DE WITTE KIELEN
Herinneringen aan de eerste jaren van het Rode Kruis te Zwevegem verzameld door Giovan Deloof
DE WITTE KIELEN
Herinneringen aan de eerste jaren van het Rode Kruis te Zwevegem verzameld door Giovan Deloof
Midden in de oorlogsellende "De plaatselijke rode-kruisafdeling van Zwevegem werd na enkele voorbereidende vergaderingen gesticht op dinsdag 17 augustus 1943 door de h. Marcel Lambin, adjunct directeur-generaal." In deze trant beginnen de artikels waarmee de kranten later bij ieder nieuw lustrum van de afdeling de stichting in herinnering brengen. Dezelfde bondige volzin vinden we voor het eerst in een samenvattend verslag dat Silveer Vanhuysse voorlas op de eerste jaarvergadering na de oorlog. Daaruit kunnen we afleiden dat de persjongens hun inspiratie telkens gingen zoeken bij de latere ere-secretaris van het 2wevegem.se Rode Kruis. Hij zal ook ons voor een deel tot gids dienen. Het verslag en de kranten reppen verder met geen woord over de uitzonderlijke omstandigheden die rechtstreeks aanleiding gegeven hadden tot deze stichting, omdat, zoals de spreker het stelde, de 'geachte toehoorders' alles zelf van dichtbij hadden meegemaakt. Augustus 1943... Na vijftig jaar hebben andere, geografisch meer beperkte oorlogen de Tweede Wereldoorlog geleidelijk uit de belangstelling verdrongen. Het lijkt intussen allemaal zo veraf in de tijd, alsof het ons nooit is overkomen. Vooral de jeugd heeft moeite zich een beeld te vormen van een wereld die aan de vier hoeken in brand stond. Ze plaatst figuren als Hitler, Napoleon ofjulius Caesar gemakkelijk op een en dezelfde lijn, tegen het vlak van een tweedimensionaal verleden. Oorlogen heten trouwens geen oorlogen meer, maar conflicten of interventies. Sinds hij in Duitsland aan de macht kwam had Hitler het nooit onder stoelen of banken gestoken dat hij op revanche aanstuurde voor de smadelijke nederlaag van Duitsland in 14-18, waarvoor hij de joden verantwoordelijk stelde. Als voorspel tot zijn ambitieuze plannen annexeerde hij Oostenrijk en het Tsjechische Sudetenland, waarna
bij Polen binnenviel en het land met de Russen opdeelde. Hierop verklaarden Engeland en Frankrijk hem de oorlog, maar roerden aanvankelijk niet veel. Frankrijk verborg zich achter zijn Maginotlinie en Engeland stelde zich tevreden met de blokkade van de Duitse havens. Men vroeg zich af hoever de dictator het zou drijven. Het vervolg liet niet lang op zich wachten. In de lente van 1940 liepen de Duitsers in een Blitzkrieg de Westeuropese landen een na een onder de voet. Alleen Groot-Brittannië met zijn kolonies bleef overeind en capituleerde niet. De wispelturige Hitler besloot daarop eerst de Russen uit te schakelen om zich in de rug te dekken. Toen de Japanners bij verrassing de Amerikaanse marine bij Pearl-Harbor een vreselijke klap toedienden sloegen de vlammen over naar Azië (waar het vuur reeds smeulde) en de eilanden in de Stille Oceaan, zodat buiten Latijns Amerika geen streek op de aardbol overbleef waar geen oorlog woedde. Op nieuwjaarsdag 1943 was de Tweede Wereldoorlog precies veertig maanden aan de gang, zonder dat een van de strijdende partijen een beslissing had kunnen afdwingen. Op dat ogenblik controleerden de Duitsers de Atlantische kust van de Pyreneeën tot de Noordkaap., terwijl het strijdtoneel zich verplaatst had naar andere streken: hun troepen waren zowel slaags in het woestijnzand van NoordAfrika als in de steppen van het Oostfront, waar ze genadeloos vochten om het bezit van Stalingrad. Algemeen wordt aanvaard dat het keerpunt van de oorlog kwam toen het Duitse leger een maand later deze slag verloor en over een grote afstand teruggeslagen werd. Meteen liepen de verwachtingen in het geallieerde kamp hoog op., waardoor de Belgische senaatsvoorzitter Gillon het in een radioboodschap vanuit het veilige Londen waagde de bevrijding van ons land - en dus het einde van de oorlog - nog voor hetzelfde jaar in het vooruitzicht te stellen. De moordpartij duurde daarentegen wereldwijd nog ruim dertig maanden voort.
Inmiddels leed de bevolking van de door de Duitsers bezette gebieden in toenemende mate onder het voedseltekort en het tekort aan kolen. De nodige voorraad opslaan bleek voor de huisvaders ieder seizoen weer een hele krachttoer. Zelfs met het geld in je handen kon je niets krijgen. Rond dezelfde periode kreeg de bevolking op de koop toe een nieuwe beproeving te doorstaan: als voorbereiding op hun geplande invasie in NormandiĂŤ begonnen de geallieerden in het westen strategische doelwitten te bombarderen. Jammer genoeg gebruikten ze daarvoor dezelfde taktiek als boven Duitsland en legden van op grote hoogte 'bomtapijten' over de steden en gemeenten. Op die manier waren slachtoffers onder de burgerbevolking uiteraard niet te vermijden. Vooral de Amerikanen rekenden meer op hun spreekwoordelijke 'flair' dan op hun Nordenvizieren bij het uitvoeren van hun opdrachten. De reeks van misslagen begon in het voorjaar van 1943 met aanvallen op Rennes en Nantes, in Bretagne. Einde maart bombardeerden ze vanop een hoogte van 24000 voet (zowat 7200 meter) de werf Wilton-Feijenoord in Rotterdam en troffen daarbij verschillende woonwijken, maar het doel zelf werd niet geraakt. Er vielen 300 doden en 400 gewonden. De week daarop zaaiden honderd Vliegende Forten dood en vernieling op en rond de Erlafabriek in Mortsel. Resultaat: 936 burgerslachtoffers, onder wie 209 kinderen jonger dan vijftien jaar. Klachten van de diverse regeringen in ballingschap haalden niet veel uit. De Duitse oorlogspropaganda speelde gretig in op de ontstemming onder de bevolking, wat echter een averechts effect had. Het Duitse gestook temperde de volkswoede in plaats van ze aan te wakkeren. Dichter bij ons in de buurt kreeg vooral de Belgisch-Franse grensstreek te lijden onder de toenemende geallieerde activiteit. In 1942 al waren enkele werkplaatsen bij Rijsel, de elektriciteitscentrale van KomenFrans, het vliegveld van Wevelgem en het rangeerstation van Kortrijk het mikpunt geweest van luchtaanvallen. Er vielen bij deze bombardementen opmerkelijk minder burgerslachtoffers dan in Rennes,
Nantes, Rotterdam en Mortsely al was voor de meeste mensen iedere dode onder de burgerbevolking er natuurlijk een te veel. Je kon je bovendien nergens nog veilig achten: op 9 oktober 1942 had een aangeschoten toestel zijn lading bommen uitgeworpen boven het landelijke Sint-Anne, voordat het in Dottenijs te pletter sloeg. Een inwoner van Aalbeke vond hierbij de dood. Voor ons eigen Zwevegem — het andere, nog besloten Zwevegem van lang voor de fusie - nam het oorlogsgevaar heel reÍle vormen aan toen op de dag voor Allerheiligen een eenzame Lightning tussen de middag vier bommen gooide op de elektriciteitscentrale aan de vaart, op twintig meter afstand van een overvolle refter. Een vijftal personeelsleden liep lichte verwondingen op door rondvliegende shrapnels. Het was een mirakel dat er geen bloedbad werd aangericht. Daarmee zat de schrik er bij de Zwevegemnaren echter voorgoed in. Er was niet veel verbeelding voor nodig om zich de ravage voor te stellen die een paar bommen op een rij huizen zouden aanrichten. Niemand durfde zelfs maar denken aan een regelrecht bombardement op bijvoorbeeld Bekaerts fabriek, waarvan een afdeling rechtstreeks voor de Wehrmacbt draaide. Iedereen begon zijn kelder weer te schoren, zoals hij in de meidagen van '40 gedaan had. Spade en houweel werden in de kelder gedeponeerd, om zich desnoods een uitweg te kunnen kappen als het huis instortte. Ook water en mondvoorraad kregen er hun plaats. Om het noodlot van hun hoofd af te wenden hielden de mensen bidstonden aan de wijkkapelletjes en beloofden novenen aan Onze Lieve Vrouw van Kapel Milanen, vanouds de Zwevegemse toeverlaat in moeilijke tijden. Toch keerde de rust langzamerhand weer terug in de gemeente, want met de winter was ook een bedrieglijke stilte ingetreden. Niettemin had het voorval in de centrale hier en daar iemand aan het denken gezet. Bij een ramp konden de inwoners een beroep doen op de Vrijwillige Brandweer en op de Zekerheids- en Hulpdienst
aj&taa ap
(Z.H.D.). Beide hulporganisaties waren tijdens de mobilisatie van 1938-39 ontstaan uit de Passieve Lucbtbescberming. Het nut van het brandweercorps was intussen al afdoende bewezen, sinds dit haast wekelijks moest uitrukken om de talrijke vlasschuren en hooimijten te blussen die op last van de Belgische regering in Londen door het verzet in brand werden gestoken. De rol van de Z.H.D. was minder duidelijk omlijnd. Hij zou desgevallend optreden als ordedienst, gasmaskers uitdelen, en verder instaan voor het grovere werk zoals puin ruimen in de straten, ondergelopen kelders leegscheppen, enzovoort. De leden ervan werden daarom vrijgesteld van verplichte tewerkstelling in Duitsland. De feestcomitĂŠs van de verschillende wijken, waarvan de kern bestond uit plaatselijke neringdoenden, deden ook hun duit in het zakje door op een gedetailleerde plattegrond van de straten de juiste ligging van de schuilkelders en hun ingangen met rode inkt uit te tekenen. Ze stelden eveneens een beurtrol op voor de buurtbewoners, die om de 6 tot 8 weken een nacht dienden te waken, om bij luchtalarm met hoorns te kunnen waarschuwen als de sirene het precies op dat moment zou laten afweten. Maar was men nu wel op alle eventualiteiten voorbereid? Elisabeth Bekaert-Velge, bij jong en oud bekend als 'Madamke Bekaert', dacht van niet. Ze was als enige vrouw lid van de Commissie van Openbare Onderstand - zo heette het O.C.M.W. toen - die in het Sint-Amandsgesticht huisde. Als ultieme maatregel liet ze daar een permanente hulppost inrichten om de gewonden op te vangen die onvermijdelijk bij een bombardement hoorden. Ze stelde een verpleegster, Julia Van Hove, aan het hoofd ervan aan en deed verder een beroep op de vrijwillige medewerking van Camiel Callewaert, Silveer Vanhuysse, Maurits Verschuere en Pierre Ysenbaert. De permanentie bestond er eigenlijk in dat alle aangesprokenen bij Bekaert werkten, op een boogscheut van de hulppost, aan de overkant van de Bekaertstraat. Ze waren dus altijd bij de hand. 10
Madamke Bekaert ging persoonlijk in de Bekaertfabriek het meubilair voor haar lazaret uitkiezen. Julia Van Hove — nog maar twee maanden in dienst bij Bekaert — liep onwennig achter haar aan en zette grote ogen op bij deze gang van zaken. "Mijnheer Bekaert laat dat allemaal gebeuren," stelde ze verwonderd vast. "Enfin," dacht ze, "als die twee het onder elkaar eens zijn, moet het wel in orde zijn." Tegenwoordig kunnen we nog verbaasder opkijken van het gemak waarmee beide dames door de zelfgenoegzame mannenwereld van die dagen werden aanvaard. Van vrouwen - buiten de godvruchtige genootschappen — verwachtte men geen initiatieven van die aard en zeker niet dat ze gezag over mannen gingen uitoefenen. Hoe dan ook, de andere leden van de C.O.O., die voor de hulppost het gebruik van een zaaltje moesten goedkeuren, lieten ze betijen. Het kostte tenslotte geen geld.
11
En avant... marcbe! Tijdens haar eerstvolgend bezoek aan Brussel, waar ze regelmatig verbleef^ liep Elisabeth Bekaert-Velge aan bij het hoofdbestuur van het Belgische Rode Kruis. 2e bracht hen op de hoogte van de getroffen schikkingen en verzocht tegelijk om erkenning van haar groepje als officiĂŤle afdeling. De aanwezige heren fronsten de wenkbrauwen bij zoveel voortvarendheid vanwege de dame uit de provincie. Zo werkte dat niet! Om als afdeling erkend te worden moest men ter plaatse eerst een bestuur aanstellen en leden werven. En daarenboven moest de bezetter zijn toestemming geven. Elisabeth Bekaert-Velge liet zich door de tegenstribbelende heren niet uit het lood slaan. Een bestuur? Leden? Dat zou niet lang duren. Als de heren het van hun kant met de Duitsers wilden regelen, want met die lui had ze geen connecties? Thuisgekomen bevorderde Madamke Bekaert Silveer Vanhuysse tot secretaris a.i. van de op te richten vereniging en zette hem onmiddellijk aan het werk om uitnodigingen voor een werkvergadering rond te sturen. Bij het selecteren van de genodigden ging ze uit van drie practische overwegingen: in de eerste plaats zocht ze leden van notabele families waarmee de Bekaerts goede relaties onderhielden, verder personen die uit hoofde van hun beroep of interesse reeds bij het sociale werk in de gemeente betrokken waren en, als laatste categorie, al wie aan het hoofd stond van een bedrijf of instelling met een zeker aantal personeelsleden - en dat waren er toentertijd heel wat. Uit de aanwezigen op de eerste vergadering werd een voorlopig bestuur samengesteld, zodat de heer Lambin, adjunct directeurgeneraal, bij de officiĂŤle oprichting van 17 augustus 1943 niet veel meer moest doen dan het welkomstwoord uitspreken en de oprichtingsakte ondertekenen. Dit verhaal werd ons meegedeeld door Julia Van Hove, die het in vroegere jaren uit de eerste hand vernam. Een andere versie kent aan Camille Verwee een actievere rol toe. En volgens nog een ander 13
klokje zouden de eerste contacten dateren uit de mobilisatietijd, maar werden de plannen weer opgeborgen omdat te veel weerbare mannen onder de wapens vertoefden. De oorlog leek toen nog veraf. De waarheid zal zoals zo vaak wel ergens in het midden liggen. In Zwevegem zijn geen verslagen, notulen of correspondentie bewaard gebleven omtrent de voorbereidende vergaderingen die aan de stichting voorafgingen. Dat is nauwelijks te begrijpen voor wie Silveer Vanhuysse heeft gekend, die het minste snippertje papier bewaarde. We hebben het hoofdbestuur in Brussel dienaangaande om inlichtingen gevraagd, maar ondanks herhaald aandringen is onze vraag onbeantwoord gebleven. Bij het samenstellen van het voorlopig bestuur werd duidelijk een zo getrouw mogelijke afspiegeling van de plaatselijke verhoudingen nagestreefd. Dat is vrij goed geslaagd, want het bestuur onderging tot na de oorlog geen veranderingen. Het bestond uit: Elisabeth Bekaert- Velge dokter RenĂŠ Van Sande Laurent Demuynck Silveer Vanhuysse Alice Nottebaert- Vandewal Camille Verwee Marie-Louise Blancke-Bruneel
voorzitster ondervoorzitter idem secretaris penningmeester hoofd mobilisatie hoofd sociale dienst
Verder de leden Raphael Beunnens, Paul Leperre, Gilbert Libbrecht, Jan Reyntjens, Margriet Soens, Karel Vancauwenberghe en apotheker Frans Vandewal. Er werden ook vier groepsleidsters aangeduid: Monique Bekaert, Jenny Maertens, Jacqueline Nottebaert en Ninette Verwee.
14
PR1XCE FRÉIÏÉRIC »B MERODE , /L
*****-. H 1 Van bij de aanvang zijn de verslagen door de secretaris bijgehouden in het Nederlands, wat niet wegneemt dat de Zwevegemse bestuursleden onder elkaar een aardig mondje Frans parlebonjourden. De correspondentie met het hoofdbestuur verliep eveneens in het Nederlands. Al in de begindagen verscheen in .bet parochieblaadje - toentertijd was dat een afzonderlijke uitgave voor Zwevegem alleen, die verdween na het overlijden van pastoor Albert Vanoverschelde - in het parochieblaadje dus verscheen een aankondiging om aspirantambulanciers te werven. Weifelaars werden persoonlijk aangesproken en sommige patroons^ zoals Camille Verwee van de weverij La Flandre (nu ontmoetingscentrum De Brug), spoorden hun personeel ronduit aan tot toetreden. De inschrijvingen liepen vlot binnen, zodat de initiatiefnemers zich verplicht zagen de geplande lesavonden in de turnzaal van de gemeenteschool te spreiden over twee reeksen. 15
Het gros van de leden werd gevormd door bedienden, nietgeorganiseerde arbeiders en jongeren uit de middengroepen, grotendeels nog student. De boerengilde liet verstek gaan omdat de start in het drukke seizoen viel. Uitgesproken politieke overtuigingen waren niet vertegenwoordigd, al liepen de gezindheden sterk uiteen. We vonden zelfs de naam van een enkele Verdinaso die verweesd achtergebleven was na de moord op Joris Vanseveren, de leider van de beweging. Uit de quasi clandestiene christelijke arbeidersjeugd kwam de alomtegenwoordige 'juffrouw Mariette' opdagen (Mariene Herman, onderwijzeres aan de meisjesschool). Van de Kappaert, Knokke en de Kreupel - sterk op zichzelf levende gehuchten - reageerde omzeggens niemand. Alle inschrijvingen kwamen van wat Streuvels 'plaatsenaars' noemde, op twee uitzonderingen na: Stafke Bossuyt bracht uit de Koutermanstraat zijn Heffe Agnes mee en het schoolhoofd van Knokke stuurde zijn oudste dochter Paula. Met haar 15 jaar was Paula Libbrecht meteen de jongste kandidate. Dokter RenĂŠ Van Sande gaf de theoretische lessen, bij uitzondering eens afgelost door dokter Carlos Commeyne, hoewel deze laatste pas na de bevrijding tot de organisatie toetrad. Het programma omvatte onder meer algemene lichaamsleer, behandeling van beenbreuken, brandwonden, bloedingen en tegen gifgas (van de Duitsers geloofde men rotsvast dat ze weer gas zouden gebruiken als ze eenmaal in het nauw gedreven werden). Op gevaar af verkeerd begrepen te worden bracht dokter Van Sande hen ook de eerste principes van het Rode Kruis bij, waarvan vooral de menslievendheid ten opzichte van gekwetste vijanden en de daaruit voortvloeiende onpartijdigheid gevoelig lagen. Apotheker Frans Vandewal, commandant van de brandweer, gaf een avondvullende lezing over de gevaren waaraan hulpverleners blootstonden bij brand. Aan de hand van talrijke voorbeelden uit het recente verleden hielp hij hen onderscheid te maken tussen de 16
verschillende soorten brand, van rookontwikkeling in een gesloten ruimte tot uitslaande vlammen. "Ga in gĂŠĂŠn geval alleen een brandend pand binnen," was de waarschuwing die als een rode draad door heel zijn uiteenzetting heen liep. De verpleegsters Marcella Eggermont en Julia Van Hove, geholpen door onderwijzeres Margriet Morel, stonden in voor de verbandcursussen. Geduldig toonden ze het aanleggen van de ongeveer vijftig verschillende verbanden voor, waarna de leerlingen elk om beurt voor slachtoffer en hulpverlener speelden. Thuis oefenden ze dan verder op het hoofd en de ledematen van gewillige huisgenoten. Iemand was volleerd als hij of zij de fameuze 'muts van Hippocrates' kon aanbrengen. De mond-op-mondbeademing was nog onbekend; het meest gebruikelijk bij verstikking was de methode Sylvester, die allen goed inoefenden, jongens bij jongens en meisjes bij meisjes. Grote nadruk kwam te liggen op het vooraf schoonmaken van de mond met een 'zindelijke' doek en het verwijderen van kunstgebitten, etensresten of braaksel voordat men de vreemdsoortige turnoefening begon. Men leerde ook improviseren voor noodsituaties: hoe bekom ik steriel verband? hoe maak ik een draagberrie van een deken en een paar stokken? waarmee kan ik spalken?... Bestuur en leden sloegen de handen in elkaar om de vele problemen aan te pakken die in de jonge afdeling opdoken. De vrij homogene samenstelling van de ploeg belette dat de vergaderingen uitliepen op oeverloze palavers. Elk deed wat hij kon. De familie Nottebaert, textielfabrikanten, stelde een rol witte stof ter beschikking, waaruit de echtgenote van Michel Clapuyt kielen knipte. Die kielen waren voorzien van afneembare koperen knopen om bij de was langer mee te gaan. Elk moest zelf zorgen voor het opnaaien van de vierkante lapjes met het embleem van het Rode Kruis. Geen mens vroeg zich blijkbaar af of wit wel de geschikte kleur was voor een werkuniform: men gebruikte dankbaar wat men krijgen kon. Uit stevig canvas maakte Julia Van Hove enkele verbandtassen, voor elke groep een paar. Bij de Bekaertfabriek leende het Zwevegemse Rode Kruis drie 17
De muts van Hippocrates.
brancards 'tot na de oorlog'. Camille Verwee van La Flandre kwam aanzetten met lappen stof voor driehoeksverbanden. Hun enthoesiasme joeg hen voort, alsof ze door rode mieren gebeten waren. In twee maanden tijd verkochten ze van deur tot deur meer dan duizend steunkaarten (a 10 frank). Het bestuur organiseerde een fancy-fair in de feestzaal van Bekaert (aan de Bekaertstraat, nu opslagplaats van ijzersulfaat) ten bate van het Pakket van de Krijgsgevangene. Het versturen van die pakjes was door de bezetter aan strenge beperkingen onderworpen, zowel naar gewicht als naar inhoud. Een pakje mocht niet zwaarder wegen dan een halve kilo en geen geschreven boodschappen, schrijfgerief, scheermesjes of glazen bokalen bevatten. 2e werden gevuld met rookgerief, koekjes en andere versnaperingen. Nuchter beschouwd was het meer een vriendelijk gebaar tegenover onze krijgsgevangen Waalse landgenoten (de Vlamingen waren haast allemaal losgelaten) dan daadwerkelijke hulp.
18
Tussendoor ontvingen enkele mannen hun vuurdoop bij het eerste grote bombardement op het station van Kortrijk, op zaterdag 4 september 1943, In drie opeenvolgende aanvalsgolven waren de geallieerde vliegtuigen rond halfzeven 's avonds uit het zuidwesten komen aanvliegen en hadden hun bommen uitgestrooid over Marke, de Pottelberg en de Beverlaai. De aanval was een mislukking: van de meer dan honderd uitgeworpen bommen kwamen er slechts zes op het spoorwegemplacement terecht. Het was kermis in Zwevegem. Daardoor kon het jonge Rode Kruis daar slechts een achttal vrijwilligers optrommelen die men vierklauwens naar het getroffen stadsdeel bracht. De afdeling van Kortrijk zette ze aan het werk in de hulppost aan de achterkant van het station, waar ze zonder ophouden doorwerkten tot het volledig donker werd. 's Anderendaags heel vroeg haastten ze zich weer naar het rampgebied. In hun haast om ter plekke te komen vergaten ze mondvoorraad of drank mee te nemen. Niemand had zo ver gedacht, zodat ze op het laatst door hun benen zakten van de honger en de dorst. Alleen Camille Verwee had een heupfles sterke drank bij zich, waaruit ze om beurten af en toe een slok namen. De lezer kan zich voorstellen dat dit helemaal niet hielp tegen het stof in hun droge keel. Bij deze luchtaanval vielen er in totaal 56 doden en 100 gekwetsten. Deze laatsten werden ter plaatse verzorgd door de RodeKruisafdelingen uit het omliggende. Een twintigtal personen werd levend van onder het puin gehaald. Onder de slachtoffers was een meisje van Zwevegem dat in de Tolstraat onder de steenbrokken bedolven werd. De week daarop werden de hulpdiensten duchtig op de korrel genomen. Veel van de kritiek was onterecht en eerder toe te schrijven aan de betweterij van de Kortrijkzanen. Een waterdicht rampenplan 19
bestaat nu eenmaal niet, omdat de menselijke verbeelding te kort schiet in het bedenken van alle mogelijke nare scenario's. En toentertijd was er van een rampenplan zelfs nog helemaal geen sprake. Aan de andere kant kon men niet ontkennen dat sommige organisaties in paniekstemming aan de reddingsactie begonnen waren, dat ze te lang op dezelfde plaats bleven rondhangen en dat ze niet over het nodige zware materieel beschikten om de bouwvallen te stutten. Ernstiger bleek het gebrek aan samenwerking en overleg door onderlinge naijver onder de diverse verenigingen. De oorlogsburgemeester van Kortrijk goot dan nog olie op het vuur door achteraf in zijn dankbetuiging de diensten van de Rode-Kruisafdelingen niet te vermelden. Opzettelijk of niet, door dit voorval was de sfeer grondig bedorven.
20
Inter Arma Caritas Terwijl in Kortrijk nog werd gekrakeeld sloeg men in Zwevegem de handen in elkaar. Het eerste beperkte optreden tijdens het weekend van 4 september werd algemeen positief beoordeeld) al bleef de leiding niet blind voor enkele organisatorische tekortkomingen. Men zocht middelen om die te verhelpen. Daarom stelde de leiding in de eerste plaats estafettes aan die de manschappen te voet of per fiets zouden gaan waarschuwen als men het nodig achtte te verzamelen. Het huis van Elisabeth Bekaert-Velge, Kortrijkstraat 4, was voortaan het punt van samenkomst, van waaruit toekomstige acties zouden starten. Behalve de aan gang zijnde lessen kwam er ook een reeks alarmoefeningen, eerst afzonderlijk in de hof van 'Lynseelens kasteel' (zoals het huidige gemeentehuis toen in de volksmond heette), later samen met de brandweer en de Z.H.D. in de hoofdstraten van de gemeente. Er heerste telkens een drukte als op een kermisdag. De mannen van de Z.H.D. liepen af en aan met balken en ladders, de pompiers ontrolden hun slangen en spoten op drie plaatsen de kasseien nat, en de ambulanciers waren onophoudend in de weer om de "tallooze gekwetsten en dooden" (zoals het verslag vermeldt) te verzorgen en af te voeren. Veel bekijks hadden de twee potige kerels die Charelke Nottebaert (onherkenbaar omzwachteld) op een stoel van in de Kouterstraat tot aan de jongensschool droegen. De talrijke toeschouwers op het parkoers kregen prompt een collectebus onder de neus gestopt. Het valt op dat de Zwevegemse fabrieken, de scholen, het bejaardenhuis en de kerk, kortom de plaatsen waar zich op bepaalde uren van de dag veel volk ophield, niet in dat rudimentaire rampenplan opgenomen waren. Alles speelde zich af in de straten van de oude dorpskern, die er op andere dagen toen nog rustig en stil bij lagen. 21
Het allereerste examen voor ambulancier zou plaatsvinden op zaterdag l april 1944, en dat was geen aprilgrap. Tegen die tijd was de paraatheid van de vier groepen opgevoerd tot het absolute zenit, wat niet wegnam dat menige kandidaat in de piepzak zat voor de jury uit Brussel; ware menseneters., naar men vertelde. De gebeurtenissen zouden echter de zorgvuldige planning overhoop halen en de examenkoorts uit de rangen verdrijven. Op Passiezondag, 26 maart 1944, begon even voor negen uur 's avonds de sirene op het brandweerarsenaal te huilen (toen aan de kerk, achter het huidige Chinese restaurant), aangevuld met gejaagde signaalstoten uit de stoom/luiten van de grote fabrieken. De buurtwachters liepen toeterend op hun hoorns door de wijken. Dit was menens! Elk vluchtte zijn kelder in. In het westen was een onwezenlijke klaarte te zien, veroorzaakt door tientallen witte en rode magnesiumfakkels die traag boven Kortrijk neerzakten aan valschermen. Op hetzelfde moment dreunde de grond onder de eerste inslagen. Ruim twintig minuten regende het bommen over het hartje van de stad tot een eind voorbij de Pottelberg: de Grote Markt, de Leiestraat, de Stationswijk en omgeving, de Vandepeereboomlaan, de Aalbeeksesteenweg, de CondĂŠdreefen al wat errond lag werd tot ĂŠĂŠn uitgestrekte puinhoop herschapen. De rosse gloed van de talrijke brandhaarden kleurde de rookwolken die boven de geteisterde stad opstegen. Het was deze keer niet nodig estafettes uit te sturen, de vrijwilligers hadden uit zichzelf de ernst van de situatie begrepen en stroomden van alle kanten toe nog voordat de sirene het luchtalarm afblies. Er was afgesproken dat de vrachtwagen van Bekaert hen bij acties buiten Zwevegem zou vervoeren, maar op dat kritieke moment stak hij vol rollen Ursusvlechtwerk. Ze moesten hem voorzichtig lossen voordat ze hem konden gebruiken, wat algauw een klein uurtje in beslag nam. Sommigen konden niet wachten en vertrokken te voet of met de fiets. 22
Eenmaal in Kortrijk aangekomen verspreidden de vier groepen zich over de platgesmeten woonwijken, ordelijk als voor een parade. Al vlug bleek echter dat oefeningen en werkelijkheid verschilden als dag en nacht. In de buurt van de Aalbeeksesteenweg overspoelde hen een roetige walm die stonk naar verderf en cordiet, en zette zich vast in hun haar en hun kleren. Overal rondom hen stortten brandende dakgebinten luid krakend naar beneden. 2e geraakten er door uit de pas, maar de aangeleerde discipline hielp hen het hoofd koel te houden. Bij het schijnsel van de branden vatten ze hun speurtocht naar slachtoffers aan, samen met brandweerlui uit het omliggende die ofwel geen water hadden om te blussen, ofwel de weg versperd zagen voor hun materieel, en toch niet werkeloos wilden toezien. Tegen middernacht waren reeds 100 doden geborgen en evenveel gekwetsten weggebracht na het toedienen van de eerste zorgen. Onverwacht dook uit het donker een stadsomroeper op die alle Zwevegemsen gebood naar het stadshospitaal te gaan. Daar waren de hulpverleners door de grote toevloed de toestand niet langer meester, dokters en verpleegsters wisten niet waar eerst, aan alle kanten riep men om hulp, van overal bracht men slachtoffers aan, ook uit de naburige H. Hartkliniek die door de opgelopen beschadigingen buiten gebruik was geraakt. Te midden van die janboel kreeg Zwevegem "het doodenhuis toegewezen, moest al de dooden wasschen, stukken bij mekaar brengen, ontsmetten,, in kisten brengen en probeeren in de mate van het mogelijke deze lijken nog een menscbelijk aanschijn te geven." Aldus het verslag. Drie dagen lang kwamen ze bijna niet uit hun kleren. 2e besteedden de nodige zorgen aan de overledenen en baarden ze op in de ruwbouw van een nieuwe hospitaalvleugel, het huidige paviljoen SintKamiel. De identificatie van de lijken verliep uiterst moeizaam., want veel doden waren onherkenbaar verminkt en hadden schier geen kleren meer aan. Silveer Vanhuysse en Pierre Ysenbaert stelden nauw23
keurig de naamlijst van de slachtoffers samen. Elisabeth Bekaert-Velge, voorzitster, en de groepsleidsters Monique Bekaert en Ninette Verwee vingen de stroom ongeruste mensen op die op zoek waren naar familieleden, van wie ze niet wisten waar ze naartoe waren gebracht. Hartverscheurende taferelen speelden zich af telkens als de nabestaanden in een dode hun vader, moeder, zoon of dochter herkenden. De voorzitster probeerde hen op te beuren met welgemeende troostwoorden die velen doorheen hun dofste ellende altijd bijgebleven zijn. Het juiste aantal slachtoffers is nooit met zekerheid vastgesteld. Men spreekt van 137 doden in Kortrijk, 29 in Bissegem en 3 in Marke. In de gevangenis van Kortrijk, die dicht bij het station gelegen was, vielen 71 doden, onder wie een inwoner van Zwevegem die een straf uitzat wegens smokkel. Aan het einde van de werkzaamheden bleven nog genoeg lichaamsdelen over om er een vijftal lijken mee samen te stellen. Met een vijftal vermisten die nooit onder het puin zijn weergevonden brengt dit het totaal op maximum 250. Het initiĂŤle cijfer van 386 dat Silveer Vanhuysse in al zijn geschriften handhaaft valt niet meer te controleren; misschien kreeg hij in de eerste dagen inzage van het aantal omgekomen Duitsers, over wie geen gegevens beschikbaar zijn. De examens vonden plaats op de volgende zondag, een dag later dan aanvankelijk gepland. De mannen hadden nauwelijks de tijd gekregen voor een grondige wasbeurt. De dokters Van Sande en Commeyne onderwierpen de kandidaten aan een mondelinge ondervraging, terwijl de verpleegsters Van Hove en Eggermont punten toekenden voor het aanleggen van verbanden. Ook de vier groepsleidsters vervulden hun taak als hostess voortreffelijk en hielden de menseneters uit Brussel op afstand. Later op de dag volgden deze laatsten de brancardiersoefeningen op het Theofiel-Toyeplein en drukten hun tevredenheid uit over de behaalde resultaten. Die konden bezwaarlijk mooier zijn, want iedereen die zich aangemeld had was 'cum laude' geslaagd! 24
Benauwde weken De Britse Royal Air Force en het Amerikaanse Bomber Command veroverden daarna snel het overwicht in de lucht. De hemel daverde nu dagelijks van het motorengeronk: dichte formaties bommenwerpers, op weg naar doelwitten verder landinwaarts. De steden Brussel, Gent, Hasselt, Charleroi, Namen, Mechelen en La Louvière kregen het de volgende maanden hard te verduren. In een herderlijk schrijven klaagde kardinaal Van Roey de zinloze vernietiging van onze steden aan, maar vergeefs. En weer bleef Kortrijk niet gespaard: op woensdag 10 mei 1944 sloegen twintig minuten lang bommen in op het rangeerstation en de wijde omgeving ervan. Ditmaal was het bij toeval wel raak. Door een handig maneuver van een seinwachter ontsnapte een munitietrein op het nippertje de duisternis in, wat de stad groter onheil bespaarde. Precies daardoor werd echter een Duitse verlofgangerstrein op weg naar Duinkerke opgehouden en tot pulp gemalen. De woedende Duitsers lieten niemand op het terrein komen. Onder de burgerbevolking vielen nog eens 13 slachtoffers. Ook het mitrailleren van doelwitten op de grond nam hand over hand toe. Jachtvliegtuigen doken nijdig neer op alles wat onder hen bewoog, van boemeltreintje tot bakkerskar. Daardoor viel het militair verkeer stil, maar ook de ravitaillering van de bevolking. Er verschenen ongewone bedelaars in de straten, vrouwen en kinderen met hongerogen die in achterafbuurten om een boterham schooiden. Het opmerkelijkste aan deze benden waren hun kleren die er proper en niet armoediger dan de onze uitzagen, een duidelijk verschil met de lompen waarin doorgewinterde bedelaars, landlopers, bohemers, ketellappers, schareslijpers en voddenopkopers (de slunsemarchands waarmee ongehoorzame kinderen bang werden gemaakt) vanouds langs de straten zwierven.
25
Daarbij overspoelde een golf van criminaliteit de streek. In naam •van de Witte Bende overvielen gemaskerden verscheidene postkantoren, werd 's nachts ingebroken in gemeentehuizen, verdwenen op de hofsteden koeien en varkens uit de stallen... ook wel zonder dat de bandhond aansloeg. Waaghalzen verdienden schromelijk veel geld met het bijhalen van voedingsmiddelen; daarbij loerde het gevaar niet alleen uit de lucht: ook patrouilles Vlaamse Wachters maakten verbeten jacht op smokkelaars. De Belgische gendarmes zagen vlugger iets door de vingers. In Zwevegem bleef het wel iets rustiger dan in de omtrek, omdat de grotere bedrijven eigen distributienetten georganiseerd hadden om hun arbeiders aan de nodige calorieën te helpen. Wie elders werkte was volledig op zichzelf aangewezen of op de liefdadigheid van Winterhulp, want het burgerlijk bestuur en de geestelijkheid ontwikkelden geen initiatieven in die zin. Onderpastoor Lernout verketterde wel de zwarthandelaars van op de preekstoel, maar daar bleef het bij. Voor het Rode Kruis verdeelde Marie-Louise Blancke-Bruneel, samen met Silveer Vanhuysse, discreet Zweedse rijst onder de behoeftige gezinnen, een ondankbare opdracht want tegen die tijd leefde vrijwel iedereen van de hand in de tand. De junimaand bracht een beetje hoop: Rome werd door de Duitsers tot open stad verklaard en zonder strijd ontruimd. Het ontliep op die manier het lot van Monte Cassino een maand vroeger, waar geen steen op de andere bleef staan. Maar de Engelsen vorderden slechts traag in Italië. Seffens stonden de Russen hier nog rapper dan zij! Toen dan eindelijk de landing in Normandië een feit werd - op die memorabele dinsdag 6 juni 1944 - verspreidde het nieuws zich als een lopend vuurtje. Nu ging het erop of eronder. In veel huizen flakkerde de gewijde kaars voor het Mariabeeld, voor het welslagen van de onderneming en het zieleheil van de dapperen die ginds voor onze bevrijding zouden sneuvelen. 26
K)
De vernielde Leiestraat te Kortrijk na bet bombardement van 21 juli 1944.
Mede door onenigheid bij de Duitse legerleiding slaagden de geallieerden erin bruggehoofden te vestigen van waaruit ze hun opmars zouden beginnen. Maar wat ging dat weer tergend langzaam. Het duurde zes weken om een strookje Frankrijk van 90 kilometer foeed en nog geen 30 kilometer diep te bevrijden. Waar bleef die verdomde Engelsman toch? Luchtalarm zorgde er intussen voor dat de werkdag veelvuldig werd onderbroken, al vluchtte niet iedereen daarom elke keer meteen naar de schuilkelder. Men probeerde eerst aan het geluid van de sirene te horen hoe dringend het was. De stoutsten liepen naar buiten om bij klaar weer de condensstrepen van de overtrekkende eskaders te volgen. Bij beschietingen door laagvliegende jagers kwam het alarm, dat op visuele waarneming berustte, doorgaans toch te laat. Enkel bij nacht bleef het loeien van de sirenes griezelig om aan te horen. Zo ook midden in de nacht van 20 op 21 juli 1944. Weer hing boven Kortrijk het onheilspellend schijnsel van 'klaarpotten', waarin af en toe een vleugel van een vliegtuig weerkaatste. Tijdens de eerste fase van het bombardement doorploegden de bommen een twintigtal minuten het rangeerstation en de wijken die bij vorige aanvallen reeds fel geteisterd werden. Dit bombardement was in zoverre een succes dat het vormingsstation definitief werd uitgeschakeld. Intussen bleef het rommelen in de lucht, alsof de bommenwerpers boven de Groeningestad rondjes aan het draaien waren. Het was echter de echo die de Zwevegemnaren in de windstille zomernacht parten speelde: hij mengde boven de daken het geluid van naderende en dat van aftrekkende formaties dooreen. Te midden van al dat geronk dreunde dan nog een brandende Lancaster met open zijdeuren over Zwevegem, richting Avelgem. Drie kwartier later sloegen de sirenes weer alarm, met die angstaanjagende metalen toon die door merg en been sneed. In Zwevegem kreeg men amper de tijd om in de kelder te duiken of boven Kortrijk 28
brak opnieuw de hel los. De zeven squadrons van de tweede golf die pal uit het westen aan kwamen vliegen dropten al hun bommen — naast de brandhaarden van de eerste aanval — op het centrum en de zuidoostelijke kant van de stad, waar voordien nog geen bom gevallen was. Dit verklaart voor een deel het relatief hoge aantal dodelijke slachtoffers van die nacht, ondanks het feit dat veel Kortrijkzanen uit de gevaarlijke zone rond het station elke avond de stad verlieten om de nacht in de omliggende dorpen door te brengen. Dat de vliegtuigen er zover naast zouden gooien had niemand zich kunnen voorstellen. De materiële schade was nog nooit zo groot geweest. Het brede spoor van vernieling strekte zich uit van Overleie tot de Veemarkt, hele huizenblokken waren weggeveegd en op veel plaatsen verteerde het vuur wat nog overeind stond. Ook deferventste anglofiel zou achteraf het nut van deze verwoesting in twijfel trekken. De mannen en vrouwen van het Zwevegemse Rode Kruis hadden voorlopig geen tijd voor diepgaande beschouwingen van dat slag. 2e repten zich naar Kortrijk en gingen verwoed het puin tekeer, in de hoop zoveel mogelijk mensenlevens te redden. Zes dagen lang zouden ze zich weren als duivels, tot de laatste gewonde verzorgd en de laatste dode geborgen was. Het werk werd bemoeilijkt door verraderlijke tijdbommen die nog dagen later ontploften. Daarbij liet een hulpverlener uit Kuurne het leven. De laatste dagen namen de geharde Zwevegemse vrijwilligers als vanzelfsprekend de zorg voor het dodenhuis op zich. Er vielen finaal 127 doden te betreuren. Alles bij elkaar lieten de onderbrekingen van het treinverkeer zich voor alle bombardementen samen veeleer in uren en dagen becijferen dan in weken en maanden. De bevolking vroeg zich af of dat zoveel doden waard was. Nog minder effect sorteerde de sabotage van het verzet op spoorlijnen en telefoonkabels. Dat waren niet meer dan speldeprikken die de Duitsers kregelig maakten, maar een dodelijk spel voor wie ze betrapten. Helemaal ruig werd de situatie toen 29
verzetslui begonnen te schieten op alleenlopende Duitse soldaten en (al dan niet vermeende) landverraders. Hoe driester het verzet optrad, hoe grimmiger de represailles van de Duitsers werden. Er werden gijzelaars opgepakt en huizen van verzetslui opgeblazen. Over sommige aanslagen blijft het vermoeden hangen dat ze voorbarig werden uitgevoerd. Vrijdagvoormiddag 4 oogst 1944 werd voor de hoedenwinkel aan het begin van de Otegemstraat in Zwevegem (nu de geplande doorgang naast het huidige ASLK-kantoor) een inwoner van Meestert neergekogeld en van zijn papieren beroofd. Een afrekening onder partisanen ? Op hem woog naar verluidt de verdenking dat hij verzetslui aan de Gestapo ging verklikken. Vermoedens waren in die dagen voldoende om iemand van kant te maken, een mensenleven was van geen tel. Nadat de rijkswacht de nodige vaststellingen had verricht, droegen twee mannen van de Zwevegemse brandweer het stoffelijk overschot naar het dodenhuisje achter de wasserij van het bejaardenhuis. Van hun kant gingen de Duitsers en hun trawanten over tot meer gewelddaden bij hun klopjachten op ondergedoken werkweigeraars. Op dinsdag 23 augustus 1944 overrompelden ze bij Vanderbauwhede in de Deerlijkstraat een ploeg dorsers, onder wie zich twee onderduikers bevonden: Gerard Vandevelde en Gust Pappens. Toen ze hen wilden arresteren lieten die twee dat niet goedschiks gebeuren. Pappens gooide zonder verder nadenken zijn fiets naar een van de overvallers en probeerde hem zijn wapen afhandig te maken. Daarop volgde een handgemeen en schoot de handlanger van de Duitse Fahndung, ene Frans Vanden Abeele uit Dendermonde, beide onderduikers neer. De toegesnelde Antoon Baert, kort voordien priester gewijd, kon voorkomen dat de dolgedraaide naziknecht hen stante pede afmaakte. De Duitsers voerden Gerard Vandevelde met een lelijke schouderwonde naar het ziekenhuis in de Kortrijkse Loofstraat, waar dokter Yserbyt hem verzorgde. De volgende nacht drong Zwevegemnaar 30
Adelson Delneste (de vader van tekenaar Nesten) gewapend het ziekenhuis binnen en hielp zijn gekwetste kameraad ontsnappen. Ondanks de schroeiende pijn in zijn schouder werd Vandevelde op de fietsbuis naar Otegem gebracht, waar hij onderdook in het huis van zijn lief. Gust Pappens, zijn werkmakker uit Bellegem, was er ernstiger aan toe en kon niet meer worden vervoerd. Op slag verloren de Duitsers alle belangstelling voor de gekwetste. Leden van het Rode Kruis droegen hem voorzichtig naar het lazaret in het bejaardenhuis, waar Julia Van Hove en Maurits Verschuere hem de eerste zorgen toedienden. Een paar dagen later droegen een groep ambulanciers de ongelukkige op een herrie op hun schouders naar Lauwers' kliniek in Kortrijk. De trieste stoet groeide ongewild uit tot een manifestatie tegen de terreur van de bezetter, doordat iedere ambulancier die tijd kon vrijmaken mee opstapte. Anna誰s Delombaerde, Julia Van Hove en Mariene Verbrugge vergezelden hen om onderweg de wonde te kunnen verzorgen. Gust Pappens overleefde zijn verwondingen echter niet en overleed tijdens de week na de bevrijding op 13 september 1944, Hij liet een zwangere vrouw en een kind na. Drie dagen na de gewelddadige aanslag bij Vanderbauwhede ontstond er nieuwe opschudding in de Deerlijkstraat: negen Thunderbolts namen tussen de Keibeek en de Blokken het ochtendtreintje uit Ronse onder vuur. "De trein valt stil, de menschen vluchten, een nieuw salvo en de machinist wordt door kogels doorzeefd," zegt het verslag hierover. Weer waren Julia Van Hove en Maurits Verschuere van de eersten ter plekke. Met ontzetting stelden ze vast dat het bekken van de spoorwegman verbrijzeld was. Korte tijd later arriveerden Monique Bekaert en Raphael Labie met een brancard, waarmee de stervende machinist (andere bronnen zeggen: de stoker), Gust Vandeputte uit Heule, naar het bejaardenhuis gedragen werd. Ook voor hem kon geen hulp meer baten. 31
Dezelfde vliegtuigen hadden die morgen reeds treinen en vrachtwagens in de driehoek Moeskroen-Menen-Roeselare bestookt. 2e maakten deel uit van de talrijke losse formaties die de lucht boven onze streek afschuimden op zoek naar prooi, met de bedoeling alle verkeer voor de Duitsers onmogelijk te maken, want de terugtocht van het Duitse leger kwam op gang, de bevrijders naderden. Een deel van de Duitse colonnes werd de volgende dagen via Zwevegem naar Oudenaarde omgeleid, vermoeide mannen met stoppelbaarden, te voet in de regen, tussen eigenaardige boerenkarren, in Noord-Frankrijk opgevorderd met boevers en al, gedurig de lucht en de vensters afspiedend naar onraad. Een groep Zwevegemnaren stond ze op de trappen van de kerk zwijgend na te kijken. "Als dat alles is wat er van het Duitse leger overblijft, zullen ze niet veel kwaad meer doen," was hun mening. Een paar oude wijsneuzen was het daar niet mee eens. "Wacht maar," voorspelden ze somber, "van den Duits hebt ge de laatste toer nog niet gezien. Het zijn goede soldaten." Ze hadden al de Eerste Wereldoorlog meegemaakt en werden daarom niet tegengesproken. Wie kon het beter weten?
32
Tutti Fratelli De tribulaties van die laatste weken in en om Zwevegem beletten niet dat de mensen de situatie aan het front in Frankrijk op de voet bleven volgen. In veel huiskamers hing een landkaart van Frankrijk tegen de muur naast de radio en op die kaart gaven de nieuwsgierige luisteraars de stellingen van Duitsers en geallieerden weer met gekleurde kopspelden. Maar vooralsnog was uit die opeengehoopte warwinkel niet veel op te maken. Het was bovendien moeilijk om juiste informatie te krijgen: de door de Duitsers gecensureerde zenders en kranten geloofde men uiteraard niet en de berichtgeving van de B.B.C, liep door de band verschillende dagen achter op de feiten. De betrouwbaarste inlichtingen werden nog verstrekt door Radio Calais, een Engelse spookzender die de Duitse soldaten in hun eigen taal en met accurate beschrijvingen van de toestand aan het front de lust tot verder vechten moest ontnemen. Ze konden zogezegd met eigen ogen de juistheid van het gebrachte nieuws controleren. Einde juli 1944 begon zich in het bosje spelden op de kaarten een bepaald patroon af te tekenen. Dat was toen de Amerikanen nabij Avranches door de Duitse linies braken en Bretagne onder de voet liepen. Twee weken later richtten ze op verzoek van de Franse generaal De Gaulle hun speerpunt op Parijs, waar een volksopstand uitgebroken was en dringende hulp moest voorkomen dat Parijs een tweede Warschau werd. Voorlopig kwamen de geallieerden onze kant nog niet uit. Spoedig daarna raakten de gebeurtenissen in een stroomversnelling. Een tweede geallieerde landing in het zuiden van Frankrijk, tussen Marseille en Nice, dwong de Duitsers tot de definitieve aftocht. Op 2 september bereikten de Amerikanen als eersten de Belgisch-Franse grens en volgde de verrassende doorstoot naar Brussel (3 september) en Antwerpen (4 september). Een belangrijk deel van het Duitse leger 33
dreigde ingesloten te raken tussen de Schelde en de zee, maar de tang sloot te laat, waardoor een pak Duitsers kans zag langs Bergen-opZoom en over Walcheren naar de heimat te ontkomen. Op vrijdag 8 september 1944 keerde de regering Pierlot uit Londen naar Brussel terug, om met de ruggesteun van het geallieerde opperbevel het bestuur van ons bevrijde land op zich te nemen. In de namiddag van dezelfde dag reden de eerste Engelse verkenners via de Avelgemstraat Zwevegem binnen. Daar werden ze ten huize van burgemeester Bekaert ontvangen. Ze verdwenen even raadselachtig als ze gekomen waren. Meteen werd een grote Belgische vlag op de kerktoren uitgehangen en... een uur later haastig weer binnengehaald, toen een bange plaatsenaar de komst van een verloren gelopen colonne Duitsers signaleerde. Het bleken twaalf uitgeputte Volksgrenadiers te zijn die van geen kant meer wisten waar naartoe, maar zich enkel aan reguliere troepen wilden overgeven. Burgemeester Bekaert en pastoor Vanoverschelde konden hen ervan overtuigen dat ze van de Zwevegemnaren niets te vrezen hadden. Daarna lieten ze zich door de brandweer ontwapenen en opsluiten in de schuilkelder onder de speelplaats van de jongensschool. De Zwevegemse Witte Brigade zat in het Berebos en verliet nu dat schuiloord. Ze arriveerden in de gemeente om de orde te helpen handhaven, al beschikten ze op dat ogenblik nagenoeg over geen wapens. Als eerste prioriteit werden Duitsgezinde medeburgers uit hun huis gehaald en in verzekerde bewaring geplaatst in het verwaarloosde kasteel Vande Venne in de Kortrijkstraat. De zondagochtend bleef de kerk voor de vroege missen gesloten vanwege de onzekere toestand. In de voormiddag hield een laatste Duits konvooi halt tussen de Losschaert en cafĂŠ 'Den Uil' in de Kortrijkstraat. In de rangen liepen een paar Elzassers die vloeiend Frans spraken en met wie de nieuwsgierige Zwevegemnaren konden 34
converseren. Een jonge onderwijzer onder de omstanders legde hun het hopeloze van hun situatie uit - "we luisteren hier al naar de vrije radio van Brussel, kom binnen en hork zelf als je 't niet gelooft!" - en pleitte zo overtuigend dat ze gewillig hun wapens inleverden toen drie gendarmes van de dorpsplaats arriveerden met enkele verzetslui in hun kielzog. De hoogste in rang bij de Duitsers, een Feldwebel, wilde de overgave volgens het boekje en met enig militair vertoon laten verlopen en begon oudergewoonte wat rauwe bevelen te schreeuwen. Hij werd met slagen en schoppen in de gelederen gedreven. "Gedaan met baas spelen," zegden de Witten. Het zestigtal krijgsgevangenen werd door de rijkswacht te voet naar Kortrijk afgevoerd. Het verzet maakte enkele wagens met proviand buit en voldoende wapens om heel de plaatselijke afdeling van schiettuigen te voorzien. Een paar boeren gingen aan de haal met de paarden. Door het grillig verloop van de frontlijn kwam het ontzet van Zwevegem tot stand als een bizarre anticlimax. Na al de doorstane spanning leek het erop dat de bevrijding links en rechts langs onze gemeente voorbijstroomde, want men had schier nog geen Engelsman gezien. De Duitsers waren verdwenen zonder dat er een schot was gelost. Niemand gaf een duidelijk teken om met feestvieren te beginnen. Het volksfeest ontstond spontaan in de straten, twee, drie mensen die op de tonen van een accordeon begonnen te zingen en te dansen, wenkend en roepend tot iedereen vol overgave in de ronde meedraaide. Mannen keerden hun vest binnenste buiten en oude vrouwtjes tilden hun rokken op om beter in de maat te blijven van de wervelende 'schortedans' op de kasseien. Men haalde de flessen bruin bier en het stoopje jenever boven die men zuinig voor die dag had bewaard. Voor korte tijd verdween alle standsverschil, iedereen praatte met iedereen, er werd uitbundig geschreeuwd naar kennissen, en voorbijgangers werden aangeklampt en gepraamd om mee te dansen en 35
te juichen, in de overtuiging dat ze evenzeer naar de bevrijding hadden verlangd als 'eikendeen'. Wat doorgaans nog klopte ook, want boeren en incivieken lieten zich de eerste uren niet zien. De feestvreugde werd echter algauw verstoord door een bende ongeregeld - eerst dronken gevoerd en opgehitst door extreemlinkse elementen - die naar de huizen van fout geachte inwoners trok om te vernielen en te plunderen. Gemolesteerd werd niemand, omdat de mannen ofwel reeds gearresteerd waren, of gevlucht, of bij buren ondergedoken zaten. De achtergebleven huisvrouwen en kinderen moesten toezien hoe hun meubels op straat werden geworpen en met spaden en houwelen kapot geslagen. Burgemeester Bekaert stond machteloos tegenover deze uiting van volkswoede. "Zijn smeekbede: "Mensen, laat malkander met rust!" kende slechts een enkele keer succes. De Witte Brigade van haar kant kwam te laat op het toneel om overal de baldadigheden te kunnen verhinderen. Om de gemoederen te bedaren lieten de verzetslui de aangehoudenen het begin van de Kortrijkstraat vegen, waar ze de joelende menigte op veilige afstand konden houden. De volgende nacht en morgen voerden de Duitsers van aan de Schelde een tegenaanval uit om de druk op hun lijnen te verminderen. De Engelsen zakten nu af vanuit Bellegem tot aan de hofstede Messiaen tussen de Elle- en de Avelgemstraat, waar ze hun geschut in stelling brachten. Van daaruit stuurden ze patrouilles langs de vaart. Ter beveiliging van hun linkerflank bliezen ze in de nu verdwenen Eerestraat de brug op, ter hoogte van Sas 8. De dorpskom kreeg van de Engelsen nog altijd niet de minste aandacht. Deerlijk en Otegem werden een tijdlang beschoten, tot de Duitsers zich van hun achtervolgers losmaakten met achterlating van het meeste materieel en vele tientallen doden en gewonden. De aankomst van de eerste Duitse krijgsgevangenen uit Deerlijk was voor het Rode Kruis van Zwevegem het sein om in actie te treden. Te voet trokken ze naar Otegem, waar de Witte Bende de plak 36
Elisabeth Bekaert-Velge (met hoedje) tussen de bijna voltallige groep. Vooraan links Camille Verwee.
zwaaide, zoals overal in de omtrek. De Otegemse verzetslui waren niet erg opgezet met de onverwachte bezoekers, die ze voor pottekijkers en souvenirjagers versleten, maar het kordate optreden van Camille Verwee en de aanwezigheid van een aantal vrouwen onder de hulpverleners bracht hen van hun stuk. Voor alle zekerheid stuurden de tijdelijke gezagvoerders van Otegem een paar surveillanten mee met de Zwevegemse groep. Voorbij de herberg 'De Casino' aan de weg naar Avelgem was hard gevochten. Het duurde niet lang of de Zwevegemnaren stootten daar op de eerste gesneuvelde Duitsers, die ze aan de hand van hun persoonlijke bezittingen registreerden en in een voorlopig graf hielpen begraven. De Engelse voorposten namen ze het werk uit de handen door hongerige en moegelopen krijgsgevangenen naar de achterhoede te brengen. 37
In een hofstede verderop vonden ze een twaalftal zwaargewonde Duitsers die dringend hulp nodig hadden. Als door de hemel gezonden stonden daar in een loods twee achtergelaten en ongeschonden ambulances van het Duitse leger. Roger Staelens en Camille Verwee himself (of was het zijn persoonlijke chauffeur Adrien Ameye?) namen plaats achter het stuur en voerden de gekwetsten naar het lazaret in het bejaardenhuis van Zwevegem, waar men met ongeduld uitzag naar hun terugkomst. (Vijfentwintig jaar later spreekt Silveer Vanhuysse in zijn verslagen opeens van acht ambulances, waarvan er vijf aan het Kortrijkse en een aan het Waregemse Rode Kruis werden afgestaan. Een onwaarschijnlijk groot aantal als men bedenkt dat er in die tijd in Zwevegem nauwelijks mannen waren - en bij het Rode Kruis nog minder ~ die een auto konden besturen. Het blijft een raadsel hoe de voertuigen hun bestemming bereikten. Van twee ambulances zijn we echter zeker: de kleine grijze verdween als reserve achter het hek van La Flandre en met de andere heeft Zwevegem hulp geboden op verschillende plaatsen in de provincie.) Ondertussen was in het bejaardenhuis alles in gereedheid gebracht om de gewonden te ontvangen. De voorzitster had de oude kostgangers hun gemeenschappelijke slaapzaal op de gelijkvloerse verdieping doen ontruimen — nood breekt wet - om het lazaret te kunnen uitbreiden. Daar werden de gekwetsten naartoe gebracht. Dokter Commeyne nam hun behandeling op zich. Het waren staalharde kerels van een Duits elitecorps, die hun pijn verbeten en met droge ogen naar de zoldering lagen te kijken. Men had zout in hun wonden mogen wrijven, nog zouden ze geen krimp gegeven hebben. Twee waren er zo erg aan toe dat hulp volgens de dokter geen zin meer had. Een derde overleed onder narcose bij de amputatie van zijn voet. Elisabeth Bekaert-Velge zag in dat de problemen te zwaar waren voor de beperkte mogelijkheden van het lazaret en liet de gewonde soldaten in allerijl overbrengen naar een 38
ziekenhuis in Kortrijk, met de buitgemaakte ambulance. Een drietal lichter gewonden moest wegens plaatsgebrek de afstand te voet afleggen, geëscorteerd door dokter Commeyne die hen onderweg nogal bars behandelde, om bij zijn dorpsgenoten geen misverstand te laten ontstaan omtrent zijn vaderlandse gevoelens. Ze moesten zelf hun makker met stukgelopen voeten vooruithelpen... De medewerkers in het lazaret waren nog niet van de inspanningen bekomen of van Deerlijk bracht men — ook al te voet - een gewonde vrouw binnen (Anna Vandendriessche, echtgenote van Theo Vanovertfeld). Bij de beschieting had hun hofttedeke aan de kapel 'Te Ruste' een voltreffer geïncasseerd, waarbij haar man op slag dood bleef en zijzelf een gapende rugwonde had opgelopen. De beste zorgen die men aan de ongelukkige besteedde kwamen te laat, ze overleed tegen de avond. Het had heel wat voeten in de aarde om het stoffelijk overschot met een logge brancard door de smalle gangen en deuropeningen van het oude gebouw naar het dodenhuisje over te brengen. Van wat zich elders in "Zwevegem afspeelde drong nauwelijks iets door tot de aanwezigen in het lazaret. De Engelsen waren nu massaal de gemeente binnengekomen en vingen in de jongensschool de krijgsgevangen Duitsers op die van Deerlijk toekwamen. Bij het fouilleren ontdekten ze nog wapens tussen de kleren van een jong beethoofd. De Engelsen maakten er korte metten mee en schoten hem neer. Het lijk sleepten ze naar de kerkhofwegel achter de school, waar verhitte dorpelingen ertegen schopten en erop spuwden. Om een eind te maken aan dat mensonwaardig schouwspel droegen twee bijgeroepen RodeKruismensen de dode Duitser naar de grafkelder onder de calvarieberg op het kerkhof.
39
Een gedurfde expeditie De voortdurende vreugderoes van de bevrijdingsdagen, met hun dolle stoeten, hun oude volksspelen ah zaklopen, aardappelkoers en mastklimmen, hun tornooien in touwtrekken en boogschieten, hun vele wijkkermissen met bal in de open lucht, zou gaandeweg toch vat beginnen krijgen op de stemming onder de Zwevegemse RodeKruishelpers. Naar het schijnt had de vrije nationale zender omgeroepen dat alle hulpdiensten zich naar de kuststreek dienden te begeven, waar sterke ingesloten Duitse eenheden zich vechtend een terugweg baanden naar de Kanaalhavens Duinkerke, Calais en Boulogne. Niemand had het bericht met zijn eigen oren gehoord, maar ze geloofden er gretig in, benieuwd als ze waren hoe de bevrijding ginder verliep, om zo nodig een helpende hand uit te steken, en ook wel om na vier jaar de zee terug te zien. Silveer Vanhuysse formuleerde het een stuk voorzichtiger; per slot van rekening zou zijn verslag de Brusselse heren onder ogen komen op een tijdstip dat de euforie van de bevrijding geluwd was. "Er werd een noodkreet geslaakt uit Brugge, langs Kortrijk om bereikte ons de mare," schreef hij. Dat zou dan de eerste keer geweest zijn dat een afdeling een poging deed om de werking gewestelijk te coรถrdineren. Waarom ze in Kortrijk de opdracht doorspeelden laat hij in het midden. Beschikten de Kortrijkzanen intussen zelf niet over vijf ambulances ? Wat de reden ook mag zijn geweest, in Zwevegem waren ze blij met het aanbod, als dit al bestaan heeft. De ambulance werd in zeven haasten in gereedheid gebracht en Camille Verwee vertrok met enkele getrouwen voor een verkenningstocht, kwestie van Roger Staelens, de kersverse chauffeur, met het vehikel vertrouwd te maken. Ze bezochten hun collega's in Waregem, Tielt en Deinze. Twee dagen later maakten ze zich op voor een nieuwe tocht. Typerend voor de uitgelaten sfeer van die dagen is de manier waarop Camille 41
Verwee zijn vrijwilligers ronselde: hij reed naar het huis van leden van wie hij wist of kon vermoeden dat ze niets om handen hadden en vroeg hen in te stappen, met een vaag gebaar aanduidend dat ze 'ergens' hulp gingen bieden. Dat was althans bij de dames bet geval. Zo verzamelde hij rond zich: Michel Clapuyt, Jozef Degroeve, Anna誰s Delombaerde, Alben Devos, Mariette Herman, Raphael Labie, Werner Maes, Simonne Verfaille en Roger Staelens, die intussen bet stuur was gaan beschouwen als zijn persoonlijk bezit. Verwee's dochter Ninette was vanzelfsprekend ook van de partij. Bij een eerste halte in Oostkamp hielpen ze een vrachtwagenchauffeur met het uitladen van zijn macabere last: lijken van burgerslachtoffers die in het omliggende gedood waren tijdens de bevrijding. Ze droegen ze binnen in wat op een convent geleek. Voorbij Oostkamp zagen ze de eerste Canadese bevrijders die Brugge en omstreken van vijanden gezuiverd hadden. Die frontsoldaten keken wantrouwig naar de uitgelaten Zwevegemnaren in hun witte kiel, die druk gesticulerend op hen afstevenden. Ze hielden hen op het eerste gezicht voor medicijnmannen of kwakzalvers, omdat zo'n los wit kleed bij hen thuis de geijkte klederdracht was voor de inboorlingen die als rondtrekkende wonderdokters en duiveluitdrijvers aan de kost kwamen en geen al te beste reputatie genoten. Ze hadden er alleen nog nooit zoveel samen gezien. Door een stel inlanders belezen te worden was wel de laatste van hun wensen. Gelukkig spraken vader en dochter Verwee Engels en helderden het misverstand op, waarna de opgeluchte Canadezen rondgingen met chocolade en sigaretten. Bij hun aankomst in Brugge bleek de geslaakte 'noodkreet' vals alarm te zijn. De oude stad was pas vijf uur voordien door de Canadezen ingenomen en de Bruggelingen die ze zagen hadden geen hulp nodig. Het volksfeest kwam daar nog maar pas op dreef en een dolle menigte wurmde zich door de smalle straatjes naar de Grote Markt, die krioelde van het volk. 42
In Brugge zoals overal elders in het land bleef het niet bij feesten en leute maken, want ook daar ontlaadde de volkswoede zich reeds vanaf het eerste uur op individuen die werden beschuldigd van heulen met de bezetter. Vrouwen werden halfnaakt aan het haar over de straatstenen gesleept en mannen met stokken afgeranseld tot ze neervielen. De Zwevegemnaren stonden machteloos toe te zien. Plotseling werd van ergens aan of op het Belfort een salvo afgevuurd dat men uit de verte voor saluutschoten hield. Het bleek gelost te zijn door een inciviek die zich tegen zijn arrestatie en bijhorende mishandeling te weer stelde. Blijkbaar had hij niemand geraakt, maar bij het horen van de schoten waren Canadese soldaten naar voren gedrongen en doorzeefden de man met kogels. Hun gezichten stonden heel grimmig. Diep onder de indruk van het gebeurde lieten de Zwevegemse Rode-Kruishelpers Brugge achter zich en zetten hun tocht westwaarts voort. Op een gegeven ogenblik stonden ze voor een halfvernielde brug die de aftrekkende Duitsers gedynamiteerd hadden. De ontploffing had de houten bekleding over de hele lengte weggeblazen, alleen het ijzeren geraamte stond nog overeind. "Verwek maar uw laatste akte van berouw," moet Roger Staelens geroepen hebben - of woorden van die strekking - en stuurde zijn ambulance met vaste hand over de dwarsbalken. Ze haalden de overkant dankzij de speciale engelbewaarders die waken over durvers en dwazen. Langs Nieuwpoort en Veurne bereikten ze De Panne, waar geen levende ziel viel te bekennen. Daarop besloten ze Frankrijk binnen te dringen, de Duitsers achterna, maar ze kwamen niet ver. In Ghyvelde, vlak over de grens, hielden de Canadezen hen staande en verplichtten de vrouwen van het gezelschap een schuilkelder op te zoeken, want de frontlijn was heel dichtbij. De mannen kregen de opdracht de burgers uit de gevarenzone te evacueren. 43
In het gebied tussen Ghyvelde en Bray-Dunes werd nog sporadisch geschoten. Franse partisanen waren er in een verwoed gevecht gewikkeld met de Duitse achterhoede, die ze - gesteund vanuit de lucht door laagscherende geallieerde jachttoestellen — uit hun weerstandsnesten verdreven. Om tussen de schietende partijen door te rijden vertrouwden de Zwevegemnaren op de twijfelachtige bescherming van het Rode-Kruisembleem op de zijkanten van hun ambulance en op de frontervaring van Camille Verwee, een oudofficier van 14-18, die op het gehoor afging. Of rekenden ze een beetje op zijn heupfles? Feit is dat ze achtmaal de ondermijnde weg naar Bray-Dunes op en af reden om vrouwen, kinderen en oude mannen uit het platgeschoten dorp weg te halen. Ze brachten ze onder in De Panne, in een leegstaand hotel dat ze voor het goede doel opeisten. De laatste keer reden ze terug om voedsel en medicamenten weg te halen uit de voorraden die de Duitsers in de mairie van Bray-Dunes achtergelaten hadden. Daarbij kregen ze het aan de stok met de Franse partisanen die de goederen in beslag genomen hadden en ze niet goedschiks wilden afstaan. Het kostte veel overredingskracht en een paar sappige Vlaamse vloeken voordat ze hun voertuig vol konden laden. De Franse vluchtelingen schikten zich zo goed en zo kwaad ah het ging, in de bange hoop dat het niet lang zou duren. Bijna alle kinderen leden aan difterie; ze kuchten, hoestten en rochelden de hele nacht door, zodat ze iedereen uit zijn slaap hielden. De bezorgde Zwevegemse ambulandersters probeerden hen stil te houden met suikerwater. De volgende dag droegen de Zwevegemnaren het noodhospitaal over aan de plaatselijke autoriteiten en maakten zich op om naar huis te gaan. Op de terugweg dreigden de onervaren reizigers zonder benzine te vallen. Een gewillige verzetsman op een buitgemaakte Duitse motor loodste hen naar het kasteel van Loppem, waar Canadezen gelegerd waren. Die schonken hun gul enkele gallons brandstof om thuis te geraken. Moe doch tevreden — zoals dat heet — kwamen ze aan in Zwevegem, waar... hun een ferme bolwassing stond te wachten omdat ze zo lang niks van zich hadden laten horen. 44
Zwevegem helpt zijn Waalse broeders De ongeluksprofeten hadden ervoor gewaarschuwd, toen ze op de trappen van de kerk de aftrekkende Duitse troepen stonden na te kijken: "De Duitsers zijn taaie vechtersbazen. De beer is gewond, maar niet dood!" Nadat ze in zes dagen tijd negentig procent van het Belgische grondgebied hadden ontruimd wierpen de Duitsers verschansingen op achter de Hollandse rivieren en wateringen, waardoor de geallieerde opmars stagneerde. Een slordig uitgevoerde luchtlanding bij Arnhem werd afgeslagen, wat de geallieerden op een verlies van 17.000 man aan doden, gewonden en vermisten kwam te staan. Nederland maakte zich op voor de hongerwinter. Korte tijd later bestookten de Duitsers van dieper in Nederland de stad Antwerpen met vliegende bommen, de vergeldingswapens waarmee ze eerder Londen geteisterd hadden. Het gevaarlijkst was de V2, die een springlading van 900 kilogram meevoerde, tot 96 kilometer hoog ging en een snelheid bereikte van 4800 km per uur. Hij viel met geen middel te onderscheppen. De trefzekerheid van deze primitieve raket was echter gering: van de ruim 1200 gelanceerde projectielen kwam slechts een vierde op het Antwerpse havengebied terecht. De andere vielen in de stad (Cinema Rex: 492 doden en evenveel gekwetsten) of de randgemeenten. Tientallen ervan raakten op drift en sloegen verspreid over heel BelgiĂŤ te pletter. Een maand na de bevrijding eiste zo'n blinde V-bom in Zwevegem nog drie slachtoffers. Op zondag 8 oktober, kort na de middag, werd de gemeente opgeschrikt door een ontploffing die de grond deed schudden als bij de aardbeving van 't jaar 38. Links en rechts deed ze ruiten stukspringen. Een enorme zwarte rookwolk gaf in het noordoosten de plaats van het onheil aan. Het projectiel was neergekomen op vijftien meter van een nu verdwenen voetwegel die over de vaart de Deerlijkstraat verbond met de vroegere Stedestraat (nu Gaversstraat). De wegel lag ongeveer 45
van de huidige Stedestraat 58 tot de Gaversstraat 13. Twee landelijke huisjes langs dat pad werden door de luchtdruk met de grond gelijk gemaakt. Rode-Kruismannen snelden als eersten toe om hulp te bieden. Madeleine Vercruysse, echtgenote van Jules Vanassche, was vermoedelijk op slag dood. Haar dochtertje Georgette, vijf jaar oud, werd opgeraapt met een wonde achter het oor, waaruit de oude dokter Reyntjens de beensplintertjes lospeuterde met zijn vingemagel. Met vieren droegen de Rode-Kruishelpers het kind in een deken naar de ambulance, die over het stoppelveld tot bij de puinhoop gereden was. Het derde slachtoffer, de vijftienjarige dochter Mariette uit het gezin van Marcel Vandeburie, werd met inwendige kneuzingen van onder het puin van het tweede huisje gehaald. Vrouw Vanassche en haar dochtertje werden zo snel als het kon naar een ziekenhuis in Kortrijk gebracht. Om een onbekende reden (doktersbevel?) voerde men Mariette Vandeburie naar het lazaret in het bejaardenhuis. Nog dezelfde avond kwam het bericht dat ze alle drie waren overleden. Dit voorval zette een domper op de feeststemming die tot dan toe in Zwevegem geheerst had. De mensen werden met een klap teruggeworpen in de werkelijkheid, en die was zonder meer beroerd. De gezinnen hadden in de onbezorgde dagen vooraf hun laatste voorraden opgebruikt en nu bleek dat de voedselvoorziening in het honderd liep door de maatregelen die de regering van Londenaars had uitgebroed. Hun beslissing de oorlogswetgeving af te schaffen - zonder direct iets in de plaats te stellen - en de epuratie ontregelden de administratie en de ravitailleringsdiensten. Winterhulp werd met ĂŠĂŠn pennetrek opgedoekt, de werkloosheid nam toe, en met de winter voor de deur bleef de aanvoer van steenkool in gebreke. Er werd in die maanden meer honger geleden dan onder de oorlog. De gelijktijdig doorgevoerde muntsanering had als gevolg dat te weinig geld in omloop bleef om zich van het hoogstnodige te voorzien, desnoods op de zwarte markt. Deze Gutt-operatie was bij het volk 46
zowel een bron van groot leedvermaak als van diepe wanhoop, naarmate men er de dupe dreigde van te worden of niet. De politie stelde in die dagen een reeks zelfmoorden vast, van personen die het in hun hoofd staken dat ze al hun geld moesten binnendragen. Ook het Zwevegemse Rode Kruis deelde van de brokken. Met de buitgemaakte ambulance was voor de bevolking een hulpdienst opgericht, een soort van voorloper van de huidige dienst 100. Dit was aan de oren gekomen van de hogere autoriteiten en Zwevegem moest zijn dienstwagen afstaan aan het Belgische leger. Inleveren is dus geen nieuw begrip. Op weg naar de verzamelplaats in Brugge reed een soldaat het voertuig in de vernieling. In Zwevegem zag men daar een godsoordeel in. Korte tijd later zou Camille Verwee zorgen voor vervanging, maar het verder uitwerken van een hulpdienst bleef voorlopig in de plannenmap, door "administratieve onhandelbaarheid", volgens het verslag dat daar niet verder op ingaat. De toestand aan het front kreeg niet veel aandacht meer. De landkaarten waren van de muren verdwenen, men stelde zich door de band tevreden met het nieuws van kranten en radio. Voor zover het de Zwevegemnaren betrof was de oorlog nu een zaak van de militairen. Naarmate de geallieerden verder naar het oosten oprukten botsten ze op hardnekkiger tegenstand van de Duitsers, die straat voor straat en huis voor huis verdedigden. De beer zou trouwens nog eenmaal zijn klauwen uitslaan: toen de Duitsers op 16 december 1944 tussen Monschau en Echternach een ongemeen hevig offensief lanceerden in de richting van de Maas, met de klaarblijkelijke bedoeling de geallieerde legers van elkaar te scheiden en op te rollen. Het aanvalsplan was niet origineel maar uitermate doeltreffend. Over de gehele breedte werd de frontlijn ingedrukt. Maar het belangrijke wegenknooppunt Bastogne hield stand - een veeg teken voor de aanvallers. In het begin zaten de weersomstandigheden de Duitsers mee, want de Ardennen beleefden een van de strengste winters sinds generaties. Sneeuw en mist hielden om beurt de geallieerde vliegtuigen voor weken aan de grond; bij vlagen striemde een Siberische pool47
Op de eerste naoorlogse jaarvergadering van 13 april 1946 werd de Palm 1940-1945 uitgereikt aan:
48
Baert Marie Louise Baert Marie Thérèse Bekaert Monique Busscher Irene Gallens Mariette Coudijzer Christine Deknudde Laura Delombaerde Annaïs Demeyere Noëlla Despriet Marie Thérèse Eggermont Marcella Herman Mariette Hooghe Yvette Hostens Anna Libbrecht Paula Maertens Jenny
Morel Margriet Nottebaert Gerardine Nottebaert Jacqueline Nottebaert Monique Pype JuÜa Vandegïnste Marie Thérèse Vandenhercke Olga Vanderbeken Agnes Vanderbeken Godelieve Vanhoenackere Jeanne Van Hove Julia Vantroys Annaïs Verbrugge Mariette Verfaille Simonne Verspaïlle Agnes Verwee Ninette
Baert Georges Beunnens Albert Bossuyt Gustaaf Gallens Roger Callewaert Camiel Clapuyt Michel Decock Urbain Degroeve Jozef Deknudt Jan Demeyere Jozef Deschepper Roger Devos Albert Hostens Jozef Labie Raphael
Maes Werner Ostijn Jan Staelens Roger Timperman Adelbert Vandebuerie Silveer Vanden Heede Gerard Vanhoutte Julien Vanneste Armand Vanwijnsberghe Gomar Verbrugge Jules Vercaempst GÜbert Verschuere Maurits Ysenbaert Pierre
wind de Ardense hoogvlakte, waarbij het kwik daalde tot ongeziene diepten onder nul. Toen de zon eindelijk door de wolken brak en de lucht opklaarde keerde het tij, al duurde het nog tot 4 februari 1945 voordat de laatste Duitse steunpunten op Belgisch grondgebied werden heroverd. Bij de nietsontziende strijd om de Ardennen hadden heel wat schilderachtige stadjes en dorpen aanzienlijke schade opgelopen. De inwoners leefden in onmogelijke omstandigheden tussen de ruïnes, zonder voedsel, kleren of huisraad — blootgesteld aan de barre koude van een winter waar maar geen eind aan kwam. Onmiddellijk werd in de rest van het land, op initiatief van de provinciegouverneurs, een "Nationaal Steunfonds voor de Provincie Luxemburg" opgericht, met afdelingen in vrijwel iedere belangrijke gemeente. In Zwevegem werd voor deze tijdelijke vereniging een comité gevormd onder voorzitterschap van de latere schepen Marcel Blancke. Maakten daar verder deel van uit: Jan Decoene, als voorzitter van de Commissie van Openbare Onderstand, Margaretha Reyntjens-Vandemaele, voorzitster van de Dames van Barmhartigheid, en Elisabeth BekaertVelge, voorzitster van het Rode Kruis en van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. De kopstukken van de arbeidersverenigingen zijn in dit lijstje niet terug te vinden. Vrijwilligers verspreidden huis aan huis een bedelbrief, waarbij het Rode Kruis het leeuwedeel van het werk op zich nam. Onder het hoofd "Zwevegem helpt zijn Broeders uit de Ardennen!" werd in een lang betoog het doel en de noodzaak van de actie toegelicht. Onze gemeente, zo luidde het, zou niet achterblijven "in vaderlandsliefde en echte christelijke naastenliefde en daarom dringend hulp verleenen aan onze waalsche broeders." Zwevegem had in zijn ijver zelfs het peterschap gevraagd van een of andere gemeente in de Ardennen. En de brief ging verder met een wel zeer ongewoon verzoek: "Wat wordt er dus van U gevraagd? Vooreerst, en dit is het meest dringende: dekking tegen de koude, want in de Ardennen is het nog 49
volop Winter. Daarom wordt er gevraagd dat de vrouwen en de meisjes zich aanstonds zouden aan het werk stellen om kleine VIERKANTJES TE BREIEN VAN 15 CM UIT WOL VAN GELIJK WELKE KLEUR. Deze wollen vierkantjes zullen dan aan elkander gezet worden en als wollen dekens dienst doen. Maar... opgelet ALLES BREIEN IN PARELSTEEK." In de tweede plaats vroeg men huisgerief, meubels, kleren en warm ondergoed dat de volgende week door "meisjes" van het Rode Kruis zou worden opgehaald. Wie niet kon breien of van zijn huisraad niets kon afstaan, mocht dit gemis in laatste instantie goedmaken door geld te schenken. Een postscriptum deelde mee dat de gebreide vierkantjes konden worden afgegeven "bij een der volgende adressen en alleen op onderstaande dagen: bij de firma Nottebaert, bij de firma Blancke in de Ommegangstraat en bij Tissage La Flandre, Ootegemstraat op MAANDAG en DINSDAG respectievelijk 19 en 20 Febr. 1945 f" De tekst eindigde op een hoopvolle noot: "Welaan dan, het zal zeker de laatste maal zijn dat er dergelijke zware actie voor hulp aan geteisterden dient op touw gezet, maar gedenk ook dat wij tot de allergelukkigsten behooren van het heele land en vele landen erbij. Zwevegem dat Kortrijk, Antwerpen, Holland (sic) zelfs ter hulp komt, zal zeker niet ten achter blijven voor zijn waalsche medeburgers," Hoeveel gebreide vierkantjes de actie heeft opgeleverd staat nergens geboekstaafd. Bekend is gebleven hoe de leden van het plaatselijke Rode Kruis van deur tot deur gingen met hun collectebussen, terwijl een platte vrachtwagen pakken kleren, beddegoed en kleine meubels ophaalde. De omhaling leverde de voor die tijd fabuleuze som van 130.000 frank op, waarvan 30.000 frank werden geschonken door het naburige Bellegem. Met dat geld kocht men kleren en huisraad, maar verdere details over deze transactie ontbreken, zodat we bijvoorbeeld niet weten of de goederen al dan niet op de eigen gemeente werden besteld. Wat eigenlijk niet voor de hand lag: er 50
Op de trappen van het kasteel te Baronville. We herkennen vooraan van links naar rechts: Werner Moes, Jan Deknudt en Silveer Vandebuerie. Op de tweede rij; Roger Staelens, Albert Devos, Jan Ostijn en Jozef Degroeve. Rechtstaande: Adelbert Timperman, Jules Verbrugge, Margriet Morel, Armand Vanneste, Silveer Vanhuysse, ..., Micbel Clapuyt.
was in die tijd haast geen winkel te noemen die voor zulke bedragen aan kleren, potten en pannen in voorraad had. Tijdens het volgende weekend brachten eigen manschappen dat alles naar de Waalse dorpen Remagne en La Vacherie - van hogerhand aan Zwevegem toegewezen. De erkentelijkheid van de getroffen inwoners voor de geboden hulp was diepgemeend, wat zich een paar maanden later vertaalde in een officiĂŤle uitnodiging door de heer Renard, burgemeester van La Vacherie, tot een bezoek aan zijn herrezen gemeente. Voor eenmaal legde het bestuur de wijze raad uit Mattbeus 6, 3-4 naast zich neer en plande met Zwevegemkermis een tweedaagse uitstap naar het Ardense plaatsje. Voor de leden was overnachting gepland in Baronville., op het domein van de familie Demuynck (nu een rusthuis van de liberale mutualiteit). Remi Claeys, 51
die later naar Zwevegem zou afzakken, was daar toen jacbtopziener. Het bestuur nam zijn intrek in een hotel in het nabijgelegen Beauraing. Daar was het toevallig ook kermis, een reden te meer voor de Zwevegemnaren om eens de bloemetjes buiten te zetten. Ergens op een kiosk speelde een harmonie lustige deuntjes en Camille Verwee, buiten de fabriek altijd voor wat leute te vinden, zette met Godelieve Vanderbeken de dans in, tot het marktplein wemelde van de zwierende paartjes. Daarna brachten ze een bezoek aan de andere attracties en gingen op de paardjesmolen zitten die overhelde onder het gewicht: ze hadden tot wanhoop van de uitbater allemaal aan dezelfde kant plaatsgenomen. Het moet zijn dat Camille Verwee minder vertrouwd was met de geplogenheden van een bedevaartplaats, want toen hij 's avonds na elf uur aan het hotel arriveerde vond hij de deur gesloten. Kloppen hielp niet en nolens volens heeft hij de rest van de nacht doorgebracht op een bank van het terras. 's Anderendaags vond dan de officiële ontvangst plaats in La Vackerie, waarbij alles in de beste stemming verliep. In naam van de hele bevolking zong de burgemeester nogmaals de lof van hun weldoeners. Er werden afspraken gemaakt om elkaar vlug weer te zien. Met nieuwjaar stuurde de heer Renard nog zijn beste wensen en herhaalde: "Nous n'oublierons jamais la générosité de Zwevegem qui a tantfait pour soulager la misère de nos sinistrés," Maar ondanks de goede voornemens was dat het laatste contact met La Vacherie.
52
Een episode om nooit te vergeten Vlak voor de totale ineenstorting van Nazi-Duitsland kwam een zaak aan het licht die de rest van de wereld met afschuw zou blijven vervullen. Op 19 april 1945 botsten verkenners van het Amerikaanse 3e Leger aan het eind van een eenzame zandweg in de buurt van Weimar op een zonderling barakkendorp dat met een dubbele rij prikkeldraad was afgezet. De naam Buchenwald op hun stafkaarten zegde hun hoegenaamd niets. De jonge Amerikaanse soldaten waren niet voorbereid op wat ze te zien zouden krijgen. Het eerste wat hen trof toen ze wantrouwig de prikkeldraadomheining naderden was de intense stilte die rond dat vreemdsoortig kamp heerste, alsof het verlaten lag. Geen spoor van activiteit, geen geroezemoes, geen gelach hier of daar. Nergens klonk een stem. De Amerikanen reden met hun lichte pantservoertuigen een deel van de omheining omver en merkten pas daarna het groepje uitgemergelde gestalten dat tussen de barakken ronddoolde. Bij nader onderzoek ontdekten ze dat het kamp ruw geschat nog 21,000 van die levende skeletten herbergde, die volkomen apathisch de gebeurtenissen zaten af te wachten. Aan het einde van elke rij barakken lagen stapels dooreengestrengelde lijken in en naast open kuilen in een verpestende stank weg te rotten. Oorlogscorrespondenten schoten toe om de schokkende beelden vast te leggen. In de loop van de volgende dagen bevrijdden de geallieerden nog andere dodenkampen zoals Dachau, Sachsenhausen, RavensbrĂźck en Mauthausen, maar vooral de naam Buchenwald zou in de volksmond blijven leven als hĂŠt symbool van de Teutoonse barbaarsheid. In ieder kamp troffen de Amerikanen dezelfde ellende aan. Ze konden er niet veel voedselvoorraden noch genees- en transportmiddelen voor vrijmaken, want de oorlog woedde nog in alle hevigheid voort en hun prioriteit bleef het neerslaan van de Duitse tegenstand. Er sneuvelden nog altijd strijdmakkers door Duitse kogels. Wat de 53
kampen betreft deden ze meestal niet veel meer dan de omheining neerhalen en de nazivlaggen verbranden. Daar waar ze wel de tijd konden nemen om hulp te organiseren gingen ze vaak met de beste bedoelingen zo ondoordacht te werk dat heel wat gevangenen vooralsnog stierven aan de gevolgen van een bruuske overvoeding. De hulpverlening werd nog meer bemoeilijkt doordat achter de geallieerde frontlinie een mensenstroom op gang kwam die Europa in alle richtingen doorkruiste: Oosteuropese vluchtelingen die voor de Russen op de loop waren en steeds verder westwaarts trokken, bevrijde Belgische en Franse krijgsgevangenen die na vier jaar eindelijk naar huis wilden, bepaalde Polen en Oekraïners die absoluut niet naar huis wilden, en buitenlandse arbeiders die al dan niet verplicht in de Duitse industrie hadden gewerkt... Van alle 'displaced persons* bleven de politieke gevangenen echter veruit de kwetsbaarste groep, omdat geen enkel bestaand statuut op hen van toepassing was en hun fysieke conditie het hun veelal niet mogelijk maakte voor zichzelf te zorgen. Bovendien weigerde de geallieerde legerleiding halsstarrig een beroep te doen op Duitse humanitaire organisaties. Vanuit België werden tussen 22 september 1941 en 10 augustus 1944 omtrent vijftigduizend mensen om louter politieke redenen gedeporteerd (voor alle duidelijkheid: de verplicht tewerkgestelden en de jodentransporten vormen het voorwerp van aparte tellingen). Officiële ramingen geven aan dat nagenoeg zestig procent van de Belgische politieke gevangenen in de kampen zijn omgekomen door executie, marteling of ontbering. De repatriëring van de overlevenden verliep chaotisch. Ze werden lukraak op treinen gezet, met legerkonvooien meegestuurd of doodgewoon aan hun lot overgelaten op de plaats waar ze werden gevonden. Sommigen kwamen ongewild in Frankrijk terecht en werden van daaruit overgevlogen. Eenmaal op eigen bodem werden de ongelukkigen opgevangen door het Belgische Rode Kruis dat daartoe in Brussel een lazaret had opgericht. De afdeling Zwevegem werd gevraagd de dienst te be54
mannen, een opdracht die het plaatselijk bestuur niet zonder geestdrift en trots aanvaardde. Madamke Bekaert koos zelfde namen uit van de vrijwilligers die ze graag naar Brussel had zien vertrekken. De verpleegsters Marcella Eggermont en Julia Van Hove, samen met de ambulanciers Michel Clapuyt, Anna Hostens en Raphael Labie gaven gehoor aan haar oproep. Later kwam Godelieve Van Hove, een zuster van Julia, van buiten de gemeente de ploeg versterken. Niet iedereen kon echter op het verzoek ingaan, want er school een addertje onder het gras. Zolang de oorlog duurde hadden de Bekaertonderneming, de elektriciteitscentrale en La Flandre bij afwezigheid voor hulpacties het loon van de Rode-Kruisvrijwilligers doorbetaald. Na de bevrijding kwam voor de arbeiders plotseling een eind aan deze goodwill Zij moesten het stellen met een onkostenvergoeding van het Rode Kruis, waarmee men zeker geen gezin kon onderhouden. Wellicht is dit de reden waarom Michel Clapuyt voortijdig afhaakte. Hij werd vervangen door Simonne Verfaille, die zelfstandig was., en net als de andere dames ongehuwd. De vrouwen zochten logies in een pension in de buurt van het Brugmannziekenhuis, terwijl de mannen verblijf hielden in een eigendom van de familie Bekaert aan de Belliardstraat. Elke dag legden deze laatsten de afstand tot het 'bospitaalke* af met de boerentram. De groep zou vijf maanden onafgebroken in Brussel verblijven, met uitzondering van Anna Hostens die als baker aan de kost kwam en haar werkzaamheden voor twee weken onderbrak om in Avelgem een apothekersvrouw na haar kraambed bij te staan. Ze kon haar vaste klantenkring niet in de steek laten. Het gebouw waarin het lazaret was ondergebracht was oorspronkelijk een kapel geweest, maar deed al jaren dienst als parochiezaal. Waar vroeger het koor stond was nu een podium opgetimmerd. Met redelijke tussenruimte van elkaar stonden 48 bedden opgesteld. Na onderzoek of behandeling in het Brugmannziekenhuis kwamen de gerepatrieerden hier terecht, tot ze genoeg aangesterkt waren om naar 55
hun geboortestreek terug te keren. Al was dit geluk niet voor iedereen weggelegd, want nog wekelijks stierven patiënten aan de gevolgen van de doorstane mishandelingen. De verhalen die de patiënten over hun belevenissen in de kampen vertelden waren even triest als eentonig. Na hun aanhouding hadden ze in Belgische gevangenissen al een reeks middeleeuwse folteringen doorstaan om hen tot bekentenissen te dwingen of om de schuilplaatsen van medestanders te doen verraden. Toen ze daarna naar Duitse concentratiekampen werden gedeporteerd kwamen ze in de hel terecht. Door uithongering en dwangarbeid verloren ze in enkele maanden tijd tot dertig kilogram gewicht (de meesten wogen amper nog tussen de 28 en de 40 kilo, naar gelang van hun lichaamslengte). Epidemies van voornamelijk buikloop, t.b.c. en tyfus braken uit als gevolg van besmet water en overbevolking, wat hun rangen verder decimeerde. En allemaal waren ze tot in het merg vervuild en opgereden van de luizen. Maar bovenal waren ze het mikpunt geweest van een nooit aflatende terreur vanwege hun sadistische bewakers. Er ging geen dag voorbij of ergens op het uitgestrekte kampplein werden gevangenen afgeranseld tot ze voor dood bleven liggen. Hun getuigenissen waren geenszins neurotische hersenspinsels. De patiënten in het Brusselse lazaret droegen de sporen van de wreedheden; armen en benen die verkeerd waren ingegroeid nadat ze door nazibeulen met knuppels kapot waren geslagen, oude verzworen wonden van zweepslagen waar wormen uitkropen, vingers en tenen die door koudvuur wegrotten... De artsen van het Brugmannziekenhuis zagen zich genoodzaakt bij verschillende patiënten amputaties uit te voeren om hun leven te redden. In het lazaret verbleven ook enkele joden die in het verzet hadden gestaan en precies daardoor aan een rechtstreekse gang naar de gaskamers waren ontsnapt. Voorts een paar Russen met wie niemand contact had. Het jongste patientje was een peuter van ongeveer twee jaar die in Duitsland moederziel alleen langs de straten zwierf en 56
De moedige AndrĂŠ Fieux tijdens zijn verblijf in het lazaret te Brussel,
57
door een konvooi naar Brussel was meegebracht. Het was een bevallig meisje dat in minder dan geen tijd Vlaams kon brabbelen. Iedereen in de ziekenzaal knuffelde en vertroetelde de kleine meid als een mascotte. Later zou het kind door toedoen van de Rode Kruis in een weeshuis worden geplaatst. Uit de eigen streek herinneren ze zich in het bijzonder de moedige André Fieux van Kortrijk, al verbleef hij maar kort in het lazaret. Omdat hij zo wanhopig naar huis verlangde werd hij naar Kortrijk overgebracht, waar de teruggekeerde Michel Clapuyt hem verder ging verzorgen. Fieux overleed op 7 augustus 1945 in het bijzijn van zijn moeder. Het "Kortrijksch Handelsblad" wijdde een artikel aan zijn onfortuinlijke stadsgenoot en ging uitvoerig in op de lijdensweg die André Fieux na zijn bevrijding uit Buchenwald moest afleggen. Het blad maakte daarbij geen gewag van zijn verblijf in het lazaret in Brussel: "Als wanneer de geallieerden in het kamp drongen, lag André Fieux te midden een hoop lijken. Een ziekenverpleegster had nog een teeken van leven bestatigd in dit zieltogend lichaam dat men ongetwijfeld met de andere ging begraven. In het hospitaal van Theresienstadt, in Slovakije, besteedden de dokters er drie weken aan om hem van den dood te redden. De Fransche ziekenverpleegsters, die hem met moederlijke zorg verpleegden, waren ten zeerste ontroerd door zijn vurig verlangen om naar zijn geboortestad terug te keeren. André Fieux werd in een deken gerold en per mermotor naar Lyon overgebracht. Een telegram werd hierop aan zijn moeder gezonden, die in allerhaast een valies met het noodige gereed maakte en zich op weg begaf om haar zoon te ontmoeten. Daar gekomen verborg zij haar tranen, toen zij hem zoo zwak en ellendig, zoo vreeselijk ontvleescht en veranderd zag. - André Fieux wilde onmiddellijk naar het gastvrije België terugkeeren. Een hospitaaltrein en vervolgens een ambulanciewagen brachten hem naar Kortrijk, waar hij op 9 Juli aanlandde..." 58
Het lazaret beleefde ook een paar woelige momenten. De dokter en de hoofdverpleegster van het ziekenhuis kenden geen Nederlands. Het duurde niet lang o f er ontstond wrijving met de patiënten en hun familie die luidop tegen die Brusselse situatie protesteerden. De Westvlamingen waren bij de rumoerigsten om hun stem te laten horen. De directie van het ziekenhuis zat met de handen in het haar. Uit die onverdachte hoek had ze een dergelijke reactie niet verwacht. Om verdere discussie te voorkomen trok de hoofdverpleegster zich na overleg terug en werd Marcella Eggermont met het toezicht belast, waardoor het lazaret hoe langer hoe meer een Zwevegemse aangelegenheid werd. De brave dokter verzette geen voet meer zonder zijn Zwevegemse engelbewaarder. Van een ander slag was het tumult dat het lazaret in rep en roer zette toen de patiënten in hun rangen een SS-er ontmaskerden. Hij had zich dagenlang gedeisd gehouden onder de anderen, onopvallend van houding en spraak, maar de tatoeage onder zijn oksel had hem verraden. De lepe vogel had van de verwarring in Duitsland gebruik gemaakt om onder de kampbewoners onder te duiken. Zijn verwondingen had hij zeker niet in een kamp opgelopen. De patiënten waren te erg verzwakt om hem ter plekke te molesteren, maar vonden nog de kracht om met roepen en tieren hun ongenoegen te kennen te geven en de landverrader uit te schelden. Na een stormachtige nacht werd hij door de Belgische gendarmen opgehaald. Op een andere dag stapte monseigneur Van Waeyenbergh, rector van de Leuvense universiteit, in al zijn waardigheid het gebouw binnen. Hij was tijdens de oorlog kortstondig door de Duitsers gevangen gezet en had nu een brief met een vraag om hulp en bijstand gekregen van een van de patiënten, die beweerde de monseigneur toen gekend te hebben. "Ik vrees dat ik weinig voor de man kan doen," verklaarde Van Waeyenbergh echter, "want de enige persoon met die naam die ik in de gevangenis heb ontmoet was geen gevangene, maar een bewaker T Ook deze man werd door de gendarmen uit het lazaret verwijderd. 59
Het werk in het lazaret viel niet licht uit en liet weinig tijd tot ontspanning. Bezoek uit Zwevegem was dan ook altijd welkom. Laurent Demuynck stak als eerste onverwacht zijn hoofd om de deur. Hij moest voor zaken in Brussel zijn en kwam eens informeren of het de 'manschappen' aan niets ontbrak. Roger Deschepper spoorde ook geregeld naar Brussel - in bevolen dienst, zoals ie dat omschrijft — om Marcella Eggermont te zien, maar daar hadden de anderen uiteraard weinig aan. Ook Elisabeth Bekaert-Velge bezocht haar 'hospitaalke* verschillende keren. "Ze onderhield zich telkens met iedere patiÍnt afzonderlijk, hoe afstotelijk sommigen er ook mochten uitzien, en luisterde geduldig naar hun lijdensverhalen. Bij een van haar bezoeken heeft ze een ongelukkige in zijn laatste uren bijgestaan, zijn hand vasthoudend als van haar eigen kind, onverstoorbaar op de rand van het bed gezeten, ook al sloegen de luizen over de deken op de vlucht voor de hoge koorts van de stervende. Eind september 1945 werd het lazaret in Brussel opgeheven en keerden de Rode-Kruishelpers terug naar Zwevegem, waar ieder zijn vroegere bezigheden weer opnam. Hun terugkomst ging haast ongemerkt voorbij. Na vier en een halve maand afwezigheid kregen ze de indruk dat iets in Zwevegem voorgoed was veranderd, al konden ze niet dadelijk bepalen waaraan dat lag. Niemand luisterde nog met enige aandacht naar de sterke verhalen over de gruwelkampen die ze in Brussel hadden gehoord. Het kwam hun voor dat de mensen het liefst de oorlog en zijn kwalijke nasleep wilden vergeten. In de schoot van de plaatselijke afdeling van het Rode Kruis stelden ze eenzelfde verandering vast. Sommigen wilden de activiteiten radicaal stopzetten nu de oorlog voorbij was. Een paar leden, onder wie Jan Ostijn en Roger Staelens, stapten over naar de brandweer, waar ze meer 'weister' voor hun jeugdige energie hoopten te vinden. Iemand gaf zijn ontslag omdat het Rode Kruis niet tussenbeide kwam voor de slachtoffers van de Belgische repressie. Een hele reeks 60
uitgestelde huwelijken dunde de rangen verder uit. "Zelfs Silveer Vanhuysse - die later zo lange tijd de ruggegraat van de afdeling zou blijven - speelde een tijdje met de gedachte er bet bijltje bij neer te leggen. Roger Callens weerhield hem ervan. Camille Verwee van zijn kant speelde verder geen rol meer. Dat het Rode Kruis in Zwevegem desondanks zijn eerste crisis overleefde dankt het grotendeels aan de standvastigheid van enkele oudgedienden en het charisma van zijn eerste Voorzitster. Elisabeth Bekaert-Velge bleef aan het hoofd van de plaatselijke afdeling tot 1966, jaar waarin Marie-Louise Blancke-Bruneel het voorzitterschap overnam. Later, na een kort maar ingrijpend intermezzo met dokter Gabriel Festjens aan het roer, zou Leon Surmont gedurende negentien jaar de afdeling met vaste hand leiden. Tegenwoordig is Geert Deloof voorzitter. Ludwina Claeys volgde in 1978 Silveer Vanhuysse op als secretaris. Sinds kort wordt het secretariaat waargenomen door Hyacinthe Dupont-De Clercq. In 1959 nam Pierre Blancke de taak van penningmeester over van Alice Nottebaert-Vandewal en is het tot de dag van vandaag gebleven. Het bestuur onderging in de loop van de jaren een geleidelijke democratisering, aangepast aan de veranderde tijden. Maar het 2wevegem.se Rode Kruis in vredestijd is een ander verhaal. Welke Zwevegemnaar zal bij een volgende gelegenheid zijn pen scherpen om het te boek te stellen?
Zwevegem, 11 augustus 1993.
61
Dit boek werd uitgegeven door nv Groeninghe in opdracht van Het Rode Kruis afdeling Zwevegem
D/1993/222/01 en gedrukt op de persen van de nv Groeninghe drukkerij Budastraat 56 B-8500 Kortrijk 056 22 40 77