discours JAARGANG 7 | NUMMER 2 | JUNI 2015
magazine voor de onderwijs- en opleidingsregio van het AMC
Emma Paternotte onderzoekt culturele competenties
+
Team-based learning
+
Wie leest er nog een boek?
1 discours
juni 2015
INHOUD
Discours, het magazine voor co-assistenten, arts-assistenten en opleiders in de Onderwijs- en Opleidingsregio van het Academisch Medisch Centrum
3
PAGINA 3 / BLIKVANGER Co-schap Oogheelkunde in het Waterland Ziekenhuis PAGINA 6 / TEAM-BASED LEARNING Kunnen in plaats van kennen PAGINA 8 / DIGITAAL OF PAPIER Wie leest er nog een boek?
14
PAGINA 10 / DIVERSITEIT
Multiculturele misverstanden PAGINA 12 / OPLEIDERSTEAMS Captains en teamplayers
10
PAGINA 14 / NIEUWE BACHELOR Van consumeren naar actief leren PAGINA 16 / ROLMODELLEN Jacqueline Engelen, dermatoloog OLVG PAGINA 18 / MENTORAAT Stoom afblazen en ondersteuning
20
PAGINA 20 / PC-DOKTERS ICT-vaardige zorgprofessionals PAGINA 22 / (MEE)DENKEN OVER DE TOEKOMST Inspraak en medezeggenschap
& RUBRIEKEN PAGINA 9 | COLUMN | 100 procent PAGINA 23 | Agenda PAGINA 24 | UIT DE POLDER | Arjen Cupido in Maryland
Colofon Discours, juni 2015 Jaargang 7, nummer 2 Verschijning: drie keer per jaar Oplage: 5100 Uitgave: Discours is een uitgave van het Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam. Redactie: Frank van den Bosch (hoofd afdeling In- en Externe Communicatie),
Jasper Enklaar (hoofdredactie), Olivier Busch (voorzitter Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen), Kiki Lombarts (hoogleraar Professional Performance), Simon Knepper, Jan-Hindrik Ravesloot (voorzitter Onderwijsinstituut Geneeskunde), Annelie Slaar (Triple A) en Roos van der Zwan (CoRaad UvA-Sociaal)
Art direction en ontwerp: Van Lennep, Amsterdam Fotografie/illustraties: Janus van den Eijnden, Anne Huijnen en Sake Rijpkema Illustraties: Van Lennep Zet- en drukwerk: Drukkerij Wilco, Amersfoort
Bijdragen: Eveline Bets, Suzanne Bremmers, Sarah Gans, DaniĂŤlle Kraft, Annet Muijen, Catrien Spijkerman en Eva Vroom
2 discours
Redactieadres: Afdeling In- en Externe Communicatie Academisch Medisch Centrum
juni 2015
Meibergdreef 9 1105 AZ Amsterdam Telefoon: (020) 566 23 36 Email: discours@amc.nl Website: www.amc.nl/discours Niets uit deze uitgave mag worden geproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
BLIKVANGER
Co-schap Oogheelkunde in het Waterland Ziekenhuis ‘We staan dicht bij onze co’s’ 3 discours
juni 2015
BLIKVANGER
Co-schap Oogheelkunde Waterland Ziekenhuis: ‘We staan dicht bij onze co’s’ Tekst: Daniëlle Kraft Foto’s: Sake Rijpkema
Hoe vergaat het onze co-assistenten op de werkvloer? Wat mogen ze, wat mogen ze (nog) niet? In de rubriek Blikvanger lopen we in het kielzog van specialisten en co-assistenten mee op een bijzondere opleidingsafdeling. In deze aflevering: Het co-schap Oogheelkunde in het Waterlandziekenhuis in Purmerend scoorde bij de laatste ‘Beste co-schap verkiezingen’ van de CoRaad een gedeelde eerste plaats. De co’s beschouwen dit co-schap als ‘een goede leerschool’. Wat het co-schap ook bijzonder maakt, is de gegarandeerde één-op-één begeleiding door de oogartsen zelf. “We hebben maximaal twee co-assistenten tegelijk en geen arts-assistenten die de begeleiding voor hun rekening nemen. In de dagelijkse praktijk staan we daardoor heel dicht bij onze co’s”, vertelt oogarts/ co-schapcoördinator Suzy Njoo van het Waterlandziekenhuis.
4 discours
HET CO-SCHAP OOGHEELKUNDE IS HET TWEEDE CO-SCHAP in het DOK-blok (Dermatologie, Oogheelkunde, KNO), waar de masteropleiding mee begint. Veel kersverse co’s zetten hiermee tevens hun eerste schreden in een extern ziekenhuis, buiten de vertrouwde omgeving van het AMC. Ook co-assistent Patrick van den Berge (24) staat met zijn co-schap Oogheelkunde in het Waterlandziekenhuis voor het eerst min of meer op eigen benen, los van het AMC. “Het is hier allemaal kleinschaliger en persoonlijker. Er is geen verpleegafdeling en er zijn maar drie oogartsen. Zij weten wie ik ben, waar ik ben en wat ik doe, waarbij ik overigens veel vrijheid krijg. Het is vooral directer en minder anoniem dan wat ik in het AMC gewend was. Ik moet het hier bijvoorbeeld niet in mijn hoofd halen om te laat te komen.” Van den Berge heeft acht maanden op zijn eerste co-schappen moeten wachten. Hij stond dan ook zeer gemotiveerd in de startblokken, toen hij na zijn co-schap Dermatologie in het AMC op de afdeling Oogheelkunde in het Waterlandziekenhuis mocht beginnen. In Purmerend nog wel, zijn persoonlijke thuisbasis. Hij zit in zijn tweede week, precies op de helft van het drie weken durende co-schap. “In de bachelorfase krijg je weinig oogheelkunde. Je leert er vooral tijdens dit co-schap over”, vertelt hij. Zijn doel is inhoudelijke basiskennis te vergaren en ‘handigheid’ te ontwikkelen in de patiëntencontacten. “Anamneses afnemen, het verhaal achter de klacht horen, dat vind ik het leukst. Hoewel die ‘verhalen’ bij oogheelkunde natuurlijk beperkt zijn, omdat het vooral om concrete klachten, onderzoeken en behandelingen gaat.” Na het meelopen en meekijken in de eerste week mag Van den Berge deze tweede week zelfstandig de policonsulten van nieuwe patiënten doen. Hij krijgt een jonge vrouw met pijn en verminderd zicht in met name het rechteroog in zijn spreekkamer. Ze denkt zelf aan een beschadiging van het hoornvlies, waar ze zes jaar geleden ook al aan geholpen is. “Ik herken de symptomen, het gevoel of er zandkorreltjes in mijn oog zitten.” Ze heeft ook last van licht en kan haar werk aan de computer nauwelijks meer doen, vertelt ze. De huisarts heeft antibioticadruppels voorgeschreven en ‘die lijken een beetje te werken’. Van den Berge noteert, stelt aanvullende vragen, meet de visus met de ‘Snellenkaart’ en bekijkt met de oogspiegel en de ‘spleetlamp’ de binnenkant van het oog. In het AMC is hij de week voorafgaand aan zijn co-schap Oogheelkunde ingewijd in de meest voorkomende oogaandoeningen, onderzoeken en behandelingen. Daarnaast heeft hij zelf kennis opgezocht en zoekt hij ook na afloop van zijn praktijkdagen ’s avonds thuis extra informatie op. Co-begeleider Suzy Njoo is blij met een actieve instelling. “In een goed co-schap gaat het om de wisselwerking.” Na zijn anamnese van de patiënte met de zandkorreltjes in haar oog overlegt Van den Berge tussentijds over zijn bevindingen met de op de poli werkzame oogarts Hussein Khalil. Patiënte heeft van de co pupilverwijdende druppels toegediend gekregen, zodat Khalil straks beter in het oog kan zien. Als mevrouw even later weer in de spreekkamer is, stelt de oogarts haar nog enkele aanvullende vragen, over mogelijke allergieën bijvoorbeeld – oeps, die had de co vergeten – en verkent dan het oog met
juni 2015
BLIKVANGER
de spleetlamp . Van der Berge kijkt via een zogenoemde meekijker mee, waarbij Khalil steeds gedetailleerd beschrijft wat hij ziet. De oogarts stelt een lichte hoornvliesbeschadiging vast, schrijft voor een week medicinale druppels en kunsttranen voor en adviseert patiënte tijdens deze week haar contactlenzen niet te gebruiken. “Want het hoornvlies heeft zuurstof nodig.” Aansluitend leert Khalil de co-assistent hoe hij een dossier van de nieuwe patiënte moet opstellen. Elke twee weken komt er bij de afdeling Oogheelkunde van het Waterland Ziekenhuis een nieuwe co-assistent. Daardoor draaien er in de eerste en laatste week van het co-schap steeds twee co-assistenten tegelijk mee en is de co in de middelste week in zijn eentje. “Je hebt met z’n tweeën natuurlijk steun aan elkaar, maar het is ook wel even lekker om het rijk alleen te hebben”, vindt Van den Berge. “Het is kijken, luisteren, vragen en doen”, vertelt co-begeleider Njoo. De co’s krijgen alle ruimte om te leren, maar niet vrijblijvend: de eerste week mogen ze zich oriënteren, maar vanaf de tweede week moeten ze zelfstandig aan de slag, met nieuwe patiënten, zelf geïnitieerd onderzoek, deugdelijke dossiers en goed onderbouwde overwegingen en conclusies. “Wat ik de co’s vooral wil meegeven is: leer logisch nadenken”, zegt Njoo. “Ze krijgen veel tijd en vrijheid, maar ik vraag ook inzet en eigen verantwoordelijkheid.” STAAROPERATIE Later deze dag draait Van den Berge met Njoo mee op de OK, tijdens een staaroperatie. Hij staat naast de arts en ziet live en ook op een monitor precies wat ze doet. Njoo stelt hem tijdens de (routine)operatie voortdurend vragen: wat doe ik nu, waarom doe ik dat, welk instrument gebruik ik nu, als ik dit doe, wat gebeurt er dan? Van den Berge woonde eerder al staaroperaties bij en antwoordt vlot en goed. “Ik heb de afgelopen week alle oogartsen zo’n operatie zien uitvoeren en vind het opmerkelijk hoe ze alle drie, met hetzelfde resultaat, hun eigen stijl en benadering hebben. Ook dat vind ik leerzaam; dat je je eigen manier van werken kunt ontwikkelen.” Van den Berge is enthousiast over zijn eerste externe praktijkstage. “Je draait hier met alles en iedereen mee. Niet alleen met de oogartsen, maar ook met de baliemedewerkers, de assistenten, de optometrist, de OKassistenten en de anesthesisten. Je ziet een veelheid aan oogproblemen, van kinderen die scheel zien tot patiënten met ernstige oogziekten en ouderdomslijtage. Die diversiteit vind ik verrassend, plus dat ik leer de zorgvraag goed te formuleren, vervolgonderzoeken te initiëren en behandelopties te bedenken.” Vanuit de gedachte ‘actief leren is participeren’ heeft co-begeleider Njoo de standaard presentatie van een ziektebeeld door co-assistenten aan het einde van hun co-schap vervangen door een critical appraisal topic; de co-assistent krijgt een specifieke onderzoeksvraag waar het oogheelkundig team graag een goed onderbouwd antwoord op wil, maar zelf geen tijd voor heeft. “De co’s leren bij ons en wij doen in onze patiëntenzorg ons voordeel met hun onderzoek. Zo snijdt het mes aan twee kanten.” —
5 discours
‘Co’s krijgen veel tijd en vrijheid, maar ik vraag ook inzet en eigen verantwoordelijkheid’
juni 2015
TEAM-BASED LEARNING
Kunnen in plaats van kennen Bachelorstudenten moeten veel theorie absorberen. Gaap! In de nieuwe bachelor Geneeskunde wordt dat absorberen grotendeels vervangen door het gezamenlijk al lerend toepassen van verworven kennis: team-based learning. Erkend deskundige op dit gebied, Simon Tweddell, was eind april in het AMC voor enkele workshops, een gastcollege en een interview. Tekst: DaniĂŤlle Kraft beeld: Anne Huijnen
6 discours
juni 2015
TEAM-BASED LEARNING
TEAM-BASED LEARNING (TBL), ontwikkeld door de Amerikaanse hoogleraar Larry Michaelsen (University of Oklahoma Business School), beoogt studenten voortdurend individueel, samen en onderling uit te dagen. Dat gebeurt door hen binnen een cohort van circa honderd studenten in kleine, vaste teams praktische opdrachten te geven, die appelleren aan de kennis die zij eerder via hoorcolleges, practica en zelfstudie aangeboden hebben gekregen. “In die toetsen laten de studenten individueel en daarna als team zien of ze die kennis praktisch kunnen toepassen” , vertelt Tweddell. “Bij TBL is kennis geen doel op zich, maar de basis, waarop de aankomend artsen leren kritisch en multidisciplinair te zoeken naar de beste oplossing voor een bepaalde zorgvraag.” KETEN TBL is geen vrijblijvende onderwijsmethode, benadrukt Tweddell. “Het succes zit ‘m in de hele keten; in het op de juiste manier en in de juiste volgorde toepassen van alle elementen.” Die keten start met het formeren van vaste, heterogene teams van studenten, per semester of studiejaar. “De teams bestaan bij voorkeur uit vijf tot zeven studenten, met zo divers mogelijke achtergronden, karakters, interesses, herkomst, ervaringen en vaardigheden. Die mix bevordert interactie, samenwerking en verrassende benaderingen.” Door de teams langere tijd bij elkaar te houden, groeit volgens de TBL-formule het onderling vertrouwen en de collectieve verantwoordelijkheid. “De teamleden hebben elkaar nodig, ze móeten tot consensus komen”, zegt Tweddell. “Omdat ze eerst individueel en daarna als team kunnen scoren met hun antwoorden – met extra punten voor een goed onderbouwd appeal – tellen álle teamleden volwaardig mee: de dominante, goed gebekte student even hard als de introverte, verlegen student”, aldus de Britse TBL-ambassadeur. Docenten krijgen met de TBL-methodiek een realtime indruk van het niveau van hun studenten, waarop ze met extra colleges en individuele ondersteuning kunnen bijsturen, betoogt Tweddell. “Het wordt ‘teach, don’t tell’. Dat vraagt van docenten een vorm van delegeren: zij moe-
ten de studenten de tools bieden, waarmee ze op basis van de hen aangedragen kennis kritisch, creatief en samenwerkend de juiste oplossingen leren zoeken.” DRIE FASES Het TBL-proces is na het samenstellen van de teams opgebouwd in drie fases. Fase 1 bestaat uit de voorbereidende zelfstudie van de student, die dat doet aan de hand van de hoorcolleges en door docenten aangereikte studiematerialen, bronnen en leerdoelen. In fase 2 wordt deze voorbereiding eerst individueel getoetst (individual readiness assurance) en daarna in het eigen team herhaald (group readiness assurance), waarbij de studenten/teamleden met behulp van scratch cards directe feedback krijgen. Zo werkt het team zich op grond van kennisbeheersing, kritisch nadenken, discussie en samenwerking naar het juiste (evidence-based) antwoord toe. In fase 3 krijgen alle teams een specifieke en praktisch geformuleerde case voorgelegd, met liefst een niet eenduidig antwoord, waarbij van de studenten/teams kennis, inzicht, kritisch denken, communicatie en samenwerking wordt gevraagd. De teams houden vervolgens in klassikaal verband een bord met het door hen gekozen multiple choice-antwoord omhoog. “Daarna wordt de verdediging van de antwoorden interessant”, zegt Tweddell. Kennis blijft de basis, vervolgt hij, “maar beroepsvaardigheden zoals zelfstandig kritisch denken, communiceren en multidisciplinair samenwerken worden steeds belangrijker, vooral bij complexe zorgvragen. Het TBL-concept bereidt studenten hier effectief op voor, met incentives voor individuele voorbereiding en teaminbreng.” OMSCHAKELING Team-based learning zal door studenten warm worden ontvangen, denkt AMC-onderwijskundige Christel Verberg, verbonden aan het AMC Centrum voor Evidence-Based Education. “Voor docenten zal het een omschakeling betekenen. Zij moeten anders les gaan geven en bij het ontwikkelen van toetsen voor hun studenten als het ware omgekeerd leren denken. In dit
7 discours
juni 2015
zogeheten backward design creëert de docent een probleem en vraagt de studenten om een oplossing aan de hand van de kennis die hij hen eerder heeft aangereikt. Het uitgangspunt wordt: wat wil je dat je studenten kúnnen in plaats van alleen kénnen? De docent ontwikkelt daarvoor uitdagende toepassingsopdrachten, volgt en leidt de discussies binnen en tussen de teams, luistert naar hun argumentatie, let op zwaktes in de kennis en stuurt daarop bij.” TBL zal volgens Verberg vooral in het begin tijd, creativiteit en energie van docenten vragen. “Maar ze staan er natuurlijk niet alleen voor. Vanuit de opleiding worden activiteiten geïnitieerd om docenten te helpen soepel om te schakelen.” De TBL-methodiek levert docenten ook veel op, vervolgt Verberg, “Denk aan de interactie en betrokkenheid van studenten. Docenten krijgen ook direct zicht op de kennisverwerving en toepassingsvaardigheden van hun studenten, waardoor zij beter en sneller in staat zijn de stof waar nodig aan te passen.” OVERTUIGD Team-based learning maakt studeren én lesgeven leuker en actiever en levert beter op de praktijk voorbereide artsen op, stelt Simon Tweddel op basis van zijn ervaring op de Bradford School of Pharmacy, waar hij universitair hoofddocent. “Ik zie verdieping, participatie, een goede voorbereiding en een hoger kennisen prestatieniveau bij onze studenten en meer plezier en voldoening bij de docenten.” —
‘Het succes zit ‘m in de hele keten; in het op de juiste manier en in de juiste volgorde toepassen van alle elementen.’
PAPIER OF DIGITAAL
Goed zoeken is de kunst Wie leest er nog een studieboek? In het internettijdperk zoekt iedereen toch informatie op internet? Hoogleraar Radiologie Mario Maas: “Maar we hebben de studenten nog niet geleerd om góed te zoeken.” Dit is de uitkomst van een onderzoek naar het effect van digitale leermiddelen op het studiegedrag. Tekst: Eveline Bets Beeld: Van Lennep
HET ONDERZOEK IS EEN COPRODUCTIE van het AMC en uitgeverij Bohn Stafleu van Loghum (BSL). Waarom de samenwerking met een commerciële partij? “Goed dat je dat vraagt”, antwoordt Mario Maas. “BSL geeft zestig procent van onze studieboeken uit. Dus ligt samenwerking voor de hand. We hebben al eerder pilots met ze gedaan, de ervaringen zijn goed.” Wat is het effect van digitale studiemiddelen op studiegedrag? Dat was de hoofdvraag van de pilot, waaraan 280 derdejaars studenten geneeskunde vrijwillig meededen. Tijdens het blok ‘aandoeningen aan het bewegingsapparaat’ konden ze drie maanden gratis gebruik maken van de BSL Academy, de digitale bibliotheek van BSL. Die werd, via een veilige inlogverbinding, tijdelijk gekoppeld aan de leeromgeving van het AMC. “Het plezierige van deze leeromgeving is dat je geen discussie hebt over de kwaliteit”, stelt Maas. “Alle informatie is afkomstig van experts en getoetst.” STUDEREN BIJ JE OUDERS Medewerkers van BSL en van het Centrum voor Evidence Based Education hebben het zoekgedrag van de studenten geanalyseerd. We weten nu zeker dat studenten vlak voor het tentamen intensiever gebruik maken van de digitale leermiddelen. En dat ze, op de laptop, overal in Nederland studeren. Maas: “Ze gaan naar hun ouders om te leren. Dat doen mijn kinderen ook.” Daarnaast willen studenten altijd en overal toegang tot studiemateriaal hebben en zijn ze blij met de digitale bieb. Wat onder meer blijkt uit het feit dat ze er na het tentamen blijven terugkomen.
boeken tegelijk. “Zo belicht je het probleem van alle kanten. Daarmee ontwikkel je je kritische en creatieve denkvermogen. Dat heb je nodig als wetenschapper of dokter.” Mario Maas staat te popelen om vervolgonderzoek te doen, vooral naar hoe je studenten kunt leren goed te zoeken. “Studenten zoeken ongecontroleerd. Het blijkt lastig goede en matige kwaliteit van informatie te onderscheiden. Dat kunnen we de studenten zo leren.” Daarnaast wil Maas apart onderzoeken hoe docenten omgaan met de digitale leeromgeving. “In tegenstelling tot wat we dachten, blijkt werken met digitale leermiddelen niet vanzelfsprekend te zijn. Ik wil graag weten hoe we docenten kunnen helpen de lesstof digitaal te verrijken.” Nog een reden voor vervolgonderzoek: studenten uit de pilot scoorden een vol punt hoger bij het tentamen. “Maar ik kan niet hard maken dat dit komt door de digitale leeromgeving”, zegt Maas er meteen achteraan. Dus Mario Maas is nog lang niet klaar met onderzoek naar digitaal studeren? “Nee, natuurlijk niet! Het is het leukste wat er is!” En het papieren studieboek verdwijnt evenmin. Uit de pilot blijkt dat voor een optimaal leerresultaat de stof zowel digitaal als op papier beschikbaar moet zijn. “Papieren boeken en digitale lesstof vullen elkaar aan. Dat vind ik zelf ook. Een e-reader is prima, maar een belangrijk stuk wil ik in handen hebben.” —
‘Een e-reader is prima, maar een belangrijk stuk wil ik in handen hebben’
Verrassender was de uitkomst over het zoekgedrag zelf. Bijna zestig procent navigeert, en veertig procent zoekt via zoekopdrachten. “Bij navigeren volg je het bestaande menu of de hoofdstukopbouw. Bij zoeken vul je zelf een zoekopdracht in.” Dit zoeken gaat meer in de richting die Maas op wil: associatief van het ene feit naar het andere springen, in meerdere
8 discours
juni 2015
COLUMN
100 procent Columnist Sarah Gans is in opleiding tot chirurg en vertelt in Discours over haar ervaringen. WAT ZOU JIJ WORDEN als je opnieuw een beroep mocht kiezen? Ik zou wijnboer in Zuid-Frankrijk worden, vervolgt de chirurg zuchtend, die net als ik dienst heeft. Ik moet even over de vraag nadenken, ik ben immers pas net begonnen aan mijn opleiding en was niet van plan om nu al weer aan een nieuwe baan te beginnen. Toch begrijp ik het gevoel van de chirurg maar al te goed. Het is zaterdagnacht en mijn dienst zit er officieel al een aantal uur op. Het is een lange en intensieve dag geweest met een aantal gecompliceerd verlopen operaties en we zijn nog niet klaar. Er staat nog een aantal patiënten aangemeld voor het spoedoperatieprogramma, onder andere het verwijderen van de inmiddels geïnfecteerde port-a-cath die we vorige week geplaatst hebben bij een jonge vrouw met borstkanker. Geconfronteerd worden met iets dat je beter anders had kunnen aanpakken, of met het soms onvermijdelijke natuurlijke beloop dat anders gaat dan jij had gepland, is nooit prettig. Chirurgie is een mooi vak. Er zijn vele momenten waarop je echt iets kunt betekenen voor je patiënten. Het resultaat van je handelen is snel zichtbaar, in positieve, maar helaas ook negatieve zin. Het bestaat niet alleen uit mensen redden en heldhaftige daden. Soms is het ook het voorkomen van meer ellende of oplossen van je eigen complicaties. Niemand zit er op te wachten om in de dienst een geïnfecteerde porta-cath te verwijderen bij een patiënt die daar juist zoveel baat bij had kunnen hebben. Juist de momenten dat het niet volgens plan gaat maken veel indruk. Geen enkel vak is altijd 100 procent leuk. Dankzij vele tevreden patiënten en ongecompliceerd verlopen operaties in de weken na mijn dienst maakt het negatieve gevoel weer plaats voor een positief gevoel. Soms moet een chirurg doen wat een chirurg moet doen. Zou het ooit wennen? Wijnboer in Zuid Frankrijk klinkt idyllisch, maar daar zitten vast ook nadelen aan.
‘Chirurgie bestaat niet alleen uit mensen redden en heldhaftige daden’ 9 discours
juni 2015
DIVERSITEIT
Multiculturele misverstanden Een Somalische vrouwelijke vluchteling vraagt waarschijnlijk om een andere aanpak dan een Nederlandse man. Toch is culturele diversiteit in het geneeskundeonderwijs nog een ondergeschoven kindje. “ Ze snapte alleen de woorden ‘bloed’ en ‘dood’.” Tekst: Catrien Spijkerman Beeld: Janus van den Eijnden
TOEN EMMA PATERNOTTE NA HAAR STUDIE begon als arts-assistent, liep ze tegen onverwachte problemen aan. “Vaak leken patiënten me helemaal niet te begrijpen. Als ik ze uitleg gaf, stuitte ik soms ronduit op weerstand. Terwijl ik zó mijn best deed.” Paternotte werkt in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam-West, waar 70 procent van de patiënten van niet-westerse afkomst is. Dat leidde bijvoorbeeld tot de volgende situatie: “Ik lichtte een vrouw in over een aanstaande operatie. Een standaardprocedure: ik vertelde over de medicatie, en vroeg haar of ze ermee akkoord ging dat we haar eventueel extra bloed zouden toedienen.” Maar de vrouw begreep de vraag niet goed. “Dus ik legde uit dat we het extra bloed alleen toedienen in het geval dat ze veel bloed zou verliezen. ‘Want we willen u natuurlijk niet laten doodgaan.’ Zoiets zei ik - een verkeerd gekozen formulering. De vrouw sprak slecht Nederlands, en ving alleen woorden op als ‘bloed’ en ‘dood’. Ze raakte helemaal in paniek, gooide de medicijnen door de kamer en kroop onder de dekens.” De jonge arts Paternotte was heus geen hork die geen oog had voor de culturele diversiteit onder haar patiënten. “Van veel talen kende ik wel
10 discours
juni 2015
DIVERSITEIT
een paar woorden, en ik stond voor mijn gevoel open voor alle culturen. Maar blijkbaar deed ik het toch niet goed, en ik wist niet precies hoe ik dit moest verbeteren. Ik verbaasde me erover dat ik hier in de opleiding tot specialist niets over tegenkwam.” Die verbazing werd het uitgangspunt van haar promotieonderzoek, waar ze momenteel aan werkt. Ze inventariseerde alle curricula van specialistenopleidingen in heel Nederland, en constateerde wat ze al vermoedde: culturele competenties worden er nauwelijks en alleen in vage termen in benoemd. “Lange tijd werd het gewoon niet belangrijk genoeg gevonden, denk ik. De curricula zitten erg vol, en specialisten zijn - terecht - vooral gericht op het medische gedeelte.” CULTUREEL COMPETENT Daar kan Jeanine Suurmond over meepraten. Ze is docent en onderzoeker op de afdeling sociale geneeskunde aan het AMC en de UvA. “We zijn al zeker tien jaar bezig het geneeskundeonderwijs cultureel competent te maken”, vertelt ze. “Hoewel we vooruitgaan, lukt het maar niet om het naar een hoger plan te tillen: namelijk dat er in het onderwijs standaard aandacht is voor de vraag of een behandeling of aanpak anders zou zijn wanneer een patiënt bijvoorbeeld geen Nederlandse man, maar een Somalische vrouw is.” Om dat doel te bereiken, vereende ze haar krachten met collega’s van andere Europese universiteiten en zette in 2013 het C2ME-project op, dat staat voor Culturally Competent in Medical Education. Suurmond is projectleider van C2ME. Samen met haar Europese collega’s voerde Suurmond een onderzoek uit onder ongeveer 1400 docenten van geneeskundeopleidingen uit elf Europese landen, waaruit bleek dat de docenten veel behoefte hadden aan training over diversiteit. Ook bleken docenten te willen leren hoe ze moeten omgaan met diversiteit onder de
studenten. Suurmond en haar collega’s ontwikkelden trainingen waarin zowel de omgang met patiënten uit verschillende culturen aan bod komt, als de omgang met studenten. In de zomer komt de online trainingsmodule beschikbaar, die voor docenten in heel Europa bruikbaar is. VAARDIGHEDEN Is het C2ME-project voornamelijk voor docenten van geneeskundestudenten, Paternotte buigt zich over het vervolg: de medisch specialisten en hun opleidingen. Aan de hand van literatuuronderzoek stelde ze een lijst samen van vaardigheden die een dokter moet hebben om de communicatie met een patiënt van een andere afkomst goed te laten verlopen. “Bijvoorbeeld: betrekt de arts ook de partner of familieleden van de patiënt in het gesprek? In sommige culturen is dat heel belangrijk. Een andere beïnvloedende factor: onderzoekt de arts wat de hulpvraag van de patiënt is? Er zijn patiënten die bijvoorbeeld helemaal niet willen weten wat er met ze aan de hand is, die komen alleen voor de medicijnen.” Om erachter te komen welke vaardigheden specialisten al inzetten, maakte Paternotte 39 videoopnames van gesprekken van 18 verschillende specialisten met hun patiënten. Ze ontdekte wel degelijk ‘kansen’ om de communicatie soepeler te laten verlopen. “Artsen zouden vaker kunnen checken of de behandeling die ze voorstellen, past in de sociale context van de patiënt. Maag-darm-leverartsen stellen bijvoorbeeld geregeld een endoscopie voor. Dat betekent dat de patiënt van tevoren zijn darmstelsel moet leegmaken, en niks mag eten. Het is al een paar keer gebeurd dat een patiënt zei: ‘Dat kan echt niet. Ik heb dan een familiefeest, ik kan het niet maken om niet te eten.’ Als de arts de operatie tóch inplant, is de kans groot dat de patiënt met volle darmen komt. De arts heeft er dus meer aan om met de patiënt mee te denken en te proberen een andere oplossing te vinden.”
11 discours
juni 2015
Paternotte constateerde bovendien dat artsen veel misverstanden zouden kunnen voorkomen door de verschillen in taal en cultuur expliciet te benoemen. “Vaak handel je vanuit aannames. Je denkt dat iemand je uitleg begrijpt, maar je weet het pas zeker wanneer je er expliciet naar vraagt, of, beter nog, wanneer je de patiënt de uitleg laat herhalen.” Bovendien komt impliciet, non-verbaal gedrag soms heel anders over dan je denkt, leerde Paternotte. “De dokter wil de patiënt de ruimte geven om vragen te stellen, dus hij stopt even met z’n verhaal. Maar veel patiënten van niet-westerse afkomst snappen dat niet: de dokter is stil, dus zij zijn ook stil. De dokter denkt: Ok, geen vragen, dan ronden we het gesprek af.” Eigenlijk zijn het allemaal zaken die evengoed belangrijk zijn in een ‘normale’ dokter-patiëntrelatie, concludeert Paternotte. Suurmond beaamt dat: “Met de aandacht voor culturele verschillen leggen we een vergrootglas op patronen die gelden bij álle patiënten; de vraag of patiënten zich door artsen serieus genomen voelen, of er geen misverstanden zijn, of de arts niet handelt vanuit vooroordelen. Altijd al heikele punten, alleen komen ze bij etnische verschillen soms meer aan de oppervlakte.” —
‘Je denkt dat iemand je uitleg begrijpt, maar je weet het pas zeker wanneer je er expliciet naar vraagt’
OPLEIDEN IS TEAMWORK
Tekst: Suzanne Bremmers Beeld: Sake Rijpkema/Van Lennep
Samenwerken binnen het opleidersteam wordt steeds belangrijker, maar opleiders nemen het samenwerken nog niet altijd erg serieus. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Irene Slootweg naar het functioneren van opleidersteams.
Kapitein en teamspeler
12 discours
juni 2015
OPLEIDEN IS TEAMWORK
SLOOTWEG GEBRUIKTE VERSCHILLENDE methodes om de samenwerking binnen opleidingsteams te onderzoeken. Ze observeerde opleidingsvergaderingen, maakte opleidersprofielen en ontwikkelde een gevalideerd instrument, TeamQ, om de samenwerking te beoordelen, te evalueren en bij te stellen. Het belang van samenwerken wordt nog onvoldoende ingezien door de voorzitter of de opleiders zelf, stelt Slootweg nu haar onderzoek net is afgerond. “Opleiders zijn vooral gepassioneerde professionals. Het ontwikkelen van individuele samenwerkingskwaliteiten, als leren feedback geven, heeft lage prioriteit.” Samenwerken is belangrijk, zeker met het oog op de continuïteit van begeleiding tijdens het hele opleidingstraject van de aios, denkt Slootweg. “Nu de opleiding in het kader van bezuinigingen verkort kan worden, moeten opleiders goed aan kunnen geven hoe ver de aios is in het aanleren van alle competenties. Dat weet je alleen als je het opleiden samen doet.” COLA EN CHIPS Opleiders moeten eens in de vijf jaar tijdens de visitatie aantonen wat de kwaliteit van hun opleiding is. Daarin zit ook het functioneren van het opleidingsteam. Dat is de directe aanleiding geweest voor Slootweg om samen met de AMConderzoeksgroep Professional Performance en de vakgroep Onderwijsresearch van de Universiteit Maastricht een onderzoek op te zetten naar de aard van de samenwerking binnen een opleidingsteam. Daarvoor heeft ze onder meer tien verschillende opleidingsvergaderingen geobserveerd, in het AMC, maar ook in andere (academische) ziekenhuizen. Deze vergaderingen waren zeer verschillend, merkte Slootweg. “Bij de ene vergadering werd cola en chips geserveerd, bij de ander werd de boel een stuk strakker geleid. Ook de arts-assistenten vervulden een wisselende rol. Bij sommige vergaderingen zat een aios de vergadering voor en waren ze zeer goed voorbereid doordat er vooraf intensief overleg is geweest met elkaar, waardoor ze als een team of een blok functioneerden. Er waren ook vergaderingen waarin arts-assistenten vooral met elkaar in discussie gingen. Wat me ook opviel, was dat veel vergaderingen gingen over werk en werkomstandigheden, bijvoorbeeld de roosters, waardoor het hele instrumentele vergaderingen werden. Terwijl het eigenlijk over opleiden zou moeten gaan.” Het handvat dat Slootweg tijdens de observaties gebruikte waren de zes gedragingen van Speaking up, een model van de Harvard Business
School, dat draait om samenwerkend leren en wat ook toegepast kan worden bij het verbeteren van de zorg. Denk hierbij aan het vragen van feedback, informatie delen en het adequaat bespreken van fouten en problemen. Slootweg bekeek hoe deze onderdelen terugkwamen tijdens de opleidersvergaderingen. “Vrijwel altijd bleek dat er geen informatie werd gedeeld, maar gedropt. Er werd weinig feedback gevraagd en gegeven en problemen en conflicten werden niet op een constructieve manier besproken. Bij het bespreken van een probleem werd er vaak gezocht naar een schuldige en er werden vaak snel conclusies getrokken.” Enige tijd na de vergadering hield ze een interview met opleiders, waarbij ze een aantal geluidsfragmenten liet horen. Slootweg: “Een opleider zei: ‘oh help, wat ik ben ik erg’, toen hij zich bewust werd van zijn weinig uitnodigende manier van voorzitterschap. Een andere opleider kwam er achter dat de vergaderingen veel te goed voorbereid waren. Tijdens deze vergadering werden dan ook maar liefst 25 punten besproken, waardoor het meer een mededelingenronde werd. Bij de opleiders ontstond vaak een inzicht dat de vergaderingen effectiever zouden kunnen en dat er winst valt te halen uit meer interactie.” AMBITIE Een andere onderzoeksvraag was welke rol leiderschap speelt bij het stimuleren van samenwerking. Slootweg identificeerde vier verschillende leiderschapsprofielen. Het eerste is de Kapitein. Deze opleiders voelen zich lonely at the top en zijn druk bezig opleiderstaken uit te voeren. Het tweede profiel is de Ouder. Deze opleider faciliteert vooral en is voortdurend in dialoog om ervoor te zorgen dat alle ‘kikkertjes’ in de kruiwagen blijven. Het derde profiel is de Professional, de trotse, welbewuste medisch specialist die opleider is omdat hij dat een eervolle taak vindt. Hij is niet zozeer met opleiden bezig, maar met het leveren van goede zorg. Het laatste profiel is de Teamspeler. Dit zijn de waakzame opleiders die achterover leunen en zorgen dat er kansen zijn voor teamleden. “Het ene is niet beter dan het andere”, legt Slootweg uit, “want in alle profielen zitten karakteristieken die in specifieke situaties van belang kunnen zijn.” WORKSHOP VOOR OPLEIDERS Om meer artsen kennis te laten maken met de profielen, ontwikkelde Rudolf Poolman, orthopedisch chirurg en opleider in het OLVG. in sa-
13 discours
juni 2015
menwerking met Slootweg een workshop voor opleiders. Hij combineerde de profielen met het beantwoorden van de waarom-vraag van managementgoeroe Simon Sinec. Dus: waarom ben je opleider? Poolman, zelf een Teamspeler die af en toe iets meer de Kapitein zou moeten zijn, heeft de opgedane kennis over samenwerking ook gebruikt tijdens het fusieproces met de orthopedisch chirurgen van het St Lucas Andreas Ziekenhuis. “In het begin dacht ik: hoe gaat dit uitpakken? Maar toen we samen terug gingen naar de waarom-vraag, vonden we elkaar heel snel.” Tijdens de workshops ziet hij andere opleiders weer helemaal opbloeien en enthousiast raken over het opleiden als ze nadenken over die waarom-vraag. “Opleiders vinden dat aiossen ze scherp houden. Zij leren weer van de artsassistenten. Dat geldt ook voor mezelf. Daardoor ligt de kwaliteit van zorg in een opleidingsziekenhuis heel hoog. Ik word de hele dag getoetst door mijn aiossen: waarom doen we dit? En kan dit niet beter? We zijn zo eigenlijk continu bezig de zorg te verbeteren.” Ook Slootweg denkt dat goede samenwerking binnen de opleidersgroep de patiëntenzorg kan verbeteren. “Als je een collectieve ambitie op het gebied van opleiden formuleert – bijvoorbeeld het beste opleidingsziekenhuis worden of de beste aiossen aantrekken- en je werkt samen om dat te bereiken, is de kans groot dat het gaat lukken.” —
‘Opleiders zijn vooral gepassioneerde professionals. Het ontwikkelen van samenwerkingskwaliteiten heeft lage prioriteit.’
NIEUWE BACHELOR
Het gonst al een tijdje in wandelgangen: Curius+ maakt studiejaar 2016-2017 plaats voor de bachelor nieuwe stijl. De blauwdruk ligt klaar en het komende jaar staat in het teken van de uitwerking. Kartrekker Mat Daemen: “We kiezen nu voor centrale regie.”
Meer samenhang Tekst: Marleen Kamminga Foto: Jeroen Oerlemans
WAT IS IN DE TOEKOMST een goede dokter en hoe ziet de gezondheidszorg er straks uit? Er is geen koffiedik voor nodig om te beseffen dat medische kennis vergankelijk blijft, dat financieringsstromen veranderlijk zijn en dat complexe vraagstukken interdisciplinaire antwoorden vergen, vindt Mat Daemen, kartrekker van het nieuwe curriculum voor de bachelor Geneeskunde. “De zorg is nog meer dan voorheen teamwork geworden. Dat vereist een bepaalde attitude; het gaat niet alleen meer om kennen en weten. De nieuwe bachelor biedt alle ruimte om je die attitude eigen te maken.” Twee leerlijnen dragen daar aan bij. Ten eerste de academische vorming, waarin studenten leren studeren, kritisch te lezen en analyseren. Ten tweede de professionele ontwikkeling, waarin ze zich bekwamen in hun rollen als communicator, samenwerker en beroepsbeoefenaar. De achterliggende visie in een notendop: studentgecentreerd onderwijs in een interdisciplinaire, patiëntgeoriënteerde context. LAPPENDEKEN De herziening komt niet uit de lucht vallen. Daemen: “Curius, de laatste herziening van het curriculum, dateert uit 2006. Dat curriculum bouwde weer voort op z’n voorganger en later is er met Curius+ nog een kunstmatige knip in gemaakt om de bachelor-masterstructuur in te voeren. Al met al werd het een lappendeken. De visitatiecommissie bevestigde dat in 2012: er was te weinig coherentie en afstemming.” Hoe
goed de kwaliteit van de afzonderlijke ‘lappen’ ook is, gebrek aan samenhang komt de kwaliteit van het geheel niet ten goede. Daemen: “Dat betreft zowel inhoud als vorm. Sommige onderwerpen kwamen te veel aan bod, anderen te weinig. Het is voor studenten lastig dat de weg naar de toets per blok verschilt. Logisch, want de ‘blokbouwers’ van Curius hebben daarin destijds de vrije hand gekregen. Daarom kiezen we nu voor een centrale regie.” VAN CONSUMEREN NAAR ACTIEF LEREN Waren de vorige herzieningen vooral een kwestie van ‘bordjes verhangen’, ditmaal is er sprake van een flinke omslag, vertelt Daemen. In de vorm draait het om zelfstudie op basis van opdrachten, al dan niet ondersteund met ict. Ook Team-based learning (meer daarover op pagina 6-7) speelt daarin een belangrijke rol: teams van ongeveer zeven studenten passen sa-
‘Er was te weinig coherentie en afstemming’
14 discours 14
juni 2015 2013
men de kennis toe in een casus, die vervolgens wordt afgesloten met een eindbeoordeling. De weg naar de toets verloopt in elk blok op een vergelijkbare wijze. “Dat brengt voor studenten een herkenbaar studieritme met zich mee: je weet wat er van je wordt verwacht en dat komt de prestaties ten goede.” Belangrijk is de verschuiving van kennis ‘consumeren’ (zoals in het klassieke hoorcollege) naar actief leren: in kleine groepen discussiëren over de leerstof en over het toepassen ervan. De arts-docent heeft daarin een nieuwe, coachende rol. Daemen is ervan overtuigd dat de AMC-opleiders die rol goed op zullen pakken. “Omdat we hier heel goede docenten hebben, die het prachtig vinden om discussies te voeren. Want straks sta je als docent te midden van de studententeams die aan casuïstiek werken; zij kunnen met allerlei onverwachte vragen komen.” TEAM-BASED TEACHING Ook voor opleiders brengt het nieuwe curriculum een sterke nadruk op samenwerking, want de blokken worden ‘gebouwd’ in teams. “Teambased teaching”, verklaart hij. “Je gaat je blok voorbereiden in een interdisciplinair team, dat wordt aangestuurd door een coördinator. Die coördinatoren zijn we op dit moment overigens intern aan het werven. Zo’n team stel je als opleider al naar gelang het onderwerp naar eigen inzicht samen, met bijvoorbeeld artsen of chirurgen, therapeuten, onderwijskundigen en studenten.” Elk blokontwerp wordt voorgelegd
NIEUWE BACHELOR
aan de breed samengestelde curriculumcommissie. Die behoudt de helicopterview, zodat de samenhang tussen de blokken gewaarborgd blijft. Terwijl Daemen en de curriculumcommissie verder werken aan de voorbereidingen voor september 2016, gonst het al in de wandelgangen. Een veelgestelde vraag luidt: ‘waar blijft mijn discipline in het nieuwe bachelorcurriculum?’. Neuroloog Yvo Roos, lid van de werkgroep eindtermen, grijnst als hij die vraag hoort. “Dat leeft niet zo bij mij”, reageert hij in eerste instantie. “Het gaat erom dat disciplines die overlappend zijn, op een opbouwende manier op elkaar gaan aansluiten in het onderwijs, zonder doublures of omissies.” Toch begrijpt hij wel waar de vraag vandaan komt: de nieuwe blokken worden immers interdisciplinair samengesteld. Niet de discipline, maar de casuïstiek staat daarin centraal. “Waar het om gaat is dat je onderwerp sterker wordt als je zegt: dit heb je in een eerder blok geleerd, daar gaan we nu op voortbouwen. Neem nu onderwerpen als het hartinfarct, het herseninfarct en atherosclerose. Ze vallen onder verschillende disciplines, maar de oorzaken hebben allemaal te maken met problemen met de bloedsomloop die al eerder in de bachelor zijn behandeld”, illustreert hij. Bovendien: “Voor bachelorstudenten is dit nog ver van hun bed; echt inzicht in een discipline verwerf je pas in de masterfase.” Ook hij heeft alle vertrouwen in de coachende rol van de docent. Al zal het best wennen zijn.
15 discours
juni 2015
ROLMODELLEN
Rolmodellen zijn onmisbaar binnen het geneeskundig onderwijs. Goed voorbeeld doet goed volgen. Maar wanneer ben je als medisch specialist een goed rolmodel? Discours zoekt binnen de AMC-opleidingsregio naar inspirerende voorbeelden. Deze keer: Jacqueline Engelen (45), opleider Dermatologie in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis.
l l Rolo R o R l e l modeld o m o mlen n n n llelee JE EIGEN ROL VINDEN
VERTROUWEN
VOORBEELDFUNCTIE
DIRECTHEID
PRSOONLIJKE INBRENG
INSPIRATOR
VOORDOEN
NIET BANG ZIJN
PERSOONLIJK CONTACT
OUT OF THE BOX DENKEN
(Rolmodellen) Tekst: Simon Knepper Beeld: Van Lennep
16 discours
juni 2015
ROLMODELLEN
‘Af en toe ging hij gewoon mee de patiëntenkamer in en dan deed hij het consult voor’
‘Ik vraag ook wel eens: wil je dat ik het een keer voordoe?’
VROEGER
NU
“Mijn opleider in het UMC Utrecht was Carla Bruynzeel, bij uitstek iemand waar je niet omheen kunt. Waardig, intelligent, medisch heel kundig. En een duizendpoot: opleider, manager en ze deed ook nog onderzoek. Drie taken die inmiddels over meerdere mensen verdeeld zijn. Zelf was Carla nog opgeleid in een mannenwereld en daarin had ze zich glansrijk staande gehouden. Dat tekent haar. Ik ben de opleiding ingerold met een ongebruikelijke medische achtergrond. Ik had net de opleiding tot tropenarts afgerond, een typisch hands-on vak. Op dermatologie kwam ik met mijn praktische bagage tussen de onderzoekers terecht. Ik wist niet zeker of de dermatologie wel mijn vak zou zijn. Maar Carla gaf me alle ruimte: ga maar gewoon los in dit veld. Bij mij raakte dat precies de juiste snaar, ik voelde dat ik haar vertrouwen kreeg. Je moest wel altijd heel goed voorbereid bij haar verschijnen. Wist je iets maar half, dan was het wel raadzaam eerst nog even in de literatuur te duiken. Ik bewonderde haar vooral om haar efficiëntie en ze gaf me praktische adviezen waar ik nog steeds profijt van heb. Zoals: behandel je mail altijd pas aan het einde van de dag, dan is de helft van de vragen al beantwoord.
“Zelf opleiden is zeker in het begin een uitdaging, dan heb je structuur nodig om op terug te kunnen vallen. Houvast in de vorm van afspraken, opleidingsplannen etcetera. Bij mij kwam daar nog bij dat ik eerst m’n weg moest zien te vinden in dit ziekenhuis en in de regio. Nu, na tweeënhalf jaar OLVG, heb ik langzamerhand het idee dat er meer ruimte is voor mijn eigen persoonlijke inbreng. Ik denk dat ik als opleider behoorlijk laagdrempelig en toegankelijk ben, een beetje zoals Vigfus. Als mijn assistenten een lastige patiënt hebben, vraag ik ook wel eens: wil je dat ik het een keer voordoe? Vaak komt er dan een opgeluchte reactie: ja, doe maar! Nieuwe assistenten moeten soms aan me wennen. ’Ik dacht eerst dat jouw directheid niet zo bij mijn persoonlijkheid paste’, zei iemand laatst eerlijk. ‘Maar nu ik je langer meemaak, zie ik dat directheid soms ook handig kan zijn.’ Omgekeerd is het voor mij goed om te zien dat mijn aanpak helemaal niet vanzelf spreekt. Andere stijlen mogen er ook zijn. Mijn assistenten probeer ik uit te dagen, out of the box te laten denken. Wat voor dokter ben ik eigenlijk? Waar liggen mijn talenten? Wat voor een rol wil ik spelen ten opzichte van de patiënt, ten opzichte van mijn collega’s? Spreid je vleugels uit, verken dat hele, rijke gebied! De een nodig ik uit voor een congres over opleiden, een ander raad ik aan mee te draaien op de Plastische Chirurgie. Medische kennis en vaardigheid is natuurlijk voor iedere arts belangrijk. Maar daarmee ben je er niet. Het gaat er ook om mensen in hun context te kunnen zien. Denk even aan een jonge patiënt met eczeem, die eigenlijk vette zalf zou moeten krijgen. Stel: die jongen moet elke morgen in z’n nette pak naar de Zuidas. Denk je dat hij zich dan eerst met vette crème gaat insmeren? Shared decision making is tegenwoordig het motto - en gelukkig maar. Misschien wil een bejaarde patiënt met veel vocht in zijn benen wel helemaal geen kousen die hem tweemaal daags aan- en uitgetrokken moeten worden. Misschien vindt hij zwachtels die tweemaal per wéék verwisseld worden veel prettiger, omdat hij dan niet dagelijks de thuiszorg over de vloer heeft. Als je zó arts kunt zijn… Dan zeg je ’s avonds niet meer: ik heb vandaag dertig patiënten gezien, maar: ik heb die en die gezien met dát en dát verhaal. En daar zijn we toen samen zó mee aan de slag gegaan. Dan ben je een complete dokter.”
Maar ik heb ik ook veel gehad aan Vigfus Sigurdsson, destijds de chef de policlinique. De papa van poli zeiden we soms liefkozend. Vigfus was in zekere zin de tegenpool van Carla. Iemand bij wie je altijd zó de kamer mocht binnenstappen, ook al had je niets voorbereid. Dat ging behoorlijk ver. Zelfs assistenten die met de opleiding klaar waren, wilden bij een lastige casus zijn hulp nog wel eens inroepen. Vigfus stónd voor je. Bij klachten of problemen was hij er om je te beschermen. Dat heeft me er sterk van doordrongen hoeveel het met assistenten doét als ze zich gesteund voelen. Hij was ook niet bang om te laten zien dat hij niet alles wist, onder het oog van zijn assistenten zocht hij rustig allerlei dingen op. Daar ben je als professional niks minder om, was de boodschap. Af en toe ging hij gewoon mee de patiëntenkamer in en dan deed hij het consult voor. Kijk maar, zo doe ik het, zo zeg ik de dingen. Zeker de eerste jaren heb ik daar enorm veel van opgestoken. En bij moeilijke consulten denk ik nog steeds wel eens: hoe zou Vigfus dit doen?”
17 discours
juni 2015
g n a l Be van g n i d i e l e beg MENTORAAT NIEUWE STIJL
Co-assistenten belanden in een nieuwe wereld, waar hoge eisen worden gesteld. Ook de toekomst baart hen zorgen: opleidingsplekken zijn schaars, de arbeidsmarkt is krap. Het mentoraat nieuwe stijl biedt behalve de mogelijkheid om stoom af te blazen ook ondersteuning betreffende het vervolgtraject: loopbaanbegeleiding is voortaan onderdeel van de medisch professionele vorming.
zittingen kunnen studenten vertellen wat ze allemaal meemaken in de kliniek, want dat is niet niks. Ze worden geconfronteerd met het eigen kennisniveau, met samenwerken in complexe verbanden, met de eigen grenzen en gevoeligheden. Dat alles vraagt ‘vertering’.“
DRIE JAAR is er geëxperimenteerd met de dedicated masterdocent: een medisch specialist die als docent èn mentor een kleine groep masterstudenten begeleidt. Dit jaar is, mede om organisatorische redenen, besloten de beide rollen te ontkoppelen. Onderwerpen betreffende de ‘statusvoering’ zijn uit het programma geschrapt, waardoor de mentorrol meer gewicht kan krijgen. In mentorgroepsbijeenkomsten, waarbij zo’n zeven studenten aanschuiven, kunnen de co’s in een veilige omgeving ervaringen uitwisselen, reflecteren op hun handelen en discussiëren over actuele thema’s. “Die bijeenkomsten vormen een uitlaatklep”, zegt Marcel Fabriek, hoofd onderwijs Medische Psychologie en één van de coördinatoren van het mentorprogramma. “Tijdens de
Tekst: Annet Muijen Beeld: Van Lennep
18 discours
juni 2015
Systematische evaluatie van de ontwikkeling tot professional vindt plaats in een drietal ‘Persoonlijk Ontwikkelings Plan-gesprekken’, POP-gesprekken in de wandelgang. “Bij aanvang van de co-schappen”, zegt Liffert Vogt, internist, mentor en mede-coördinator van het mentorprogramma, “maken we met de student een sterkte-zwakte analyse, gekoppeld aan een verbeterplan. Bij het
MENTORAAT NIEUWE STIJL
is daarbij essentieel. We moeten zorgen dat studenten na hun artsexamen op een plek terecht komen die bij ze past.”
eerste POP-gesprek, aan het eind van de eerste grote co-schappen, gaan we na in hoeverre die verbeteringen zijn gerealiseerd en worden nieuwe doelen benoemd. Bij het tweede gesprek wordt daarop terug gekeken en vervolgens vooruit gekeken, naar de te kiezen stages: wat heb je eraan? Wat past bij jou? Bij het derde gesprek zijn ze bijna dokter en rijst de vraag: waar wil je zijn over vijf jaar?” Studenten staan onder forse druk, weet Vogt. “Sommigen denken dat ze koste wat kost moeten promoveren, omdat ze dan meer kans maken op een opleidingsplaats. Maar zo’n promotietraject is zwaar en past niet bij iedereen. Ze moeten het vertrouwen krijgen dat je ook zonder gepromoveerd te zijn een opleidingsplaats kunt bemachtigen.” TOEKOMSTIGE LOOPBAAN Ongeveer de helft van de studenten ervaart stress als het gaat om oriëntatie op een toekomstige loopbaan. Soms worden er verkeerde keuzes gemaakt: tien procent van de artsen in opleiding tot specialist haakt af. Alarmerende percentages, waarachter een stevige portie leed schuilgaat, weet Fabriek. “Het belang van begeleiding bij het nadenken over je loopbaan neemt toe. Studenten weten dat ze goed moeten kiezen, omdat het niet eenvoudig is te switchen als je eenmaal een bepaalde richting hebt gekozen. Een mentor is een vertrouwenspersoon en kan door de juiste vragen te stellen een spiegelende rol spelen.”
BESLOTENHEID EN VEILIGHEID Tot op heden zijn studenten enthousiast over de mentorgroepen en de POP-gesprekken, weet Ivo van Schaik, hoogleraar neurologie en al drie jaar een gedreven mentor. “Het biedt hen de mogelijkheid om in alle rust, beslotenheid en veiligheid te reflecteren op de malligheden en gekkigheden die ze in het ziekenhuis tegenkomen. Als mentor houdt je hen ook een spiegel voor, je laat zien hoe ze transformeren van outsiders naar insiders. Hoe ze hun gedrag daarop aanpassen, zich conformeren aan wat ze om zich heen zien. De vraag is dan: hoe zorg je dat je een onafhankelijk en kritisch denker blijft, niet helemaal meegezogen wordt in die behoorlijk overdonderde omgeving? Daarnaast is er natuurlijk ruimte om heftige ervaringen uit te wisselen: een jong kind dat doodgaat onder je handen, praten over de eigen onzekerheid. over schuldgevoelens omdat je denkt een fout gemaakt te hebben. Hoe ga je met al die gevoelens om? Wat voor uitlaatkleppen heb je? Hoe blijf je overeind? Al dat soort kwesties kun je eigenlijk alleen maar in de beslotenheid van zo’n mentorgroep bespreken.” Loopbaanbegeleiding is in de ogen van Van Schaik een logisch onderdeel van het mentoraat. “Je volgt toch de belevingswereld van je co-assistenten en in die wereld is de beroepskeuze heel belangrijk.” Bij zijn oriënterende beroepskeuze gesprekken betrekt de hoogleraar niet alleen de kansen op de arbeidsmarkt, maar informeert hij ook naar het soort leven dat de dokter in spé wil gaan leiden. Droomt zo iemand van een gezin met veel kinderen? Van parttime werken of van een snoeiharde carrière? Is geld belangrijk? Academisch werken of perifeer? Zijn hobby’s essentieel? Een druk sociaal leven? “Je kunt ze hel-
Aandacht voor loopbaanontwikkeling vormt een speerpunt, waar de komende maanden samen met de Co-raad en de Studentenraad een plan voor wordt uitgewerkt. “Gedacht wordt aan een facultatief aanbod in de vorm van workshops”, zegt Fabriek. “De koppeling met het mentoraat
19 discours
juni 2015
‘Reflecteren op de malligheden en gekkigheden die je in het ziekenhuis tegenkomt’
pen”, zegt Van Schaik, “met het verhelderen van hun ambities. Ach, het is gewoon zo leuk om met zo’n groep jonge mensen op te trekken. Onbegrijpelijk dat collega’s niet staan te dringen om ook mentor te worden. Ze roepen dat ze geen tijd hebben, maar dat is flauwekul. Het kost je tien tot twaalf uur per jaar en daar krijg je ontzettend veel leuke gesprekken en discussies voor terug. Dat alles houd je fris en scherp.”
MEER ICT IN DE OPLEIDING
PC dokters 20 discours
juni 2015
MEER ICT IN DE OPLEIDING
De toenemende digitalisering in de zorg vraagt om ICT-vaardige zorgprofessionals. Het AMC speelt hierop in met een module elektronische dossiervoering in het geneeskundecurriculum en een nieuwe master Health Informatics. Tekst: Eva Vroom Beeld: Jeroen Oerlemans/ VanLennep
WE KUNNEN ER NIET OMHEEN: de oprukkende digitalisering in de zorg stelt steeds hogere eisen aan de ICT-kennis van zorgprofessionals. “ICT is een onmisbaar instrument om zorg in de toekomst kwalitatief hoogwaardig, efficiënt en effectief te blijven organiseren”, aldus professor Monique Jaspers, opleidingsdirecteur van de bachelor en master Medische Informatiekunde van het AMC. “Maar nieuwe e-health toepassingen brengen behalve zorginnovatie ook veranderingen met zich mee in de workflow van artsen en verpleegkundigen. ICT is allang niet meer ondersteunend, maar vaak begeleidend.” Tegelijkertijd blijkt uit de recente ICT-vaardigheden-enquête in het AMC dat er op het gebied van ICT-kennis nog wel het nodige te winnen valt onder AMC’ers. Moeten we ons zorgen gaan maken, nu Epic in snel tempo nadert? Arie Elsenaar, beleidsadviseur bij de ADICT, maakte onderdeel uit van het team dat afgelopen najaar de ICT-vaardighedenenquête uitvoerde in het AMC. Hoewel de opkomst hiervoor overweldigend groot was, stemde de uitkomst niet onverdeeld positief: AMC’ers blijken nogal eens moeite te hebben met programma’s als CareCTRL, Kwadraet, Cognos en Blackboard. Gebaseerd op de resultaten van de enquête zijn aanbevelingen gedaan, waarvan Elsenaar een paar opsomt: “We moeten voor een aantal programma’s de trainingspakketten en
de hands-on ondersteuning verbeteren, en ICTvaardigheden moeten aan de orde gaan komen in de jaargesprekken.” OOK IN GENEESKUNDEOPLEIDING Maar het AMC wil nog een stap verder gaan, door ICT meer aandacht te geven binnen de geneeskundeopleiding. Daar is voldoende aanleiding voor, legt Elsenaar uit: “De laatste jaren is de computer steeds dichter op de huid van de dokter gaan zitten. Door de snelle technologische ontwikkelingen neemt ICT een centralere plaats in binnen de zorg. En met de ingebruikneming dit najaar van Epic, het pakket voor de elektronische patiëntendossiervoering, raken zorgproces en informatietechnologie nog verder met elkaar verweven.” Epic stelt hoge eisen aan de gebruiker: alleen wie met goed resultaat de training voltooit, mag met het programma werken. “Voor Epic geldt: bekwaam is bevoegd. En dat is logisch, want als je hele zorgprotocollering in je EPD zit, moet je het systeem wel volledig beheersen.” “Adequate dossiervorming en informatie overdracht maken steeds vaker deel uit van de eisen die aan zorginstellingen worden gesteld. Onder andere door de JCI, de Joint Commission International”, zegt Jaspers. “Voor 2016 staat er een heraccreditatie op de agenda. Het elektronisch patiëntendossier zal daarbij een hele grote rol spelen. Het geneeskundeonderwijs moet toekomstige artsen opleiden om hier goed mee om te gaan.” Gelukkig heeft het AMC met de bachelor en masteropleidingen Medische Informatiekunde alle kennis en middelen in huis om dit type onderwijs in het geneeskundecurriculum te integreren. “De toekomstige zorgprofessional moet gewoonweg kennis en begrip hebben van het belang van betrouwbare data en veilig gebruik ervan. We dompelen als eerste opleiding in Nederland alle masterstudenten geneeskunde in de eerste fase van hun opleiding tijdens het verbredend co-schap onder in medisch informatiekunde-onderwijs. Zo leren ze waar adequate medische dossiervoering en informatieoverdracht aan moeten voldoen, en welke rol ICT daarbij kan spelen.” BEDRIJFSKRITISCH Het inrichten van een bedrijfskritisch systeem als een nieuw EPD is een enorm complex traject, waarbij artsen in the lead moeten zijn. Maar hoe zorg je dat ze voldoende ICT-kennis hebben om de juiste keuzes te kunnen maken? “Niet alle zorgprofessionals die bij dit soort trajecten worden betrokken, hebben de vereiste kennis en vaardigheden voor zo’n rol”, legt Jaspers uit. “Daarom zijn we bezig met de ontwikkeling van een masteropleiding Health Informatics.” Deze opleiding
21 discours
juni 2015
moet gaan voorzien in de behoefte aan artsen, verpleegkundigen, paramedici en staffunctionarissen die de wensen en behoeften op het gebied van klinische informatievoorziening in zorginstellingen kunnen vertalen naar het ICT-domein. Zorgprofessionals die nieuwe ICT-toepassingen kunnen beoordelen op hun geschiktheid voor de bevordering van onder andere kwaliteit, (patiënt) veiligheid en efficiëntie van zorg; om vervolgens de inrichting en implementatie van deze nieuwe ICT-toepassingen te begeleiden. “Het masterprogramma is bedoeld voor professionals met werkervaring in de zorg”, zegt Jaspers. ”Zij stromen uit als Health Informatics-professionals die met hun opgedane kennis informatieproblemen in de zorgpraktijk kunnen identificeren en analyseren, en onderbouwde keuzes kunnen maken als het gaat om zorg-ICT oplossingen.” Het nieuwe masterprogramma wordt volledig via e-learning aangeboden, “om het voor de zorgprofessionals mogelijk te maken vanuit huis te studeren en op tijden die passen binnen hun wisselende diensten.” Bij de inrichting van het programma is gekozen voor een interdisciplinaire benadering van ICT-vraagstukken die zich in de zorg kunnen voordoen. Elke module is gekoppeld aan een belangrijk thema binnen de zorg en de hieruit voortkomende vraagstukken op het gebied van zorg-ICT. Aan de hand van filmpjes, kennisclips, literatuur en (groeps)opdrachten verwerven studenten de kennis en vaardigheden om deze vraagstukken op een onderbouwde manier het hoofd te bieden. “De eerste modules zijn klaar, en getest onder artsen en verpleegkundigen van AMC, VUmc en andere zorginstellingen. Zowel de resultaten van de deelnemers als de evaluaties stemmen hoopvol”, aldus Jaspers. “De afdeling Klinische Informatiekunde van het AMC verwacht dit jaar de meeste modules van de opleiding te voltooien, en een aanzet te hebben gemaakt naar accreditatie van de opleiding.”
‘De laatste jaren is de computer steeds dichter op de huid van de dokter gaan zitten’
SYMPOSIUM
Denken over de toekomst Welke uitdagingen wachten de arts in 2025? En: in hoeverre leven de sentimenten die bij de recente Maagdenhuisbezetting opspeelden ook in het AMC? Deze eigentijdse thema’s lokten een kleine honderd derdejaars co’s op maandag 11 mei naar collegezaal 2. Tekst: Annet Muijen Beeld: Van Lennep
BUITEN PIEKT de thermometer op 25 graden. Een vrolijk stemmend lentezonnetje streelt blote armen en benen, veelal nog winterwit. Tegen half twee worden de tassen en jassen bijeen geraapt en zetten zo’n honderd derdejaars co-assistenten koers naar collegezaal 2 voor het maandelijkse symposium op hun terugkomdag. Voor de pauze is Pim van Gool, hoogleraar neurologie en sinds september 2012 voorzitter van de Gezondheidsraad, aan zet. In een prikkelend betoog neemt hij zijn gehoor mee naar het jaar 2025, terwijl hij af en toe een hilarisch uitstapje maakt naar de arts van weleer. Naar de neuroloog die met een brandende sigaret in de mondhoek een patiënt onderzoekt. Naar de arts die een hazenslaapje doet, terwijl zijn patiënt geduldig aan de overzijde van de tafel wacht tot de dokter is uit gedut. Conclusie: dingen veranderen ook wel eens ten goede. De arts van de toekomst speelt op een ander, vele malen complexer toneel dat behalve door eigengereide zorgverzekeraars wordt bevolkt door indrukwekkende aantallen 80-plussers. “Die patiëntenpopulatie is niet het domein van de geriater”, waarschuwt Van Gool, “maar van iedere dokter. Hoogbejaarden hebben vaak meerdere aandoeningen tegelijk en aankomende art-
sen moeten leren om met een bredere, generalistische blik naar zo’n patiënt te kijken.” De arts van de toekomst is kritisch en ambitieus. Een gepassioneerd multitasker, die in staat is patiëntenzorg en maatschappelijke betrokkenheid te combineren met een promotietraject en het krijgen van kinderen. Het boegbeeld van de Gezondheidsraad schroomt niet om kritische kanttekeningen te plaatsen bij modieuze stokpaardjes zoals preventie: “Er zijn nog steeds mensen die denken dat het geld oplevert. Nee, het kost geld.” Tevens waarschuwt hij tegen het klakkeloos omarmen van kwaliteitsindicatoren. “Wie gaat dat lezen? Daar wordt veel te eenvoudig over gedacht. We moeten meer vertrouwen hebben, dat maakt het leven simpeler. Al die meetlust roept eerder wantrouwen op.” Het artsenberoep is volgens van Gool geen baantje, maar een geweldig vak dat in de breedte beoefend moet worden. “Motto: blijf hongerig, blijf foolish. Wees niet bang om een beetje buiten de gebaande paden te treden, dan komt het allemaal goed.” INSPRAAK EN MEDEZEGGENSCHAP Na de pauze is de Studentenraad aan zet. Met de Maagdenhuisbezetting vers op het netvlies wil de
22 discours
juni 2015
raad wel eens horen hoe hun achterban aankijkt tegen inspraak en medezeggenschap in het AMC. Met behulp van een stemkastje mag het publiek zijn zegje doen over een tiental stellingen. Dat levert soms verwarrende resultaten op. Zo is 82 procent het eens met de eerste stelling ‘De studenten van het AMC worden voldoende vertegenwoordigd door (mede)zeggenschap.’ Mooi, zou je denken, het AMC wacht geen bezetting. Maar drie stellingen later, wanneer er gevraagd wordt ‘Moet er meer inspraak komen van studenten en docenten’ antwoordt 58 procent ‘Ja’. Mijn buurman zucht: ‘Wat is dit? Een check op consequent stemgedrag?’ “Al met al”, concludeert Onno Baur, voorzitter van de Studentenraad, “blijkt er toch behoefte te zijn aan meer communicatie. 65 procent van de aanwezigen oordeelt dat ze maandelijks geïnformeerd wil worden over wat de RvB bedenkt met betrekking tot het onderwijs. Marcel Levi heeft tijdens het symposium toegezegd die informatie via e-mail te zullen verstrekken en wij willen daarbij aanhaken. We hopen dat studenten zodoende geprikkeld worden om het kleine groepje dat nu meedenkt over onderwijs en opleiding te gaan versterken.”
ag en da
AGENDA
2 JULI
24 EN 25 SEPTEMBER
Jong UMCA symposium ‘Toekomst van
Masterclass voor opleiders - Coachen
23-24 JUNI
de zorg: Follow The Money?’
van aios
Mosa Conference ‘Searching for
Georganiseerd door JongAMC
Plaats Ernst Sillem Hoeve, Den
disease’
ism JongVUMC, met oa Emma
Dolder
Internationaal studenten-
Bruns, Loek Winter en Kristien
Informatie modernisering@fed.
onderzoekscongres (bio-medisch)
Hemmerechts
knmg.nl
voor en door studenten
Tijd 18 - 21 uur
Plaats Universiteit Maastricht
Plaats De Balie, Amsterdam
Informatie www.mosa-conference.nl/
13 OKTOBER Netwerkbijeenkomst voor 26-28 AUGUSTUS
onderwijskundigen, georganiseerd
24 JUNI
EIPEN Congres ‘Bridging the gap
door het MMV deelproject
Medische Carrièredag ‘Arts in de
between education and practice in
Opleidingsprofessionalisering
spotlight’.
health and social care’
Tijd 14 – 16.30 uur
Dagvoorzitter Mario Maas
Europees congres over
Plaats De Witte Vosch, Utrecht
Plaats AMC, Collegezaal 1
interprofessioneel opleiden
Informatie http://knmg.artsennet.nl
Informatie http://mcd.mfas.net/
Plaats Nijmegen Informatie www.eipen.eu/ conferences_4.html
12 EN 13 NOVEMBER NVMO Congres 2015
24 JUNI
Plaats De Doelen, Rotterdam
Beste co-schapverkiezing Als afsluiting van de Medische
17 SEPTEMBER EN 15 DECEMBER
Informatie www.nvmo.nl/nvmo_
Carrieredag worden de beste co-
AIOS als active learner
congres
schappen bekend gemaakt. De jury
OMSO-module voor aios: Active
bestaat uit prof. dr. Marcel Levi,
Learner. Bij de modernisering van
dr. Liffert Vogt (internist-nefroloog),
de medische vervolgopleidingen
20 NOVEMBER
Stijn Bos (coassistent) en Koen de
wordt van aios verwacht dat zij in
Workshop Co-assistent & Carrière
Geus (lid CoRaad). Tevens wordt
toenemende mate zelfstandig vorm
(KNMG)
er en prijs uitgereikt voor de Beste
geven aan hun opleiding en vooral
Tijd 14 – 18 uur
Onderwijsondersteuner en Beste
de leerresultaten.
Plaats AMC
Clinicus.
Plaats Hogeschool van Amsterdam,
Plaats AMC, Collegezaal 1
Amsterdam Informatie Coby Baane, j.a.baane@
9 DECEMBER
amc.nl, 020-566 50 63 of TtT@amc.nl
MMV-congres ‘Samen leren, samen werken’
26 JUNI VvAA Student Event 2015 ‘Back to the
Modernisering Medische
future’
23 SEPTEMBER EN 10 DECEMBER
Vervolgopleidingen
Georganiseerd door de VvAA
Coach de co
Plaats ntb
Studentenraad
Praktische vaardigheden voor a(n)
Plaats Burgers’Zoo Arnhem
ios om co-assistenten adequaat te
Informatie www.vvaa.nl/
begeleiden.
studentevent2015
Tijd 9 – 17 uur Plaats Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam.
2 JULI CanBetter-Congres
Informatie Coby Baane, j.a.baane@
‘Medisch leiderschap in de
amc.nl, 020-566 50 63 of TtT@amc.nl
vervolgopleiding’ Plaats Figi Theater, Zeist Informatie congresbureau@fed. knmg.nl
23 discours
juni 2015
UIT DE POLDER
Roadtrip door de USA Arjen Cupido moest wachten totdat hij aan zijn co-schappen kan beginnen. Dankzij het Global Exchange Programma van de UvA bracht hij de wachttijd voor zijn co-schappen door aan de University of Maryland (Washington DC).
Sport is heel belangrijk op een Amerikaanse school. De spelers van Ik had mijzelf opgegeven voor volleybal, vooral om meer Amerikanen te leren kennen. Deze club stuurde
het schoolbasketbalteam zijn sterren, hun wedstrijden worden rechtstreeks op de grootste sportzenders uitgezonden. Gelukkig mogen studenten er gratis heen, want een kaartje kost normaal 30 dollar.
twee competitieteams naar allerlei toernooien, waardoor ik zelfs naar Kansas City ben gevlogen voor de nationale kampioenschappen. Daar speelden 400 teams uit het hele land op zeventig volleybalvelden om het Amerikaanse kampioenschap.
De University of Maryland heeft geen medical school, dus volgde ik vier vakken in heel andere richtingen, waaronder medische antropologie. Het meest interessante vak was echter ‘global leadership and investing in social change’. Voor dit vak mochten wij een beurs van 10.000 dollar geven aan een goed doel met een internationale focus. Al doende leer je van alles over NGO’s, filantropie en decision making. Het geld is uiteindelijk naar een goed doel in Nepal gegaan, waar boeren door scholing betere landbouwtechnieken leren gebruiken.
De campus is enorm groot. Op 5,1 vierkante kilometer staan collegezalen, laboratoria, bibliotheken, kantoren, zwembaden, sportzalen en meerdere stadions voor sportwedstrijden. Alle gebouwen hebben een ingang met pilaren en er zijn 7500 unieke planten en bomen op de campus, waardoor het word aangemerkt als een botanische tuin. Een mooie omgeving om te studeren.
Aan het einde van het semester ben ik met vrienden uit Maryland op een roadtrip geweest door het midden van de USA. We wilden een deel doen waar je niet zo snel komt, en we kwamen uit bij een food-music tour langs New Orleans, Memphis, Nashville, St. Louis en Chicago: 18 dagen en 6000 kilometer met een auto.
Je leert veel mensen uit verschillende landen kennen met heel verschillende achtergronden, van Australië tot Duitsland tot Mexico. Alle buitenlandse studenten zitten in hetzelfde schuitje, dus trek je heel makkelijk met elkaar op. Er worden veel feestjes georganiseerd, zoals een Super Bowl-party waarbij iedereen eten meeneemt en we samen de finale van American Football keken.