RUIMTE + W NEN 03/2017
Vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts
Het geluk van de omgeving 12 THEMA KWALITEIT VAN LEVEN
“Wie bemoeit zich nog met de grote ruimtelijke opgaven?” Een park om Utrecht 30
Professionals moeten plannen 68
Het belang van gezondheid 78
Partners van
RUIMTE + W NEN Ruimte en Wonen wordt mede mogelijk gemaakt door onze partners. Een partner van Ruimte en Wonen geniet van veel aantrekkelijke voordelen, waaronder een flinke korting op het lidmaatschap en een profielpagina op deze website. Omdat het partnerschap in onderling overleg wordt ingevuld, sluiten de voordelen precies aan bij de behoeftes van de partner. Heb je ook interesse om partner te worden, neem dan contact op met Evamarije Smit via telefoonnummer 073-2051010 of via e-mail e.smit@aeneas.nl
Meer informatie over deze bedrijven en het partnerschap staat op ruimteenwonen.nl/partners
Inhoud Heldere doelen en duidelijke kaders
THEMA KWALITEIT VAN LEVEN
‘Geef de leef omgeving actief vorm’ 4
THEMA’S 4
Heldere doelen en duidelijke kaders Annemiek Rijckenberg
12
Focus op geluk Anke van Hal en Birgit Dulski
30
44
68
Ringpark Utrecht Paul Roncken Merten Nefs Ymkje van der Witte De Leefwereld is een blinde vlek Ries van der Wouden
58 REPORTAGES 86
Summer School Rob van Leeuwen
De leefwereld is een blinde vlek
44
EN VERDER 2
Hoofdredactioneel Paul Gerretsen Martin Eskinasi Annemiek Rijckenberg Evamarije Smit
43
Column Co Verdaas
66
Hoe woont Nederland?
84
Column Matthijs de Boer
94
Boekenrecensies City Unsilenced Bicycle Landscape
INTERVIEWS 22
52
Interview Willem Ferwerda, CEO Commonland Group Interview Marnix Norder, voorzitter Aedes
58
Interview Frans Holleman, BPD Regio Noord-Oost & Midden
78
Interview André van der Zande, directeur RIVM
Keuzes maken Leonie Janssen-Jansen
1
Wat zijn de zegeningen? Dit nummer van Ruimte en Wonen heeft het thema ‘Kwaliteit van leven voor allen en iedereen’, als inspiratiebron voor steden en sectoren, ook belicht tijdens de Landschapstriënnale. Maar bij vele discussies en bijdragen in deze editie bleef de vraag opkomen, waar Nederland naartoe gaat en wie zich nog met de grote ruimtelijke opgaven bemoeit. Deze zomer werd de besluitvorming over de Omgevingswet opnieuw uitgesteld. De minister, Melanie Schultz van Haegen, deed een paar voldane uitspraken in Binnenlands Bestuur: gemeenten konden door deregulering via AMvB’s tenminste geen spaak meer in het wiel steken; het aantal kerstballen (zoals
De schoonheid van het systeem was overeind gebleven.” 2
milieuregels) was drastisch verminderd en de schoonheid van het nieuwe systeem was ondanks de kritische kamerbehandeling overeind gebleven. De levenshouding ‘tel uw zegeningen’ is heel prettig, maar wat zijn de zegeningen voor burgers en gemeenten? Het mensbeeld, dat oprijst uit de teksten van de Omgevingswet, is dat bedrijven alle ruimte moeten krijgen en niet in hun creativiteit en innovatiekracht moeten worden beknot door normen en controles. Bij burgers daarentegen is het risico van buiten de lijntjes kleuren erg groot. Het verschil tussen de grote (ruimtelijke) opgaven en de decentrale schaal waarop moet worden geopereerd roept het beeld op van de moestuintjes van Albert Heijn als oplossing voor de lokale voedselvoorziening. Ries van der Wouden bepleit in zijn artikel in deze editie van Ruimte en Wonen een omgevingsvisie, die aansluit bij de beleving van mensen, en met name
HOOFDREDACTIONEEL
bij hen, die zich afkeren van het politieke systeem en van internationale afspraken. Hij vindt dat de agenda van de Nationale Omgevingsvisie overbelast raakt met transitieopgaven voor de lange termijn. Dat is een oorspronkelijk geluid, naast de teleurstelling zoals in deze editie verwoord door Leonie Janssen-Jansen over het vage en vrijblijvende karakter van de opgaven. Het ontbreekt aan concrete doelen en de grotere schaal. De suggestie die wordt gewekt dat we permanent kunnen blijven kiezen uit alle mogelijke combinaties is volgens haar een illusie. In het interview met Willem Ferwerda van Commonland wordt nog een pleidooi gehouden voor visie, inspiratie en geduld, waar het gaat om de achteruitgang van de veenweidegebieden en de samenwerking tussen alle betrokken partijen. Er is nog geen begin gemaakt met de ruimtelijke vertaling van de nieuwe maatschappelijke opgaven,
of het nu om de woningbehoefte, de energievoorziening of de wateropgave gaat. Rob van Leeuwen beschrijft hoe de jonge ontwerpers in de Summer School van de Metropoolregio Amsterdam onbekommerd de hele opgave inplotten, niet gehinderd door de schoonheid van de verschillende gebieden, en tot verrassende oplossingen komen. Een nieuw pleidooi voor onderzoekend ontwerp! Ruimtelijke ontwikkeling moet zichzelf nog steeds bedruipen. Wij zijn erg benieuwd welke rol er in het nieuwe kabinet komt voor een ministerie op het terrein van ruimtelijke ontwikkeling en wonen. Inspireren? Faciliteren? Het adagium van kennis ophalen is in de plaats gekomen van de mantra ‘Je gaat erover of niet’. De beleidspraktijk op het ministerie is zo gericht op eigen overbodigheid en het uitstralen dat alles goedkomt, dat er weinig noodzaak tot voortzetting aanwezig lijkt. Kwaliteit van
3
leven doen we toch ook zelf? Natuurlijk zien we zeer veel bevlogen professionals rondlopen, die tegen de klippen op bijzondere projecten realiseren. Hun verhalen zijn prachtig, maar ze zoeken ook navolging en het opruimen van de barrières voor anderen. Het kan toch niet de rol van het ministerie zijn louter ‘verhalen te vangen’, als een soort cliniclowns van de ruimtelijke ontwikkeling? Minder vage termen en meer heldere doelen en gewenste resultaten, dat is de uitdaging van de Nationale Omgevingsvisie. Zou de aftocht van de procesmanagers gaan beginnen… Paul Gerretsen Stedenbouw & Ruimtelijke Ontwikkeling Martijn Eskinasi Wonen & Kwaliteit van de Leefomgeving Annemiek Rijckenberg Stedelijke Ontwikkeling & Duurzaamheid Evamarije Smit Conceptmanager Ruimte en Wonen
Catharijnesingel, Utrecht BEELD: EVAMARIJE SMIT
4
Heldere doelen en duidelijke kaders Kwaliteit van leven ligt als een warme deken over de huidige stad. In de voetsporen van het boek Triumph of the city van Edward Glaeser wordt de stad door velen niet langer gezien als een vat vol problemen maar als de beste menselijke uitvinding ooit. De slogan van Glaeser luidt dat mensen in de stad rijker, slimmer, gezonder en gelukkiger worden en dat de stad de beste garantie op groei biedt. Een perspectief dat menige stadsbestuurder als muziek in de oren heeft geklonken. Het is niet zonder reden dat de Atlas voor Gemeenten dit jaar over geluk ging. Tekst Annemiek Rijckenberg
5
KWALITEIT VAN LEVEN
T
vaag beleidsdoel wel gehanteerd kan worden in de ruimtelijke planning en stedelijke ontwikkeling. De verwording van het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ tot de integrale vaagheden in de Omgevingswet is een weinig inspirerend perspectief. Beleid kan zo gemakkelijk verworden tot een woordenbrij.
och is deze opstapeling van kwaliteiten maar één kijk op de werkelijkheid. Er zijn ook andere werkelijkheden. Zoals een groeiende sociale uitsortering en ecologische kwetsbaarheid. Vaak is de kwaliteit van voorzieningen in steden wel beter, maar is de vervuiling, luchtkwaliteit en drukte er ook het heftigst. Steden bieden voor- en nadelen, die bij verschillende groepen terechtkomen. Bovendien zou de overheid zich eerder moeten bezighouden met de nadelen dan met de voordelen. In zijn laatste boek The new urban crisis waarschuwt Richard Florida voor de onvoorziene en uit de hand gelopen effecten van inzetten op technologie, tolerantie en talent, zoals gepropageerd in zijn tot bijbel verworden The rise of the creative class. Deze keuzes hebben geleid tot gesegregeerde steden, onbetaalbaarheid voor jongeren en voor de middenklasse. Florida bepleit nieuwe verstedelijking, gericht op duurzaamheid, betaalbaarheid en een inclusieve arbeidsmarkt.
Het streven naar meer kwaliteit van leven in de stad zet het beleid mogelijk op het verkeerde been. Filosoof Coen Simon spreekt in dit verband zelfs over de ‘geluksmaffia’. Hij verzet zich tegen de tegenstelling die het Centraal Bureau voor de Statistiek rapporteerde dat bijna 90 procent van de Nederlanders gelukkig is, en dat volgens het recent verschenen World Happiness Report 2017 ons land op de zesde plaats staat van de gelukkigste landen van de wereld. Simon vindt dat zulke geluksonderzoeken niet deugen en bovendien gevaarlijk zijn: ‘Als uit dit onderzoek blijkt dat 90 procent gelukkig is, maar uit ander onderzoek blijkt dat 40 procent van de volwassenen in Nederland eenzaam is, dan is er óf iets mis met de onderzoeken, óf met de gebruikte definities van deze termen.’ Er is een dodelijke combinatie gaande van laisser-faire in het publieke domein en deregulering voor bedrijven enerzijds en daarnaast micromanagement in de persoonlijke levenssfeer waar het gaat om uitkeringen, toeslagen en het voorkomen van profiteren van sociale voorzieningen.
Deze nieuwe analyse kan nog niet op het eerdere onthaal rekenen. Veel steden gaan door op de ingeslagen weg en nemen de (verbetering van) kwaliteit van leven als uitgangspunt voor hun beleid. Het begrip kwaliteit van leven is conceptueel veelzijdig en kan het deksel zijn voor veel potjes: bereikbaarheid, gezondheid, openbare ruimte, ecologie, economische weerbaarheid, noem maar op. Het wordt nog te breed en te vaag geïnterpreteerd om in het beleid als gids voor de staat van de stad te fungeren. Is dit een voorbeeld van wensdenken, van electoraal opportunisme of van de zoveelste abstractie van het stedelijke leven? En vooral, wat loopt er mis als steden op deze weg voortgaan? Het is de vraag of een dergelijk
‘The proof of the pudding’ is hoe kwaliteit van leven gedeeld wordt met anderen. Is kwaliteit van leven in de ogen van de burgers gebaat bij het delen van die kwaliteit met andersdenkenden (bijvoorbeeld migranten) in de buurt? Staat onze kwaliteit van leven wellicht in concurrentie met die van minder welvarende mensen, landen
6
THEMA HIER INVULLEN
“We scheppen een steeds grotere ongelijkheid en vernietigen de planeet” MARCEL GAUCHET 7
Recreatie in de Catharijnesingel, Utrecht BEELD: EVAMARIJE SMIT
8
9
Kwaliteit van leven kan een inspirerend doel voor het ruimtelijk beleid zijn BEELD: TONY JACOBS
10
KWALITEIT VAN LEVEN
niet. Sterker nog: kijk eens, wat we doen. We scheppen een steeds grotere ongelijkheid en vernietigen de planeet. Die vraagstukken vereisen juist een enorme collectieve inspanning. Hoe organiseren we die? Daar ligt de grootste uitdaging van deze tijd”. Met de draai in economische ontwikkeling nemen de juichverhalen toe, klopt politiek Den Haag zich op de borst als er eenmaal een regeerakkoord ligt en is het spel over het uitdelen van de kralen en spiegeltjes begonnen. Dat in weerwil van het groeiende bewustzijn dat, willen we onze welvaart in de toekomst kunnen behouden, er een gigantische verbouwing van Nederland noodzakelijk is, een die in omvang en noodzakelijke snelheid zijn gelijke haast vindt in de wederopbouw. Steeds vaker rest het de burger alleen nog via de rechter de rijksoverheid te dwingen zich aan haar eigen, bestaande, afspraken te houden. Een richting gevende rijksoverheid is ver te zoeken, laat staan een die kaderstellend wil zijn, om nog maar te zwijgen van een die zich inzet om de investeringen beschikbaar te krijgen die noodzakelijk zijn voor een dergelijke operatie.
en gebieden en wat betekent dit voor het (internationale en nationale) vraagstuk van ruimtelijke segregatie versus integratie? Kortom: kwaliteit van leven vraagt aandacht voor gelijkheid (‘voor allen en iedereen’). Ook de rechtvaardigheidsvraag is aan de orde. Bij alle ruimtelijke ingrepen en beleidsinterventies is de vraag interessant wie er profiteert van de geboden kwaliteit van leven. Het uitgaan van de premisse dat iedereen moet profiteren en recht heeft op kwaliteit van leven, maakt de term een stuk minder aantrekkelijk. Gemeenten zijn volop aan de slag met plannen voor hun eigen grondgebied en de regio’s waarin ze samenwerken, al dan niet geholpen door provincies. Het blijft de vraag of de schaal van de oplossingen recht doet aan de omvang van de opgaven, bijvoorbeeld energie, degradatie van het landschap, vervoerstekort. Het is duidelijk dat de decentralisatie veel energie heeft losgemaakt, maar ook een beroep doet op gemeentelijke middelen en deskundigheden, die er niet (meer) zijn. Ministeries weigeren een rol te spelen waarbij ook investeringen te verwachten zijn, hoe goed de plannen ook zijn. Een rondgang langs gemeenten en provincies levert op dat het er niet schort aan ideeën of aan nut en noodzaak, waar het gaat om energietransitie, bewaken van de publieke ruimte, aanpak van de woningnood, duurzaamheid en het dichten van een sociale kloof. Maar er is geen spoor van nationale urgentie, sterker nog, de afgelopen jaren zijn veel opgaven weggeredeneerd of in onnavolgbare processen verkruimeld. In de Groene Amsterdammer van 27 juli jl. zei Marcel Guachet het volgende over deze ontwikkeling: “…de achterliggende filosofie van het liberalisme is, dat als je niets doet alles vanzelf weer goed komt. Het wil besparen op de collectieve wil. Maar zo werkt het
Terug naar de vraag aan het begin: kwaliteit van leven kan een inspirerend doel voor het ruimtelijk beleid zijn. Met de toevoegingen: voor iedereen, ook toekomstige generaties, en gekoppeld aan heldere doelen voor duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid, en inspirerende, collectieve programma’s. Wensdenken? Met dank voor het meedenken aan Oedzge Atzema en Rob van Hilten.
LEES MEER Ook online is het artikel te lezen.
11
KWALITEIT VAN LEVEN
Focus op geluk De geluksbeleving van bewoners bevorderen met behulp van ingrepen in de woning en woonomgeving klinkt uitermate idealistisch en complex. Recent onderzoek én ervaringen uit het buitenland tonen echter aan dat het omarmen van dat ideaal en die complexiteit de moeite meer dan waard is. Uiteindelijk zou het mes wel eens aan vele kanten kunnen snijden. Tekst Anke van Hal en Birgit Dulski
H
et begrip ‘geluk’ lijkt langzaam een beetje van zijn softe imago af te raken. Het ene na het andere geluksgerelateerde onderzoek wordt gepubliceerd met steeds vaker harde cijfers als resultaat. ‘Geluk’ lijkt langzaamaan meetbaar te worden. Onderzoek naar de relatie ‘geluk en plek’ staat echter nog steeds in de kinderschoenen. Een recent onderzoek naar circa twintig jaar ervaring
12
Gevelbegroeiing bij GWLterrein, Amsterdam BEELD: BIRGIT DULSKI
13
KWALITEIT VAN LEVEN
Juist de mogelijkheden op dat vlak zijn bij dat type woningen gelimiteerd, vooral omdat de budgettaire mogelijkheden beperkt zijn. De inrichting van de directe woonomgeving vormt daarentegen een heel ander verhaal. Daar zijn diverse ingrepen mogelijk die de kans op woongeluk bevorderen én betaalbaar zijn, mits er tijdig aan wordt gedacht. En bijkomend voordeel; dit blijken vaak maatregelen te zijn die ook uit duurzaamheidsoogpunt grote meerwaarde opleveren. Neem bijvoorbeeld het autoluwe karakter dat het merendeel van deze wijken karakteriseert. Autoluw leidt tot meer wandelen en gebruik van de fiets en dus minder benzinegebruik, was destijds het milieuargument. Of dat zo is, werd niet vastgesteld met het onderzoek, maar wat wel heel duidelijk naar voren kwam is dat autoluw een veilige speelplek voor kinderen tot gevolg heeft en bewoners elkaar vaker ontmoeten. In de wijk Ecolonia in Alphen aan de Rijn, destijds het voorbeeldproject van de Nederlandse overheid met als doel het begrip duurzaam bouwen te illustreren, leidde dat tot de ervaring van de onderzoekers dat diverse bewoners van straten waar geen auto’s mogen komen spontaan opmerkten in de gezelligste straat van de wijk te wonen. En dat bleken verschillende straten te zijn! Het waren ook straten waar de gezelligheid inderdaad van af te lezen was omdat overal bankjes stonden die bewoners hadden geplaatst om hun spelende kinderen in de gaten te kunnen houden. Tijdens het observatiemoment lag ook op veel plekken speelgoed en stonden er veel plantenbakken. Die wijk staat overigens helemaal vol met plantenbakken. In straten waar de auto wel mag komen, staan die er echter ook om parkeren pal voor woningen onmogelijk te maken. De milieumaatregel van destijds om minder
met wonen in zes Nederlandse ecowijken nam desondanks dit prille onderzoeksmateriaal als uitgangspunt. Wat kunnen we leren van een generatielang wonen in wijken die met een focus op duurzaamheid werden gerealiseerd, in een tijd dat de vraag naar woningen hoog was (en elke woning dus toch wel werd verkocht)? Dragen deze wijken bij aan het geluk van hun bewoners of niet? En wat is de impact van de factor tijde? De zes ecowijken uit de jaren negentig die werden onderzocht zijn Ecodus in Delft, EVA-Lanxmeer in Culemborg, het GWL-terrein in Amsterdam, Morrapark in Groningen, Ecolonia in Alphen aan de Rijn en Drielanden in Groningen. En om het eerste vooroordeel maar gelijk weg te nemen; nee, in de meeste van die wijken zijn de bewoners geen typische milieumensen. Sterker nog; in het merendeel van de wijken bleken sommige geïnterviewden niet eens op de hoogte te zijn van de duurzame ambities van destijds en gaven diverse bewoners van het eerste uur toe die milieuzaken maar op de koop toe genomen te hebben. ‘Huizen werden in die tijd heel snel verkocht. Er werd zelfs geloot. Je kocht blindelings. Je was blij, dat je werd ingeloot. Dat was wel in heel Nederland zo.’ (Citaat uit het interview met een bewoonster van Ecodus). Een analyse van diverse bronnen die verslag doen van onderzoek naar de relatie geluk en plek, waaronder het uiterst leesbare boekje Happy City van Charles Montgomery, laat zien dat de mogelijkheid om bewonersgeluk te vergroten op het niveau van de gemiddelde Nederlandse rijtjeswoning beperkt is. Het blijken immers de factoren ruimtelijkheid, esthetische kwaliteit en persoonlijke invloed te zijn die het meeste invloed hebben op de geluksbeleving.
14
“Wat zou het al veel schelen als er naar klimaat bestendigheid gestreefd zou worden!” ANKE VAN HAL 15
KWALITEIT VAN LEVEN
ënten in een ziekenhuis die uitkijken op natuur sneller genezen dan patiënten die dat uitzicht niet hebben.
parkeerplekken aan te leggen bleek in elke wijk tot problemen geleid te hebben. Ook die les kan geleerd worden. De onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de relatie geluk en plek laten een aantal zaken duidelijk zien. Zo is het voor mensen uitermate belangrijk mogelijkheid tot contact te hebben. Het beperken van het autogebruik is daarom vanuit dit oogpunt een belangrijke maatregel.
‘Als de overtuinen parkeerplaatsen waren geweest, zouden we hier niet wonen.’ (Citaat uit het interview met een bewoonster van Ecodus) Maar ook afwisseling in het gevelbeeld op ooghoogte bevordert het humeur en de gezondheid! Zo blijken ouderen langere stukken te kunnen lopen als de gevels die ze passeren niet monotoon zijn. De eerdergenoemde bankjes en bloempotten, maar ook de veelvuldig aangebrachte gevelbegroeiing, dragen daaraan bij.
“Er zijn diverse ingrepen mogelijk die de kans op woongeluk bevorderen én betaalbaar zijn”
‘Het vele groen in de wijk vind ik geweldig. Ook de huizen zijn begroeid. Vooral in de herfst is dat geweldig!’ (Citaat uit het interview met een bewoonster van het GWL-terrein)
Deze paar voorbeelden laten al zien dat het begrip duurzaamheid ten tijde van de aanleg van deze wijken veel breder werd opgevat dan nu het geval is. Voor veel mensen staat duurzaamheid nu gelijk aan het thema ‘energie’, maar in het verleden was dit slecht één van de zeven thema’s die het begrip definieerden. Naast energie, waren dat verkeer, flora en fauna, materialen, gezondheid, water en afval. Het is juist de breedte van die definitie die het mes aan verschillende kanten laat snijden. Een pleidooi tot het verbreden van de scope vormt dan ook de hoofdconclusie van het onderzoek. Dus bij duurzaamheid niet alleen focussen op de woning maar op de hele wijk en niet op het thema energie alleen, maar op de andere begrippen ook. Wat zou het uit oogpunt
‘Door het autoluwe karakter heb je meer contact met het groen dan met het blik. Je kunt het groen echt ervaren en komt dankzij dat autoluwe karakter ook veel mensen tegen.’ (Citaat uit het interview met een bewoner van EVA-Lanxmeer) ‘Het parkeerbeleid in Waterland vind ik mooi. Als je naar je auto moet lopen, ontmoet je meer mensen, maak je vaker een praatje.’ (Citaat uit het interview met een bewoner van Drielanden) Ook blijkt de aanwezigheid van groen en water, mits goed onderhouden, in grote mate bij te dragen aan een geluksbeleving. Natuur heeft een aantoonbaar positieve invloed op mensen. Zo blijkt zelfs dat pati-
16
De gemeenschappelijke binnentuin in hartje winter, EVA-Lanxmeer. Beeld: Birgit Dulski
ons. Kijk bijvoorbeeld naar Duitsland waar in veel deelstaten geen spade in de grond gestoken mag worden zonder rekening te houden met de afvoer van water bij hevige regenval. Mensen moeten altijd droge voeten kunnen houden, hoe hard het ook regent, luidt daar de regel waaraan iedereen zich moet houden. Dus bijvoorbeeld werkzaamheden aan de riolering leiden daar automatisch tot de aanleg van wadi’s en andere watergoten. Vaak met een bijzonder aantrekkelijke esthetische uitstraling. En met toegenomen bewonerscomfort en minder irritatie bij de bewoners als gevolg van heftige regenval. Ook in Canada, in het bijzonder in de miljoenenstad Toronto, valt de meerwaarde van een brede scope waar te nemen. Die stad kenmerkt zich, zoals overigens veel
van geluk al veel schelen als er in plaats van naar energiebesparing in Nederlandse woonwijken naar klimaatbestendigheid gestreefd zou worden! Dan zou de blik namelijk als vanzelf niet beperkt blijven tot het thema energie maar zou het bestand zijn tegen heftige regenval en hogere temperaturen (klimaatadaptatie dus) net zo vanzelfsprekend een doelstelling worden. En om die doelen te bereiken is meer groen en water en minder verharding in de wijk gewenst, en dat bevordert weer de kansen op een geluksbeleving. Voilà ! De cirkel is rond. Het is opvallend dat Nederland zich met zijn verenging van het begrip duurzaamheid tot energie onderscheidt van andere landen. In de meeste landen spelen die andere milieuthema’s in de publieke ruimte een veel vanzelfsprekendere rol dan bij
17
vorm van energiebesparing direct tot lastenverlaging leidt, maar ook omdat die wijken zich kenmerken door veel achterstallig onderhoud en meer verbeterpunten en de gemeente er veel baat bij heeft dat deze dichtbevolkte plekken in de stad leefbaar blijven. De aanvliegroute tot het behalen van de energieambities is echter totaal anders dan in Nederland gebruikelijk is. In het ‘Tower Renewal Program’ van de gemeente
grote steden, door uitgestrekte wijken met woontorens aan de rand. Dit zijn de wijken waar de mensen met de kleinste beurs wonen en die in Nederland vaak wat lagere prioriteit hebben als het om energiebesparing in de bestaande woningbouw gaat. Logisch ook, het energieverbruik is er immers veel lager dan in de grondgebonden woningen. In Toronto hebben deze wijken echter wel de hoogste prioriteit. Dit zowel omdat elke
18
KWALITEIT VAN LEVEN
naliteitscijfers, de behoefte aan betaalbare groente als meest urgent beschouwd wordt door de bewoners. En dat terwijl de professionals er geen moment aan twijfelden dat de criminaliteit aanpakken door iedereen het meest belangrijk zou worden gevonden. Dat dat de betaalbaarheid van gezond voedsel was, werd vastgesteld door zogenaamde pop-up-parkevents te organiseren in de wijk waar bewoners hun dromen konden opschrijven en op een wand plakken. Wat zou jou gelukkig maken in je wijk?, was soms letterlijk de vraag. De behoefte aan betaalbare groente en fruit leidde tot een zogenaamd ‘edible balcony’-programma waarbij bewoners werden aangemoedigd en opgeleid tot het kweken van etenswaren op hun balkon. En er werden gemeenschappelijke moestuinen aangelegd wat weer de kans op ontmoeting en daarmee geluk bevorderde. Ook werd de link naar energie gelegd. Lokaal voedsel produceren maakt immers de noodzaak van transport kleiner. Deze en meerdere aanpakken leiden uiteindelijk niet alleen tot een groot draagvlak voor het thema energiebesparing, en dus voor de aanpak van de woningen, maar ook tot meer sociale cohesie, meer werkgelegenheid, betere gezondheidsomstandigheden en, waarschijnlijk, meer geluk. De constatering dat professionals niet ‘voor bewoners’ kunnen denken, was ook een belangrijke constatering in het ecowijkenonderzoek. Zo werden er voorzieningen in woningen aangebracht waar niemand op zat te wachten.
Moestuinieren zorgt voor ontmoetingen in Toronto, Canada BEELD: ADRIANA GOMEZ, TRCA'S SNAP PROGRAM
en de aanpak van SNAP, Sustainable Neighbourhood Action Plan, staan de belangen van bewoners centraal. Binnen deze aanpakken worden eerst de problemen die de bewoners als meest urgent beschouwen, aangepakt. En let op; de ervaring leert dat dit vaak heel andere problemen zijn dan buitenstaanders, zoals renovatiespecialisten, denken. In Toronto blijkt bijvoorbeeld dat in wijken waar sprake is van hoge crimi-
‘Tijdens een van de bewonersavonden was een afvalscheidingskast in de keuken een item. Ik vond, dat je van bewoners best mag verwachten dat ze hun afval scheiden, maar om ze dan voor te schrijven, wáár ze dat moeten doen, gaat toch wat ver. We mogen toch wel
19
Ecolonia in Delft.
BEELD: BIRGIT DULSKI
lag. Zo vereisten veel van de maatregelen op wijkniveau een anders dan gebruikelijke vorm van onderhoud. Denk bijvoorbeeld aan de waterdoorlatende parkeertegels waar geen zout op gestrooid mag worden in de winter. De bewoners kregen vaak strenge instructies van de gemeenteambtenaar die op moment van oplevering werkzaam was, maar vele jaren later blijkt vaak geen enkele gemeenteambtenaar zich die afspraak meer te kunnen herinneren. In bijna alle gevallen bleek het onderhoud van het openbaar gebied na een aantal jaren anders aangepakt te worden dan destijds afgesproken.
zelf beslissen, waar we ons gescheiden afval inzamelen?! Bij ons is die kast gesneuveld, maar bij de meeste mensen kwam de kast er wel.’ (Citaat uit het interview met een bewoonster van Ecodus) Maar ook werden maatregelen getroffen waar bewoners heel anders mee om bleken te gaan dan verwacht. Wie kent niet die kleine serres die in het verleden als buffer tegen een woning werden gezet? Je ziet ze nu bijna nooit meer omdat veel bewoners, om de woonkamer te vergroten, de goed-geïsoleerde buitengevel tussen serre en woonkamer verwijderden en als gevolg daarvan een grote woonkamer met een enkelglasgevel over hielden. Een averechts resultaat dus. Maar het zijn niet alleen de bewoners die zich anders gedragen dan werd verwacht. Ook professionals wijken vaak af van wat hetgeen in de lijn der verwachting
‘In het begin werden de sloten met de hand schoongemaakt met haken. Er werden regelmatig watermonsters genomen; je mocht dan ook niet strooien tegen gladheid (‘maar nu gebeurt dat wel, hoor’). Maar tegenwoordig komen ze ‘hekkelen’ met bootjes met een
20
KWALITEIT VAN LEVEN
einde van de levensduur. En wie denkt dat dit fouten uit het verleden zijn; het gebeurt nog steeds. De scope verbreden in tijd is ook van invloed op bewonersgeluk. Wat kunnen specialisten die actief zijn op woning- en wijkniveau nu leren van deze onderzoeks- en buitenlandervaringen? Dat het centraal stellen van bewonersgeluk als doel tot een situatie kan leiden waarin het mes aan meerdere kanten snijdt. Deze focus op bewonersgeluk vereist echter wel een verbreding van de blik op vele fronten
straalmotor, wat volgens mij desastreus is voor de dieren. ‘Nu zijn alle kikkers weg. En je zag de vissen naar adem happen.’ Dit jaar gebeurde het schonen voor het eerst weer op een wat meer vriendelijke manier.’ (Citaat uit het interview met een bewoner van Morrapark) Zo leidde in een van de wijken bezuinigingen op het groenonderhoud ertoe dat vanuit de woningen aan het water alleen nog metershoge biezenvelden zichtbaar waren en het water niet meer. Over bewonersgeluk gesproken! ‘Ecologisch betekent geen onderhoud’, lijken professionals geregeld te denken als het om groen gaat. Maar niks is echter minder waar.
“De focus op bewonersgeluk vereist echter wel een verbreding van de blik”
‘Wel leuk al die bomen, maar je moet er op een gegeven moment wel wat aan doen. Zeker als de zonstraling in woningen een uitganspunt was bij de bouw. De wilgen waren op een gegeven moment wel 25 hoog. Dan heb je weinig profijt meer van de zon.’ (Citaat uit het interview met een bewoner van Drielanden)
en daarmee vergroting van de complexiteit van de opgave. En toenemende complexiteit staat haaks op het gebruikelijke streven naar eenvoud en one-size-fits-alloplossingen. Echter; ‘Als je het probleem vergroot, neemt de kans op nieuwe oplossingen toe’, luidt een gevleugelde uitspraak van de veel te vroeg overleden milieuhoogleraar Gerard Keijzers. Op wijkniveau kan dat leiden tot een betaalbare win-win met betrekking tot bewonersgeluk en het bereiken van duurzaamheidsdoelen. Dat is toch de moeite meer dan waard?
En met dit voorbeeld wordt een laatste scope-verbreding aangestipt; het denken in de tijd. Wie even stil staat bij het feit dat mensen van baan kunnen veranderen of kunnen verhuizen, bedrijven failliet kunnen gaan, bomen groeien en er op den duur nieuwe technieken zullen komen, kan niet anders dan concluderen dat het goed vastleggen van afspraken en onderhoudsinstructies en het inbouwen van flexibiliteit bij het aanbrengen van technieken, een vereiste is. In de bezochte woningen bleek bijvoorbeeld geregeld de installatie op zolder geplaatst te zijn, voordat het dak werd geplaatst. Probeer die installatie maar eens te vervangen op het
LEES MEER Ook online is het artikel te lezen.
21
WILLEM FERWERDA Commonland werkt aan de regeneratie van het Hollandse veenweidegebied
22
I NTERVIEW
“De grond kent grenzen” Willem Ferwerda vormt met zijn organisatie Commonland een beweging die investeerders koppelt aan grootschalige landschapsprojecten. “Een goed functionerend ecosysteem is een belangrijke voorwaarde voor en onderdeel van onze economie, maar er vindt wereldwijd enorme biodegradatie plaats.” Tekst Annemiek Rijckenberg m.m.v. Merten Nefs Beeld Commonland
F
erwerda werd door Economische Zaken benaderd om zijn aanpak van ‘4 returns’ toe te passen in Nederland en koos voor het Hollandse veenweidegebied: ‘Inspiration, Social Capital, Natural Capital en Financial Capital’ door middel van een zonering en gedurende een tijdsframe van een generatie. Hij werd in 2016 door Trouw uitgeroepen tot de duurzaamste Nederlander. De levensloop van Willem Ferwerda weerspiegelt de ontwikkeling in het denken over natuur en landbouw, en biedt perspectief voor de toekomstige generaties. Daarom geven wij hem graag de ruimte. Ferwerda is als tropisch ecoloog opgeleid, met als thema de relatie tussen natuur(herstel) en landgebruik waaronder landbouw. Hij begon zijn werk bij reisorganisatie SNP Natuurreizen: van het opzoeken van de ongerepte natuur en onverkende gebieden naar het uitdragen van de waarde van deze gebieden en het willen delen daarvan. De reizen maakten hem bewust van de achteruitgang van landschappen en landbouwgronden, de degeneratie van de grond door erosie en uitspoelen, het verdwijnen van biodiversiteit en de ontvolking en verarming van het platteland. Daarom stopte hij in 1993 met SNP en ging hij zich richten op het beschermen van het regenwoud via institutionele wegen. Hij was tussen 2000 en 2012 directeur Nederland van IUCN, de International Union for the Conservation of Nature, voor biodiversiteit. Daar beheerde hij sinds 1995
23
INTERVIEW
een fonds voor projecten om tropisch regenwoud te beschermen. In 2005 begon hij, onder de vlag van IUCN NL, met de bedrijven Egon Zehnder en McKinsey&Company, het internationale business platform Leaders for Nature, en bracht meer dan 80 CEO’s van internationale bedrijven bijeen om samen te werken aan ecosysteembeheer. Dit leidde in 2010 tot een akkoord tussen VNO-NCW, LTO en IUCN op gebied van biodiversiteit.
NOG EEN PLEIDOOI VOOR DE GROTE SCHAAL In zijn boek De staat van de natuurbescherming (juli 2017, KNNV Uitgeverij), houdt Tom Bade ook een pleidooi voor een aanpak op grote schaal: ‘Geluk zit in grote dingen’. Door het lukraak stoppen met het beleid van grote aaneengesloten natuurgebieden is volgens hem door het kabinet Rutte 1 (staatssecretaris Henk Bleeker) een maatschappelijk contract opgezegd, dat 20 jaar heeft standgehouden. Voor het verdwenen kompas van corridors en grote gebieden is niets in de plaats gekomen. Het gaat steeds slechter met de weidevogels, vlinders blijven afnemen en de bodem klinkt in. Bade bepleit meer verwerving en nieuwe landgoederen als beste bescherming voor de natuur. En dan niet door de relatief arme beherende natuurorganisaties, maar door een partij als de waterschappen. (meer informatie: www.tripleee.nl)
In 2012 stopte u met IUCN, waarom? “Ik heb veel ervaring kunnen opdoen met financieren van projecten en samen werken met bedrijven, maar ecologie bleef ook voor overheden en bedrijven een complexe materie, en werd ondanks de vele pogingen niet echt onderdeel van de economie. Vrijblijvendheid lag op de loer, greenwashing, de kruimels van de tafel. De ernst van ecologische degradatie werd te weinig onderkend. Het is de tragiek van de ‘commons’, of van de ‘economics of nature’: de waarde van landschapsverbetering en ecologische regeneratie wordt elders gerealiseerd, niet op afzonderlijke bedrijven, maar als publieke waarde. Maar overheden hebben te weinig een langetermijnvisie waarop ze sturen. Veel democratisch gekozen overheden verwaarlozen de waarden van de commons: het gemeenschappelijke eigendom van de aarde.” “Wereldwijd gaat de bodem achteruit, vooral omdat de landbouwgebieden worden ingericht voor monoculturen van één gewas, waardoor op de langere termijn de lokale voedselproductie wordt weggedrukt, erosie en degradatie van ecosysteem en landschap optreden, omwille van de efficiëntie per hectare. Milieu is meer dan klimaatverandering en CO2-reductie. Ecologie ligt ten grondslag aan veel conflicten in de wereld. Watertekorten, overbegrazing, verdroging en erosie, degeneratie van grond, mislukte oogsten, zorgen dat veel mensen trekken naar de stad of verder vluchten.” De aandacht voor de uitputting van de grond neemt nu toch toe, dat blijkt bijvoorbeeld uit de opdracht van de VN aan ons eigen PBL, om scenario’s uit te werken voor de ontwikkeling van aardbodem… “De studie van PBL is meer dan welkom. Wanneer het probleem beter in kaart wordt gebracht, en scenario’s worden geschetst is de volgende stap om een aanpak te ontwikkelen om de landschapsdegradatie om te zetten in herstel. Hoe doe je dat? Dat
24
I NTERVIEW
is de kernvraag. Die zijn we nu met Commonland aan het ontwikkelen. Daarvoor is het van belang te erkennen dat veel instellingen en mensen in een systeem van ‘silodenken’ gevangen zitten. Men kijkt vaak alleen naar het eigen vakgebied. Terwijl een landschapsaanpak gebaseerd op ecologisch herstel, van mensen vraagt om boven hun eigen vakgebied uit te stijgen. Uitzoomen noem ik dat. Het hoort bij de geschiedenis, het ontwikkelen van nieuwe technologie en het opgebruiken van grondstoffen, kapitaalintensief, ten koste van de ecologische systemen. Maar de grenzen van wat de grond aan kan zijn overschreden, en dat is straks niet meer alleen met kunstmest en technologie te compenseren. Het goede nieuws is dat een ecologische holistische aanpak verwoestijning wél kan stoppen, landbouwareaal kan toevoegen en landschap en sociale samenhang kan herstellen, mits we gebruik maken van de wetenschap, lokale praktische kennis en de tijd nemen.”
“Veel instellingen zitten gevangen in silodenken”
“Er zijn twee voorbeelden van grootschalige staatsaanpak van de problemen in het landgebruik: de aanpak van de Dust Bowl in de VS in de jaren 30 en de regeneratie van de lössgronden op het Lössplateau van Centraal-China. Veel van de huidige verschralingsproblemen van het landschap zijn lastig op te lossen, door de versnippering van eigendom, de termijn (generatie overstijgend) van beleid en van de schaal waarop wordt gedacht en gehandeld. Kleine projecten op de korte termijn bieden geen soelaas om het huidige desastreuze verdienmodel voor de landbouw aan te pakken. Het ministerie van Economische Zaken heeft Commonland in 2015 gevraagd om de 4-returnswerkwijze te testen in Nederland. Uiteindelijk hebben we gekozen voor het veenweidegebied rondom Amsterdam, mede omdat we ook kijken naar de rol van lokale producten en consumenten in het landgebruik.” Wat is de uitdaging in Nederland? “We hoeven niet bescheiden te zijn. Ons door de mens gemaakte deltalandschap is uniek, net als de gewoonte om over het landschap te onderhandelen en daarvoor partners te zoeken. Wat in Nederland lastig is, is de hoeveelheid en complexiteit van actoren, plannen en regelgeving.” Op het veenweidegebied, met de problematiek van steeds snellere bodemdaling en CO2-uitstoot heeft al menige organisatie de tanden stukgebeten. Wat is het verschil? “Ik denk dat de tijd er rijp voor is, meer dan in het verleden. Voor onze aanpak moet aan een aantal criteria worden voldaan: voldoende omvang, bij voorkeur ge-
25
“Milieu is meer dan klimaat verandering en CO2-reductie”
WILLEM FERWERDA 26
I NTERVIEW
bieden van 500.000 hectare; een heldere bestuursstructuur; markt en ondernemerschap en een betrokkenheid om voor minimaal 20 jaar samen te werken met de eigenaren en andere betrokkenen. Dat lukt na een aantal jaren in Spanje en Zuid-Afrika, maar voor het veenweidegebied rond Amsterdam is het begin ook moeilijk. Ten eerste is het een gebied van 125.000 hectare, en dan nog immens versnipperd. Ten tweede ontbreekt het in Nederland, zoals in de meeste landen, aan visie en sturing in de vorm van een landschapsbeleid op de lange termijn. In veel gebieden is de mensheid op weg een ‘collapse’ van de ecologische functies van het landschap. Dat is niet de schuld van individuele boeren of consumenten, maar historisch en collectief zo gegroeid en versneld door de industriële revolutie. Aan het criterium markt en ondernemerschap wordt voldaan, aan criterium ecologische duurzaamheid niet. Nederland is als handelsland altijd erg naar buiten gericht geweest, pas recent neemt de waardering van de eigen streekproducten een vlucht, in combinatie met het landschap waarin het gemaakt wordt. In Frankrijk en Italië benut men dat gegeven al volop. Hier ligt nog een enorm potentieel, ook voor het veenweidegebied. Verschillende voorbeelden zijn nu al te vinden. En tot slot: we weten, dat het geduld kost en we gaan 20 jaar aan de slag. Aantasting en verandering van het landschap door mensen is al duizenden jaren aan de gang, echter zodra een landschap de ecologische functies niet meer kan leveren, komt op termijn ook de lokale economie in het gedrang. Met alle kosten van dien. Herstel hiervan is mogelijk, maar het kost tijd en hoe langer je het uitstelt, des te meer de kosten oplopen!” Juist vanwege de schaal van 125.000 hectare en een looptijd van 20 jaar, zou het deze keer kunnen lukken: “Ook omdat wij strikt onafhankelijk zijn’’, denkt Ferwerda. “Nu is dat nog ‘acupunctuur’, maar het begint allemaal bij die eerste koplopers: boeren en lokale ondernemers. We moeten het natuurherstellende landgebruik en ook recreatie als betaalde dienst in dit landschap nabij de stad, serieus nemen als motor achter het herstel. Daarnaast is de ‘lokaalvoedselbeweging’ een sleutelstuk. En op langere termijn de vergoeding voor het binden van CO2 in het veen, want die is voor het veenweidegebied groot.” Onverzettelijk optimisme “In Nederland bestaat een immense traditie van onderhandelen en samenwerken, dat zit in onze genen, vanaf de eerste waterschappen. Op die traditie willen we voortbouwen voor onze regeneratieve economie. Daarin is de overheid niet altijd de meest betrouwbare partner geweest en de gehanteerde formats van pilots, potjes, projectsubsidies en overdadige verantwoording vanaf de eerste dag, hebben er vaak voor gezorgd dat de energie snel uit een maatschappelijk initiatief verdween. En dat terwijl het barst van de kennis en de initiatieven: in Amsterdam komen mensen uit de hele wereld inspiratie halen voor de circulaire economie, impact investment met meerdere rendementen en langere termijnen. Natuurlijk is een sy-
27
INTERVIEW
Kleine kaart: het gebied waar Commonland de komende 20 jaar aan de slag gaat. Grote kaart: het veenweidegebied in het westen van Nederland.
28
I NTERVIEW
steembenadering ingewikkelder dan losse projecten, maar het verhaal over een ander economisch bestel dringt op steeds meer plekken door.” Hoe denkt u over de vraag uit deze Landschapstriënnale naar de bijdrage van grote bedrijven aan beheer en herstel van het landschap? “Ik ben ervan overtuigd dat onze aanpak van de vier ‘rendementen’ alleen werkt met partnerschappen met bedrijven, omdat de investeringen te groot zijn voor overheden en de betrokken sectoren alleen. Wanneer je mensen in bedrijven aanspreekt op hun drijfveren en hogere doelen, dan past ecologische regeneratie daar altijd in. Ik geloof niet in een aanpak om alleen met verzoeken om geld voor kortetermijnbelangen aan te kloppen, dat sluit niet aan bij de onderliggende waarden van bedrijven. Het belang van ‘wandellandschap’ in de directe omgeving van het bedrijf is te klein als basis voor langjarige betrokkenheid. Maar het investeren in herstel en ontwikkeling van natuurlijke en veerkrachtige landschappen als dragers van de economie geeft verbinding op een dieper niveau en zorgt voor samenwerkingsrelaties in plaats van PR. Ik ben eerlijk gezegd niet bekend met de initiatieven van landschapsarchitecten. Ik ben betrokkenen bij de Biënnale, die met vergelijkbare vraagstukkern bezig zijn, maar het opent perspectieven wanneer het om directe betrokkenen en belanghebbenden gaat. Tenslotte: we leven in een fascinerende tijd. Ik ben ervan overtuigd dat deze eeuw de ecologie de meest dominante factor gaat worden binnen de economie omdat het de kern van duurzaamheid betreft. De technologische ontwikkelingen gaan ons daarbij helpen. Nu al zie je ingenieurs, architecten, boeren en ecologen samen werken. Dat is een hoopvolle ontwikkeling voor de generaties die na ons komen. Wij zijn hen verschuldigd om de ecosystemen in een betere staat achter te laten dan hoe we die hebben gekregen van onze ouders. Dat lijkt haast een onmogelijke opgave, vandaar dat het ook een morele kwestie is.”
“Herstel is mogelijk, maar het kost tijd en hoe langer je het uitstelt, des te meer de kosten oplopen”
LEES MEER Ook online is dit artikel te lezen.
29
Ringpark Utrecht
Een ruimtelijk concept van de eenentwintigste eeuw voor ‘healthy urban living’
30
Binnen de ruimtelijke ordening is er een omslag in voorbereiding die korte metten maakt met het koude begrip ruimte. Na invoering van de nieuwe Omgevingswet staan getrainde ruimtelijk ordenaars niet langer centraal, want dankzij het meer integrale begrip ‘leefomgeving’ kan iedereen met gevoel voor ruimte meedoen. Hoeft de overheid alleen maar af te wachten? Niet als ze ook werkt aan nieuwe concepten om de leefomgeving vorm te geven. Wij bespreken alvast een voorbeeld van een vernieuwend concept voor een ringpark in Utrecht.* Tekst Paul Roncken, Merten Nefs, Ymkje van de Witte
Landgoed Niënhof, Amelisweerd. BEELD: EVAMARIJE SMIT
31
B
lokte soortelijke verontwaardiging uit en niet alleen bij ontwerpers, maar juist bij de voorbijganger, of: het participerend vermogen van de eenentwintigste eeuw.
innen het oude begrip ‘ruimte’ konden experts nog met vlekken en abstracte onderdelen schuiven om zo bepaalde wenselijke sociale verbanden of economische welvaart te ordenen. Of hiermee ook levens van onbekende individuen of dieren en planten werden opgeschut, was van ondergeschikt belang. Vanuit ruimtelijke theorieën met een voorspellende waarde werden kengetallen aangehouden om de norm te kunnen bepalen. En daar, opeens, vroeg Adriaan Geuze zich als Zomergast in 2015 hardop af: ‘Heb jij dit besteld dan?’, waarmee hij wees op eigengemaakte foto’s van een pijnlijke rij ‘marktwerkingsdozen’ langs Leiderdorp. Zijn publieke uitspraak
Maar is deze ‘verrommeling’ van de beleefbare ruimte in Nederland nu juist dankzij of ondanks ruimtelijke ordening tot stand gekomen? De verwachtingen rond het frisse woord ‘leefomgeving’ zouden weleens te naïef kunnen zijn en te weinig daadkrachtig. In de afgelopen jaren heeft de ruimtelijke ordening in Nederland al aangetoond hoe weinig constructief en creatief er wordt gepolderd over de omslag naar duurzame energie. Lagere overheden zijn nog sterk zoekend in hun nieuwe, participerende rol
32
KWALITEIT VAN LEVEN
“De verwachtingen rond het woord ‘leefomgeving’ zouden weleens te naïef kunnen zijn” Een groen concept als maatschappelijk vliegwiel Uit een internationale vergelijkende studie naar onder andere de groengordels van Frankfurt, Milaan en San Francisco (TU Delft en Vereniging Deltametropool in opdracht van de MRA, in SPOT ON, 2017) blijkt dat alleen al het benoemen van een sterk ruimtelijk concept voor een metropolitane parkstructuur maatschappelijke energie en investeringen ontketent en kanaliseert. Niet overal werkt dit hetzelfde en daarvan kan worden geleerd. In de Frankfurtse Grüngürtel is de Duitse planningstraditie, waarin de ruimte zoveel mogelijk lokaal wordt gepland, opgeschort en worden gebruik en routes op regionale schaal vastgelegd in Regionalpark RheinMain. Burgers en organisatie participeren hierin met projecten en de grootste sponsor van de groengordel is de luchthaven van Frankfurt, die gebaat is bij het hoogwaardige vestigingsklimaat van de stad en mogelijkheden CO2 te compenseren. Het landbouwpark ten zuiden van Milaan wordt gerund door de recente metropoolregio. Door het gefragmenteerde karakter is het een planologische rommelzolder, maar ze geven daar een positievere draai aan dan in Nederland. Hoe mooi is het immers, dat je binnen de middeleeuw-
Zicht op ‘Mainhattan’ vanuit de Frankfurtse Groengordel. FOTO: DONTWORRY, 2007
en ondertussen wordt uit voorzorg in ieder geval menig afdeling Ontwerp binnen gemeente en provincie ontmanteld om plaats te maken voor ‘verbinders’ of ‘kwartiermakers’. Ook binnen oude ingenieursbolwerken als waterschappen en Rijkswaterstaat. Veel werkvloeren worden in staat van paraatheid gebracht om accuraat en open te kunnen reageren op onverwachte wensen van participerende partijen of inschrijvende marktpartijen. Wat gebeurt er als straks de deuren van het warenhuis opengaan: constructieve deal-making of ramsj? Hoe zullen de afwegingen worden gemaakt tussen de behoeften aan onder andere energie, landbouw, gezondheid, natuur en recreatie in de beperkte ruimte rond de steden?
33
KWALITEIT VAN LEVEN
tasten (Greenbelt Alliance), een organisatie die kennis verzamelt en de programmering van het landschap regelt (Open Space Council), en vele ‘Land Trusts’, waarin grote bedrijven investeren en meebeslissen over ontwikkeling van het landschap.
se verkaveling zowel kan wonen, werken, recreëren en natuurdoelen kan halen? De thematisering van het park is slim. Door in te zetten op de landbouw als drager lokt, men allerlei initiatieven uit: van B&B’s bij de boer, tot verkoop van streekproducten (risottorijst, gorgonzola, honing), recreatieve routes en evenementen geënt op de Italiaanse gastronomie en plattelandscul-
Regionale differentiatie Uit de afbeelding op pagina 35, een kaart van de Vereniging Deltametropool, blijkt dat regio’s zo hun eigen ambities willen waarmaken. Als je afbeelding 1 bekijkt en let op de ingetekende samenwerkingen in de Nederlandse regio’s, dan valt op dat de vestigingslandschappen die hier worden onderzocht, hun regionale kleurverschillen benadrukken. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en uitwerking van Nationale Parken van Wereldklasse zijn nog niet klaar, maar naar verwachting zullen ook hier regionale verschillen worden aangemoedigd.
“In het gedeelde landschap rond Utrecht is er behoefte aan een sterk ruimtelijk concept”
Ook in het gedeelde landschap rond Utrecht is er behoefte aan een sterk ruimtelijk concept en de eerste experimenten zijn gestart. In de U10-regio moeten overheden elkaar nog leren vinden in een gezamenlijke ruimtelijke ambitie. Waterschappen hebben bijvoorbeeld heldere technische opdrachten uit te voeren en speuren naar provinciale en gemeentelijke houvast om ook andere ruimtelijke ontwikkelingen ‘mee te laten koppelen’. Een ander voorbeeld: het rijk wil graag de A27/A12 langs Utrecht verbreden maar lokale overheden zijn hier niet gelukkig mee en stellen zich dus ook niet constructief of creatief op.
tuur. In bepaalde stukken mag ook best intensief geboerd worden, de stukken aan de stadsrand zijn multifunctioneler. Door het sterke concept weten ze van de EU tot lokale overheid en bedrijfsleven subsidies binnen te halen. San Francisco heeft weliswaar geen sterke ruimtelijke parkstructuur en ook geen sterke overheid als het op landschapsbescherming aankomt. Wel hebben ze een goed functionerend platform om met meer dan 60 overheden samen te werken en een keur aan maatschappelijke organisaties die zich voor allerlei deelaspecten inzetten. Er is een ‘waakhond’ die bestemmingsplannen terugfluit als ze het landschap te veel aan-
Een ruimtelijk concept voor het gedeelde landschap in de U10-regio is niet alleen relevant voor recreatie, maar ook als groeimodel voor mobiliteit en verkeer, een gedeelde ambitie onder het motto van ‘he-
34
Pilotprojecten Landschap als Vestigingsvoorwaarde. BEELD: VERENIGING DELTAÂ METROPOOL, 2017 UIT SPOT ON 2017
35
KWALITEIT VAN LEVEN
1 Een ringpark of groengordel is een veelomvattende opgave waarbij de integrale kwaliteit van meerdere domeinen met elkaar in verband staan: landbouw, waterbeheer, mobiliteit, recreatie, natuurontwikkeling en de cultuurhistorische betekenis. Maar hoe ga je om met zoveel verschillende domeinen die zich ophouden in zoveel verschillende netwerken?
althy urban living’ en het regionaal houden van verplaatsingen door de zogenaamde woningcaroussel. Recente voorbeelden van dergelijke integrale parkconcepten zijn (naast de genoemde voorbeelden in Frankfurt, Milaan en San Francisco): het burgerinitiatief Ringland in Antwerpen, het Groen Lint van Oostende en op kleinere schaal het Singelpark in Leiden. Vergeleken met het concept van groene scheggen, waarmee een landschap tot diep in het stedelijk domein is verbonden, wordt bij een groengordel verbinding gemaakt tussen een stedelijke kern en de kleinere woon-werkkernen daaromheen. Hiermee wordt veel van de bovenlokale infrastructuur onderdeel van het ontwerp voor een omvattende ring- of gordelstructuur.
Lokale ondernemers Lokale initiatieven geven inhoud en vorm aan het ringpark, in plaats van een blauwdruk waarmee van tevoren de functie wordt vastgelegd van een stuk grond, krijgt het ringpark juist vorm door initiatieven van onderop. De overheid mag dan nog moeite hebben met het combineren van functies,
36
KWALITEIT VAN LEVEN
2
“Het beleefbaar maken van dit ‘lekkere landschap’ kan met een culinaire route”
gevraagd om hun inhoudelijke missie te verbinden met een hoogwaardige kwaliteit van een aaneengesloten regiopark. Via hen is het ook eenvoudiger om meer klantgerichte (digitale) middelen te ontwikkelen of in te zetten om te bouwen aan een draagvlak vanuit mede-eigenaarschap.
Afbeelding 1 Er zijn steeds meer microbrouwerijen te vinden in de groenmetropool Utrecht. Voor de productie van bier en cider zijn graanvelden, fruitgaarden, hopvelden en kruidrijke graslanden nodig, maar ook lokaal bronwater, gevoed door de Utrechtse Heuvelrug of gefilterd hemelwater. Het beleefbaar en herkenbaar maken van dit ‘lekkere landschap’ kan met een culinaire route die ook
domeinen en categorieën; klanten zijn in Nederland al jaren gewend aan producten waar een zekere belevingswaarde en identiteit mee wordt uitgedrukt. Daarom is aan veelbelovende lokale ondernemers, vrijwilligersorganisaties en initiatiefnemers
37
KWALITEIT VAN LEVEN
3
“Vrijkomende agrarische bebouwing heeft ook charme”
de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie met elkaar verbindt.
Afbeelding 2 Festivalorganisatoren zoeken nog naar een betere inpassing in het landschap en innovatie van de groeiende techniek die zij nodig hebben. Wij hebben daarom ontwerper Tom van Heeswijk over een samenwerking laten nadenken om een roulerende en tijdelijke opstelling te ontwikkelen waarmee zonne-energie geoogst wordt, zowel tijdens als ook buiten een evenement. De opbrengst is genoeg om een woonkern als Bunnik een jaar lang van energie te voorzien. Al rondreizend door het ringpark kan een festivalorganisator hiermee alle kernen zowel schone festivals als schone energie aanbieden.
Afbeelding 3 Landbouw versmelten met natuurontwikkeling kan. Het ‘Chinampalandbouwsysteem’ dat Bob Klein Lankhorst en John van Duursen (Commonland) ons hebben laten zien, bracht verbazend veel op (ook vis!) en vertraagt de bodemdaling van de veengebieden aanzienlijk. Door
38
KWALITEIT VAN LEVEN
4 slim gebruik te maken van een nutriĂŤntenkringloop blijven alle voedingsstoffen in het gebied en kan er het hele jaar door geoogst worden. De bewerking van de grond is kleinschalig en wordt met de hand gedaan, ondersteund door innovatieve robottechnieken. Techniek en natuurontwikkeling maken samen een beleefbaar voedsellandschap, dichtbij de afzetmarkt, dat tevens voor nieuwe werkgelegenheid zorgt.
aanspreekt. Denk aan het toestaan van bijzondere en zelfvoorzienende bebouwing, het verhuren van stiltewerkplekken (Seats-for-Silence, een concept van Eline van de Veen) en een Knarrenhof (initiatief van Krasse Knarren). Dit zorgt voor een uitnodigende mix als tegenpool voor de internetverhuurhype van de grote steden. Ook Tiny Houses kunnen hier tot Tiny Estates uitgroeien.
Afbeelding 4
Het hele park wordt aaneengeregen door een Nieuwe Arcadische Route. Een breed parkpad dat logisch met de verschillende kernen en knooppunten is verbonden. Het rondje binnen het ringpark is voor dagelijks (elektrisch) fietsgebruik maar kan ook
Afbeelding 5
Vrijkomende agrarische bebouwing is een probleem maar heeft ook charme. Meedoen met het ritme dat agrariĂŤrs in de loop der eeuwen hebben ontwikkeld is een concept dat ook andere doelgroepen
39
KWALITEIT VAN LEVEN
5
“Niet alleen burgers moeten hun weg leren vinden naar de participerende overheid”
snelwegen, spoorlijnen en vaarwegen. Het is een smartway en wordt alleen verlicht (in het wegdek) als erop gereden wordt.
Conclusie Er is een nieuwe type ruimtelijke ambitie nodig om te voorkomen dat ruimtelijke ordening vooral klantvriendelijk wordt met weinig eigen inbreng van de overheid. Bovendien moet de overheid gestimuleerd worden om risico’s te nemen om marktpartijen een stap voor te zijn. De voorbeelden uit Frankfurt, Milaan en San Francisco laten zien dat daar goede governancemodellen voor te bedenken zijn, die precies aansluiten bij de lokale cultuur van besturen, participeren en ondernemen. Het is nooit eenrichtingsverkeer: soms komt het initia-
in etappes worden gereden met overnachtingsplekken, culinaire plekken en festivals. Het is in totaal 190km lang en het zorgt voor verbetering van aansluiting over de
40
KWALITEIT VAN LEVEN
uitvoerende overheid en daarom is het ook niet vanzelfsprekend geworden om mee te gaan in creativiteit van nieuwe digitale communicatie. De stap in de richting van een digitale leefomgeving en het ophalen van big data is nog niet helemaal zichtbaar in de ringparkstudie. Maar door samenwerking met initiatiefnemers die veel dichter bij hun klantenkring staan, zijn daar wel volop mogelijkheden toe.
tief uit de bewoners of de markt, soms uit de overheid. De eerste conclusies uit de ringparkstudie wijzen op vier kenmerken. Een eerste kenmerk is dat overheden niet alleen burgers tot hun klant rekenen, maar ook andere overheden. Want niet alleen burgers moeten hun weg leren vinden naar de participerende overheid, maar ook schoorvoetende gemeenten onder het juk van eigenzinnige en daadkrachtige steden (zie de studie Midsize NL door Brabantkennis en Ruimtevolk). Een tweede kenmerk is het vermogen om eigenzinnig invulling te geven aan vage maar veelbelovende, internationale begrippen als healthy urban living, smart mobility, ecological citizenship of radical participation (die laatste hebben wij zelf verzonnen). Het doel daarbij is om als overheid samen op te kunnen trekken met goed bekostigde en langlopende onderzoeksprogramma’s waarin mbo’s, hbo’s en wo’s uit de regio betrokken kunnen worden. Ruimtelijke kennisvragen pak je met zes handen tegelijk op.
Het ringpark krijgt dus van onderop vorm. Door te selecteren op sociale, lokale en natuur-inclusieve initiatieven ontstaat vanzelf een netwerk van initiatieven die zich verhouden tot de natuurlijke kwaliteit en capaciteit van een plek. De rol van de samenwerkende regio-overheden tussen mede-eigenaren is die van een ‘gebiedsmakelaar’ die initiatiefnemers helpt om op te schalen en samen publieke voorzieningen mogelijk te maken. Het idee voor een ringpark is een onafhankelijke studie en geen provinciaal beleid. Paul Roncken Onafhankelijk Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit, provincie Utrecht Universitair docent landschapsarchitectuur, Wageningen University & Research Merten Nefs Projectleider Landschap als Vestigingsvoorwaarde, Vereniging Deltametropool Ymkje van de Witte Ondersteuning ARK-Utrecht, Van de Witte Landschapsarchitectuur
Een derde kenmerk is het werken vanuit initiatiefnemers van buiten de overheid. Alleen door mede-eigenaarschap zal de overheid de groeiende hoeveelheid publieke functies kunnen betalen en onderhouden, omdat een groeiende stedelijke populatie een steeds groter areaal aan buitengebied zal opzoeken. Een gevreesde belemmering voor een dergelijke participatiestructuur is zowel ‘participatiemoeheid’ als het voorkomen van ‘the usual suspects’. Daar helpt mogelijk een vierde kenmerk bij, het ontwikkelen van een digitale leefomgeving. Klantonderhoud en onderzoek is nooit het sterkste punt geweest van een
LEES MEER Op ruimteenwonen.nl vind je een uitgebreide literatuurlijst.
41
RENDA ORGANISEERT DE DAG VAN DE BEWONER
23 NO
VEMB E 2017 R
Een renovatie is pas geslaagd als uw bewoner tevreden is. De bewoner staat centraal, daarom lanceert Renda de verkiezing van de Gelukkigste Bewoner. Wie is de Gelukkigste Bewoner en waarom? Geef dit aan ons door via onderstaande link. Een onafhankelijke jury bekijkt alle inzendingen. Op 23 november tijdens de Dag van de Bewoner wordt u samen met de winnende bewoner in de schijnwerpers gezet en mag de bewoner zijn persoonlijke verhaal vertellen. Alle inzendingen worden gedeeld binnen ons netwerk.
Is uw bewoner de Gelukkigste Bewoner? Geef hem of haar op voor de Dag van de Bewoner.
RENDA.NL/DAGVANDEBEWONER
Iedereen zijn eigen strandje Ik tik deze column op het strand. Neen, ik ben niet op vakantie, ik zit op het strandje bij ons huis aan de Waal. Sinds een paar weken woon ik in een oude steenfabriek, een rijksmonument, buitendijks gelegen, net ten westen van Nijmegen. Het station is op 20 minuten fietsen, het hippe Honigcomplex op ruim 10 minuten. Met de medebewoners gaan we binnenkort overleggen wat we met dit stukje strand en uiterwaard gaan doen: niets, een moestuin, een siertuin, opslag voor spullen, een combi, we gaan het zien. Sinds een paar weken ervaar ik letterlijk hoezeer de kwaliteit van de ruimte en de kwaliteit van het leven met elkaar samenhangen. Ik lees ’s avonds weer boeken en dat komt door deze nieuwe plek. Ik ben niet van de deterministische school die zegt dat de omgeving ‘het doen en laten van de mens’ bepaalt. Dat de kwaliteit van de omgeving echter van in-
vloed is op ons ‘zijn’, staat voor mij buiten kijf. In ons vakgebied hebben we de ruimte heel lang vooral functionalistisch benaderd. Dat kan ook bijna niet anders: we zijn een relatief dichtbevolkt land met een hoogwaardige economie en dus ook met vele claims op de schaarse ruimte. Dat vergt planning. Dat heeft veel kwaliteit van leven opgeleverd: onze steden kennen geen banlieues zoals in Frankrijk. Onze steden hebben, ook al is er reden tot zorg, nog steeds aantrekkelijke centra waar het doorgaans goed vertoeven is. Ook al wonen we voor tweederde onder de zeespiegel: het is veilig. Me dunkt dat dit kwaliteit van leven is.
43
COLUMN Co Verdaas is planoloog en raadslid van de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur. Hij is werkzaam bij adviesbureau Over Morgen en voorzitter van de Wadden Sea Board.
En toch jeukt het af en toe. Waarom laten we niet bij elke uitbreiding, herstructurering of transformatie een stukje ongepland? Een stukje waar bewoners of gebruikers zelf mogen bepalen wat de kwaliteit van leven in de buurt verhoogt. De noden en behoeften van het leven laten zich immers niet vangen in een functionalistische benadering. Ik pleit geenszins voor het overboord zetten van onze functionalistische benadering. Ruimtelijke ordening kan niet zonder en is per definitie meer dan de optelsom van individuele wensen. Het is niet iedereen gegeven op korte afstand van de stad in een steenfabriek te wonen met een stukje ongeplande ruimte. Maar het moet toch mogelijk zijn om iedereen in overdrachtelijke zin zijn eigen stukje onontgonnen uiterwaard en strand te gunnen? Het verhoogt de kwaliteit van mijn leven en ik denk ook dat van anderen. Mijn credo: iedereen zijn eigen strandje!
De leefwereld is een blinde vlek Het nieuwe beleid dreigt een technocratische exercitie te worden
Het omgevingsbeleid staat in de steigers. Dat beleid voegt voorheen gescheiden beleidssectoren als ruimtelijke ordening, natuur en milieu samen. Er komt een Omgevingswet, en op de ministeries wordt hard gewerkt aan een omgevingsvisie. Maar het nieuwe omgevingsbeleid dreigt een technocratische exercitie te worden. De discussie gaat vooral over beleidssectoren, transities en systemen. Daarmee wordt een kans gemist. Tekst Ries van der Wouden Beeld Josse de Voogd
44
De Amerikaanse rechtsstaat is vooralsnog bestand tegen Trump BEELD: GAGE SKIDMORE
H
stand tegen Trump. Verkiezingen in Nederland en Frankrijk hebben de populistische partijen wel groter, maar niet dominant gemaakt. Uitstel of afstel, dat zal de toekomst uitwijzen. Maar het maatschappelijke onbehagen blijft voortbestaan, en dat is groter dan de populistische partijen alleen. Hoe moeten deze ontwikkelingen worden geduid? De afgelopen decennia zijn de Amerikaanse en de Europese politiek en beleidssystemen bijna vanzelfsprekend verknoopt geraakt met internationalisering en globalisering, met internationale organisaties en verdragen. Met die trend breken Trump en de brexiteers, en dat willen ook de verschillende populistische partijen in Europa. Voor hen bestaat ‘wereldburger’ niet en is de internationale politieke agenda ondergeschikt aan de nationale. Zij zien de keuze tussen internationale sa-
et omgevingsbeleid is voor alles een maatschappelijke opgave en zou moeten gaan over de leefwereld van de burgers in Nederland. Die opgave is urgenter dan ooit, gezien de groei van het maatschappelijk onbehagen. Uiteindelijk gaat het om de vraag in welk Nederland we in de toekomst willen leven. In dit artikel laat Ries van der Wouden zien wat dat voor het omgevingsbeleid betekent.
Het risico van gescheiden werelden Het referendum over de brexit en de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten zijn alweer enige tijd terug en het stof is inmiddels neergedaald. Economische rampspoed bleef uit en de Amerikaanse rechtsstaat is vooralsnog be-
45
KWALITEIT VAN LEVEN
menwerking en nationale belangen als een zero-sum game. Dat uit zich in afwijzingen van internationale handelsverdragen, het klimaatakkoord en de EU. Achterliggend motief is het heroveren van de nationale soevereiniteit en het voorrang geven aan nationale of lokale gemeenschappen. En dat wordt gesteund door veel verliezers van de globalisering en de kenniseconomie. Voor dit deel van de bevolking is het met de kosmopolitische agenda verbonden beleidssysteem losgeraakt van hun leefwereld, om de termen van Habermas (1981) te gebruiken. Dat breukvlak werd de laatste jaren manifest. De Engelse publicist David Goodhart laat voor het Verenigd Koninkrijk zien hoe de groeiende scheiding tussen de ‘anywheres’ (kosmopolieten) en de ‘somewheres’ (gewortelden) uitmondde in de brexit (Goodhart, 2017).
krimpgebieden, naoorlogse arbeiderswijken en Vinex-wijken. In Nederland concentreren de tegenstellingen zich vooral rond ‘globaliseringskwesties’ in brede zin (inclusief immigratie en Europeanisering). De verschillen resulteren (nog) niet in een sterke institutionele scheiding, maar er is wel sprake van gescheiden belevingswerelden (SCP/WRR 2014: 26). Dat was 2014, vóór de brexit en de verkiezing van Trump. Nu lijkt de urgentie van het risico op ‘gescheiden werelden’ gegroeid. Dat laat de recente internationale studie naar leefstijlen en waardenpatronen van Motivaction zien. In hun Glocalities report, Why elites are failing…and people revolt concluderen ze: ‘The dominant mindset among Western intelligentsia is based on universalist, cosmopolitan and liberal values. They are the guardians of the enlightenment and humanist traditions. The patriotic revolt against these ‘elite values’ is an expression of a breakdown of trust between people and the establishment.’ (Motivaction 2017: 4). En na de verkiezingen van 2017 werd dit als ruimtelijk patroon ook op de electorale kaarten van Nederland zichtbaar, met een links-liberale strook (D’66/GroenLinks) tussen Alkmaar en Nijmegen en populistische clusters (PVV/SP) in de Zuidvleugel, de Noordstrook van Brabant en de perifere krimpgebieden (De Voogd, 2017).
En dan Nederland. Daarover verscheen een rapport met de titel Gescheiden werelden? van het SCP en de WRR (SCP/WRR 2014). De conclusie is dat de ‘gescheiden werelden’ zich in Europa nog niet zo scherp aftekenen als in de VS. Er lijkt iets meer sprake van een continuüm, met wel twee duidelijk te onderscheiden groepen aan de uiteinden: ‘universalisten’ en ‘particularisten’. De universalisten hebben een kosmopolitische oriëntatie, en bezitten veel sociaal en cultureel kapitaal. Ze wonen in de grote universiteitssteden, negentiende-eeuwse en jarendertigwijken of tuindorpen. Zij behoren tot de globaliseringswinnaars. De particularisten delen de kosmopolitische oriëntatie niet, hechten aan de lokale en nationale gemeenschap, en vinden dat burgerschapsrechten daarin wortelen. Zij hebben minder sociaal en cultureel kapitaal, en voelen zich onzeker over de toekomst. Zij wonen meer dan gemiddeld in voormalige groeikernen,
Leefwereld als blinde vlek van het omgevingsbeleid Hoe deze ontwikkelingen verder gaan, weet niemand. Maar zeker is dat ze niet zomaar zullen verdwijnen. Zeker is ook dat ze door de makers van het omgevingsbeleid niet als belangrijke opgave worden gezien. En dat is in mijn ogen niet terecht. Want het risico van gescheiden leefwerelden en de breuk tussen beleidssysteem en leefwereld verdienen een
46
KWALITEIT VAN LEVEN
Tijdens de verkiezingen eerder dit jaar werd de VVD in veel gemeenten de grootste partij.
47
KWALITEIT VAN LEVEN
een forse taakstelling opgelegd. Daar is op zichzelf niets mis mee. Maar met die transities komt de nadruk in het beleid eenzijdig te liggen op de verandering van systemen en beleidssectoren. Het is een wereld die alleen nog te overzien is door een beperkte groep van beleidsmakers, bestuurders en experts, een technocratisch universum. En natuurlijk beseft iedereen dat die lokale energie-initiatieven van belang zijn, maar op het niveau van de systemen en transities raakt dat snel uit zicht. Want het gaat erom zoveel mogelijk zekerheid te krijgen over de ‘transitiepaden’ en onzekere maatschappelijke ontwikkelingen passen daar slecht in. Zo raakt de dagelijkse leefwereld buiten beeld van het omgevingsbeleid en daarmee wordt een belangrijke opgave gemist.
plek in het omgevingsbeleid. Een belangrijke reden voor de blinde vlek is waarschijnlijk de vernieuwing van het omgevingsbeleid zelf. Daarbij zijn niet alleen beleidssectoren samengevoegd, zoals ruimtelijke ordening en milieu en natuur, maar ook grote opgaven binnenboord gehesen, zoals klimaatverandering en circulaire economie. Zie de vier ‘strategische opgaven’ uit de beleidsnota De opgaven voor de Nationale Omgevingsvisie van begin dit jaar (I&M 2017): Naar een duurzame en concurrerende economie. Het aloude doel van de welvaartsgroei samengebracht met de verduurzaming; een transitie naar het circulair maken van de economie. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving. De transitie van een aantal beleidssectoren naar een klimaatneutrale samenleving. Allereerst energie, maar ook landbouw, wonen en transport als bronnen van broeikasgassen. En water, vanwege de gevolgen van klimaatverandering.
Naar een maatschappelijke beleidsagenda Hoe zou een maatschappelijke agenda voor het omgevingsbeleid er dan uit moeten zien? Naar mijn mening zouden de volgende onderwerpen niet mogen ontbreken. Ten eerste biedt de Nationale Omgevingsvisie grote kansen op vernieuwing. Het is een uitdaging om die niet te beperken tot de rijksoverheid zelf, zoals eerder gebeurde bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012, maar om er een echte nationale visie van te maken. Dat is niet hetzelfde als een centralisering van het beleid. De ambitie zou moeten zijn om te zoeken naar de thema’s die de verschillende agenda’s verbindt. Die van de centrale en decentrale overheden, van burgers en bedrijven, maar ook van de eerder besproken universalisten en particularisten. Zo kan het omgevingsbeleid de maatschappelijke vraag adresseren in welk Nederland we in de toekomst willen leven.
Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en leefomgeving. De transitie van de mobiliteit, met invloed op infrastructuur, wonen en stad. En het bekende ruimtelijk dilemma van bouwen binnen bestaand stedelijk gebied of uitleg. Een waardevolle leefomgeving. Natuur en landbouw staan centraal, waarbij de transitieopgave vooral bij de landbouw ligt. De landbouw belast de omgeving (milieudruk, bodemdaling) en moet naar een duurzame ontwikkeling (natuurbeheer, andere voedselproductie, hoger waterpeil). Met deze transities op de lange termijn heeft het nieuwe omgevingsbeleid zichzelf
48
“De dreiging van ‘gescheiden werelden’ vraagt om andere thema’s” RIES VAN DER WOUDEN 49
KWALITEIT VAN LEVEN
De kaart ‘Tweede partij’ maakt interessante ruimtelijke patronen zichtbaar: een ‘liberaallinkse’ lijn van Alkmaar tot Nijmegen en populistische clusters in de Zuidelijke Randstad, de Noordstrook van Brabant en de perifere krimpgebieden.
50
KWALITEIT VAN LEVEN
Tenslotte vraagt een maatschappelijke agenda ook om een veel opener bestuurlijke aanpak. De huidige decentralisatie van het beleid is niet onbelangrijk, maar vooral gericht op het bestaande bestuurlijke systeem. Gemeentegrenzen zijn systeemgrenzen, maar de dagelijkse leefwereld beweegt zich tegelijkertijd op hoger schaalniveau, het regionale daily urban system, en op een lager schaalniveau, de directe woonomgeving. Op beide niveaus is aandacht nodig voor de bestuurlijke vormgeving van verschillen en samenhang, en die kan per gebied verschillen.
Ten tweede vraagt de dreiging van ‘gescheiden werelden’ om andere thema’s in het omgevingsbeleid dan duurzaamheid en transities alléén. Nationale identiteit, gemeenschap tegenover globalisering, ruimtelijke verschillen, en ook migratie, integratie en segregatie. De behoefte aan nationale identiteit kan bijvoorbeeld worden versterkt door aandacht voor het identiteitsvormende karakter van het cultuurlandschap en het stedelijke landschap. Daarnaast is aandacht nodig voor ruimtelijke verschillen in Nederland en voor de selectiviteit van beleid, die scheidslijnen en verschillen kan versterken. De verhouding tussen het economisch kerngebied van Nederland en de krimpgebieden is er niet bij gebaat als deze laatste vooral het idee krijgen dat ze de lasten van de groei en de duurzaamheid toegeschoven krijgen: van windmolenparken tot azc’s en in Groningen ook nog de bodemdaling door de aardgaswinning. Dat geldt ook op een lager schaalniveau: de lasten van de immigratie zijn niet gelijk over het stedelijk gebied verspreid.
“De lasten van immigratie zijn niet gelijk verspreid” Voor de zoektocht naar een gedifferentieerde bestuurlijke vormgeving is experimenteerruimte nodig. De rijksoverheid sluit nu om die reden ‘city deals’ af met gemeenten. Waarom geen ‘regiodeals’ waarin ook variatie in de regionale governance aan de orde is?
Ten derde is de overgang van ruimtelijk beleid naar omgevingsbeleid het moment om de eenzijdige oriëntatie op economische groei en de markt te doorbreken. Bij thema’s als identiteit en gemeenschap draait het niet om de relatie tussen overheid en markt, maar juist om de relatie tussen overheid en ‘civil society’. Daarbij gaat het onder meer om de vraag hoe de leefomgeving de lokale gemeenschappen en identiteiten kan versterken, en welke rol de overheid daarin kan spelen. Maar ook om de vraag hoe de overheid ruimte kan bieden aan de energieke samenleving, die bijvoorbeeld tot uiting komt in energiecollectieven van burgers. Experimenten en publiek debat zijn de aangewezen routes om dit verder te brengen.
Ries van der Wouden is hoofd van de sector Ruimtelijke Ordening en Leefomgevings kwaliteit bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Van zijn hand verscheen 28 september een uitgebreider essay over het omgevingsbeleid.
LEES MEER Op ruimteenwonen.nl vind je een uitgebreide literatuurlijst.
51
MARNIX NORDER Marnix Norder is sinds januari dit jaar voorzitter van Aedes verening van woningcorporaties
52
I NTERVIEW
Meer dan alleen een woning Een echt gesprek met Marnix Norder, voorzitter Aedes
De serie ‘Echte gesprekken’ is een nieuw onderdeel van het blad Ruimte en Wonen. De eerste gesprekspartner is Marnix Norder, voorzitter van Aedes. Aanleiding voor het gesprek is zijn blog over het International Social Housing Festival afgelopen juni in Amsterdam. Fragmenten uit zijn blog komen terug in dit gesprek. Tekst Annemiek Rijckenberg en Mieke Naus
‘D
enemarken en Zweden blijken anno 2017 voor te lopen op Nederland. Bij hun projecten houden ze rekening met de veranderende stedeling in de eenentwintigste eeuw, met zijn diverse woonwensen. Woonwensen die steeds wijzigen, onder andere door wijzigende gezinssamenstelling. Verder is de deeleconomie, die juist voor lage inkomens interessant kan zijn, daar veel verder doorgevoerd dan wat ik nu zie in Nederland.’ (Citaat uit de blog: 'Staat onze sociale woningbouw internationaal gezien stil?' van Marnix Norder) Annemiek Rijckenberg: “Wat vindt u van de ambities van Nederlandse corporaties?” Marnix Norder: “Corporaties hebben in de eerste plaats een volkshuisvestelijke taak, het is een uitdaging voor de corporaties om de betaalbaarheid van woningen
53
op een goed niveau te houden. Daarnaast vraagt de verduurzaming veel aandacht. 99 procent van het bezit is bestaande woningbouw. Hoe combineer je dan renovatie met verduurzaming? Het tempo moet worden verhoogd, er moeten meters gemaakt worden in plaats van stapjes. En vergeet de extramuralisatie van de zorg niet. Mensen blijven langer zelfstandig wonen, dat heeft veel consequenties voor woningen én voor de omgeving. In dit brede speelveld worden door corporaties goede stappen gezet. Maar het Social Housing Festival in Amsterdam werkte voor mij als een eyeopener. Daar waren presentaties van landen, zoals Zweden, waar men heel innovatief bezig is. Waar serieus de vraag gesteld wordt: wat betekent wonen? Zo’n tien jaar geleden is er in Nederland een kanteling ontstaan. Voor die tijd, en dan met name in de jaren vijftig, was er vanuit corporaties veel aandacht voor architectuur. Er werd gekeken naar wat een gebouw betekende voor de omgeving. Bij wonen werd vanzelfsprekend de gemeenschappelijke buitenruimte betrokken. Kijk bijvoorbeeld naar de wijken in zuidwest Den Haag. Daar zijn destijds waanzinnig grote waterpartijen, groene borders en bomenpartijen aangelegd. Door die vorm van woningbouw, gecombineerd met stedenbouw, was ingegeven vanuit de verheffingsgedachte. Er was een heel duidelijke visie op de omgeving, op licht, lucht en ruimte.”
“We moeten verder kijken dan vier muren en een dak”
AR: “Denkt u dat corporaties zich met stedenbouw en kwaliteit van architectuur en openbare ruimte moeten bemoeien?” MN: “We zouden er met elkaar wel de ruimte voor moeten nemen. Wat betekent het gebouw voor de openbare ruimte en de omwonenden? Hoe beïnvloed je de leefkwaliteit? We voeren het gesprek nu heel weinig, met gemeenten gaat het vooral om de hoeveelheid woningen die er moeten komen, wanneer ze komen en hoe duur ze worden. Het gaat misschien nog wel om technische details, zijn de woningen levensloopbestendig en hoe zit het met het energieverbruik? Maar de vraag welke samenleving we eigenlijk hebben, of willen hebben, komt nooit ter sprake. Laten we dat weer oppakken. Wat voor wijk, buurt, stad wil je realiseren? Ik doe een oproep tot een gesprek daarover.” ‘Nederland loopt niet meer voorop in sociale woningbouw. We zijn door alle discussies van de afgelopen jaren over de systeemwereld zo opgeslokt dat vernieuwing beperkt is gebleven. Natuurlijk is er wel degelijk vernieuwd, zoals met de start van de verduurzaming van de woningvoorraad. En toch: de meeste corporaties zijn de afgelopen jaren vooral bezig zich aan te passen aan nieuwe regels en met het verwerken van de gigantische administratieve lastendruk die is ontstaan.’
54
I NTERVIEW
AR: “Er was de afgelopen jaren een enorme controledrang vanuit Den Haag, met een nieuwe Woningwet tot gevolg. Vanuit de sector werd daar vrijwel geen tegengewicht aan geboden.” MN: “Daar ben ik het niet mee eens. De nieuwe Woningwet vond en vindt Aedes prima. Je moet een kader hebben waarin corporaties kunnen functioneren. We moeten vooral woningen bouwen voor mensen met een lager inkomen. Daar hoort niet het verbouwen van een schip of het bouwen van dure koopwoningen bij. Maar we kunnen en moeten wel verder kijken dan vier muren en een dak. Vanaf 2010 hebben we heel veel beslissingen genomen in de sector en kampten we met een crisis, waardoor de factor kwaliteit is ondergesneeuwd. Nu hebben we, binnen het kader, weer ruimte om te kijken naar wat we kunnen betekenen voor samenleving als geheel.” AR: “Toch wordt er vanuit corporaties stevig geklaagd over de hoeveelheid regelgeving. Dat kost veel tijd. Welke vraag zou u, als voorman van de sector, bij de kabinetsformatie willen neerleggen? Eén wens.” MN: “Het afschaffen van de verhuurdersheffing. Eigenlijk is het een huurdersheffing, een extra belasting voor de armste mensen in Nederland. En dat is gek, want als je een koopwoning hebt dan krijg je geld van de overheid. Maar als je een huurwoning hebt, gaat 15 procent van je huur naar de belasting. Dat geld besteden corporaties bijvoorbeeld veel liever aan verduurzaming, om de kwaliteit van wonen te verbeteren.’’ ‘Wat mij betreft moeten we terug naar wat we meer dan honderd jaar perfect hebben gedaan. Dat is méér bieden dan alleen een woning. Door de keuzes die we maken, kunnen we bijdragen aan een gemengde stad, aan kansen voor mensen met een lager- of middeninkomen om te groeien omdat de woonomgeving die uitdaging biedt. We kunnen met goede architectuur en openbare ruimte werkelijk toekomstgericht bouwen, niet alleen voor het klimaat maar ook voor de mensen en de manier waarop ze samenleven. Laten we met elkaar zorgen dat ook de kinderen die daar opgroeien, trots zijn op hun afkomst. Eigenlijk is dit wat we ook deden toen Het Schip gebouwd werd. En dat was heel vooruitstrevend.’ MN: “Ik ben ervan overtuigd dat een inspirerende woonomgeving kan bijdragen aan een betere maatschappij. Ook voor volwassenen geldt dat kansloosheid in de omgeving terugslaat op het eigen leven. Daar kunnen wij als sector wat in betekenen. Waarom zouden we tevreden moeten zijn met doorsnee, eenvoud, lelijkheid? Waarom mag het niet inspirerend zijn?” AR: “Omdat corporaties een aantal keer flink teruggefloten zijn? De sector als geheel heeft geleden onder de hebzucht van enkele personen. Dat heeft geleid tot het ondersneeuwen van het werk van goede corporaties, en verlies aan zelfbewustzijn.”
55
“We moeten bouwen voor lagere inkomens. Daar hoort een schip verbouwen niet bij” MARNIX NORDER 56
I NTERVIEW
MN: “Corporaties moeten sober zijn wat betreft hun eigen functioneren. Hoe ze zelf gehuisvest zijn, het beloningsstelsel, het aantal werknemers, et cetera. Tegelijkertijd kun je met wat je realiseert kwaliteit leveren. Die combi is prima te maken, en misschien is dat wel de winst van de Woningwet, heldere kaders scheppen ook weer ruimte.” AR: “De huidige prestatieafspraken mogen wel wat beter.” MN: “Ja, daar ben ik het mee eens. We moeten ons bewust zijn van het feit dat we in projecten met gezamenlijke professionals ook echt een verantwoordelijkheid hebben. Stedenbouw en architectuur moet je bij die mensen laten die daar de kunde in hebben. De stedenbouwkundigen bij gemeenten zouden veel meer een procesrol op zich moeten nemen. Zich niet tot op het detailniveau bemoeien met de architecten, maar liever het proces goed organiseren. Er moet voor gezamenlijke projecten een ruimte worden gecreëerd waarin iedere kunde goed naar voren komt. De stedenbouwkundigen die bij gemeenten rondlopen zouden die rol moeten oppakken. Een goed proces leidt tot goede kwaliteit en uiteindelijk tot een goede stad.”
LEES MEER Ook online is het artikel te lezen.
57
Frans Holleman van BPD:
“Geef leefomgeving actief vorm” Hoe kijkt een gebiedsontwikkelaar aan tegen leefbaarheid? Als het aan Frans Holleman ligt, directeur BPD Regio Noord-Oost & Midden, wordt de overwaarde van uitleglocaties gebruikt om de leefbaarheid in de stad te vergroten. “Mooie plannen blijven alleen overeind als we naar het geheel durven kijken.”
58
Wonen in een kasteel in Haverleij, Den Bosch BEELD: BPD
59
'Leefbaarheid gaat over het gebouw én het hele gebied eromheen'
F
BEELD: STUDIONINEDOTS
de deeleconomie met een verschuiving van bezit naar gebruik; een groep die de plek van de terugtredende overheid inneemt met een participerende rol voor bewoners en ondernemers.
rans Holleman: “Leefbaarheid gaat verder dan een huis dat mensen kopen. Leefbaarheid gaat over het gebouw én het hele gebied eromheen. Voor ons is de fysieke leefomgeving een onlosmakelijk onderdeel van het woonproduct. Je kunt rood eenvoudigweg niet los zien van blauw en groen. Dat heeft met belevingswaarde te maken, nog even los van het klimaatvraagstuk. Die belevingswaarde wordt steeds belangrijker voor Nederlanders. Een grote groep kiest daarvoor. Ze hebben de supermarkt niet meteen om de hoek zitten, maar wonen wel in het groen. Voor anderen is leefbaarheid juist wel die winkel om de hoek. In onze visie moet je zo’n leefomgeving actief vormgeven. Dat doe je door locatie, ontwerp en doelgroepen met elkaar te verbinden.”
Dit zie je terug in de aanpak van de mobiliteit rondom de oude Melkfabriek. De jonge digitalen – de primaire doelgroep van dit project – heeft niet zo veel met autobezit, maar heeft wel behoefte aan vervoer. Daarom doen we een pilot met deelauto’s. Omdat er voor de 280 geplande woningen minder auto’s nodig zijn, zijn er ook minder parkeerplekken nodig. Zo schep je ruimte voor andere kwaliteiten. Dat bedoel ik met actief vormgeven van de leefomgeving, met het verbinden van ontwerp en doelgroep.” “Aanvankelijk vond de gemeente Arnhem het moeilijk om de parkeernorm los te laten. Ik begrijp die terughoudendheid, vanwege de mogelijke juridische gevolgen van die keuze: zij leveren een halve plek per woning in plaats van de gebruikelijke anderhalve. Maar wij kunnen dankzij onze klantkennis en gebiedsmarketing een doelgroep aanspreken die geen eigen auto wil en die niet op parkeerplekken zit te wachten. Een doel-
Parkeernormen “We doen dat bijvoorbeeld rondom de oude Melkfabriek in hartje Arnhem. Daar bouwen we aan een circulaire stadswijk voor een leefgemeenschap die denkt in waarden als maatschappelijke verantwoordelijkheid, duurzaamheid en hergebruik van materialen; een groep die warmloopt voor
60
“Een frisse blik en realisatie kracht zijn de gouden combinatie van het vak” FRANS HOLLEMAN 61
KWALITEIT VAN LEVEN De melkfabriek in 1960. BEELD: N. STOLK, GELDERS ARCHIEF
groep die vooral voor andere vormen van mobiliteit gaat en die alleen een deelauto pakt als dit werkelijk een voordeel oplevert boven de fiets of het ov. Dat de gemeente de parkeernorm heeft losgelaten, vind ik moedig. Dít ambitieniveau is wat wij als gebiedsontwikkelaar nodig hebben: dat gemeenten een ontwikkeling niet sectoraal benaderen, maar integraal. Mooie toekomstgerichte plannen blijven in de realisatie alleen overeind als een gemeente naar het geheel durft te kijken, over de sectoren heen.”
Schitterend “Een ander voorbeeld is Reeve, een compleet nieuw dorp dat ten zuidwesten van Kampen komt. In het kader van de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier wordt er een nieuwe rivierarm aangelegd in de IJsseldelta: het Reevediep. Deze waterberging moet voorkomen dat de inwoners van Kampen en Zwolle in de toekomst natte voeten krijgen. Tegelijkertijd ontstaat er een waardevol natuurgebied van 400 hectare met vissen, vogels en ander dieren. Aan de noordzijde van het Reevediep, achter de bijbehorende klimaatdijk, komt het nieuwe dorp met zo’n 1300 woningen.”
Realisatiekracht “Reeve is nieuw landschap. Een frisse blik en realisatiekracht zijn de gouden combinatie van het vak. Nieuwe dingen doen, maakt het vak leuk. Als je alleen bestaande dingen doet, kun je ook een robot inzetten. Alles wat we in dat nieuwe landschap gezamenlijk realiseren, is from scratch, met andere natuurwaarden, zonder bijvoorbeeld de Vinex-normen voor groen en blauw. Je hebt in Reeve gewoon meer te bieden.” “De nieuwe uitleglocaties verschillen met die van vroeger. Het zijn geen Vinex-wijken maar stadsdorpen aan de rand van de stad. Een andere gebiedsontwikkeling in die
“Rood, groen en blauw kun je hier mooi in samenhang vormgeven. Het wijdse uitzicht geeft het echte IJssellandschapsgevoel. Er is een groep mensen die dit fantastisch vindt. Anders dan de jonge digitalen van de Melkfabriek hebben zij minder behoefte aan voorzieningen op loopafstand. Het zijn vooral gezinnen die meer de vrijheid zoeken, die ruimte willen ervaren, terwijl ze toch maar op een kwartiertje rijden van een stad zitten.”
62
“Je moet niet alles van tevoren dichttimmeren”
geest is Haverleij bij Den Bosch. Die is grotendeels al gerealiseerd. Door de 1000 woningen en appartementen te concentreren in elf kastelen speel je veel groen in het gebied vrij. Het maakt dat slechts tien procent van de 210 hectare bebouwd is. Haverleij laat zien dat woningbouw en natuurschoon hand in hand kunnen gaan.” “Ook nu de crisis voorbij is en de markt aantrekt, is leefkwaliteit onze primaire ambitie. Maar leefbaarheid is bovenal een publiek vraagstuk. Hoe geef je als gemeente al die mensen een dak boven het hoofd? Wij zitten als ontwikkelaar in wezen in een luxepositie en kunnen ons relatief gemak-
kelijk opwerpen als hoeders van de leefbaarheid. Wat we daarbij nodig hebben, zijn gemeenten die zich niet laten verleiden om hun wijken vol met woningen te stampen. Voor ons is het de kunst om trouw te blijven aan onze ambitie en de discussie aan te gaan zonder dogmatisch te worden.”
63
Een hippe woonwijk rondom de oude melkfabriek in Arnhem.
Bevlogenheid
BEELD: STUDIONINEDOTS
len. Dat gaat in Nederland grofweg voor de helft van onze productie lukken; we praten dan over zo’n 2500 woningen per jaar. Dat hóeven we niet te doen. Is dat bedrijfsmatig afgewogen? Nee, het kost waarschijnlijk geld. Tien vierkante meter fotovoltaïsch oppervlak is goed vanuit milieuperspectief, maar we willen dan ook nog dat dit esthetisch verantwoord gebeurt. Dáár hechten we waarde aan, dát bedoel ik met vakidioten. Maatschappelijke verantwoordelijkheid zit in onze genen.”
“Overheden, vooral in middelgrote steden, hebben door de crisis specialistische kennis moeten wegbezuinigen. Wij kunnen helpen met de gewenste expertise en als gebiedsontwikkelaar echt toegevoegde waarde bieden. Een voorbeeld hiervan is Kamperpoort in Zwolle. Daar zitten wij als private partij af en toe op de publieke stoel en zijn we de uitvoerende hand van de stad. We denken daarbij niet in stenen, maar in de sociale structuur van de wijk. Kamperpoort is van oudsher een levendige buurt met ambachtslieden, daar moet je niet uitsluitend dure woningen willen bouwen.”
Zeeburgereiland “Wat de samenleving in de nabije toekomst ook van ons zal vragen, is een diverser en flexibeler woningaanbod en, vooral in de stad, meer mogelijkheden om voorzieningen te delen. Op Zeeburgereiland in Amsterdam
“Elke woning die wij nu ontwikkelen en waar dit fysiek en contractueel mogelijk is, krijgt tien vierkante meter aan zonnepane-
64
KWALITEIT VAN LEVEN
experimenteren we daarom met compact wonen en collectieve voorzieningen, zoals een gastenverblijf, muziekruimte, bibliotheek, sauna, kleine bioscoop en gedeeld autogebruik. Op die manier houd je leefkwaliteit in de stad nog enigszins betaalbaar, want uiteindelijk betalen de huizenkopers en -huurders voor hun eigen leefbaarheid.”
uit de brochure haalden, is echt voorbij. Ze zoeken alles digitaal op en maken complete analyses van woning en omgeving. Wellicht is dat de meest dominante trend die zich aandient: mensen willen personaliseren, ze willen kunnen finetunen. Voor grote projecten betekent dit dat je niet alles van tevoren moet willen dichttimmeren. Dan kun je
“Dat is meteen het grote probleem van de stad met de huidige woningopgave: leefbaarheid dreigt onbetaalbaar te worden. De benodigde expertise, de lange doorlooptijden, de bezwaren van omwonenden, de grondsaneringen… Dat alles maakt de stad zo duur dat we moeten uitkijken dat we de leefbaarheid niet wegredeneren omwille van de betaalbaarheid. We kunnen zo’n tien procent van de woningopgave prima in de stad realiseren. Als we dertig procent willen halen, moet je het stedelijk programma aanpassen en geld investeren. Je kunt mogelijk tot vijftig procent komen, maar de rest is eigenlijk ondoenlijk als je het op een goede, leefbare en financieel haalbare manier wil doen.”
“We moeten uitkijken dat we de leefbaarheid niet wegredeneren omwille van de betaalbaarheid” beter inspelen op de wensen van bewoners. Laatst sprak ik bewoners van de Groene Oase in Zwolle, een project dat in 2007 de Zwolse architectuurprijs kreeg. Inspirerend dat negen van de tien het geweldig mooi vinden en het socialiserende karakter van de wijk roemen. Daar doe je het voor.”
Realistisch “Ik begrijp politici dan ook niet zo goed die suggereren dat alles zo maar in de stad kan. Je moet wel realistisch blijven en eerst een scherpe analyse maken voordat je wat roept. Met uitleg is voor de crisis veel geld verdiend. Dat geld is deels naar de algemene middelen gegaan en deels als rendement bij de ontwikkelaars terecht gekomen. Nu zou je de overwaarde ook voor een groot deel kunnen gebruiken om in de leefbaarheid van de stad te investeren. Dat zou fantastisch zijn.” “Uiteindelijk doe je het voor mensen. De tijd dat kopers en huurders hun informatie
Dit artikel is ons door BPD aangeboden en wordt door Ruimte en Wonen geplaatst op verzoek van de Landschapstriënnale 2017. Het biedt een goed inzicht in de opvattingen van een van de grootste Nederlandse ontwikkelaars over kwaliteit van leven.
LEES MEER Ook online is dit artikel te lezen.
65
In beeld Hoe woont Nederland?
66
Tijdelijk comfortabel Enrico Minne (23) is een van de eerste bewoners van een flexwoning van Woonbedrijf aan de Europalaan 7 in Eindhoven. In het volledig gerenoveerde voormalige kantoorpand van de corporatie zijn 48 flexwoningen gerealiseerd. Enrico’s geheel eigen huisnummer luidt 37 en achter de inpandige voordeur schuilt een kleine studio, compleet met keukenblokje, eettafeltje, tweepersoonsbed, bank, salontafel en tv. Het ademt de sfeer van een studentenkamer. Maar een dergelijk onderkomen was voor Enrico geen optie. Hij werkt als hovenier en gaat vroeg naar bed om in de ochtend weer vroeg op te staan. Een gedisciplineerd ritme, dat zou botsen met het onregelmatige bestaan van de meeste studenten. Maar Enrico had eind vorig jaar wel een nieuw dak boven zijn hoofd nodig. Zijn vader had hem uit huis gezet en het tijdelijk onderkomen bij zijn schoonouders - hij en zijn vriendin hadden toen net een half jaar een relatie - werd oncomfortabel. “Ik kom uit Eindhoven, maar heb van mijn zestiende tot mijn twintigste met mijn moeder in Gelderland gewoond. Daar kon ik niet goed aarden. Vrienden maak je
67
daar op voetbal of in de kerk, maar met beide heb ik niets. Ik besloot terug te keren naar mijn vader in Eindhoven, maar dat is niet goed gegaan.” Enrico begaf zich op de huurwoningenmarkt maar kwam al snel tot de conclusie dat een appartement huren voor hem financieel gezien geen optie zou zijn. En een huis kopen zou ook lastig worden omdat hij nog geen vast contract heeft. Toen attendeerde iemand hem op het flexwoningaanbod van de Eindhovense corporatie Woonbedrijf. Enrico bedacht zich geen moment en reageerde op het aanbod met een motivatie voor Willem Willemse, de sociaal beheerder van de flexwoningcomplexen van Woonbedrijf. Het verhaal van Enrico was volledig en duidelijk en na een kennismaking was de studio van hem. De komende vijf jaar is hij de huurder voor 400 euro per maand, inclusief servicekosten. Enrico: “Ik blijf hier lekker zitten. Het is een hele fijne plek. Ik heb geen last van de weg en kijk uit op wat groen. Bovendien ben ik zo in de stad en met mijn motor rijd ik in een kwartier naar mijn werk in Geldrop. Mijn vriendin en ik kijken weleens naar andere huizen, maar meer om te dromen.”
Keuzes maken
Professionals moeten weer gaan plannen
Terwijl de discussies bol staan van termen als integrale benadering en de noodzaak van slimme strategische keuzes, gebeurt intussen precies het tegenovergestelde: we maken geen keuzes en voeren de discussies vooral sectoraal. Gaat de Nationale Omgevingsvisie daar verandering in brengen? Mag er weer een plan voor de toekomst van Nederland komen? Tekst Leonie Janssen-Jansen
K
limaatverandering en de gevolgen daarvan, de energietransitie, de toenemende tweedeling in de samenleving in relatie tot armoede: het is niet moeilijk om met een lijst maatschappelijke opgaven voor de toekomst te komen. Er is weinig fantasie nodig om te zien dat deze problemen in samenhang met elkaar moeten worden aangepakt: over-
68
Utrecht Centrum BEELD: EVAMARIJE SMIT
69
KWALITEIT VAN LEVEN
de Omgevingswet, waarin alle ruimtelijke relevante wetgeving wordt samengevoegd, is mede ingegeven vanuit deze wens tot minder regels en meer vrijheid voor ontwikkelingen. Dit alles gebeurt in de context waarin het neoliberale gedachtengoed genormaliseerd is, het bestaan van particuliere eigendomsrechten volledig geaccepteerd, met een sterke focus op individualisme tezamen met de wens voor een kleine, faciliterende overheid (Janssen-Jansen, 2017). Mensen moeten het allemaal zelf doen, in verbinding met mensen in hun omgeving. Deze verbinding wordt als vanzelfsprekend gezien, en wordt vaak kritiekloos gekapitaliseerd, terwijl die verbinding er lang niet altijd is.
stroomde velden met zonne-energiepanelen leiden tot nog hogere energiekosten. Twintig jaar geleden werd door een aantal provincies met veel enthousiasme het ‘provinciale omgevingsplan’ omarmd, waarin het beleid voor ruimte, milieu, water en natuur in samenhang werd weergegeven (De Roo & Schwartz, 2001). De wens was om minder sectoraal te denken, niet meer met het zogenaamde ‘haasje-over-principe’ te werken, maar juist integraal beleid te ontwikkelen. De meeste provincies hielden vast aan de sectorale plannen, omdat zij de vraagstukken te complex vonden voor integraal beleid. De aandacht voor deze verandering in beleid vervloog met de opkomst van gebiedsontwikkeling. Gebiedsontwikkeling wordt nog steeds gezien als een tegenhanger van projectontwikkeling, omdat – in elk geval in theorie – verschillende te ontwikkelen functies in een gebied (wonen, verkeer) gecombineerd worden in plaats van bijvoorbeeld alleen woningen te bouwen. Veel huidige gebiedsontwikkelingsprojecten zijn helemaal niet zo anders dan woningbouwprojecten van weleer, omdat ze nog erg op de plek zelf gericht zijn en focussen op het nu hippe concept van place-making.
Tegelijkertijd kun je in deze formatietijd de krant niet openslaan of je leest een oproep vanuit de bouwsector, energiesector of klimaatbeweging aan het nog te vormen kabinet om subsidies en meestal ook nog om regels en regulering om een probleem op te lossen. We moeten het allemaal steeds meer zelf doen, maar willen nog wel dat we het allemaal samen betalen... En wij willen niet beperkt worden door regels, maar voor anderen moeten die wel gelden. Het is bijna humor.
Planning te idealistisch?
Van ruimte naar omgeving
Over ruimtelijke ordening en ruimtelijke planning mocht je het al snel niet meer hebben, omdat de connotatie met regels en procedures – en het veronderstelde sociaaldemocratische ideaal dat er aan ten grondslag zou liggen – in toenemende mate als onwenselijk werd én wordt gezien. Intussen heeft iedereen het daarom over omgeving.
De term omgeving heeft intussen in het ruimtelijke werkveld een stevige opmars gemaakt, waarbij de woorden ‘ruimte’ en ‘ruimtelijk’ steeds meer in de verdrukking komen, om zoals gezegd over ruimtelijke planning maar te zwijgen. Afdelingen Ruimtelijke Ordening werden tot afdelingen Ruimtelijke Ontwikkeling, Ruimtelijke Ordening werd Gebiedsontwikkeling, het Ruimtelijke Planbureau werd hernoemd naar Planbureau voor de Leefomgeving,
De inzet op omgevingsbeleid en de formele institutionele verankering daarvan in
70
“Ook in het Verenigd Koningrijk is het woord ‘planning’ zo’n beetje een scheldwoord geworden” LEONIE JANSSEN-JANSEN 71
meer over maatschappelijke uitdagingen in plaats van ruimtelijke vraagstukken.
ruimtelijke plannen worden vervangen door omgevingsplannen. Nederland staat niet alleen in deze trend; ook bijvoorbeeld in het Verenigd Koningrijk is het woord ‘planning’ zo’n beetje een scheldwoord geworden (Lloyd, 2015), omdat het ook daar wordt gezien als achterhaald sociaaldemocratisch ideaal dat juist ontwikkelingen beperkt, zogenaamd omdat het allemaal tot teveel regels – in de zin van belemmeringen – leidt. In een recente publicatie over de energietransitie werd vanuit ECN en (een deel van de) WUR (2017) zelfs gepleit om niet meer te praten over ‘ruimtelijke inpassing’, onder andere omdat dit zo negatief zou klinken. Opnieuw moet het vooral over omgeving gaan en hebben we het steeds
Maar niet alleen hebben veel maatschappelijke uitdagingen een ruimtelijke impact zoals de gevolgen van klimaatverandering, ook de noodzaak om duurzame energie op te wekken vraagt om ruimte. Voor het inpassen, combineren en verbinden van deze vraagstukken is planning cruciaal, omdat juist zo – met regels en procedures – ruimte wordt geboden voor deze integrale ontwikkeling en geregeld kan worden dat op sommige plekken iets wel kan, maar op andere niet. Omgeving heeft iets ‘kleins’ over zich. Dat laat zich prima illustreren met de titel van
72
KWALITEIT VAN LEVEN vanuit de lucht, de ‘somewheres’ hangen vooral aan hun eigen directe leefomgeving en maken zich druk over een mogelijke windturbine vlakbij hun huis.
Opnieuw integraal beleid? Waar eind jaren negentig veel provincies hun ruimtelijke vraagstukken te complex vonden voor integraal beleid, is er – met ook de inzet op de Omgevingswet – geen ontkomen meer aan: er moeten integrale visies voor de leefomgeving komen. Meestal is dit nog ingeperkt tot de fysieke leefomgeving, maar vanuit de opvatting dat ‘burgers’ aan zet zijn, wordt de sociale omgeving meteen meegenomen. Dat veel burgers grotere problemen hebben dan zich druk te maken over hun leefomgeving en helemaal niet bezig zijn om daarin met elkaar iets te veranderen, is nog niet doorgedrongen in het omgevingsbeleid dat zwaar inzet op de ‘energieke samenleving’. De samenleving valt in steeds meer stukken uit elkaar in een ‘langs-elkaar-heen-leving’. Dit wordt versterkt door het huidige maatschappelijke onbehagen die in het VK en de VS tot ongeïnformeerde volksbeslissingen hebben geleid waarbij de lange termijn gevolgen onzeker en onduidelijk zijn. Pas deze zomer, één jaar na de keuze voor de brexit, zijn er in het Verenigd Koninkrijk commissies ingesteld om de gevolgen hiervan in kaart te brengen. Misschien was het handiger geweest als dat voor het referendum, dat dan misschien te boek had gestaan als het bremain-referendum, bekend was geweest, zodat mensen geïnformeerd hadden kunnen kiezen.
Voor het inpassen, combineren en verbinden van vraagstukken is planning cruciaal. BEELD: EVAMARIJE SMIT
dit nieuwe blad, waarbij wel aan ruimte is vastgehouden. Als dit tijdschrift Omgeving en Wonen had geheten, dringt de associatie met woonomgeving zich snel op. Dat is een laag schaalniveau en past goed bij de hang naar individualisme. Ruimte heeft in het Nederlands verschillende – vaak grootse, maar ook heel kleine – betekenissen, met zowel positieve als negatieve connotaties, maar toch weet iedereen wel waar je het over hebt. De grote strategische opgaven vragen juist om een ruimere benadering dan die van de meer individualistische leefomgeving. De ‘anywheres’ uit het stuk van Ries van der Wouden in dit nummer, zien de hele wereld als hun leefomgeving en zien de offshore windturbineparken regelmatig
Nederland staat internationaal bekend vanwege onze ruimtelijke plannen. Over de keuzes en of die nu per se de juiste zijn geweest, kunnen we, in het licht van de huidige inzichten, lang discussiëren. Tege-
73
KWALITEIT VAN LEVEN
(die vrijwel niets met integraal beleid en planning te maken heeft) overstijgen.
lijkertijd weten we allemaal dat zonder die gemaakte ruimtelijke keuzes we meer asfalt hadden gehad in Nederland, met meer files omdat er geen goed alternatief voor de auto was geweest. Steden waren nog minder toegankelijk geweest door totaal gebrek aan woningen voor lage en middeninkomens, terwijl deze steden tegelijkertijd door lagere dichtheden meer ruimte hadden ingenomen en waren vervloeid met een dan kleinere groene ruimte. Er was minder ruimte geweest voor recreatie, meer uitstoot van
Tegelijkertijd zijn de opgaven behoorlijk globaal en sectoraal gedefinieerd en staan de discussies erover bol van woorden als ‘transitie’, ‘innovatie’, ‘slimme, toekomstbestendige keuzes’, waarbij in het midden blijft wat dat dan precies is en wat bijvoorbeeld de consequenties van bepaalde keuzes zijn en wat met ‘slim’ bedoeld wordt. Eroverheen ligt nog een saus van integraal, maatwerk, samenwerking en regionaal voor het omgevingsbeleid, waar je moeilijk tegen kunt zijn. De verbreding en vervaging die hier het gevolg van zijn, houden echter die transities, innovaties en keuzes juist tegen!
“De opgaven behoorlijk globaal en sectoraal gedefinieerd”
De nieuwe Omgevingswet – en de bijbehorende memorie van toelichting (Tweede Kamer, 2014a&b) – staat vol procespleidooien: meer integraliteit voor een samenhangende benadering, meer flexibiliteit, meer ruimte voor bestuurlijke afweging op lokaal niveau, meer samenwerking tussen iedereen, vooral door brede participatie bij de start van ontwikkeling. Er moet ruimte voor initiatieven komen vanuit de samenleving, voor brede betrokkenheid en participatie en voor vertrouwen. Dit gaat om vertrouwen in initiatiefnemers (degene die activiteiten verricht in de fysieke leefomgeving), vertrouwen van de burgers in de overheid en andersom, en vertrouwen tussen overheden onderling. Na ‘co-productie’ en ‘co-creatie’ wordt nu ‘co-actorschap’ genoemd als nieuwe samenwerkingsvorm. En verder moet alles zoveel mogelijk adaptief en flexibel.
CO2 en minder absorptievermogen daarvoor. De vraagstukken van nu zijn complexer, maar ook urgenter dan eerder, maar dat is geen reden om dan maar niet meer te kiezen, en alleen erover te praten.
Zicht op consequenties nodig Het is moeilijk om het niet eens te zijn met de strategische opgaven die het ministerie van I&M (2017) noemde voor de Nationale Omgevingsvisie: naar een duurzame en concurrerende economie; naar een klimaatbestendig en klimaatneutrale samenleving; naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving; en naar een waardevolle leefomgeving. Een stap vooruit is dat deze algemene opgaven de gebiedsontwikkeling met haar focus op place-making
Puberaal stuk Een illusie van keuzevrijheid wordt hiermee geschapen, tezamen met een waandenkbeeld dat uitstel van keuzes mogelijk is. Dit
74
Zonder de gemaakte ruimtelijke keuzes waren steden nog minder toegankelijk geweest. BEELD: EVAMARIJE SMIT
75
Het lijkt alsof alles nog mogelijk is, maar dat is het niet.
BEELD: LEONIE JANSSEN-JANSEN
wordt versterkt door de verwarrende plaatjes in het document van I&M over de vele sectorale opgaven in de fysieke leefomgeving, die op het oog stapelbaar zijn en altijd overal met elkaar te combineren. Sommige decentrale overheden zijn naar aanleiding van de publicatie van het opgavedocument nu al bezig om de gegevens om te zetten in het format van de gesuggereerde 12 lagen van de fysieke leefomgeving. Het geeft de suggestie van oneindige functiemenging en inpasbaarheid van alle wensen. Het lijkt of alles nog mogelijk is, maar dat is het niet. Er is altijd en overal sprake van botsende belangen en concurrerende waarden. Hoeveel ruimte is er voor keuzes? En wat zijn de consequenties van bepaalde keuzes? Daar heeft niemand het over. Soms is niet eens duidelijk wie, waar, en hoe de keuzes gemaakt moeten worden. Vanuit de sectoren komt de roep om ‘hun probleem’ een structurerende rol te geven, en wetenschappelijk inzichten (Uittenbroek, 2014) laten zien
KWALITEIT VAN LEVEN
lijk aan te pakken; het combineren van oplossingen is niet alleen efficiënt, maar ook een noodzaak. Dat vraagt om meer dan mooie visies en plannen, maar ook om planning: hoe kunnen we dat doen, waar moeten we – met die zo verafschuwde regels – ruimte creëren voor bepaalde ontwikkelen en waar moeten we juist deze ontwikkelingen nu tegenhouden om ook in de toekomst ‘kwaliteit van leven voor allen en iedereen’, zoals het motto van dit themanummer is, te
dat ook mainstreaming van deze sectorale vraagstukken in andere beleidsvelden heel belangrijk is, maar dat brengt ons niet tot een visie op het totaal en reduceert de complexiteit van vraagstukken alleen op papier. In dat opzicht vind ik het opgavedocument van I&M voor de Nationale Omgevingsvisie behoorlijk puberaal en onvolwassen, en zoals ik in het werkveld hoorde, vindt men ‘Den Haag ver van de praktijk’ staan. Het overhevelen van allerlei taken naar de regio, zonder rekening te houden met (het gebrek aan) instrumenten, bestuurskracht en financiën, helpen implementatie niet. De formele institutionele verandering, waardoor steeds meer van decentrale overheden verwacht wordt, heeft weinig aandacht voor de meer informele institutionele werkelijkheid.
“Het combineren van oplossingen is niet alleen efficiënt, maar ook een noodzaak”
Hoe verder? Ik vind ook dat er keuzes gemaakt moeten worden, maar de keuzeruimte is veel beperkter dan gedacht wordt. Als planoloog juich ik een integrale ruimtelijk aanpak toe, maar constateer dat de discussies over strategische opgaven vooral sectoraal plaatsvinden. Op wat uitzonderingen na gebeurt er weinig, behalve veel gepraat en geklaag over het gebrek aan implementatie. Er is sprake van een enorm vacuüm, en de politiek moet dat vullen: de nationale, provinciale en lokale politiek! Daarvoor hebben ze kennis nodig, en misschien vooral ook kennis wat het maatschappelijke en financieel kost als er niet (snel) gekozen wordt. Waarom wordt bijvoorbeeld nog elke dag begonnen met de bouw van huizen mét een gasaansluiting? De inzet op een integrale aanpak wordt gezien als een institutionele verbetering en in theorie is dat ook zo. Nederland heeft niet de ruimte om alle vraagstukken afzonder-
behouden. We moeten weer gaan plannen! Wat willen we, wat kunnen we (nog), wat zijn consequenties van keuzes, wie gaat dat beslissen en hoe kunnen we deze beslissingen vertalen naar regels die de implementatie helpen? Juist ruimtelijke planning kan helpen om keuzes te maken, waarbij complexe vraagstukken samenhangend worden benaderd, in plaats van alleen te praten over het maken van deze keuzes.
LEES MEER Op ruimteenwonen.nl vind je de uitgebreide literatuurlijst.
77
I NTERVIEW
Verschillen terugdringen De relatie tussen gezondheid en fysiek-ruimtelijke planning staat pas kort op de agenda. “Voor mijn komst bij het RIVM was het gewicht van gezondheid op ruimtelijke afwegingen feitelijk non-existent”, zegt André van der Zande. Sterker nog: het belang van gezondheid voor ruimtelijke keuzes werd grotelijks verwaarloosd. Tekst Peter Heerema, Philine Krosse en David van Zelm van Eldik Beeld Zairon
M
ilieuvraagstukken waren een abstractie. Dat ging niet over mensen, maar over ongrijpbare zaken zoals het klimaat. André is oprecht verontwaardigd hierover. Hij ergerde zich zo aan deze onrechtvaardige achterstanden op het gebied van gezondheid in bepaalde wijken, dat hij sindsdien op de bres staat voor een gezonde bevolking in een gezonde leefomgeving. Met vallen en opstaan leert het RIVM kennis en praktische instrumenten in te zetten in de wijken waar bewoners en ondernemers daarom vragen. Een tijdje geleden realiseerde André zich dat hij al die jaren dat hij nu al rondloopt in de wereld van de ruimtelijke planning, zelf ook schuldig is geweest aan de onderbelichting van gezondheid bij ruimtelijke afwegingen. In die tijd leek het vooral om fysiek-ruimtelijke vraagstukken te gaan. Terwijl ook ruilverkaveling en natuurontwikkeling meer zijn dan louter fysieke ingrepen. Hierbij gaat het ook over de ontwikkeling van het platteland en sociaal-economische vraagstukken. In deze tijd was het milieu een abstract begrip geworden, de link met gezondheid was ver weg, waardoor het niet meer leek te gaan over concrete mensen. Gezondheidsdiensten klaagden dat zij in elke gemeente de strijd met ruimtelijke planners verloren wanneer zij vonden dat een school om gezondheidsredenen ergens niet moest staan. Het leek alsof de belangen van vastgoed en de gemeentelijke kas boven gezondheid gingen. Dit frame is volgens André omstreeks 2011 gaan kantelen door
78
LEREND NETWERK GEZONDHEID EN RUIMTE De dagelijkse leefomgeving moet gezond en veilig zijn, uitnodigen tot bewegen, kans bieden op zelfredzaamheid en participatie. Voor alle leeftijdsgroepen, dus ook voor kwetsbare mensen. Toch is de kans om in goede gezondheid oud te worden in veel stadswijken en dorpen veel kleiner dan elders. Samen met andere organisaties heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in 2016 een lerend netwerk gezondheid en ruimte gestart. Met als doel de verschillen in gezondheidskansen terug te dringen. De nieuwe Omgevingswet, waar gemeenten al volop mee experimenteren, zet gezondheid op de agenda. Dit is
hét moment om met gezondheid aan de slag te gaan. Het lerend netwerk biedt hiertoe aanscherping, verdieping en invulling. Een omgevingsvisie met focus op gezondheid leidt bovendien tot de juiste landingsplaats waar maatschappelijke opgaven in verbinding staan met de fysieke leefomgeving. Nu steeds meer mensen in steden gaan wonen, draait de ruimtelijke opgave van Nederland om de vraag hoe de stad een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving vasthoudt en dit benut voor haar economische concurrentiepositie. Hoe aantrekkelijker een stad om te wonen en werken, hoe meer spin off.
79
de grotere zeggenschap van gemeenten in het sociale domein. Daardoor kreeg de wethouder met gezondheid in zijn of haar portefeuille meer invloed en een belangrijkere rol in de besluitvorming. Dat moment viel samen met het stil vallen van de ruimtelijke planning door de economische crisis. Uiteindelijk heeft deze ontwikkeling ertoe geleid dat bij ruimtelijke afwegingen het aspect van gezondheid belangrijker is geworden. Sterker nog: een gezonde leefomgeving wordt steeds vaker ingezet als asset van het lokale vestigingsklimaat voor bedrijven.
Meerschalig en meertalig opereren We spreken André van der Zande en Ronald van der Graaf op het hoofdkwartier van het RIVM in Bilthoven. Sinds André is aangetreden bij het RIVM zijn de werkzaamheden meerschalig en meertalig geworden. Deskundige RIVM’ers opereren met kennis, inzichten en instrumenten in alle netwerken van internationaal tot in de wijk. Ook begrijpen deze medewerkers wat gezondheid, voeding en bewegingsarmoede betekenen voor de levensverwachting van inwoners, die dit aan den lijve ervaren in hun concrete leefomgeving. “Het kan toch niet zo zijn dat het Nederland, als één van de rijkste landen ter wereld, niet zou lukken om gezondheidsachterstanden weg te werken”, zegt André vol emotie. “Wil je daar slagvaardig aan werken, dan moet je ook met de mensen in de wijk in gesprek gaan: de burgers, de ondernemers en de wijkteams om te praten over dat wat zijzelf belangrijk vinden en wat in hun wijk zou moeten gebeuren.” De ambitie van het RIVM op het vlak van gezondheid en ruimte is de integratie van ruimtelijke en sociale interventies. “Dat brengt ons dichter bij een beter en duurzamer Nederland”. Daartoe verricht het RIVM landelijke studies, zoals een goede gezondheidsindex als tool voor de planologische gereedschapskist. Samenwerking tussen ruimtelijke en sociale professionals vindt inmiddels plaats in verschillende netwerken, van de Agenda van de Zorg van Rinooy Kan, die de coalitie trekt in gezondheidsland, tot en met concrete projecten in gemeentes als Utrecht en Amsterdam. De kennis- en instrumentontwikkeling van het RIVM is nu meer dan voorheen gericht op het toepassen van kennis in de praktijk. In dat opzicht is het RIVM al lang niet meer een instituut dat op afstand van de maatschappij onderzoek verricht. Het draait nu om een variëteit aan lerende netwerken, midden in de samenleving, van wijk tot Rijk, om gezondheid te borgen in ruimtelijke plannen en omgevingsvisies. Kennis wordt daarmee vertaalt naar waarde in de praktijken en krijgt concrete, maatschappelijke werking.
Biedt mensen het gereedschap Inmiddels geloven beiden heilig in coproductie met belanghebbenden. Daar past geen gezondheidstoets (zoals de watertoets) of een deskundigenoordeel bij en al helemaal geen stapeling van dergelijke toetsen. Waar het veel meer om draait is eigenaarschap en participatie. Als mooi voorbeeld noemt Ronald een project in Hoogvliet. Daar is met de ouderen tijdens een wandeling gekeken naar routes en veiligheid vanuit de gedachte: “Wanneer we willen dat oudere mensen blijven be-
80
I NTERVIEW
wegen en lang actief blijven zonder te vallen, hun heup breken en langdurig in een zorginstelling terecht komen, dan moet er in hun omgeving iets actiefs te doen zijn: op een veilige en aantrekkelijke manier. Dat vraagt om plannen mét de ouder wordende mens in plaats van plannen voor de oudere.” Het Centrum Gezond Leven van het RIVM en diverse partners beschikken inmiddels over een interventiedatabase van zo’n 350 erkende en effectieve leefstijlinterventies en een ruimte hoeveelheid goed onderbouwde en beschreven werkzame leefstijlinterventies naar doelgroep, setting of thema, die bijdragen aan de gezondheid van mensen. Dat varieert van gezonde schoolkantines en gezonde schoolpleinen tot oefeningen voor tussen de middag, beweegkuren, functionele training voor ouderen over veiligheid en letselpreventie. Deze interventies zijn als het ware toolkits voor beleidsmedewerkers, professionals, en organisaties die concreet aan de slag willen met gezondheid. Via de verschillende interventies kun je een ‘interventiecocktail’ samenstellen. Dat is een samenstel van de meest effectieve interventies die in hun samenhang op een bepaalde plek het gewenst resultaat leveren. “Maar de wereld van stedenbouwers aarzelt nog wel een beetje hoe om te gaan met het thema gezondheid.” zegt André en hij geeft ruiterlijk toe dat het RIVM hen nog geen ontwerprepertoire heeft aangereikt. Hij denkt overigens dat de planologie van het grote gebaar passé is. De insteek is nu om plekken te creëren waar mensen graag willen zijn (omdat het hun leefomgeving is) en dat lijkt nog niet breed in de vakwereld verinnerlijkt. In het buitenland merkt hij wel veel belangstelling voor geïntegreerde stadsconcepten. In Nederland heeft hij vijf jaar aan de weg moeten timmeren om samen met de gemeente Utrecht te gaan werken vanuit het thema Healthy Urban Living. Dat is gelukt en daar is hij trots op. Utrecht en het RIVM gaan met dit label de boer op in het buitenland. Een prachtig item dat hieronder valt is ‘het beweeglint voor kinderen’ met inbegrip van skatebanen voor gehandicapte kinderen in rolstoelen. “Wat niet werkt is om van buitenaf te vertellen hoe het moet. Inspiratie werkt echter wel, net als het me too-effect. Daarna moet de adviseur als buitenstaander op z’n handen gaan zitten”, zeggen André en Ronald uit eigen ervaring. “En wees terughoudend met het uitrollen van programma’s. Dat is niet meer van deze tijd.” Wat telt in de participatieve samenleving is dat de burger zelf tools heeft en kan gebruiken. Met een mooi woord uit de transitiekunde heet dat: horizontalisering van de samenleving. De stap naar het midden hierbij is dat overheden en burgers bijvoorbeeld met dezelfde sensoren op wijkniveau zelf betrouwbare en bruikbare
“Wat telt is dat de burger zelf tools heeft en kan gebruiken”
81
“Wil je slagvaardig werken, dan moet je ook met de mensen in de wijk in gesprek” ANDRÉ VAN DER ZANDE 82
I NTERVIEW
data genereren waarbij het RIVM deze data interpreteert en valideert, de betrokken belanghebbenden coacht en het proces begeleidt. De rol van het RIVM verschuift zo van primair meet- en onderzoeksinstituut naar valideringsinstituut voor apparaten (en zelfs apps) en datastromen.
Luister naar mensen Tot slot geeft André aan: “Feelings are facts in their consequences”. Dat het thema gezondheid indertijd niet op de ruimtelijke agenda stond, voelt mede als zijn schuld. Daarom raakt zijn boosheid daarover hem persoonlijk, hij was immers lid van diezelfde ruimtelijke familie. Ondanks zijn gedrevenheid om de wereld beter te maken heeft hij dat naar zijn gevoel nu, toen niet goed genoeg kunnen doen. Zijn wake up call was vooral het zien van onrechtvaardige gezondheidsverschillen (die leiden tot 10 tot 12 jaar verschil in levensverwachting). Deze verschillen zijn niet toe te rekenen aan genetische verschillen of niet-beïnvloedbare omstandigheden, maar aan milieu- en omgevingsfactoren waar ‘wijzelf’ de hand in hebben. Een belangrijke driver voor André was de verwondering dat wetenschappers wel praten over mensen, maar niet met de mensen zelf – terwijl de betrokkenen dat vaak wel goed onder woorden zouden kunnen brengen. “Sommige experts (ook binnen het RIVM) zijn nog steeds een beetje bang voor zo’n echt gesprek, waarin emoties naar boven komen. Hier goed mee omgaan kan vooral door meer te luisteren naar dat wat mensen beweegt. Helaas zijn nog niet alle wetenschappers ervaren genoeg in het voeren van zo’n dialoog. Emotie is wel de drijfveer voor actie. Als mensen gaan acteren op hun gevoelens betekent dit dat ze geraakt worden.” En dat is action learning, waar het leren samen gaat met vallen en opstaan. André is blij dat hij in zijn lange loopbaan nog een steentje hieraan heeft kunnen bijdragen door met het RIVM op de bres te staan voor een gezonde bevolking in een gezonde omgeving.
André van der Zanden is landmaker, Directeur Generaal van het RIVM en trekker van het Lerend netwerk gezondheid en ruimte. Ronald van der Graaf werkt aan dit netwerk bij RIVM.
LEES MEER Ook online is het artikel te lezen.
83
Is leefkwaliteit een kwestie van geluk?
‘Biedt uw woonplaats u en uw gezin alles wat u nodig hebt voor een goed leven?’ Als dat citaat uit 'Wij en de wijkgedachte' van W.F.Geyl (1946) niet over kwaliteit van leven gaat, dan weet ik het niet meer. Dat moet de stad toch al zijn bewoners kunnen bieden? Als ontwerper streef ik naar kwaliteit in elke woning en elk plan dat we ontwerpen. Onze interne kwaliteitstoets is: je zou er zelf moeten willen wonen. Als de bezonning wat minder goed uitkomt, bied je mooi uitzicht of ligging aan het water, of maak je de tuin wat groter. Ik was dan ook verbijsterd aan het begin van mijn loopbaan toen ik
merkte dat projectontwikkelaars heel anders redeneren: de beste locatie in het gebied krijgt ook de beste en grootste, maar vooral duurste, huizen. Er moeten ook goedkopere huizen in het plan en die zijn dan in alle opzichten minder. Dat heette dan ‘differentiatie’. En dat waren de ‘marktpartijen’ die volgens onze overheid Nederland moesten gaan maken, die de Vinex zouden uitvoeren. Tussen de partijen die samen de woonomgeving en de woningen maken, is er trouwens ook niet altijd overeenstemming over wat ‘kwaliteit’ dan is, en hoe die gewaardeerd wordt door degenen waar we het allemaal voor doen: de bewoners. Breed gedeeld is bijvoorbeeld het vermoeden dat mensen een groene woonomgeving en een huis met een tuin willen. Maar als de mensen hun tuin vervolgens vol met tegels leggen, moet die kwaliteitswens in twijfel worden getrokken. Inmiddels kunnen we er niet meer omheen om kwa-
84
liteit van leven ook te definiëren in termen van duurzaamheid. Wat wij nu plannen, ontwerpen en bouwen gaat over de kwaliteit van leven van toekomstige generaties. Het zou zomaar kunnen dat wat mensen nu willen, juist de kansen op kwaliteit voor de toekomst schaadt. Het nastreven van kwaliteit in de stedenbouw is dus niet hetzelfde als zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk hun zin geven. Maar met welke reden en welke argumenten dringen we dan, als professionals, onze kwaliteitsmaatstaven op? Even terug in de tijd, naar de drijfveer van de liberalen die de Woningwet van 1901 opstelden. Het woord ‘leefkwaliteit’ was nog niet uitgevonden. Het bevorderen van de volksgezondheid en de ‘opheffing van de zedelijke minderwaardigheid der arbeiders’ had vooral een pragmatische achtergrond. Kwaliteit betekende niks meer of minder dan ‘hoedanigheid’. De beetje verheven betekenis
COLUMN
Matthijs de Boer is oprichter en naamgever van matthijs de boer stedenbouw, mdbs
of gevoelswaarde van ‘beter dan goed’ kwam pas later. Het idealisme in de stedenbouw en woningbouw was vooral iets van de moderne architecten die de Woningwet in de wederopbouw in praktijk brachten. Wereldverbeteraars voelden zij zich, met de wijsheid in pacht en het morele gelijk aan hun zijde. De Stichting Goed Wonen publiceerde brochures waarin werd uitgelegd hoe je ‘goed’ moest wonen, met illustraties waarin modern goed was en traditioneel fout. Met mondjesmaat succes: veel mensen bleven gewoon hun krappe kamers vullen met dikke crapauds en prenten van Anton Pieck aan de wand. De doorbraak kwam pas later, toen Ikea
het 'goede wonen' op een luchtigere manier propageerde en zorgde dat al die moderne spullen beschikbaar werden, voor een bescheiden bedrag. In de jaren 60 werd het enorme woningtekort ingelopen. Na de Tweede Wereldoorlog waren er simpelweg te weinig woningen, en er was weinig geld en weinig bouwmateriaal: kwantitatieve woningnood. Vanaf de jaren 70 waren er vooral te weinig goede woningen: kwalitatieve woningnood. En er was wat meer financiële ruimte. Het woord ‘kwaliteitsverbetering’ is weliswaar een pleonasme, maar de aannemers wisten er wel raad mee: meer geld uitgeven (verdienen) aan dezelfde kubieke meters.
Kwaliteit is niet hetzelfde als zoveel mogelijk mensen hun zin geven 85
Intussen werd in de periode dat functionalisme en modernisme hoogtij vierden het begrip ‘mooi’ taboe verklaard in de stedenbouw. De stad moest goed functioneren. Omdat ‘mooi’ niet mocht, en het bloed kruipt waar het niet gaan kan, werd het ‘kwaliteit’. Het beeldkwaliteitsplan werd geïntroduceerd. Het streven naar betere leefkwaliteit door middel van het bouwen van goede steden en woningen komt telkens terug, met steeds andere motieven en termen. Kwaliteit van leven is geen statisch begrip, en de invulling ervan is minder duurzaam dan onze woningbouw is of zou moeten zijn. Dat dwingt tot nadenken: zijn we bezig met een modegril of met duurzame kwaliteit? De stedelijke patronen die we maken en de gebouwen gaan langer mee dan de invulling van het begrip kwaliteit. Is duurzaam dan wat lang blijft, of juist wat zich steeds kan aanpassen aan nieuwe kwaliteitseisen of denkbeelden over leefkwaliteit?
Summer School
Studenten over het landschap van de toekomst
De vierde Landschapstriënnale stond dit jaar in het teken van ‘het volgende landschap’. Studenten van de TU Delft, Universiteit, Hogeschool Van Hall Larenstein en de HAS Hogeschool, lieten op de vierde landschapstriënnale zien hoe zij dat zouden inrichten. Rob van Leeuwen, coördinator van de Summer School op de triënnale, vertelt wat hem opviel. Tekst Rob van Leeuwen
86
Het gebied PARK 21, waar de vierde Landschapstriënnale plaatsvond.
D
die zich nu met het landschap bemoeien. Hun waardestelsel is anders door het ontbreken van de beperkingen die de beroepsmatige betrokkenheid stelt, anders doordat zij het gebied niet kennen en dus niet bezwaard zijn met de heiligheden die daar rondwaren, en anders doordat de waarden van de volgende generatie nu eenmaal anders zijn dan die van de huidige. Zij zijn vrij van onze gebondenheden. Zo stelden we het ook: geef ons inzicht in jullie toekomstige landschap, alsjeblieft. En dat deden ze.
e vierde Landschapstriënnale vond tussen 1 en 30 september plaats, in de monumentale schuur van de boerderij Kleine Vennep aan de Hoofdvaart benoorden Nieuw-Vennep, naast de Harp van Calatrava. Het onderwerp was ‘het volgende landschap’: het cultuurlandschap dat hier en elders komen gaat als gevolg van nieuwe ruimtelijke opgaven, nieuwe maatschappelijke verbanden en nieuwe bestuurlijke arrangementen. Onderdeel van de Landschapstriënnale was de Summer School: een vierdaagse ontwerpsessie met gevorderde studenten uit de ontwerpopleidingen van de Technische Universiteit Delft, Wageningen Universiteit, Van Hall Larenstein Velp en HAS ’s-Hertogenbosch. Eenenvijftig waren het er, waarvan ongeveer twintig uit vele buitenlanden; de voertaal was Engels en niemand sprak zijn moerstaal. Waarom zouden we studenten zo aan het werk zetten? Vele redenen. Ten eerste: ‘het volgende landschap’ is hun landschap. Ten tweede: zij baseren hun beslissingen op een waardenstelsel dat anders is dan dat van ons,
Opgave Het onderwerp van de Summer School was de ruimtelijke ontwerpopgave voor het volgende landschap. Dat is niet hetzelfde als de ontwerpopgave in het algemeen: daar zitten ook elementen in van lopende programma’s, strategie, beleid, politiek, maatschappelijke verhoudingen, waardestellingen, vox populi, en de vertragende werking van de middelbare leeftijd van professionals. De ruimtelijke ontwerpopgave is tegelijk kleiner, en groter dan deze algemene ontwerpopgave. Kleiner in de zin van focus, groter in de zin van uitvinding en moge-
87
KWALITEIT VAN LEVEN
lijkhedenperspectief. En de ruimtelijke ontwerpopgave is ook niet louter een destillaat van de algemene opgaven voor de toekomst (beleid, programma’s, strategieën), maar wordt zichtbaar in een exercitie met dat destillaat. Dus dat was de opgave: de ‘echte’ ruimtelijke ontwerpopgave blootleggen door datgene, wat zich op het eerste gezicht voordoet als de ruimtelijke opgave (het destillaat) in een ruimtelijk ontwerp uit te werken, plek en vorm te geven in de topografie van het landschap. Dan worden de wrijvingen, conflicten, spanningen, dilemma’s, keuzen en beslismomenten zichtbaar.
- Zorg ervoor dat stad en ommeland fysiek met elkaar verbonden zijn, en dat het landschap mogelijkheden biedt voor recreatie en gezondheidsgerichte vormen van gebruik voor bewoners, toeristen en andere bezoekers.
Deelgebieden Het gebied van de Metropoolregio Amsterdam was verdeeld in acht deelgebieden: Waterland, de kustzones van het IJmeer, Flevoland, het Gooi, het Vechtgebied, de Haarlemmermeer, de kustzone van de Noordzee en het Oer-gebied. Elk van deze gebieden kreeg één achtste van de bovengenoemde opgave. Inderdaad, dus geheel voorbijgaand aan de verschillen in landschap in deze gebieden. Zo ontstonden acht studiegroepen, plus nog twee die de gehele Metropoolregio onder de hoede kregen. Er waren nog wat andere regels: een groep kon bijvoorbeeld beredeneerd van hun opdracht afwijken, als de groep van mening was dat de ‘last’ te groot was voor het gebied. Dit konden ze echter alleen doen als een andere groep bereid was hun surplus op te nemen. Een andere regel was dat binnen de groepen een rolverdeling werd verlangd, die verschillende invalshoeken in het spel bracht: het landschap als vestigingsfactor, als klimaatbuffer, als onderdeel van circulariteit, als historisch reservoir. Ook waren er enkele ‘golden rules’, zoals ‘teken, schrijf niet’, ‘steel zoveel je kan’, ‘have fun’ en let op ‘the management of but’. Met dat laatste werd bedoeld dat als ‘maar’ in een zin voorkwam (bijvoorbeeld: het is nodig windturbines in Waterland te plaatsen, maar dat gaat in tegen de waarden die dit gebied heeft), de studenten werden uitgenodigd om ‘maar’ te vervangen door ‘hoe’: hoe zet je ze dan neer? Het gaat im-
Het speelveld was de Metropoolregio Amsterdam (MRA), formeel een samenwerkingsverband van overheden in de noordvleugel van de Randstad, maar in de Summer School opgevat als een gebied met een grote diversiteit aan landschappen, waarboven een programma hangt dat in die landschappen moet landen, en niemand weet nog hoe. Het programma dat de studenten tot een ontwerp moesten brengen was ontleend aan de taakstellingen die de Metropoolregio voor zich ziet: - Energie: produceer 101,7 PJ in het landelijk gebied (1/2 van de verwachte energiebehoefte in de MRA, die uitgaat van 203,4 PJ in 2040). - Plaats en geef vorm aan 62.000 woningen in het landelijk gebied (1/4 van de verwachte behoefte in de MRA, die 250.000 woningen in 2040 omvat; we gingen ervanuit dat driekwart daarvan in stedelijk gebied wordt gebouwd). - Laat zien hoe de helft van het bestaande agrarische areaal wordt ingezet voor voedselvoorziening van bewoners van de Metropoolregio Amsterdam.
88
KWALITEIT VAN LEVEN
“De waarden van de nieuwe generatie zijn nu eenmaal anders”
ROB VAN LEEUWEN 89
KWALITEIT VAN LEVEN
Zo ontstond een merengebied in Waterland en een archipel aan de zuidkant van het IJmeer. Wat hierin doorschemert is de notie dat programma’s van deze omvang niet alleen vragen om een bewerking van programmaonderdelen (‘inpassing’) maar ook van het landschap zelf. Als gezien en erkend wordt dat bestaande (en geliefde) landschapshoedanigheden bij opnemen van een groot en noodzakelijk programma in hun essentie zullen veranderen, is de opgave niet ‘of’, maar ‘hoe’ een landschapstransitie moet plaatsvinden. Dat is de boodschap. En omdat de studenten konden voorbijgaan aan maatschappelijke en institutionele bepalingen en remmingen, hadden zij vrij zicht op de ruimtelijke mogelijkheden. Maar ze hielden zich ook bezig met inpassing. Een aantal studentengroepen bewerkte eerst de opgave zelf. Zij zagen de dreun aankomen die de plompverlorenheid van reusachtige windturbines en uitgestrekte zonneakkers aan het landschap zou uitdelen, en zochten naar alternatieven en sterke combinaties. Zijn energie en recreatie, energie en natuur, wonen en landbouw, energie en landbouw met elkaar in een nieuw verband te koppelen? Deze bewerking leverde ‘uitvindingmomenten’ op, waarin juist door de koppeling nieuwe mogelijkheden en vormen in beeld konden komen. Bijvoorbeeld: natte landbouw, er is een rijstsoort die het doet in gematigd klimaat. En er zijn energiebronnen die dichtbij huis kunnen en een deel van de opgave kunnen leveren. Dat leidde tot een zoektocht naar vormen van energiewinning, wonen, et cetera, waarvan de dreun op het landschap te behandelen is. Zo ontstond een boeiende reeks alternatieve energiebronnen, die rechtstreeks gekoppeld werden aan de bewoners van de te plaatsen woningen en aan het land-
mers ook om inzicht in waar het moeilijk wordt. Kortom: een onmogelijk opgave, die in minder dan geen tijd moest worden volvoerd.
Bloemlezing Wat kwam eruit? Bloemlezing is niet het goede woord, het boeket bevat meer knopjes dan bloemen: het is een belofteboeket. Alle groepen bereidden het landschap voor. Dat wil zeggen: zij voerden een bewerking uit die het volgende landschap ‘klaarzet’ om het overweldigende programma te kunnen ontvangen. De boodschap: er is meer nodig dan inpassing. In een deel van de groepen was dat de introductie van een concept: een huishoudelijk hulpmiddel om een ontwerpproces dynamiek te geven. Die concepten vonden ze vaak in het landschap zelf: aanknopingspunten, vaak structuren die niet ontworpen waren voor de landschapstransitie, maar daar wel bij kunnen helpen. Zo verschaften de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie landschapslijnen, ter weerszijden waarvan het landschap als gevolg van de zonering van het programma zeer verschillend werd, en waarop bijvoorbeeld nieuwe wooneilanden in het IJmeer de cirkel om Amsterdam completeerden. In een ander deel van de studentengroepen was de voorbereiding ook een voorbewerking: het concept was niet een landschapsspecifiek aanknopingspunt, maar een landschapsspecifieke opgave. Daarbij namen zij een probleem bij de kop dat niet in de opgave voorkwam, maar in de werkelijkheid in hun deelgebied wel, zoals de bodemdaling en CO2-emissie in de veengebieden. En gevolg was dat in die voorbewerking het landschap behoorlijk anders werd. Nog voordat het programma landde.
90
Veengebied gezoneerd door de Hollandse Waterlinie.
91
opgave geïnterpreteerd als ‘fancy housing’ (want dat willen de Gooiers). De combinaties kwamen als eilanden (met skylines en oevergebruiksmogelijkheden) terecht in het IJmeer en als ingekeerde ‘dorpjes’ in open plekken in het bos, van waaruit dat bos vervolgens langzaamaan omgevormd werd tot een eetbaar bos. De tweede bewerking was het doen uiteenspatten van de ufo: de onderdelen zochten zich, met behoud van verband, een plek in het landschap. Als je goed kijkt, zie je dat de tweede bewerking dezelfde is als de eerste, maar na een schaalsprong. Beide zijn alleen denkbaar in het ruimtelijk ontwerp: met alleen modellen kom je hier niet op.
bouwgebied waarin hun voedsel geproduceerd werd. Modellen, een soort ufo’s van zelfvoorzienende combinaties, die tezamen het programma leverden. Een van de ‘visiting critics’ sprak de studenten daarop aan: “diagnose what you analyse, design what you model, express what you explain, proof what you promise”. Modellen zijn leuk en leerzaam, maar de ufo’s moeten wel landen in het landschap. Dat leidde tot een drietal bewerkingen: opneembaar maken, inpasbaar maken, en inpassen. Hun ufo’s maakten zij opneembaar door de maten te onderzoeken, een belangrijk onderdeel in de Summer School. Kan het erin? Past het in de plattegrond? De ufo's werden inpasbaar door de vormgeving van de onderdelen ervan te relateren aan wat het landschap aan vormen biedt. Lijkt het ergens op? Tenslotte gaf het inpassen nog twee bewerkingen te zien. De eerste was aanpassen aan de landingsplaats. In het Gooi werd de woningbouw-
Feest Wat alle studenten deden: feest vieren met het programma. Dat is niet onbelangrijk. In de vakwereld worden de programma’s voor de toekomst vaak met weerzin en lange tanden genuttigd. Maar deze studenten zijn de
92
KWALITEIT VAN LEVEN
The IJlands, een verbinding tussen Amsterdam en Almere door middel van twee verstedelijkte eilanden.
nieuw gesteld behoort te worden: is wat wij belangrijk vinden, als waardevol klasseren en voorwaardelijk stellen voor toekomstige ruimtelijke kwaliteit, echt belangrijk? Of is dit een beeld van de moeite die het kost iets los te laten waarin we zijn groot geworden?
toekomst en zij hebben er niet zoveel moeite mee. Opmerkelijk was bijvoorbeeld dat zij allen de opgave in zijn geheel opnamen: geen enkele studentengroep vond de opgave te zwaar. Toen bij de presentatie uit het publiek werd geopperd dat het beter zou zijn de energieopgave van de MRA in Groningen op te lossen omdat Waterland zo’n waardevol landschap heeft, was de repliek: “Groningen niet dan?” De onbekommerdheid komt ook tot uitdrukking in de omgang met heilige huisjes, zoals in het ontwerp voor de Haarlemmermeer, waarin het poldergrid vervangen werd door een vrolijk landschap van energieproducerende geluidswerende ribbels: “We let the grid go for a more playful one”. Of het IJmeer, strijdtoneel van infrastructuur: daar maakten twee hoogstedelijke eilanden de logische verbinding tussen Amsterdam en Almere. Logisch, want wie maakt nu een verbinding zonder afstapje? Dat werpt ook de vraag op die steeds op-
Tenslotte Confrontaties, combinaties en ontwerp: deze opgave, die toch de meest nabije vorm van toekomstbepaling is, wordt maar zelden in zijn alomvattendheid bewerkt door de instituties en adviseurs. Dit is een uitnodiging aan de vakwereld en de beleidsmakers: doe dit zoveel mogelijk, opdat de toekomst niet alleen vervuld lijkt met problemen, maar er ook kansen en mogelijkheden tussendoor glimmen.
LEES MEER Ook online is het artikel te lezen.
93
Recensies Besproken door Letty Reimerink
City Unsilenced. Urban Resistance and Public Space in the Age of Shrinking Democracy Jeffrey Hou en Sabine Knierbein (eds.) Routledge, New York & Londen, 2017 ISBN: 9781138125810 250 pp, €50,99 DE ZESTIEN CASES die de redacteuren verzamelden, verspreid over vier continenten, leggen het verband bloot tussen stedelijk protest, openbare ruimte en pogingen om democratische instituties en praktijken nieuw leven in te blazen. Protesten tegen huisuitzettingen in Barcelona, de herontwikkeling van een vliegveldterrein in Berlijn of een tariefsverhoging in het openbaar vervoer in Brazilië; wat de cases verbindt is dat de openbare ruimte niet alleen de locatie is waar het protest plaatsvindt (‘space of democracy’), maar ook het onderwerp dat ter
discussie staat in de strijd tegen neoliberaal beleid dat leidt tot afbraak van de democratie (‘democracy of space’). In onze geglobaliseerde, neoliberale wereldorde is dat wat ooit van de gemeenschap was (‘commons’) een economisch goed geworden. Dat heeft tot een toenemende ongelijkheid geleid, die bij uitstek in steden waarneembaar is in processen als gentrificatie, citymarketing en de toegenomen upgrading van binnensteden. De plek waar democratie tot leven komt, de openbare ruimte, is niet meer voor iedereen toegankelijk, waardoor het volk als het ware monddood wordt gemaakt. Kijkend naar dwarsverbanden tussen de cases valt bijvoorbeeld op dat veel protesten nieuwe groepen uit de middenklasse aantrekken die normaal
94
gesproken niet snel de straat op gaan. Veel acties zijn in eerste instantie gericht tegen een concrete gebeurtenis, zoals het commercieel verhuren van een gemeentelijk sportveld in San Francisco. De meerwaarde van het boek zit in de samenhang die het aantoont tussen openbare ruimte en democratie. De onderliggende oorzaken voor de protesten blijken overal ter wereld vergelijkbaar te zijn. Hoewel een groot aantal van de beschreven protesten, zoals de paraplubeweging in Hong Kong en de Gezi Park-protesten in Istanboel geen goed einde kenden, is de City wel degelijk Unsilenced.
Besproken door Redactie Ruimte en Wonen
Bicycle Landscape. Why the Netherlands looks like this Yorit Kluitman, e.a. Nai010 Uitgevers/Publishers ISBN: 9789462083875 288 pp, €55,00 GEWAPEND MET EEN camera trok grafisch designer Yorit Kluitman op z’n racefiets door alle 388 gemeenten van Nederland om het Nederlandse landschap tussen steden en dorpen vast te leggen. De kilometerslange reis begon in 2011 en eindigde ongeveer vijf jaar later. Het resultaat is het fraai vormgegeven boek ‘Bicycle Landscape’, met prachtige beelden van het ‘lege’ Nederlandse landschap. Leeg, omdat op de foto’s geen mensen of bebouwing te zien is. Maar saai zijn deze foto's zeker niet. Het levert een gevarieerde dwarsdoorsnede van Nederland op: van wijds duinlandschap tot dijken met schapen, van zomer-
se beelden tot winterse taferelen. De beelden laten volgens de auteur goed zien hoe gestructureerd ons landschap werkelijk is. Kluitman zocht naar deze structuur en terugkerende grafische elementen in het landschap. In totaal nam Kluitman bijna 10.000 foto's, waarvan er 1000 terug te vinden zijn in dit boek. De foto’s worden aangevuld met de persoonlijke ervaring van de fotograaf over deze bijzondere reis, en een aantal essays van
Rectificatie
diverse specialisten zoals landschapsarchitect Adriaan Geuze en Wim Pijbes, voormalig directeur van het Rijksmuseum. Een ‘ode aan het Nederlandse gemaakte landschap’, volgens de uitgever ‘die inspireert om op een andere wijze naar ons land te kijken’.
In het artikel ‘Scherpe scheidslijnen’ in nummer 2 van Ruimte en Wonen is onder de figuren 3 en 4 een verkeerde bronvermelding opgenomen. Beide afbeeldingen, de onderliggende analyses en de duiding van de uitkomsten zijn afkomstig zijn uit de SCP-publicatie De ruimtelijke dimensie van Verschil in Nederland (Cok Vrooman 2017).
95
Colofon Ruimte en Wonen, 98e jaargang, nummer 1, april 2017. Ruimte en Wonen is een vakblad en kennisnetwerk voor ruimtelijke professionals en woningmarktexperts, ontstaan uit de vakbladen S+RO en TVV. Het vakblad verschijnt vier keer per jaar en daarnaast worden verschillende kennisnetwerken georganiseerd. Lees ook mee op Twitter: @ruimteenwonen. Uitgave Aeneas Media bv, Veemarktkade 8, ruimte 4121, 5222 AE ‘s-Hertogenbosch, 073- 2051010, www.aeneas.nl, ruimteenwonen@aeneas.nl Conceptmanager Evamarije Smit, e.smit@aeneas.nl, T 073-2051010 Vakredactie Marijn Eskinasi, Paul Gerretsen, Marrietta Haffner, Vincent Kompier, Jeanet Kullberg, Annemiek Rijckenberg, Maurits Schaafsma, Anne-Jo Visser, Redactie-ondersteuning Tony Jacobs en Mieke Naus, m.naus@aeneas.nl, T 073-2051016
Richtlijnen voor auteurs De redactie ontvangt graag kopij, de richtlijnen voor auteurs zijn te downloaden via www.ruimteenwonen.nl Advertentieverkoop Sanne Verdonk, s.verdonk@aeneas.nl, T 073-2051023 Lezersservice lezersservice@aeneas.nl, T 073-2051010 Lidmaatschappen 2017 Jaarlidmaatschap: € 130,- (print en online), € 99,- (online-only), Losse artikelen via www.ruimteenwonen.nl, print € 25,- Meer weten over lidmaatschappen? Kijk op: shop.aeneas.nl. Alle prijzen ex. 6% btw. Buiten Nederland geldt een toeslag voor extra porto. Lidmaatschappen lopen voor één jaar en kunnen elk gewenst moment ingaan. Opzeggen kan tot twee maanden voor vervaldatum telefonisch bij lezersservice, 073-2051010. Ontwerp en vormgeving Kristel Guit en Miranda de Groot, Twin Media bv
96
Voorwaarden Ruimte en Wonen wordt tevens elektronisch opgeslagen en geëxploiteerd. Alle auteurs van tekstbijdragen in de vorm van artikelen of ingezonden brieven en/of makers van beeldmateriaal worden geacht daarvan op de hoogte te zijn en daarmee in te stemmen, e.e.a. overeenkomstig de publicatie- en/of inkoop voorwaarden. Deze liggen bij de redactie ter inzage en zijn op te vragen. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toestemming van de uitgever. Hoewel de grootst mogelijke zorg wordt besteed aan de inhoud van het blad, zijn redactie en uitgever van Ruimte en Wonen niet aansprakelijk voor de gevolgen, van welke aard ook, van handelingen en/of beslissingen gebaseerd op de informatie in deze uitgave. Niet altijd kunnen rechthebbenden van gebruikt beeldmateriaal worden achterhaald. Belanghebbenden kunnen contact opnemen met de uitgever.
ISBN: 978-94-6104-044-2 ISSN: 2543-103X
RUIMTE W NEN + Probeer nu gratis! Ruimte en Wonen is het nieuwe kennisnetwerk over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts. We brengen ambtenaren en wethouders samen met gebiedsontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen, (landschap)architecten, bouwers en corporatiemedewerkers.
Met dit proeflidmaatschap ontvang je drie keer het vakblad Ruimte en Wonen en volledige toegang tot de website van Ruimte en Wonen, met onder andere het online archief van Ruimte en Wonen, TVV en S+RO. Het proeflidmaatschap is volledig vrijblijvend en loopt automatisch af op 31 maart 2018. Interesse in een proeflidmaatschap op Ruimte en Wonen?
Kijk op ruimteenwonen.nl/proeflidmaatschap Ruimte en Wonen is het resultaat van de samenvoeging van
RUIMTE + W NEN kennisnetwerk
Het kennisnetwerk Ruimte en Wonen houdt kennisbijeenkomsten voor leden en partners. Tijdens deze events gaan we dieper in op één van de thema´s en delen we de meest inspirerende verhalen met elkaar. We zorgen voor een actief programma met ruimte voor samenwerkingsspecialisten. Uiteraard sluiten we af met een netwerkborrel. Zet daarom nu alvast in je agenda: Woensdag
27 september 2017
thema: Kwaliteit van leven
Samenwerken en kennisdelen vormen de rode draad bij alle events. Daarom is er veel ruimte voor samenwerkingsspecialisten.
Woensdag
6 december 2017
thema: Energietransitie
Ruimte en Wonen is het resultaat van de samenvoeging van
Aanmelden? Kijk op ruimteenwonen.nl/events