Zwevegemse Woordenschat

Page 1

Zwevegemse Woordenschat

Giovan Deloof



Zwevegemse Woordenschat uit de mond van de oudere generatie opgetekend door Giovan Deloof

2002


Foto 'soetreeng' op voorplat: Freddy Veys Š Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd cn/of openbaar gemaakt bij middel van druk, fotocopie, microfilm of om het even hoe zonder voorafgaande schriflelijkc toestemming van de F.V Amantine, Culturele en Hcemkundige Kring van Zwcvcgem, p/a Gemeentelijke Openbare Bibliotheek, Bekaertstraat 13, B-8550 Zwevegem.


Tussen Leie- en Scheldeboorden Ligt mijn dierbaar Zwevegem. Dit is het lieve plekje Waar ik geboren ben... Jozef Lihbrecht



Inleiding Giovan Deloof

Onze Zwevegemse jeugd schuifelt niet meer: ze fluit. Ze gaat ook niet meer schaverdijnen, maar schaatsen. En al sneukelt ze niet langer, ze snoept daarom niet minder. Zo zijn nog talloze voorbeelden te noemen van woorden uit ons dialect die in snel tempo in onbruik raken. Die vaststelling is voor mij de prikkel geweest om met het aanleggen van onderstaande woordenlijst te beginnen. Het fenomeen blijft natuurlijk niet tot Zwevegem beperkt, maar het is hier wel erg prominent. Ongetwijfeld lieten onderwijs en media bij ons zoals elders hun invloed gelden. Specifiek voor onze gemeente komt daar nog de massale immigratie bij, als gevolg van een explosieve uitbreiding die de Zwevegemse Bekaertvestiging tussen 1955 en 1975 kende. Een van de uitvloeisels hiervan was een toenemend gebruik van het Algemeen Nederlands (of een poging daartoe), maar ook de voelbare invloed van omringende dialecten op het Zwevegems. Woorden als hulle (voor schijf 'deksel') en schabbe (voor kiel 'stofjas') kwamen in die periode onze woordenschat verrijken. Naast de verouderde woorden die enkel nog mondgemeen zijn bij mijn eigen generatie verzamelde ik vooral woorden die in een doorsnee Nederlands woordenboek niet voorkomen of een andere betekenis hebben. ledere speurtocht omtrent een woord begon en eindigde dus onveranderlijk bij de Dikke van Dale. Verouderde vaktermen en namen van verdwenen of niet meer gebruikte voorwerpen zijn evenwel slechts sporadisch opgenomen. Om de omvang van de woordenlijst toch enigszins binnen de perken te houden zijn woorden die alleen door de uitspraak van het Algemeen Nederlands verschillen in de regel niet opgenomen (kerk, koren, paard, uil, werk...), tenzij er een bijzondere uitleg of een gezegde aan vast zit. Bij het verzamelen ben ik vooreerst gaan putten uit mijn eigen kennis van het Zwevegems, zoals ik het in mijn kindertijd rond de Tweede Wereldoorlog binnen de oude dorpskern leerde. Daarna heeft de Gemeentelijke Openbare Bibliotheek een oproep verspreid om woorden en gezegden aan te brengen, oproep die door verschillende mensen beantwoord werd. Het is hier de plaats om zowel bibliothecaris Mia Allaert als de inzenders van harte te danken: Albert Blomme, Gilbert Clarysse, Seppen De Hullu, Jan Deloof, Roger Demessemaeker, DaniĂŤl Lefevre, Frans Libbrecht, Gilbert Loncke, Lucien Maes, Armand Vandenbulcke, Irma Vandevenne-Depraetere, Leon Vanneste, AndrĂŠ Verhaeghe, Rosa Verschelde-Mersy, Etienne Verschilere. Oprechte dank ben ik ook verschuldigd aan mevrouw Ines Blomme van het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie aan de K.U. Leuven voor haar vele nuttige suggesties die ik getracht heb bij de definitieve vormgeving strikt op te volgen. Bij mijn broer Bernard sta ik in het krijt vanwege zijn hulp met de computer.


Natuurlijk kreeg ik ook te maken met de netelige kwestie van de uitspraak en de spelling. Wat het eerste betreft verwijs ik de belangstellende naar het proefschrift van Maria Deric He! dialect van Zwevegem, een fonologische studie (RUG 1975-1976). Voor de spelling verkoos ik na rijp beraad zo dicht mogelijk bij de spellingstekens en -regels van het Nederlands aan te sluiten. Het zou weinig praktisch nut opgeleverd hebben de trefwoorden weer te geven in fonetisch schrift, waarmee ik overigens minder vertrouwd ben. Het werd dus behelpen voor de schrijfwijze van klanken die niet in het Nederlands voorkomen. In het algemeen stond de herkenbaarheid van het schriftbeeld voorop ten koste van een nauwkeuriger weergeven van de dialectische uitspraak. Een kort overzicht van de voornaamste punten:

medeklinkers: spellingstekens en -regels van het Nederlands worden gevolgd, ook al komen bepaalde medeklinkers in het dialect van Zwevegem niet voor, of omgekeerd: - de h is overal blijven staan, al wordt die nooit uitgesproken, - ook de g en de ch zijn gebruikt, al klinken die in het Zwevegems allebei als h en vallen ze zelfs helemaal weg russen een klinker en de uitgang -en (lachen wordt IaĂŤn, tegen wordt teen enz.), - de sch wordt voorgesteld als sk waar die uitspraak in de anlaut en de inlaut nog algemeen wordt gehoord (skure 'schuur'- grootskaard 'ijdeltuit') en als s(k) waar de k tegenwoordig in de inlaut al dan niet wordt uitgesproken (mins(k)en 'mensen'). Wanneer de s en de k geen consonantencluster vormen worden ze als s-k weergegeven (bas-kant 'bosrand'), - de vrije variant van s en z in sommige leenwoorden wordt als s(j) en z(j) voorgesteld (s(j)ieke 'pruim', z(j)atte 'kopje'), - de uitgang -en wordt -n uitgesproken: geven klinkt als geevn; zelfs hoort men af en toe nog geevne, - de 3e pers. enk. van het werkwoord zijn is weergegeven als ex en was, al wordt de s ervan niet uitgesproken, behalve in de vragende vormen es-t-ie, es ze, es 't, es-t-er, was-t-ie, was ze, was 't en was-t-er, hoewel ik van mening ben dat ook de vormen ie es-t-er en ik/ie was-t-er stilaan de vormen ie e d 'er en ik/ie wa d 'er verdringen. klinkers: hoewel de korte klinkers in het dialect van Zwevegem meer open worden gerealiseerd dan in het Algemeen Nederlands worden in de woordenlijst hiervoor toch dezelfde Nederlandse spellingstekens gebruikt. Daarnaast dient opgemerkt dat: - de e kan staan voor de vollere korte e (nest, wet), de lange e in open lettergrepen (spelen, weten), of de doffe e (de, het),


-het onderscheid tussen ij en ei behouden blijft, -de au en de on enkel door ou zijn weergegeven, om duidelijk het verschil in uitspraak met die van de deelgemeenten aan te geven.

Het Zwevegems heeft verder enkele klanken die niet in het Algemeen Nederlands voorkomen. Die worden als volgt weergegeven: - ae voor de lange a die komt voor apicalen (d, j (i), n, r, s, t, :) (ba.es, maet), een paar uitzonderingen niet te na gesproken, en ao voor de lange a in de andere gevallen (staol, aop)\e lange a, in het AN als [a.] gerealiseerd, komt in het Zwevegems niet voor, - ïee voor de gediftongeerde lange e (dïeel, gieen), - ooê voor de gediftongeerde lange o (booêm, looéd),

Nog voor een betere leesbaarheid wordt het werkwoord hebben (uitgesproken in) hier als hen weergegeven (met de Franse ê van être) en steeds vanuit dezelfde optiek wordt het achtervoegsel -lijk hier -lik gespeld (in de uitspraak hoort men trouwens zowel -lik als -luk). Ook het achtervoegsel -ig bleef behouden. Het zou natuurlijk ideaal zijn als enkele klankopnamen konden worden gemaakt ter ondersteuning van de woordenlijst. De opgenomen spreuken en gezegden hoop ik opnieuw aan te bieden in een aparte, uitvoerigere lijst. Tenslotte: van alle woorden wordt de grammaticale categorie aangegeven. Bij de categorie van de werkwoorden en de zelfstandige naamwoorden wordt systematisch grammaticale informatie opgegeven. Van de werkwoorden wordt de onv. verl. tijd en het verl. deelwoord opgegeven. Als de Ie pers. enk. van de onv. tegenw. tijd afwijkt van de regel stam + doffe e wordt ook deze vorm tussen haakjes vermeld. Bij de zelfstandige naamwoorden zijn genus, meervoudsvorm en diminutief aangeduid.

Zwevegem, 15 november 2001



A abbij (albij) bw bijna abmenderen, abmendeerde, geabmendeerd ww zie akmenderen achter bw I ) achter, zie ook bachten ie koomt noch achter noch vooêren 2) om achter brooêgaen, gaenaer depaeters achter een kreitske (bij vermeende nutteloze pogingen) 3) na achter een weke 4) als achter damnie gezoond zin, achter danime oons goeste hen 5) in 'k hè goeste achter een koele pinte 6) op we moeten olsan achter hem wachten 7) naar achter wa zookte? achteren bw, alleen na vz ol achteren (langs achter) ten achteren (achterop) van achteren (achteraan) achterdeenken geen mv of dim o znw wantrouwen, argwaan achterdoen, (doe -), dee -, achtergedaen ww nabootsen, na-apen achtereutdisselcn, disselde -, achtereutgedisseld ww achteruitboeren achtereutdrïeefelen, drïeefelde -, achtereutgedrieefeld ww voorzichtig wijken, terugdeinzen achtergelooêp geen mv of dim o znw moeite die men doet om iets te bekomen er es veel achtergelooêp an ae-je wilt bouwen achterkomer, -s, -ke m znw kind dat enkele jaren na de andere geboren wordt achternaer bw achteraf ge moet achternaer nie komen skrieemen, z 'hen der zin ooêren (of neuze) achternaer angezet(ds omvang van zijn oren (of neus) is niet in verhouding tot de rest van zijn gezicht) achternoene, -noenden, -noentje m znw namiddag 's achternoens (in de namiddag) t'achternoene, ook: van den achternoene (deze namiddag) achterpooêrtje, -s alleen dim o znw alternatieve oplossing, bekomen door voorspraak of omkoperij een achterpooêrtje zoken (of vinden) achtersmaoke, -n, -smaokske v znw nasmaak

acnterstel, -stellen, -stelleke m znw uitstaand bedrag aan loon, pensioen, belastingen (te betalen ofte ontvangen) achtertinselen, tinsclde -, achtergetinseld ww nabauwen, plagend iemands woorden slaafs herhalen achterwaerige, -n, -reenkske v znw vroedvrouw, baker »chtervf\rsovtr(achtenvaartsover) bw ruggelings achterwirsover vollen, stomen achterwiryaver(stomkop) achtig naast de vormen die in het Nederlands voorkomen (reusachtig, woonachtig) krijgen sommige woorden met het achtervoegsel -achtig in het Zwevegems de betekenis "gesteld op "; ze worden meestal in negatieve zinnen aangewend ik en benne nie stifsoepac!itig([k lust geen soep) M- en benne nie kirkachtig angeleid (ik ben geen pilaarbijter) AïWacAftg en kinderachtig zijn dus twee totaal verschillende begrippen achtkanter, -s, -ke m znw soort populier (populus Canadensis), uit het hout waarvan klompen gemaakt werden ae vw zie ao aende, -n, -ke v znw eend 't es leenk ip een aende regenen aenzichte, -n, -zichtje o znw gezicht een henlieden aenzichte (ccn uitgestreken gezicht) de veuf geboden van de menaeize tegen zin aenzichte kriggen (een klap met de hand in het gezicht krijgen) een aenzichte van een elle (of veuf ellen) lang (een beteuterd gezicht) 't es leenk in zin aenzichte gesmeten (hij krijgt het zonder moeite te doen) aerdig bnw zonderling, raar aerdig voeren (bedrogen uitkomen, iets raars voorhebben)aerdig komen (flauwvallen) aermtierig bnw bw sjofel aesemen, aesemde, g'aesemd ww ademen aesem, -s, -ke m znw affel, -s, -ke m znw navel affelskrooê, -n, -tje v znw doekje met lintjes om de navel van borelingen op te spannen


affelstreenge, -n, -streenkske v znw navelstreng agregaesies (vgl Frans agrégation) alleen mv geen dim v znw vreemde toestanden akmenderen, akmendeerde, geakmendeerd (van Frans accomoder) ww toetakelen alaom, aolm geen mv of dim o znw gereedschap allik, aolHk (algelijk) bw toch '/ es al/ik waer allul, allul dreenken (Frans ei l'oeil) bw er altijd op uit zijn op andermans kosten te drinken ambras geen mv of dim (Frans embarras) m znw drukte, ruzie ambustel, -s, -ke (handborstel) m znw kleine borstel met kort handvat an- en ofbollen, bolde an, angebold, an-/ ofpekkelen, pekkelde an, angepekkeld, an-/ ofpillen, pilde an, angepild (aanpijlen) ww overhaast weggaan, afdruipen ie pilde 'f an mee ne lïeegen dienst andjoen, -s, -tjes (vgl Frans oignon) zonder mv of dim als stofnaam, m znw ajuin ie es geklieed leenk ne rouwen andjoen, toot in 't pikken van den andjoen (tot de volgende gelegenheid, zonder duidelijke afspraak te maken) angeslegen (zin) bnw ontroerd (zijn) angetrek, -trekken, -ske o znw bijgebouw angezien vw omdat, daar anhoden, hielde an, ang'hoden ww l ) aanhouden, niet uitdoen 2) een buitenechtelijke relatie hebben anhoder, -s, -ke m znw anhodeenge, -n, deenkske v znw 3) arresteren 4) niet opgeven den anhoder wint anklappen, klapte an, angeklapt ww aanprijzen a n kom er, -s, -ke m znw jongeling anlaen, (laede an), laedte an, angelaedt ww vastzetten van bezinksel op flessen, kommen, enz een angelaedte toonge(b\] griep) anleggcn, lei an, angeleid ww 1) de schijn hebben van 't legt au oom te regenen 2) aanpappen ie legt an mee de dochter ent de Sterre anskarten, skarte an, angeskart ww opkramen, gehaast weggaan zie ook anbollen

anslaen, (slae an), slege an of sloge an, angeslegen ww 1) in beslag nemen 2) in werking treden de moteitr sloog an van 't zelfs 3) salueren anspraoke geen mv of dim v znw gezelschap antids bnw tijdig zie ook intids antooêrtelen, tooêrtelde an, angetooêrteld ww belachelijk of slordig aankleden anzetten, zette an, angezet ww 1) vertrekken 2) vastmaken ie hét er een ooêre angezet (wanneer de vriend des huizes verdacht wordt van het vaderschap van de nieuwe baby) ao, ae vw 1) als - ao-ke(&\s ik) (let op: ae-ke = had ik) ae-je (als je) ae-t-ie (als hij) aomme (wilder) ae-je (gilder) aen-ze (zilder) ae-t-ie en tae-t-ie(a\s hij en dat hij als antwoord op een flauwe uitvlucht, of als antwoord op een veronderstelling achteraf) 2) toen 3) indien aoker, -s, -ke m znw emmer, oorspronkelijk putemmertje aoktepeut,-en,-\e (naakte puit) m znw kikker zie ook peui aole geen m of dim v znw gier aole voeren in samenstellingen: aolkertïeel, -en, -ke o znw (gicrkar) aolkelder, -s, -ke m znw (bij het huis)aolput,-putten,-se m znw (bij huis of stal)aolkeupe, -n, -keupke v znw (gicrton)aollepel, -s,-ke m znw (schep) aollik bw zie allik aolm geen mv of dim o znw zie alaom aovenante (uit naar avenant - Frans a l'avenant) bw navenant ip zin aovenante, ip aovenante van... (naar verhouding) aoveriks bw bnw 1) averechts, achterstevoren, ook: binnenstebuiten zin handen staen aoveriks (hij heeft twee linkerhanden) 2) tegendraads, dwars aoverikste v znw aoveriksten m znw mv voor allebei: aoverikste geen dim dwarsdrijfster, -drijver appelbie, -n, -tje v znw wesp appelsien, -s, -tje m znw zie ginappel appetittig bnw appetijtelijk apprensie geen mv of dim (Frans apparence) v znw aanstalten, schijn, blijk ie maokt gieen apprensie van vooêrt te gaen

10


askoendje, -n, -ke (van Gascogne) v znw soort kers assiete, -n, assietse (Frans assiette) v znw eetbord assieteterter, -s, -ke m znw een bedachtzaam onderhandelaar astrebansie geen mv of dim (Lat exturbatio) v znw wanorde, beroering

avvansc geen mv of dim (van Frans avaneer) v znw baat avvensaesie geen mv of dim (van Frans avaneer) v znw vooruitgang, vordering avventuren, avventuurde, g'avventuurd ww wagen, riskeren azzil geen mv of dim m znw azijn azzilpisser, -s, -ke m znw chagrijnig persoon

11


B babbelen, babbelde, gebabbeld ww gezellig praten, keuvelen babbelgat, -gatten, -je o znw babbelkoosse, -n, -kooske v znw 1) babbelaarster 2) verklikster babbelwaeter geen mv of dim o znw alcoholische drank bab'lette, -n, -letse v znw zie babbelgat bachten vz bw achter, na - meest bekend is Backten de Kenpe (Veurnc-Ambacht) naer bachten geien (naar het toilet gaan) '/ es-t-er ïeenen (of ïeene) van bacillen d'haoge (het is een voorkind) ie koomt van bachten de koeien(h\} is ongemanierd)bachten Berchem en zeiltie (ingesloten ruimte of kamer waarin zonlicht zelden of nooit doordringt) In Moen: ie ligt bachten Rysmanse /mw(hij ligt op het kerkhof) bachtenïeen bw na elkaar badden, -s, -tje m znw badding, meskant bezaagde balk van 6 cm dik en 10 tot 23 cm breed baei, -en, -tje m znw trui baerdejoongske, -s alleen dim o znw knuffel, waarbij een man zijn ongeschoren wang tegen die van een kind wrijft bak, bakken, -ske m znw 1) bak, kist, krat vullen bak(vcc\) 2) gevangenis in den bak steken, in den bak vliegen, in den hak zitten 3) tank (in samenstel!.) naftebak, vergaerbak, \\-aeterbak bakkers-kole, -kolen, -koolke v znw dovekool, half verkoolde resten uit de bakkersoven zie ook bos-kole bakte, -n, baktje v znw 1) wat in een keer gebakken wordt 2) het hele gedoe skeufip mee g 'hieel eui bakte bakwaogen, -s,-tje m znw kruiwagen met hoge wanden banden, h a n d d e , gehand ww hoepelen baokeren, baokerde, gebaokerd ww terugkaatsen van felle hitte de zeune baokert tegen de muur baolen, baolde, gebaold ww als een bal in

de keel blijven steken, waardoor braakneigingen ontstaan barberie, -n, -tje v znw loopeend barm, -en of-s, -ke m znw oneffenheid, hinderlijke plooi er zitten sichten de winter veel banns in de makkadam barvoets, soms baervoets bw bnw blootsvoets, zie ook plattebarvoets/ooê/?/ daer aditer, barvoets en blooêt$ftooêfde(d<x geen vergeefse moeite) ip zin baervoetxke voeten, skarrie frffnw/.v (blootshoofds en blootsvoets) basseeng, -s, -seenkske (Frans bassin) m znw 1) ronde teil zonder handvatten 2) spaarbekken bassen, baste, gebast ww 1) blaffen bitten zoonder bassen 2) hoesten bassen leenk nen hoond 3) snauwen batteren, batterde, gebatterd (van Frans battre) ww kloppen, slaan beboffen, beboftc, beboft ww prijzen beddepieser, beddepisser, -s, -ke m znw 1) bedplasser 2) paardebloem bcddezïeeker, -s, -ke m znw zie beddepieser maar platter bedekt bnw zie midte bedorveleeng, -en, -leenkske m znw ziekelijk verwend kind bednnkt (bij drank) bnw dronken bedrichten, bedrichtte, bedricht ww l ) bewerken van tuin of akker 2) beheren (van hoeve) begaen (zin) bnw bekommerd (zijn) begoed (zin) bnw welgesteld (zijn) begoest (zin) bnw belust (zijn) begraoveenge, -n, -veenkske v znw begrafenis bek, bekken, -ske m znw l ) bek, snavel bek hen (begerig zijn) 2) golf in liet haar zie ook bekhaer bekennen, bekende, bekend ww l ) bekennen 2) herkennen bekeppen, bekepte, bekept ww vertroetelen bekept klappen bekeutelen, bekeutelde, bekeuteld ww ver-

12


besande geen mv of dim v znw bezwaar besanden, besandde, besand (van mishanden) ww storen besandt het nie da 'kik hier bleuve? beseufeld bnw beduimeld beskemelcn, beskemelde, beskemeld ww beschimmelen beskemeld brooêd, besketnelde muren beskïee(d) geen mv of dim o znw bescheid beskieen, (beskïeete), beskïeedte, beskïeed ww bescheid geven besnaeren, besnaerde, besnaerd ww zie besnukken besnukken, besnukte, besnukt ww afloeren bespotten, bespotte, bespot (vgl Engels to spot) ww bevlekt worden met een soort schimmel (van spiegels, kleren, meubels) besteekt bnw besteed alleen in de uitdrukking 't es wel besteekt (eigen schuld, dikke bult) besteken, bestaoke, bestoken ww vieren (vnl van naam- of verjaardag) besteken, bestaoke, besteekt of besteken ww door steken bevestigen ik zaet ermee hesteekt (ik zat ermee opgezadeld) bestrien, (bestrie), bestree, bestreen (bestrijden) ww berispen bete, -n, beetse v znw hap - bete hen 1) vis aan de haak slaan 2) bedriegen 3) vast hebben 4) begrijpen beterkooêp bw bnw vergrotende trap van goedkoop hoe mïee(r)deren hooêp, hoe beterkooêp beternesse (beternis) geen mv of dim v znw beterschap betinteld (betingeld) bnw hevig gedreven betinteld oom kwae(d) te doen betonneuze, -n, -ke (vgl Frans betonnière) v znw betonmolen betraopelik bnw besmettelijk betraopen, betraopte, betraopt ww 1) betrappen 2) vatten, opdoen een kode betraopen, een plaoge in zin lif betraopen, die bij den hoond slaapt betraopt zin vloeien bette, -n, betse (van Elisabeth) v znw franke vrouw, kind beukvulleenge, -n, -eenkske v znw lichte kost

wennen bekeppen en bekeutelen bekhaer, -en, -ke o znw golvend haar beklappen, beklapte, beklapt ww 1) bespreken 2) ompraten 3) kwaadspreken van beknibbelen, beknibbelde, beknibbeld ww op iets of iemand kritiek uitbrengen belabberen, belabberde, belabberd ww besmeuren ie es van kop toot tieen belabberd van skole gekomen belenden, belendde, belend ww belanden, terechtkomen belet geen mv of dim o znw verhindering es-t-er gieen belet? Nfeen 't, 't es ol in de midden gezet beletses bw straks ook bin'letses beletten, belette, belet ww 1) bemerken hê-je belet hoe doom da-se keek? 2) verhinderen belz(j)iek, -en, -ske (van Frans Belgique) m znw wit, zwart en ros gevlekte kat bendig bnw zuinig benouwd bnw bang zooé benauwd leenk ne wezele benomvderik, -rikken, -ske m znw bangerik benouwelik bnw schrikwekkend, angstaanjagend bepooê(r)telen, bepooêtelde, bepooêteld ww betasten berd, -en, -je o znw bord, schap te berde breengen (ter sprake brengen) taofel es berd (bij het kaartspel) berdïeelen bnw houten, van planken gemaakt berechten, berechtte, berecht ww een zieke in stervensgevaar de laatste sacramenten toedienen (het heilig oliesel) berleenkske, -s (van Frans beriine) is dim o znw l) naam van het eerste boemeltreintje met dieselmotor 2) dwerglocomotief met kantelwagentjes waarmee in de dakpannenfabriek de klei werd bijgehaald berlokke, -n, -lokske (Frans breloque) v znw klein sieraad aan halsketting ook verlokke bermiete, -n,-mietse v znw marmiet herwette, -n, -wetse (Frans brouette) v znw driewielige kar

13


tot een klomp gekneed werd 2) ook de klomp boter, klaar voor verkoop beutewacht, den beutewacht kriggen geen mv of dim m znw niet binnengelaten of weggestuurd worden - oorspronkelijk: de wacht betrekken buiten de stadspoorten beuzestove, -n, -stoofke v znw Leuvense kachel bever, -s, -ke m znw gelei, gekookt sap van vlees tot een weke stof gestold bewaer, -ke geen mv o znw kleuterklas ze zit ol in 't derde bewasrke bewaerskole, -n, -skoolke v znw kleuterschool bezaetse, bezatse, -n, -ke (Frans besace) v znw knapzak beze, -n, -ke v znw 1) bes stekelbeze, aolbeze, braomheze, vlierbeze zie ook bij profetebeze 2) (Frans baiser) zoen bezen, beezde, gebezend ww bezigen bezet bw l ) bepleisterd 2) besmeurd bezighodeenge v znw bezighood o znw geen mv of dim tijdverdrijf, bezigheid biechtewaer bnw de zuivere waarheid biedouw geen mv of dim m znw zie wiedouw bïeelen, bieelde, gebïeeld ww zich aan een (huwelijks-)belofte onttrekken bïeele, -n, -ke v znw bïeestachtig bnw bw 1) dierlijk, bruut 2) gesteld op dieren bïeesterie geen mv of dim v znw klein ongedierte als insecten, ratten en muizen

beule, -n, beulke of beuleke v znw zowel buil als deuk een beule ip zin hooêfd, een beide in zinnen oottoo beuleenge, -n, -leenkske v znw ingewanden van dieren beulen, beulde, gebeuld ww hard werken ie doe hem beiden beunsel, -s, -ke m znw l ) luier 2) een slordig geknoopt pak stoffen of kleren beunseleenge, -n, -leenkske v znw l ) slordig geknoopt pak stoffen of kleren 2) uitpuilende kleding beunselen, beunselde, gebeunseld ww in doeken winden beurelen, beurelde, gebcureld ww l ) brullen, bulderen 2) loeien van koeien beusen, beuste, gebeust (huizen) ww niet slagen voor een examen beus(k)en, beuste, gebeust (buischen) ww 1) veel gedruis maken slaen dat 't heust, liegen da 't hemt 2) met veel gedruis vallen ip de groond beus(k)en, nen heus in 't waeter(ecn flop) beutendien, beutenoldien vw bw daarenboven, bovendien beutensteken, staoke -, beu ten geste ken ww uit het huis jagen of zetten "d'ode gaen vooérn," zei de joongen en ie staak zin vaeder beulen beutepacht, -en, -je m znw huur van grond die men naast de eigen akkers bewerkt beuter geen mv of dim v znw boter beuter bij de vis (contant geld geëist) mee zin gat in de beuter vo//e« (geluk hebben)er zit een haer in de beuter (er hapert iets) were de beuter ipg 'eten hen (weer de schuld krijgen) 't es ol beuter an de galge(het is verloren moeite)de beuter es-t-er in gebakken (bij droog brood) - daartegenover: boterham (met lange o) beuteren, beuterde, gebeuterd ww klikken, harmoniëren 't en beutert nie goe tits(k)en de paster en den burgemieester beutermente, -n, -je v znw zie bij mente beuterpot, -potten, -se m znw l) botervlootje 2) stenen pot om boter in te bewaren beuterstul, -stullen, -stulleke m znw l ) halfronde houten vorm waarin gekamde boter

bïeete, -n, bïeetse v znw l) valplank aan een duiventil '/ es daer een echte bïeete (daar loopt onnodig veel volk in en uit - ook; fabriek met veel verloop) 2) biet

bïeeten, bïeette, gebleet ww neerstrijken 'ten es nie van da vliegen, 't es ol van da bïeeten bielde, -n, -ke (Frans hille) v znw l) kogeltje in kogellager 2) dwarsligger van spoor bierbak, -bakken, -ske m znw krat bierpulle, -n, -ke m znw dronkaard biersleuter, -s, -ke m znw flesopener biete, -n, bietse (van bijten) (kindertaal) v znw een scherp of snijdend voorwerp waaraan kinderen zich kunnen kwetsen

14


ke v znw iemand die gemakkelijk weent nen ieenlikken blitter van een kind bloeleengen altijd mv v znw bloedworst bloezen, bloezde, gebloezd ww flodderen (van kleding) Blokken, an de, over de voormalige facultatieve treinhalte in de Harelbekestraat. De Blokkestraat mondde iets verder uit in de Harelbekestraat. Let op het verschil: Blokkestraat (in de volksmond: Blokstraete) versus de Blokken. blokletter, -s, -ke m znw met de hand nagebootste hoofdletter in de vorm van die waarmee gedrukt wordt blooêtsbolde bnw bw onvoorbedacht blooêtshooêfde bw blootshoofds blouwen, blomvde, geblouwd ww l) smokkelen blouwer, -s,-ke m znw 2) verzuimen de mease blouwen boeboe, -n, -t\e (kindertaal) m znw hond boel, -ke (van inboedel) geen mv m znw I) bezit, eigendom pak maer eiii boelke tegaere, zinnen boel es verkocht, den boel ipkeusen 2) aantal nen boel mins(k)en 3) herrie, kabaal boelmaoken(\\crne schoppen) boereleute geen inv of dim v znw niet van veel smaak getuigend boerenhof, -hoven, -hoveke of -hovveke o znw hoeve boerepird, -en, -je o znw trekpaard tgo zieerelooêper bof geen mv of dim m znw gepoch '/ en es gieenen bof ip (het had beter gekund) boffen, bofte, geboft ww pochen boffer, -s, -ke m znw pocher, grootspreker geef den boffer een brooêd, de kiaoger en hè gteene nooèd bofkoonte, -n, -koontje v znw l) vrouw die geluk heeft 2) grootspreekster bogaerd, -gaers, -eke m znw boomgaard bokken, bokte, gebokt ww 1) halen, bolwerken ie en koste 't nie bokken in de sprint 2) opveren den bol twïee kieers laeten bokken ieerda-je skipt bolgvulder, -s, -ke m znw veelvraat Bolle, de café aan de Kortrijkstraat, halverwege de kerk en de wijk de Losschaert

bij fit, -fitten, -fitse o znw bijverdienste bin'Ietses bw zie beletses binnekoer, -en, -ke m znw ommuurde binnenplaats zie ook koer binst vz tijdens binstdat bw terwijl Blmstraete (Berenstraat) een door Bekaert opgeslokte straat die begon aan Den Esker in de Deerlijkstraat en over de brug aan Sas Achte doorliep naar 't Hooi (Harelbeke); de eerste huizen ervan zijn nu de nrs 181 en 183 van de Deerlijkstraat birrewere, -n, -wecrke (berenweer) o znw stormweer, noodweer bitse, -s is dim o znw beetje een bitse mee ne kie e /'(langzamerhand) bitter geen mv of dim m znw roet zie ook grimmel bitterreke een rij huisjes over het kanaal Bossuit-Kortrijk, tegenover de elektriciteitscentrale; genaamd naar de bitter die dagelijks uit de schoorstenen van de centrale over de huisjes neerdwarrelde bizze, -n, -ke v znw regenbui blagaei, -s, -ke m znw snoever blank geen mv of dim m znw glans den blank es-t-er ofgegaen mee was(k)en bleenk geen mv of dim m znw schoensmeer bleenken, bloonke, gebloonken ww l ) glanzen bleenken leenk ne spiegel 2) poetsen zin skoen bleenken, (staen) bleenken (of skilderen)(vooTschuts\a&n)iestoonddaerte bleenken mee zin brook vul billen blekken, blekte, geblekt ww 1) glinsteren, weerkaatsen van licht dezeune blekt vooêr da-se lekt 2) blaken, gloeien 3) boos of frank kijken, zijn tong uitsteken bleksoepe, beutenhlekken, blekken leenk ne stier (vandaar blekstier) blekkie maar meer en meer blekne bnw van buk een hlekkie dooêze, een blekkie wezen {een uitgestreken gezicht) blïeekskitter, -s, -ke m znw iemand die bleek ziet door angst of ziekte, of gewoon omdat hij altijd binnenshuis verblijft blitten, blitte, geblit ww l) wenen 2) blaten blitter, -s, -ke m znw blitkoosse, -n, -koos-

15


hangende nevel waar de zon doorheen schijnt brae, -n, -tje v znw dik gedeelte van de kuit breistereenge, -n, -reenkske v znw breister breuneren, breuneerde, gebreuneerd (van Frans brunir) ww fruiten, in vet bruin bakken in een open pan gebreuneenle irappeh brieen, (brïee of brïeede), brïeedte, gebrïeed ww smeren zin boterhams dikke brieen, ie brïeedt zin boterhams zelve (gezegd van een struisc kerel) briet'draoger, -s, -ke m znw postbode briel geen mv of dim m znw rommel brielen, brielde, gebrield ww morsen, knoeien brieier, -s, -ke m znw brielpot, -potten, -potse m znw brielkoosse, -n, -kooske v znw brizzelen, brizzelde, gebrizzeld ww kruimelen brizzeleenge, -n, -leenkske m znw brobbelen,brobbelde,gebrobbeld ww borrelen brokke, -n, brokske v znw stuk brokke verskieen vollen, van de brokken dïeelen (in de klappen delen) de vetste brokken zin der of, in brokken (ofbroks) trekken (lasteren, kwaadspreken ) brookskitter, -s, -ke m znw bangerik brookvaoger, -s, -ke m znw nalatig (door onverschilligheid) persoon zie ook gatvaoger bubbel, -s, -ke m znw I) bobbel 2) uk bucht geen mv of dim m znw bocht, rommel, waardeloos goed buk, bukken, bukske m znw bok bij den buk doen (bedriegen) bustel, -s, -ke m znw borstel buzze, -n, -ke (beurs) v znw tas ziekebuzze (mutualiteit) buzze geven (volle pctrol geven) betaolen mee gesloten buzzen (ruilen, het ene plezier met een ander vergelden) ip zin buzze kriggen (slaag krijgen, berispt worden) buzzen, buzde, gebuzd ww flodderen (van kleding) buzzesnijer, -s, -ke (de ij blijft behouden in de uitspraak) m znw beurzensnijder, gauwdief gaen leenk nen buzzesnijer (overdreven vlug stappen)

bollieket, -ketten, -se m znw grote knikker van steen, glas of metaal ooêgen leenk bollieketten, wilde wetten (wedden) vooér d mis t boltieketten da-je eiti neuze ip eui gat nie en keunt zetten? bomasseren, bomasseerde, gebomasseerd (Frans bambocher) ww boemelen bomasseur, -s, -ke m znw booêne, -n, boentje of booêntje v znw boon er zin boent/es ip te weke leggen (vast op iets rekenen) ge keunt booênen planten in zin ooéren (hij heeft vuile oren) zie ook pirde-, pirse-, prinsesse-, seuker- en streukbooêne booês bnw slim, doortrapt '/ en es gieenen booêzen(\\\j is naïef) booête, -n, booêtse (van Frans boïte) v znw 1) brievenbus 2) verdachte kroeg 3) versnellingsbak bos, bos(k)en, bosselke m znw bos, woud boskaeize, -n, -ke (Frans bocage) v znw bos, struikgewas bos-kole, -n, -koolke v znw houtskool, in kuilen gebrand uit els, eik, es, beuk door een kolenbrander zie ook bakkers-kole bosse, -n, boske v znw naaf- René Declercq in Mielke: draai maar dat de bosse piept boste, -n, bostje v znw barst bot bnw 1) onvriendelijk, lomp botweg 2) moeilijk 3) stomp boten, bootte, geboot (bouten) ww met een gloeiende bout bij jong pluimvee aan één kant de ondervleugel wegbranden om het vliegen te beletten botte, -n, botse v znw 1) bloemknop 2) (Frans botte) laars 3) korte periode een botte skooên were mee Paesen botterik, -rikken, -ske m znw lomperd bover, -s, -ke m znw paardenknecht boveren, boverde, geboverd ww mennen brak bnw zoutachtig, slecht van smaak brakken, brakte, gebrakt ww als kind zijn tijd veelal langs de straat doorbrengen en zo brutale manieren leren brakke, -n, brakske v znw - zie ook knechtebrakke brandig (zin) bnw ongesteld, grieperig (zijn) brandsmooêr geen mv of dim m znw laag-

16


D da, dadde vnw vw dat mee ol (/«(daarmee) de vormen da-ke, da-je, da-t-ie, da-se, dadde 't, datnme (wilder), da-je (gilder), dan-ze (zilder) als antwoord op een verwittiging betekenen zoveel als: totdaar, de gevolgen zijn gekend door mij, jou, hem, enz... daerm, -s, -ke m znw l) darm 2) slang van rubber of plastic 3) loden buis den daerm van de poompe was vervrozen daervanswege bvn dienaangaande daer-ves (daar vers) bw zopas daeze, -n, -ke v znw steekvlieg daghure, -n, -huurke v znw loon, vroeger huurloon voor één dag dam, dammen, -ke m znw geplaveide verhoging voor een huis of stal dampen, dampte, gedampt ww 1) vochtig maken voor het strijken 2) rook of stoom uitblazen dampen leenk een pird dampkappe, -n, -kapke v znw wasemkap daover geen mv of dim m znw rilling de koden daover daovereenge, -n, -reenkske v znw 1) gedreun, gedaver 2) rilling daoveren, daoverde, gedaoverd ww l) dreunen 2) beven ge keunl eui Hier verwaennen mee daoveren dapper bw bnw snel, flink er dapper mee denre gaen dapperen, den dapperen altijd met Iw geen mv of dim m znw diarree ie hae ezooê den dapperen dat zin hooêfd abbij deur zin gat slieerde de(n) Iw de de partikel (goed- of afkeurend) wat zè-je an 't doen, de? deeng, -en, deenkske o znw ding, zaak ik en kan gieen twïee deengen mee ne kïeer doen deengs geen mv of dim o znw goederen, totaal van voorwerpen deenk 1) geen mv of dim m znw dunk ie hé nen hooègen deenk van zin ze f ven 2) bnw gedienstig, vriendelijk ie en es maer deenk ae-jc' an hem kooêpt 3) bnw beledigd

deepang, depang geen mv of dim (van Frans dépens) verantwoordelijkheid ge mengt da doen ip euien eigenen deepang delven, doolve, gedoolven ww spitten dertienaovend, -en, -je m znw Driekoningenavond dertien dagen na kerstdag; traditioneel werden op deze dag wafels gebakken. Men zong er volgend liedje bij: Ol ip ncn dertienaovend, den bakker sloog zin wijf, ol mee de hicctc paolc zoocdirlik ip heur lijf. Wat gaommc den bakker geven ol vooêr zin nieuwe jacr? Een kcendjc in de wicge mee skoocn gckroonkcld haer. Op te merken valt dat: 1) om het aantal dagen te berekenen tussen kerstdag en driekoningen onze voorouders de dag van kerstmis zelf meerekenden 2) wijf (we u f) en ////(lif) in het Zwevegems niet rijmen; vermoedelijk stamt het liedje uit een van de deelgemeenten. der-ze (daar zie) tw ziedaar desketel, -s, -ke (dorsketel) m znw lawaaierig voertuig destel, -s, -ke m znw distel ip destels (of netels) zitten (branden van nieuwsgierigheid, ook: op zijn ongemak zijn)

deuk, in den deuk geen mv of dim m znw heimelijk, stiekem in den deuk vrijen deuken, doke, gedoken ww l ) duiken 2) verstoppen deukt da blooèt e.y(schalks gezegd wanneer men een blote arm of knie ziet, terwijl men plagend een klopje geeft op het blote lichaamsdeel)

deuker, -s, -ke m znw l ) duiker 2) rioolbuis deun geen mv of dim m znw leedvermaak ie hét er zinnen deun in aen-ze vechten deurda(t), deurdien vw uit oorzaak dat deurdroonken bnw doordrenkt van alcoholische drank deurejaoger, -s, -ke m znw die mager blijft hoewel hij veel eet

17


deureskieten, skote -, deuregeskotcn ww scheuren de zeik skoot deure ao 'k hem ipheftïge deuresteken, staoke -, deuregesteken ww l ) tot moes pletten met een passe-vite 2) onder de neus wrijven deureterten, torte deure, deuregetorten (klemtoon op deur) ww er de pas in houden (niet verwarren met: deurterten) deurgat, deurgaet, -gaeten, -gatje of-gaetse o znw deuropening deurgeute geen mv of dim v znw dunne, slappe koffie deurhoden, deurhielde, deurhoden ww volhouden deurol, -s, -olleke (doom!) m znw waaghals deurterten, deurtort, deurtorten (klemtoon op ter) ww schoenzolen verslijten (niet verwarren met: deureterten) Deuts, Deutskers, Deutserke m znw Duitser Deutske ook als mv geen dim v znw Duitse vrouw deuzeleenge, -n, -eenkske v znw duizeling in deuzeleenge liggen (slaapdronken, verdoofd, in zwijm liggen) devooêren is mv geen dim (van Frans devoir) v znw plicht zin devooêren doen (zijn best doen, zich inspannen) dibbe, -n, -ke v znw kwezel die vnw die, wie die zin gat verbrandt moei ip de blaeren zitten dieelen, dïeelde, gedïeeld ww l ) erven ie en hét 't van gieen hoonden gedieeld, ie en hét 't van nie verre gedieeld, hlooé dieelen (uitzonderen, zijn beurt overslaan) 2) ronddelen de kaerten dieelen 3) in stukken verdelen dieelt da ne kleer in twïeen diene(n) vnw die alleen bij niann. znw. enk. dienen, diende, gediend ww 1) helpen de taofel dienen, de messe dienen, gediend leenk nen hoond mee vloeien, ie en was-ter nie mee gediend (hij was er niet opgetogen mee) 2) soldaat zijn ie dient achter zin klasse 3) geschikt zijn dat en dient daer nie vooéren 4) (gaen) dienen een heilige (gaan) aanroepen in de kapel of kerk waar deze vereerd wordt

diepgroonden, diepgroondde, gediepgroond ww bij het spitten de onderste laag aarde boven brengen dier, diere bnw duur dieren, dierde, gedierd ww duurder worden dik, dikke l ) bnw dik maokt eui nie dikke (windje niet op) 2) bw ruim dik in orde dik, dikken, dikske m znw 1) sloot zie ook gracht/e en gae in gieen twiee dikken mee ne kleer looèpen (hij is wijzer dan verondersteld) 2) dijk zïeedik, gieen irde an den dik breengen (niet baten) eten leenk nen dikkedelver(vcc( en schrokkcrig eten) dikkaerd geen mv of dim m znw bezinksel van bv aalt dikkels bw l ) dikwijls, vaak 2) soms ge zoedt dikkels peizen dat ie slaapt! dikken,-s,-tje m znw oud muntstuk van 0,10 frank dil geen mv of dim (Engels deal) m znw grenenhout, vurenhout dilte, -n, diltje v znw hooizolder waarvan de vloer alleen uit palen bestaat diltekaeter,-s,-ke m znw (scheldwoord) eenzelvig persoon dirre geen mv of dim v znw l) deernis 2) nadeel zin eigen dirre rfoen (zichzelf nadeel berokkenen) dirren, dirde, gedird (deren) ww l) last berokkenen 't en dirt hem nie ae 't kood es 2) spijt hebben '/ dirt mij da 'k nie mee en kan gaen dis-kantcn, diskantte, gediskant ww disputeren dissel, -s, -ke m znw boom aan een wagen, tussen de paarden in 's nachts verheuzen mee de lantirn an den dissel (verhuizen zonder adres na te laten) dissendag, -daegen, -dagske m znw dinsdag djakke, -n, djakske v znw zweep djakken, djakte, gedjakt ww een zweep laten knallen doe-doe, grooêten doe-doe (letterlijk grote trom, Frans grosse caisse) m znw een rijk en overdadig gedoe doefe bnw 1) zwoel 2) uitgeput, bevangen 'k ben doefe van gaen

18


doende bnw onrustig, bezig doenderik, -rikken, -ske m znw doencenge geen mv of dim v znw 1) drukte er es oltid veel doeneenge ip de mart 2) gedrag, houding an zin doeneenge te zien klopt er iets nie 3) relatie ie es-t-er ol lange mee in doeneenge doeneenge, -n, -eenkske v znw woning een skooén doeneenkske ip den beuten kooêpen doenlik bnw haalbaar dokken, dokte, gedokt ww l ) betalen, afdokken 2) nauwelijks raken, aansluiten diene koom en dokt nie mieer siciiten da-t-ie ne kïeer eutgekookt hé, deplansjeeen dokt nie overals ip de kepers dokteur, -s, -ke m znw dokter dokteuresse, -n, -reske v znw dokteres dolen, doolde, gedoold ww l ) rondzwerven 2) dwalen ezooê lieeren de ketters meier ze dolen (uit de oude Mechelse catechismus) 3) in de war zijn, ijlen (van ouderdom, droefheid, koorts) dooê(d) 1) geen mv of dim m znw dood er eutzien lecnk den dooêd van leperen ( WOï) (er zeer bleek en ellendig uitzien) in zin dooê voeren (doodsangsten uitstaan)er zw C/OÜCY/ an haolen, den dooêd ip stokken, ieman(d)s dooê es iemans brooè, den dooêd hét een ooènaoke, oontzien leenk den dooêd. Pietje den Dooêd 2) bnw overleden 't en gebeurt mee gfeen dooê en de levenden doen der nie oomme, dooêd en een ooêge eut(moT$dood)dooêd en begraoven(p-a$ gestorven en al vergeten)?/' es te Potties een hintte van dooê (bij kleinzcrighcid) wegen leenk nen dooên hoond, ie en hê-t-er nog nie vele an dooê gedaen (hij is nog niet veel gevorderdtge keitnt hem dooê stekken mee een spelle(\n\\s graatmager) 3) bw uit (van lampen, vuur, kaarsen) 4) bnw doods dooê momenten, een dooê p 'rochie 5) bw bovenmate ip zin dooê (eeuwig, dunst) gemak 6) als voorvoegsel in samengestelde bnw en bw in hoge mate dooêgelukkig, dooègirn, dooêgeweune, dooêdfeerlik dooêm geen mv of dim m znw damp den

dooênt ent zin ooêgen pesten dooêmen, dooêmde, gedooèmd ww dampen dooêseentje, dooêzeentje, -s, is dim o znw prentje uitgereikt ter nagedachtenis van een overledene dool geen mv of dim m znw sukkel ip den dool zin (sukkelen, niet meer weten waarheen)

doom-ende, -n, -ke (dom-eind) v znw domme vrouw of meisje doonderbïeeste, -n, -bïeestje v znw zeer klein vliegje dat bij onweerachtig weer te voorschijn komt doondertoren, -s, -tje m znw onweerswolk doonkeren, doonkerde, gedoonkerd ww duister worden doonkeren geen mv of dim m znw duisternis in den doonkeren verloren hoepen doonkerte geen mv of dim v znw duisternis doppen, dopte, gedopt ww l ) gaan stempelen 2) dopen ie dopt zinnen boterham in de koffie 3) steken, insteken ie dopte 't in min hand 4) betrappen ie was ip zinnen nest gedopt dopper, -s, -ke m znw werkloze dore, -n, doorke v znw eierdooier douwen, douwde, gedouwd ww l ) wiegen 2) misten, dauwen draeikoom, -en, -ke m znw zwaaikom, vroeger verbrede plaats in het kanaal tussen Zwevegem en Knokke, verdwenen bij het verbreden van het kanaal in 1973 draeitop, -toppen, -ke m znw wispelturig persoon dreenkelik bnw drinkbaar die kaj'fie es nog dreenkelik dreenkgeld geen mv of dim o znw 1) zakgeld 2)fooi dresse, -n, dreske v znw kast, dressoir dretsen, ofdretsen, roonddretsen, dretste, gedretst ww lopen ie dretst (of d wil t) ieder weke g 'hieel de mart of dreumen,dreumde,gedreumd ww dringen zie ook gedreum dreupel, -s, -ke m znw l ) druppel er en bleef gieenen dreupel in de kunne, regendreupels 2) borrel

19


dreupen, dreupte, gedreupt ww uitlekken gedreupte hespe drïeefelen, drieefelde, gedrieefeld ww omzichtig wegsluipen driegen, driegde, gedriegd ww met losse steken voorlopig vastnaaien driegsteke,-n, -steekske v znw driegdraed, -draen, draetje m znw drif (drijf) geen mv of dim m znw weg of richting die men vaak volgt '/ en es oldaer minnen drifnie drillen, drilde, gedrild ww l) veel op stap gaan 2) (Engels lo drilt) africhten ie es goe gedrild van zin weitf drïlpaender, -s, -ke m znw mann. zelfst. nw. om een vrouw aan te duiden die veel op stap is; haar mannelijke tegenhanger noemt men nen trïemar drooêgkeus (droogkuis) geen mv of dim m znw stomerij drooêgstirt, -en, -je m znw droogstoppel droonkelutte, droonkeleute, -n,-lutse v znw aan alcohol verslaafde vrouw dub geen mv of dim m znw twijfel in dub sleten (overwegen) dubbelen, dubbelde, gedubbeld ww l) doubleren, overdoen ~in jaer dubbelen 2) voorbijsteken binnen hetzelfde parcours (lopers, renners)

dubbelthooêpe bw zie bij thooêpe dubben, dubte, gedubt ww nadenken, piekeren dul bnw 1) kwaad du! leenk een Eengels haentje 2) hardnekkig nen dnlle wirker, ie es dul achter de kleiite (tuk op geldgewin^ durf geen mv of dim m znw lef durven, durfde, dierve of do(r)ste, gedurfd ww durven dust geen mv of dim m znw dorst kreveren van den dust, een appel ke tegen den dust duts, -en, -ke m znw l) sukkelaar 2) prop nen duts hoei, we gaen moeten nen duts in 't gat steken (gezegd wanneer het langdurig regent) dutsen, dutste, gedutst ww dolen, sukkelen ie duist ol een g 'Iriee! tidje duust telw duizend dunst, slae ip eiti gat dat 't buttst, z'hê ne vint eut de dunst duustpooèter, -s, -ke m znw l) duizendpoot, steenloper (Lithobiiisfotjïcatus) heeft een pootje aan elke kant van zijn vijftien segmenten 2) millioenpoot (Jithts lucifugus) heeft twee pootjes aan elke zijde van zijn meer dan dertig segmenten duzende(n) geen dim o znw een onbepaald aantal keren duizend duzenden dooèn

20


E Eengels haentje, Eengelske haentjes alleen dim o znw krielhaantje Eengels hinneke, Eengelske hinnekes alleen dim o znw krielkip Eengelske ook als mv geen dim v znw Engelse vrouw Eengelske sleuter, -s, Eengels sleuterke m znw moersleutel Eengelske zïeepe geen mv of dim v znw paraffine Eengelsman, -s,-nianneke m znw Engelsman Eengels zoot geen mv of dim o znw purgeerzout eenkelgeld geen mv of dim o znw pasmunt effen-an bw naarmate iets zich voordoet, geleidelijk aan; in het Nederlands bestaat geen passend equivalent voor dit Zwevegemse woord dat nog het best kan worden weergegeven door de Franse uitdrukking "au fur et a mesure" ze komen effen-an binnen effen-ip bw l) willekeurig, zonder kiezen of nazien pak de noten maer effen-ip ent de mande 2) alledaags, gewoon een meiske van effen-!p(ccn meisje zonder franje) effenirre geen mv of dim m znw oorspronkelijk onderdeel van een weefgetouw dat de scheringdraden geleidt en uit elkaar houdt den effenirre hoden( werken of verkopen zonder winst of verlies te maken gedurende een langere periode) eierpuf, -puffen, -pufke m znw zure oprisping eierskelpe of-skulpe, -n, -skelpke v znw eierdop eiske,-s alleen dim o znw aai, streling, knuffel eksterooêge, -n, -ooêgske v znw likdoorn el bw anders, alleen nog in enkele zegswijzen niet e/(niets anders) iet c/(iets anders) dree n kte kaffie of wilde ie! el - nieverd el (nergens anders) ieverd el (ergens anders) niemand el (niemand anders) iemand el (iemand anders) eigen vel es ol zooê dikke of van iemand el elders bw op een andere plaats eletriek I ) bnw elektrisch een eletrieke ges-

mesjiene, eletriekdraetl'of'eletrieken dmed 2) geen mv of dim m znw elektriciteit den eletriek volt olie slappe eut 3) geen mv of dim m znw elektriciteitscentrale aan het kanaal die functioneerde van 1913 tot 2000 den eletriekesgev 'rheitsd naer Re itie (Ruien) elkendieen (eik ende een) vnw iedereen elle, -n, -ke v znw l) oude lengtemaat 69 cm; alleen nog in bepaalde uitdrukkingengoe(d) van veufellen vooè/vje/ra/ïgfgoedkopcwaar, bocht) 2) meetstok elle slaen, (slae -), slege -, elle geslegen ww jongensspel; de elle was een stuk bezemsteel met taps toelopende uiteinden. Door op een van de uiteinden te slaan met een stok wipte de elle omhoog, waarvan men gebruik maakte om ze weg te slaan naar een vooraf afgesproken punt (boom of paal). Wie ze het dichtst bij het doel sloeg, won. Soms sloeg men alleen maar oom terfooêst. elvendertig telw veel, niet op te sommen, raad maar hoeveel end geen mv of dim m znw kluwen, dunne draad uit katoen, vlas, of kunststof endeklokke, -n, -klokske v znw doodsklok ensbnwzie ins(k) ensel, -s, -ke m znw klein weegtoestel met haak dat door het uitrekken van een veer het gewicht aangeeft op een schaal; andere gelijkaardige toestelletjes noemt men unster of knipwaag an den ensel hangen (verkwisten) enthoelange bw heel lang, redelijk lang enthoeveel, enthoevele telw heel wat, redelijk veel enthoeverre bw heel ver, redelijk ver entwa, entwadde vnw iets vooêr entwa van een nie skoot ie ent entwaer, entwaesten bw ergens entwie, entwiene vnw iemand es bw amper, nauwelijks es dat ie keek ao 'ke binnenkwaome (hij negeerde me - uit wrok of schaamte - toen ik binnenstapte) Esker, den (Den Esscher) gewezen café aan de Deerlijkstraat, waarnaar de hele, toen

21


nog kleine, wijk werd genoemd; nu Deerlijkstraat nr 80 etelikbnvv eetbaar Eul, den (Den Uil) verdwenen café aan de Kortrijkstraat, rechts naast de overdekte Keibeek, richting Kortrijk; is nog steeds de officiële benaming voor de bushalte eur, euiers, cuierke m znw uier eutgletsen, gletste eut, eutgegletst ww uitglijden cutgritten, gritte cut, eutgegrit ww zie gritten euthakkelen, hakkelde eut, eutg'hakkeld ww met moeite uiten euthorten, hortte eut, eutg'hort ww uithoren, ondervragen eutkant, ten eutkante m znw uithoek, afgelegen plaats eutkeuielcn, keuielde eut, eutgekeuield ww gekauwd voedsel weer uit de mond laten lopen de klieenen keuielde 't ol were eitt eutlangen, langde eut, eutgelangd ww l ) verklappen, bekend maken ik verzwege 't, maer de klieenen langde 't ent 2) langer maken een klieed eutlangen eutmaoken, maokte eut, cutgemaokt ww 1) uitschelden eutmaoken vooêrvorte vis 2) verbreken (relatie) eutmeten, maote eut, eutgemeten ww l) opmeten, de oppervlakte berekenen 2) uitspoken eutnemen, naome eut, eutgenomen ww uitzonderen, zich onderscheiden, anders doen dan anderen eutnemer, -s, -ke m znw eutpellen, pelde eut, eutgepeld ww l ) uit de dop komen 2) uit bed komen ie es vandaoge laete eutgepeld eutskieen, (eutskieete), eutskïeedte, eutskïeed of meer recent ook eutgeskïeed (let op: klemtoon op skïee dus niet skïee eut, enz.) ww ophouden, beëindigen - deze vorm van vervoegen is het enige fenomeen van het Zwevegems dat in andere dialecten niet voorkomt ik eutskieete ao 'k goeste hé, ie en weet noeist van gieen eutskieen eutskieten, skote eut, eutgeskoten ww l) ontbotten 2) woedend uitvallen, opvliegen

eut zin krammen skieten 3) plots naar buiten schieten min hand skoot eut eutslaopcn, sliepe eut, eutgeslaopen ww 1) slapen tot men volledig uitgerust is 2) elders slapen, overnachten eutsletsen, sletste eut, cutgesletst ww niet aan de voet passen (van te grote schoenen) eutsleuieren, sleuierde eut, eutgesleuierd ww proberen uit te stellen, verdagen eutsmitten, smete eut, eutgesmeten ww l ) rooien zin haoge eutsmitten 2) aan het l icht komen de griep smeet hem eut eutsneuten, snote eut, eutgesnoten ww bezuinigen eutsteken, staoke eut, eutgcsteken of eutgestoken ww l ) zich naar buiten, naar boven, naar voren of achteren uitstrekken ie steekt ne kop eut boven ol d 'andere 2) uithangen den drapüü eutsteken mee de kermease 3) door steken wegnemen, uithollen het steekt olie ooêgeii <?u/(het is met opzet zo rijkelijk om anderen jaloers te maken) 4) uitspoken, kattekwaad uithalen eutsteuken,steukte eut, cutgesteukt ww verzinsels rondvertellen eutvissen, viste eut, eutgevist ww achterhalen, uitzoeken eutvol (uitval) geen m v of dim m znw uitkomst, afloop ne goen ettfvol verwachten eutzetten, zettige eut, eutgezet ww l ) uitgaan 2) in omvang toenemen euverzwin,-s,-zweentjeo znw l ) wild zwijn, ever 2) als dim pissebed euzie, -s, -tje o znw ozing, onderste over de muur uitstekend gedeelte van een dak, waaronder geen goot is, zodat het regenwater rechtstreeks op de grond druipt ezelooêre, -n, -ooêrke v znw omgevouwen hoek van een blad ezelsbank,-en,-ske m znw schoolbank waarop een kind als straf moest plaatsnemen wegens (vermeende) domheid ezooê (alzo) bw vw zo, op die manier ezooé geven zede keuneeng zin han(d)skoen(wanncer men iets toegeworpen krijgt) ezooè en zimme nie getrouwd (A& was de afspraak niet) van ezooé zin (zwanger zijn)

22


F fakke, -n, fakske v znw l) zode, wortelgestel mee fakke en ol verplanten, gesjakke 2) vadsige vrouw hikken, fakfe of faktige, gefakt ww (zich) op een plompe manier laten neerploffen ie faktige hem in de zetel fenin, feninnen, fenintje of feneentje o znw l ) venijn, gif 2) rupsennest 3) venijnig persoon e en pietse-fe nin, kleen fenin feninnig bnw venijnig feninnige lounge, feninnig spook fernoeis, -noeizen, -ke (fornuis) o znw kookkachel feundaesie, -s, -tje v znw fundament fezelen, fezelde, gefezeld ww fluisteren, smoezen fezelirre, -lirs, -lirke m znw fezelaar feielirs zin k\vezeliry fieestda(g), -daogen, -dagske m znw feestdag, vnl naamdag fieeste, -n, fieestje v znw 1) feest 2) peperkoek fiesjouwe, -n, -sjouwke (vgl. Waals ficheait en EngelsJïtchew) v znw I ) bunzing, fis, stinkmarter (Mustela putoris), steenken lecnk een fiesjouwe 2) sluwerd fiete, -n, -se (van Sof ie) v znw doortrapte vrouw fletse-fatserie geen mv of dim v znw prullerige opschik, ook prullaria fiezenteren, fiezenteerde, gefiezenteerd (van Frans visiter) ww controleren, onderzoeken finnaerd, -naers, -eke (fijn-aanl) m znw een slank iemand finte, fintlg bnw fijn, slank, tenger een fmtig aenzichte, eenfinte meiske fisse,-n, fiske v znw zie fiesjouwe 1) fit(s) bw gesnapt, begrepen ie hae '/ rap fits (of bete) fitte, te fitte (te feite) bw direct, seffens te fitte koomüe nog te laete flak, (laks (vlak) bnw juist, rechlflaks in zin ooégen keken, flaks bij de üeure, in de

flakke zetine zitten flas(k)e, -n, flasselke v znw fles, zie ook papflaske flaskegeluk o znw zie kannegeluk fleipaender, vleipaender, -s, -ke m znw vleier, pluimstrijker flenterachtig bnw zwak, futloos flets bnw l ) bleek, mat 2) smaakloos fleutsesmelk geen mv of dim v znw afgeroomde melk flïeem geen mv of dim m znw schijn er ne jlleem van weg hen flïeemen, flïeemde, geflleemd ww vleien flïeemer, -s, -ke m znw flïeemster, -s, -ke v znw flïeew (fleeuw) bnw smaakloos flieflotter, -s, -ke m znw vlinder flierefleuter, -s, -ke m znw losbol flitter, -s, -ke m znw oorveeg flutse, -n, -ke v o znw flop foefelen, foefelde, gefoefeld ww l) haastig en onnauwkeurig wegbergen 2) vals spelen, sjoemelen 3) prutsen foefke, -s is dim o znw uitvlucht foejkes (of blaeskes) wismaoken foeteren, foeterde, gefoeterd (van Frans fout re) ww meeslaan, gedijen '/ wirk en foetert n ie vandaoge, pret en /betert nie in Je skou\ve fooést bnw overtreff trap van verre (verre, vooêder, fooést) 'tfooêste van min gedacht fotse, -n, fotske v znw helleveeg, feeks, doortrapte vrouw, kind, kat fraei bnw braaf frak, frakken, -ske m znw herenoverjas, damesmantel ne velliefrak(ccn pclsmantcl) Fransizze, -n, -ke (Frans Franc.aise) v znw Franse vrouw Fransman, -s, -manneke m znw l) Fransman 2) vroeger ook grens- of seizoenarbeider freeng, -s, freenkske (Fransfrein) m znw rem freengen, freengde, gefreengd ww remmen fret, fretten, -se (Frans furet) o znw l) halftamme variëteit van de bunzing (Putorius

23


furo) die gebruikt wordt bij de jacht op konijnen door ze in de konijnen p ij pen los te laten om die op te jagen 2) bijdehand kind of meisje freze, -n, -ke (Frans fraise) v znw l) aardbei 2) frees, boor 3) mechanische ploeg frienzel, -s, -ke m znw franje, rafel

frienzelen, frienzelde, gefricnzeld ww uitrafelen fritten, fridte, gefrit ww vreten frotteenge, -n, -teenkske v znw poetsbeurt frotten, frotte, gefrot (van Frans frotter) ww wrijven de moMwe,/TOff贸rt (pluimstrijken) fut geen mv of dim m znw moed, energie

24


G gabbe, -n, -ke v znw snee, gapende wonde gaei, -en, -tje m znw l) inheemse spotvogel (Garruhts glandariits) 2) houten vogel waarnaar met boog en pijl wordt geschoten 3) onnozelaar de gaei afgeven (zich dwaas aanstellen) gaeien, gaeide, gegaeid ww nieuwsgierig of hunkerend kijken ie stoond achter de veister te gaeien zie ook geuien gaeipirse, -n, -pirske v znw staande wip gaeisprange, -n, -sprangske v znw zie gaeipirse gaens l) bnw gaande, aan de hand wadde es-t-ergaens? 2) ww gaan drie uren gaens (in tijd uitgedrukte afstand) gaffel, -s, -ke (Frans gaffe) m znw blunder Gambrinus, de Gam (uitgesproken Kambrienmts, de Gam) verdwenen hotel-restaurant en druk bezocht café naast het Gemeentehuis, richting Otegem gaow tw 1) ga mee, kom mee (met mij) niet verwarren met gouw (sne\) gaow mee naer hetis 2) ga weg allee gaow, dat gehoefde zelve niet gardevoo (Frans garde-a-vous - militair bevel: geef acht!) tw zoveel als: opgepast! awel gardevoo, sjantpetter garnieren, garnierde, gegarnierd (Frans garnir) ww gameren gast, -en, -je m znw kerel gasten zin stroonten en ae-je ze den top o/bit zit} 't kirrels gatlekker, -s, -ke m znw onderkruiper gatvaoger, -s, -ke m znw zie brookvaoger gebaeren, gebaerde, gebaerd ww veinzen ie gebaerde van h-omen haeze geboorteplekke, -n, -plekske v znw moedervlek gebuurte, -n, -buurtje o znw buurt zooê lank ieenk 't lang gebuurte te Melden (gezegd van om het even wie of wat buiten proportie lang is) gedoessig (vgl Frans doiix) bnw stilletjes 't regent gedoessig zie ook gezaopig gedreum geen mv of dim o znw gedrang

geefachtig bnw goedgeefs gekalleerd (van Frans calé) bnw knap, schrander gekap geen mv of dim o znw gehakt gekooksel geen mv of dim o znw warme maaltijd gekort bw vooruitgeholpen ik en benne daennee nie gekort geldklakke, -n, -klakske v znw vrek geluchte geen mv of dim o znw uitspansel gelukkiglik bw gelukkigerwijs gemachte geen mv of dim o znw mannelijke geslachtsdelen gemanierd, gemenierd bnw beleefd, goed opgevoed tgo bij van Dale: gekunsteld (ongemanierd is bij van Dale wél lomp) genaedelik bnw goedkoop kunde nog genaedelik an nieuwe irappels g 'raoken? genaoken, genaokte, genaokt ww aanraken, vastnemen g'en zoedt hem nie genaoken mee gieen tange(\\\] is heel vies) generen, geneerde, gegeneerd (Frans genet') ww schromen genirren, zich genirren, genirde, genird ww zich goed voelen, zich amuseren ie genirt hem olzo wel theus, da bloomke genirt hem beter in de zeune genirrigs bnw gemeend, ernstig geraen, g'raen, (g'raede), g'raedte, geg'raed ww raden geraoken, g'raoken, g'raokte, geg'raokt ww raken gereengeld bnw gelaagd, afwisselend een laagje vet en mager vlees bij varkensvlees, inzonderheid spek geregeld bnw regelmatig ie spreengt geregeld binnen (hij komt regelmatig langs) gerïee(d)skepe (maoken) v znw aanstalten (maken), toebereidselen (treffen) gerieken, geroke, geroken ww ruiken die 't ïee(r)st genekt zin hooileke piekt gerre, -n, -ke v znw zie kerre gerrebekken, gerrebekte, gegerrebekt ww schertsen, ginnegappen


gerrende, gernde bnw volstrekte negerrende zot gerten, gertte, gegert ww plaats maken, opschuiven zie ook geuften en geuven gerucht(e), -en, -je o znvv geluid wakker komen van 't geruchte ip straete, ie en verskiet in gieen klieen geruchte ges, gessen, geske o znw l) geen m v of dim als soortnaam gras 2) grasspriet oom een ges (bij de minste aangelegenheid) gcsfakke, -n, -fakske v znw graszode zie ook fakke gesgïeete, -n, -gïeetse (grasgeit) v znw scheldwoord voor nukkige vrouw ges-kant, -en, -je (graakant) m znw boord van weg of akker geskïee(d), geskïeen, geskïeetje o znw scheidsmuur, heg of rasterwerk gesiep geen mv of dim o znw gevolg (pejoratief) gesloetie, -s, -tje m znw groenvink gesmes(j)iene, -n, -mes(j)ientje v znw grasmaaier gesnaerïes bnw goed op dreef gessiegroene bnw grasgroen gesspitter, -s, -ke m znw grashopper, kleine soort sprinkhaan getenteerd (van Frans (enter) bnw zie berinteld getie, -n, -tje (getijde) o znw l) maaltijd nuclitengetie, noenegetie. aovenclgetie 2) elk van de vier delen van een dag die door een maaltijd gescheiden zijn ie wirkte twiee getien tereke 3) jaardienst voor een over\edenGjaergetie getieketakt bnw zie betinteld getrokken bnw afgepeigerd, moe, ziekelijk getruk, -trukken, -ske o znw mobiel gevaarte getureluut (zin) bnw zie antooêrtelen aerdig getureluut geuften, geuftte, gegeuft ww zie gerten en geuvengeufte (ofgerte) ent de weug, 'k ben ekkik hier! geuien, geuide, gegeuid ww zie gaeien geunter bw zie ginter

geute geen mv of dim v znw gietijzer geuven, geuvde, gegeuvd ww zie geuften en gerten ie en zoe nie geuven, weie.' gewaere, gewaerig worden of zin bw gewaar- naast gewaarworden kent ons dialect ook de vorm gewaar zijn gewaerig, gewarrig bnw waaks ne gewarrigen hoond gewillig bnw l ) volgzaam 2) nauwelijks ie en zaet nog maer gewillig nere, of ze begosle of te zaogen gezaopig bnw zie gedoessig gezelskap geen mv of dim o znw 1) aanwezigheid van een groep anderen 2) de persoon of personen waarmee men vaak samen is z ' es heur gezelskap k\vit mee ver henzen gtüeelegatis (geheel en gans) bnw helemaal, volledig gïeestig bnw plezierig, spiritueel gilder ook gulder vnw jullie gilders(k)en twïcen vnw jullie beiden gildig bnw buitensporig, enorm, ruim 't es een gildig kind vooër zin oodte, ie hè were gildig g 'eten, gildig anticfs, ie es o! zooê gildig of zin vaed 're gildigaerd, -gaers, -je m znw ne gildigaerd van ne stier gilwe (vgl gehtw) bnw geel 't gilwe van een ei (eicrdooicr) de gilwe zucht (geelzucht) ginappel, -s, -ke m znw sinaasappel ginter bw daar, ginds girn(e) bnw bw gaarne, graag girnaert, girnaers, -je m znw garnaal glaczebreker, -s, -ke m znw glazenmaker glaspapier, -en, -ke o znw schuurpapier gletse, gletsig bnw glad globbe, -n, -ke v znw l) flesje limonade met een knikker om af te sluiten (rond 1930) 2) (Frans globe) stolp g'loeie, -n, gloeike (vgl Engels gallon) v znw grote melkkan goe(d) bnw bw goed, ruim goe vooêr zin geld (solide) nie goe (onwel) hem nie goe kennen hoden (zijn lachen niet kunnen bedwingen) een goe weke leen, te goed hoden (borgen) goe(d) l) zonder mv of dim o znw voorwerpen van uit het verband blijkende soort

26


waarlangs water of aalt wordt afgevoerd gretselen, gretselde, gegretseld ww een korrelig gevoel geven bij het kauwen van de kleine vaste bestanddelen in vloeibaar voedsel, zoals halfgare rijst of havermout in pap, of kleine stukjes aardappel in soep greui, greuiel geen mw of dim m znw afkeer greuien, greuide, gegreuid ww gruwen greus geen mv of dim o znw I) zemelen 2) pulver, fijngeklopte stukjes stïeengreus grcuzelemcnten, in of an alleen mv o znw stukken, scherven greuzende, greuzende dikke bnw talrijk, zo talrijk als gruiskorrels de sniee viel grenzende dikke grïeep, -en, -ke m znw mestvork met rechte tanden grimmel geen mv of dim m znw zie bitter grimmen, grimde, gegrimd ww zeer vuil zijn zinnen nekke grimt van hem te letter te \\-as(k)en grinzen, grinzde, gegrinzd ww grijnzen ecce homo, anziet de mins: den ieenen lacht en den anderen grinst gris, grisde bnw grijs griften, gritte, gegrit ww spotten gritter, -s, -ke m znw spotter nen ieewigegritter groeite geen mv of dim v znw wasdom 't ex groeite(bij zachte regen en stijgende temperatuur) groensel, -s, -ke o znw groente groenselier, -s, -ke m znw groentenboer groeze, -n, -ke v znw groenafval, inzond, van aardappelen grolen, groolde, gegroold ww l) grollen zinnen birgroolt(\\\] krijgt honger) 2) pruttelen, morren groolpot, -potten, -potse m znw 3)snurken grooêts, grooêts(k)e bnw hoogmoedig, ijdel grooêtskaerd, -skaers, -eke m znw ijdeltuit grooètskegie (grootsheid) geen mv of dim v znw ijdelheid groond, -en, -eke m znw l ) bodem, grond deur de groond zakken van skaomte, te graanden q/breken (slopen) 2) akker, terrein zin geld in groond piasseren (beleggen) 3)

witgoe (ondergoed i/J/tw/goelpootgocd) 2) zonder m v of dim o znw bezittingen, eigendom van zin goe teven (rentenieren) goe{d)hoden, hielde -, goeg'hoden ww l ) staande houden 2) bijhouden, kunnen volgen goeds geen mv of dim o znw stof goeds an de looëpende witter goedsie of goeds'ne bnw stoffen goedsie schoen (linnen schoenen) goedte, eut goedte v znw in ernst, tellend {bij spel of handel) (tegenover eut leute) goeste, -n, goestje (goesting) v znw 1) zin, wil zin goeste doen (naar eigen inzicht handelen) 2) trek, lust ik hè goeste achter een koele pinte 3) bekomst zin goeste eten 4) manier, aard ik kochte iets in dezelfstegoeste, ip wat goeste wilde zeggen? golf, -en, -ke m znw trui zonder mouwen met ruitjesmotief vooraan, zoals hij meestal bij het golfspel gedragen werd golferen, golferde, gegolferd ww onverdraaglijk lachen gooêr geen mv of dim o znw slijk, slib, bezinksel in putten, sloten en kanalen zie ook moze goodzjuuste (goudjiiist) bnw precies, stipt gootgat, -gaeten, -gatje of-gaetse v znw afvoer, vroeger de opening in de buitenmuur van de keuken waarlangs het water uit de gootsteen werd afgevoerd ge keunt hem fleur 't gootgat [rekken (hij is zeer mager) ie voomlzin leien an 't goot'gat'(hij is te laat thuis gekomen) gouwte, in de gouwtc geen mv of dim v znw inderhaast grabbelen, grabbelde, gegrabbeld ww graaien gracht, -en, -je m znw sloot zie ook dik graetiemaoger bnw zo mager als een graat gram bnw boos (volgens van Dale bijzondere stijl; daar is in Zwevegem niets van te merken) gram leenkeen hinne gravvee, -n, -tje (vgl Frans gravier) m znw 1) grind 2) veldweg greppe, -n, grepke v znw greppel, smalle en ondiepe geul langs straten of in stallen

27


aanleiding, motief, kern de groond van de zaoke 4) bezinksel van ode win mengde de groondniet eutskeenkenin de groond (nader beschouwd) in de groond en es-t-ienog zooĂŠ slicht tiie

gros, grossen, groske o znw l) twaalf dozijn 2) het merendeel 't gros van 't voolk es-ter tegen gulpe,-n, gulpke v znw 1) split van de sluiting van een broek 2} dikke straal vloeistof

28


H Ter herinnering: de h wordt overal geschreven, al word! ze nooit uitgesproken. haeihook, -hoken, -ske m znw onregelmatige driehoek aan perceel land haeihookte bnw scheef van oppervlakte haest bw bijna, weldra es 't haest gedaan, jae 't? haeste, -n, haestje v znw haast, spoed in zeven haesten, in een haestje, wiens haeste, 't were es goed? haezaerd, -zaers, -eke (vgl Frans hasard) m znw meevaller, buitenkans zie ook verhaerzaerden haeze, -n, -ke m znw l) haas g 'en weet noeit hoe dat een koe nen haeze vangt 2) dwaas haezemoond, -en, -je v znw hazenlip da skaop hè een haezemoond haezetukske, -s alleen dim o znw onrustig, licht dutje hakkelen, hakkelde, g'hakkeld ww stotteren handzaom bnw handig, gerieflijk hankeren, h ankerde, g'hankerd ww hunkeren hannekesnest, -en, -je (vgl Brabants hanneken: ekster) m znw warboel hanthaove, -n, -haofke (vgl handhaven) v znw 1) handvat 2) manier van iets aan te pakken 't es d'hanthaove die nie en deugt haogeplanten, plantte -, haogegeplant ww spijbelen, haagschool houden haok in, haok eut uitdrukking voor iets dat niet gelijnd is de henzen staen daer haok in, haok eut happe, -n, hapke v znw bijl hebbaerd, -baers, -je m znw gierigaard dienen hebbaerd es olsan ip de krig eut hebbelik bnw behoorlijk '/ es hebbelik laete, tus(k)en haolfen hebbelik helledoonker, hellepietjedoonker bnw zo donker als de hel hergaen, (hergae), hergeenge, hergaen ww overdoen, herhalen

hertefritten, hertefritte, hertegefrit ww sarren hertefritter, -s, -ke m znw plaaggeest hespe, -n, hespke v znw ham heusdeuve, -n, -deufke v znw 1) huisduif (Cohtmba domestica) 2) iemand die weinig uitgaat, huismus hïeetekoke, -n, -kookske (hete koek) m znw pannenkoek hinde, -n, -ke o znw hemd ~in hinde hangt eut, 't es kennesse te Bessen! (Bossuit) 't hindeke es naeder dan 't rokske li i u in', -n, -ke v znw hen, kip g 'hieel in hinnevlïees (of kiekevlïees) komen (huiveren) van olies es hinnestroont, er zin tnieer nüns(k)en die missen dan hinnen die pissen hinnenaogel, -s, -ke m znw nijnagel hinnepoolder, -s, -ke m znw rustplaats voor kippen hippen, -s, -tje m znw huls van vlaszaad hippiekaf geen mv of dim o znw kaf van vlas hirdelik bnw draaglijk nie hirdelik van de stank, vand'hitte, van 'tzïeer hirden, hirde, g'hird (harden) ww verdragen hirrel, -s, -ke m znw barmsijsje hirriekedirrie (van her en der?) bw overhoop hoetjepetat bnw stomdronken ie was i'een hoc'tjepetat hoetskier, -en, -ke (schrijfwijze onzeker) (haamschier?) o znw zie zweenkel hof, hoven, hoveke of hovveke o znw hoeve het Lettenhof, Mieesters hof hof, hoven zonder dim m znw lusttuin, park den hof van 't stadheits hofgat, -gatten (niet -gaeten), -gatje o znw toegang tot hoeve holveleengs bw halvelings holverleenge, ten holverleenge bw voor de helft 'k ben ten holverleenge overteugd holverwege, holverweuge bw halfweg hooèrndul bnw razend


Hooi, het, ol 't een afgelegen wijk van Harelbeke, voorbij de brug aan SasAchte; was synoniem van verlaten en naargeestig Hoollander, -s, -ke m znw Nederlander Hoollandizze, -n, -ke (Frans Hulkimlaise) v znw Nederlandse hoondegierig bnw zeer gierig hoondsnest, -en, -je (hondennest) m znw warboel \\oondsrebbe (honclL'tiiĂŻb) geen mv of dim v znw smalle weegbree horloeize, -n, -ke (Frans horloge) v znw uurwerk de katte zit in cl 'horloeize(er is onenigheid tussen man en vrouw) horten, hortte, g'hort ww l ) luisteren horten leenkzot 2) gehoorzamen hotiemaoger bnw zo mager als hout houwe, -n, houwke v znw hak niet verwarren met ouwe hoveengen (hovingen) alleen mv v znw 1) park, lusthof cl 'hoveengen van 't kestieel 2) een rij aan elkaar palende tuinen tl e koeien braoken ent in d'hoveengen hoveenkske, -s is dim o znw hofje da hoveenkske es heitre nog te vele oom t'oonderhoden

hoveke, -s alleen dim o znw tuintje, voortuintje hovenier, -s, -ke m znw 1) tuinman den hovenier van Bekaerts 2) zelfstandig teler van voornamelijk jonge planten voor de verkoop; meer algemeen: iemand die op zelfstandige basis tuinen onderhoudt hovenieren, hovenierde, g'novenierd ww tuinieren huk, hukken, hukske m znw bovendeel van de hielen ip zinnen huk (of zin hukken) zitten (met gebogen knieĂŤn zitten zodanig dat het achterste op de hielen rust) hukken, hukte, g'hukt ww vergeten op te stappen door lang te blijven napraten hukker, -s, -ke m znw hulder vnw zowel hun, hen, ze als u en uw in hulder straete, zet hulder, ze doen Intldergoeste(z$doen hun zin) hutsekluts geen mv of dim m znw rommel, boeltje hutsen, hutste, g'hutst ww schokken ze lachdige da-se hutste

30


I-J leenhandig bnw eigengereid ïeenigste vnw bnw enige, enkele ïeenlik bnw buitengewoon 't duurt ieenlik lange ïeens l) bw eens ïeens dat de vloer geleid es 2) bnw akkoord ze zin 't ïeens gemokt over depris ieftegeen m v of dim v znw klimop iele (ijl) bnw leeg ielen, ielde, g'icld ww leegmaken ielhooêl'de bnw ijlhoofdig iemandel zie bij el ievers(t) bw ergens ievers zinnen haok in ülaen (zich ongevraagd in een gesprek mengen) ieverdel zie bij el ikke staen, (stae -), stoonde -, ikke gestaen ww borg staan, of opkomen voor zichzelf ofderden ikzucht geen mv of dim m znw zelfzucht, egoïsme in- (als voorvoegsel in samengestelde bnw en bw) door en door ingoe(ci), inkood, inslicht, inwit ingemaokt bnw ingebouwd een ingemaakte kasse innewirs bnw binnenwaarts ins(k), ens bnw humeurig, nurks nen inske vint, ie es were ïns vandaoge inskaerd, -kaers, -je m znw insteken, staoke -, ingesteken ww l) influisteren 2) een prijsofferte indienen inte geen mv of dim v znw inkt intids, antïds bnw tijdig intussentid bw vw ondertussen involgen, volgde in, ingevolgd ww toegeven zin moeder volgt hem oltid in inzïeepen, zïeepte in, ingezïeept ww l ) met zeepschuim insmeren 2) iets onder de neus wrijven ipdoen, (doe ip), dee ip, ipgedaen l ) vatten een kode ipdoen 2) opscharrelen een lief ipdoen 3) afwerken zin heus ipdoen ipghcft(opgeheft) bnw heftig opgewonden, buiten zinnen van woede

iphên, (hè ip), hae ip, ipg'het ww wanen, in de mening verkeren ipkoteren, koterde ip, ipgekoterd ww aanporren, aansporen ipkraonien, kraomde ip, ipgekraomd ww l) opruimen 2) aanstalten maken op te stappen ipleggen, lei ip, ipgeleid ww l) bijbetalen 2) opdragen ipleggen, er iemand ipleggen ww iemand bedotten iplettend bnw zowel aandacht gevend als aandacht vragend een iplettend kind, een iplettend spel jpmaoken, maokte ip, ipgemaokt ww l) opstoken, ophitsen 2) in orde brengen de bedden ipmaoken ippergaei, -en, -ke m znw hoofdvogel den ippergaei ofskieten (een grote stommiteit begaan) ipperlucht, -en, -je m znw bovenlicht, lichtkoepel ippers(t) bnw opperst, hoogst het ligt hem ippers(\\c\t hem hoog) ipperste, -n, ipperstje (opperste) o znw zolder ipraopen, raopte ip, ipgeraopt ww oprapen ipraopen geen mv of dim o znw opnemen van behendigheid of gewoonte 't es een ipraopen ipskieten, skote ip, ipgeskoten ww l) doorgroeien ipskieten vooêr zae(4)(ovcrbl\j\en, niet aan de man komen) 2) uitvaren, razen zie ook eutskieten 3) voortmaken, vorderen ipslooêven, slooêfde ip, ipgeslooéfd ww oprollen, omhoogschuiven (van mouwen, kousen, broekspijpen, enz...) ipsnoffelen, snoffelde ip, ipgesnoffeld ww opsnuiven ipspelen, speelde ip, ipgespeeld ww uitvaren ipsulferen, sullcrdc ip, ipgesulferd ww aansmeren iptelle, ten iptelle bw op overschot, als reserve

31


iptrekkende brugge,d' gewezen ophaalbrug op het nog niet verbrede kanaal BossuitKortrijk ter hoogte van de Lettenhofstraat irappel, -s, -ke m znw aardappel ie kan mieer dan irappels braen (hij is handiger óan men denkt) irdestekker, -s, -ke m znw grote platte steen aan de toegang van een hoeve, waaronder de postbode de (schaarse) post deponeerde irdrulle, -n, -rulleke v znw woelmuis irpel, -s, -ke m znw woerd zooè dwaes ofnen irpel irrewete, -n, -weetse (irre van eerde - vgl irappel) v znw erwt Godzol 'teiti looénen, es 't in d 'irreweten nie 't es in de booênen isdaerm, -s, -ke (eersdarm) m znw endeldarm isgat, -gaeten, -je (eersgat) o znw onderste deel van een boomstam dat in de aarde blijft steken na het vellen isgat over skitgat(kop over staart) iskrini, -s, -ke m znw zie krim ispird, -pirden, -pïrdje m znw slede isselen, isselde, g'isseld ww 1) aarzelen 2) ijzelen izzermool geen mv of dim (ijzermaal) m znw roestvlekken op wasgoed izzerweug geen mv of dim (naar het Frans chemin defer) m znw spoorweg

jeunen, jeunde, gejeund ww 1) gunnen 'k jeune 't hem 2) zich vermaken mejetinden oons leenk leus jeunste geen mv of dim v znw genoegen, genot jokken, jokte, gejokt ww jeuken jokken en wilde (weelde) zin twiee kwae bieesten jokte geen mv of dim v znw jeuk joongde geen mv of dim v znw jeugd in zin joongde zettige ie vele ent joonkman, -s geen dim m znw vrijgezel zie ook bij oderske joonkman schalkse begroeting: dag joonkman, zê-je getrouwd 'k en weet er nie van joonkmanspeuste, -n, -peustje v znw acne jutepird, -en, -je o znw zie bij rennen

32


K kabba, -s, -tje m znw zie bij keba kabberdoeze, -n, -doeske (vgl Frans cabaret douze) v znw slecht befaamde herberg kabeus(k)e, kebeus(k)e, -n, kabeuske v znw kabuiskool kadee, -s, -tj e (Frans cadet: jong edelman in krijgsdienst) m znw l) ferme kerel 2) hoopje stront zie ook kedul kaeder, -s, -ke m znw l) omlijsting 2) geheel van lijst met schilderij, gravure of foto 3) frame van fiets kaedrement, -en, -je o znw raamwerk kaene, -n, kaentje v znw !) (Frans canne) wandelstok 2) stukje afgebraden spek kaerelen, kaerelde, gekaereld ww veel en smakelijk eten kaetsedeuk, katsedeuk geen mv of dim o znw verstoppertje kaflïe, -s, -tje zonder mv of dim als stofnaam m znw koffie stravve koffie kaffiebol, -s, -bolleke m znw koffiekransje kaffielutte, -n, -lutse v znw vrouw die veel en graag koffie drinkt zie ook bij luiten kaffiemculen, -s, -tje m znw koffiemolen Kaffiestraete volkse naam voor het eerste deel van wat nu officieel de Blokellestraat heet, vanaf Liesbona tot aan de elektriciteitscentrale enerzijds en het kruispunt met de Demeesterestraat anderzijds kaffieweuf, -weuven, -weuveke v znw babbelkous kajieten, kajiette, gekajiet ww janken kakken, kakte, gekakt ww zijn gevoeg doen 't kakken gaet vooêr 't bakken kakkernest, -en, -je m znw kakenestje, laatstgeboren kind kalle, -n, -ke (van Kathelijne) v znw domme vrouw een kalle van een weuf oud versje: Manten en Kalle geengen naer Halle; Kalle liep en Manten was ieerst kallebas(k)e, -n, -baske v znw soort peer kallegaeien, kallegaeide, gekallegaeid ww stoeien

kalut, kalutten, -se o znw gammel ding een ood kalut kamielke, -s is dim o znw boemeltreintje kammelot geen mv of dim (Frans camelote) m znw bocht, minderwaardige goederen niet verwarren met Frans camelot: ruwe wollen stof (zie kemelhaer) kampen, kampte, gekampt ww wedijveren, waarbij beide partijen aan elkaar gewaagd zijn "Het kampt", zei den boer en ie laog oonder kandelirren, kandelirde, gekandelird ww kort snoeien van bomen kannebank, -en, -ske m znw stenen verhoog naast de gootsteen, waarop men kannen liet uitlekken kannebeuze, -n, -ke of-beuske v znw pijp van gebakken aarde die op een schoorsteen wordt geplaatst om betere tocht te bekomen, ook: draineerbuis kannegeluk geen mv of dim o znw laatste glas of kop uit een kan; schijnt een goed voorteken te zijn kannegeluk es vrouwegeluk zie ook flaskegeluk kant, -en, -je m znw 1) rand, boord an de kant van de weug, an de kant doen (opruimen) 2) eerste en laatste snede van een brood; klokkengeluï in Moen: Ol kanten, gieen g 'hieele brooèn 3) zonder mv of dim fijn weefsel kantjoen (volgens De Bo van Frans quennecon) geen mv of dim m znw soort onkruid, reukloze kamille kaoke, -n, kaokske v znw kaak, wang de kaoken van zin gat doen zieer van zitten, beskaomde kaoken Hen kaoksmete, -n, -smeetse v znw kaakslag kaoktand, koktand, -en, -tje (kaaktand) m znw maaltand, kies kaove, -n, -ke v znw schoorsteen, in het bijzonder het deel dat boven het dak uitsteekt de kaove rechthoden (genoeg verdienen om een gezin te onderhouden)zet een neune ip de kaove en ze trekt olsan (nonnen zijn inhalig)

33


kap, an de kap liggen (of vollen) geen mv of dim m znw ruziën kappe, -n, kapkes v znw kap zin kappe over a" haogesmitten (uittreden van R.K. geestelijken) kappelen, kappelde, gekappeld ww l) schiften, klonters vormen door het stremmen van het eiwit, vooral bij melk gekoppelde pap 2) wassen, door elkaar halen kaerten koppelen kapperke,-s is dim o znw drinkglas, inhoud een halve pint. karnas(j)irre, -n, -s(j)irke (van Frans carnassière: weitas) v znw boekentas karrelapper, -s, -ke m znw knoeier karreslag, -slaogen, -ske m znw veldwegel, enkel dienend om een veld of weide te bereiken karresnuk, -snukken, -snukske m znw beweegbaar deel van het onderstel van een driewielkar karrevoer, -en, -ke o znw karrevracht kart, ook als mv, -j e o znw l) kwartier, kwartuur hoe laete es 't? kart vooêr 't skitten, maokt eui hooi g Yieed, ofwel: kart van min bille, min horloeize ligt stille 2) alleen als dim in bepaalde uitdrukkingen: oud muntstuk van 0,25 frank ie hield hem leenk een mes van een kartje(\\[j hield zich zeer recht) kartier, -s, -ke o znw l) kwartier 2) het vierde deel van iets, in het bijzonder van een slachtdier kasseien, kasseide, gekasseid ww baren, jongen werpen kassinne, kesinne,-n, -ke v znw vensterlijst kassitte, -n, -sitse (van Frans cassette: juwelenkistje) v znw pennendoos kast ar, -s, -ke m znw uitzonderlijke kerel katjoe, ketjoe (caoutchouc) geen mv of dim m znw rubber katjoetie(n) bnw van rubber katooêge, -n, -ooêgske v znw reflector kattekop, -koppen, -ke m znw tweewegstekker om in een fitting te schroeven, soms ook voor dominostekker katterap bnw zo vlug als een kat kattestirt, -en, -je m znw heermoes, een pionierskruid

keba, kabba, kebats, kebatje (Italiaans capazzo) m znw boodschappentas kedul, -duMen, -dulleke m znw l) zonder mv of dim zie stampie 2) hoopje stront de klieenen hè t'nuchten nejirme kedul geleid keengkee, -s, -tje (Frans qitinquet) m znw olielamp keikop, -koppen, -ke m znw koppigaard zie ook koppiekei kelderhooêfd, -en, -eke o znw de gelijkvloerse ruimte bovenaan de keldertrap, voorzien van bergplaatsen keilen, kelde, gekeld ww zie killen kemelhaer geen mv of dim o znw ruwe wollen stof kempzaed, -zaen, -zaetje o znw hennepzaad kennelik bnw 1) herkenbaar 2) waarschijnlijk kennesse,-n, kenneske v znw bekende, kennis in kennesse zin (verloofd zijn) kennesse draogen (gemakkelijk de gezichten onthouden die men vroeger gezien heeft)

keppe, -n, kepke v znw lieveling keppe maoken (knuffelen) keppekeutel, -s, -ke (ook verkepte keittel) v znw verwend kind keppekind, -ers, -keentje o znw kind dat de voorkeur geniet van een huisgenoot of een familielid keppemaoker, -s, -ke m znw aanhalig kind kerdieel, -en, -ke o znw verlengtouw van teugel bij trekpaarden of-ossen kerjeuskeneuze, -n, -neuske (vgl Frans curieux) v znw nieuwsgierig persoon kerjeitskeneuzen mee vraogstirten (gezegd oni het echte antwoord niet te moeten geven) kerjot, -jotten, -se (vgl Frans chariot) o znw ongemakkelijk stuk gerief een ood kerjot kerjotten, kerjotte, gekerjot ww moeizame arbeid verrichten, ook wel: knoeien kernelle, -n, -ke v znw 1) pit, kern van een steenvrucht 2) veelkleurige glazen knikker kernoffelnaogel, -s, -ke (Frans clou de giro/Je) v znw kruidnagel; vroeger stak men een kruidnagel in een holle kies tegen de pijn

34


kerre, -n, kerreke v znw kier de deure stae mee een kerre open zie ook gerre kerte, -n, kertje v znw groef, inkeping kerwaet, krewaet, -en, -se (van Kroaat of cravatte, het soort halsdoek dat die huursoldaten droegen) m znw zonderlinge kerel kesinne, -n, -ke v znw zie kassinne kestïeel, -en, -ke o znw kasteel; de Zwevegemnaar heeft altijd gevoel voor proporties gehad: hij maakte onderscheid tussen Linsïeelens kestïeel (naar Van Leynseele, directeur van Raskes; thans Gemeentehuis), Bekaers kestieelke (kleiner in omvang dan het eerstgenoemde, door Leo Leander Bekaert betrokken in 1903, op de noordoostelijke hoek van Otegem- en Bekaertstraten; nu bezoekersrestaurant van de NV Bekaert SA) en tenslotte Notehaers Villa ketel, -s, -ke m znw l) emmer, open metalen vaatwerk met hengsel ne soepketel, ne kop 'rie ketel 2) groot gesloten vat om stoom in te produceren stooêmketel, verwarmeengsketel ketelbeus(k)er, -s, -ke m znw ketellapper, loodgieter ketelen, ketelde, geketeld ww kittelen ie ketelt heiire ae-t-ie keure hé ketels altijd zonder Iw, geen enk of dim m znw kittelgevoelige plek z 'hè ketels an heur tïeen ketsen, ketste, geketst ww rondlopen ketser, -s, -ke m znw vroeger molenaarsknecht die het graan ophaalde en terug thuisbracht bij de boeren, nu iemand die de streek doorkruist zonder duidelijk waarneembaar doel ketteren, ketterde, geketterd ww weergalmen ie vlookt da 't kettert keui,-en,-tjeof-ke m znw 1) verward kluwen 2) dot ze draogt heur haer oltid in een keuitje 3) brok voorgekauwd voedsel '/ es o! keui getik, keuikes geven (een kind voederen met voorgekauwd voedsel) keuïen, keuide, gekeuid ww kauwen zie ook mummelen keuileenge, -n, -leenkske v znw gekauwde vieze brij zie ook eutkeuielen

keupe, -n, -ke (kuip) v znw l) een laag wijd open vat vlïeeskeupe, badkeupe 2) centraal gedeelte van een woning in aanbouw de keupe stoond er nogol rap, maer toon begoste 't verlet keure geen mv of dim v znw kans, gelegenheid zuk een keure en krigde noei(s)t mieer, 't en es van gieen keure (als het zo zit is het normaal) keuskeenge, -n, -keenkske v znw 1) poetsvrouw 2) curettage keute, -n, keutse v znw achterwerk keutsebij d'irde, keutse boven d'irde, poepke bij d ïrefe(kind of meisje met korte benen) 't gae heur keutse voeren (zij zal ondervinden wat ze mist) keutel, -s, -ke m znw hoopje drek van konijnen, geiten, schapen, kinderen ne verkepie keutel (een verwend nest) kezak, kezakken, -ske (van kozak) m znw ongeschilde gekookte aardappel kieeste, -n, kïeestje v znw kiem van graan, aardappel, ei, enz... ie es rat(s) de kieeste of (hij is buiten adem, uitgeput) kïeesten, kïeestte, gekieest ww 1) ontkiemen, uitlopen 2) aardappels van de kiem ontdoen kief, kief-kief bnw quitte, effen, bij gelijke stand in spel of handel kiekhoeste geen mv of dim v znw kinkhoest kiel, -en, -ke m znw stofjas killen, kilde, gekild ww koud aanvoelen min voeten killen van zooê lange beuten te staen zie ook keilen killig bnw kil, koel kind, kinders, keendje o znw kind het kind van de rekeneenge (de dupe) eut de moond van kinders en zotten hooérde de waerheid, achter dat het kind maer ne naome hè (als de uitleg maar plausibel klinkt, het hoeft daarom niet waar te zijn) kind noch kraeie hen (geen verwanten hebben) kinderbedde, -n, -ke o znw 1) kraambed 2) kinderbed kindergeld geen mv of dim o znw kinderbijslag kinderkribbe, -n, -ke v znw kinderwelzijn, nu Kind en Gezin

35


kippen, kipte, gekipt ww 1) kantelen, storten ie kipte mee kar en ol in den dik, kipt de vette van de karre 2) uit het ei komen kirkgang zonder mv of dim m znw kerkelijk ritueel om een vrouw te zuiveren na een bevalling kirrepap, -pappen, -ke m znw karnemelkpap, pap van karnemelk, bloem, rijst en havermout kisse, -n, kiske v znw kaars kitte, -n, kitse v znw l) kuit spant eiti kiften (rep je) 2) melkbus kizzig bnw vies, walgelijk kizzigaerd, -gaers, -je m znw klaeispird, -en, -je o znw 1) klaaskoek 2) dwaas persoon klaer bnw 1) helder, duidelijk zooê klaer leenk poompewaeter 2) louter klaer van aermoe klaeren, klaerde, geklaerd ww licht worden 't klaert ip in de verdiepen (als na een regenbui de zon doorbreekt en de wolken afdrijven) klaeren geen mv of dim m znw licht tegen de klaeren hoden, het en gae noeist de klaeren zien (dat gaat in de doofpot) klaerte geen mv of dim klaarte, helderheid, schijnsel klaeter, -s, -ke m znw vlek van inkt of verf klaeteren, klaeterde, geklaeterd ww 1) (inkt-) vlekken maken 2) dooreenvloeien klaeterpapier, -en, -ke zonder mv of dim als stofnaam vloeipapier klak, klakken, klakske m znw kwak, een kleine hoeveelheid vloeistof of zachte materie ne klak mayonaise, een klakske bier klakkaerd, -kaers, -je m znw wentelteefje, snede wittebrood of beschuit, in melk en eieren geweekt, in de pan gebakken en bestrooid met kaneel en bruine suiker klakke, -n, klakske v znw pet '/ haer groeit deur zin klakke (zijn geld mindert) mee zin klakke naer de maene goeien (proberen een onmogelijke zaak uit te voeren) ie en zoe-t-er ooêk zin klakke nie ip leggen (hij neemt de gelegenheid bij de vrouwen te baat wanneer die zich voordoet) er mee zin klakke naer sïaen

(ernaar rwten)röondgaen mee zin ktakke(ccn - geïmproviseerde - omhaling houden) klakkebosse, -n, -boske v znw proppenschieter klakken, klakte, geklakt ww l) klappen, applaudisseren 2) geluid maken met de tong ie klakte mee zin toonge 3) openbarsten klakpotten, klakpotte, geklakpot ww slordig schilderen klakpotter, -s, -ke m znw klakwaste, -n, -wastje v znw kleine was tussendoor klam bnw vochtig klamme muren kla ml n; -s, -ke m znw kalander (Calandra granaria), graanworm klap geen mv of dim m znw praat klap eittgaen, klap tegen de vaok, het bleuft in de klap, de klap in 't land hoden (beuzelarijen vertellen om het gesprek gaande te houden) de klap van de mins(k)en (het geroddel) klappeenge, -n, -eenkske v znw 1) klappei 2) zonder mv of dim gesprek, aanspraak klappen, klapte, geklapt ww praten, babbelen klappen mee nen hoond mee een hoedje an (om het even wie aanklampen om een praatje te slaan) van de wirke weg klappen (naast de hoofdzaak blijven praten) ent 't bedde klappen, klappen tootda 't nefrang effen es, van ae-t-ie klapt zin handen vollen stille, klappen leenk nen avvekaet, klappen leenk nen ekster (vandaar: klapekster, -s, -ke m znw) klapper, -s, -ke m znw snoever klaps, -en, -ke v znw oude inlandse soort peer klets bnw kaal klets, -en, -ke m znw l) oorveeg 2) geen mv of dim m znw geleuter de klets da-t-ie entgaet! kletsekop, -koppen, -ke m znw kaalkop zooê dikke of 't haer ip ne kletsekop (dungezaaid) kletsen, kletste, gekletst ww 1) leuteren 2) klappen in zin handen kletsen, mee de deuren kletsen kletser, -s, -ke m znw leuteraar, grootspreker kletsgat, -gatten, -je o znw kletskoosse, -n, -kooske v znw zie babbelgat kletsienat, kletsnat bnw doornat

36


kletteren, kletterde, gekletterd ww een sterk ritmisch geluid voortbrengen 't regent da 't klettert kleute, -n, kleutse (kluit) v znw oud muntstuk van 0,05 frank; alleen nog in uitdrukkingen een kleute in twïeen bitten (erg gierig zijn) '/ en es gieen roste kleute wird (het is waardeloos) kleutebitter, -s, -ke (kluitenbijter) m znw gierigaard kleutereenge geen mv of dim v znw kleingeld kleuters pa e n e, -n, -spaentje m znw rammelaar zie ook kloterspaene kliee(d), -n, klieetje o znw 1) kleed taofelklieed2) japon klïeedsel, -s, -ke o znw japon klieenegie, -n, -tje v znw kleinigheid klïeengeld geen mv of dim zie eenkelgeld klieengïeestigaerd, -gaers, -je m znw bekrompen persoon klïeenvoolk geen mv of dim o znw de kinderen kliester, -s, -ke m znw bijbol klippel, -s, -ke m znw lang persoon; oorspronkelijk knuppel zitk ne lange klippel en dat en doe nie van g 'hïeele daogen klirre geen mv of dim (Frans colére) v znw woede rooê van klirre, een Frans(k)e klirre, verstae-je min klirre? (begrijp je mijn bedoeling?) klissie- (van Frans réglisse) in samenstelt klissiebrooêd geen mv of dim o znw drop in staafvorm uit het sap van zoethout klissiehoot geen mv of dim o znw of klissiestok, -stokken, -stokske m znw gedroogd takje zoethout klissiewaeter geen mv of dim o znw aftreksel van zoethout dat de kinderen vroeger als verfrissing naar school meedroegen klissieklutser, -s, -ke m znw domkop; wanneer men zijn pulle klissiewaeter fel schudde (klutste) ontstond overvloedig schuim en kon men skeumke trekken klitte geen mv of dim (klijte) v znw klei klofe, -n, klootkes v znw klomp ip zin klofen naer de messe gaen (arm zijn) klooêt, -en, -se m znw I) teelbal 2) dwaas

oonnooêzele klooêt klooêten, klooêtte, geklooêt ww pesten, beduvelen klooêtvis, -vissen, -ke m znw plaaggeest 't es ol klooêtvis (het is al verkeerd) klooêtzak, -zakken, -ske m znw plaaggeest, ook scheldwoord kloofkapper, -s, -ke m znw l) klompenmaker 2) onhandig persoon kloofkapperie, -n, -tje v znw klompenmakerij kloofkoleez(j)e (kloefcollege) geen mv of dim voorheen voor Zwevegem en omgeving; het Sint Jan Berchmansinstituut in Avelgem - tgo het Sint-Amandscollege in Kortrijk kloofnaogel, -s, -ke m znw korte spijker met platte kop kloppers, mee de kloppers (of poepers) zitten m znw ongerust zijn klosse, -n, kloske (Frans colosse) v znw dikke vrouw kloterspaene, -n, -spaentje v znw zie kleuterspaene klouwieren, klouwierde, geklouwierd ww moeizaam klauteren, om zich heen grijpen ie klouwierde naer boven leenk nen aop kluchte, -n, kluchtje v znw belachelijke zaak, grap kluchtegacrd, -gaers, -je m znw grapjas klulïe, te kluffe bw pardoes kluis, -en, -ke m znw 1) kleine hoeveelheid een klittske taerwe, ie zit mee de kluts (hij zit met de gebakken peren) 2) concentratie ie es zinne kluts kwit (hij is het noorden kwijt) klutsen, klutste, geklutst ww 1) dooreenmengen een geklutst ei 2) schudden klutser, -s, -ke m znw vervelend persoon knecht, -en, -je m znw 1) jongen 2) zoon min knechten zin braover dan min dochters knechtebrakke, -n, -brakske v znw meisje dat voortijdig met jongens optrekt knechteskole, -n, -skoolke v znw voorheen in Zwevegem: gemeenteschool waar de jongens naartoe gingen kneukei, -s, -ke m znw knokkel, grootste vingergewricht

37


kneukeien, kneukelde, gekneukeld ww een pen of potlood zodanig vasthouden dat de knokkel van de wijsvinger een rechte hoek vormt kneust, -en, -je m znw l ) stuk been met vlees 2) zie keppe knibbelen, knibbelde, geknibbeld ww haarkloven kninzen, kninzde, gekninzd ww knagende pijn doen minnen tand kninst o! drie daogen knobel, -s, -ke (knobbel) m znw 1) toegehaalde lus (knoop) doe ne knobel in eitie neusdook, da-je 't nie en vergeet 2) knoest, verharding da hoot zit vttl knobels 3) als dim kleine man of vrouw knoddig bnw bevallig, snoezig knoesel, -s, -ke m znw enkelgewricht Knokkeskole, d' ode Knokkeskole bij het begin van de 20e eeuw was er een schooltje op de zuidoostelijke hoek van de Elleen de Lettenhofstraat knoteren, knoterde, geknoterd ww zijn misnoegen uiten knoterirre, -rirs, -rirke m znw geknoter geen mv of dim o znw knuf, knuffen, -ke m znw kuch nen drooège hntf knuffen, knuf te, geknuft ww zijn keel schrapen kobbe, -n, -ke v znw spin heure dooê gebaeren leenk een kobbe kobbejaoger, -s, -ke m znw l) ragebol 2) een bos verwilderd haar kobbenette, -n, -netse v znw spinnenweb koei-ooêge, -n, -ooêgske v znw spiegelei koeiplekke, -n, -plekske v znw kleine pachthoeve koeiplote, -n, -plootse v znw vrouw, zelfst. nw. om een oneerlijk veehandelaar aan te duiden zie ook pleute koekeloeren, koekeloerde, gekoekeloerd ww zonder duidelijk besef van de situatie staan te kijken zie ook geuien koer, -en, -ke (Frans cour) m znw 1) open plaats bij huis of gebouw 2) speelplaats 3) toiletruimte koeroste bnw zo ros als een koe (gezegd van haren zowel als van voorwerpen)

koes(j)ebak, -bakken, -ske (Frans couche) m znw broeibak koke, -n, kookske m znw koek 't es ol koke ieenen dïeeg(ze zijn van hetzelfde slag) koke, de koke altijd met lidwoord (bij Slosse: de koeke aen 't herte gespannen) m znw tuberculose van het buikvlies, die een beklemmend gevoel geeft rond de onderste ribben. Hoewel hij niet de patroon van de parochie is, wordt in een zijkapel van de Sint-Amanduskerk te Zwevegem de Heilige Dominicus de Guzman aangeroepen tegen deze kwaal; nadat ze enkele malen biddend rond de kerk waren gestapt kregen de bedevaarders vroeger van de pastoor een gewijde koek om op te peuzelen en een lint (een soort veter) dat ze bij thuiskomst om het beklemde lichaamsdeel van de zieke moesten spannen. kokegoe(d) (koekegoed) bnw door en door goed van aard kokens alleen mv v znw ruiten in het kaartspel kokesse, -n, kokeske v znw kokkin koktand, -en, -je m znw zie kaoktand kolleblome, -n, -bloomke v znw wilde papaver kolsïe, -n, -tje m znw verharde straatweg ze leggen der de kolsie mee (er is een teveel van die soort) een grote verbindingsweg noemt men in Zwevegem evenwel geen kolsie, maar baene of briee baene (nu meestal de ode baene), of verder nog de baene naer ... (Gent, Brugge, Odenaerde) kolsielegger, -s, -ke m znw straatmaker kolsiestieen, -en, -stientje m znw kassei kolverkniedte (gaon, looêpen) bw met Xbenen (gaan, lopen) kolvertootje, -s is dim o znw leeuwebekje komere, -n, komeerke (Frans commère) v znw kwaadspreekster kooèlie, -s, -tje (volgens De Bo van kooien, W- VI. voor Vlaamse gaai) m znw sul kooêlkapper, -s, -ke m znw zelfstandig groententeler, meestal gevestigd aan de rand van een stad

38


kooêlkapperie, -n, -tje v znw bedrijf van de kooélkapper kooêrnpetie, -s, -tje m znw ook kooêrepetie vogelverschrikker kool pu t re n is mv, geen dim m znw koolmijn koolputter, -s, -ke m znw mijnwerker koondwieren, koondwierde, gekoondwierd (van Frans conduire) ww sturen, mennen koonsir, -sirten, -tje (concert) o znw zowel toneel- als muziekopvoering koonte, -n, koontje v znw kont, achterste 't esjwiste koonte verkieerd (juist andersom) kop over koonte liggen (overhoop liggen) 't zol heur koonte vaeren (zij zal het gemis voelen) an eili AÜO/J te (vergeet het maar, daar komt niets van in) ie hè van de koonte in (hij is als bezeten) koontekletser, -s, -ke m znw rok, habijt koonterdamme, -n, -ke (van Frans contredame, hoewel dit woord niet in een Frans woordenboek voorkomt) v znw afdelingsleidster koonterfooêr, -s, -ke (Frans contrefort) m znw versterkend stuk leer in de hiel van een schoen kop bwjuist, exact, precies kop ten twaalven kop, koppen, -ke m znw kop, hoofd de kop boven waeter hoden, niemer weten waerdat zinne kop staet, ge mengt ip eitie kop siaen, mee kop en haer (met huid en haar) g 'raedt wienste kop gaet er toon zïeer doen, ie hé ne kop leenk ne mortier, ip de kop of koppiekei, -en, -tje m znw koppigaard zie ook keikop kopwulge, -n, -wulgske m znw knotwilg kortemaend geen mv of dim v znw februari 't es ol zooê lonk of de kortemaend kortewaogen, -s, -tje m znw kruiwagen kortkïeeren, kieerde -, kortgekïeerd ww l) gehoorzamen 2) stil blijven kortresse geen mv of dim v znw gebrek aan, schaarste kortvl ir rikken, kortvlirrikte, gekortvlirrikt ww kortwieken, aan één kant de slagpennen van vogels wegknippen, om het opvliegen te verhinderen zie ook boten kortweunder, -s, -ke m znw bewoner van een

huis met weinig tuin; in bredere zin ieder die geen boer of ambachtsman is kortweunste, -n, -weunstje v znw klein landelijk huisje met weinig tuin kot, koten,-je of-se znw l) berghok 2) huis iedere zot zin kot (baas in eigen huis) 3) gevangenis 4) lawaai een kot van olie deuvels koter, -s, -ke m znw zie kroter koteren, koterde, gekoterd ww poken, peuteren in 't vier koteren, tus(k)en z 'n tieen (of tanden) koteren koterhaok, -en, -ske m znw koterirre, -rirs, -rirke m znw pook kotterie geen mv of dim (koterij) v znw geheel van hokken achter een huis kozeentjes, de kozeentjes altijd met Iw en als mv van dim v znw jicht kozen, -s, -tje m znw kozin, -s, kozeentje (Frans coitsin) m znw neef kozen en nichte vrijen dichte, maer trouwen nie lichte, variant: kozen en nichte vrijen lichte, maer trouwen nie gouwe krabbe, -n, -ke v znw l) krab 2) (Frans grappe) tros, van druiven of sommige bessen, niet van bv tomaten of bananen een krabbe verdjuus (Frans verjus) een tros onrijpe druiven kraenewaeter geen mv of dim o znw leidingwater tgo poompewaeter kraok, -en, -ske m znw knak in de winter zinne kraok kriggen kraoken, kraokte, gekraokt ww l) met een kort geluid breken hoden dan zin handen kraoken, vriezen da 't kraokt 2) ontkurken en opdrinken een goeflaske win kraoken kraoktanden, kraoktandde, gekraoktand ww knarsetanden kraokwaogen, -s, -tje m znw ziekelijk persoon vgl met gezegde kraokende waogens hoepen 't langst krap bnw nauw krap meten, krap ztóenfschraal in het geld zijn) krasselen, krasselde, gekrasseld ww met moeite vooruitkomen of kunnen volgen wie weet krasselt ie de winter nog deitre krebbebitten, krebbebete, krebbegebeten ww arm zijn, honger lijden

39


krouwel, krouwer, -s, -ke m znw grove hark krouwelen, krouwelde, gekrouweld ww harken krouwen, krouwde, gekrouwd ww krabben, openrijten krul, krullen, krulleke m znw bocht, kromming er de krul van kriggen (het beu worden) het kruispunt tussen Deerlijkstraat en Blokkestraat heette tot in de jaren 50 de Krul krulhaer, -en, -ke o znw krullend haar krulle, -n, -ke v znw lok krullen, krulde, gekruld ww l) krullen krullend haer, zin haer kruit leenk ne pak naogels 2) kronkelen krullen van 't zieer 3) pruilen zin neuze krullen, zin lippe krullen kul geen mv of dim (van het Frans cul) m znw onzin flauwe kul, oonnooêzele kul kullen, kulde, gekuld ww plagen, beetnemen kuts geen mv of dim m znw koorts de kode kuts kriggen (hevig ontstellen) kutseblaere, -n, -blaerke v znw koortsblaar kwae(d) bnw 1) boos 2) slecht van smaak '/ zaet een kwae booène in de kaffie 3) moeilijk, lastig kwae negge (een moeilijke zaak) een kwae leute bergip kwae(d) geen mv of dim o znw kwaad kwae doen, klappen, eutsteken kwaeperte, -n -pertje v znw ondeugend kind kwaewillewirk geen mv of dim o znw 1) boos opzet 2) bijzondere inspanning het en vraagt maer nen dag kwaewillewirk oom dat wirkske gedaen te kriggen kwakkel, -s, -ke m znw 1) kwartel de gebraedte kwakkels gaen van 't zelfs in eui moond nie vliegen 2) blunder (naar de kleine vogels onderaan een staande wip) ne kwakkel skieten (zich lelijk vergissen, zoveel als: een bok schieten) 3) domkop kwakkelbïeen, -en, -bientje o znw benen lokfluitje maokt van eui herte ne stïeen en van eui gat een kwakkelbïeen (maak van de nood een deugd) kwakkelen, kwakkelde, gekwakkeld ww sukkelen, knoeien

krebbebitter, -s, -ke m znw armoedzaaier krenzen, krinzen is mv, geen dim v znw pasmunt kreske, -s (Frans caresse) alleen dim o znw aai, streling kreuien, kreuïde, gekreuid (kruiden) ww wieden, onkruid verwijderen krevelen, krevelde, gekreveld ww scharrelen kreveleenge, -n, -leenkske v znw rilling, gescharrel krevelkot, -koten, -je o znw huis of ruimte waarin weinig plaats is krewaet, -en, -se m znw zie kerwaet krieke, -n, kriekske v znw kers bleuzen leenk een krieke kriekstïeen, -en, -stïentje m znw kersenpit kriepe, -n, kriepke v znw kleinzerig iemand kriepen, kriepte, gekriept ww zie treunten gedurig klaogen en kriepen kriere, -n, krierke (Frans charrière) v znw veldwegel, enkel dienend om een akker of hoeve te bereiken krim, iskrim, -s, -ke (Frans crème a la glacé) m znw ijsje krinzen is mv, geen dim v znw zie krenzen krizzeleenge, -n, -leenkske v znw 1) rilling 2) zacht gekrab krizzelen, krizzelde, gekrizzeld ww l) huiveren, rillen 2) zacht krabben kroebels, kroebelkes alleen mv m znw ziektekiemen, microben krooês, krooêzen, -ke m znw rente krot geen mv of dim (van het Frans crotte: slijk, vuilnis - être dans la crotte: in de diepste ellende verkeren) o znw armoede krot mee striepen (grote armoe) krot, krotten, krotse o znw bouwvallige woning krote, -n, krootse (Frans carotte) v znw wortel, peen kroten alleen mv v znw afval van vlasvezels na het hekelen kroter,-s,-ke m znwhuisduif (Columba domestica) krotetrekker, -s, -ke m znw lijntrekker krottiest, -en, -je m znw armoedzaaier

40


kwestie, -s, -tje (Frans question) v znw geval, probleem een kwestie van dagen kwinnen, kwinde, gekwind (kwijnen) ww zie treunten - kwinne, -n, -ke v znw kwiste geen mv of dim v znw \)(kwestie) geschil, ruzie kwiste maoken, kwiste stoken, in kwiste vollen 2) (kwist) in de uitdrukking te kwiste gaen (teloor gaan, verspild worden) kwistemaoker, -s, -ke m znw ruziestoker kwistig vaste uitdrukking (kwestie) wie weet, de vraag is... kwistie koomp-t-ie

kwakkelwere, -n, -weerke o znw onbestendig weer kwakzolver, -s, -ke m znw oplichter, knoeier; oorspronkelijk rondtrekkend kruidendokter op kermissen en foren kwansel, -s, -ke m znw boeltje; oorspronkelijk waardeloos ruilmiddel skeufip mee g 'hiee! euie kwansel kwattie, -s, -tje o znw vogeljong zonder veren kwelm geen mv of dim m znw onvaste grondsoort, welzand

41


L lachtaerte, -n, -taertje v znw goedlachse vrouw of meisje laeien, laeide, gelaeid ww ophitsen laeier, -s, -ke m znw iemand die er zijn plezier in vindt anderen tegen elkaar op te hitsen. Ook: iemand die bij een openbare verkoping door zelf te bieden het bod opdrijft. laeiersmente, -n, -mentje zie bij mente laeter van tid bw later, in een verre toekomst laf (van het weer) bnw drukkend, zwoel, moe makend lakker, -s, -ke m znw hechtpleister lakske, -s alleen dim o znw hechtpleistertje lame(n)t, -en, -je o znw lemmet, wiek van kaars of olielamp lament geven of katoen geven (Iclterlijk: de lamp hoger draaien, fig: het tempo opdrijven) lammeren, lammerde, gelammerd ww 1) lammeren 2) afdekken lamminnen, lamrninde, gelammind ww zaniken, zeuren lamminne, -n, -meentje v znw lampetten, lampette, gelampet ww drinken, zuipen lan(d)s, een hoonderd lands geen mv of dim o znw oude vlaktemaat 10X10 pirsen (ca 900 m2) langde geen mv of dim m znw lengte langst 1) vz langs, bezijden 2) vz via 3) bnw superlatief van lang lapnaome, -n, -naomke m znw bijnaam lappie, -s geen dim m znw dronkelap lattestor, -s, -ke m znw rolluik lawid geen mv of dim o znw l) lawaai 2) opschepper, snoever zie ook stroontlawid leeg bnw 1) ledig 2) lui lank en leeg(\u\gestrekt) leegaerd, -gaers, -eke m znw leegganger, -s, -ke m znw luiaard leegaers zwieel es gouwe g 'need, ne gepatenteerde leegganger leeggoed geen mv of dim o znw statiegoederen leeglooêper, -s, -ke m znw zie leegaerd leek, leken, -ske m znw spat, druppel zie ook

leken leen l) alleen mv v znw lenden iefers zin leen an leggen (zich ergens voor inspannen) 2) bw geleden 't es neiti wel een letse leen damme hem nog gezien hen leenk (lijk) vw als, zoals leevaert, -vaers, -vaerdje m znw verse haring binst den oorloge himme veel leevaers g 'eten leie, -n, -ke of -tje v znw 1) (van Leie) grote plas uitgestort water of vocht achter die stortvlooge was 't leen leie ip straete, een g'hieele leie piesen 2) schalie 3) schrijfplankje leiezïeeker, -s, -ke m znw Kortrijkzaan leitie, -s, -tje (van Leo) l) m znw een beduusd of beschaamd persoon 2) geen mv of dim m znw slappe koffie 3) bnw beduusd, beteuterd, sip lek, lekken, -ske m znw lik an ne lek liggen (meer moeten betalen dan was voorzien)

leken, leekte, geleekt ww druppelen, lekken de gote leekt, lekende nat weegt ie nog gieene zak petatten, iemand iets in zin ooêren leken (iemand iets voorzichtig aan het verstand brengen) lekken, lekte, gelekt ww likken 't es van lek min lipke, ol da de lepel lekken kan (spijzen in overvloed) 't es daer olsan gelekt (zeer net) nen oongelekten 6/>(een onbehouwen persoon) erbij staen keken leenk nen ofgelekten boterham (sip staan kijken) zie ook gatlekker lekker bnw kieskeurig wat spijzen betreft lekkie, -s, -tje (elders babbelute) m znw babbelaar lekstok, -stokken, -ske m znw lolly leminnen, leminde, gelemind ww zie lamminnen lemmie, -s, -tje m znw lammeling let, letten, -je o znw gewricht, lid een let vooê(r)der (een graad verder) letse geen mv, is dim o znw wijle, tijdje zet eiti een letse, 't es ol een letse leen da 'k hem nog gezien hè, zet eiti een letse ip eitien

42


Liesbona, Lisbona an, over (klemtoon op bo) verdwenen café aan de Otegemstraat, op de noordoostelijke hoek met de Blokkestraat; nu huisnummer 185 lieske, -n, -s v znw lies ook liesken als enk liester, -s, -ke m znw lijster zeengen leenk ne liester liff'lik zie livveliks likkebidder, -s, -ke m znw alleen nog in de uitdrukking er eutzien leenk ne likkebidder (er steeds ernstig of bedroefd uiuien) een lijkbidder ging vroeger tegen een kleine vergoeding bij familie, buren en kennissen een begrafenis aanzeggen; nu stuurt men doodsbrieven Hm geen mv of dim m znw 1) lijm 2) leemaarde limmen,limde,gelimd ww 1) lijmen 2) met leem bestrijken van muren 3) iemand aan de praat houden limmen alleen mv v znw houtachtige deeltjes van vlasstengels die door het roten losgeweekt en bij het zwingelen verwijderd worden litse, -n, -ke v znw lus aan band van broek of rok livve, te livve vaste uitdr. manueel, zonder behulp van werktuigen livveliks (lijfelijk) bw voortdurend, onafgebroken ie zit liff'lik an heur haer te trekken, livveliks gaen en kieeren Hzze, -n, -ke (laars) v znw maag, buik z'n lizze vullen (eten) ie hè z'n lizze vul (hij heeft genoeg gedronken) lochteeng, -en, -teenkske m znw tuin lochtenieren, lochtenierde, gelochtenierd ww tuinieren loei, loetie, -s geen dim (van Elooi) boosaardige kerel grooête loei da je zidt lokketisse, -n, -tiske v znw hagedis, salamander looêf geen mv of dim o znw raaploof op het veld, groen en knol samen looêge, -n, looêgske v znw zeepsop looêpe, te looêpe vaste uitdr. gehaast, op een drafje looêpeenge geen mv of dim v znw 1) bewe-

deume (gezegd wanneer er zitplaatsen tekort zijn)

letten, lette, gelet ww l) toeven 'k en gae nie letten 2) gadeslaan, toezien let ne kieer ip de pap, da-l-ie nie over en kookt 3) in leden verdeeld zijn dubbel gelet letter, -s, -ke m znw letter ie en kent gieene letter de grooêtte van de kirke (of: een skuurdeuré) letter bw telw weinig letter ofgïeen, niets es leenk zooê g' hieel letter, vele beloven en letter geven, doet de zotten in vreugde leven leugeneenge,-n,-eenkske v znw leugenaarster leugenirre, -nirs, -nirke m znw leugenaar leuierik, -rikken, -ske m znw luiaard leuierikken, leuierikte, geleuierikt ww luieren leure, -n, -ke v znw straatslijper leuren, leurde, geleurd ww veel op stap gaan leute geen mv of dim v znw pret, plezier de mieeste leute van de wirreld hen, ol de leute ollieene hen, eut leute (tgo ent goedte) leutemaoker, -s, -ke m znw grapjas leutig bnw plezant 't es leutig maer 't es lastig leuzeleeg bnw zo lui als een luis leuzen, leuzde, geleuzd ww tabaks-, tomaten- en druivenplanten van okselscheuten ontdoen leuzigaerd, -gaers, -je m znw luizige vent leven geen mv of dim o znw lawaai zie ook kot en lawid levenhoder, -s, -ke m znw lawaaimaker, grootspreker lezen, laeze, gelezen ww 1) lezen 2) bidden lichte-lever, -s, licht-leverke (van geslachte dieren) m znw longen lieen, (lïeede), lïeedte, geiteed ww leiden iemand bij zin neuze Heen (bedriegen) den bir lieen (lui zijn, niets uitvoeren) lïeep, de Iteep steken m znw sip kijken, beginnen schreien (De Bo kent leeper) lïeere, -n, lïeerke v znw ladder lieeze, -n, -ke v znw balustrade, trapleuning (een armleuning is een roetje) zie ook rieeze lief, lieven, -ke v znw verloofde, vrouwelijk deel van een verloofd stel zie ook vrijer

43


gingsruimte 2) geloop looêtie bnw loden. In Moen: ie hé een kleur laaik ne Imtêüefren (hij heeft een kleur als een loden frank) (hij ziet grauw) looêtien, mv: looêtie, geen dim (van lood) m znw luiaard het zin twïee looêtie tegaere loonger, -s geen dim v znw long olletwiee zin loongers zin angetast lucht, -en, -je m znw l) geen mv of dim lucht, adem 'k en krege abbij gïeene lucht mieer.

bol in open lucht (zonder Iw) 2) licht, lamp oontsteekt ne kïeer de lucht 3) zwerk en! de lucht vollen (onwetend zijn of zich zo voordoen) lutsen, lutste, gelutst ww suizen van vermoeidheid of ongewone drukte min ooêren lutsen van 't leven lutte, -n, lutje (van Lutgardis) v znw trage vrouw lutten, lutte, gelut ww zuigen, drinken

44


M maeneskitter, -s, -ke m znw bromvlieg, in het bijz. de blauwe vleesvlieg (Calliphora erythrocephala) maere, -n geen dim v znw l) nieuws, boodschap 2) kwade geest bereen van de maere (bezeten zijn) maerte, -n, maertje v znw 1) maart, lentemaand 2) (van Martha, uit Lucas 10:38) meid ae-je mij gist 'ren g 'huurd was 'k vandaogc eui maerte, ge keiint het niet oï hen: veel beuter en een vette maerte mamme, -n, mamke v znw moederborst, ook fopspeen manheus, -heuzen, -heuzeke o znw zie bij ood manheus manken, mankte, gemankt ww hinken mankepooêt, -en, -se m znw kreupele mankieren, mankierde, gemankierd (van Frans manqiter) ww ontbreken 't en mankierdige an niet (het scheelde van geen haar) mannemins, -mins(k)en, -ke m znw man mannevoolk geen mv of dim m znw mansvolk mannevoolkswirk, -en, -ske o znw zware arbeid die vrouwen geacht worden niet aan te kunnen manshooêgde, -n 1) geen dim v znw manshoogte, lengte van een man 2) bw zo hoog als een man 't kooéren stoond manshooêgde marbel, -s, -ke m znw knikker, ook wel foutief voor ma/wer marbelen, marbelde, gemarbeld ww knikkeren marber geen mv of dim m znw marmer een marberen skoitwe marsendieze, -n, -ke (Frans marchandise) v znw 1) koopwaar 2) goederentrein martemenee, martenee, -s, -tje (Frans martinet) m znw strafwerktuig voor kinderen, bestaande uit een korte stok met lederen riempjes martiekoo, -s of-n, -tje (oorspronkelijk kermisaapje) m znw een dwaas figuur mazoet geen mv of dim m znw mazout

mazoetje, -s is dim o znw boemel treintje medulde, -n, -ke v znw medaille meedoen, (doe mee), dee mee, meegedaen ww 1) deelnemen 2) meenemen 3) leven zoals een bepaalde stand vereist 4) zwanger zijn; ook van ezooé zin meedrieefelen, drïeefelde -, meegedrïeefeld ww 1) meelokken 2) zie meeflimpen meeflimpen, flimpte -, meegeflimpt ww stiekem meegaan meevoeizen, voeizde mee, meegevoeizd ww instemmen, naar de mond praten meisen, -s geen dim o znw l) meisje, deern 2) dochter 3) dienstmeid zie ook maerte meiske, -s is dim o znw meisje mekanders vnw mekaar, malkander laet mekanders g'ritst meloeze, -n, -ke (van Mulhouse/Elzas) v znw naam voor ajuin die geplant wordt, zolang hij niet gerooid is melknetel, -s, -ke m znw dovenetel meneize, -n, -ke (Frans manege) v znw paardenmolen; legendarisch in Zwevegem was Minats meneize mensie,-s,-tje(Va« het Latijn) v znw gewag, melding van ae-t-ie mensie maokte van vooêrt te gaen, sproongen m 'ooék rechte mente, -n, mentje v znw mentebolle, -n, -ke v znw l) pepermunt, maar ook de meer algemene benaming voor snoep, als in beutermente, laeiersmente, zure mente, zwarte mente enz... 2) harde klap of trap menzienke zie minzielke mergelen, mergelde, gemergeld ww zeuren, kankeren merkelik bnw duidelijk waarneembaar ie es merkelik grooêter, ie es merkelik oder mers(j)ang, -s, -ske (Frans marchant) m znw handelaar; in samenstell. bïeestemersjang, vlasmersjang, sleunsemersjang... messeeng, -s,-eenkske m znw mesthoop mestiek (Frans mastic) geen mv of dim m znw stop verf mete, -n, meetse v znw 1) een oude vrouw

45


2) aankomstlijn 't es de met e die telt metsediender, -s, -ke m znw metselaarsknecht, opperman metsen, metste, gemetst ww metselen metser, -s, -ke m znw metselaar meuge geen mv of dim v znw goesting, voorkeur "elkzin meuge,"zei dezeuge en z 'aot stroont meuken, meukte, gemeukt ww mokken, pruilen meuker, -s, -ke m znw meul, -s, -ke m znw zowel muilezel als muildier wirken leenk ne meul, mee de meul gaen (zonder troef bij het kaartspel manillen) meule, -n, meulke v znw 1) muil, bek recht in de meule van de lieew looêpen 2) gezicht, smoel zie ook totezin meule roeren, een franke meule, een stote meule, zin meule es van ges gedraetd(h\\s van de tongriem gesneden) 3) voorste stuk van klomp of schoen meulen, -s, -tje m znw molen ie hé ne slag van de meulen g 'het(hij is gek) meulenirre, -nirs, -nirke m znw 1) molenaar 2) pas uit de grond gekomen meikever, nog met wit poeder op zijn dekschilden 3) rode duif met het patroon van een blauwe meulnen, meulnde, gemeulnd ww malen gemeulnde kaes meulpirre, -n, -pirke (muilpeer) v znw kaakslag meulplaoge, -n, -plaogske v znw runderziekte, het gevreesde mond- en klauwzeer; ook schertsend bij mensen met een aandoening in de mond meushoond, -en, -je (muishond) m znw wezel (Mustela nivalis) meute, -n, meutse v znw kooi meuten, meutte, gemeut ww 1) het ruien van vogels of honden ie begeunt zieere te meuten (hij wordt vlug kaal) 2) overgang van kinderstem naar die van volwassene zin stemme meuttige mee zin leerekomeunie meuzestroontjes is mv en dim o znw hagelslag mïdte bnw verlegen, blode zie ook bedekt mïeenste geen mv of dim v znw ernst eut mïeenste zie eut goedte

mïeesteren, mïeesterde, gemteesterd ww bij een dokter in behandeling zijn miekmak geen mv of dim m znw rommel, warboel mien (miede of midde), mede of miedte, gemeen of gemied (mijden) ww ontwijken mien leenk de peste mienze, -n, -ke v znw bladluis mierelen, mierelde, gemiereld ww een prikkend gevoel op de tong geven, bv. van spuitwater of limonade mildig bnw bw gul, vrijgevig mingat, -gaeten, -gaetse (van mennegat?) o znw schacht van een riool onder een oprit naar een veld een kele leenk een mingat mins(k)enlief tw menslief, in dezelfde zin mins(k)en der Hieere! mins(k)eskeui bnw mensenschuw minzielke, minzienke, nTnzienke, minzicnke Gods, m'nzienke gens (Van mijn zieltje) tw uitroep van verwondering mirlaen, -s, -tje m znw mirlirre, -lirs, -lirke m znw merel mirmereren, mirmereerde, gemirmereerd (Frans murmurer) ww jammeren, morren mis, mis(k)en, misselke (meers) m znw waterrijk grasland langs beken of rivieren skeldemis(k)en, leiemis(k)en misklappen, misklapte, misklapt ww zijn neus voorbij praten miskomen, miskwaome, miskomen ww ongelegen komen miskoontent bnw ontevreden m i s mïeesteren, mis mïeesterde, mismïeesterd ww verkeerd behandelen door foute diagnose misvol, -vollen, -ke (misval) m znw miskraam zie ook vooêrvol misvollen, misviele, misvollen ww slecht bekomen die taerte es mij leenk misvollen mizzel, -s, -ke v znw kruimel, morzel mizzeleenge, -n, -leenkske v znw I) kruimels 2) motregen mizzelen, mizzelde, gemizzeld ww 1} kruimelen 2) druilerig regenen moederheus, -heuzen, -heuzeke o znw materniteit

46


moedte geen mv of dim v znw moeheid moeftie, -s geen dim m znw dikke opgeblazen man (in feite een mohammedaans rechtsgeleerde) moeiol, -s, -ke m znw bemoeial moere, -n, moerke v znw 1) wijfjesdier 2) zaaibed 3) schroefmoer mokke, -n, mokske v znw meisje, mokkel mooêr, -en, -ke m znw 1) waterketel 2) neger o! zooè zwart ofnwoêrkes gat mooêrtel, -s, -ke m znw 1) metselspecie 2) modder 't es ol mooêrtel en meras (moeras) ip straete mooêrtelvet bnw zo vet als modder mooês(k)en, mooêste, gemooést ww morsen, er niet veel van terecht brengen 't spel vergae in mooêsken en brielen mooêsker, -s, -ke m znw mooêspot, -potten, -potse m znw knoeier mooês-koosse, -n, -kooske v znw knoeister mooêskerie geen mv of dim v znw geknoei mooi, de mooi altijd met lidwoord m znw l) bof, virusinfectie van de oorspeekselklieren (parotitis epidemica) 2) bekend kruispunt tussen Stasegem en Harelbeke

moolslot, -slotten, -se (mooi van Frans malle) o znw hangslot moompe, -n geen dim v znw pruilster moompie, -s geen dim m znw pruiler moondmeziek, -en, -ske o znw mondharmonica moze geen mv of dim v znw modder, slijk geld winnen leenk moze mozekaerter, -s, -ke m znw slechte kaartspeler zie ook patronaeizekaerter muffelen, muffelde, gemuffeld ww smullen mul geen mv of dim o znw pulver, fijn stof in mul sïaen, in mul vollen mummelen, mummelde, gemummeld ww voorkauwen, in het bijzonder van kindervoeding 't es ol zooê zachte of gemummelde beuter (Kreupel) murme bnw murw, zacht kriekemurme, ie es mw-me gedraeid murmereren, murmereerde, gemurmereerd ww zie mirmereren muurbreker, -s, -ke m znw krachtmens

47


N nachteulen, nachteulde, genachteuld ww (nachtuilen) vaak tot diep in de nacht wegblijven om te feesten of zich te ontspannen nachteul, -en of-s, -ke m znw naeist'reenge, -n, -st'reenkske v znw naaister naergaen, (gae naer), geenge naer, naergegaen (van nader) ww l) bezoeken, aandoen gae ne kieer naer ae-je in de streke zidt 2) nagaan, controleren naerkomen, kwaome -, naergekomen ww bezoeken, aanlopen ie koomt oltid naer mee den hooêgdag naerpakken, pakte naer, hè naergepakt en benne naerpakkend ww gevoelig of licht geraakt zijn z'es de laetsten tidgeweldig naerpakkende, ie hé 't hem naergepakt da-se trouwde mee nen and'ren naest bnw naast, dichtstbij zijnde de noeste weug, naeste fameelie, ten naesten bij (ongeveer) zie ook nevens naezen, naezde, genaezd ww naderen naogel, -s, -ke m znw spijker naogelfebrieke, -n, -febriekske v znw in Zwevegem vooral 't naogelkot, een afdeling van de draadtrekkerij naogelstïeen, -en, -stientje m znw hagel ne(n) Iw een nê tw hé partikel bij een vraag waarop een instemmend antwoord wordt verwacht me zin toch sukkelirs, nê? nes bnw l) vochtig 't ges es nes van den douw 2) klef (brood) neskegie geen mv of dim v znw vochtigheid nete, -n, neetse v znw 1) luizenei 2) vinnig mens netebuk, -bukken, -bukske o znw netepoke, -poken, -pookske v znw vinnig mens zie ook nete nette, -n, netse v znw l) net skepnette, nettedraedl) boodschappentas nettedrae(d), -draen, -draetje m znw zeskant vlechtwerk in metaal neusdook, -doken, -ske m znw zakdoek

neuzelen, neuzelde, geneuzeld ww onduidelijk spreken nevens(t) vz naast nevenst de deure niefers(t), nievers bw nergens ie en es niefers we! niemer bw niet meer 'k en gae 't noeist niemer doen, 'k en koste niemer, ae den boer niemer klaogt en de paster niemer vraagt gae de wirreld vergaen nietepiete bw niks, niemendal nie(uw)looêpte bnw onstandvastig, wispelturig, belust op verandering niewird, -wirs, -je (nietwaard) m znw schoft nistegie geen mv of dim (naarstigheid) v znw vlijt noene, noenden, -ke m znw middag '/ es neui toch olie noenden 'tzelfste, 's noens, t' noemiddaguur, tussen 1 2 en 13 uur) ie en onthoodt

maer van 's noens toot ten twaalven en 't moe toon nog zieere slaen noenstoond, -en, -je m znw rustpauze na het middagmaal noes bnw schuin, scheef noes en rvm(schuin en dwars) nomen, noomde, genoomd ww 1} noemen 2) heten noonkel, -s, -ke m znw oom ie moet er noonkei tegen zeggen (het is zijn oom) seukernoonke! (rijke erfoom) note, -n, nootse v znw l ) noot 2) knobbel in hout 3) gewricht zin skoere es ent de note notemeskaere, -n, -skaerke v znw geen mv of dim als stofnaam muskaatnoot nuchten, -s, -tje m znw ochtend inili.li', -n, -ke v znw naald deur d 'ooêge van een milde kreupen nuldestekker, -s, -ke m znw 1) waterjuffer, libel (Aeschna cyanae) 2) ironisch vooreen magere nuf op hoge hakken

48


o oderske (ouderse) joonkman, -s, geen dim m znw oderske joongedochter, -s geen dim v znw ongehuwde man of vrouw van een zekere leeftijd oekeren, oekerde, ge-oekerd ww snel aangroeien, woekeren oesel, -s, -ke m znw rugzijde van een mes of bijl 'k en vïnde daer noch oesel noch snee an (ik vind er geen rechterkant aan) of l} vw of een stik ofviere 2) bw af, uit 't es of mee zin Hef 3) als vw zooê rap of lellen ofbollen zie bij anofdïeelen, dfeelde of, ofgedïeeld ww erven zie ook dïeelen ofdraogen, drege of, ofgedregen ww l) naar beneden dragen 2) oude kleren dragen tot ze versleten zijn ofdraogen geen mv of dim o znw last, hinder 'k en hè der nie veel ofdraogen van dan-ze de straete vermaoken ofdretsen, dretste of, ofgedretst zie bij dretsen ofdrooêgen, drooêgde of, ofgedrooêgd ww 1) afdrogen 2) bij het spel doen verliezen ofgebusteld (afgeborsteld) bnw l) opgedirkt 2) afgeranseld ofgelekt bnw zie bij lekken ofgeven, gaove of, ofgegeven ww l) vrijwillig of gedwongen overhandigen zin geld ofgeven, nen brief ofgeven 2) (zich) aanstellen de gaei ofgeven, het skaop ofgeven, ie kan 't goed ofgeven ofgreuielik bnw afschuwelijk ofhorten, horte of, ofg'hort ww afluisteren ofklappen, klapte of, ofgeklapt ww afraden ofpekkelen zie bij anofpilkeren, pïlkerde of, ofgepilkerd ww zie pïlken ofpillen zie bij anofplooêzen, plooêzde of, ofgeplooêzd ww l) afpeuteren, het bekleedsel van iets pluisje na pluisje verwijderen 2) zie hieronder bij ofskelferen

ofskelferen, skelferde of, ofgeskelferd ww afbladderen ofskeumen, skeumde of, ofgeskeumd ww 1) ontdoen van schuim of andere onzuivere stoffen die op een gesmolten substantie drijven de soepe ofskeumen 2) afstruinen, van de ene naar de andere plaats trekken om iets van zijn gading te vinden de mart ofskeumen, de streke ofskeumen ofskieten, skote of, ofgeskoten ww 1) afschieten 2) afloeren ofskoeperen, skoeperde of, ofgeskoeperd ww afblakeren van haar of opperhuid zie ook verskoeperen o (slag, -slaogen, -ske m znw 1) uitrit, zijweg 2) korting ofslooêven, slooêvde of, ofgeslooêvd ww l) uitsloven 2) afglijden, bv. van kousen ofsteek geen mv of dim m znw vervelende aangelegenheid, minpunt ofsteken, staoke of, ofgesteken ww 1) uitdoen van kleren zin brook ofsteken 2) uitwijken in het verkeer 3) afwijken van de omgeving, in het oog vallen door gedrag, kledij of bezit 4) doen ontbranden vierwirk ofsteken 5) uitspreken nen dieskoer afsteken 6) wegnemen door er met een scherp voorwerp tegenaan te steken ofstoven, stoovde of, ofgestoovd ww er goedkoop vanaf komen ofstrien, (strie of), stree of, ofgestreen (ofstrijden) ww loochenen, heftig ontkennen oftrappen, trapte of, ofgetrapt ww weggaan oftrek geen mv of dim m znw bijval z' hè veel oftrek bij dejoongens, min kookskes en hen gteenen oftrek vandaoge oftrekken, trokke of, ofgetrokken ww 1) verwijderen appels oftrekken, plakaesters oftrekken 2) verbleken, verschieten oftrekken van de zeune oftrïeefelen, trïeefelde of, ofgetrïeefeld ww aftroggelen oftromelen, tromelde of, ofgetromeld ww afrossen

49


ooêrm, -s, -ke m znw ook ooêrn worm nen ooêrm ofgaen (een onvergefelijke fout maken) 't es goe vooêr de dooê ooêrms (bij spijs of drank die men graag Kist, hoewel ze nadelig voor de gezondheid zijn) zie ook sprietooêrm ooêrmsteekte bnw wormstekig oom, oomme vz vw om den hook oomme(om de hoek) oomliggende geen mv of dim o znw nabijheid, omtrek oommeslaen (slae oomme), slege oomme, oommegeslegen ww 1) verzwikken 2) van richting veranderen den hook oommeslaen oommetoer, -en, -ke m znw omweg oommeweunen, weunde oomme, oommegeweund ww ook oomverreweunen een bewoond huis zodanig laten vervallen dat het onbewoonbaar wordt oomterrapst, oomtertjïeest vz het snelst, het eerst oondank geen mv of dim m znw kwade dank ik en wille daervooérn gieenen oondank hooien oonderbaei, -en, -ke of-tje (baei van baadje) m znw borstrok in flanel of molton die onder het hemd gedragen wordt oonderbegeuneleeng, -en, -leenkske (onderbeginneling) m znw renner aangesloten bij de miniemen oonderdoen, (doe -), dee -, oondergedaen ww de mindere zijn, niet kunnen evenaren oondereten, oonderaote, oondereten ww zoveel eten dat er voor de anderen niets overblijft oonderkelderen, oonderkelderde, oonderkelderd ww van kelders voorzien oonderlif, -livven, -ke of-Hweke o znw 1) vest 2) zie oonderbaei oondermïeester, -s, -ke m znw afdelingsoverste oonderstand, -en, -je m znw 1) (Duits Unterstand) schuilkelder 2) geen mv of dim ondersteuning, hulp aan behoeftigen den openbaeren oonderstand (thans O.C.M. W.) oongedurigaerd, -gaers, -je m znw iemand die hinderlijk ongedurig is oongelekt bnw zie bij lekken

ofzeenk, -en, -ske m znw neerwaartse helling in weg ofzien, (zie of), zaoge of, ofgezien ww lijden, verduren o-gie (o, gij) tw om verwondering uit te drukken olbinnen bw 1) binnenin ie wa g'hïeel vort olbinnen 2) langs een binnenweg iegeeng olbinnen naer heus olginter bw daarlangs oliekoke, -n, -kookske m znw platte schijf die na het persen van lijn- of koolzaad overblijft; diende vroeger als veevoer oliepinte, -n, -peentje v znw oliebusje olleman (alleman) telw iedereen ie kent Jan en olleman, ollemans gerief (een vrouw van lichte zeden) ollemaole vnw allemaal ollichte bw 1) weldra 2) ongetwijfeld, vrijwel zeker olpeeng, -s, -eenkske m znw olpen, -s, -cenkske m znw alpinomuts olsan, olsanvooêrt bw voortdurend 't es olsan 't zelfste mee eui, de nafte slaet olsanvooêrt 'P oltegaere bw allemaal of alles samen we gaen oltegaere naer de Kleiis, giet het maer oltegaere zie ook tegaere oltemets bw soms olverre (al ver) bw nagenoeg, ongeveer 't es olverre olgelik ood manheus, ode manheuzen, ood manheuzeke o znw oudemannenhuis oodte geen mv of dim v znw leeftijd, ouderdom ie es ol van ieenigste oodte, ie en tooêgt zin oodte niet ooêgmïeester, -s, -ke m znw oogarts ooêgpeenk, -en, -ske m znw oogwenk, tel ooêlik(olijk) bnw l) lui ie es oprecht t'ooêlik da-t-ie zin goeste eet, heft eui ooêlik gat ip 2) slecht gekend leenk 't ooêlik geld, roetekisse smaokt ooêlik ooêlikaerd, -kaers, -je m znw luiaard ooélikaers skirren (luieren, nietsdoen) ooélikaers zwïeet es gouwe g 'rieed ooêrlooêze, ten ooêrlooêze bw nutteloos, tevergeefs, overbodig

50


oongelukkiglik bw spijtig, jammer genoeg, bij ongeluk oonhandigaerd, -gaers, -je m znw onhandig persoon oonnooêzel bnw lichtgelovig, dwaas oonnooêzelirre, -lirs, -lirke m znw sufferd, onnozelaar oonpes(j)entig (van Frans impatient) bnw ongeduldig oonpetjeustigfVflrt onbesuisd) bnw oneffen, hobbelig oonthood geen mv of dim (van onthouden) o znw herinnering ïfooêste van min oonthood, ieferst nog goe oonthood van hen oontnaeien, oontnaeide, oontnaeid ww losgaan van naden oon trichelen, oontrichelde, oontricheld ww ontsporen oontsteken, oontstaoke, oontsteken of oontstoken ww 1) aansteken ie oontsteekt zin sigarren mee brie/kes van dunst frang, zet eui en oontsteekt, komen oontsteken (op kort bezoek komen) 2) pijnlijk zwellen en rood worden de woonde es g 'hieel oontstoken oontzien, (oontzie), oontzaoge, oontzien ww 1) zoveel mogelijk sparen, in acht nemen ie oontzie zin skoere sichten zin operaesie 2) opzien tegen z 'oontzaog heiire van ofte was(k)en, oontzien leenk den dooêd oontzillen, oontzilde, oontzild (omzeilen) ww oorspronkelijk de molen van de zeilen ontdoen, nu: de bovenkleren uitdoen oontzilt eui en oontsteekt (doe uw jas uit en steek een pijp of sigaret op) oonverskil geen mv of dim o znw tweedracht, geschil oorloge, -n, oorloogske m znw oorlog kïieenen oorloge (slaande ruzie) van vooër den oorloge (WO II)(van goede kwaliteit) van vooêr den ïeersten (of anderen) oorloge (WO I)(oeroud, lang geleden) oos(k)entwïeen vnw wij beiden zie ook bij wilder openklakken, klakte open, opengekJakt ww openbarsten ouwe, -n, ouwke v znw korenaar niet verwarren met houwe

ovenbuur, -buren, -ke o znw een gebouwtje bij een hoeve waarin gebakken werd; om veiligheidsredenen stond het op enige afstand van de andere gebouwen; in onbruik na WO II overander bnw telkens een eenheid overspringende overanderen dag zeitndag en kermesse in de weke, overander weke (of weuke) overbrieven, brievde over, overgebrievd ww al dan niet schriftelijk verklikken overdoen, (overdoe), overdee, overdaen ww overmatig gebruik van iets z ' hêd heitre overdaen mee eten, 'k ben overdaen van de klieers, ie gae hem were overdoen (hij zal weer overdrijven) overdraogen, drege over, overgedregen ww klikken overende (overeind) bw overhoop 't ligt ol overende in heus overentwere (over ende weer) bw heen en weer stanfaste overentwere hoepen overhands bw beurtelings overklappen, overklapte, overkJapt ww ompraten, overhalen overkoomste geen mv of dim v znw 1) bezoek ie verwacht overkoomste (hij peutert in zijn neus) 2) maandstonden overlaetst bw onlangs overletses bw zo-even, pas, kort geleden overpooêrtelen, overpooèrtelde, overpooêrteld ww zie bepooètelen overropen, overriepe, overropen ww te hoog schatten of prijzen overskrikkelen, skrikkelde over, overgeskrikkeld ww laten voorbijgaan, overslaan gieen herberge kennen overskrikkelen overslaopen, oversliepe, overslaopen ww verslapen oversteken, staoke over, overgesteken ww (klemtoon op over) l) van de ene kant naar de andere gaan, dwarsen (straat, plein) 2) op bezoek gaan steekt ne kieer over mee de kermesse oversteken, overstaoke, oversteken ww (klemtoon op steken) I) voorbijsteken ie overstaok mij aan de Bolle 2) met een

51


scherp voorwerp vol gaten prikken overtid bw 1) over zijn tijd (bv. maandstonden) 2) vroeger overtrekken, overtrokke, overtrokken (klemtoon op trek) ww 1) betrekken met

wolken 2) bekleden met stof of leer overtrekken, trok over, overgetrokken (klemtoon op over) ww door een bruuske beweging van het stuur bij het rijden de wielen een te grote hoek laten maken

52


p pacht, -en, -je m znw huur '/ verstand in pacht hen pachten, pachtte, gepacht ww huren pachter, -s, -ke m znw pachthof, -hoven, -hovveke (niet -hoveke) o znw pachthoeve paender, -s, -ke m znw korf paene geen mv of dim v znw fluweel een paen 'ne (ofpaenie) ooêge slaen (een blauw oog slaan) pakken, pakte, gepakt ww l) nemen pak ne stoel en sketifbij, mengen pakken mee zin ellebogen (ernaast grijpen) ie moet maer gaen en pakken (hij beschikt over geld in overvloedige zoedt het niet vaste pakken mee een lange (het is te vuil om aan te raken) '/ en es maer een gat in d' haoge da vermiee(r)dert mee der van te pakken, ie gae de kaes van zin brooê nie laeten pakken 2) stelen ze steken de pakkers bij de dieven, ol pakken watda nie te hïeet ofte zwaer en es (of watda nie vaste en zit) 3) arresteren z 'hen hem an de grenze kennen pakken 4) aangetast worden ie es ip zinnen aesetn gepakt 5) een pak maken gepakt en gezakt 6) veronderstellen pakt da 't lukt 7) ontroerd zijn ze was-t-er leenk van gepakt damme naer heure kwaomen keken paltoo, -toots, -tootje (Franspaletot) m znw overjas, damesmantel pannedekker -s, -ke m znw vakman die daken bedekt met pannen tegenover strooêdekker panneskitter, -s, -ke m znw ironisch gezegd van een duif die geen prijs kan vliegen (panne verwijst naar dakpan) papflas(k)e, -n, -flasselke v znw zuigfles papierderie geen mv of dim v znw papieren rompslomp paptaerte, -n, -taertje v znw goedlachse vrouw of kind lachen leenk een paptaerte zie ook lachtaerte papz(j)atte, -n, z(j)atse v znw grote kop zonder oor zie ook z(J)atte

parlesanten, parlesantte, geparlesant ww (Spaanspara lossantos) uitvoerig bespreken passé, te passé geen mv of dim v znw van pas, gepast te passé en ten oontpasse (telkens weer, of het gelegen komt of niet) wel te passé (doorvoed) te passé komen (kunnen dienen to\) te passé breengen(ter sprake brengen)van passé van pas, gepast man van passé (de geschikte persoon) de soepe es zjmtste van passé gezoten ook verpasse paster, -s, -ke m znw pastoor ie slacht van de paster: ie zegen t hem vooêrn, de paster en preekt gïeen twïee kïeers vooér hetzelfste ge/d (dat zal ik niet herhalen) patronaeizekaerter, -s, -ke m znw slechte kaartspeler (die het spel in de patronage had geleerd) zie ook mozekaerter peenkel, -s, -ke m znw pink peenken, peenkte, gepeenkt ww 1) knipogen naer de meiskes peenken 2) knipperen (van lichten) peenker, -s, -ke m znw 1) wimper 2) richtingsaanwijzer peenkeren, peenkerde, gepeenkerd ww met knipperlichten de richting aangeven peenkhaer, -en, -ke o znw wimper pelzen, pei(z)de, gepeizd ww denken Verhammensen osse es dooê vanpeizen (ie peizde da~t-ie g 'eten hae en 't en wa gïeen waer), laet de pirden pelzen, huldere kop es miee(r)der, droonke gezeid es nuchter gepeizd, ie peist da 't God en g 'hieel de wirreld es en 't en es nog gïeen p 'rochie pekkel, -s, -ke m znw 1) bikkel 2) poot van stoel of kruk 3) benen mee depekkels oomhooêge liggen (ernstig ziek of dood zijn) pekkelen, pekkelde, gepekkeld ww 1) met de bikkels spelen 2) grote schreden nemen pekken, pekte, gepekt ww 1) pikken 2) zie hukken pekker, -s, -ke m znw pekkiedoonker bnw pikdonker pelle, -n, -ke v znw 1) schil van sommige vruchten ginappelpelle, irrappels mee de

53


pelle (tgo irrappe!ske\\e) 2) gierige vrouw pellen, pelde, gepeld ww van de pel ontdoen iemands toongepellen (iemand listig uithoren) een eitje mee iemand pellen (een meningsverschil met iemand uitpraten) peme, -n, peemke v znw 1) de lange peesachtige wortel van kweekgras 2) graatmagere vrouw pemeboer, -en, -ke m znw boer die het onkruid niet meester kan pennemes, -messen, -ke o znw klein zakmes pennepisse, -n, -piske (Franspain d'épice) geen mv of dim als stofnaam v znw peperkoek pensejaoger, -s, -ke m znw stroper perlaffe, -n, -lafke v znw (Frans balafre) l) lap vlees 2) oorvijg perleut, -en, -se m znw zonderling ne raere perleut pernekelen, pernekelde, gepernekeld ww peuteren, vitten, zich met de bijzaken bezighouden perre, te perre v znw stand van het lichaam met de benen in de lucht de perre kerenden buiteling maken) perse, -n, perske v znw zie pirse persil geen mv of dim m znw peterselie pertang, pertank(s) (Franspourtant) vw bw nochtans pertie, -n, -tje v znw 1) stuk land eenperüe kooêrn, klaover, raopen 2) partij pertie trekken (partij kiezen) 3) spel dat meestal door meerdere personen wordt gespeeld een pertie kaerten 4) een der stemmen of instrumenten in een concertstuk 5) zie gemachte pertieke, -n, -tiekske v znw huwelijkskandïdaat da-se nog een goe pertieke koste vinden oom mee te trouwen pertig bnw bevallig, lief pertil, -s, -ke (Frans bretelle) m znw bretel zinnen pertil spannen (zich inspannen voor iets) noodt eiti vaste an eui pertils (zet u schrap) ne raere pertil (een rare snuiter) pertjikken, pertjikte, gepertjikt ww hinken pertjuk, -tjukken, -ske m znw iemand met een grillig karakter ne vieze pertjuk

petaeter, -s, -ke m znw 1) zie petat 2) zonderling petat, petatten, -je of-se m znw 1) aardappel ie en \vint 't zoot ip zin petatten nie, ie klapt van zin geld leenk nen boer van zin klieene petatten, zin petatten o/gieten (urineren) 2) vuistslag ie kreeg een paerpetatten tegen zin aenzichte petie, -s, -tje of peetse (van Petrus) m znw oude man een peetse-presies (een secuur iemand)peetses tieekenen, peetses lange en knipt nie mïeer (uit een oud volksliedje in Streuvels Minnehandel) zie ook snïeepetie, kooêrnpetie en sentnieklaeispetie petieel,-en,-ke o znw l) teil zie ooktaertepetieel 2) vrouw van losse zeden een vetil petïeel 3) metalen dop van flessen petoeter, -s, -ke m znw zonderling ne raere petoeter petrettetrekker, -s, -ke m znw fotograaf peui, -en, -tje m znw kikker nen tieere peui (een ziekelijk iemand) ne peui in zin kele hen (hees zijn) ne gevlaedte peui (iemand die zonder geld achterblijft, zoveel als: een geplukte kip) een maeger peuitje, peutoonnooêzel, peutjenaokte, peutjemoedernaokte, peutemacht, ne peui oontspreengen oom een padde tegen te komen - in Moen gehoord: depojt' stekkers, waarmee men de padvinders bedoelde peui-rek geen mv of dim o znw kikkerdril peupekop, -koppen, -ke l) pijpenkop 2) verbreding aan het eind van een doodlopende straat peuzeleenge, -n, -leenkske v znw lekkere overschotjes eetwaar pezewever, -s, -ke m znw peuteraar, muggenzifter. Een pees was oorspronkelijk de uit darmen gevlochten koord van een boog; om die te vlechten was veel geduld nodig. piaenekes-an (van Italiaans piano) bw zachtjesaan piasteren, piasterde, gepiasterd ww afdokken piekebeste, ip zin piekebeste v znw flink uitgedost pieken, piekte, gepiekt ww 1) prikken bv

54


van ontsmettingsmiddel 2) stelen, gappen piekenieke, -n, -niekske v znw een klein plat koekje, rond of in de vorm van een letter, met of zonder suikertopje, dat vroeger vooral rond sinterklaas gestrooid werd piele, -n, -ke v znw 1) batterijtje 2) klontje een pïeleke senker pielelucht, -en, -je m znw zaklamp piepe, -n, piepke v znw kus pieper, -s, -ke m znw 1) smakkende kus ne pieper mee speitie 2) nestjong van duiven pieperen, pieperde, gepieperd ww kussen pieremeliets (van eigennaam Pierre Midlie, uitbater van café 'De Snep 'rechts voor de Keibeek aan de Harelbekestraat) kerkhof ie ligt an pieremeliets in Sint-Denijs luidt het gezegde toevallig an Berrie Meliets pierewiet bnw stapelgek pierland geen mv of dim o znw kerkhof pierlooês bnw gek piesdook, -doken, -ske m znw luier uit vroeger jaren piesen, pieste, gepiest ww urineren En z 'hen te Phtties in heus gepiest... (oud volksliedje uit Knokke; Plotties is een vervorming van de familienaam Deplac) pieser, -s, -ke m znw piemel piesiene, -n, -ke (van Frans piscine: zwembad) v znw urinoir piesmes(j)iene, -n, -ke of -$0')ientje (pismachine) v znw ouderwets urinoir in of bij openbare gelegenheden (café, zwembad, aan de kerk) pietlir, -s, -ke m znw pandjesjas de dief legt aan en Naasken houdt zijn pittaleerken gereed (GG) pietrool geen mv of dim m znw petroleum piezekatte, -n, -katse (vglpussycat) v znw poes pij-jas, poejas, -jassen, -ke (Frans païllasse) m znw paljas, hansworst pail/asse par terre (op de blote grond slapen) pikke, -n, pikske 1) v znw kleine zeis met korte steel, groter dan een sikkel 2) m znw ordebewaarder "met piek" in de kerk, gekleed in het uniform van de Zwitserse Garde

pikken, pikte, gepikt ww met een pik maaien pikkens (Franspique) v znw schoppen bij het kaartspel van pikkens gebaeren(z(ch van de domme houden) pil geen mv of dim (peil) o znw l)voorgenomen of opgedragen deel van een werk 't pil es of 2) ontslag g 'hét euipil pil, pillen, -ke (pijl) m znw 1) pijl weggaen leenk nepil eitt een hoge 2) wegwijzer pilken, pilkte, gepilkt ww pilkeren, pilkerde, gepilkerd ww pulken, pulkte, gepulkt ww plukken, peuteren ie zit olsan an zin peusten te pilken zie ook ofpïlkeren pille, -n, -ke v znw pil pilrechte (pijlrecht) bnw lijnrecht pi/rechte naer heus gaen, ie hoodt hem pilrechte pinsen, pinste, gepinst (vgl Frans pincer) ww een branderig gevoel geven bv van wind of koude pinsetange, -n, -tangske v znw knijptang pintelekker, -s, -ke m znw drinkebroer pintelieren, pintelierde, gepintelierd ww pimpelen pinten, pintte, gepint ww versieren ne gepinten heengst, gepint leenk ne stier vooêr de keureenge (overdadig opgetut) pirdebooêne, -n, -boentje of-booêntje v znw grove tuinboon (Viciafaba) pirdeboverke, -s alleen dim o znw kwikstaart pirdegedacht, -en, -je o znw een koppig volgehouden dwaas idee pirdekriemienieel bnw stomdronken pirdememorie, -s, -tje v znw sterk geheugen pirdemugge, -n, -mugske v znw langpootmug (Tipula) pirdepinne geen mv of dim v znw ondraaglijke pijn pirdeplote, -n, -plootse m znw oneerlijk paardenhandelaar zie ook pleute pirderemedie, -s, -tje v znw paardenmiddel pirdeslicht bnw heel misselijk door dronkenschap of ziekte pïrdetand, -en, -je m znw 1) grote voortand 2) geen mv of dim soort grove maïs pirdewirk, -en, -ske o znw zwaar werk, een

55


onmogelijke opdracht pirrelirre, -lirs, -lirke m znw perelaar pirse, -n, pirske (Frans perche) v znw 1) staak, kleine paal een pirse van ne vin t (een lange dunne man) 'm samenstellingen pirsebooêne, vispirse, gaeipirse 2) oude lengtemaat: l O voet - l OX l O persen vormen een honderd lands (ca 900 m2). In Meestert gehoord: pitse een pitse verre skijten (last hebben van diarree) soms ook perse pirsebooêne, -n, boentje of booêntje v znw sperzieboon, groeiend aan ranken die tegen staken (persen) opklimmen pissen, piste, gepist ww zie piesen pitse, -n, -ke v znw zie pirse pitsepelder, -s, -ke m znw zie pezewever plaester, -s, -ke geen mv of dim als stofnaam m znw 1) pleisterkalk 2) gipsverband 3) vrouw van lichte zeden plaetse, -n, plaetske v znw 1) ingenomen ruimte 't en pakt nie veel plaetse 2) dorpskom of-plein ip plaetse wennen 3) kamer de beste plaetse 4) betrekking een vaste plaetse an de staet plaffeture, -n, -tuurke v znw vensterluik ooêren leenk plaffeturen plak, plakken, -ske 1) m znw klap ne plak tegen zin kaoke 2) o znw plaket, plaat oottoophk, velooplak 3) krediet ip de plak kooèpen 4) uitstaande schuld plakkaester, -s, -ke m znw pleister plakkatief bnw kleverig plakken, plakte, geplakt w w 1) kleven 2) bepleisteren 3) schulden maken, op krediet kopen 4) Zie bukken plakker, -s, -ke m znw l) stukadoor 2) schuldenaar 3) sticker 4) zie hukker plakwaeier, -s, -ke m znw vlieger zie ook waeier planke, -n, plankske v znw l) plank 2) voetzool plankier, -s, -ke m znw voetpad planter, -s, -ke m znw pootaardappel plantrekker, -s, -ke m znw lijntrekker plao, -n, -tje (Frans plat) v znw 1) schotel 2) onderdeel van een maaltijd vooêrplao, hooêfdplao

plassel, -s, -ke m znw plas ie liep stanfaste in de plasselkes plastroong, -s, -ske (van Frans plastron: front) m znw stropdas platiene, -n, -tientje (Frans platine) v znw deksel van kachel of fornuis plat-of bw vlakaf, rechtuit plattebarvoets bw blootsvoets zie ook barvoets platvollen, viele plat, platgevollen ww 1) lek rijden 2) gedoogd worden, toegelaten worden pleeng (Frans plein) bw volkomen pleeng van den hoonger niemer kennen slaapen plekke, -n, plekske v znw l) plaats ter plekke, koeiplekke, iemand ip zin plekke zetten (iemand terechtwijzen) 2) vlek een plekke ip heur beste klieed hen 3) betrekking pleute, -n, pleutse v znw vrouw, zelfst. nw. om een schelm of oneerlijk handelaar aan te duiden zie ook koeiplote, pirdeplote, ploesse, plote en plootzak pleuzen, pleuzde, gepleuzd (pluizen) ww uitrafelen ploesse, -n, ploeske v znw zie pleute ploessie, ploessie hïnne bnw soort zware kip met warrige pluimage verbitsteld leenk een ploessie hinne ploev, -en, -ke v znw ploeg ook ploov plooês(k)en, plooêste, geplooêst ww doppen boentjes (ook booêntjes) plooêsen ploong, -s, -ske (Frans plomb) m znw zekering, smeltstop plootzak, -zakken, -ske m znw plote, -n, plootse v znw zie pleute plukkevort bnw door en door rot poef, poefen, poefke m znw 1) geen mv of dim krediet ip de poef kooèpen 2) (Frans poitf) bekleed krukje, zitkussen 3) doffe klap poefen, poefte, gepoeft ww 1} slordig wegbergen ie poefte 't ol deitrieen 2) op krediet kopen, schulden maken 3) ontploffen poeftie, -s, -tje m znw korte dikke man poeier, -s, -ke m znw poeder een poeierke van den apetheker, ze doe poeier an heur kaoken

56


poejas, -jassen, -ke zie pij-jas poelde, -n, -kefvan Frans poule) v znw volgroeid kuiken voorde leg poele, -n, -ke v znw kinderhand een skooên poeleke geven poenderen, poenderde, gepoenderd ww knutselen, karweien poenie, -s, -tje m znw kinderbuikje poepe, -n, poepke (Frans poupe) v znw zie keu te poepers alleen mv m znw zie kloppers poepgaeï, -en, -fje m znw dwaas poepzat bnw stomdronken poer geen mv of dim o znw l) buskruit ie en hè 't poer nie eutgevoonden (hij is bepaald oom) seffens ol zin poer verskieten 2) energie ne kirrel mee poer in 3) poeder poerseuker(kandijsuiker)poerdrooége poel ie, -s, -tje (vanpoef: kal/) m znw dik persoon pokeleenge, -n, -leenkske v znw rammeling, pak slaag met de pook polen, poolde, gepoold ww met de hand enkele aardappels bovenhalen om te zien of de knollen reeds groot genoeg zijn om te beginnen rooien polieren, polierde, gepolierd (van Frans polir) ww polijsten pooête, -n, pooètse (van poot) v znw l) handvol 2) aantal een pooête joonge gasten 3) been te pooête zin (op de been zijn) poolk, -en, -ske m znw bedstee poolken, poolkte, gepoolkt ww losscharrelen, opdiepen poompebak, -bakken, -ske m znw gootsteen poompestïeen, -en, -stientje m znw gootsteen poompewaefer geen mv of dim o znw drinkbaar grondwater dat door middel van een pomp uit een stïeenput opgehaald wordt (tgo kraenewaeter) zooè vet ofpoompewaeter (heel mager) zooê klaer ofpoompewaeter (evident) poompier, -s, -ke (Frans pompier) m znw brandweerman poonke, -n, poonkske v znw zie pore pore, -n, -ke v znw verborgen spaarpot

posternel, -nellen, -nelleke (van poesjenel) m znw vreemde snuiter postkaerte, -n, -kaertje v znw prentbriefkaart, ansicht poteul, -s, -ke (potiiil) m znw lomperik potirde geen mv of dim v znw pottenbakkersaarde dadde es potirde (flauwe kul, een verloren zaak) potshooêfd, -en, -eke o znw kikkervisje, larve van de kikker potstamper, -s, -ke m znw slechte voetballer praomen, praomde, gepraomd ww met aandrang aanmoedigen deur (of van) 't ieewig (eeuwig) praomen pree, -n, -tje (van Frans pret; soldij) loon pressen, preste, geprest (van Franspresser) ww 1) persen 2) dwingen z'hên hem geprest van mee te gaen 3) proppen pret geen mv of dim m znw porei nefirme staolpret, medam Pret (ijdele vrouw) prethïeere, -n, -hïeerke m znw iemand met veel noten op zijn zang pretsoepe, -n, -ke v znw l) preisoep 2) knoeiboel preus bnw fier zooé pretis leenk ne pouw, preiis leenk vïeeriig preuskaerd, -kaers, -je m znw overdreven fier persoon preusslag, -slaogen, -ske m znw zie bij p reu ss tik p reu ss tik, -stikken, -ske o znw (van het Frans preitve: proef) door zelfoverschatting ingegeven stunt; oorspronkelijk het proefwerk dat iemand moest leveren tot het behalen van de graad van meester prietsepruts geen mv of dim m znw 1) prullaria 2) zie prutselwirk prieze, -n, -ke(Fransprise de courant) v znw zowel stekker als stopcontact prinsessebooêne, -n, -boentje of-booêntje (Phaseolus vulgaris) v znw sperzieboon, ook suiker-, sla- of herenboon genoemd prizzie, -n of-s, -tje (prijzij) v znw vergoeding te betalen aan de vorige pachter voor de verbetering van landbouwgrond profetebeze, -n, -ke v znw zuinige vrouw

57


puffen, pufte, gepuft ww 1) oprispen, boeren 2) hijgen puffen van d'hitte pulfie, -s, -tje m znw lomperik pulken, pulkte, gepulkt ww zie pilken pulle, -n, -ke v znw drinkbus zonder tuit zie ook bierpulle pulver, te pulveren m znw fijn slof te pulveren ipverslitten pulz(j)en alleen mv (van Frans poil) v znw haarschilfers, roos puppe, -n, pupke v znw pop putmaoker, -s, -ke m znw grafmaker, doodgraver Puttens en Portens verwees naar de twee boerderijen op de plaats van het verdwenen kasteel van Zwevegem (op de zuidwestelijke hoek van de Avelgem- en Bellegemstraten); naar de bewoners Delputte en Delporte putwaeter geen mv of dim drinkbaar grondwater dat met een aoker uit een stieenput wordt opgehaald

profittig bnw zuinig, voordelig een profittig baeske proonken, proonkte, geproonkt ww l) pronken, pralen 2) pruilen prote,-n, prootse (Frans prout) v znw 1) ontsnapte darmwind 2) lieveling prot-nuul bw niks, niemendal pniMc, -n, -ke v znw bagatel, kleinigheid een pruik' van niet pruts, -en, -ke m znw prutsdeeng, -en, -deenkske o znw iets van weinig waarde (Prutske is de titel van een werk van Stijn Streuvels) prutselwirk, -en, -ske o znw een werkje waarbij zowel handigheid als geduld nodig zijn; niet verwarren met prutswirk prutsen, prutste, geprutst ww 1) knoeien 2) peuteren prutser, -s, -ke m znw knoeier prutswirk, -en, -ske o znw knoeiboel niet verwarren met prutselwirk

58


R rammeraetse, -n, -raetske (vgl rammenas) v znw radijs randel, -s, -ke m znw uitgestreken fijne deeg als onderlaag in de bakvorm van vooral fruit- of rijsrtaarten ransel, -s, -ke m znw 1) rugzak 2) onbetamelijke vrouw raokelen, raokelde, geraokeld ww harken raokfl, -s, -ke m znw Raskes (naar de naam van de stichter: Jean Raes) volkse naam voor de verdwenen textielfabriek La Flandre (1885-1965), nu ontmoetingscentrum De Brug rat, rats bw volledig, compleet rats de Meeste of, rat het herte ofwirken rechteut bw 1) in een rechte lijn verder 2) ronduit reden, in de(r) reden m znw redelijk goed redens is mv, geen dim v znw redenen, argumenten redens versleten, aerme redens (uitvluchten, klachten)herhaalt eui redens, ze zin gegroond(zeg het nog eens) iemand in de redens spreken (of vol/en) (onderbreken) reek zie reke regel, -s, -ke m znw 1) vierkant liniaal mee de regel ip zin kneukels slaen 2) orde in regel zin, een gevecht in regel 3) reglement da zin hier de regels 4) lijn hoonderd regels straffe skriwen 5) reep zie ook riggel regels alleen mv m znw maandstonden regenput, -putten, -se m znw put waarin men regenwater opvangt reis bw even hoog als '/ waeter stoond reis mee de zulle, reis en reis (op gelijke hoogte) reke, -n, reekske v znw 1) rij, regel in reke staen, een g 'hïeele reke vertellen, 't hoodt were reke (er komt geen einde aan) reek-an, reek-an-vooêrt (voortdurend) te reke, rekewirs (rekewaarts) (onafgebroken na elkaar) 2) meer specifiek een rij woningen reekheus (rijwoning) de bitlerreke, Raskes reke, de lange reke rekker, -s, -ke m znw elastiek rekkewïd, rekwid open bw wagenwijd

remulte, -n, remultje v znw rel, tumult rennen, rende, gerend ww schommelen renne, -n, -ke v znw schommel rennepird, -en, -je o znw jutepird, -en, -je o znw (van: ju!) hobbelpaard res-kieren, reskierde, gereskierd ww (van Frans risquer) wagen res-kierlik bnw gewaagd reufel, -s, -ke m znw grote schop om sloten uit te diepen geld skeppen mee reitfels (bovenmate veel geld verdienen) reumetis geen mv of dim o znw reumatiek reustiebeustie, -s geen dim m znw durfal reuve, -n, -ke v znw roof, korst op een wonde reuze geen mv of dim v znw 1) ruzie, onenigheid 't es grooète reuze tus(k)en de broers 2) moeite ie hè veel reuze mee zin Frans, 'tgae(d) o! in één reuze deure, verheuzen zin reuzen reuzeleute, -n, -se v znw onbezorgde vrouw reve, -n, -ke of reefke v znw spleet, kier revilde, -n, -ke (Frans réveilh-rnatin) v znw wekker ze looèpt ofleenk een revilde (ze praat onophoudend) rezoonse (van Frans raison) geen mv of dim reden, uitvoerige uitleg riebedebie bw zie skampavie rïeeze, -n, -ke v znw zie lïeeze riekooêrde, -n, -ke (rijgkoord) v znw veter riemaoldz(j)e, -n, -ke (van Frans maille) v znw haakje en/of oogje aan rijglaarzen of hoge schoenen rieme, -n, riemke v znw ceintuur, riem rien, (rie), ree, gereen ww rijden ip (of over) de toonge rien (belasterd worden) ries-kant (Frans risquant) bnw zie reskierlik riffezeren, riffezeerde, geriffezeerd (Frans refuser) ww weigeren, afslaan vraogen es vrij, maer 't riffezeren staet erbij riggel, -s, -ke m znw reep ne riggel sjeklao zie ook regel rijer, -s, -ke (de ij blijft behouden in de uitspraak) m znw ongedurig kind dat van het

59


een naar het ander rent om kattekwaad uit te halen rijpaender, -s, -ke (de ij blijft behouden in de uitspraak) m znw zie rijer rilde bnw slank rinneweren, rinneweerde, gerinneweerd (van Frans ntiner) ww ruïneren roe, -n, -tje (van roede) v znw 1) rail voor gordijnen 2) armleuning roefelen, roefelde, geroefeld ww rommelen, overhoop halen roef-roef bw onnauwkeurig, overhaast roefroefoom gedaen roete, -n, roetse (van Frans route) v znw spoorweg roetekisse, -n, -kiske v znw vetkaars, vroeger o. a. gebruikt om samen met kroten verbindingen van loden buizen waterdicht te maken; bruin pakpapier, gedrenkt in gesmolten roetekisse werd op de borst aangebracht tegen winterkoude. rolstor, -s, -ke m znw zie lattestor Roman je gewezen café in de laatste bocht over de vaart aan de Deerlijkstraat; naar Romania, een verwijzing naar de Zwevegemnaren die voor Raskes naar Roemenië trokken (1908) rooêken, rooêkte, gerooêkt ww l) rook verwekken en verspreiden 2) in de rook hangen van vlees of vis om te bewaren gerooêkte hespe, gerooékten haereeng rooêmiene geen mv of dim v znw dekverf van (rode) menie, een verbinding van loodoxyde met loodsuperoxyde rooêven, rooêvde, gerooêvd ww eieren rapen roonddretsen, dretste -, roondgedretst ww rondlummelen Roonden Trap, de verdwenen café aan de Otegemstraat, nu huis nr 85, waar het dagcentrum Het Scharnier gevestigd is

roondlooêper, -s, -ke m znw leurder, bedelaar roondoommeroond (rondomrond) bw rondom, volledig insluitend roonk, -en, -ske m znw gerucht, mare, praatje roonke, -n, roonkske v znw lastige vrouw een vieze roonke roonken, roonkte, geroonkt ww brommen, gonzen roonsen, roonste, geroonst ww mopperen ie roonste leenk een zwinsmoere roons-koosse, -n, -kooske v znw roonsmoere, -n, -moerke v znw mopperaarster roonspot, -potten, -se m znw mopperaar roste bnw l) verroest 2) roodharig zooé roste of een koe (vandaar koeroste) rostekop, -koppen, -ke m znw roskop rosten, rostte, gerost ww roesten rote, -n, rootse v znw rij rotekoten, rotekootte, gerotekoot ww l) kirren 2) fluisterend (af-) spreken rotelen, rotelde, geroteld ww rammelen zinne gardeboe ratelt rotelirre, -n, -lirke m znw rammelaar zie ook kleuterspaene rotsen, rotste, gerotst ww 1) heen en weer rijden 2) over een slechte weg rijden Hen en rotsen ruffe,-n, rufke v znw listige vrouw of kind die niffe zaot olies ofte horten rullen, ruide, geruid ww koesteren, behaaglijk opgerold of uitgestrekt liggen soezen de katte ruit heure oonder de stove, ae den boer ipstoond bleef de boerinne nog wat rullen in heitr waerm bedde rutte, rutte zin bnw zonder geld op zak, platzak zijn ruttelen, ruttelde, gerutteld ww tegenspreken

60


s saladiere, -n, -dierke (Frans saladier) v znw diepe schotel in aardewerk of plastic, slakom sanderendags, 's anderendags bw de volgende dag santeboetiek, -en, -ske (Frans sainte boutique) m znw boeltje, santenkraam saovens, 's aovens bw 's avonds Sas Achte, over, an gewezen sluis nummer 8 op het nog niet verbrede kanaal BossuitKortrijk, aan de grens met Stasegem sebiet bw bnw 1) (Frans subit) onverwacht, plots, schielijk ie es sebiet gestorven 2) seffens, dadelijk ge moet sebiet komen savatte, -n, savatse v znw zie sevatte sebooêrt bw zie sobooêrt seeklakaffie geen mv of dim m znw chocolademelk Seenksen geen mv of dim m znw Pinksteren 50e dag na Pasen sekaencn, sekacnde, gesekaend ww sekaneren, sekaneerde, gesekaneerd (van Frans chicaner) ww haarklieven, vitten sekaene, -n, sekaentje v znw sekreien alleen mv v znw cichorei Sekreistraete (Cichoreistraat) volkse naam voor het begin van wat nu officieel de Blokkestraat heet, vanaf Liesbona tot aan de parking van de firma Bekaert seliadaene geen mv of dim (Frans chëïidoine) v znw schelkruid, gouwe (geneeskrachtig kruid) sens, senzen, senske m znw cent, oud muntstuk 0,01 frank; nog gebruikt in bepaalde uitdrukkingen ge zoedt hem ne sens geven, zin senzen zin ip(hij is platzakjvaw ae ne mins een senske gespaerd hè iooêpt defieskuus der mee weg! Sent-Aernoot (Sini-Arnout)(k\emtoon op Aer) een gewezen historische afspanning aan de Avelgemstraat, nu nummer 119, onderweg tussen Zwevegem en Knokke senter, -s, -ke (Frans centre) o znw 1) centrum 2) bewustzijn van zinne senter vollen (bezwijmen) zie ook bij sies

sentnieklaei(s) geen mv of dim m znw sinterklaasdag Sentnieklaeis, -klaeizen, -klaeiske m znw Sint-Nicolaas zelf of zijn plaatsvervanger sentnieklaeispetie, -s, -tje m znw sentnieklaeispird, -en, -je o znw sinterklaasgebak serlote, -n, -lootse (Frans échalotte) v znw sjalot servïeete, -n, servïeetse (Frans serviette) v znw I) servet 2) slabbetje serz(j)ant, -s of-en, -je m znw 1) (Frans sergeant) laagste graad van O.O. 2) (Frans serre-joint) lijmschroef sesietse, -n, -ke (Frans saucisse) v znw worst setreeng zie soetreeng seukerbooêne, -n, -boentje of-booêntje v znw 1) sperzieboon, groeit zowel aan lage struiken als aan ranken 2) doopsuiker seukernoonkel, -s, -ke m znw rijke erfoom seukertante, -n, -ke v znw rijke erftante seure, -n, seutse v znw sullige vrouw seuteren, seuterde, geseuterd ww sudderen, pruttelen laeten seuteren in zin vel(san zijn lot overlaten) sevatte, -n, sevatse (Frans savate) v znw pantoffel zie ook savatte, sleffer, sletse en slisse seve geen mv of dim v znw seef, goesting, meug '/ en es zin seve nie (hij lust het niet) siatieke, -n, -tiekske m znw ischias sichten bw vz vw sinds, sedert sichtendien bw sedertdien sies geen mv of dim (van Franciscus) m znw bewustzijn van zinne sies vollen (of draeien) (bezwijmen) zie ook bij senter sietekarre, -n, -ke (Engels side-car, via het Frans in het Zwevegems verzeild) v znw zij span sietje, -s is dim ook zïetje o znw zeefje in het huishouden sietse, sietsewel tw zie je, zie je wel sieze, -n, -ke v znw sjees, tweewielig rijtuig simpelderie geen mv of dim v znw idioterie.

61


simpelkoonte, -n, -koontje v znw simpelkoosse, -n, -kooske v znw idiote vrouw simpelirre, -n, -lirke m znw idioot s(j)aerze, -n, -ke (sargie) v znw deken s{j)ambrang, -s, -ske (van Frans chambranle) m znw lijst om deur of venster s(j)ampetter, -s, -ke m znw 1) veldwachter 2) franke vrouw s(j)anse geen mv of dim (Frans chance) v znw alleen in de betekenis van geluk s(j)anseslag, -en, -ske m znw s(J)ansesmete, -n, -smeetse v znw zie tirleenksmete s(j)appe geen mv of dim v znw cementvloer s(j)arp, -en, -ke (Frans écharpe) m znw omslagdoek, sjaal; niet verwarren met een sjerp > want die wordt door hoogwaardigheidsbekleders over de borst of om het middel gedragen bij plechtige gelegenheden s(j)arzebeuze, -n, -ke (van Frans décharge) v znw uitlaat van auto of moto s(j)eklao, -n, -tje geen mv of dim als stofnaam m znw chocolade, maar seeklakaffie zie aldaar s(j)eklitte, -n, -klitsefww Engelse merknaam chiclets) v znw kauwgom s(j)ieke, -n, s(j)iekske v znw oorspr. pruim, pluk kauwtabak, thans kauwgom ie en es gieen sjieke toebak wird s(j)ieken, s(j)iekte, ges(j)iektfvan Frans chiquer) ww (tabak) pruimen s(j)tekoong, -s, -ske (van Frans chicon: binds!a, Roomse latttw) m znw witlof s(j)itte geen mv of dim v znw sajet, breigaren s(j)ittien bnw van wol nen sjittien baei skaeresliep, -slippers, -slipperke m znw rondtrekkend scharenslijper skaert, -en, -je m znw keep, insnijding skaes (schaars) bw ternauwernood ie en es nog maer skaes de deure eut skaetsedanser, -s, -ke m znw windbuil skaffen, skafte, geskaft ww l) acht geven, letten op 'k en skafte der nie ip da-t-ie meehortige 2) verstrekken eten watda depotskaft skammeteren, ska m meteerde, geskammeteerd (Frans escamoter) ww l) goochelen 2) ongezien wegnemen, gappen, stelen

skampavie (spelen of zin) (Italiaans scampa via: scheer je weg) bw ongemerkt verdwijnen, ervandoor zijn skaoke, -n, skaokske v znw peul van erwten en bonen skaoverdinnen, skaoverdinde, geskaoverdind ww schaatsen skaoverdinne, -n, -deentje v znw schaats skaoverdin(d)er m znw schaatser skaoverdinster v znw schaatster skaoverleengen alleen mv m znw houtkrullen die bij het schaven vrijkomen; maar enk in begroeting dag, kameraed skaoverleenk! skappelik bnw billijk skap'lier, -en, -ke (scapulier) o znw twee lapjes gewijde stof met afbeeldingen van heiligen, door twee linten verbonden, om rond de hals te dragen; kregen de ouders bij het doopsel van hun kind als teken van zijn lidmaatschap van de H. Kindsheid. skarmeenkel, -s, -ke v znw zeer magere vrouw skarmeenkelen, skarmeenkelde, geskarmeenkeld ww enkele avonden na elkaar een ketelconcert houden voor het huis van een overspelige man of vrouw; in deze tijd niet meer bij te houden. skarre (gesneen) bnw kortgeknipt skarrekop, -koppen, -ke m znw skarten, skartte, geskart ww 1) krabben in zin haer skarten, 't stae geschreven en gedrukt da-je moe skarten waer da 't jukt, ie en hé gïeene naogel (bedoeld wordt: vingernagel) oom an zin gat te skarten, achtereut skarten leenkd'hinnen(achteniiigaan) 2) schrapen skarten oom toe te komen skeel bnw loens zooé skeel leenk nen otter, skeel (ofskerp) van den hoonger skeeng geen mv of dim schijnsel maeneskeeng skeengen, skoonge, geskoongen ww schijnen skeenkel, -s, -ke m znw 1) onderbeen bij mensen en grote dieren doe eui skeenkels van taofel 2) soepvlees skeenken, skoonk(e), geskoonken ww inschenken

62


skeep, skepen, skeepke o znw zowel schip als boot skele, -n, -ke v znw l) deksel 2) ooglid skelewiep, -en, -ke m znw schele wip, scheeloog skelfer, -s, -ke m znw schïlfer skelferen, skelferde, geskelferd ww afschil feren skelferleeng, -en, -leenkske m znw schilfer skelle, -n, -ke v znw l) plak, schijfje een skelïe vlïees 2) schil een irappelskeïle skellen, skelde, geskeld ww schillen skelmes, -messen, -ke o znw schilmes skemeleenge, -n, -leenkske v znw schemering, schaduw, wazig beeld, glimp ikzaog' hem mee een skemeleenge passeren skemelen, skemelde, geskemeld ww schemeren 't skemelde vooêr min ooêgen skepnette, -n, -netse v znw zakvormig net aan een beugel om vis mee boven te halen skerbieldje, -n, -bieldeke (Frans escarbiïle) v znw sintel skermeenkelen, skermeenkelde, geskermeenkeld ww zie bij skarskermik, -mikken, -mikske o znw zeer lelijke vrouw, zie ook skarmeenkel skervel, -s, -ke m znw scherf komen (kommen) eten oom skervels te skitten (als antwoord op het bevel: kom eten) skete, -n, skeetse v znw l) wind uit de ingewanden van ae-t-er een skete verkïeerd zit begeunt ze te skrïeemen (ze is vlug uit haar lood geslagen)z 'es olie veuf sketen {of stappen) oomverre (ze is vaak ongesteld) een skete ip een stokske (of in eenjlaske) (een mislukte zaak) van een skete nen doonderslag maoken (van een mug een olifant maken) aen-ze in Dirlik een skete laeten koomt hel in de gezette, laet ze maer vliegen, z 'en es 't pleumen nïe wird (wanneer iemand een hoorbare wind laat) 2) uitwerpselen van insecten 't zit vul vliegesketen ip de veisters 3) bangerd '/ es zuk een benauwde skete, nen echten brookskitter 4) vrouw of verloofde zin skete sketteren, sketterde, gesketterd ww luid galmen 't skettert in min ooêren

sketfewirk, -en, -ske o znw schutting, omheining van latwerk skeuf,, skeuven, -ke 1) m znw lade zie ook skeuflao en skof 2) zonder mv of dim schot, voortgang er zit leenk gieene skeuf in vandaoge 3) zonder mv of dim compote van rabarber die de stoelgang bevordert skeufelen, s keu telde, geskeufeld ww J) fluiten tus(k)en zin tanden skeufelen, skeufelen van 'tzieer2) onverwacht verdwijnen min lange es were gaen skeufelen, of z 'es gaen zanten skeuferleeng, -en, -leenkske o znw fluit skeuflao, -n, -tje (schuiflade) m znw lade skeufleeng, -en, -leenkske o znw zie skeuferleeng skeufte, -n, -ke v znw vrouw, zelfst. nw. om een schoft of deugniet aan te duiden skeui, -en, -ke o znw l) lelijke vrouw 2) afkorting van veugelskeui (vogelverschrikker) skeui bnw 1) schuw, verlegen mins(k)eskeui (mensenschuw) 2) schrikwekkend skeui were 3) bang ik ben skeui van ne zatlap skeuien, skeuide, geskeu id ww ontwijken, proberen te ontwijken skeuien leenk de peste skeumspao, -n, -tje v znw schuimspaan skeurmoond geen mv of dim o znw aandoening van de mondhoeken, cheilitis skeute, -n, skeuf se v znw 1) schot ie en es gïeen skeute poer wird 2) schotel een verlakte skeute 3) doordringende gewaarwording van pijn van ae-t-ie hem steupte kreegt ie een skeute in zinne rugge 4) uitloper, stek, loot 5) schuine stand het dak hè te letter skeute 6) stuk, eind ie es een goe skeute gegroeid sichten laetst 7) ondoordachte inval in een zotte skeute hê-t-ie zin heus verkocht 8) inslag bij weefsel 9) kleine hoeveelheid vloeistof een skeutse azzil skeutel, -s, -ke m znw 1) schotel 2) spek skeutelvliees skeuteldook, -doken, -ske m znw vaatdoek skeutelen, skeutelde, geskeuteld ww regelen, beredderen iets achter de rugge skeutelen

63


skeutelwaeter geen mv of dim o znw afwaswater de soepe es zooê deitne leenk skeutelwaeter skeutevrij bnw buiten schot skeuven, skove, geskoven ww 1) schuiven, glijden 2) opzijgaan 3) vorderen de zomer es verre geskoven skieebier geen mv of dim o znw laatste dronk vooraleer een gezelschap uit elkaar gaat skïeefslaen, (slae -), slege -, skïeefgeslegen ww gappen skieemuur, -muren, -ke m znw scheidsmuur skieen, (skiee of skïeede), skieedte, geskieed ww 1) scheiden skieen vooêr de kirke 2) geschieden hoe gae da skieen? (hoe zal dat aflopen?) hoe skiee(dt) 't? (hoe zit het?) skïeeve, -n geen dim v znw berisping, uitbrander skïeewei geen mv of dim m znw (gescheiden wei?) dunne pap van karnemelk met bloem, zonder toevoeging van rijst, havermout of stukken brood; wei is de vloeistof die van melk overblijft na het maken van kaas (vgl karnemelk: wat van melk overblijft na het maken van boter) skier bw ongeveer, nauwelijks skiere, -n, skierke v znw langwerpig houtblok skieten, skote, geskoten ww 1) schieten 2} hellen de vloer skiet naer binnen 3) rood aanlopen zin rooêtje skieten, zin kleur skieten 4) ontbotten skietlap, -lappen, -ke m znw katapult skietse, -n, -ke v znw wild meisje hem es een wietse en zij een wilde skietse skilderirre, -rirs, -rirke m znw schilder skillen, skole of skilde, geskolen of geskild ww schelen '/ en skool an niet of ie botstige, 't en skilde van gieen haer, dat skilt olie mins(k)en te vele, skilt er iets? skippe, -n, skipke v znw schop zin skippe ofkeusen (vlugger dan verwacht het werk neerleggen) het looêpt van de sktppe(óst gaat te ver) skir, in 't skir liggen geen mv of dim o znw ruzie skirrie, -s geen dim m znw lelijkerd ne maogere skirrie

skis, skizzen, -ke o znw scheermes skit geen mv of dim o znw zie bij veugelskit skïtte geen mv of dim v znw diarree zooê blieek (of wit) leenk de skitte (of ne skitter) (vandaar blïeekskitter) skoolskitte(ecn geveinsde ziekte) 't koomt ip leenk de skitte(onverwacht snel) skitten, skete, gesketen ww schijten ie hé gesketen ol vliegen (hij heeft het voorgoed verkorven) in de kirke skitten en ip de hilligen steken (vals van aard)ze skitten ol deur 't zelfste gat (hei is één pot nat)ip zinne kop nie laeten skitten, ie hae beter in zin brook gesketen, mee ent te was(k)en was 't effen, 't skit hier vrovvoolk, in iemands wirk (of raopen, of panne) skitien, iemand eutskitten (iemand verwijten) te skitten draogen (vertroetelen, bederven)m zin brook (ofklieeren) skitten van vervaerdegie (angst) een besketen homissie(ten verkeerd gelopen zaak) '/ es gesketen en gespogen zin vaeder(h\\t op zijn vader als twee druppels water) hier skitten, maer beuten gaen steenken (wanneer iemand binnenskamers een veest laat) dat 't an min gat waere, ik en Hete niet van skitten (gezegd bij een klein ongemak) ie hè een ezelke da geld skit, ae 't ol te skitten koomt (a\s puntje bij paaltje komt) liegen leenk dat zeven pirden skitten, 't es boven eui gat, skit het ent, ae-t-ie in zin hand skit es 't een taerte (hij heeft altijd geluk) skitter, -s, -ke m znw bangerik zie ook brooks kitter skivveren, skivverde, geskivverd ww met een grote snelheid ronddraaien of doen ronddraaien skoe, -n, -tje m znw schoen die 't skoetjepast, trekke het an, recht in zin skoen staen (zich niets te verwijten hebben) zin Stote skoen antrekken skoeier, -s, -ke m znw schooier, bedelaar, landloper skoentje, -s is dim (van schoon) o znw schoontje, niet te verwarren met skoetje dadde es neui nog een skoentje! (dat is het toppunt!) skoepen, skoepte, geskoept ww gappen zie

64


ook tjoepen skoere, -n, skoerke v znw schouder skoerke staen (het eigen lichaam als opstap laten gebruiken) ie es brïeed van skoeren in zin aen~ zichte(\\\] is robuust gebouwd) skoetrekker, -s, -ke m znw schoenlepel skof, skoven, -ke of skoveke o znw zie skeuf 1) en 2) skoffelen, skoffelde, geskoffeld ww overhaast en daardoor onnauwkeurig te werk gaan skoffelirre, -lirs, -lirke m znw skoffelskeute, in een skoffelskeute geen mv of dim v znw in zeven haasten skokkeldjoen geen mv of dim (Frans escourgeon) m znw wintergerst skooêfzak, -zakken, -ske m znw knapzak skooênte geen mv of dim v znw schoonheid de skooênte van een vrouwe bestaet in d'ooêgen van ne zot skooêren, skooêrde, geskooêrd ww stutten, zich schrap zetten skormen, skormde, geskormd ww met groot geweld en haast snellen, naer beuten komen geskormd skorte, -n, skortje v znw voorschoot skorteblouw van de kode skouwe, -n, skouwke v znw l) schoorsteenmantel 2) schaduw liegen da 't skouwe geeft, vervaerd (of s keu i) van zin eigen skouwe (zeer verlegen) skouweenge, -n, -eenkske (schouwing) v znw automobielinspectie skouwgarniture, -n, -tuurke v znw verzameling min of meer bij elkaar horende beeldjes op de schoorsteenmantel skouwmantel, -s, -ke m znw schoorsteenmantel skouwpeupe, -n, -peupke v znw schoorsteenpijp skraoven, skraovde, geskraovd ww bijeengaren, door schrapen verdienen 's noens ieferst zinne kost skraoven skrap, skrap zetten bw zich vast opstellen, zich gereed houden zet eui skrap en skooêrd eui skreepte bnw krap, ternauwernood skrepen, skreepte, geskreept ww schrapen

skrepen oom toe te komen skreui, -en, -tje m znw skreuiel, -s, -ke m znw gil, schreeuw skreuiclen, skreuielde, geskreuield ww gillen, schreeuwen skreve, -n, skreefke v znw streep, merkteken beuten de skreve gaen, 't looêpt over de skreve (dat gaat te ver) in Moen: over de skreve gïeen mil (meel) skribbelen, skribbelde, geskribbeld ww zowel schrammen maken als krijgen skribbel, -s, -ke m znw skrïeemen, skrfeemde, geskrïeemd (vgl Engels to scream) ww schreien skrieemen snottebellen lang, skrïeem maer ge zult te min piesen, moeten es dwang en skrieemen es kinderzang, 't skrieemen stoond heitre naeder dan 't lachen skriwer, -s, -ke m znw l) klerk, bediende 2) auteur skrivverke, -s, is dim diertje dat over het water loopt zïe Gezelles gedicht Het Schrijverke skrobbelen, skrobbelde, geskrobbeld ww zich overhaasten bij het werk skuddeenge, -n, -deenkske v znw rammeling een skuddeenge verdienen skurde, skurdig bnw gewelddadig skuren, skuurde, geskuurd ww schrobben skurken, skurkte, geskurkt ww zich met de rug ergens tegenaan wrijven om jeuk te verdrijven, zoals koeien doen tegen bomen of weidepalen Skuurmeulentje, het verdwenen hoeve aan de Öudenaardsesteenweg in Kortrijk, vlak bij de grens met Zwevegem; op de schuur ervan heeft een klein windmolentje gestaan, waarvan Victor Hugo ooit nog een tekening heeft gemaakt slabakken, slabakte, geslabakt ww traag opschieten, niet vorderen slachten, slachtte, geslacht altijd met vz van ww gelijken op, aarden naar, doen als ie slacht van zin vaeder slag, slaogen, -ske 1) m znw klap 2) o znw vlerk zie ook slaoger slaggeleengs, slagleenge bw plotseling, met de slag slagleenge oomverre vollen

65


sleunseziekte sleunsevint, -en, -veentje m znw 1) voddenkoopman 2) man met weinig lef sleunseziekte, -n, -ziektje v znw lichte ongesteldheid sleuter, -s, -ke m znw sleutel sleuterkesdag geen mv of dim m znw dag waarop men iemand onverhoeds opsluit en pas vrijlaat wanneer hij of zij iets beloven te doen ofte geven; het gebruik is zo goed als uitgestorven. De vier laatste dagen voor aswoensdag - zaterdag: moeders; zondag: vaders; maandag: jongens; dinsdag: meisjes slichterik, -rikken, -ske m znw booswicht, slecht karakter slie, -n, -tje v znw afscheiding in veestallen slteere, -n, slïeerke v znw glijbaan slïeeregie geen mv of dim v znw gladheid slïeeren,slïeerde,geslïeerd ww glijden 't geld slieert deur zin handen (h\) is verkwistend) slieerig bnw glad sliep-sliep tw kinderspreuk om iemand uit te lachen, waarbij men de wijsvingers over elkaar wrijft slisse, -n, sliske v znw pantoffel veloslisse, zieeslisse sloeber, -s, -ke m znw deugniet, vlegel sloeberen, sloeberde, gesloeberd ww slurpen slooêre, -n, slooêrke (sloerie) v znw slordige vrouw met weinig overleg slooêtse, -n, slooêtske v znw sloester, bolster van een okkernoot (de dunnere bolster van een kastanje heet gewoon vel) slooêve, -n, slooêfke v znw omgeslagen rand aan broekspijp smeieren, smeierde, gesmeierd ww l) prakken zin petatten smeieren 2) pletten ne gesmeierden tiee smesse, -n, smeske v znw smidse, smederij mee den hoond naer de smesse gaen (gaan plassen) smete geen mv of dim v znw 1) worp tir!eengsmeteofsjansesmete(ge\ukstKÏÏer)een kaoksmete (kaakslag) 2) in de uitdrukking eut zin smete ontregeld, ontredderd 'k ben g 'Meel eut min smete mee da verlet

slam geen mv of dim (Ditits Schlamm) m znw nat kolengruis, oorlogsbrandstof slameur geen mv of dim o znw moeite, last ol da slameur vooér niets slaogen geen enk of dim o znw slaag, klappen slaoger, -s, -ke m znw vlerk, vleugel zie ook slag slaopeenge geen mv of dim v znw slaapgelegenheid slaopel tw slaap wel slaoperachtig bnw slaperig slaopkirrel, -s, -ke (shapkerel) m znw nachthemd sleepstirten, sleepstirtte, gesleepstirt ww paargedrag bij duiven sleepte bnw schuin, licht hellend sleffer, -s, -ke m znw m znw ruime pantoffel, slipper sleiende, sleiendevul (van slei ende vul) bnw boordevol slekheus, -heuzen, -heuzeke o znw slakkenhuis slekke, -n, slekske v znw slak vergaen leenk een slekke ip een spit slekkevet bnw zo vet als een slak slepe, -n, sleepke v znw 1) trage vrouw 2) een geslepen, listige vrouw een slepe van een weitf sleppe, -n, slepke v znw slip olsan an zin sleppen hangen, er zin sleppen an skeuren (eraan toeleggen) zin sleppe hangt ent, 't es kermesse te Besseut (Bossuit) zin vrouwe hè were ip zin sleppe gelegen (hij heeft zich weer verslapen) sletse, -n, sletske v znw 1) pantoffel (in de deelgemeenten) 2} vulgaire vrouw sletsen, sletste, gesletst ww sloffen sleunse, -n, slninske v znw 1) vod, lapje ie hé een sleitnske an zinne zieere vinger, zooê slap leenk een sleunse, klieen mee een sleunske, een zieere sleunse (ironisch bij kleinzerigheid) 2) slons, onverzorgde vrouw een sleunse van een weuf sleunsemers(j)ang,-s,-s(j)angske(van/rra«5 marchand) m znw sleunsepiet, -en, -je m znw voddenkoopman sleunseplaoge, -n, -plaogske v znw zie

66


smeuken, smeukte, gesmeukt ww lichtjes motregenen smeuk geen mv of dim m znw smirkoke, -n, -kookske (smeerkoek) m znw koek gevormd door het darmscheilvet (mesenterium) smitten, smete, gesmeten ww gooien mee geld smitten, ie smit 't in 't kwaed smoel, -en, -ke m znw l) tronie 2) grimas g' en moet nen oden aop gieen smoelen lïeeren trekken smoelement geen mv of dim o znw zie smoel ik zoe hutder smoelement ne kïeer willen zien smoeltrekker, -s, -ke m znw 1) die grimassen maakt 2) huichelaar 3) zure drop smooêr l) geen mv of dim m znw mist 2) bnw in zeer hoge mate smooêr verliefd, smooêr droonke smooêren, smooêrde, gesmooêrd ww l) roken ie smooêrt leenk nen Tuurk, ie smooêrt da den bitter an zin neitze hangt 2) misten smoot (smoitt) geen mv of dim o znw gesmolten en weer gestolde reuzel smootzochte bnw zo zacht als smout smoten, smootte, gesmoot ww inwrijven, oliën zin handen smoten (hem omkopen) smoter, -s, -ke m znw 1) aardappel op een vork geprikt en in olie gedoopt om er een wafelijzer mee in te vetten 2) vleier snaere, -n, snaerke v znw 1) snaar 2) elastiek velosnaere 3) vel rond worst snakken, snakte, gesnakt ww snauwen snak, snakken, -ske m znw 't es oltid mee ne snak en een bete ae-t-ie wat zegt snakker, -s, -ke m znw hoektand snappen, snapte, gesnapt ww l) haastig grijpen ie snapt ernaer leenk nen deuvel naer een ziele 2) gevangennemen 3) begrijpen snaps bnw bits snel bnw mooi, bevallig een snelle tiete, ze zin oom (er snelst sneudook, -doken, -ske m znw sjaal sneukelderie geen mv of dim v znw snoepgoed sneukelen, sneukelde, gesneukeld ww snoepen; bij Ernest Claes in Jeugd: sneuken sneukelirre, -lirs, -lirke m znw snoeper nen

ode sneukelirre (een oude rnan die nog graag naarde meisjes lonkt)

sneusteren, sneusterde, gesneusterd ww neuzen, doorsnuffelen sneuven, sneuvde, gesneuvd (snuiven) ww snuiftabak gebruiken lach mee eui moeder, ze sneuft'. snteepetie, -s, -tje m znw sneeuwman zie ook petie snik geen mv of dim m znw hik. Rijmpje om de hik kwijt te raken: Ik en snik geengen over de ziee; ikgeenge deure en snik bleef staen (luidop te herhalen tot de hik ophoudt). snikken, snikte, gesnikt ww 1) hikken 2) schokkend wenen snipperleeng, -en, -leenkske m znw snipper snoffelen, snoffelde, gesnoffeld ww herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen snottebelle, -n, -ke v znw snottekisse, -n, -kiske (snotkaars) v znw afdruipend neusslijm snolledi oonke, snottepetat bnw geweldig dronken snotter, -s, -ke m znw snotaap, snotneus snotteren, snotterde, gesnotterd ww snot lozend schreien snuk, snukken, -ske m znw 1) ruk, schok mee ne snuk anzetten 2) nuk, luim mee eui vrimde snukken oltid snukken, snukte, gesmikt ww 1) rukken 2) een lading electriciteit door zich heen krijgen 3) ontvangen, binnenrijven ie hé se were gesnukt sobooêrt, sooêbooêrtfzo het behoort) bw behoorlijk soeize, -n, -ke (van Francoise) v znw sulachtige vrouw een veule soeize (een slonzige vrouw) soeplepel, -s, -ke m znw zowel de grote lepel waarmee men soep schept als de kleine waarmee ze wordt gegeten soesels alleen mv m znw zwezerik soetreeng in Zwev. geen mv of dim (van Frans bnw souterrain) m znw voorheen tunnel op het kanaal Bossuit - Kortrijk tussen Moen en Zwevegem; in 1973 opgeblazen bij de verbreding van het kanaal

67


sokeren, sokerde, gesokerd ww blancheren, smoren soommeste vnw sommige soommeste kieeren soossebreunder, -s, -ke (sausbruiner) m znw mal figuur sorteren, sorteerde, gesorteerd (uit het Hoogduits) ww schikken, passen 'ten sorteert nie in min wirk spaesie,-s,-tje v znw 1) kaft 2) spatie 3) interlinie spaesiën, (spaesieje), spaesiede, gespaesied ww kaften spaoken, spaokte, gespaokt ww hinken ten gevolge van een gebrek aan heup of been spaoke, -n, spaokske v znw iegae mee een spaoke speeldeeng, -s, -deenkske (speelding) o znw speelgoed speelvej aeize, -n, -jaeiske (speelvoyage) v znw huwelijksreis speelveugel, -s, -ke m znw iemand die het werk niet ernstig neemt speieren, speierde, gespeierd ww l) flikkerend weerkaatsen van licht op pailletten, gouddraad, parels enz 2) (in negatieve zin) opvallen door een bonte combinatie van felle kleuren in kleding, gordijnen, behangpapier enz spekelaesie, speeklaesie, -s, -tje zonder mv of dim als stofnaam v znw speculaas spelmaoken, maokte spel, spelgemaokt ww 1) luid morren 2) opvallen door overdreven gedrag 3) vleien, aanhalen spelmaoker, -s, -ke m znw snoever speuie geen mv of dim v znw zie speuisel speuien, speuide of spoog, gespeuid of gespogen ww 1) spuwen speuien leenk nen deuvel, speuien leenk ne reigere, ie spoog vier van k 'lirre (Frans coïère) galle speuien, of zin galle ofspeuien (zijn toorn uiten) 't gae kattejoongen speuien (het zal fe! gaan regenen) vier en vlamme speuien, in zin handen spelden 2) braken speuiers zin bleuvers (zuigelingen die braken blijven leven) speuisel geen mv of dim o znw zowel speeksel als braaksel

spie,-n,-tje v znw l) wig 2) stuk een spietje taerte spïeeke, -n, spïeekske v znw 1) spaak 2) speeksel spïeeken, spïeekte, gespieekt ww doelgericht spuwen spieekmedulde, -n, -ke v znw (ironisch) ereteken spïeeten, spïeette, gespïeet ww spuiten spier, -ke ook spiere geen mv m znw zier gieen spier beter, gieen spierke veranderd spit, spitten, -je of-se 1) m znw spat 2) o znw puntige staaf waaraan vlees geregen wordt om te braden 3) o znw vore bij het delven spitlap, -lappen, -ke m znw rubberen lap aan spatbord van auto of fiets spitten, spidte/spidtige of speet, gespit of gespeten ww 1) spatten bespit (bespat) 2) rijgenpirrels spitten, toebak spitten 3) spijten spitterleeng, -en, -leenkske m znw spat de ieerste spitterleengen van een vlaoge spizzen, spisde of spees, gespisd of gespezen (spijzen) de voegen van een metselwerk opvullen splette, -n, spletse v znw 1) spleet 2) haarscheiding spletten, splette of splettige, gespiet of gespleten ww splijten gespiet toot an zin ooêren (een grote mond hebben) spoeteren, spoeterde, gespoeterd ww wégstuiven, onstuimig weggaan ze spoeteren (of sleuven) eutieen leenk de mus(k)en spokken, spokte, gespokt ww knetteren (van vuur) sporedraeiers (spelen) v znw haasje-over (spelen) versje bij het springen: plomaete, plomedee, zwak (waarbij de springer zich gedeeltelijk op de rug van de gebogene laat vallen), spore (waarbij de springer met zijn hiel de gebogene 'de sporen geeft' tegen zijn gespannen zitvlak) vooêr niet (een gewoon sprongetje) mee twïee handen, mee ïeen hand, zoonder handen; hierna draait de gebogene zich een kwartslag, en begint het spel van vooraf aan


sporewaen geen mv of dim (van sporwaan: sperwer) o znw vinnig kind sposie, -s, -tje v znw portie vis sprekelik bnw bw aanspreekbaar spriet, -en, -se m znw l) lies ne wilde spriet (een wild meisje) 2) zitnaad en/of gulp van een broek euie spriet stae open 3) puntige halm een gessprietje 4) gevorkte tak sprieteleenge bw schrijlings sprietooêrm, -s, -ke (spriethoorn) m znw kastanjebruine duizendpoot (Lithobhisforficatus) sprietsespap geen mv of dim m znw een winters feestgerecht en tevens een gezelschapsspel: in een homp deeg, op een schotel geschikt, wordt een kuiltje gemaakt, waarin gesmolten boter als saus gegoten wordt. De genodigden moeten om beurt met hun vork een propje deeg aan de buitenzijde afsteken en na het in de botersaus gedoopt te hebben opeten, zonder dat de saus uit het kuiltje vloeit. Wie er niet in slaagt betaalt een pand. sproeier, -s, -ke m znw l) gieter 2) douchekop staeize, -n, -ke v znw l) (Frans étage) verdieping 2) stage, praktische opleiding staene, -n, staentje v znw bagagedrager velostaene Staesiestraete volkse naam voor de Otegemstraat van de kerk tot aan Liesbona; de winkelstraat bij uitstek stampie(s) geen mv of dim m znw dikke soep van karnemelk met aardappels en soms zurkel; ook stampie-kedul genoemd stande, -n, -ke v znw 1) vat 2) korte dikke vrouw stanfaste bw, stanfastig (standvastig) bnw voortdurend, altijd staol,-en,-ke l) geen mv of dim o znw staal ne staolnen (of slaolie) naogel 2) o znw monster een staolke van elks 3) m znw het dik gedeelte van een prei- of selderiestengel ne staol pre! stapsrïeen, -en, -stientje m znw veldwegel steekkarre, -n, -ke m znw stootkar steenken, stoonke, gestoonken ww stinken

steenken leenk depeste, steenken van 't vaederland weg, steenken een ure in de wind, het steenkt in min ooêgen (ik ben het beu gezien) £/e windsteenkt, 'ïgae stroont regenen steenker, -s, -ke m znw l) deugniet 2) bloem (Afrikaantje, tagetes) afkomstig uit Mexico stekke, -n, stekske v znw afstand een g 'hieele stekke te voete stekkedoonker, stekkiedoonker bnw pikdonker stekken, stekte, gestekt ww 1) machinaal naaien 2) prikken melknetels en stekken nie 3) vastgrijpen ie stekte hem bij zin kraoge 4) stoten ie stekt er olsan nevens! 5) steken zin moond es gestekt mee een spao (hij heeft een grote mond) 6) plagen stekken oonder waeter, ne stek oonder waeter 7) voorwaarts vallen ip zin neiize stekken stekker, -s, -ke m znw stekel, pin stekkerdraed, -draen, -draetje m znw prikkeldraad stekveugel, -s, -ke m znw 1) sperwer 2) iemand met een haviksneus 3) iemand met scherpe ogen zien leenk ne stekveugel stelleenge, -n, -leenkske v znw steiger sterk bnw l)sterk, krachtig 2) ranzig sterke beuter sterleenge, sterleengs bw starlings, met strakke stijve blik ie keek sterleenge in min ooêgen sterrekeker, -s, -ke (sterrenkijker) m znw verstrooid persoon steuk, -en, -ske m znw duw, por, stoot ne steuk an de karre geven (financieel helpen) steuken, steukte, gesteukt ww 1) duwen, stoten geld steuken (afdekken) 2) korenschoven in hutten zetten steumeren, steumerde, gesteumerd ww hakkelen, stotteren steupe, -n, steupke v znw stuip steupen, stope, geslopen ww buigen, bukken steuveren, steuverde, gesteuverd ww met een platte ronde loden schijf (de stuiver) van op een afstand naar een kurk (depiete) werpen, waarop de inleg van het spel in munten was geplaatst. Winstverdeling:

69


richten, bekleden gestoffeerd leenk nen hoond mee vloeien stomerik, -ken, -ske m znw stommeling, domkop stooeren, stooêrde, gestooêrd ww l) hinderen, belemmeren 2) ruiken, geuren ze stooêrt van een ure verre stoot (stout) bnw 1) vrijpostig, vermetel, driest ne stoten deuvel, de stoutste wezels zeupen de mïeeste eiers, stoot gesproken es holf gewoon 'n, zin stote skoen ontrekken 2)ondeugend stops(j)itte geen mv of dim v znw sajet om te stoppen stortvlaoge, -n, -vlaogske v znw stortregen stotegie geen mv of dim v znw stoutheid, lef ie hae de stotegie van naer'binnen te gaen stoterik, -rikken, -ske m znw ondeugende jongen stove, -n, stoofke v znw kachel stovebeuze, -n, -ke v znw kachelbuis stoven, stoovde, gestoovd ww op een zacht vuur laten gaar worden stoven mee preumen, een pee (of kooéle) stoven (een poets bakken) stoverie geen mv of dim v znw fricassee, ragout stovies alleen mv v znw hutsepot straetip, straetof bw betekenen allebei moe, uitgeput straetip-straetof bw heen en weer, op en neer (gaan, lopen) straetleure, -n, -leurke v znw zie drilpaender straolen, straolde, gestraold ww 1) schijnen 2) prikkelen den ammoniak straolde in min neuze 3) prikken 'k ben gestraold deur een bie (vandaar straolebie) strav, straf bnw l) sterk stravve kaffie, stravven toebak, strawe lucht 2) erg strav zieere, dadd'es strav stresse, -n, streske v znw tres, wrong (haar, garen) streukbooêne, -n, -booêntje of-boentje v znw sperzieboon, die aan laagblijvende struiken groeit

wanneer de kurk werd omgeworpen kreeg elk de munten die het dichtst bij zijn eigen stuiver lagen. stïeeg bnw onwillig, koppig, niet soepel stieeg van q/ga/ï£z/77(krenterigzijn) stieendooèd bnw morsdood stieendroonke bnw ladderzat stieenput, -putten, -je of-se m znw put waarin het drinkbaar grondwater opgevangen wordt stiel, -en, -ke m znw vak, ambacht ie kent zinne stiel(\\\\t van vjan\en)twoolfstielen, dertien oongelukken stielman, -mannen, -manneke m znw vakman stif 1) bnw stijf suf van de kode, stokkestif, staokestif, ne süvven (een hark van een man) 2) bw zeer, buitengewoon stifgrooêt of klïeene, stifstillekes klappen, ge zi(dt) stif wel bedankt stifpap, -pappen, -ke m znw geleiachtige massa die ontstaat door stijfsel op te lossen in water van circa 70°; hij dient om de was een zekere stevigheid te geven (hemden, lakens) stifsel, -s, -ke o znw afgezonderd zetmeel stifte geen mv of dim v znw 1) stijfheid ie kan nie roeren van de stifte 2) viltstift stik, stikken, -ske o znw 1) stuk een stik taerte, stikken van mins(k)en kosten (peperduur zijn) laete ip zin stikken (later dan verwacht) mee een stik oftwintigen (met ongeveer twintig personen) binnen nen dag en een stik (binnenkort) 2} akker te midden de stikken stikkewirs-in (stukkewaarts-in) bw te lande stil-an, stillekes-an bw stilaan, langzamerhand stirtebieen, -en, -bientje o znw stuitbeen stitniet, -en, -se (stijtniet) m znw deugniet stivvegie geen mv of dim v znw stijfheid, stramheid stoefen, stoefte, gestoeft ww pochen stoelpikke, -n, -pikske m znw ophaler van stoelgeld in de kerk stoffaesie, -s, -tje v znw materie, grondstof stofferen, stoffeerde, gestoffeerd ww in-

70


streukerie geen mv of dim v znw struikgewas streuvelen, streuvelde, gestreuveld ww wild krullen streuvelhaer strien, (strie), stree, gestreen (strijden) ww kijven, twisten striepe, -n, striepke v znw l) strook een smol striepke land, krot mee striepen {grote armoede) 2) streep een striepe deur min rekeneenge striepen, striepre, gestriept ww 1) met (evenwijdige) strepen bezetten, door lijnen verdelen een gestriept klieedje 2) bedriegen, afzetten au ne roondhoêper zê-je oltid gestriept strikken, streke, gestreken ww strijken de waste es abbij gestreken strikplanke, -n, -plankske v znw strijkplank zooê plat leenk een strikplanke (gezegd van vrouwen met weinig ontwikkelde borsten) strooêdekker, -s, -ke m znw vakman die daken voorziet van een stro- of rietbedekking tgo pannedekker stroontevies bnw zeer humeurig stroontlawid, -widden, -se o znw opschepper, snoever zie hm id strop, stroppen, -ke m znw 1) strop, lus 2) aars stroppen, stropte, gestropt ww 1) strikken nen haeze stroppen 2) bedriegen z 'hen hem

daer gestropt zie ook striepen 3) rimpelen nezooèm stroppen 4) gebruik bij huwelijk: misdienaars spannen een touw aan de uitgang van de kerk; bruidspaar en genodigden moeten betalen om voorbij te mogen 5) knellen 't stropt van 't voolk, stroppendevul, 't en stropt (afsteekt) daer nie nauwe (daar zijn ze niet precies) sturten, sturtte, gesturt ww storten, morsen melk sturten stute, -n, stuutje of stuutse v znw (ongesmeerde) boterham sulfer, -s, -ke m znw lucifer sulferblome geen mv of dim v znw zwavelpoeder. Gebruikt om honden weg te houden; ook: mee zin snelle dochters gae-t-ie veel sulferblome mengen stroeien sutteren, sutterde, gesutterd ww sudderen, pruttelen swaetelen, swaetelde, geswaeteld ww brabbelen swiese,-n, $wesV& (Frans suisse) m znw zie pikke 2) swiesel, -s, -ke m znw 1) lang dun stuk ne lange swiesel (een lange dunne man) 2) sissend geluid klappen mee een swieselke swieselen, swieselde, geswieseld ww lispelen, sissend spreken swille, 's wille (om des wille) vz omwille van, wegens

71


T tachentig tel w tachtig taerteklaei, -s, -ke m znw een gek doend man, een paljas taertepetïeel, -en, -ke o znw bakvorm taeter, -s, -ke m znw 1) mond hoodt euien taeter 2) roddel taeteren, taeterde, getaeterd ww kwebbelen taetse, -n, taetske v znw 1) pin op sportschoenen, spijker met grote kop 2) oorvijg taovend, t' aovend bw vanavond tapke, -s alleen dim o znw zetpil taps bnw konisch, kegelvormig taps toehoepen tebijkomen, kwaome tebij, tebijgekomen ww beledigen teenke, -n, teenkske v znw zeelt, zoetwatervis van de karperfamilie een lieelike teenke (een lelijk meisje) tefrente (van Frons différent) bnw verschillende, meerdere tefrente kieers (meermaals) tegaere bw samen, tegader zie ook thooêpe tegaere slaopen, tegaere binden, een pird datskït en piest tegaere (iemand die twee werken tegelijk wil doen) ze doen tegaere in de veugeleiers (ze spannen samen) tegengaen, (gae -), geenge -, tegengegaen ww 1) tegemoet gaan 2) vervelen tegenram melen, rammelde -, tegengerammeld ww tegenspreken, mopperen tegensteken, staoke -, tegengestoken ww vervelen tember, -s, -ke (Frans timbre) m znw postzegel temiddelentid bw intussen, inmiddels temper, -s, -ke m znw beslag van pannenkoeken, wafels, oliebollen tenden (ten einde) bw aan het einde van ie es lenden aesem van gaen, heur bobeentje es tenden, tenden de p'rochie wennen, ie es tenden zin laltin (hij is ten einde raad) tenden leenk nen hoond tendeneut bw volledig nie tendeneitt in zinnen haok zin

ten\vaere(heten ware) vw vz tenzij, behalve terbinst bw onderwijl, intussen termenten, termentte, geterment (van Frans tourmenter) ww plagen, sarren teroldertid (ter allertijd) bw voorlopig terre geen mv of dim v znw teer terrebustel, -s, -ke m znw terrepapier geen mv of dim tert, -en, -je m znw l ) tred, pas iemand verstaen an zinnen tert 2) breedste deel van een schoenzool de versleten terten, een smol tertje terten, torte, getorten ww stappen, trappen iets plat terten, ip iemands tieen terten (iemand beledigen) rap ip zin tieen getorten zin (vlug verstoord zijn) nen blenden zin ooêgen ent terten ('m een hondendrol trappen)

teten, t'eten geen mv of dim o znw voedsel koeiteten, zwinsteten, niets mfeer teten hen, teten eutzin moond spaeren, mfeer slaogen dan teten kriggen (kind, hond, paard) tetezak, -zakken, -ske m znw knapzak tettelokker, -s, -ke m znw zuigeling teumelen, teumelde, geteumeld ww tuimelen, vallen teumelette, -n, -letse v znw teumelperte, -n, -pertje v znw buiteling teure (van: gae deure, ga door) vz bevel ga! teiire vooêrt, teure gaen slaopen; maar ook: teure slaapt teute, -n, teutse v znw 1) stuk een leute tekort, een kwae teute bergip, in tenten en brokken vollen 2) toot 3) uitsteeksel ie heffe da zin gat mee een teute stoond, 't es leenk nen ettl ip een teute teuten, teutte, geteut ww 1) schreeuwen 2) schallen 't teutte in min ooèren 3) toeteren, een hoornsignaal geven 't teuttige too memeer Bekaers (Kreupel) tewege bw op het punt van theusbreengen, brochte -, theusgebrocht ww 1) thuisbrengen 2) onderbrengen, indelen zie ook theuswizzentó ken hem van ziens, maar ik en kanne hem nie direkt theusbreengen

72


tipzak, -zakken, -ske m znw puntzak tirleeng, -en, -leenkske m znw teerling, dobbelsteen tirleenksmete, sjansesmete, -n, -smeetse v znw gelukstreffer tirput, -putten, -putse (teerput) m znw bezinkput tirre, tirreenge (tering) geen mv of dim v znw l) tuberculose 2) vertering veel nooêdefooèze tirre doen tirrik, -en, -ske m znw regenworm tis, tizzen, -ke (van teers) m znw gierigaard ie gae ol de tizzestraete naer heus (hij gaat naar huis zonder onderweg een herberg binnen te gaan) de tizzestraete in Zwevegem: de Deerlijkstraat, omdat zich daarin nauwelijks cafés bevonden tjaffelen, tjaffelde, getjaffeld ww struikelen tja n kelen, tjankelde, getjankeld ww hinkelen; meisjesspel, waarbij men op één been huppelend een houtblokje (het tjankelberd) met de voet voortstoot volgens een vooraf op de grond getekend en genummerd raster (het tjankelkot) tjap, tjappen, -ke m znw plotse achteruitgang in de gezondheidstoestand tjestig telw zestig tjeuteren ww zie seuteren tjeventig telw zeventig tjieewelen, tjieewelde, getjïeeweld ww zie tieewelen tjiepen, tjiepte, getjiept ww piepen, tjilpen tjoek-tjoek, -en, -ske m znw NoordAfrikaanse tap ij ten leurder tjoepen, tjoepte, getjoept ww zie skoepen tjoepke, -s is dim o znw 1) dopje 2) mutsje tjok, tjokken, -ske m znw wat niet normaal opgroeit zie ook wintertjok tjokken, tjokte, getjokt ww strompelen tjole, -n, -ke v znw sukkelaar, brave ziel zitk een goe tjole tjolen, tjoolde, getjoold ww 1) sukkelen, zwerven 2) laten rondslingeren ie laetoltid zin alaom (jolen (hij is slordig) tjool geen mv of dim m znw dompel ie es ip den tjool

theuswachten, wachtte theus, theusgewacht ww 1) babysitten 2) soms ruimer: op het huis letten mee den tkeuswacht zitten theuswizzen, weze theus, theusgewezen ww zie onder theusbreengen 2) thooêpef/e hoop) bw samen, tegader, bijeen zie ook bij tegaerethooêpe bleuven, binden, gieten, komen, plakken, tromelen, wennen, leute maoken, 't hoodt thooèpe mee haoken en ooêgen, hulder verstand thooèpe leggen, ie hangt thooèpe van de leugens, noch thooèpe noch verskïeen kennen, ze doen thooèpe in de veitgeleiers, zin handen thooèpe leggen (van verbazing of geluk) ie hè ze thooèpe (hij zit er warmpjes in) ie en hè se niet o! thooèpe (hij is niet goed wijs) thooèpe steken (koppelen, in elkaar zetten, monteren) thooèpe geskoten mee een kreusboge (samengeflanst) thooépewïrd-in (in de gezamenlijke hoop) dlibbelthooêpe (samengcplooid) dubbelthooêpe hoepen van 'tzieer thooêperaopsel geen mv of dim samenraapsel thulders bw bij jullie thuis tichel, tiggel, -s, -ke m znw tegel tïeebitter, -s, -ke (teenbijter) m znw scharrebijter, tuin loopkever, grote zwarte kever (Carabus nemoralis) tïeewelen, tïeewelde, getïeeweld (teeiiwelen) ww tïeewen, tleewde, getïeewd (teeuwen) ww eten met zichtbare tegenzin, eten zonder smaak tïeew, -en, -ke m znw tïeewelirre, -lirs, -lirke m znw tielik bnw vroeg tielik vet es tielik in de keitpe (vroeg rijp, vroeg rot) tienste(n) telw tiende den tiensten van t 'noeste maend tieren, tierde, getierd ww schreeuwen tieren en tenten, 't heus overende tieren, tieren leenk ne vermooêrden tiete, -n, tietse v znw 1) kip 2) vrouw een franke tiete, een snelle tiete tikkel, -s, -ke m znw 1) stip een stofke mee een tikkelke 2) beetje een tikkelke te noitwe tinsen, tinste, getinst ww plagend talen tintelen, tintelde, getinteld ww een pijnlijk gevoel ondervinden van de koude

73


tjoolder, -s, -ke m znw dompelaar nen tjoolder van ne vint toemaete, -n, -maetje v znw toegift toegeven, gaove toe, toegegeven ww l) toevoegen 2) bekennen 3) involgen, meegaand zijn 4) toeschrijven ge zoedt hel hem nie toegeven dat ie zooê slim es toekomen, kwaome toe, toegekomen ww l) aankomen 2) rondkomen toernevies, toernevis, -vlezen of-vizzen, -ke (Frans tournevis) m znw schroevendraaier toespekken, spekte toe, toegespekt ww overdreven zwaarlijvig worden toespelle, -n, -ke (gesloten speld) v znw veiligheidsspeld toesteken, staoke toe, toegesteken ww 1) dicht doen 2) bijleggen d'er geld an toesteken 3) helpen een handje toesteken toet-toet bw jawel, zeker, toch wel zie verder bijlage l tolpe, -n, tolpke v znw spitsmuis, in tegenstelling tot wat de naam laat vermoeden geen knaagdier, maar een insecteneter tooêg, -en, -ske m znw toonbank, tapkast tooêgen, tooêgde, getooêgd ww tonen 't gat van den temmerman tooêgen(dc deur wijzen) 't tooêgt God en g 'hieel de wirreldmee een strekske roond, zin tanden tooêgen (van zich afbijtenjzw goe herte tooêgen, tooêgen dat ie het mïeeste verstand hè, mee een hookske tooêgen (opvallende avances maken) Gent tüoêgen(een kind plagend bij zijn hoofd optillen) tooêghanger, -s, -ke m znw stamgast tooêverirre, -rirs, -rirke ook tooêvenirre m znw tovenaar tooêvermete, -n, -meetse v znw toverheks in Moen, waardat de tooêvermeten broen toon vw bw zowel dan als toen top, toppen, -ke m znw 1) tol draeien leenk nen top (gemakkelijk van mening veranderen) 2) hoogste punt den top ofgieten (zich al koffie inschenken vooraleer die volledig gezet is) top en is (kop over staart) 3) pin tope, -n, toopke (van Frans toupet?) v znw muts zin tope stae skïeef(bi) is dronken) toppel, -s, -ke m znw 1) dop 2) knop aan kastdeur zinnen toppel ofdraeien (hard

moeten werken)

toppeneut bnw buiten zichzelf toppezot (van: zot leenk nen top) bnw stapelgek torpedoo, -s, -tje (merknaam) m znw terugtraprem torre, -n, -ke m znw toren tote, -n, tootse v znw 1) gezicht, tronie een snel tootse 2) mond, muil zin tote roeren, hood eui tote, de zwins hoepen mee strooê in hulder tote, het gae regenen (spottend gezegd als iemand een sigaar rookt) 3) kus een tootse geven 4) tuit van kan, moor, pomp totetrekker, -s, -ke m znw huichelaar totetrekkerie geen mv of dim v znw schijnheiligheid totie, -s, -tje m znw huichelaar tozen (t 'onzend) bw bij ons nen theus en nen tozen hên(op meerdere plaatsen kind aan huis zijn) trantienitte, -n, -nitse (van Frans trottinette) v znw step trantooêr, -s, -ke (van Frans trottoir) m znw voetpad traokelweug, -wegen, -ske m znw jaagpad traome, -n, traomke v znw elk van de bomen van een kar of kruiwagen ie gae wirken tootdal ie dooèd in de traomen hangt traope, -n, traopke m znw l) (Frans frappe) klem 2) gezicht traplieere, -n, -lïeerke m znw trapladder travakken, travakte, getravakt ww zwoegen treengel, -s, -ke (Frans tringle) m znw hieldraad treffelik bnw deugdzaam, behoorlijk een treffelikmeiske, treffelijk anhoden trek, trekken, -ske m znw tocht trekgat, -gaeten, -gaetse o znw 1) tochtgat, opening waardoor tocht komt 2) gierige vrouw of kind trekken, trokke, getrokken ww 1) trekken an 't zelfste zieel trekken 2) tochten, een luchtstroom veroorzaken 3) floreren zin komirse en trekt nie 4) ontvangen pensioen trekken an zin tjestigste 5) lijken ie trekt ip zin vaeder 6) fotograferen trekorgel, -s, -ke m znw accordeon; in Heestert gehoord: boukorgel

74


trekzak,-zakken,-ske m znw 1) accordeon 2) gierigaard treunte, -n, -ke v znw treuntekoosse, -n, -kooske v znw kleinzerig persoon zie ook trunte treunten, treuntte, getreunt ww jammeren, ziekelijk klagen zie ook kwinnen treunterie geen mv of dim v znw gejammer, geweeklaag treute, -n, treutse v znw een kleine hoeveelheid vloeistof een treutse melk in de koffie triem, -s, -ke m znw (overeengekomen) termijn trieinar, -s, -ke (van Frans trimarder: zwerven) m znw iemand die (meestal voor het werk) veel op stap is. Trimards was oorspronkelijk de benaming voor Vlaamse seizoenarbeiders; gedenkteken langs de E-17/A-14inAalbeke. (roeide, -n, -ke v znw gemene bende tromeleenge, -n, -leenkske v znw ranseling troompen, troompte, getroompt ww claxonneren troonk, -en, -ske (Frans tronc) m znw 1) struik 2) nest, stam, familie van dezelfden troonk zin trot, trotten, -je of-se (Frans trotte) m znw afstand ze gaen nog ne g 'hïeelen trot moeten gaen vooêr dan-ze theus zin trouwknecht, -en, -je m znw getuige bij huwelijk l ruk, l nikken, -ske m znw buitenkans, meevaller der zin trukken te doen ip de mart trulde, -n, -ke v znw 1) tralie 2) vlechtwerk van ijzerdraad, gaas

trunte, -n, -ke zie treunte trim k, truken, -ske (Frans truc) m znw 1) streek, list zinnen trmik misluktige, mee ne slimmen fnuik 2) kneep eindelik den truuk vaste hen frutselen, frutselde, gefrutseld ww treuzelen trutte, -n, trutse v znw wispelturige vrouw truut geen mv of dim m znw flauwe grap of uitvlucht tuk bnw begerig tuk, tukken, -ske m znw meestal als dim dutje tukkezot bnw stapelgek tureluut bnw tureluurs tute, -n, tuutje of tuutse v znw fopspeen tuten, tuutte, getuut ww toeteren, claxonneren Tuurkse taerwe geen mv of dim v znw maïs twïeestaeize, -n, -staeiske v znw huis met twee verdiepingen rwïeeweunste, -n, -weunstje v znw twee huizen onder een dak twin m znw twingaeren o znw geen mv of dim tweedraads garen om te naaien ofte stikken twinbolle, -n, -ke v znw houten klosje met garen, ook het leeg houten klosje twis (tweers) bnw dwars van (wis in de zak (tegendraads) twisdeur(e) bw door en door ik ben twisdeur nat twissen, twiste, getwist (dwarsen) w w 1) oversteken 2) uit tegengestelde richting tegenkomen ik hé hem getwist oonderweug twoolve telw twaalf

75


u-v uttuttut tw om een discussie te laten stoppen itltuttut, ik en moet 't niemer weten

verbeteringsskole, -n, -skoolke v znw heropvoedingsgesticht, tuchtschool verbeus(k)en, (verbeuske), verbeuste, verbeust ww verkwisten zin pree verbeussen, ie heeft het weerom al verhuist, die zatiap, nog ne keer (GG in "Boerke Naas") verbïeesten, verbïeestte, verbïeest ww verkwisten verblid bnw in een lichte roes verkerend ie kwam verblid theus van de kaerteenge verbloeien, verbloeide, verbloeid ww zengen, vnl. van wasgoed door te heet strijkijzer verbreunen, verbreunde, verbreund ww verslechteren (van weersgesteldheid of situatie) verbrodden, verbrodte, verbrod ww verknoeien 't spel was ol verbrod van vooèren da-t-ie begoste verbustelen, verbustelde, verbusteld ww in de war brengen verbusteld haer verdapperen, verdapperde, verdapperd ww versnellen verdestreweren, verdestreweerde, verdestreweerd ww (van oud-Frans destruire) ook verdestfeweren zie verdimmelieren verdiepen geen enk of dim o znw horizon, einder verdimmelieren, verdimmelierde, verdimmelierd (van de bastaardvloek verdimme en het Frans démolir) ww verwoesten, om de hals brengen verdos(k)en bnw bedompt, muf verdrïeegen, verdrteegde, verdrïeegd ww bedreigen, dreigen vereuveren, vereuverde, vereuverd ww veroveren, bekomen, carrière maken verfroonselen, verfroonselde, verfroonseld ww verkreukelen vergaeren, vergaerde, vergaerd ww l) vergaderen 2) verzamelen ie vergaerde zin gerief'3) verbinden (houtwerk) vergaetse, -n, -ke v znw vergeetachtige vrouw

vaederlanderke, -s is dim o znw smalle jutezak, gevuld met zand om dijken of vestingen mee te verstevigen (sinds WO I) vaert, -en, -je m znw 1) kanaal 2) snelheid in vliegende vaert vaneigen, vaneigens, veneigens bw vanzelfsprekend vanensentens (van ends out ends) bw van begin tot einde, over de volle lengte vanmeefvan met) vw zonaast vanmee da-t-ie ze riep, kwamp-se vanpasse zie bij passé vantids bw soms, af en toe vantsieds, van(t)zieds bw opzij, van opzij vanvooêren bw vooraan, langs voor vanvooêren-an zie vooêren-an vaoge, -n, vaogske 1) v znw oorvijg 2) bnw braak, onbebouwd varve, -n, -ke v znw verf vatten, vatte, gevat ww snappen, begrijpen veeste, -n, veestjefFran.? vesse) v znw buikwind vei bnw (over)vruchtbaar, (over)bemest veie groond, vei staen (erg gezond, levenskrachtig) veidte geen mv of dim vruchtbaarheid de veidie van 't kooèrn veister, -s, -ke v znw venster veloslisse, -n, -sliske v znw speciaal schoeisel om te fietsen, zoals renners dat droegen velte, -n, veltje v znw 1) soort erwt 2) vlas dat op het land wordt uitgespreid om door weer en wind te laten roten; op die manier blijft het donker van kleur vente, de vente hen v znw ermee opgezadeld zitten veraermoedt bnw haveloos, vervallen er veraermoedt eutzien, ge ziet er ent leenk ne veraermoedten verbassederen, verbassedeerde, verbassedeerd ww verbasteren

76


vergeven, vergaove, vergeven ww I) vergiffenis schenken vergeten en vergeven 2) vergiftigen 3) verpesten de lochting es vergeven van de pemen, de rooézen zin vergeven van de mienzen vergoei geen mv of dim m znw oplawaai ie kreeg daer ne vergoei of twiee mond zin ooêren vergrimd, vergroond bnw door en door vuil, niet klaar te krijgen verhaeren, verhaerde, verhaerd ww de haren verliezen, ruien vnl. van honden zie ook meuten verhae(r)zaerden, verhae(r)zaerde, verhae(r)zaerd (vgl Frans hasard) ww op de kop tikken verhankeren, verhankerde, verhankerd ww hunkeren verhankerd naer 't vrovvoolk verhooêg, -en, -ske o znw podium verhooêren, verhooêrde, verhooêrd ww kokhalzen doordat een stuk eten in de keel blijft steken verkeppen, verkepte, verkept ww verwennen verklteen, (verklïeede), verklieedte, verklieed ww 1) omkleden 2) vermommen verkwaen, (verkwaede), verkwaedte, verkwaedt ww verzweren, veretteren ne verkwaedte veenger verlaen (overladen) bnw druk bezig veriaen leenk een hinne die moe leggen verlakt bnw geëmailleerd verlangen, verlangde, verlangd ww 1) langer maken 2) begeren, hunkeren ie verlangde zin herte ent zin lif verlappen, verlapte, verlapt ww verpatsen verlet geen mv of dim o znw oponthoud van een verlet koomt er een verzet (of een belet)(wat niet dadelijk wordt gedaan wordt op de lange baan geschoven) verletten, verlette, verlet ww verzuimen zin wirk verletten verleven, verleefde, verleefd ww opmaken, verbruiken om te leven zin goed verleven verlezen, verlaeze, verlezen ww sorteren. uitzoeken verlïeen, (verlfeede), verlteedte, verlïeed ww l) verleiden 2) afleiden ge keunt hem ver-

lïeen mee een strooè 3) vervelen dat zoe nen oden hoond verlïeen verlokke, -n, -lokske v znw zie berlokke vermaoken, vermaokte, vermaokt ww 1) herstellen iemands panne vermaoken (kwaadspreken van iemand) 2) gonzen 't vermaakt in min hooêfd vermassekreren, vermassekreerde, vermassekreerd (van het Frans massacrer) ww verknoeien, om zeep helpen vermooês(k)en, vermooêste, vermooêst ww verkwisten, verknoeien vermuft bnw duf, bedompt vernegliez(j)eren, vernegliez(j)eerde, vernegliez(j)eerd (van Frans négliger) ww verwaarlozen vernepen bnw gekneld vernepen zitten tits(k)en twiee van zin dikke (anten vernestelen, vernestelde, vernesteld ww l) verward raken (van haar, kluwen...) 2) verstrikt raken ie vernestelde in zin eigen leugens vernibbeld bnw gejaagd vernooêzelen, vernooêzelde, vernooêzeld ww het hoofd op hol brengen vernooft bnw oververzadigd vernukkeld bnw gekreukt, gerimpeld, onooglijk verobliez(j)eren, verobliez(j)eerde, verobliez(j)eerd ww (van Frans obliger) verplichten verpasse zie bij passé verpleumen, verpleumde, verpleumd (verpluimen) ww ruien verpurmen, verpurmde, verpurmd ww met veel moeite verplaatsen verraeds bw onverwachts, plotseling verraeds vaste stekken verraere geen mv of dim v znw 1) verrassing 't en es gieen verraere, 't koomt olie jaere (gezegd van het weder of de seizoenen) 2) valsaard, verrader een verraere van nen hoond verroonselen, verroonselde, verroonseld ww verkreuken, verfrommelen verskeuien, verskeuide, verskeuid ww verjagen, verschrikken

77


verskieen bnw bw gescheiden, afzonderlijk goe verskieen es goe deurieen (bij geprakt stsn) verskieen hoef en verskieten, verskote, verskoten ww 1) schrikken ie verskoor hem abbij een bulte, ie verskiet in gïeen klleen geruchte (hij is niet vlug uit zijn lood geslagen) 2) van kleur veranderen 3) nodeloos opmaken seffens ol zin poer verskieten verskoeperen, verskoeperde, verskoeperd ww licht verbranden zin haer verskoeperen an een kisse verskooên geen mv of dim o znw ontheffing, verontschuldiging verskot, -skotten, -je o znw l ) schrik van 't verskot oomverre vollen 2) lumbago 't verskot in de ntgge versleunsen, versleunste, versleunst ww verdorren versleuzen, versleuzde, versleuzd ww door aanslibben verstopt raken verslokercn, verslokerde, verslokerd ww verdorren (van bladgroenten) versmachten, versmachtte, versmacht ww stikken ie en es in zin wiege nie versmacht (hij is oud geworden) versmooêren, versmooêrde, versmooêrd ww l) verdrinken de mulder versmooêren (pap, soep of koffie te veel aanlengen) 2) in rook doen opgaan ie versmooêrt ol zin dreenkgeid(\]i) verspilt zijn zakgeld aan rookgerief) versteken, verstaoke, verstoken ww l) verstoppen 2) overbrengen versteken van skeuflao 3) verstoten verstoken zin in z'n heus verstellen, verstelde, versteld ww blokkeren, vastlopen ie verstelde ten holfsten den berg mee zin karre, ie verstelde in zin derde assiete pap versterven, verstorve, verstorven ww vergaan door de droogte van bepaalde stoffen (rubber, linnen, Ieder...) versteuken, versteukte, versteukt ww verzwikken verstierd bnw l) tochtig, bronstig 2) in hoge mate manziek verstivven, verstivde, versteven ww stijf of

stram worden versteven van de kode verstravven, verstravde, verstravd ww verstevigen vertellement, -en, -je o znw verhaal, uitleg vertrek, vertrekken, -ske o znw gemak buitenshuis naer 't vertrekgaen (zie: naer bachtcn gaen) vervaerd bnw bang, bevreesd verveulzoppen, verveulzopte, verveulzopt ww zie veulzoppen vervooê(r)deren, vervooéderde, vervooêderd ww vorderen vervriezen, vervroze, vervrozen ww bevriezen verwaeteren, verwaeterde, verwaeterd ww watertanden verwitten, verwitte, verwit ww verbleken, witter worden verwitten, verwete, verweten ww verwijten, uitschelden verwitten vooêr vorte vis verzenderkesdag, -daogen, -dagske (31 maart en l april) m znw dag waarop men iemand om een verzonnen voorwerp stuurt, waardoor hij voor schut staat (zo stuurde men in de dakpannen fabriek de nieuwelingen naar de smidse om een 'pannenschaar') den ïeenendertigsten maerte en den iee(r)sten april zendt men de zotten ip den dril verzet, -zetten, -se o znw 1} vermaak, afwisseling 2) uitstel 3) versnellingsapparaat van een fiets verzettelik bnw aangenaam in de omgang verzichtig bnw voorzichtig verzïeeld, verzïeewd bnw licht aangeschoten (oorspronkelijk zeeziek) verziep, -en, -ke o znw vergiet een memorie leenk een verziep verzild geraoken, g'raokte verzild, verzild geraoki (verzeild) ww terechtkomen verzwirren, verzwirde, verzwird ww veretteren veste, -n, vestje v znw jas vetlekendenat bnw doorweekt vette geen mv of dim v znw meststof vetten, vette, gevet ww 1) meststof uitstrooien 2) vetmesten veuf, veuve telw vijf

78


schroef vint, -en, veentje m znw vent, man vispirse, -n, -pirske v znw vislijn visput, -putten, -putse m znw visvijver vissel, -s, -ke m znw vis vizze, -n, -ke v znw l) (vijs) schroef ie mankiert een vizze(\\\\t ze niet alle vijf) 2) vaars vlaen, (vlaede), vlaedte, gevlaed ww villen een kenin vlaen, iemand zin toonge vlaen (iemand listig uithoren)g 'en keunt gïeene kei vlaen (bij wie niets bezit kan men niets recupereren) vlammen, vlamde, gevlamd ww 1) laaien 2) snel rijden, ijlen deurevlammen vlammende, vlammenste bnw bw zeer, in hoge mate ne vlammenste zot, vlammende kwae, vlammende roste, steenken leenk de vlammende peste vlaogachtig bnw onweerachtig vlaogen, vlaogde, gevlaogd ww onweren, stortregenen vleipaender, -s, -ke m znw zie fleipaender vlieeskrieke, -n, -kriekske v znw soort lichtgekleurde kers vlieger, -s, -ke m znw 1) piloot 2) vliegtuig vliegmes(j)iene,-n,-sjientje(V/i£?gwac/jme^ v znw vliegtuig vliegplin, -plinnen, -pleentje o znw vliegplinne, -n, -pleentje v znw vliegveld vliendermeuze, -n, -ke v znw vleermuis ook vlindervlienderserope, -n, -roopke v znw aftreksel van vlierbessen ook vlindervlienderstreuk, -en, -ske m znw vlier ook vlindervlirre, -n, vlirke v znw 1) vleugel, vlerk 2) vleerbout vlirrik, -rikken, -ske m znw vleugel, vlerk vluggende bnw 1) in staat worden om te vliegen (van vogels) 2) dartel (van jongeren) voeis, voeizen, -ke m znw toon voeis hoden (zuiver in de toon blijven) voeis bnw voos zooê voeis leenk een raope volleenge, -n, -eenkske (valling) v znw verkoudheid vooê(r)der bnw (vergrotende trap van verre) verder vooêder(s) van de reste(wat de rest

veugelskeui, -en, -ke o znw vogelverschrikker veugelskit geen mv of dim o znw dunne uitwerpselen ten gevolge van coccidiose of paratyfus veuie geen mv of dim (Frans vue) v znw 1) zicht, uitzicht ip de veuie vooêrtgaen, een veuie ip de streke hen 2) voorkomen zin veuie en stae mij nie an (hij ziet er ziek uit) veulen, veuide, geveuid ww gelijken aan ie veuit ip zin vaeder veulblek, -blekken, -ske o znw vuilnisblik veuleneuze, -n, -neuske (vitileneiis) v znw anjer veulpot, -potten, potse m znw viespeuk veulzoppen, veulzopte, geveulzopt ww de eerste wasbeurt geven veunzen, veunzde, geveunzd ww smeulen vichte, vichtig telw vijftig vichtiene telw vijftien vier, -en, -ke o znw vuur direct in vier en vlamme staen, mee 't vier in zin brook (gejaagd) vier maoken vooêr de keitneeng (stoken met deuren of ramen open) vier, viere telw vier ie es van achter (niet van bachten!) de vieren (hij is dom) de drie musketiers olie viere vierkantig 1) bnw met vier kanten 2) bnw moeilijk '/ en draeit maer vierkantig vandaoge 3) bw vlakaf er vierkantig zin gat, (voeten, klooêten) an vaogen, vierkantig eutlachen vierklouwe, te vierklouwe bw rechtstreeks, met grote haast ie looèpt te vierklouwe in zin oongeluk viermaoksel geen mv of dim brandstof vies bnw 1) kieskeurig een vies spook (een kieskeurig meisje) 2) slecht geluimd in zinne viezen zin 3) raar, zonderling een vieze smaoke, ne viezen appeteker, 't es vies dat 't noeist ent en koomt 4) streng ne vieze vaeder 5) afkerig vievig (Frans vij) bnw levendig viezerik, -rikken, -ske m znw iemand die vies is of doet vikken, -s, vikske o znw big vilstok, -stokken, -ske (vijlstok) m znw bank-

79


betreft)g 'en mengt nie vooêder spreengen dan ettie stok lang en es vooêren-an ook vanvooéren-an bw vooraan vooêren-an in de kasse, vanvooéren-an in d'Aovelgemstraete vooêrhespe, -n, -hespke v znw schouderham vooêrtids bw eertijds, voorheen vooêrvol, -vollen, volleke m znw miskraam zie ook misvol vort bnw rot zooê vort leenk ne mispel, iemand eutmaoken vooêr vorte vis (iemand verwijten) er ip stampen leenk ip een vorte raope, ne vorte leugenirre(ccn aartsleugcnaar) zie ook plukkevort vorten, vortte, gevort ww rotten vrange, -n, vrangske v znw zwingel gaen leenk een liere mee een vrange (op wieltjes lopen) vrecht (vracht) geen mv of dim m znw l) last 'k hé min vrecht (mijn aandeel in de te dragen last is voldoende groot) 't es een klïeene vrecht (het overweegt niet) 2) zie vulte vrie, -n, -tje v znw hor vriedeure, -n, -deurke v znw voorzetdeur met gaas vrij, vrij hen o znw zie bij woonder vrijaeize, -n, -ke (vrijage) v znw vrijerij vrijdom geen mv of dim m znw (gevoel van) geborgenheid binnen het eigen domein; het Nederlands kent geen equivalent voor dit woord; het Engelse woord privacy dekt niet het hele begrip vrijen, vrijde, gevrijd ww verkering hebben vrijer, -s, -ke m znw verloofde, mannelijk deel van een verloofd paar zie ook lief

vrijte, -n, vrijtse v znw oprit naar akker of weide, meestal boven een mingat vrikkelen, vrikkelde, gevrikkeld ww wrikken, heen en weer bewegen vrikkelgat, -gatten, -se (kind, vrouw) o znw vrikkelirre, -lirs, -lirke (man) m znw die niet kan stilzitten vrimde, vrinde bnw l ) vreemd, eigenaardig 2) eenkennig da kind doe ne kieer vrinde ae 't elders es vroed, vroet (verwoed) t)bnw kwaad, woedend vroet van k'lirre 2) bw zeer, geweldig vroet veel voolk vrommins, -en, -ke o znw vrouw vroong, -en, -ske (wrong) m znw 1) wrong vb wol, garen 2) oogwenk in ne vroong geklieedzin 3) verrekking ne vroong in zin leen vrovvoolk geen mv of dim o znw de vrouwen, vrouwvolk vrovvoolks-kant, -en, -je m znw linkerzijde in de kerk vrovvoolksvélo, -véloots, -vélootje m znw damesfiets vrovvoolkswirk, -en, -ske o znw lichte of huishoudelijke arbeid die mannen beneden hun waardigheid vinden vrovvoolkszot, -zotten, -se m znw vrouwe ngek vul-enden, vul-endde, vul-end (voleinden) ww l) voltooien 2) terechtkomen, belanden vulte geen mv of dim v znw saturatie ie hé zin vulte (hij heeft genoeg gedronken) vust, -en, -je (vorst) m znw nok vustpanne, -n, -ke v znw vorstpan

80


w wa(t), wadde 1) vnw wat wadd' es dadde 2) bw een beetje ie hè wa te vele g'eten 3) wablieft waeier, -s, -ke m znw zie plakwaeier waenie, -s, waentje (van Johannes) m znw windbuil waetereenge, -n, -reenkske v znw beek, kanaal, vijver waeterstieen, -en, -stientje m znw gootsteen wak bnw klam, vochtig aanvoelend wakte geen mv of dim v znw klamheid Walloonke, -n, -loonkske v znw een Waalse vrouw wanne, -n, -ke v znw l) (van Johanna) vadsige vrouw 2) (Frans van) korenwan waogenslag, -slaogen, -ske o znw karrenspoor waskheus, -kneuzen, -kheuzeke (washuis) o znw vroeger benaming voor keuken, kookplaats waste, -n, wastje v znw was weddement, -en, -je o znw weddenschap weegaerde (weerga) geen mv of dim v znw gelijke in rang, stand, kracht, leeftijd zin weegaerde nie kennen, trouwen mee zin weegaerde, tegen zin weegaerde vechten weerbots geen mv of dim m znw weeromstuit, reactie weerbustel, -s, -ke m znw hoofdhaar dat in verschillende richtingen groeit weerhoen, weerhoon (weerhouden) geen mv of dim o znw hoede ip zin weerhoen zin weerlucht geen mv of dim m znw bliksem zooê rap leenk de weerhtcht weerluchten, weerluchtte, geweerlucht ww bliksemen weerol (weeral) bw alweer weerstand geen mv of dim m znw l) verzet, ondergrondse 2) schakelelement waarmee men de spanning op een verbruikstoestel kan verlagen 3) tegendruk weerwille, in weerwille van geen mv of dim m znw niettegenstaande, ondanks weeuwe, -n, weeuwke v znw weduwe

weeuwirre, weeuwirs, weeuwirke m znw weduwnaar wegflimpen, flimpte weg, weggeflimpt ww ertussenuit knijpen wegskieten, skote weg, weggeskoten ww uitglijden min lïeere skoot weg wegsteken, staoke -, weggesteken ww l) opbergen 2) verstoppen wegtrimpen, trimpte weg, weggetrimpt ww afdruipen weie (weetje) tw hoor! zie ook bij zulle weiger, weigerlik bnw zuinig ie es weigerlik ip zin alaom weister geen mv of dim m znw ruimte om zich vrijelijk te bewegen weitie, -n, -tje m znw pronker wel bw l) goed, juist koom wel theus, hem niet wel voelen, doen vooêr wei, wel zin dïeel doen 2) waarschijnlijk, ongeveer 't es wel een ure verre welgezind bnw goedgemutst welstellend bnw welvarend, rijk weister geen mv of dim m znw varkensleer ol zooê taei leenk weister welweter, -s, -ke m znw wijsneus wepel bnw leegstaand (huis) ongepaard (vogels, mensen) wet geen mv of dim m znw gemeentebestuur wete geen mv of dim v znw kennis, kneep 't en es ol maer een wete weuf, weuven, weuveke v znw wijf, vrouw weug, wegen of weugen, -ske m znw weugel, -s, -ke m znw weugeleeng, -en, -leenkske m znw weg, pad de weug vraogen, zin weugen korten of: zin wegen korten (opstappen, weggaan) ge kent de weug en de taole(feA jezelf) weuke, -n, weukske v znw week ook weke weversblad geen mv of dim o znw grote weegbree; de bladeren van deze plant hebben als pleister op een zweer of ontsteking een zuiverend effect weversmestdag, -daogen, -dagske m znw eerste maandag na Driekoningen. Ook


wip, wippen, -ke m znw l) sprong in ne wip was-t-ie theus, in ne wip en ne vroong (wrong) 2) schop, trap ne wip (of wiep) oonder zin gat (of zin hooi - heur viole of heur vitore \\cio\re') verdienen wippe, -n, wipke v znw speeltuig, bestaande uit een balk in evenwicht op een staander, met zitplaatsen aan de uiteinden; door zich om beurt tegen de grond af te zetten laten de spelers de balk op en neer gaan ip de wippe zitten (twijfelen) wippen, wipte, gewipt ww l) springen, huppelen 2) op de wip spelen wipplanke, -n, -plankske v znw duikplank wirdie, in een wirdie (waardij) geen mv of dim v znw in de tijd van in de wirdie van twïee meneiiten was 't spel gekloonken wirkweenkel, -s, -ke m znw werkplaats witgoe(d) geen mv of dim o znw ondergoed witgoeweenkel, -s, -ke m znw lingeriewinkel wol, wollen, wolleke (wal) m znw gracht rond hoeve of kasteel woonden, 's woonder weten (of hen) o znw benieuwd zijn 'kweet 's woonder wa da-t-ie betaalde worden, werde of wierde, gewerden ww worden; meestal vervangen door komen of gaen ie koomt grooêt, wat gaet er van gewerden? worte, -n, wortje v znw wrat worteleenge, -n, -leenkske v znw wortelstelsel wulgetroonk, -en, -ske m znw knotwilg zie ook kopwulge wulle geen mv of dim v znw wol wulleenge, -n, -leenkske v znw pluis wulieenge afgeven wullen, wulde, gewuld ww pluizen wullie, wulnen bnw van wol wullie koossen, ne wullien baei wurgen, wurgde, gewurgd ww moeite doen om te slikken, kokhalzen (door droge kost of van te haastig te slikken)

genoemd: verkoren of verloren maendag. wezen, -s, -tje o znw gezicht widbïeende bw wijdbeens wiedouw geen mv of dim m znw teen ook bïedouw wiedouwwisse, -n, -wiske v znw tenen twijg; met dit soepel materiaal werden plakwaeiers gemaakt meegeven leenk een wiedouwwisse (buigzaam, soepel zijn) wteere, -n, wïeerke v znw 1) eelt 2) knoop in hout wïeeze, -n, -ke m znw wïeezekind, -kinders, -keendje o znw wees wiens, wienste(n) vnw van wie wienste heus brandt er? wiens haeste? wiensten hond hé-t-er gebeten? wiens z 'n appel? wiep, -en, -ke m znw schop, trap zie ook bij wip 2) wiepgaei, -en, -ke m znw wiestekoo, -s, -tje m znw onnozelaar zie ook bij poepgaei wietewaei, -en, -ke m znw onstandvastig persoon wietie, -s, wietse (van Louis) m znw onverdraaglijk persoon; een wietse is meer een ridicuul mannetje wikkel geen mv of dim m znw goesting, trek, zin, wat iemand graag doet dadd'es tendeneut zinne wikkel wikkelen, wikkelde, gewikkeld ww waggelen, heen en weer bewegen ie wikkelde zat overstraete, den hoond wikkelt zinne stirt, vrijen dad heur hinde wikkelt wilder ook wulder vnw wij wilders(k)en twïeen wij beiden willezin geen mv of dim (willen zijn) o znw beschikking 't wa leenk een willezin da-t-ie theus k\vam winde, -n, -ke v znw verband een winde roond zinnen aerm windei, -eiers, -tje o znw ei zonder schaal wintertjok, -tjokken, -tjokske m znw wat niet normaal opgroeit omdat het buiten het kweekseizoen (dus tijdens de winter) geboren wordt; vooral gezegd van kat of hond

82


z zaene, -n, zaentje v znw vlies op gekookte melk zaenen, zaende, gezaend ww betrekken met gesluierde wolken zaete, -n, zaetse v znw l) zitting 2) fietszadel zie ook zole zaeterdagsteke, -n, -steekske v znw haastige, grove steek, slordig werk zanten, zantte, gezant ww aren verzamelen ie es gaen zanten (hij is verdwenen) zaoge, -n, zaogske v znw 1) zaag 2) zeurkous een zaoge spannen (zanikcn) zaogerleengen, -leenkskes geen enk m znw zagemeel zin hooêfd es gevuld mee zaogerleengen (hij is dom) ze vnw ze, zij ze tw (van zie) partikel (instemmend) dad es wel, ze! zeebedee, -s, -tje (van Zebedeus) m znw kwezelachtig man zeebedibbe, -n, -ke v znw kwezel zie ook dibbe zeentje, -s alleen als dim o znw I) heiligenprentje 2) braaf mens 3) pupil van het oog zeisel, -s, -ke o znw gezegde er gaen veel

zeuplap, -lappen, -ke m znw dronkaard zie ook zeupe zevie, -s, -tje v znw zeef zichten, zichtte, gezicht ww zeven, ziften ze zichten daer de rooêk ent de kaove (en) ne stroont zichten oom 't grens t 'hen (ze zijn overdreven zuinig) zichter, -s, -ke m znw zeef as(k)ezichter zïeelen, zïeelde, gezfeeld (van zeeuwen) ww uitstrooien zïeem geen mv of dim m znw honig zooê gemakkelik leenk zïeem lekken (dat gaat vanzelf) 't es ol seuker en zïeem in 'tbegeun dan ze getrouwd zin zïeemen, zïeemde, gezïeemd ww vleien zïeemer, -s, -ke m znw zieemmeule, -n, -meulke (zeemmuil) v znw vleier, onderkruiper zïeemvel, -vellen, -velleke o znw zeemlap, stuk zeemleer zïeer 1) geen mv of dim o znw pijn de muren iprien van 't zïeer, krullen van 't zieer, zïeer in zinnegrooêlentïeehên(vcé\r maken bij lichte pijn) 2) bnw pijnlijk een zieer hooêfd, een zïeeresleunse 3) bnw vlug, snel er zin oltidpirdjes dien ziee(r)der hoepen (er zijn altijd zaken die de voorrang opeisen) Afles/ eiti zieere(vlug wat) 4) bw zeer, in hoge mate zïeere, -n, -zïeerke v znw puist, zweer zïeerelooêper, -s, -ke m znw renpaard tgo boerepird zieesevatte, -n, -vatse v znw linnen strandschoen met rubberzooi zieeslisse, -n, -sliske v znw opengewerkte strandschoen in rubber zïeeveren, zieeverde, gezieeverd ww l) kwijlen 2) dwaze praat uitslaan gezïeever geen mv of dim o znw zïeever geen mv of dim m znw zïeever in pakskes (flauwekul) zïeeverirre, -rirs, -rirke m znw 3) motregenen zïeeverlap, -lappen, -ke m znw slabbetje zïeeze, -n, -ke (van Jezus) o znw braaf mens

zeisels in ne zfl£(praten gaat gemakkelijker dan

doen) zemel, -s, -ke m znw 1) pees 2) zenuw ge wirkt ip min zemels 3) alleen als mv gruis, zemelen zender, -s, -ke (Frans eendre) m znw sintel zenders raopen langst de roete zeune, -n, -ke v znw l) zon noeist zeune noch maene zien (altijd binnenshuis verblijven) 2) licht en/of warmte van de zon ie looépt in dejlakke zeune zeuneslag, -slaogen, -ske m znw zonnesteek zeunne, ze u n s, zeuntje (iets korter uitgesproken dan zeune) m znw zoon /onp, -en, -ke m znw slok ze zopen ne zeup uit de beke (GG) zeupe, -n, zeupke v znw 1) slok 2) zatlap zeupen, zoop, gezopen ww gulzig drinken, zuipen

83


zïekebuzze, -n, -buzzeke v znw mutualiteit zienleenge bw zowel opzettelijk als onopzettelijk zienleenge tegen de taofel hoepen, zienleenge in zin oongehtk hoepen ziere, zierke geen mv v znw zierel, -s, -ke m znw zierleeng, -en, -leenkske m znw zeer kleine hoeveelheid of in zeer geringe mate 'k en ben van gïeen zierke bedrogen (ik had het vooraf kunnen denken) zietje, -s alleen dim o znw zie sietje zikkel, -s, -ke m znw sikkel zooé kroom leenk ne zikkel zikse, -n, zikselke v znw zeis ook ziksen als enk zilder ook zulder vnw zij (mv) zilders(k)en twïeen vnw zij beiden zilstieen, -en, -stientje m znw zeilsteen, magneet zindelik, zinnelik bnw kieskeurig z(j)allezie, -n, -tje (Frans jahusie) v znw l) jaloersheid 2) zonnescherm 3) hor zie ook vrie z(j)alleziedeure, -n, -deurke v znw zie vriedeure z(j)anger geen mv of dim (Frans genre) m znw aard, soort, stijl da meiske en es zinne zjanger nie z(j)ante, -n, -ke (Frans jante) v znw velg z(j)atte, -n, z(j)atse v znw kopje zie ook papz(j)atte z(j)orze, -n, -ke (uitgesproken als de voornaam Georges, maar van Frans jeuïge) m znw instrument met meetschaal om diameter te controleren z(j)ozemiene, -n, -mientje (jasmijn) v znw sering z(j)umille, -n, -ke (Frans jumelles) v znw dubbelbladige ploeg zoetemelk geen mv of dim v znw volle melk zoetepap geen mv of dim m znw pap van zoetemelk met bloem en havermout zin herte slaet zoetepap (zijn hart slaat tilt) zoeve, -n, -ke v znw 1) snel bewegend iets gaen leenk een zoeve(op wieltjes lopen) ie hè een zoeve gedaen (hij heeft veel gedronken) 2) oorvijg zoeven, zoevde, gezoevd ww suizen

zog geen mv of dim o znw moedermelk zole, -n, zoolke v znw l) fietszadel 2) schoenzool zoolderwaogen, -s, tje m znw kantelwagentje met twee wielen zoompe, -n, zoompke v znw moeras, drassige plaats zop, zoppen, -ke o znw zowel sap als sop pis(k)ezop, pirrezop, zieepzop, sekreizop (slappe koffie) '/zo/7 en es de kooêle nie wird (dat loont de moeite niet) zoppenat, zoppende nat, zoppienat bnw druipnat zothooêfd, -en, -eke o znw zottemutse, -n, -mutske v znw vrolijk, lichtzinnig meisje of vrouw zotieren, zotleerde, gezotleerd ww stoeien zottegie, -n, -tje v znw l} gekheid 2) verwijt nen hooép zottegie moen hooêren, zin zottegie gezeid zin zottemutse, -n, -mutske v znw zie zothooêfd zottenholf (in feite anderhalf maal zot) bnw dubbel gek, overdreven uitbundig zulle, -n, -ke v znw drempel, dorpel de zulle plathoêpen (opvallend dikwijls op bezoek gaan met bijbedoelingen)

zulle tw hoor! zie ook weie we gaen vooêrt, zulle! zuren, zuurde, gezuurd ww l) zuur worden (melk, soep) 2) spieken, vals spelen zwabbeleenge, -n, -leenkske (van zwabber?) v znw een oppervlakkige poetsbeurt een zwabbeleenge mee den dwil geven zwak bnw lenig, vlug, gezwind iegeengd'er zwak mee deure zwakken, zwakte, gezwakt ww door de knieën buigen zwee, -n of-s, -tje v znw winkelhaak zweenkel, -s, -ke m znw haamhout, dwarshout waaraan de trekstrengen van het paard vastgemaakt worden, bestaande uit een balk met in het midden een ring en aan de beide uiteinden kettingen. Een dubbele zweenkel heet harnas. zwemkoom, -en, -ke (zwemkom) m znw zwemput, -putten, -se m znw open zwembad, zwembassin

84


zwinstange, -n, -tangske v znw tang om ringetjes te bevestigen zwirren, zwirde of zwore, gezwird of gezworen ww 1) een eed afleggen 2) vloeken zwirren leenk ne Zwitser, zwirren Oons Hieere van Zin Kreits zwolm, -s, -ke m znw zwaluw zwolmstirt,-en, -je m znw bepaalde verbinding in hout zwolp-eï, -eiers, -eitje of-eierke (zwalpei) o znw 1) bebroed ei waar geen kuiken uitkomt 2) een liederlijk iemand zwolpen, zwolpte, gezwolpt (zwalpen) ww zwalken, waggelen

zwiekzwak, -zwakken, -ske m znw slungel ne lange zwiekzwak (een lange dunne man) zwiekzwakken, zwiekzwakte, gezwiekzwakt ww wankelend gaan zwier geen mv of dim m znw zwaai, draai ip zwier gaen (uitgaan, café's bezoeken) zwierelen, zwierelde, gezwiereld ww zwieren, slingeren zwin, -s, zweentje o znw varken, zwijn zwinsges geen mv of dim o znw varkensgras zwinsmoere, -n, -moerke v znw zeug zwinsooêge, -n, -ooêgske o znw munt van 0,50 fr of €0,0125

85


Bijlage l TOET, JAOKEDOE, BAKKENDOE en consoorten

Instemmende repliek het kan zien

het kan niet zien

jae 't ba, jae 't

Tegenspraak

't en doet ba, 't en doet (met nadruk) jae 't en doet (met nog meer nadruk)

nïeen 't ba, meen 't

toet ('t doet) toet-toet jaetoet (toch wel) (met nadruk)

jaetetoet (met nog meer nadruk) kan het zien?

jae 't ba, jae 't

nïeen 't ba, nïeen 't

kan het niet zien?

nïeen 't (inderdaad niet) ba, nïeen 't

toet ba, toet jaetoet jaetetoet

ik kan het zien

jao'g 't ba, jao'g 't

g' en doet ba, g' en doet jao g' en doet

ik kan het niet zien

nïee'g 't ba, nïee'g 't

ge doet ba, ge doet jao ge doet

kan ik het zien?

jao'g 't ba, jao'g 't

nïee'g 't ba, nïee'g 't

kan ik het niet zien?

nïee'g 't ba, nïee'g 't

jao'g 't ge doet ba, ge doet jao ge doet

je kunt het zien

jao 'k ba, jao 'k

'k en doe ba, 'k en doe jao 'k en doe

86


je kunt het niet zien

meen ik nïeen'k ba, nïeen ik ba, nïeen'k

'kke doe ba, 'kke doe ba, 'k doe jao 'kke doe jao 'k doe

kun je het zien?

jao 'k ba, jao 'k

nteen ik nïeen'k ba, nïeen ik ba, nïeen'k

kun je het niet zien?

nïeen ik nïeen 'k ba, nïeen ik ba, nïeen'k

ba, jao 'k ba, 'kke doe ba'k doe jao 'kke doe jao'k doe

hij kan het zien

ba, jae'j

j' en doet ba, j' en doet jaej' en doet

hij kan het niet zien

meen ie nïee'j ba, nïeen ie ba, nïee'j

ie doet, je doet ba, je doet jaeje doet

kan hij het zien?

jae'j ba, jae'j

meen ie ba, nïeen ie ba, nïee'j

kan hij het niet zien?

nïeen ie nïee'j ba, nïeen ie ba, nïee'j

ie doet, je doet ba, je doet jae j e doet

ze kan het zien

jae's ba, jae's

z' en doet ba, s' en doet jae s' en doet

ze kan het niet zien

meen s ba, nïeen's

ze doet ba, se doet jae se doet

kan ze het zien?

jaes ba, jae's

nïeen's ba, nïeen's

87


kan ze het niet zien?

meen s ba, nïeen's

ze doet ba, se doet jae se doet

jullie kunnen het zien

jao'w/jao'm ba, jao'w/jao'm

m' en doen ba, m' en doen jao m' en doen

jullie kunnen het niet zien

nïee'w/mee'm ba, nïee'w/nïee'm

me doen ba, me doen jao me doen

kunnen jullie het zien?

jao w jao'm ba, jao'w ba, jao'm

ntee'w ntee'm ba, nïee'w ba, nïee'm

kunnen jullie het niet zien?

nïee'w nïee'm ba, nïee'w ba, nïee'm

me doen ba, me doen jao me doen

we kunnen het zien

jao'g 't ba, jao'g 't

g' en doet ba, g' en doet jao g' en doet

we kunnen het niet zien

nïee'g 't ba, nïee'g t

ge doet ba, ge doet jao ge doet

kunnen wc het zien?

jao'g 't ba, jao'g 't

nïee'g 't ba, nïee'g 't

kunnen we het niet zien?

nïee'g 't ba, nïee'g 't

ge doet ba, ge doet jao ge doet

ze kunnen het zien

jaes jaen's ba, jae's ba, jaen's

z' en doen ba, s' en doen jae s'en doen jaen s' en doen

ze kunnen het niet zien

nïeen's ba, nieen's

ze doen ba, se doen jae se doen

88


kunnen 7e het zien?

kunnen ze het nier zien?

jae's

n誰een's

jaen's ba, jae's ba, jaerTs

ba, n誰een's

nieen's

ze doen

ba, n誰een's

ba, se doen jae se doen

jae 't zeker, jao 'k zeker, jao 'g zeker, jae 'j zeker, jae 's zeker, jao 'w zeker, jao 'g 't zeker, jaen 's zeker en jao 'k (enz) v 'rzekers zijn ontkennende antwoorden, jao maer mee is een tegenwerping.

De vraag Doe 'ke? Doe-je? Doe-t-ie? Doe-se? Doe 't? Doe-me (wilder)? Doe-je (gilder)? Doenze (zilder)? is een verbaasde reactie op een mededeling of bewering.

89


Bijlage 2 FRANSE LEENWOORDEN IN HET ZWEVEGEMS Door de eeuwen heen heeft de groep Nederlandse dialecten van Zuid-Vlaanderen Franse leenwoorden opgenomen. We denken hierbij aan voorbeelden als ajuin, akkoord, dozijn, fontein, fortuin, kapel, kozijn, medicijn, molen, paleis, pikant, proper, seizoen, stof, toer, troep, tronk en nog vele andere. Meer recent moet de periode 1870-1930 een grote toevloed van Franse woorden te verwerken hebben gekregen. Als oorzaken duiden we aan: 1) de versnelde mechanisering van de industrie die overwegend Franse benamingen en termen opleverde 2) het nauw contact met het industriebekken van Noord-Frankrijk, waar een groot deel van onze actieve bevolking werk zocht na de teloorgang van de thuisweverij 3) de verregaande verfransing van de bourgeoisie 4) de rol van de hogere clerus en het Belgische staatsbestel, waarmee onze volksjongens vooral via de legerdienst in aanraking kwamen (Pour les Flamands la même chose!) Ook het Zwevegems ontsnapte niet aan deze tendens, al drong het Frans er iets minder sterk door dan in Kortrijk en sommige deelgemeenten als Moen en Sint-Denijs. Voor wie het een troost mag zijn: de Franse leenwoorden verdwijnen nog vlugger uit het spraakgebruik dan de Zwevegemse dialecrwoorden zelf. De lijst is niet beperkend. Veel Franse werkwoorden die eindigen op -er zijn vernederlandst en krijgen de uitgang -eren. Ook het Zwevegems kent dergelijke ontleningen. Het gaat daarom niet noodzakelijk om dezelfde woorden. (Even terzijde: permitteren is afgeleid van het Latijn, niet van het Frans 'permettre' en sorteren stamt uit het Hoogduits. Chaufferen betekent naast 'warmlopen' in het Zwevegems ook 'besturen'). abimer, abonner, accepter, accélérer, accommoder, accorder, adjuger, adresser, affronter, ajuster, alarmer, amuser, animer, annuler, apprécier, arbitrer, arranger, arriver, astiquer, attaquer, attraper, avancer, balancer, barrer, barricader, betonner, blamer, blinder, bloquer, bomber, bouger, brader, bricoler, calmer, calquer, camoufler, caser, changer, charger, circuler, cirer, classer, claxonner, coiffer, combiner, commander, complimenter, compliquer, concentrer, confirmer, confronter, constater, constiper, consulter, contacter, controler, convoquer, corriger, couillonner, couper, crêper, crever, critiquer, dater, débuter, décaler, décanter, décider, déclamer, déclarer, déclasser, décourager, dédouaner, déformer, dégrader, démarrer, démonter, dépanner, déranger, discuter, dominer, doser, doubler, drainer, dresser, emballer, embéter, embrasser, embrayer, encadrer, encaisser, énerver, engager, entraïner, épiler, équiper, étaler, éu'queter, excuser, expliquer, exposer, fabriquer, fixer, flamber, flatter, florer, forcer, frauder, friser, frustrer, functionner, galvaniser, gêner, gesticuler, glacer, gratiner, graver, grouper, imiter, indiquer, insister, inspecter, installer, ïntéresser, invester, inviter, isoler, juger, lamenter, lancer, larder, limoger, liquider, loger, manoeuvrer, maquiller, marchander, marcher, marmer, masser, metalliser, meubler, muter, naturaliser, négliger, négocier, niveler, noter, nuancer, numéroter, obséder, opérer, organiser, panacher, paner, paniquer, parader, parfumer, passer, pédaler, perforer, piloter, placer, plisser, plomber, plonger, pocher, pointer, poser, poster, pousser, présenter, presser, primer, procéder, profiter, pronostiquer, protester, purger, raffiner, raisonner, ramasser, rappeler, rater, réaliser, réclamer,

90


recommander, récupérer, regier, remplacer, renover, réparer, réserver, respecter, retoucher, réviser, roder, rouspéter, saluer, scandaliser, signaler, soigner, solder, souder, spéculer, stimuler, supprimer, tapisser, tenter, toucher, trainer, trier, truquer, vérifier, voyager, vulcaniser... Franse zelfst. nw. eindigend op -age (uit te spreken als -age of -aeize) veranderen van geslacht en worden vrouwelijk; maar personage wordt onzijdig. De woorden spinage (spinazie, Frans: épinard) en vrijage (vrijerij) horen niet thuis in het rijtje. assemblage, bagage, bandage, barrage, bricolage, chantage, chauffage, chipotage, chömage, cirage, coffrage, collage, courage, décalage, demarrage, dépannage, emballage, embrayage, engrenage, entourage, épuipage, etalage, garage, maquillage, massage, ménage, métrage, montage, passage, patronage, personnage, placage, plage, plombage, plumage, rage, ravage, rodage, sabotage, stockage, tonnage, trucage, virage, vitrage, voyage... Franse zelfst. nw. die eindigen op -ment worden vernederlandst door ze op een Nederlandse wijze uit te spreken; ze worden onzijdig. Maar ciment wordt uitgesproken als semang en blijft mannelijk. Beulemans Frans is dan WQQV faillissement, abonnement, alignement, amusement, appartement, appointement, argument, arrangement, assortiment, avancement, batiment, changement, compartiment, compliment, contentement, déplacement, dérangement, échappement, element, engagement, enrégistrement, entraïnement, équipement, gouvernement, instrument, jugement, lavement, logement, manquement, medicament, moment, monument, mouvement, ornement, placement, raisonnement, reglement, remboursement, rendement, renseignement, roulement, supplément... Franse zelfst. nw. die eindigen op -non krijgen in het Zwevegems zoals in het Nederlands de uitgang -tie (uitgesproken -sie). Maar friction blijft onveranderd. absentie, absolutie, actie, administratie, adoptie, alteratie, ambitie, animatie, attractie, autorisatie, benedictie, collectie, compositie, concentratie, conditie, constipatie, constitutie, consultatie, contributie, conversatie, convocatie, deliberatie, devotie, directie, discretie, distributie, educatie, emotie, explicatie, expositie, fabricatie, facturatie, felicitatie, fractie, imitatie, indicatie, informatie, inspectie, intentie, invitatie, mobilisatie, obligatie, observatie, perfectie, positie, presentatie, reclamatie, reparatie, repetitie, reputatie, solutie, speculatie, superstitie, tentatie, variatie, venditie... Franse zelfst. nw. die eindigen op -sion krijgen in het Zwevegems zoals in het Nederlands de uitgang -sie: allusie, commissie, compassie, démissie, depressie, discussie, divisie, excursie, invasie, occasie, permissie, processie, successie...

91


Franse zelfst. nw. die eindigen op ~té worden onveranderd overgenomen of krijgen de uitgang -teit: beauté (nu meestal beauty), cité, cöté, decolleté, député... activiteit, actualiteit, anciënniteit, antiquiteit, autoriteit, banaliteit, capaciteit, comiteit, curiositeit, intimiteit, liberteit, localiteit, materniteit, maturiteit, mentaliteit, nervositeit, personnaliteit, qualiteit, rariteit, totaliteit... Daarnaast komen nog tal van Franse woorden voor die min of meer onvervormd in het Zwevegems gebruikt worden: abat-jour, abattoir, abominable, acajou, acceptable, accident, accroc, accu, acompte, a demain, adieu, adjoint, affaire, affiche, affront, agrafe, air, a jour, a la bonne heure, alcool camphré, allee, allure, amateur, ambiance, amicale, amidon, amorce, amortisseur, ampoule, ancien, angine, annonce, antigel, a-peu-près, aplomb, appareil, appendicite, applique, apprenti(e), apprêt, a propos, arbitre, arrêt, arrivée, ascenseur, associé, assurance, atelier, attaché, attaché, attaque, au revoir, automatique, autostop, autostrade, a volonté, bache, bagarre, bagatelle, baladeuse, balance, banderole, barboteuse, barre, barrette, barrière, bascule, bassin, bataclan, bavette, bec de gaz, beignet, beton armé, betterave, biais, bidon, bijou, bizar, blagueur, blessure, Bohémien(ne), bombonne, bon vivant, bordure, bouchée, boucle, bougie, bouillon, bouillotte, boulette, bouquet, boutique, bracelet, brancard, branche, brassière, briquet, briquaillons, brocante, broche, brochette, büche, buffet, bulletin, bureau, but, cabine, cache-pot, cachet, cachot, cadeau, cadran, caduc, café, cahier, caisse, calepin, camion, camionette, camionneur, canapé, canard, cantine, caoutchouc, capable, capot, capote, capsule, capuchon, caractère, carburateur, carcasse, cardan, carottier, carreau, carrément, carrosserie, carrousel, carrure, cartouche, casserole, cavalier, ceinture, ceinturen, cendrier, cérémonie, cervelas, chaise longue, chalet, chambre a air, chambrée, chambrette, champêtre (garde -), champignon, changard, chance, change, chanteur (-euse), chantier, chapelure, charcuterie, charcutier, charlatan, charlot, charmeur, charrette, chassis, chauffage (central), chauffe-plats, chauffeur, chic, chevron, chichi, chique, cible, cicatrice, circuit, cirque, citeme, clairon, classeur, claxon, cliché, clientèle, cloison, clou, coffre-fort, coiffeur (-euse), coiffure, col, colérique, colle, collier, colonne, combinaison, combine, comble, commande, commerc.ant, commerce, commis, commissaire, commode, compagnon, complet, compresseur, compromis, comptable, compteur, comptoir, conciërge, concours, conducteur (-trice), confiance, confiture, conform, confort, congé (payé), consigne, console, constructeur, continu, controleur, convoyeur, copain, copine, coquille Saint Jacques, corbillard, cornet, corniche, cornichon, cortège, corvée, couche, coupé, coupe, coupeur (-euse), couplet, coupon, coupure, courant, courbe, coureur, courrier, court-circuit, couture (haute -), couvert, couveuse, crapule, craquelé, cravate, crayon, crèche, crème fraiche, crêpe, crevette, cric, erin, crise, croque-monsieur, culot, cumul, curseur, dactylo, dalle, danseur (-euse), débarras, débrouillard, décharge, déchet, decorateur, défaut, dégoüt(ant), délai, délégué, demande, démarreur, dentiste, départ, dépêche, depot, dérailleur, dessin, deux-pièces, devis, diffïcile, discours, disponible, dissolvant, docteur, domestique, domicile, douche, drapeau, dresseur, dupe, écart, échantillon, echec, éclair, écossais, effort, embêtant, embusqué, en attendant, encaisseur, enduit, en passant, ensemble, entraïneur, entree, entrepreneur, environ, escargot,

92


espace, essence, étagère, étape, etui, expert (comptable), expertise, expres, facade, facon (a -, de -), facteur, faire-part, farce, farceur, farde, faubourg, faveur, favoris, fermette, feuilleton, feutre, fiasco, fibranne, fiche, filature, filet, filetd'Anvers, filou, finesse, flèche, floche, flou, fondue, fonte, force, forme, foulard, foule, foulée, fourche, fournisseur, fourrure, foutu, foyer, frappant, fraudeur, fricot, friction, frigo, furie, gabardine, gaga, gaillard, galoche, galon, gamelle, garantie, garcon, garde-boue, garde-chasse, garniture, gateau, gel(atine), gênant, geste, gilet, glissière, globe, godet, gourde, gourmet, gradé, gradin, gravure, grève, grille, grimace, grossïste, grue, guichet, guidon, hangar, hardi, hasard (par -), haut parleur, hé la-bas, homard, hors-d'oeuvre, impasse, imperméable, important, infirmier (-mière), interim, interligne, interrupteur, irritant, jalousie, jaquette, jeton, joint, joint du culasse, jubilé, juge, jupon, kilométrique, labeur, lampadaire, lampe beige, lampion, lanterneau, légume, levier, libre, lingerie, linteau, liseuse, lits jumeaux, logeur, louche, lustre, malaise, malchance, malgré, malheur, manchette, manette, maniveJIe, mansarde, marraine, masseur, matraque, matrice, mécanicien, méchant, mèche, mélange, membre, menotte, merci, micheline, migraine, mineur, mise en plis, mixte, mobylette, modiste, mohair, moniteur, monteur, montre, mordant, motard, moteur, moule, moulure, moustache, moyen, moyenne, musée, nacre, naphte, nappe, naturel, navette, négligé, négligent, niveau, nonchalance, nonchalant, numero, omelette, operateur, orgie, origine, paillette, paletot, palier, palmier, pancarte, panne, pantalon, pantomime, paperasserie, papillote, parachute, parasol, paravent, par contre, parcours, pardessus, pare chocs, parlé, parquet, parterre, parvenu, passe-partout, passeport, passerelle, passe-vite (merknaam), pastiche, patapouf, pate, paté, patience, patisserie, patissier, patois, patron, patte, pêche, pêle-mêle, pelouse, peluche, pelure, pendule, perle, permis, perruche, persïenne, perte totale, phare, piédestal, pignon, pince, pince-nez, pioche, piqueur, piqüre, pistache, pistolet, piston,plancher, planchette, planton, plaque, plaquette, plateau, plate-forme, platine, plumeau, plutöt que, pochette, point mort, pommade, pompiste, portatif, porre-bagage, porte-bonneur, porte-clefs, porte-fenêtre, portefeuille, portemanteau, portemine, porte-monnaie, porte-plume, portière, postiche, postillon d' amour, posture, pot-pourri, poulain, pourvu que, pousse-cafe, poussette, poussin, poutrelle, pratique, présentable, pression (bouton a -), prêt-a-porter, preuve, primeur, prison, programme, propriétaire, provisoire, pupitre, purge, pur-sang, pylone, pyrex, quittance, quitte, raclette, radiateur, raison, ralenti, ratatouille, rayon, rayonne, rebut, recette, rechange, réchaud, recommandé, recu, régime, régulateur, remise, remorque, rendez-vous, renfort, repos, reprimande, reprise, responsable, ressort, retard, retouche, réunion, revanche, réveillon, revers, révolte, rillettes, risque, ristourne, rivet, robinet, rondelle, rotonde, route, rustique, sacoche, saignant, salopette, santé, scabreux, sécateur, secteur, sens unique, serveuse, service, serviette, siphon, sirene, soigneur, solde, solvable, sonde, sorbet, sortie, souche, soudure, soupape, souper, souplesse, sous-sol, souterrain, soutien, souvenir, stimulant, subit, subside, suite, suppositoire, surplace, surplus, surprise, surtout, surveillant, syndic, tableau, tablette, tabouret, tache de beauté, taille, talon, talus, tampon, tasse, teinture d1 iode, téléférique, tenue, terme, terminus, terreau, thermos, tiens, tige, timide, toile eiree, toile isolante, toilette, tondeuse, tort, touche, toupet, tournee, tournevis, trac, trafic, tralala, transport, transporteur, travaux, traverse, traversin, tresse, tricot, triplex, triporteur, trousse, trousseau, truite, tube, vacance, valise, varice, vélo, velours, vendeuse, ventilateur, vérificateur, veston, vétérinaire, vidange, vide, vinaigrette, visite, vitesse, vitraux, vitrine, voila, voile, voiture, volant, vol-au-vent, volontaire, voyageur, wagon-Iit, zazou, zero...

93


Dit boek werd uitgegeven in januari 2002 door de EV Amantine Culturele en Heemkundige Kring van Zwevegem p/a Gemeentelijke Openbare Bibliotheek Bekaertstraat 13 B-8550 Zwevegem D/2002/9000/01 Het werd gedrukt op de persen van de nv Groeninghe Drukkerij Budastraat 56 B-8500 Kortrijk 056 22 40 77


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.