en om de kwaliteit van voorzieningen op peil te houden. Voor de crèche is dat een andere groep dan voor de sportschool of voor de zzp-werkplekken. Deze vorm van sociale cohesie is meer op levensstijl gericht.

118


In tegenstelling tot laag dynamische buurten, hebben wijken met een hoge dynamiek de mogelijkheid om zich aan te passen aan veranderende wensen van bewoners. In stadscentra is een dergelijke wisselwerking te zien tussen jongeren en horeca. In het geval van ouderen is het van belang dat voorzieningen rekening houden met de beperkingen die ouderen ondervinden door ziekte of door gebrekkige mobiliteit. In minder gewilde buurten kan een hoge dynamiek mogelijkheden bieden voor opvang van mensen die acuut onderdak nodig hebben. Daarnaast leidt het toevoegen van nieuwbouwwoningen tot de nodige dynamiek in een buurt omdat nieuwe mensen in de wijk komen wonen. Hetzelfde effect kan gelden voor de verkoop van huurwoningen. Voor het goed functioneren van de stad is inzicht nodig in de dynamiekverschillen van buurten en wat dit betekent voor het toekomstperspectief van de buurt. Daarbij is het van belang om een visie te ontwikkelen op de rol van afzonderlijke buurten in het totale functioneren van de stad. Er zijn geen ‘goede’ of ‘slechte’ buurten, maar buurten met een eigen karakteristiek. Geen enkele buurt heeft autonoom bestaansrecht los van de andere buurten. Door passende voorzieningen toe te voegen die aansluiten bij de behoeften van de inwoners en de aard van de buurt, kan een buurt als geheel beter gaan functioneren. Dit vraagt om een integrale analyse van de buurt en van haar ‘niche’ in de stadsstructuur.

Zelfonderzoek Noordwest De Wijkraad Noordwest wil de buurtidentiteiten en de leefbaarheid in de buurten ondersteunen en waar mogelijk versterken.

Om die reden is een wijkraadpleging gehouden. Het buurtonderzoek bestond uit het afnemen van online en face to face enquêtes in de dertien betreffende buurten, in totaal 42.000 inwoners. In totaal werden 1150 enquêtes opgehaald. Naast een schat aan informatie over hoe de bewoners hun eigen wijk beoordeelden op het gebied van leefomgeving, buurtbetrokkenheid, voorzieningen en openbare ruimte, kwamen er een paar opvallende gegevens aan het licht. Er werd een grote behoefte aan extra voorzieningen gemeten. In alle buurten is be-

“Wijk raakte sociaal maatschappelijke anker kwijt” hoefte aan extra horeca (35 tot 60 procent). In tien buurten is willen bewoners meer winkels voor dagelijkse boodschappen (hoogste percentage respondenten die dit aangaven was ruim 40 procent). In negen buurten geven bewoners aan graag een weekmarkt te willen, met ruim 43 procent respons als hoogste percentage. Opvallend is dat de bereikbaarheid van de buurten met zowel het openbaar vervoer, de fiets als de auto als ruim voldoende beoordeeld wordt. Alleen het parkeren wordt vrijwel overal als problematisch gezien.

Zwak of sterk De analyse van de enquêtes is verrijkt met sociaaleconomische gegevens. Daarmee zijn indicatoren samengesteld die per buurt resulteren in een ‘score sociaal’ en een ‘sco-

119


Appartementencomplex naar een ontwerp van Klunder Architecten FACEMEPLS

re economisch’. Elke buurt wordt daarmee ingedeeld op twee assen: sociaal zwak tot sociaal sterk en economisch zwak tot economisch sterk. En daarmee is ook de relatieve positie van de buurten van Noordwest binnen Utrecht aangeduid. De buurten van Noordwest vormen twee clusters (rood). Een deel blijft sociaaleconomisch onder het Nederlands gemiddelde

(het nulpunt). Dit zijn de buurten waar de oorspronkelijke bevolking nog dominant is. Maar een aantal buurten valt in het kwadrant sociaal sterker-economisch zwakker. Daar beginnen sociaal sterke jongeren, die wel nog een laag inkomen hebben, de sociaaleconomische karakteristiek van de buurt te domineren. Ter vergelijking zijn ook twee andere (zwakke) wijken geaccen-

120


“Ook buurten met criminaliteit hebben een functie”

tueerd. Een functioneel sterke stad als Utrecht laat een brede spreiding van de buurten zien, waarin alle kwadranten vertegenwoordigd zijn.

Buurtadvies In het advies heeft de Wijkraad aan de hand van de opgehaalde buurtidentiteiten en de ontwikkeling daarvan per buurt een visie gepresenteerd. In die buurtvisies wordt

naar voren gebracht in welke richting de dertien afzonderlijke buurten zich zouden moeten ontwikkelen. Voor vijf buurten geeft de Wijkraad het advies om beleid in te zetten waarmee de huidige identiteit versterkt wordt. Vijf andere buurten komen volgens het advies in aanmerking als transformatiewijk. Voor deze buurten moet de keuze voor een doorstroom- dan wel meegroeiwijk nog gemaakt worden. Nader onderzoek moet uitwijzen welke ontwikkeling ze kunnen doormaken en wat de wensen van de bewoners zijn ten aanzien van de ontwikkelingsrichting. Voor de overige drie buurten uit het wijkonderzoek blijkt dat het beleid aangepast zou moeten worden op het beter functioneren als doorstroombuurt. De belangrijkste uitvoeringsinstrumenten om invloed uit te oefenen op de transformatieprocessen in een buurt zijn ingrepen in drie domeinen: de woningvoorraad, de voorzieningen en de openbare ruimte. Daarbij vraagt elke buurt om een gerichte inzet van deze instrumenten om het gewenste buurtperspectief dichterbij te brengen en de leefbaarheid van alle buurten in Noordwest te verbeteren. De keuzes welke instrumenten gebruikt worden zouden idealiter gemaakt moeten worden door de gemeente en de wijkbewoners samen. De gemeente als eigenaar (openbare ruimte), facilitator (functionele gebruiksruimte in het bestemmingsplan) en vergunning-

121


Een wijk in Utrecht-Noord VERKEERSWERKGROEP PIJLSWEERD

122


verlener (bouwen) en de bewoners en ondernemers als de dagelijkse gebruikers daarvan, met hun eigen persoonlijke investeringsbeslissingen. Bij meer structurele ruimtelijke ingrepen is het wenselijk met de buurt in een vroege fase naar de mogelijke effecten op de buurt te kijken en dat niet als noodzakelijk kwaad bij een inspraakprocedure te zien. Het onderzoek van de Wijkraad is op ambtelijk niveau opgepakt als onderlegger voor het opstellen van omgevingsplannen voor de verschillende buurten in Noordwest. De gemeente Utrecht is echter niet van plan om voor elke buurt een omgevingsplan te maken. Het is voor de gemeente logisch de aandacht vooral te richten op doorstroombuurten, omdat daar de meeste dynamiek aan de orde is. Toch is het van belang voor die buurten die zich op een omslagpunt bevinden, dat tijdig regie gevoerd wordt. Bijtijds sturen kan bijdragen aan de kwalitatieve stabiliteit van de buurt.

beleid wordt dus deels ingegeven door wensen van de bewoners en deels door beleidsdoelstellingen van de gemeente. Het kan dus zijn dat de beleidslijn van de gemeente en van de leefbaarheidswensen van bewoners op gespannen voet met elkaar staan. Meestal voert de gemeente de regie in het ophalen van de wensen van de bewoners. Het ligt voor de hand dat de vraagstelling vanuit het gemeentelijk beleidsdenken geformuleerd wordt. De rol van de bewoners is feitelijk ondergeschikt en beleidsvolgend. Gelet op de rol van steeds actiever participerende bewoners heeft buurtonderzoek

“Meegroeibuurt is geen zwart-wit situatie”

Gelijk speelveld Het zelfonderzoek van Noordwest toont aan dat bewoners zelf goed in staat zijn om de status en waardering van hun woningomgeving en de toekomst daarvan in beeld te brengen. Deze aanpak doet recht aan hun positie als primaire belanghebbenden. Inwoners van buurten wonen daar vaak met de intentie om voor langere tijd in de buurt te blijven en hebben behoefte aan een heldere lange termijn visie die gericht is om hun eigen woongenot te optimaliseren. Vanuit het perspectief van de gemeente als vertegenwoordiger van het algemeen stedelijk belang vertolkt elk van die buurten een bepaalde rol voor het (goed) functioneren van de stad. Het hieruit resulterende

onder bewoners meerwaarde. Dat leidt tot een betere balans tussen de gemeentelijke beleidswensen enerzijds en de leefbaarheidswensen van buurtbewoners anderzijds. Daarnaast is een buurtorganisatie beter dan individuele bewoners – in staat om tot het moment van besluitvorming aan toe, te volgen wat met de onderzoeksresultaten gebeurt. Zo zal de gemeente, zo mogelijk tot aan de Raad van State, helder uitleg moeten geven wat de overwegingen zijn geweest om in haar beleid keuzes te maken die strijdig zijn met het belang van buurtbewoners. Het speelveld is dan weer gelijk.

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

123


Colofon Ruimte en Wonen 100e jaargang, nummer 2, juni 2019. Ruimte en Wonen is een vakblad en kennisnetwerk voor ruimtelijke professionals en woningmarktexperts, ontstaan uit de vakbladen S+RO en TVV. Het vakblad verschijnt 4x per jaar en zijn gekoppeld aan kennissessies. Lees ook mee op Twitter: @ruimteenwonen. Uitgave Aeneas Media bv, Veemarktkade 8, ruimte 4121, 5222 AE ‘s-Hertogenbosch, 073- 2051010, www.aeneas.nl, ruimteenwonen@aeneas.nl Conceptmanager Evamarije Smit, e.smit@aeneas.nl, T 06-16192662 Redactie Marietta Haffner, Anne-Jo Visser, Like Bijlsma, Leo Pols, Rob van den Broeke, Dave Havermans, Bob Witjes, Frank Suurenbroek. Kernredactie Martijn Eskinasi, Paul Gerretsen, Evamarije Smit, Annemiek Rijckenberg, Joost Zonneveld (vakredacteur) Content manager Yvette Vierhout

Community manager Organisaties, bedrijven en instellingen kunnen partner worden van Ruimte en Wonen. Neem contact op met Martine van Harten, 073-2051012, m.vanharten@aeneas.nl. Richtlijnen voor auteurs De redactie ontvangt graag kopij, de richtlijnen voor auteurs zijn te downloaden via www.ruimteenwonen.nl Advertentieverkoop s.terpstra@aeneas.nl, T 073-2051015 Contact lezersservice@aeneas.nl, T 073-2051010 Lidmaatschappen 2019 Kijk voor informatie over onze lidmaatschappen op www.ruimteenwonen.nl of neem contact op met onze klantenservice via lezersservice@aeneas.nl of 073 2051010. Alle prijzen zijn op jaarbasis en exclusief btw. Ontwerp en vormgeving Vicky Trouerbach Twin Media bv Voorwaarden Ruimte en Wonen wordt tevens elektronisch opgeslagen en

124

geëxploiteerd. Alle auteurs van tekstbijdragen in de vorm van artikelen of ingezonden brieven en/of makers van beeldmateriaal worden geacht daarvan op de hoogte te zijn en daarmee in te stemmen, e.e.a. overeenkomstig de publicatie- en/of inkoop­ voorwaarden. Deze liggen bij de redactie ter inzage en zijn op te vragen. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toestemming van de uitgever. Hoewel de grootst mogelijke zorg wordt besteed aan de inhoud van het blad, zijn redactie en uitgever van Ruimte en Wonen niet aansprakelijk voor de gevolgen, van welke aard ook, van handelingen en/of beslissingen gebaseerd op de informatie in deze uitgave. Niet altijd kunnen rechthebbenden van gebruikt beeldmateriaal worden achterhaald. Belanghebbenden kunnen contact opnemen met de uitgever.


Ruimte en Wonen wordt mede mogelijk gemaakt door onze partners. Een partner van Ruimte en Wonen geniet van veel aantrekkelijke voordelen, waaronder een korting op het lidmaatschap en een profielpagina op deze website. Omdat het partnerschap in onderling overleg wordt ingevuld, sluiten de voordelen precies aan bij de behoeftes van de partner. Heb je ook interesse om partner te worden, neem dan contact op met Martine van Harten via telefoonnummer 073-2051012 of via e-mail m.vanHarten@aeneas.nl

Meer informatie over deze bedrijven en het partnerschap staat op ruimteenwonen.nl/partners

Ook de aandacht trekken van corporaties, bouwers, duurzaamheidstrategen en architecten? Kijk op www.ruimteenwonen.nl/adverteren voor de mogelijkheden of bel 073 205 10 23


EEN BELANGRIJKE SECUNDAIRE ARBEIDSVOORWAARDE?

Sluit bij ons een licentie af voor toegang tot de content van Ruimte en Wonen voor iedere medewerker.

RUIMTEENWONEN.NL

THEMA  LANDSCHAP EN ONBEHAGEN  #2/2019

Uw medewerkers zijn met deze licentie welkom op onze bijeenkomsten, genieten korting bij betaalde masterclasses en hebben te allen tijde online toegang tot alle content op de website, waaronder het bijna 100 jaar oude en unieke archief (van SRO en TVV). Interesse? Bel onze collega Stefan op 070-2051023 of mail naar S.Terpstra@aeneas.nl

Ruimte en Wonen   Vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts

VAKINFORMATIE

#2/2019

TH E MA

Lands chap e n onbeh agen

Vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.