Janus 1 2023

Page 1

#1 2023

Depressie: zoektocht naar nieuwe therapieën

Talent en ambitie bij het Hartcentrum

Ademen op het ritme van de machine

iPSC lab: meer dan een laboratorium

Populair-wetenschappelijk tijdschrift

Op de cover

De coronatijd en prestatiedruk zorgen voor meer angst, gepieker en depressieve gevoelens. Het percentage meisjes in het voortgezet onderwijs dat met forse emotionele problemen kampt steeg sinds 2017 van 28 naar 43 procent. Vooral meisjes hebben last gehad van het gebrek aan sociaal contact met hun leeftijdgenoten, voor jongens geldt dit minder. Tussen 2001 en 2021 is het percentage jongeren dat druk en stress door school ervaart bijna verdrievoudigd, van 16 naar 45 procent. Ook hier zijn het vooral meisjes die er last van hebben: 54 procent tegenover 36 procent van de jongens. Een zorgelijke ontwikkeling.

Meer over depressie leest u vanaf pagina 24.

Bron: ’Health Behaviour in School-aged Children’. Foto: Shutterstock

Colofon

Janus is het populair-wetenschappelijke kwartaalblad van Amsterdam UMC. Genoemd naar een Romeinse god met twee gezichten, een gericht naar de toekomst en een naar het verleden. Zo gaat het ook in de wetenschap: we doen onderzoek met de blik naar voren, gebaseerd op kennis die in het verleden is opgedaan. Janus verschijnt 4 maal per jaar. Oplage: 14.000 exemplaren.

Doelgroepen: huisartsen, specialisten en gezondheidszorginstellingen in de regio en medewerkers van Amsterdam UMC. Verder ontvangen alle Nederlandse ziekenhuizen en de landelijke advies- en beleidsorganen op het terrein van de gezondheidszorg het magazine, evenals media, rijksoverheid en relaties in het bedrijfsleven.

Hoofdredacteur: Frank van den Bosch

Eindredactie: Inge Kerssens

Redactie: Caroline Arps, Ellen van den Boomgaard, Annemarie Burgers, Jack Cairns, Daniëla Cohen, Stijn Dunk, Nicole de Haan, Ilse Rademakers, Edith van Rijs, Jan Spee, Kim van Stokrom

Fotografie: Mark Horn en Marieke de Lorijn

Redactie-adres

Amsterdam UMC, Dienst Communicatie

Postbus 22660, 1100 DD Amsterdam 020 566 2421, janus@amsterdamumc.nl

Ontwerp

Van Lennep, Amsterdam

Opmaak en druk

Verloop drukkerij, Alblasserdam

Copyright © Janus ISSN 2666-4631

Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie zijn de publicatierechten geregeld met Pictoright te Amsterdam. © 2023 c/o Pictoright Amsterdam

en verder:

5 Editorial: u tevreden, wij tevreden

4 & 41 Kort

21 Gezichtspunt: Gewoon verbouwingsstof

22

In the picture: rennen in een virtuele wereld

32

Oratie: Zorgen voor de zorg van morgen

33 Te veel zout? Eet een banaan

42

5 vragen over de bijdrage van filosofie aan de neurowetenschap

44

Jantine Röttgering kijkt over grenzen heen

6 Meer slagkracht: samenwerking met het Antoni van Leeuwenhoek 8 Lagere score Cito-toets na ingeleide bevalling 10 Aan talent en ambitie geen gebrek bij het Hartcentrum 16 iPSC Lab: meer dan een laboratorium 18 Twee nieuwe ziektebeelden in kaart 24 Het gedeprimeerde brein weer in balans brengen 30 Donaties maken innovatief onderzoek mogelijk 34 Ademen op het ritme van de machine 38 Galerij: Houvast vinden in de kunstcollectie
INHOUD populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC inhoud

NIEUWS UIT AMSTERDAM UMC

Getal

6,4 miljoen

Dat is het bedrag dat Horizon Europe ter beschikking stelt voor het VASCUL-AID project. Vaatchirurg Kak Khee Yeung is de initiator van het project, waarbij artificiële intelligentie (AI) ingezet wordt om gepersonaliseerde therapie te leveren aan hart- en vaatpatienten. Samen met veertien Europese partners gaat Yeung onderzoek doen naar de voorspelling van het verergeren van hart- en vaatziekten bij mensen met een aneurysma van de aorta in de buik en bij mensen met slagaderverkalking in de benen.

In zes Europese klinieken worden gegevens verzameld zoals genetische data, eiwitprofielen in bloed, medicijngebruik, beeldvormende onderzoeken en data vanuit smartphones (fitbit), te weten activiteiten, kwaliteit van leven en hartslag. Daarnaast worden ook bestaande databases en biobanken gebruikt. Met behulp van AI-technieken wordt deze data vervolgens geanalyseerd om mensen met een hoog risico op verergering van hart- en vaatziekten te identificeren. Zij kunnen dan tijdig behandeld worden, bijvoorbeeld door het aanpassen van medicatie of het vervroegen van een chirurgische behandeling.

Het VASCUL-AID project is een van de grootste prospectieve en validatiestudies in AI in Europa. Streven is om betrouwbare AI-tools te ontwikkelen die op de werkvloer gebruikt kunnen worden. Daarnaast wordt onder andere uitgebreid aandacht besteed aan de visualisatie van AI in de praktijk om het gebruik van AI-tools vertrouwd te maken.

Quote

‘Screening rondom de zwangerschap kan minder versnipperd’

Het screeningslandschap in Nederland is versnipperd over veel verschillende ziektes, zegt hoogleraar Erik Sistermans van Amsterdam UMC. En dat kan anders, bijvoorbeeld bij tests rondom de zwangerschap. Sistermans speelde een belangrijke rol bij de invoering van de NIPT, de niet-in-

vasieve prenatale test, een veilige en betrouwbare test bij zwangeren naar onder meer het downsyndroom bij het ongeboren kind. Volgens Sistermans zou het goed zijn om te streven naar een andere opzet van screenings en tests, niet voor allerlei zaken apart, maar één test vroeg in de zwangerschap gericht op een gezonde uitkomst van de zwangerschap voor kind en moeder. “Dat kan op dit moment nog niet, maar in de zeer nabije toekomst wel. Vanzelfsprekend moeten we niet alles doen wat technologisch kan, maar artsen en beleidsmakers kunnen, en moeten, nu al gaan nadenken hoe we deze nieuwe technologieën op een verantwoorde manier kunnen inzetten. Het is goed mogelijk, de implementatie van de NIPT is daar een mooi voorbeeld van.”

Opmerkelijk

Mogelijke oorzaak hartproblemen bij zware covid-19infectie ontdekt

Ongeveer 40 procent van de coronapatiënten die in het ziekenhuis belanden, hebben hartcomplicaties zoals een hartinfarct of hartritmestoornis.

Hoofdonderzoeker Reinier Boon en zijn collega’s startten een studie om de relatie tussen een covid-19-infectie en hartproblemen beter te begrijpen. Boon: “We weten nu welk mechanisme zorgt voor hartproblemen door covid-19. We onderzochten onder andere bloedplasma en hartbiopten van coronapatiënten. We zagen bij deze patiënten – vergeleken met de controlegroep – minder van het molecuul H19 in de bloedvatcellen van het hart. En H19 is belangrijk is voor het goed functioneren van de hartspier.” Daarnaast ontdekten de onderzoekers dat een vermindering van H19-moleculen leidt tot méér IL-6, een ontstekingsbevorderende stof. Grote hoeveelheden IL-6 kunnen een ontsteking veroorzaken. Ten slotte zagen Boon en zijn collega’s dat deze ontsteking ervoor zorgt dat de hartspiercellen minder goed werken.

Sinds kort krijgen covid-19-patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis

standaard IL-6-remmers. Dit is om een levensbedreigende acute overreactie van het immuunsysteem, ook wel cytokinestorm genoemd, te remmen. “Deze studie laat zien dat het remmen van IL-6 ook kan bijdragen aan het verminderen van hartcomplicaties die veroorzaakt zijn door covid-19”, zegt mede-hoofdonderzoeker Rio Juni. “Deze ontdekking geeft wetenschappers de mogelijkheid om verder te zoeken naar oplossingen om hartproblemen bij een covid-19-infectie te verkleinen of te voorkomen."

4 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
kort
Meer kort nieuws op pagina 41 Kak Hee Young Foto: Anita Edridge

Al bijna vier jaar maken wij met heel veel plezier het populairwetenschappelijke tijdschrift Janus. In ons blad laten wij u graag de vele verschillende facetten van Amsterdam UMC zien; van onderzoeken tot innovatieve behandelmethodes, van feiten en fictie tot de drijfveren en passies van onze collega’s. We zijn er trots op om deze mooie verhalen over de bühne te mogen brengen.

Graag wilden wij ook van u, onze lezer, weten wat u van Janus vindt. Welke verhalen vindt u interessant, waar wilt u meer over weten? En zijn er ook onderwerpen waarvan u alleen even de koppen leest? Leest u liever kort nieuws of juist de achtergrondverhalen? Het lezersonderzoek van enkele maanden geleden gaf ons veel antwoorden. Uit dit lezersonderzoek blijkt dat het merendeel van de respondenten Janus goed beoordeelt op zowel de onderwerpen als de schrijfstijl en vormgeving. Het blad wordt goed gelezen, het merendeel van u leest de helft tot alles. Ook is de frequentie van Janus, vier maal per jaar, precies genoeg. We gaan daarom niet veel veranderen aan het tijdschrift.

Wat we wel gaan wijzigen is de wijze van verspreiding. Een deel van onze lezers wil Janus liever digitaal lezen dan per post ontvangen. Wij bieden daarom voortaan deze mogelijkheid.

Vanaf de eerstvolgende editie ontvangen medewerkers niet meer automatisch de papieren versie van Janus. Op meerdere plaatsen bij Amsterdam UMC liggen dan exemplaren om mee te nemen of in te kijken. Daarnaast zijn alle edities van Janus op onze website amsterdamumc.org te vinden. Toch liever een papieren exemplaar op de deurmat? Op Tulpintranet staat hoe collega’s zich hiervoor kunnen aanmelden.

Voor al onze andere lezers verandert er niets. U ontvangt Janus nog steeds vier maal per jaar per post.

Wij hopen dat we hiermee tegemoetkomen aan de wensen van onze lezers. Rest mij niets anders dan u veel leesplezier te wensen.

U TEVREDEN, WIJ TEVREDEN

Amsterdam UMC

Hoofdredacteur Janus

5 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC editorial
Tekst: Frank van den Bosch Foto: Mark Horn

MEER SLAGKRACHT: SAMENWERKING MET HET ANTONI VAN LEEUWENHOEK

“Er is een verandering in het denken over de concurrentie in de zorg,” vertelt Michel Wouters, oncologisch chirurg bij het Antoni van Leeuwenhoek (AVL). “Het concurrentiemodel zie je verdwijnen. Kijk naar het Integraal Zorgakkoord, waarin regiovorming en concentratie en spreiding van zorg belangrijke issues zijn. Dat moet ook wel, gezien het grote aantal patiënten dat op ons afkomt in de oncologische zorg, zonder dat de budgetten evenredig meegroeien. Samenwerking is echt van belang, niet alleen tussen AVL en Amsterdam UMC, maar met de gehele regio.”

Deze regio behandelt meer dan 20 procent van alle kankerpatiënten van Nederland, volgens Wouters. Door regionaal meer samen te werken kunnen de zorgpaden veel meer op elkaar afgestemd worden. “Als er specifieke, hoogcomplexe, interventies nodig zijn, gaat de patiënt vaak naar Amsterdam UMC of AVL. De meer algemene zorg – het grootste deel van het oncologische zorgpad – kan ook in het lokale ziekenhuis, dichter bij huis. Zo geven we gezamenlijk de juiste zorg op de juiste plek.”

Formeel karakter

Wouters is betrokken bij de invulling van de samenwerking tussen de twee instellingen, net als Hanneke van Laarhoven, internist-oncoloog in Amsterdam UMC. “Het is niet dat we elkaar nog niet kenden en dat we nog niets met elkaar deden,” vertelt zij. “We werkten al samen. Met deze stap krijgt dat een formeel karakter. Tegelijk gaat de bestaande samenwerking intensiever worden, ook op gebieden waar die nog niet zo sterk was.”

Zo is er al een stevige samenwerking voor de gynaecologische oncologie. “Ook voor prostaatkanker trekken we al langer gezamenlijk op,” licht Wouters toe. “De urologen van Amsterdam UMC en van de omliggende ziekenhuizen hebben de prostaatoperaties met de robot geconcentreerd op één locatie: het AVL. Urologen uit het Amsterdam UMC lopen rond op onze OK. Dit zou in de toekomst ook voor andere tumorsoorten kunnen en vice versa.”

6 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC oncologische zorg
Michel Wouters, oncologisch chirurg bij het Antoni van Leeuwenhoek

Amsterdam UMC Cancer Center Amsterdam en het Antoni van Leeuwenhoek liggen op nog geen 5 kilometer van elkaar. Toch was samenwerking lange tijd niet vanzelfsprekend. Maar tijden veranderen. Begin februari tekenden bestuurders van beide instellingen een intentieverklaring voor intensieve samenwerking. Ook starten de toonaangevende kankerinstituten met het opzetten van een kankernetwerk met ziekenhuizen in Noord-Holland en Flevoland.

Meer mogelijkheden

Intensievere samenwerking zal volgens Van Laarhoven en Wouters een behoorlijke boost geven aan het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen en behandelingen. “We deden nog niet veel samen op het gebied van de fase-1 studies, de vroege klinische studies waarbij we nieuwe geneesmiddelen onderzoeken”, vertelt Van Laarhoven. “Daar hebben we ieder onze eigen expertise in. Nu slaan we de handen ineen. Dat gaat meer mogelijkheden bieden voor patiënten. Maar het maakt ook onze uitstraling naar bijvoorbeeld de farmaceutische industrie groter. Het is een vliegwiel om meer studies te kunnen gaan doen, waardoor we ook weer meer patiënten kunnen helpen.” Gezamenlijk hebben beide instellingen meer patiënten die binnen de strenge selectiecriteria van de studies vallen. Dankzij die schaalgrootte kunnen studies sneller uitgevoerd worden. Schaalgrootte is ook in een ander opzicht belangrijk, vult Wouters aan: “Voor onderzoek heb je bepaalde infrastructuur en apparatuur nodig, wil je wereldwijd voorop blijven lopen. Aanschaf is vaak kostbaar en nauwelijks te financieren door één instelling. Samenwerken kan hier ook enorme voordelen bieden.”

Slagkracht vergroten

Het AVL loopt volgens Wouters en Van Laarhoven voorop in het ontwikkelen van innovatieve behandelingen, bijvoorbeeld in cellulaire immuuntherapie met afweercellen. Amsterdam UMC is koploper in de ontwikkeling van biomarkers om het effect van die behandelingen te voorspellen, onder andere via nieuwe beeldvormende technieken zoals PET en MRI. “En in Cancer Center Amsterdam hebben we expertise op academisch niveau op allerlei andere vlakken die mogelijk niet direct oncologie-gerelateerd lijken, maar die wel van belang zijn voor behandeling van oncologische patiënten,” vult Van Laarhoven aan. “Amsterdam UMC en AVL hebben heel sterke posities op verschillende gebieden. Als we nu de handen ineen kunnen slaan, gaat dat echt onze slagkracht vergroten.”

Tekst: Jasper Enklaar Foto: Mark Horn
7 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 7 oncologische zorg
Hanneke van Laarhoven, internist-oncoloog in Amsterdam UMC

LAGERE SCORE CITO-TOETS NA INGELEIDE BEVALLING

8 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC bevalling en schoolprestaties

Tekst: Inge Kerssens Foto: Shutterstock

“Bij een ongecompliceerde zwa n ger schap is het in Nederland gebruikelijk om met vrouwen bij 41 weken zwangerschap te bespreken of ze willen worden ingeleid, of dat ze willen wachten tot 42 weken”, vertelt Burger. “Dit is gebaseerd op eerdere Nederlandse en Zweedse onderzoeken. Hieruit bleek dat wanneer een bevalling bij 41 weken opgewekt wordt het risico kleiner is dat een kind voor of kort na de bevalling sterft of dat er kort na de geboorte andere ernstige problemen ontstaan. Het lijkt daarom logisch om vrouwen deze keuze voor te leggen.”

Meer inleidingen

Ook de Amerikaanse ARRIVE-studie had belangrijke gevolgen voor het beleid rondom inleiding van de bevalling. Uit dit onderzoek bleek dat het inleiden van de bevalling bij 39 weken - bij vrouwen die zwanger waren van hun eerste kind en met een ongecompliceerde zwangerschap - geen invloed had op hoe vaak het kind een probleem ontwikkelde. Omdat daarnaast ook werd gezien dat het percentage keizersneden lager was bij vrouwen bij wie de bevalling werd opgewekt, worden wereldwijd meer inleidingen gedaan.

"Het lastige is dat de ARRIVE-trial niet zo makkelijk naar de Nederlandse situatie te vertalen is omdat de deelnemende vrouwen vaak veel overgewicht en andere risico’s hadden. Niet helemaal laagrisico dus. Ook keken al deze onderzoeken naar de kortetermijnresultaten, zoals kindersterfte en ernstige problemen kort na de geboorte. Maar er is niet onderzocht wat de eventuele langetermijneffecten van inleiden kunnen zijn, zoals op de cognitieve ontwikkeling van het kind," aldus

Ganzevoort. “Wij hebben nu naar deze langetermijneffecten gekeken.”

Lagere scores

Burger legt uit: ”Voor ons registratieonderzoek gebruikten we hiervoor de gegevens van 226.684 Nederlandse kinderen uit de perinatale registratie, dat wil zeggen de hele periode van de zwangerschap tot na de bevalling, geboren na een zwangerschap zonder grote problemen. Dit beschouwen we als zwangerschappen met een laag risico. Deze gegevens hebben we gekoppeld aan gegevens over schoolprestaties van het CBS. Hiervoor namen we de Centrale Eindtoets – voorheen de Cito-toets genoemd – die door het merendeel van de Nederlandse kinderen gedaan wordt aan het einde van groep 8. Uit ons onderzoek bleek dat bij een zwangerschapsduur van 37 tot en met 41 weken kinderen die geboren zijn na een ingeleide bevalling een klein beetje lager scoren dan als de bevalling niet is ingeleid.”

Lager schooladvies

Dat had ook gevolgen voor het schooladvies. In de groep kinderen geboren na

inleiding bij 39 weken kreeg 49,8 procent een havo/vwo advies ten opzichte van 54,4 procent in de groep waarbij niet werd ingeleid. Bij 41 weken kreeg na inleiding 50,3 procent een havo/vwo-advies, ten opzichte van 55, 2 procent na een afwachtend beleid. Deze verschillen bleven ook zichtbaar na correctie voor verschillende factoren, zoals leeftijd van de moeder, sociaaleconomische status, geslacht van het kind, opleidingsniveau van moeder en geboortegewicht van het kind. “Als je naar de percentages kijkt, lijkt het verschil voor een individueel kind misschien niet erg groot,” vertelt Burger, “maar het zou uiteindelijk wel impact op onze samenleving kunnen hebben. Omdat we zien dat het aantal ingeleide bevallingen jaarlijks groeit zouden we dit op termijn terug kunnen gaan zien in testscores en schooladviezen.” Overigens is het belangrijk, benadrukken zowel Ganzevoort als Burger, om te beseffen dat dit registratieonderzoek betreft. Er is zoveel mogelijk rekening gehouden met alternatieve verklaringen voor het gevonden verschil, maar honderd procent zeker van een oorzakelijk verband ben je dan nooit.

Terughoudend

“En uiteraard moet je altijd goed de risico’s en de gevolgen voor het kind en de moeder afwegen”, aldus Ganzevoort. “Zijn er complicaties in de zwangerschap en is er een verhoogd risico voor kind of moeder wanneer de zwangerschap voortduurt? Dan weegt dit uiteraard op tegen een klein nadelig effect op de lange termijn, zoals een lagere schoolprestatie. Maar bij een ongecompliceerde zwangerschap vóór 41 weken, waar geen duidelijke indicatie is voor het inleiden van de bevalling, zijn wij van mening dat je daarmee terughoudend moet zijn.”

Kinderen die geboren zijn na een opgewekte bevalling kunnen lager scoren op schooltoetsen. Dat is de conclusie uit een onderzoek van arts-onderzoeker Renée Burger en gynaecoloog Wessel Ganzevoort van Amsterdam UMC. Zij onderzochten de gevolgen op de cognitieve ontwikkeling van een kind wanneer de bevalling bij een ongecompliceerde zwangerschap bij 37 tot 41 weken wordt ingeleid.
9 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC bevalling en schoolprestaties
“Uiteraard moet je altijd goed de risico’s en de gevolgen voor kind en moeder afwegen”

Op de foto: Luuk Hopman (post-doc cardiologie), Raschel van Luijck (gespecialiseerd MRI laborant), Cor Allaart (cardioloog-elektrofysioloog) en Marco Götte (beeldvormend-cardioloog)

10 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC hartcentrum

Op meerdere research- en interventieterreinen draagt het Amsterdam UMC Hartcentrum internationaal bij aan innovatieve medische vooruitgang. Na de opening van het nieuw te bouwen Hartcentrum in 2025 zal deze bruisende cocktail geconcentreerd zijn op één locatie.

HET AMSTERDAM UMC HARTCENTRUM: AAN TALENT EN AMBITIES GEEN GEBREK

Tekst: Caroline Wellink Foto: Mark Horn
11 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC hartcentrum

Nu in het Hartcentrum van Amsterdam

UMC als een van de eerste centra wereldwijd eenvoudige hartritmestoornissen behandeld worden met innovatieve technieken waarbij de patiënt in een MRI-scanner ligt, dienen de volgende mijlpalen binnen de interventie-MRI zich aan: behandeling van complexere hartritmestoornissen, plaatsen van pacemakers, doen van geavanceerde cardiodiagnostiek. “Ons pionierswerk werpt veelbelovende vruchten af”, concludeert cardioloog Marco Götte. “Omdat we nu innovatieve MRI-technologie tijdens interventies kunnen toepassen, ligt de weg open naar preciezer, sneller, veiliger én stralingsvrij behandelen.”

Cardioloog Marco Götte en elektrofysioloogcardioloog Cor Allaart zijn heel trots op de realisatie van de zogeheten interventionele Cardiale MRI (iCMR) binnen de muren van Amsterdam UMC, waarin beiden een voortrekkersrol vervulden. Want zo vanzelfsprekend was het zeker niet dat eenvoudige hartritmestoornissen succesvol behandeld kunnen worden met behulp van innovatieve MRI-technologie, waarbij de patiënt in een MRI-scanner ligt. Laat staan dat complexere cardiale behandelingen ervoor in aanmerking komen. En toch bedacht Götte als beeldvormend cardioloog tien jaar geleden al dat de behandeling van cardiale aandoeningen beduidend beter gaat als beeldvormende MRI-technieken én de betreffende interventie samengevoegd worden in één procedure. Allaart: “Met behulp van MRI

heb je beter zicht op de anatomie van het hart, maar ook op de dynamiek ervan. Je ziet de hele omgeving van het hart, je ziet de structuren, zoals de bloedvaten en de kleppen, en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Navigeren naar het stukje weefsel dat behandeld moet worden gaat preciezer. Ook kun je in principe de textuur van het weefsel en veranderingen in de textuur als gevolg van de ingreep meteen beoordelen. Röntgentechnieken, nu nog de standaard, beschikken simpelweg niet over deze eigenschappen.”

In het donker werken

“De niet-vanzelfsprekendheid zat ‘m ook niet zozeer in de onwaarschijnlijkheid van het idee, als wel in de realisatie ervan,”, zo voegt Götte toe. “Hartritmestoornissen worden behandeld door het aanbrengen van littekens in het hartspierweefsel, zodat de elektrische prikkels geblokkeerd worden die de stoornis veroorzaken. Op de conventionele wijze vindt deze zogenoemde ablatiebehandeling met behulp van katheters plaats, die onder röntgendoorlichting via de lies naar het hart worden geleid. Het is een beproefde methode, maar één van de grote nadelen ervan is dat je als het ware in het donker werkt: tijdens de ingreep zie je niet precies wat je aan het hartweefsel verandert. Omdat je het geableerde hartweefsel dus niet meteen kunt beoordelen, weet je pas achteraf of de behandeling geslaagd is. Bij complexere hartritmestoornissen kan dit fataal zijn. Maar ook bij de eenvoudige hartritmestoornissen kan dit consequenties hebben. Regelmatig moeten we een ablatie herhalen die in eerste instantie geslaagd leek. Los van extra blootstelling aan röntgenstraling, extra kosten en capaciteitsproblematiek, is dit bijzonder belastend voor de patiënt. Dus het idee om toepassingen van beeldvormende MRI-techniek en interventie tegelijkertijd te laten plaatsvinden, zodat je als het ware met het licht aan werkt, werd meteen ingeschat als een werkbaarder alternatief dan de huidige procedure met röntgendoorlichting.”

Transformatie van de MRI-techniek

"Echter - en dat was het begin van de uitdagingMRI als beeldvormende techniek is niet ontwikkeld voor het doen van interventies. Desondanks startte wereldwijd een aantal centra, waaronder Amsterdam UMC, vervolgens onderzoek of transformatie van de MRI-techniek mogelijk was. Konden we bijvoorbeeld innovatieve technieken voor ablatie binnen de MRI-scan ontwikkelen? Hoe beeld je dan die littekens af? Hoe zorg je dat de katheter mooi in beeld komt? Welke katheters mogen er überhaupt

hartcentrum
12 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Op de foto: Cor Allaart, Raschel van Luijck en Marco Götte. Foto: Mark Horn

‘ WE GAAN DE WERELD BESTORMEN’

Steven Chamuleau, afdelingshoofd Cardiologie en divisievoorzitter van het Hartcentrum, is enthousiast over het nieuw te bouwen Hartcentrum: “De optelsom van alle kennis en kunde die dan ontstaat, belooft veel goeds.”

Sinds in 2018 focussen we ons als Hartcentrum, naast excellente patiëntenzorg, op de ontwikkeling van diverse specifieke innovatieve therapieën. Zo verrichten we baanbrekend onderzoek op het gebied van structurele en aangeboren hartafwijkingen. Om dit mogelijk te maken én om veelbelovende onderzoekers aan te trekken, zo weten we inmiddels, zetten we daarnaast hoog in op de ontwikkeling van innovatieve technieken, zoals interventionele Cardiale MRI (iCMR), waar je met behulp van een MRI-scanner behandelingen in het hart uitvoert. Ook zijn onze pijlen gericht op onderzoek gebaseerd op stamcellen, de zogenoemde iPSC-technologie. Op al deze fronten hebben we de afgelopen jaren aanzienlijke stappen gemaakt. Wat je nu ziet, is dat allerlei ontwikkelingen steeds meer in elkaar grijpen. Dat zal versterken als we na de opening van het nieuwe Hartcentrum samen op één locatie zitten. We hebben dan onder meer de beschikking over zeven state-of-the-art hartkatheterisatiekamers, met twee kamers voor de interventieradiologen en één speciaal voor de interventie-MRI. We zullen dan, is het streven, gepersonaliseerde therapie voor hartafwijkingen op basis van iPSC-technologie in het hart van de patiënt kunnen brengen via iCMR. Dat wordt een baanbrekende stap. Binnen ons eigen vakgebied biedt dat perspectief voor verdere innovatieve toepassingen en ook andere specialismen zullen hierop voortborduren. Dat ik het gevoel heb dat we de wereld gaan bestormen, komt dus echt wel ergens vandaan.”

in de MRI, want metaal kun je niet gebruiken in een omgeving vol magnetische straling? Betrokkenen uit de wereld van de elektrofysiologie en uit de wereld van de MRI-technologie moesten er niet alleen van overtuigd zijn dat een gecombineerde aanpak tot betere resultaten zou leiden, ze moesten zich er vervolgens ook in bekwamen en elkaars taal leren spreken. Dan hebben we het nog niet eens over de financiële investeringen die we moesten doen, het opbouwen van een nieuw multidisciplinair team, het herinrichten van procedures en werkwijze, en het implementeren van nieuwe standaarden om te kunnen voldoen aan bestaande, conventionele wet- en regelgeving. Dat terwijl op dat moment het wetenschappelijk bewijs er nog niet was dat hartritmestoornissen op deze wijze nauwkeuriger, sneller, veiliger en goedkoper behandeld kunnen worden. Maar dit alles kunnen we nu grotendeels achter ons laten. De methode is inmiddels geïmplementeerd, we voeren deze bij behandeling bij eenvoudige hartritmestoornis routinematig uit. Met ons multidisciplinaire team staan we nu aan de vooravond van het toepassen van deze interventie bij complexere behandelingen. Als die belofte is ingelost, dan is dat inderdaad baanbrekend.”

Verbreden

”Een belangrijke randvoorwaarde voor verdere bekwaming in innovatieve MRI-technologie,” vult Allaart aan, “is overigens de geplande realisatie van zeven hartkatheterisatiekamers in het nieuw te bouwen Hartcentrum, waarvan één uitgerust wordt met een hypermoderne interventionele MRI-scanner. Pas dan kunnen we de echt grote stappen maken. Tot die tijd werken we vanuit een bestaande, conventionele

hartcentrum
13 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Steven Chamuleau (Anita Edridge)
“De weg ligt open naar preciezer, sneller, veiliger én stralingsvrij behandelen”
Cardioloog Marco Götte

MRI-scanner in de buurt van de hartkatheterisatiekamer en ontwikkelen we datgene wat in deze setting verantwoord is. We willen eind van dit jaar zover zijn dat we complexe ritmestoornissen in de hartkamer kunnen gaan behandelen met interventie-MRI. Hiervoor werken we momenteel hard aan de realisatie van technische randvoorwaarden. Zo zijn we nog druk met het testen van een MRI-compatibel ECG-systeem, waarmee we continue hartfilmpjes vanuit de scanner kunnen maken. Ook zijn we nog in afwachting van een defibrillator die we in de omgeving van de MRI-scanner kunnen gebruiken, onmisbaar als de patiënt tijdens de behandeling onverhoopt een gevaarlijke ritmestoornis krijgt. Daarnaast zetten we stappen rond het verbreden van de toepasbaarheid van de iCMR, zoals de ontwikkeling van geavanceerde cardiodiagnostiek. Zo kunnen we in de MRI inmiddels bloeddruk meten op verschillende plaatsen in het hart en longen. Deze combinatie van bloeddrukmeting en beeldvorming levert meer op dan de som der

delen, je verzamelt extra informatie die bepalend kan zijn voor de behandeling. Wat we bovendien als prioriteit zien, is het nauwkeuriger hartbiopten afnemen met behulp van iCMR, zodat de kans op ‘mishappen’ nihil wordt. Hiervoor worden momenteel speciale iCMR-bioptomen ontwikkeld. Dit zijn kleine pincet-achtige instrumenten die worden gebruikt om een klein stukje hartspierweefsel te verkrijgen voor nader onderzoek. De voorlopig laatste stap die we nu als toekomstige toepassing voor ogen hebben, is het injecteren van stamcellen in het hart met behulp van iCMR, bij bijvoorbeeld de behandeling van hartfalen en aangeboren hartafwijkingen. Het is een innovatieve behandeling waar we binnen het Hartcentrum veelbelovend onderzoek naar doen en dat wereldwijd met belangstelling wordt gevolgd. Ook hiervoor is een speciale katheter nodig die aan alle eisen moet voldoen om in een iCMR-omgeving te kunnen worden gebruikt. Helaas kunnen we deze techniek echt pas toepassen na de bouw van het nieuwe Hartcentrum.”

Stip op de horizon

Er is dus nog voldoende werk aan de winkel, zo beamen beide cardiologen. Maar de stip op de horizon is voor beiden glashelder. Götte: “Met MRI-geleide behandeling van hartaandoeningen werken we toe naar minder procedures per patiënt, minder ziekenhuisopnames en minder medicatie. Uiteindelijk gaat het er natuurlijk om dat patiënten baat hebben bij deze geavanceerde behandelingen. Zodra we bewezen hebben dat onze aanpak doelmatiger is dan bestaande therapieën, beschouw ik het als onze taak om ook andere centra te helpen bij de implementatie van voor hen relevante onderdelen. Wellicht wordt MRI-geleide behandeling van hartaandoeningen dan zelfs de norm en vervangt het daarmee de röntgengedreven behandelingen.”

“De optelsom van alle kennis en kunde die ontstaat belooft veel goeds”
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC hartcentrum 14
Steven Chamuleau, afdelingshoofd Cardiologie en divisievoorzitter van het Hartcentrum

HARTSPIERCELLEN OP EEN LABORATORIUMSCHAALTJE

Het onderzoek van Anke Tijsen, onderzoeker op het gebied van moleculaire cardiologie, naar een genezende therapie voor een ernstige vorm van erfelijk hartfalen laat zich het makkelijkst uitleggen met een metafoor. Als twee mensen op de blokfluit een duet spelen, gaat het mis als bij een van de twee een fout in de partij staat. Dan is het niet om aan te horen. Om dit op te lossen, heb je als dirigent twee opties: of je corrigeert de bladmuziek van degene waar het misgaat. Of je laat degene met de foute muzieknoten niet meer spelen. Terug naar de klinische werkelijkheid: bij een patiënt die aan een bepaalde erfelijke vorm van hartfalen lijdt, is er sprake van een foutje in het DNA op één van de twee kopieën van specifieke genen. Hierdoor is de hartspier ziek en kan het hart niet genoeg bloed rondpompen. Deze mensen overlijden vaak jong of hebben al vroeg een harttransplantatie nodig.

Tijsen, die onlangs een Senior Scientist beurs van de Hartstichting kreeg, probeert de ziekte bij de bron aan te pakken. Ze wil zorgen dat de foutjes vervangen worden of geen effect meer hebben. Hiertoe gaat ze proberen om de stukjes DNA die bij deze patiënten fouten bevatten, te vervangen door nieuwe stukjes. Of het RNA, wat in de metafoor een kopie is van het muziekstuk, te verwijderen. In de metafoor speelt dan de muzikant met de foute bladmuziek dat deel van de muziekpartij niet meer mee. Tijsen: “Wetenschappers hebben al eerder kleine stukjes DNA aangepast of foutief RNA afgebroken, vergelijkbaar met het aanpassen van enkele noten op de bladmuziek of het vernietigen van de muziekpartijen met de verkeerde muzieknoten in de papiervernietiger. Maar het lastige is dat de foutjes bij iedere persoon die aan deze ziekte lijdt, weer andere delen van de muziekpartij kunnen betreffen.

Voor elke patiënt moet dan dus een eigen therapie ontwikkeld worden. Ik denk dat dat niet nodig is. Als je een groot deel van de bladmuziek vervangt, dan kun je met één therapie een grotere groep patiënten genezen. Ik wil dus óf een deel van het DNA van deze mensen herschrijven, óf het foutieve RNA identificeren en afbreken. In de metafoor gaan we de papiervernietiger dan dusdanig instellen dat deze foute en goede muziekpartijen kan onderscheiden. De goede worden dan niet vernietigd. Ik toets deze benadering op hartspiercellen die wij maken uit menselijke stamcellen. Met deze zogenoemde iPSC-technologie kun je huid, bloed en zelfs cellen in de urine terugbrengen naar hoe ze waren tijdens de embryonale ontwikkeling. Vervolgens kun je van deze stamcellen alle cellen maken die jij wilt. Mijn groep maakt van deze stamcellen dus hartspiercellen die we op een laboratoriumschaaltje in leven houden. In deze cellen kan ik zowel moleculair als functioneel testen of onze therapie werkt. Op sommige parameters van de ziekte hebben we inmiddels al verbetering gezien. Het is nog te vroeg om te juichen, maar het zou natuurlijk fantastisch zijn als mijn plan lukt. Het zou een mooie eerste stap zijn richting het genezen van onbehandelbare hartziekten.“

“Dit onderzoek kan een mooie eerste stap zijn richting het genezen van onbehandelbare hartziekten”
Onderzoeker Anke Tijsen
hartcentrum
15 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Anke Tijsen Foto Mark Horn

iPSC LAB: MEER DAN EEN LABORATORIUM

16 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC stamcelonderzoek

Tekst: Inge Kerssens Foto: Marieke de Lorijn

Neurobioloog en universitair hoofddocent bij de afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie Vivi Heine is hoofd van het iPSC lab. “Het is in 2010 opgericht, er was veel behoefte aan een eigen stamcellab. Inmiddels zijn we uitgegroeid tot veel meer dan een lab, we ondersteunen bijvoorbeeld ook bij de juiste communicatie naar de donoren.” Heine vertelt enthousiast over de laatste ontwikkelingen: "We kunnen nu van patiënten heel vroege stamcellen maken, met embryonale eigenschappen, en daarmee gepersonaliseerde cellen van iedere patiënt maken. Dat is een heel belangrijke ontwikkeling.”

Cellen bestuderen buiten het lichaam

Heine doelt hiermee op iPSC, geïnduceerde pluripotente stamcellen die het vermogen hebben om zich te ontwikkelen tot ieder gewenst celtype van het menselijk lichaam, zoals hartcellen of hersencellen. “Dat houdt in dat je cellen buiten het lichaam kunt bestuderen, al in een vroeg stadium. Voor genetische aandoeningen is dit heel belangrijk, omdat je dan kunt uitzoeken hoe het genetische profiel het ontstaan van dergelijke aandoeningen kan beïnvloeden en juist ook voor de individuele patiënt.”

“De modellen kunnen ook gebruikt worden om medicatie te testen”, aldus Heine. “Het is hierdoor mogelijk geworden om veel specifieker te zijn. De modellen liggen veel dichter bij de individuele patiënt. Dit zou kunnen betekenen dat verschillende patiëntgroepen uiteindelijk ook verschillende medicatie voorgeschreven krijgen. ”

Meer dan een lab

De -iPSC techniek kost veel tijd en expertise om te implementeren in eigen onderzoek. “Het start met bloedcellen, of andere cellen zoals huidcellen van de patiënt, die omgezet worden naar deze vroege stamcellen. Daarna wordt de expertise van heel veel disciplines ingezet voor de vervolgstappen”, legt Heine uit. “We zien dat veel onderzoekers stamcelonderzoek willen gaan starten en dat de

kreeg het AMC zijn eerste stamcellab. Het lab is inmiddels beschikbaar voor heel Amsterdam UMC.

vraag naar het maken van patiënten-iPSC heel erg toeneemt. Daarom gaan we binnen het Emma Center for Personalized Medicine de techniek nu ook als een service aanbieden. Ik bedoel daarmee het maken en karakteriseren van iPSC, daarna kan de onderzoeker zelf aan de slag met het maken van weefselspecifieke cellen. Maar we ondersteunen ook bij de administratieve handelingen.”

In afstemming met de Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC Amsterdam UMC) is basisdocumentatie beschikbaar, zoals consentformulieren voor patiënten en donoren. “Wij beheren de biobank en helpen bij het goed informeren van de patiënt”, vertelt Heine. “Opslag in de biobank is vaak voor vele jaren. Dit betekent dat patiënten in de loop van de tijd misschien opnieuw geïnformeerd moeten worden of zelfs opnieuw toestemming moeten geven.”

Tijdrovend en duur

“iPSC is wel een tijdrovende en dure techniek”, waarschuwt Heine. “Het ontwikkelen van iPSC duurt gemiddeld een half jaar. Daarnaast komen de opslagkosten in de biobank voor rekening van de afdeling zelf. Daar moet je als onderzoeker wel rekening mee houden. Maar als je die hobbel eenmaal genomen hebt, heb je vervolgens wel toegang tot heel veel mogelijkheden. Het is zeker het overwegen waard!”

Binnenkort kun je op de webpagina van het iPSC lab meer informatie vinden over de techniek, procedure en andere belangrijke onderwerpen. Tot die tijd kunnen onderzoekers met vragen terecht bij het stamcellab via mailadres iPSC@amsterdamumc.nl.

Meer informatie over het Emma Center for Personalized Medicine is te vinden op www.emmacenter.nl.

In
2010
De laatste jaren heeft onderzoek op het gebied van stamcellen een enorme vlucht genomen. Dat zie je ook terug bij het iPSC lab van Amsterdam UMC. Hier kunnen onderzoekers niet alleen terecht voor het maken van patiëntenstamcellen, maar krijgen ze ook hulp bij het administratieve proces.
17 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC stamcelonderzoek

GENETISCHE ONTDEKKINGSREIS BRENGT TWEE NIEUWE

ZIEKTEBEELDEN IN KAART

18 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC nieuwe erfelijke ziekten

Arjan Houweling.

Het is natuurlijk niet helemaal gepast om ‘blij’ te zijn met de ontdekking van een ziekte, maar klinisch geneticus Arjan Houweling kan enige euforie toch niet onderdrukken. En het moet gezegd: het verhaal klinkt ook wel als een spannende en zeer productieve speurtocht. “Dat is voor een belangrijk deel te danken aan de voortgang van de techniek”, benadrukt Houweling. “Toen ik in 2007 begon met de opleiding tot klinisch geneticus aan het VU medisch centrum duurde het al gauw enkele maanden en een hoop geld voor je één enkel gen voor kon sequencen. Je kon er dan ook alleen maar van dromen om in je carrière misschien één keer aan de ontdekking van een nieuwe genetische aandoening bij te kunnen dragen. Inmiddels kunnen voor een fractie van de prijs en in minder tijd álle coderende genen van iemand in kaart worden gebracht. En recent hebben we op die manier dus niet één maar twee nieuwe erfelijke aandoeningen op de kaart gezet.”

Breed palet

De speurtocht van Houweling en collega’s begint bij het Birt-Hogg-Dubé-syndroom (BHD). Amsterdam UMC heeft al vele jaren een landelijk expertisecentrum voor deze relatief zeldzame aandoening. In het DNA-laboratorium zijn al meer dan 450 patienten gediagnosticeerd, waarmee het een van de grotere centra in de wereld is op het gebied van BHD. In het expertisecentrum werken verschillende afdelingen nauw samen: humane genetica, het Cancer Center Amsterdam, urologie, pathologie, dermatologie, radiologie en longziekten. Dit brede palet geeft meteen aan hoe divers de uitingen van BHD kunnen zijn. Patiënten hebben vaak cysten (blaasjes) in de longen met een verhoogde kans op herhaaldelijk een klaplong, verschillende specifieke huidafwijkingen en nierkanker.

Onderschatting

Volgens de literatuur komt BHD bij ongeveer één op de 200.000 mensen voor. Dat er alleen al bij het Amsterdam UMC 450 patiënten bekend zijn met BHD, op een bevolking van een kleine 18 miljoen Nederlanders, geeft aan dat dit een aanzienlijke onderschatting moet zijn. Houweling: “Er wordt nog regelmatig binnen nieuwe families een aanleg voor BHD aangetoond. Het is een autosomaal dominant overervende ziekte, wat betekent dat het niet aan geslacht gebonden is en dat elk kind 50 procent kans heeft op BHD als één van de ouders BHD heeft.” BHD wordt veroorzaakt door mutaties in het ‘folliculine-gen’ FLCN. Onderzoek in de Britse UK Biobank laat zien dat wel één op de 3.000 mensen drager is van zo’n mutatie. Door de verhoogde kans op nierkanker is BHD een potentieel dodelijke aandoening. “Het is dan ook belangrijk om alert te zijn op BHD”, benadrukt Houwe-

Genetisch onderzoek is gedaan in twee families met een ziektebeeld dat sterk leek op het reeds bekende Birt-HoggDubé-syndroom, maar het toch nét niet was. Dat leverde de ontdekking van twee compleet nieuwe erfelijke ziekten op. “Dit biedt duidelijkheid voor patiënten en heel veel leerstof voor ons”, zegt een opgetogen klinisch geneticus
Tekst: Rob Buiter Foto: Marieke de Lorijn
19 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC nieuwe erfelijke ziekten
“Verder bestuderen van deze ziektebeelden kan ook helpen bij het onderzoek naar het ontstaan van nierkanker.”

ling. “Wanneer de mutaties zijn aangetoond bij familieleden, is het goed mogelijk om door middel van periodieke controles niertumoren vroeg op te sporen en tijdig te behandelen.”

Twee mutaties

Bij de speurtocht naar mogelijk nieuwe families met BHD, stuitten VU-promovenda Irma van de Beek en collega’s op verschillende mensen uit één familie die verschijnselen hadden die sterk deden denken aan BHD – de typerende huidafwijkingen en in enkele gevallen ook nierkanker – maar géén mutatie hadden in het FLCN-gen. En ook bij een tweede groep patiënten uit een andere familielijn waren vanaf jonge leeftijd verschillende symptomen van BHD aanwezig, weliswaar zonder nierkanker maar mét opvallende huidafwijkingen, met name op de oren. Ook daar werd geen mutatie gevonden in het FLCN-gen.

De inmiddels betaalbare en laagdrempelige analyse van alle coderende genen, het zogeheten exoom van de betrokken mensen, leverde twee mutaties op: bij het eerste ziektebeeld werd een mutatie in het PRDM10-gen gevonden. Bij de tweede familie werd een locus op chromosoom 5 aangetoond, waarin onder andere een mutatie werd aangetoond in het FNIP1-gen, wat staat voor folliculin interacting protein 1.

Publicaties

Zo’n associatie tussen een ziektebeeld en een in het DNA aangetoonde mutatie is meestal niet voldoende voor een publicatie. Is het geen toeval?

Hoe weet je dat de gevonden mutatie ook daadwerkelijk de ziekte veroorzaakt? Met aanvullend laboratoriumonderzoek kon promovenda Iris Glykofridis uit de Oncogenetica groep van Rob Wolthuis van het Cancer Center Amsterdam wél een causaal verband aantonen. Met behulp van de CRISPR/Cas-techniek* konden Glykofridis en collega’s de verdachte mutaties exact nabootsen in een gekweekte menselijke niercellijn en de relatie met het ziektebeeld aantonen. Inmiddels zijn de beide nieuwe ziektebeelden dan ook beschreven en gepubliceerd in respectievelijk de tijdschriften Human Molecular Genetics en Journal of Human Genetics. Afgelopen november verdedigden Van de Beek en Glykofridis met succes hun proefschriften.

Duidelijkheid

De vondst van deze twee nieuwe ziekten heeft verschillende belangrijke implicaties, stelt Houweling. “We weten dat het aantal patiënten en families met BHD nog sterk wordt onderschat. Het is dan ook van belang de aandoening onder de aandacht te blijven brengen. Ook kunnen families duidelijkheid krijgen over de oorzaak van de in de familie voorkomende ziekte. Zeker in het geval van de FNIP1-mutatie kan dat echt een geruststelling zijn, omdat daarbij tot op heden geen aanwijzingen zijn dat er een verhoogd risico bestaat op nierkanker. Enkele jaren geleden, toen één van de nu gepubliceerde ziektes op een internationaal congres werd gepresenteerd, hoorde ik na afloop dan ook een buitenlandse arts enthousiast een van zijn collega’s bellen: ‘Ik weet denk ik wat er in die ene familie speelt!’”

Veel leerstof

*CRISPR-Cas is een moleculair systeem waarmee je op specifieke plekken in DNA een knip kunt aanbrengen. Zo kun je in principe elk gen van elk organisme veranderen. Deze manier van 'genoom-editing' is veel makkelijker, nauwkeuriger en efficiënter dan andere vormen van genetische modificatie.

Tegelijk levert de vondst ook heel veel leerstof op voor artsen en onderzoekers, benadrukt Houweling. “We hebben ontdekt dat PRDM10 een regulator is van het BHD-gen folliculine en dat de gevonden mutatie ervoor zorgt dat folliculine geremd wordt. Door de werking van deze genen en eiwitten tot in detail te bestuderen, kunnen we niet alleen veel leren over deze ziektebeelden, het kan ons ook verder helpen in onderzoek naar het ontstaan van nierkanker. Niet alleen bij deze patiënten, maar misschien ook wel in bredere zin. Het is zelfs denkbaar dat deze nieuwe bevindingen ook aanknopingspunten bieden voor onderzoek naar de behandeling van andere soorten kanker.”

Voor dat onderzoek zoeken Houweling en Wolthuis nieuwe subsidies, wat niet altijd makkelijk is voor zeldzame aandoeningen. Houweling is dan ook erg verguld met de financiële steun van een internationaal fonds voor BHD, de Myrovlytis Trust “Daarmee kunnen we ons onderzoek de komende jaren voortzetten. Er is inmiddels al een volgende promovenda aan de slag.”

20 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC nieuwe
erfelijke ziekten

WOESTIJNLANDSCHAP

Eva Roos is arts-onderzoeker en patholoog in opleiding bij Amsterdam UMC

Terwijl ik door mijn microscoop naar de tumor van een patiënt zit te turen, gaat de telefoon. In een oerwoud van post-its probeer ik mijn pieper te traceren. Het is mijn supervisor. “Heb je het onderzoek voor patiënt M. al aangevraagd?” Ik heb geen idee. Wanhopig kijk ik op mijn to-do-lijst en zie een niet afgevinkt hokje… “Nee, nog niet. Ik doe het nu!”

Normaal gesproken zou ik zeggen dat ik een goed geheugen heb. Momenteel heb ik echter een externe harde schijf nodig: een extreem gedetailleerde to-do-lijst. Zonder reminders verandert mijn brein in een uitgestrekt woestijnlandschap. Af en toe komt er een gedachte als tumbleweed langswaaien: of ik de gordijnen van de babykamer al heb besteld en of een wipstoeltje essentieel is voor een baby.

Ja lezer, ik ben zwanger. En terwijl ik het woestijnzand van me afklop en snel een hokje op mijn to-do-lijst afvink, geeft de baby me vrolijk een schop.

Wat is er aan de hand met dat brein? Krijg je met de komst van een baby ook een gratis hersenspoeling? Had Marie Curie ook last van zwangerschapsdementie? En het belangrijkste: komt het nog goed? Ik kan gerust ademhalen. Madame Curie, de eerste persoon die ooit twee Nobelprijzen won in twee verschillende

vakgebieden, kreeg twee kinderen. Telkens gevolgd door haar grootste ontdekkingen. De geboorte van haar eerste dochter ging vooraf aan haar beschrijvingen van radioactieve straling. De geboorte van nummer twee aan haar ontdekking van de twee radioactieve stoffen polonium en radium. Over geheugenverlies en een mogelijke obsessie met gordijnen vind ik niets terug. Maar met Marie haar hersenen zat het ook na de geboorte van haar kinderen dus wel goed.

Een paar maanden geleden stond in vrijwel alle kranten een Amsterdams/Leids onderzoek, waaruit bleek dat het brein van vrouwen tijdens de zwangerschap een grote verbouwing ondergaat. Elseline Hoekzema en haar groep beschreven dat de grijze stof in hersengebieden die te maken hebben met sociale en visuele functies sterk verandert*. Het lijkt erop dat deze veranderingen helpen bij de hechting tussen moeder en kind. En, ook bemoedigend, de onderzoekers vonden geen aanwijzingen voor een permanent verminderde werking van het geheugen.

Gerustgesteld plak ik nog een post-it op mijn bureau. Het zand in mijn hoofd is dus geen woestijnlandschap, het is gewoon verbouwingsstof.

gezichtspunt
*Hoekzema et.al., Nature Communications 2022.
21 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Foto: Mark Horn

Je kunt natuurlijk voor een onderzoek gewoon op een loopband rennen. Maar dat is best wel saai. Bij Amsterdam UMC is dat wel anders: in het Virtual Reality Lab bij de afdeling Revalidatiegeneeskunde lijkt het of je door een landschap rent. En dat is niet alleen voor kinderen veel leuker.

Op de foto zie je Jasper, negen jaar oud. De markers (witte bolletjes) leggen zijn bewegingen vast in 3D. Plakkers op zijn huid meten de spieractiviteit tijdens het lopen en rennen. En dan heeft hij ook nog een masker over zijn neus en mond. De flowmeter in het masker meet de lucht die hij in- en uitademt en het zuurstof- en CO2-gehalte hierin. Daarmee wordt berekend hoeveel energie het Jasper kost om te lopen.

Deze metingen worden vaak gedaan bij kinderen die moeite hebben met het lopen door een aandoening zoals cerebrale parese en bij volwassenen met MS. De gegevens worden niet alleen direct voor de zorg gebruikt maar ook voor onderzoek, om meer inzicht te krijgen in het effect van vermoeidheid op het lopen en waarom het lopen zoveel moeite kost.

Jasper kijkt zijn ogen uit naar alles wat er op het scherm te zien is en rent nog een stukje door.

Foto: Marieke de Lorijn

22 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC in the picture

RENNEN IN EEN VIRTUELE WERELD

23 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC in the picture

HET GEDEPRIMEERDE BREIN WEER IN BALANS BRENGEN

De bestaande behandelingen tegen depressie zijn lang niet altijd succesvol. Amsterdam UMC onderzoekt nieuwe

therapeutische mogelijkheden zoals diepe hersenstimulatie, esketamine en beïnvloeding van de bacteriesamenstelling in de darmen.

24 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC zoektocht naar nieuwe therapieën
Tekst: Pieter Lomans Foto's: Shutterstock

Het aantal mensen met een depressie blijft oplopen. “Recent onderzoek wijst uit dat het aantal psychische stoornissen in Nederland op jaarbasis is toegenomen van 17 naar 26 procent,” zegt hoogleraar Psychiatrie Damiaan Denys. De top drie daarvan bestaat uit depressie, angst en verslaving. Dat geldt overigens niet alleen voor Nederland, maar zie je wereldwijd terug. Omdat veel patiënten niet opknappen van de gebruikelijke behandelingen wordt in Amsterdam UMC gezocht naar de ontwikkeling en toepassing van nieuwe therapieën, zoals diepe hersenstimulatie (Deep Brain Stimulation – DBS), gebruik van esketamine en het beïnvloeden van het microbioom in de darm.

Op zijn eigen afdeling Psychiatrie pioniert Denys met DBS voor depressie. DBS wordt al langer gebruikt om bijvoorbeeld het ernstige trillen bij patiënten met Parkinson tegen te gaan en voor de behandeling van patiënten met dwangstoornissen (obsessieve-compulsieve stoornissen), maar voor depressie is nog meer onderzoek nodig. Met de techniek worden elektroden in de hersenen aangebracht om daar op een nauwkeurig bepaalde plaats lichte elektrische signalen af te geven. Alleen therapieresistente patiënten komen ervoor in aanmerking, want de therapie is invasief, duur en werkt niet bij iedereen. Daarom wordt er streng geselecteerd, ook om de kans op succes zo groot mogelijk te maken. “Daar wreekt zich toch een beetje de brede omschrijving van wat een depressie is,” zegt Denys. “De aandoening is namelijk zo heterogeen dat er vele oorzaken – genetisch, immunologisch, sociaaleconomisch, psychologisch – kunnen zijn. Die oorzaken zijn weer sterk bepalend voor zowel de keuze als de slagingskans van de gekozen behandeling, zoals in ons geval DBS.”

Nauwkeurigere omschrijving

Vorig jaar publiceerde Denys de eerste resultaten van de DBS-aanpak. “Ongeveer vijftig procent van de patiënten geneest, dat is redelijk veel. Het liefst gaan we naar tachtig of meer procent, maar dat lukt alleen als we het brede concept depressie weten op te splitsen in een fijnmaziger patroon. Het liefst zou je markers of biomarkers willen vinden, die de basis vormen van zo’n selectievere, nauwkeurigere omschrijving. Ik denk dat we alleen via die weg deze ziekte op termijn beter kunnen gaan aanpakken.”

Hoe DBS precies werkt, is niet helemaal duidelijk. De elektroden worden aangebracht in een klein, nauwkeurig vastgesteld gebied dat onderdeel uitmaakt van het ‘depressieve circuit’ in het brein. De stroom activeert zenuwcellen in dit circuit, waardoor het geheel veranderingen ondergaat. Dat leidt weer tot een verandering in neurologische activiteit en vermindering of verdwijning van de depressie. “Maar of we daarmee de depressie zelf tackelen of ervoor zorgen dat de patiënt meer zelfvertrouwen krijgt en de depressie zelf onder de knie krijgt, weten we niet precies.”

Link tussen darm en brein

Als het om het behandelen van depressies gaat, denk je niet onmiddellijk aan een internist zoals hoogleraar Interne geneeskunde Max Nieuwdorp. Nieuwdorp houdt zich vooral bezig met onderzoek naar het microbioom in de darmen, naar het effect dat bacteriën in de darm hebben op metabole ziekte zoals bijvoorbeeld diabetes. Daarin neemt ook het onderzoek naar de darmbrein-as een belangrijke plaats in. Nieuwdorp: “Uit proefdieronderzoek blijkt dat er een duidelijke link is tussen de darm,

25 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC zoektocht naar nieuwe therapieën

met name de dunne darm, en het brein. In de dunne darm zitten evenveel zenuwcellen als in het brein, waarschijnlijk om heel snel een connectie te maken tussen darm en brein. Op hun beurt communiceren de darmbacteriën heel intensief met die zenuwcellen in de darm. Afgelopen jaren hebben we veel onderzoek gedaan naar die darmbrein-as bij diabetes, onder ander met poeptransplantaties. Dan zien we effecten op de suikerhuishouding, maar ook op mate van laaggradige ontsteking en veranderingen in dopamine- en serotoninereceptoren in bepaalde hersengebieden. Daar zit een link met depressie, want ongeveer de helft van de mensen met diabetes heeft een depressie. Onze interventiestudies laten een duidelijke causale relatie zien tussen veranderingen in bacteriesamenstelling in de darm en veranderingen van een hersenscan, leverbiopt of suikerhuishouding.”

Poepcapsules

Aanvankelijk werden poeptransplantatie uitgevoerd met verse ontlasting van een donor. De ontlasting werd via een slangetje door de neus naar de darmen getransporteerd. Een tijdrovende ingreep die eigenlijk maar enkele keren herhaald kan worden. Nieuwdorp: “Daarom hebben we inmiddels samen met de Amsterdam UMC apotheek poepcapsules ontwikkeld die gewoon kunnen worden ingeslikt. Dat maakt een meer gestandaardiseerde vorm van poepdonaties over langere tijd mogelijk, wat feitelijk ook nodig is om de darmflora

structureel te kunnen bijsturen en aanpassen. We kunnen er, afhankelijk van welke aandoening je wilt aanpakken, ook nog extra bacteriën aan toevoegen. Het is een belangrijke stap vooruit in ons microbioomonderzoek naar de werking van de darmbrein-as, waar ook het depressieonderzoek veel baat bij kan hebben.”

Nieuwdorp verwijst naar het HELIUS-gezondheidsonderzoek dat in 2010 door het AMC en de GGD Amsterdam is gestart onder inwoners van Amsterdam. HELIUS, dat staat voor Healthy Life in an Urban Setting, verzamelt op gezette tijden gegevens over de gezondheid van verschillende bevolkingsgroepen in de regio Amsterdam

“Ongeveer 50 procent van de patiënten geneest met DBS, dat is redelijk veel.”
26 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC zoektocht naar nieuwe therapieën
Hoogleraar psychiatrie Damiaan Denys

– Hindoestaans-Surinaams, Creool-Surinaams, Ghanees, Turks, Marokkaans, Nederlands – om op basis daarvan eventuele gezondheidsverschillen in kaart te brengen en die in de toekomst te verkleinen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan diabetes, hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, maar ook aan mentale gezondheidsproblemen zoals depressie. Op basis van gegevens uit HELIUS publiceerde Anja Lok, psychiater op de afdeling Stemmingsstoornissen, onlangs een artikel in Nature Communications over depressie bij 3.211 mensen. Daarin vergelijken Lok en collega’s de darmflora en depressieve symptomen tussen de diverse bevolkingsgroepen. Wat blijkt? Lok: “Zowel de darmflora, het microbioom, als het voorkomen van depressieve syndromen verschilt aanzienlijk tussen de diverse etnische groepen. Tegelijkertijd zien we een duidelijke relatie tussen de samenstelling van de bacteriën in de darm en de aanwezigheid van die depressieve symptomen in alle etnische groepen. Is er weinig diversiteit of een vrij eenzijdige opbouw van bacteriesoorten, dan bestaat er een duidelijk verhoogde kans op depressieve symptomen. Met name de ondervertegenwoordiging van diverse bacteriën van de stam Firmicutes verhogen de kans op een depressie aanzienlijk.”

Invloed op brein en depressie

Tegelijkertijd verscheen in het tijdschrift ook een Rotterdams onderzoek bij ruim duizend mensen waarin de resultaten van het Amsterdamse onderzoek worden bevestigd. Lok, ook betrokken bij dat tweede onderzoek: “We vonden een relatie tussen twaalf verschillende groepen bacteriën en depressiviteit. Een groot deel van die bacteriegroepen maakt stoffen zoals glutamaat, butyraat, serotonine en GABA, die allemaal een rol spelen in de signaaloverdracht in de hersenen. Mogelijk loopt er dus via dergelijke signaalstoffen een link van darm naar brein.” Lok wijst op een interessant onderzoek – Transferring the blues – waarbij het microbioom van depressieve personen via een poeptransplantatie werd gegeven aan ratten. De ratten gingen daarna depressief gedrag vertonen en hadden bijpassende fysiologische kenmerken. “Veel onderzoek naar het microbioom wordt nog uitgevoerd bij dieren, maar langzamerhand ook steeds meer bij mensen. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat de inhoud van de darm van invloed kan zijn op het brein en depressie. Het omgekeerde lijkt overigens ook waar. We hebben recent beschreven dat neuromodulatie ook het microbioom beïnvloedt. In dat opzicht kun je misschien wel spreken van een nieuw conceptueel kader. We denken altijd aan het brein als iets dat uitsluitend in het hoofd zit en bij de denk ophoudt, maar het lijkt erop dat onze darmen deels ook meedenken via de darmbrein-as.”

’EEN INTENS GEVOEL VAN LEEGTE’

Ongeveer een kwart van de volwassenen in Nederland krijgt volgens het Trimbos-instituut in zijn leven ooit een depressie. In de kern draait een depressie om een intens gevoel van somberheid en nergens plezier meer in hebben. Afhankelijk van de persoon kunnen daar ook zaken als vermoeidheid, angst, gebrek aan energie en concentratie, piekeren, slapeloosheid en tal van andere symptomen bijkomen. Dat zorgt voor een breed spectrum aan uitingsvormen. Per jaar, krijgt ongeveer negen procent van de volwassenen te maken met een depressie. De helft is na een half jaar weer hersteld, maar vervolgens blijft er een vrij grote kans op terugval.

Het betekent ook dat veel mensen niet of onvoldoende opknappen van de behandeling, die in eerste instantie meestal uit ‘pillen en praten’ bestaat; een combinatie van een of meer antidepressiva en soms psychotherapie. Ook vervolgbehandelingen als elektroconvulsietherapie (ECT-elektroshock) of Nervus Vagus Stimulatie (NVS) bieden vaak maar beperkt uitkomst. Is er sprake van een ernstige, therapieresistente depressie, dan is dat vooral een groot probleem voor de patiënt zelf met onder andere een verhoogde kans op suïcide, moeilijker functioneren in het dagelijks leven, vaak een aanzienlijk beroep op de gezondheidszorg en een hoog arbeidsverzuim. Zo worden de kosten van het verzuim vanwege een depressie door het Trimbos-instituut geschat op ongeveer 1,8 miljard euro per jaar (2007-2009). Dat zijn meer dan voldoende redenen om te blijven zoeken naar nieuwe behandelingen”, zegt Damiaan Denys, afdelingshoofd Psychiatrie aan Amsterdam UMC.

Damiaan Denys, hoogleraar Psychiatrie.
27 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC zoektocht naar nieuwe therapieën
28 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC zoektocht naar nieuwe therapieën

Ondertussen dringt de vraag zich op waar die enorme stijging van mentale problemen, waaronder depressie, nou precies aan te wijten is. In februari meldde het Amerikaanse Center for Disease Control (CDC) dat bijna 3 op de 5 tienermeisjes zich in 2021 voortdurend verdrietig of hopeloos voelden; een stijging van maar liefst 60 procent ten opzichte van tien jaar eerder. “Een toename van de bevolking geeft ook een toename aan depressie, is een verklaring die soms wordt gegeven”, zegt Denys, “maar dat snijdt geen hout. De toename van depressie gaat veel harder dan de bevolkingstoename. Ook een ruimere omschrijving van depressie waardoor meer mensen eronder vallen, verklaart de toename onvoldoende.” Denys zoekt het eerder in een maatschappij die niet meer op menselijke standaarden berust. Waar iedere autonoom individu continu succesvol en gelukkig moet zijn. Een samenleving die zo sterk is ingericht op luxe en gemak, dat we het lijden niet meer accepteren en het per definitie al definiëren als een psychische stoornis. Waar het sociale weefsel zo is gerafeld dat mensen steeds minder echt zinvolle contacten hebben. Denys: “Sinds twintig/dertig jaar zijn we in staat om onze absolute autonomie ook echt te verwezenlijken op basis van technologische vooruitgang, We creëren een wereld waarin we een absolute controle hebben over de werkelijkheid en over onszelf. Tegelijkertijd verandert de wereld daardoor zo sterk, dat we ons daarin niet meer thuis voelen. Misschien vervullen we een verlangen dat minder heilzaam is dan we altijd dachten, waardoor depressie, angst en verslaving aan alle kanten onder de vloermat beginnen uit te kruipen.”

NEUSSPRAY TEGEN DEPRESSIE

Patiënten met depressieve klachten die na diverse behandelingen niet opknappen, kunnen na een intake in Amsterdam UMC eventueel ook gebruikmaken van een behandeling met esketamine. Het gaat om een behandeling met een neusspray, die sinds 1 september 2021 door zorgverzekeraars onder bepaalde voorwaarden wordt vergoed. “Esketamine is een variant van ketamine en wordt gebruikt als verdovingsmiddel en antidepressivum”, zegt psychiater Jasper Zantvoord.

Er zijn diverse plaatsen in Nederland waar patiënten voor deze behandeling terechtkunnen. Om de ervaringen van patiënten en de effecten van de behandeling te meten is het Esketamine Neusspray Consortium Nederland opgericht. Na een intake gaat de patiënt vier weken lang tweemaal per week naar het ziekenhuis om zichzelf de neusspray toe te dienen. Dat gebeurt altijd onder begeleiding vanwege mogelijke kortdurende bijwerkingen als duizeligheid, hoge bloeddruk, angst en dissociatie. Werkt de spray, dan wordt de behandeling ongeveer twee maanden voortgezet met toediening eenmaal per week. Bij goed resultaat wordt de behandeling daarna nog zeker een half jaar volgehouden. De spray wordt altijd gecombineerd met een antidepressivum. Er zijn overigens ook andere manieren om de esketamine toe te dienen, zoals per injectie (intraveneus) en in pilvorm.

“Het sprayen lijkt een makkelijke behandeling, maar voor de patiënt kan het op termijn toch erg belastend worden om wekelijks naar het ziekenhuis te gaan”, zegt Zantvoord. Om te hoge verwachtingen te temperen benadrukt hij dat esketamine zeker geen wondermiddel is. “Het heeft soms effect bij mensen die niet op andere middelen tegen depressie reageren. Waarschijnlijk komt dat doordat esketamine via een ander mechanisme werkt. De meeste andere middelen richten zich op serotonine, een stof die signalen tussen hersencellen overbrengt. Esketamine lijkt via allerlei tussenstappen vooral de concentratie van de stof glutamaat te vergroten, waardoor meer nieuwe verbindingen tussen hersencellen ontstaan. Daarmee is het geen behandeling voor iedereen met een depressie, maar wel een belangrijke toevoeging aan onze gereedschapskist tegen depressie.”

(ENC-NL / https://enc-nl.nl)

Zantvoord psychiater
“Er zijn steeds meer aanwijzingen dat de inhoud van de darm van invloed kan zijn op het brein en depressie’.”
29 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC zoektocht naar nieuwe therapieën
psychiater Anja Lok

DONATIES MAKEN INNOVATIEF ONDERZOEK MOGELIJK

De nieuwe stichting Amsterdam

UMC Foundation gaat donaties werven om innovatief onderzoek te stimuleren. Sommige wetenschappelijke studies zouden zonder dergelijke financiële ondersteuning zelfs niet eens mogelijk zijn, zo blijkt uit twee voorbeelden op het gebied van hart- en vaatziekten en brozebottenziekte.

Arts-onderzoeker Nick Nurmohamed en universitair docent Dimitra Micha, beiden werkzaam in Amsterdam UMC, zijn erg blij met de financiële giften die ze via de voorgangers (zie kader) van de nieuwe stichting Amsterdam UMC Foundation hebben ontvangen. Nurmohamed richt zich met zijn studie PREDICT-CVD op een nieuwe methode om het risico van hart- en vaatziekten beter te voorspellen. Een particulier, die anoniem wil blijven, heeft hiervoor 250.000 euro gedoneerd. Micha, hoofd van het Centrum voor Bindweefsel Onderzoek (CBO), houdt zich bezig met nieuwe therapieën voor Osteogenesis Imperfecta (OI), ook wel brozebottenziekte genoemd. De horstingstuit-foundation deed voor de tweede maal een donatie om haar onderzoek wederom met een bedrag van 400.000 euro te ondersteunen.

Bloed en CT-scan

Nurmohamed legt uit dat de huisarts of cardioloog voor het voorspellen van de kans op hart- en vaatziekten momenteel vooral kijkt naar bloeddruk, cholesterolwaarden, rookgedrag, en of iemand man of vrouw is. “In de praktijk blijkt zo’n inschatting niet goed te werken. Meer dan de helft van de mensen die met een

Tekst: John Ekkelboom Foto: Mark Horn Nick Nurmohamed Dimitra Micha
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 30 Amsterdam UMC Foundation

hartaanval in het ziekenhuis belanden, wist vooraf niet dat ze dat risico hadden. Dat is niet zo gek, omdat veel meer factoren een rol spelen bij hart- en vaatziekten. Gelukkig zijn er nieuwe technieken die daarop inspelen. Drie daarvan willen wij als aanvulling inzetten. Zo gaan we de gezondheid in kaart brengen door honderden specifieke eiwitten in het bloed te meten. Met dat bloed kunnen we ook de genetische aanleg voor hart- en vaatziekten bepalen. Ten slotte kijken we met een CT-scan van het hart daadwerkelijk naar mogelijke aderverkalking.”

Kunstmatige intelligentie

Afzonderlijk hebben deze technieken al aangetoond dat ze een bijdrage kunnen leveren in de voorspelling van hart- en vaatziekten. Door ze te combineren zou die inschatting nog veel accurater zijn, zo is de verwachting. Om al die verkregen data te kunnen verwerken en interpreteren gaan Nurmohamed en zijn collega-arts-onderzoekers Shirin Ibrahim en Emilie Gaillard gebruikmaken van kunstmatige intelligentie. De ontwikkeling van zo’n risicomodel op basis van machine learning-algoritmes doen ze in nauwe samenwerking met bio-informatici van Amsterdam UMC. Uiteindelijk moet het model straks met de combinatie van verschillende meetresultaten automatisch een voorspelling kunnen doen van het risico op hart- en vaatziekten.

Toename aderverkalking

De onderzoekers gaan nu eerst bij 300 mensen kijken naar mogelijke toename van aderverkalking. Daarbij maken ze gebruik van de drie meettechnieken. Nurmohamed: “Deze studie doen we in samenwerking met Cardiologie Centra Nederland (CCN). In behandelcentra van CCN zoeken we naar personen zonder klachten maar bij wie we wel al aderverkalking zien op een CT-scan van het hart. Na 2,5 jaar kijken we of de aderverkalking is toegenomen en of we dat met ons nieuwe model kunnen voorspellen. Grootschalig onderzoek moet vervolgens uitwijzen of we op deze wijze hartinfarcten en beroertes kunnen voorkomen door risicopatiënten de juiste medicijnen te geven. Wie weet kan een dergelijk multidimensionaal model dan ooit worden ingezet voor screening op hart- en vaatziekten.”

Collageenprobleem

Osteogenesis Imperfecta, waar Micha onderzoek naar doet, is een zeldzame aangeboren en erfelijke botziekte. Ne-

derland telt naar schatting ten minste duizend patiënten. Probleem bij hen is de afwijkende collageenaanmaak. Daardoor breken ze hun botten gemakkelijk en vaak, en kunnen die kromgroeien.

Micha: Er zijn twee typen OI. Bij de milde vorm maakt het lichaam te weinig collageen aan en bij de ernstige variant is het collageen niet goed opgebouwd. Sommige patiënten met ernstige OI zijn hun hele leven gebonden aan een rolstoel. Ongeveer 10 procent sterft zelfs al tijdens of vlak na de geboorte.”

Vele operaties

Een adequate therapie voor OI is er volgens Micha niet. Vaak moeten patie nten gedurende hun hele leven vele operaties ondergaan om botmisvormingen te corrigeren. Daarom wil Micha als moleculair bioloog en geneticus nieuwe potentiële behandelingen onderzoeken. Vier jaar geleden is zij daar al mee begonnen met financiële steun van de horstingstuit-foundation. Nu heeft ze voor een vervolgstudie wederom een donatie ontvangen van deze stichting die onderzoek financiert ter voorkoming, behandeling of genezing van ziektes waar de farmaceutische industrie minder belangstelling voor heeft. Micha wil samen met de Amsterdam UMC-onderzoekers Vivi Heine, Matthijs Verhage en Nathalie Bravenboer zowel de milde als de ernstige vorm van OI aanpakken. Iedere vorm krijgt een andere benadering.

Potentiële medicijnen

Voor de milde vorm beschikt Micha over verschillende FDA-goedgekeurde stoffen die de aanmaak van collageen stimuleren. “Die stoffen hebben we op botcellen, gemaakt vanuit huidcellen van patiënten, getest. Een aantal geschikte kandidaat-medicijnen willen we verder onderzoeken. Daarvoor hebben we een muismodel nodig maar helaas is dat niet voor milde OI voorhanden. Dat model met de onderliggende collageenmutatie zijn we nu aan het ontwikkelen. We moeten eerst kijken of de muis ook daadwerkelijk de ziekte heeft. Pas dan is het mogelijk het effect van de geselecteerde stoffen met dierproeven aan te tonen. Zijn de resultaten positief, dan gaan we onderzoeken of patiënten er ook baat bij hebben.”

Gentherapie

Voor de ernstige vorm van OI zijn geen werkzame stofjes beschikbaar. Daarvoor heeft Micha een andere strategie. Ze wil met gentherapie het defect verhelpen.

“Voor dit project maken we stamcellen uit de huidcellen van patiënten. Die stamcellen kunnen we vervolgens genetisch aanpassen en in botten spuiten. In het laboratorium hebben we al aangetoond dat die stamcellen goed groeien in mineraalrijk biomateriaal. Maar ook hiervoor geldt dat we eerst proeven moeten doen op een levend organisme om pas daarna deze techniek in te zetten bij patiënten. De ontwikkeling van dergelijke complexe therapieën vereist veel middelen en tijd. We zijn de horstingstuit-foundation dan ook zeer dankbaar voor de steun en hulp om dit mogelijk te maken voor deze zeldzame maar toch ernstige aandoening.”

Nieuwe stichting voor fondsenwerving

AMC Foundation en VUmc Fonds hebben als fondsenwervende stichtingen vanaf begin dit jaar hun krachten gebundeld. Ze gaan nu samen verder onder de naam Amsterdam UMC Foundation. De nieuwe stichting werft financiële middelen voor veelbelovend innovatief wetenschappelijk onderzoek binnen Amsterdam UMC. Niet alleen grote giften van particulieren en vermogensfondsen zijn welkom. Ook kunnen mensen via het platform www.steunamsterdamumc.nl acties opzetten om geld te werven.

Pelagia de Wild, directeur/bestuurder Amsterdam UMC Foundation: “Door de aanpak, kennis en ervaring van AMC Foundation en VUmc Fonds te combineren, kunnen we een sterke professionele organisatie neerzetten. We proberen wetenschappelijk onderzoek binnen Amsterdam UMC mogelijk te maken waarvoor nog geen plaats is binnen de reguliere geldstromen.”

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 31 Amsterdam UMC Foundation

“GENEZEN IS BELANGRIJK, MAAR ZORGEN VOOR IS NOG BELANGRIJKER”

De titel van zijn oratie: Kindergeneeskunde van de toekomst: Zorgen voor morgen zet je mogelijk op het verkeerde been. Want het betoog van Willem de Vries, hoogleraar Kindergeneeskunde en hoofd van het Emma Kinderziekenhuis Amsterdam UMC, ging niet over nieuwe kansen en mooie ontwikkelingen binnen de kindergeneeskunde. De Vries uitte in zijn oratie zijn zorg over ontwikkelingen in de samenleving die grote invloed hebben op die zorg van morgen.

Tekst: Inge Kerssens Foto: Mark Horn

Natuurlijk kon ik ingaan op de vele prachtige ontwikkelingen die we zien in de kindergeneeskunde,” verklaart De Vries zijn keuze voor de insteek van zijn oratie, “maar ik vond dat ik de bewegingen die we in onze huidige samenleving zien niet kon negeren. De invloed hiervan op de zorg is heel groot.” De Vries stipt enkele onderwerpen aan die druk op onze samenleving geven: een opeenstapeling van maatschappelijke problemen zoals inflatie, de klimaatcrisis, de energiecrisis, de asielproblematiek en het tekort aan medewerkers in bijna elke beroepsgroep. “Stuk voor stuk hebben deze maatschappelijke ontwikkelingen enorm veel invloed op hoe wij de komende jaren zorg verlenen. Ik realiseer mij dat

ik niet echt met oplossingen kom. Mijn doel is om mensen wakker te schudden, aan de bel te trekken,” aldus de Vries.

Mentale problemen onder jongeren

Eén van de zorgwekkende ontwikkelingen die De Vries specifiek noemt is de toename van mentale problemen onder jongeren. “Dat raakt mij ook persoonlijk. Ik zie in mijn directe omgeving jongeren die het heel zwaar hebben. Hier kunnen we onze ogen niet voor sluiten, hier moeten we iets aan doen!”

Beschikbaarheid van de zorg

De Vries sprak ook zijn zorg uit of de zorg in de toekomst nog wel beschikbaar en betaalbaar zal zijn voor iedereen. Op dit moment zijn er al lange wachtlijsten en is er een tekort aan verpleegkundigen en ander zorgpersoneel. Hij pleitte daarom voor goed onderzoek naar redenen waarom het zo moeilijk is om zorgmedewerkers te werven, maar vooral ook om die vervolgens te behouden. Daarbij is werkdruk een grote factor. De Vries: “Ik vind de balans werk-privé heel belangrijk. Je kunt je afvragen of zulke lange werkweken maken, zoals jonge artsen nu doen,

nog van deze tijd is. Nu is het moment om dit bespreekbaar te maken.”

Over de eigen muren heen kijken

Dat er steeds meer wordt samengewerkt juicht De Vries toe. “We moeten niet concurreren, maar verbinden. Dit tussen alle disciplines en tussen de traditionele eerste, tweede en derde lijn, dus integraal. En zowel lokaal, regionaal als landelijk. De wijze waarop de hoofden van de academische kinderziekenhuizen samenwerken toont aan hoe je gezamenlijk, over de eigen muren kijkend, zonder eigen belang, tot oplossingen kunt komen. Helaas draagt het recente besluit van Ernst Kuipers over de concentratie van de kinderhartchirurgie daar niet aan bij.”

Zorgen voor elkaar

“Genezen is belangrijk, maar zorgen voor is nog belangrijker”, beëindigt De Vries zijn betoog. “Laten wij net zo goed voor elkaar zorgen, als wij voor onze patiënten zorgen. Zorg wordt geleverd voor mensen, door mensen. Verbinden, compassie, zorgen voor. Dat is waar het om gaat. Wij moeten zorgen voor de kindergeneeskunde van de toekomst!”

“We moeten niet concurreren, maar verbinden”
32 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC kindergeneeskunde

TE VEEL ZOUT? EET EEN BANAAN!

Staat jouw keukenzoutvaatje altijd onder handbereik tijdens het koken? Strooi je rijkelijk zout in je soep of wat extra op een gekookt eitje? Dat is niet verstandig. Gebruik je veel keukenzout, dan heb je kans op een verhoogde bloeddruk. De oplossing? Eet een banaan of een avocado. Of toch niet?

“Dat is wel wat kort door de bocht”, vertelt internistnefroloog Liffert Vogt. “Het is uiteindelijk het beste om minder zout te gebruiken. Maar dit is vaak niet haalbaar zolang voeding bewerkte producten bevat waar veel zout in zit. Het blijkt dat kaliumrijk voedsel – zoals bananen en avocado's – de nadelige effecten van te veel zout vermindert. Die gezondheidswinst is trouwens het grootst bij vrouwen.”

Vogt en zijn team kwamen tot deze conclusie op grond van een groot opgezet populatieonderzoek waarin deelnemers ruim 19,5 jaar gevolgd werden. De onderzoekers analyseerden het verband tussen kaliuminname en bloeddruk. Bij vrouwen was bij toename van kaliumconsumptie een daling van de bloeddruk te zien. De relatie tussen kalium en bloeddruk werd alleen waargenomen bij vrouwen die veel zout aten. Bij mannen werd geen verband tussen kalium en bloeddruk aangetoond.

Vogt: “De resultaten tonen aan dat kalium helpt de hart en bloedvaten gezond te houden, maar dat vrouwen hier meer baat bij hebben dan mannen. Weliswaar in mindere mate is er bij mannen ook een beschermend effect gezien, maar hierbij was geen relatie met de bloeddruk en ook niet met de keukenzoutconsumptie. Dat suggereert dat kalium bij mannen op een andere manier het hart beschermt. Dat zouden we verder moeten onderzoeken.”

“Voor nu geven onze bevindingen aan dat een gezond-hartdieet verder gaat dan alleen het beperken van keukenzout, ook het verhogen van het kaliumgehalte draagt bij aan de gezondheid. Voedingsmiddelenbedrijven kunnen helpen door standaard in hun producten op natrium gebaseerd zout te ruilen voor kalium. Belangrijker nog: we moeten allemaal prioriteit geven aan vers, onbewerkt voedsel, omdat dit zoutarm maar kaliumrijk is."

“Daarnaast zou gezonde voeding met minder keukenzout goedkoper gemaakt moeten worden”, gaat Vogt verder. “En wanneer gezonde snacks en gezonde afhaalmaaltijden in winkelstraten en stations meer zichtbaar zijn is het ook makkelijker om een betere keuze te maken.”

Tekst: Inge Kerssens • Foto: Marieke de Lorijn

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 33 nader bekeken

ADEMEN OP HET RITME VAN DE MACHINE

34 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC adembeweging verminderen

Tekst: Rob Buiter Foto: Marieke de Lorijn

Er zijn van die dingen waar je gelukkig niet bij na hoeft te denken. Je hart klopt geheel uit zichzelf zijn eigen ritme en ook je ademhaling is een grotendeels autonome beweging. Zeker, je kan je adem best even inhouden, maar na verloop van tijd – voor de meeste mensen ruim binnen een minuut – dwingt je lijf je toch echt om weer een flinke teug te nemen. Het idee dat je het ritme en de diepte van je ademhaling helemaal moet laten dicteren door beademingsapparaat via een kapje over je neus en je mond, waarmee lucht je longen in geforceerd wordt, klinkt daarmee ook nogal tegennatuurlijk.

“Maar er is echt niets moeilijks aan!”, bezweert Mike Parkes, de Britse fysioloog die sinds enkele jaren werkzaam is aan Amsterdam UMC. Om zijn punt te onderstrepen heeft Parkes een gezonde vrijwilliger gevraagd het voor te doen. Wanneer hij een kapje over neus en mond van de dame plaatst, haalt ze eerst nog even normaal, in haar zelfbepaalde ritme adem. Totdat Parkes de luchtstroom uit het apparaat een heel klein beetje opvoert.

“Een minieme overdruk van ‘14 cm water’ is al voldoende”, stelt hij.

Zijn vrijwilliger oogt vervolgens compleet ontspannen, terwijl ze haar longen vol laat blazen en weer leeg laat lopen op het ritme van de machine.

“En ik weet honderd procent zeker dat ze nu niet zelf actief ademhaalt”, zegt Parkes, wijzend op de display van het beademingsapparaat. “Ieder mens ademt van nature onregelmatig. De frequentie maar ook de diepte van je ademhaling varieert echt met iedere teug. Maar kijk hier eens op de display: deze ademhaling is perfect regelmatig, zowel in frequentie als in diepte. Het apparaat heeft de leiding.”

Het trucje van Parkes

Voor een gemiddelde anesthesioloog is een patiënt op de operatietafel die ademt op het ritme van een machine natuurlijk niets nieuws. Een persoon die zich helemaal bij kennis overgeeft aan dat ritme is dat vreemd genoeg wel. Het ‘trucje’ van Parkes was ooit een bijvangst van zijn onderzoek naar wie-

gendood, toen hij als fysioloog aan de Universiteit van Birmingham werkte. “We wilden onderzoeken wat de rol was van temperatuur op de ademhaling. Stopten kinderen die aan wiegendood stierven misschien wel met ademen door oververhitting? Daarvoor deden we in eerste instantie vooral basaal onderzoek naar de ademhaling van ratten, tot een anesthesioloog zei dat je dat soort onderzoek naar de ademhaling ook best met mensen kon doen.” In de jaren daarna werkte Parkes vervolgens met proefpersonen die hij onder andere lucht met wel 60 procent zuurstof liet inademen. “Die konden vervolgens zonder al te veel problemen wel vijf minuten hun adem inhouden. Toen ik daar destijds op een congres over radiotherapie over vertelde, dachten onderzoekers in de zaal dat ik de komma op mijn slide verkeerd had staan. Maar ze hielden echt gemiddeld 5,0 minuten hun adem in, niet 0,5!”

Een even simpel als doeltreffend beademingsapparaat kan het ademritme van mensen zo strak maken als een Zwitsers uurwerkje. “Dat biedt potentieel enorme voordelen, bijvoorbeeld wanneer iemand vanwege borstkanker bestraald moet worden!”
35 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC adembeweging verminderen
Fysioloog Mike Parkes geeft een gezonde vrijwilliger instructies hoe zij kan ademhalen door een mond- en neusmasker.

Zestig keer per minuut

Eén van de onderzoekers die door het werk van Parkes werd getriggerd, was Arjan Bel, hoogleraar klinische fysica op de afdeling Radiotherapie van Amsterdam UMC. Hij haalde Parkes naar Nederland, waar wetenschappelijk onderzoeker en projectleider Irma van Dijk samen met Parkes en Bel een eerste verkennende studie opzette. En inderdaad, zonder al te veel moeite kon Van Dijk zelf bij een eerste test maar liefst zeven en een halve minuut haar adem inhouden, nadat ze eerst met zuurstof verrijkte lucht had ingeademd. Los van dat bizarre gegeven dat je – na wat voorwerk – blijkbaar zo lang je adem in kan houden, zien de onderzoekers een duidelijke toepassing van deze extreme ademcontrole. Van Dijk, die ruim dertig jaar terug als radiotherapeutisch laborant in het AMC begon: “Mensen met borstkanker die bestraald moeten worden, moeten op commando regelmatig even hun adem vasthouden tijdens de bestraling. Door de beweging van de borstkas zou anders veel te veel gezond weefsel worden geraakt door de stralen. Dan heb je uiteindelijk misschien wel de tumor vernietigd door de radiotherapie, maar heb je ondertussen ook schade toegebracht aan dat gezonde weefsel, waardoor mensen op latere leeftijd misschien wel hartproblemen zouden kunnen krijgen.”

De onderzoekers denken dat het niet nodig is om mensen tijdens radiotherapie daadwerkelijk vijf minuten of langer hun adem helemaal in te laten houden. Parkes: “Het helpt al wanneer je het ademritme volledig onder controle brengt van de machine. In plaats van het natuurlijke, onregelmatige ademritme, kan je mensen dus extreem regelmatig laten ademen. Je kan ze ook op de uitadem- of juist op de inademfase wat langer de adem laten vasthouden. En uit onze experimenten met gezonde proefpersonen hebben we ook al laten

Wereldrecord

Budimir Buda Sobat behaalde in 2021 het wereldrecord adem inhouden. De Kroaat bleef 24 minuten en 33 seconden onder water zonder zuurstof.

zien dat je de frequentie extreem kunt opvoeren. In plaats van gemiddeld acht normale teugen per minuut, kunnen we met een ademapparaat mensen forceren om wel zestig keer per minuut heel oppervlakkig adem te halen. Per saldo krijgen ze daarmee evenveel zuurstof binnen en voeren ze evenveel CO2 af, maar gaat hun borstkast maar minimaal op en neer.”

Nauwkeuriger bestralen

Parkes is inmiddels gepensioneerd aan de Universiteit van Birmingham, maar met een zogeheten Marie Sklowdowska-Curie Fellowship – “nota bene voor jonge onderzoekers”, voegt hij daar lachend aan toe – werkt hij nu als consultant aan Amsterdam UMC, om collega’s te trainen in de fijne kneepjes van de gemanipuleerde ademhaling. “We werken nu met gezonde proefpersonen in een MRI-scanner, om gegevens te verzamelen over de ademfrequentie en de bijbehorende beweging van de organen”, vertelt onderzoeker Van Dijk. “Dit multidisciplinaire onderzoek wordt gefinancierd door KWF, en binnenkort zullen we ook de eerste ervaringen opdoen met patiënten die daadwerkelijk bestraald moeten worden. Ademhalingscontrole leidt tot kleinere beweging waardoor het tumorgebied nauwkeuriger bestraald kan worden. Bestralingsvolumes kunnen gereduceerd worden, waardoor het risico op bestralingsschade aan gezond weefsel minder wordt, en we mogelijk in de

Er hoeft maar kort geoefend te worden.
36 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC adembeweging verminderen

toekomst een hogere dosis per keer kunnen geven.”

“We zullen met deze studie vooral moeten laten zien dat dit een supereenvoudige maatregel is om de zorg efficiënter te maken”, zegt Van Dijk. “Terwijl de radiotherapeutisch laborant een patient positioneert, kunnen wij die patiënt aan de beademing koppelen. Echt, dit hoeft nauwelijks extra tijd te kosten bij de behandeling. Maar met een relatief goedkope beademingsmachine kunnen we mogelijk wel het gebruik van de peperdure bestralingsapparatuur efficiënter maken.”

De even simpele als elegante proefopzet is uniek in de wereld, benadrukken de beide onderzoekers. “Collega’s in Tel Aviv werken al wel met simpeler apparaten die worden gebruikt bij slaapapneu”, weet Parkes. “En uiteindelijk kan je ook verder kijken dan alleen naar bestraling van tumoren. Ook in de cardiologie is het denkbaar dat je de ademhalingsbeweging van patiënten met een ernstige hartritmestoornis, bij een zogeheten ablatie met behulp van radiotherapie, heel goed kunt verminderen met hulp van een beademingsapparaat.” Nadat Parkes het kapje van zijn proefpersoon weer heeft afgenomen, kan die beamen dat de belasting nagenoeg nul is. “Het is een kwestie van je eraan overgeven. Eventueel kan je er een muziekje bij opzetten, maar het ademen met deze machine is van zichzelf al zo ontspannend dat je er bijna bij in slaap valt.”

Het blijkt een koud kunstje om het ademritme te laten bepalen door het apparaat.

Voor het onderzoek kunnen vrijwilligers zich aanmelden bij projectleider Irma van Dijk via i.w.vandijk@amsterdamumc.nl

Ook in een bestralingsunit … … kan de ademhaling extreem regelmatig worden gemaakt.
37 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC adembeweging verminderen

“HAD AL DIE KUNST ER NIET GEHANGEN, DAN HAD IK ER EEN VEEL MOEILIJKER TIJD GEHAD”

populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 38
galerij
Scarlett Hooft Graafland, White (2004) Collectie Amsterdam UMC

Voor de afdeling Kunstzaken van Amsterdam UMC was Nina Goedegebure een ideale bezoeker. Toen haar partner ziek was, vond ze er houvast in de kunstcollectie. Ze schreef er zelfs een boek over, vol verhalen over ziekte, onzekerheid, en kunst. Een persoonlijk boek, en tegelijk een manifest voor het belang van kunst.

Tekst: Sandra Smets Beeld: Kunstcollectie Amsterdam UMC

Van het ene op het andere moment leken alle toekomstdromen van Nina Goedegebure en haar partner uiteen te spatten. Dat gebeurde in Amsterdam UMC toen ze er de gevreesde diagnose hoorden: hij heeft het Loeys-Dietz-syndroom, een bindweefsel-aandoening. Het is ernstig. Verdoofd verlaten ze de spreekkamer en lopen zo tegen een foto van Scarlett Hooft Graafland aan: een kaal IJslands landschap met een wit huisje, waar een naakte vrouw wijdbeens op het dak ligt. Ze kijken zo tegen haar blote billen aan. Allebei blijven ze stilstaan voor die foto die ineens indruk maakt. Is het de kwetsbaarheid van die vrouw? Of komt het door het surrealisme nu ook hun leven zo surrealistisch is geworden? Of biedt de aanblik vooral een mentale ontsnapping, even weg van dat vreselijke bericht van zojuist, om een paar seconden te kunnen vertoeven in dit vergezicht?

Door de confrontatie met die ene foto vindt Goedegebure een houvast in de kunstcollectie van het ziekenhuis waar ze veel zullen komen. Met haar partner gaat ze er ronddwalen, hij in zijn rolstoel, langs de kunst in gangen en op binnenplaatsjes. “Een soort museumuitje,” noemt ze het zelf, “maar ook een coping mechanisme.” Want in de tijd dat hij geopereerd wordt, is zij ’s avonds alleen thuis en begint spontaan verhalen te schrijven over die kunstwerken, maandenlang, waarna ze ontdekt dat al die persoonlijke bespiegelingen eigenlijk een soort boek vormen. Tegen die tijd is haar vriend haar echtgenoot geworden, gaat de behandeling goed, keren zelfs toekomstdromen terug, en besluit ze de verhalen te publiceren. ‘Loeys Dietz, elke dag een kunstinjectie’ verscheen vorig jaar en is via haar website te koop.

Het boek gaat over de rollercoaster waar ze zich na de diagnose in bevonden, vertelt ze tijdens een gesprek bij haar thuis in Amsterdam. “Het was een verwerking van alles wat er tegelijk gebeurde. Alle onzekerheid, de complicaties. Door zo’n ziekte

kunstwerken uit de collectie van Amsterdam UMC nam Nina Goedegebure op in haar boek.

verandert je rol in je relatie. Je gaat moederen terwijl je dat niet wilt.” Hun nieuwe situatie zag ze weerspiegeld in een foto van Desiree Palmen van twee mensen op een bankje: “Een symbiose en toch twee verschillende individuen,” vertelt ze terwijl ze door het boek bladert. Dat bevat haar favoriete kunstwerken. Zoals het schilderij van Aat Veldhoen met een naakte vrouw en kind, wat haar deed denken aan haar kinderwens – hoe moest dat nu, met deze ziekte? Een foto van Teun Hocks met architectuur op de achtergrond bracht haar in gedachten naar een vroegere reis naar New York. En als ze bij de OK wachtte tot haar partner wakker werd, zat ze oog in oog met een fragiele beeltenis door C.A. Wertheim: een ballon met een vogeltje erop. “Had al die kunst er niet gehangen, dan had ik er een veel moeilijker tijd gehad.”

Al die werken vormen een aanleiding tot intieme verhalen over het ziekteproces. Zo’n angst omzetten in iets moois past bij Goedegebure die namelijk zelf ook een artistieke achtergrond heeft: ze is actrice en kunstenares. In haar toneelwerk toont ze een interesse in destructie. Zo maakte ze een performance over beeldend kunstenaar Niki de Saint Phalle die vroeger met een geweer verf op schildersdoek afvuurde, vanuit agressie schoonheid scheppend. Ook ziekte is een soort destructie, legt Goedegebure uit: “Alle grond valt onder je voeten vandaan. Daar wilde ik iets positiefs van maken. De rode draad in het boek ligt in de diagnose, maar het gaat ook over kunst, theater, de Biënnale van Venetië, herinneringen aan een overleden vriendinnetje. Daar ligt een link naar het existentialisme.”

Ook wilde ze een link leggen naar de wetenschap. Het boek bevat daarom teksten van onder anderen Bart Loeys, die de genmutatie van de aandoening ontdekte, en Dave Koolbergen, de chirurg die haar man opereerde. En het project bracht haar zelf ook ver-

30
39 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
galerij

der. Nu werkt ze aan 'Fertility': social design voor poliklinieken fertiliteit, waarin ze het effect van kunst wil koppelen aan onderzoek naar patiënteninformatie en ziekteprocessen.

Toen ze de afdeling Kunstzaken van Amsterdam UMC over het boek vertelde, reageerde die enthousiast: dit is waar de collectie voor bedoeld is, dat patiënten en bezoekers zich erin herkennen en er troost uit putten. Kunstzaken vroeg haar om een tentoonstelling van haar favoriete werken te maken, die vorig jaar te zien was in de Brummelkamp Galerie. “Alsof ik mijn oude vrienden terugzie,” zei de partner van Goedegebure op de opening, en dat gevoel had ze zelf ook.

Ook zonder tentoonstelling kunnen geïnteresseerden in Amsterdam UMC langs haar favoriete kunst lopen. Daarvoor sprak ze een audiotour in die via QR-codes in haar boek te beluisteren is. “Ook voor

mensen die niet goed kunnen lezen of daar te moe voor zijn,” zegt ze. Misschien is het net de steun die je als bezoeker nodig hebt: in deze wandeling neemt haar stem je mee en biedt een houvast, voor even, of voor langer.

‘Loeys Dietz, elke dag een kunstinjectie’ is via ninaplus.nl te koop voor 27,99 euro, en biedt ook een toegang tot haar ‘hyperrealistische audiotour’: omdat die je letterlijk leidt langs de voor haar cruciale plekken. De door Nina Goedegebure beschreven kunstwerken op de AMC-locatie zijn voorzien van QR-codes die verwijzen naar de audiotour. Deze werken zijn door Kunstzaken verworven voor de collectie waardoor dit deel van de tour er voor onbepaalde tijd te beluisteren is.

40 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC galerij
C.A. Wertheim, Ballon 07 (2007) collectie Amsterdam UMC

NIEUWS UIT AMSTERDAM UMC

Publicatie

Depressie niet vast te stellen met hersenscan

Het blijkt niet mogelijk om op basis van een MRI-scan de diagnose depressie te stellen.

Onderzoekers van Amsterdam UMC keken met behulp van kunstmatige intelligentie naar scans van mensen met en zonder depressie. Kleinschalig onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat MRI-scans zogeheten ‘biomarkers’ voor depressie kunnen herkennen. Maar het was nog onduidelijk of die biomarkers ook bruikbaar kunnen zijn om vast te stellen of iemand een depressie heeft. Een publicatie hierover verscheen in februari in Molecular Psychiatry

De onderzoekers hebben gebruikgemaakt van de MRI-scans van in totaal 3.377 patiënten. Met behulp van kunstmatige intelligentie (AI) vergeleken ze de hersenactiviteit in rust van mensen met een depressie met die van gezonde mensen. De onderzoekers vonden wel degelijk verschillen tussen de hersenverbindingen van mensen met een depressie en gezonde mensen, zoals verminderde verbindingen tussen een kwart van de hersengebieden. Zij zagen echter ook dat deze verschillen tussen mensen met en zonder een depressie zo klein zijn dat de patiënten onderling meer verschillen dan dat ze verschillen van gezonde mensen.

Op basis van deze MRI-scans kan men met AI dus geen duidelijk onderscheid maken tussen gezonde mensen en mensen met een depressie. Daarom is het ook niet mogelijk om een diagnose te stellen. MRI-scans zijn echter nog steeds waardevol bij de zorg

voor mensen met een depressie, namelijk als hulpmiddel bij de behandelkeuze. Met MRI kan wel goed onderscheid gemaakt worden tussen mensen met een depressie die wel of niet reageren op een behandeling. De onderzoekers zagen wel dat één hersengebied, de thalamus, juist sterkere hersenverbindingen heeft bij mensen met een depressie. Deze sterkere verbindingen zijn volgens de onderzoekers een neurofysiologisch kenmerk van depressie die mogelijk tot de ontwikkeling van nieuwe biomarkers kan leiden.

Proefschrift

Verhoogde kans op hart- en vaatziekten bij kinderen van moeders met obesitas

Kinderen van moeders met obesitas hebben een verhoogde kans op hart- en vaatziekten, wat mogelijk berust op veranderingen in de hartstructuur en functie. Door middel van een uitgebreid literatuur-

onderzoek is onderzocht of er een verband bestaat tussen obesitas in de zwangerschap en de structuur en functie van het hart in de kinderen. Promovenda Tamara den Harink concludeerde dat kinderen van moeders met obesitas een dikker kamertussenschot hadden en een minder goede hartfunctie, in vergelijking met kinderen van moeders zonder obesitas.

Daarnaast is onderzocht of een leefstijlinterventie voor vrouwen met obesitas vóór de zwangerschap kan helpen bij een gezondere leefstijl en of dit een effect heeft op het hart en de gezondheid van hun kinderen. Kinderen van moeders die de interventie kregen aangeboden hadden een subtiel verbeterde hartfunctie en -structuur. Het kamertussenschot was dunner en ze hadden een lagere linkerkamermassa. Dit is de eerste aanwijzing dat het verbeteren van de leefstijl van vrouwen met obesitas voordat ze zwanger worden een positief kan hebben op de (hart)gezondheid van haar kinderen, stelt Den Harink.

kort populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 41
Foto: Shutterstock

'FILOSOFIE HELPT BIJ HET STELLEN VAN BETERE VRAGEN’

Als hoogleraar Neurofilosofie aan Amsterdam UMC wil Léon de Bruin met neurowetenschappers reflecteren op hun vak en de modellen en begrippen die ze hanteren. Hij volgde afgelopen juni psychiater Gerrit Glas op die zes jaar geleden als eerste op deze functie werd benoemd.

'Filosofie helpt bij het stellen van betere vragen.'

Tekst: Elke van Riel Foto: Mark Horn

Hoe kan filosofie bijdragen aan de neurowetenschap?

'Kritisch nadenken over en reflecteren op modellen en theorieën leidt tot het stellen van betere vragen. Bijvoorbeeld over de verborgen vooronderstellingen die eraan ten grondslag liggen en de begrippen die er een rol in spelen en wat we precies van deze modellen mogen verwachten. Dat lijkt vooral een theoretische bezigheid, maar heeft gevolgen voor keuzes op de onderzoeksvloer over waar je op gaat inzetten.

Het gaat ook over meer toegepaste vragen als: hoe vertaal je de kennis over het brein naar de psychiatrie en de maatschappij?

En hoe kijken we naar neurodiversiteit? Dat is van belang voor onder meer het debat over wat precies normaal en wat abnormaal is. Wat zien we nog als gewone variatie? En wat is een gezond brein en wanneer noemen we het ziek? Dat is belangrijk, omdat abnormaal en ziek normatieve termen zijn. Het vertalen van deze kennis gaat ook gepaard met het managen van verwachtingen, zoals of een ziekte X of Y binnen vijf jaar te genezen zal zijn. Want die zijn gebaseerd op bepaalde kennisclaims en als filosoof kun je veel bijdragen aan het analyseren daarvan.'

1
42 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 5 vragen aan

2 3 4 5

Hoe ben je als filosoof betrokken bij het werk van neurowetenschappers?

'Bij de meeste onderzoekers staan ethische vragen voorop, zoals: waarvoor mogen we patiëntdata gebruiken? Zijn die van de patiënt of van ons en hoe lang mogen we ze opslaan? Dat zijn dus praktische vragen over privacy. Daarnaast zijn er allerlei nieuwe ontwikkelingen in de neurowetenschappen die ethisch interessant zijn. Dat gaat over technieken zoals diepe hersenstimulatie: het plaatsen van elektrodes in het brein bij mensen met aandoeningen als Parkinson of een ernstige dwangstoornis. Of: in hoeverre kun je methodieken zoals brain fingerprinting, waarbij met behulp van EEG wordt getracht om informatie over een misdrijf aan het brein te ontfutselen, in de rechtszaal gebruiken? En hoe betrouwbaar moeten die methodieken zijn, ook als je dit bijvoorbeeld vergelijkt met de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen? Met andere onderzoekers werk ik aan meer fundamentele kwesties. Benjamin Drukarch is met name geïnteresseerd in hoe we de actiepotentiaal – de elektrische ontlading van een zenuwcel – moeten begrijpen. En in het onderzoek van Ysbrand van der Werf naar slaap speelt bijvoorbeeld de filosofische vraag wat bewustzijn precies is.'

Hoe bouw je voort op het werk van je voorganger en welke nieuwe accenten leg je?

'Een aantal lopende projecten komt uit onze gezamenlijke tijd, zoals een pilot met Hanneke Hulst naar het fenomeen zelf-ziekte-ambiguiteit bij mensen met Multiple Sclerosis. Dat gaat erover dat patiënten zich afvragen als ze iets ervaren: is dat de ziekte, of ben ik het 'gewoon' zelf? Uit interviews blijkt dat mensen met MS vaak ook onvrede hebben met het feit dat hun klachten niet echt erkend werden en ze zich niet gezien voelen als mens. Zij zoeken vooral naar betekenis. Hoe die dimensie zich verhoudt tot het brein, is ook een interessante vraag. Kunnen we wat patiënten zelf ervaren en wat we weten van hun medische conditie op basis van onder meer hersenscans op een zinvolle manier bij elkaar brengen?

Ik wil het vraagstuk naar de translatie van neurowetenschappelijk onderzoek meer focussen op specifieke toepassingsgebieden, maar het tegelijkertijd ook wat verbreden. Naast de psychiatrie wil ik me ook richten op ontwikkelingen in de kunstmatige intelligentie, big data en neurodiversiteit. Daarmee wil ik aansluiten op thema's die nu spelen.'

Wat wordt de focus van je onderzoek?

'Dat zijn vooral twee dominante modellen waarmee we proberen het brein te begrijpen: het mechanistische model en het netwerkmodel. Als we een mechanistische verklaring willen geven, bijvoorbeeld van een psychiatrische stoornis, beschouwen we het brein als iets dat je in onderdelen kunt ontleden. De mechanisme-metafoor suggereert dat het brein een soort machine is, waarvan we de structuur kunnen identificeren en kunnen nagaan hoe het causaal georganiseerd is. Maar uit onderzoek van de laatste jaren naar hoe het brein betrokken is bij psychiatrische aandoeningen, blijkt dat enorm moeilijk in kaart te brengen. Het netwerkmodel ziet het brein als iets dat we niet noodzakelijk helemaal kunnen ontleden qua structuur en hoe het werkt op basaal niveau. Hierbij is het uitgangspunt correlatie – samenhang – in plaats van causaliteit, en dit heeft belangrijke gevolgen voor of we überhaupt in staat zijn te interveniëren, manipuleren of controleren.

Een belangrijk deel van mijn onderzoek gaat over het naast elkaar leggen van beide modellen: wat zijn de verschillen, wat beloven ze, wat zit er aan filosofische bagage achter en wat zijn de methodologische beperkingen ervan? En zíjn het echt twee aparte modellen, of zijn ze verenigbaar?'

Wat kan dit betekenen voor de praktijk?

‘Een interessante vraag is in hoeverre beide modellen recht doen aan andere belangrijke aspecten van de menselijke geest. In het debat over psychiatrische stoornissen is de ervaringsdimensie heel relevant geworden. Kunnen we de ervaring begrijpen, en hoe verhoudt deze zich tot wat hersenscans ons vertellen? Is dat een fundamentele kloof, of niet? De vraag is dus hoe die complexe modellen van het brein zich verhouden tot de eerstepersoonservaring. In gesprekken met patiënten gaat het namelijk niet alleen over iemands brein, maar ook over de subjectieve ervaring en de sociale en culturele omgeving. Dan kijk je dus niet uitsluitend naar de breindata en plaats je de rol die het brein speelt in het grotere geheel.

Bij onze masteropleiding Filosofie van de neurowetenschappen merk ik dat studenten ook vaak worstelen met de ervaringskant en met vragen als: wie ben ik, wat doet die studie met mij? Ga ik mensen erdoor zien als een verzameling neuronen? En doen labels die mensen krijgen in de psychiatrie wel recht aan de ervaring van individuen? We leiden hier een nieuwe generatie neurowetenschappers op met goede antennes voor al dit soort vragen.'

’Naast de psychiatrie wil ik me ook richten op ontwikkelingen in de kunstmatige intelligentie, big data en neurodiversiteit’
43 populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 5 vragen aan

HOOGVLIEGER

OVER GRENZEN KIJKEN

Tekst: Lara Geeurickx

Foto: Mark van den Brink

“Hersentumoren komen niet heel vaak voor. Gelukkig maar. Maar de impact op patiënten is groot. Behalve fysieke beperkingen, kunnen er ook veranderingen in het denken, het geheugen en zelfs in de persoonlijkheid zijn. Beter begrijpen hoe klachten elkaar beïnvloeden is nodig om straks een betere behandeling en betere ondersteuning te kunnen bieden. Dat is een enorme drijfveer voor mij”, zegt arts-onderzoeker Jantine Röttgering.

In het Cancer Center Amsterdam Hersentumorcentrum doet ze onderzoek naar de effecten van cognitieve gedragstherapie bij patiënten met een hersentumor die last hebben van ernstige vermoeidheidsklachten. “Het boeiende is dat we in onze zogeheten GRIP-onderzoeksgroep werken vanuit verschillende invalshoeken, met een team van neurologen, oncologen, neurochirurgen, medisch psychologen en onderzoekers. De inzichten die we opdoen over vermoeidheid zijn ook weer breder toepasbaar bij andere ziektebeelden.”

Ze werkt nu een half jaar in het universitair ziekenhuis van San Francisco. Om onderzoeksideeën uit te wisselen en “diep in de data te duiken” voor haar promotieonderzoek. Resultaten zijn er nog niet, maar de ervaringen van patiënten met cognitieve gedragstherapie stemmen hoopvol. En er

zijn die tussentijdse lichtpuntjes die haar herinneren aan waar het om gaat: “Als een patiënt me spontaan laat weten dat de vermoeidheidsbehandeling voor hem het verschil heeft gemaakt, is mijn dag goed.”

Als onderzoeker houd je het vakgebied in beweging, zegt ze. Het is pionieren, verbinding zoeken, over grenzen kijken. Buiten de muren van het ziekenhuis en zelfs verder dan de zorg. Dat ze zich actief inzet in de klimaatbeweging is voor Jantine dan ook logisch. “De effecten van het veranderende klimaat worden steeds zichtbaarder: op de volksgezondheid, op de leefomgeving en op individueel niveau. Als artsen en wetenschappers zien we die effecten van dichtbij. Laten we dan ook ons geluid laten horen. We willen het beste voor onze patiënten en dat stopt niet bij de zorg, maar bij een leefbare planeet.”

“Laten we als artsen en onderzoekers onze stem laten horen”

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.