discours JAARGANG 5 | NUMMER 2 | JUNI 2013
magazine voor de onderwijs- en opleidingsregio van het AMC
Aart Schene: ‘De opleidingen gaan behoorlijk veranderen’ + Eindelijk erkenning voor tropenartsen
+
Dagboek van het eerste jaar co-schappen
1 discours
juni 2013
INHOUD
Discours, het magazine voor co-assistenten, arts-assistenten en opleiders in de Onderwijs- en Opleidingsregio van het Academisch Medisch Centrum PAGINA 3 BLIKVANGER Afdeling Interne Geneeskunde, Tergooiziekenhuizen
3
6
PAGINA 6 HET EERSTE MASTERJAAR GENEESKUNDE Dagboek van twee proefConijnen PAGINA 10 ALLIANTIE VUMC-AMC Wat gebeurt er met de opleidingen? PAGINA 12 INTERVIEW TIM NIEUWWATER Het echte verhaal in ‘Morgen ben ik dokter’ PAGINA 14 DIGITAAL TOETSEN Opleiding Radiologie stapt af van papier PAGINA 16 HET DILEMMA Wat doe je als co wanneer de specialist niet thuis geeft? PAGINA 18 TROPENARTSEN Opleiding tot tropenarts eindelijk erkend
12
18
PAGINA 20 INTERVIEW AART SCHENE Schipperen in woelige baren
&
RUBRIEKEN PAGINA 9 | COLUMN | Beatlesque onderwijs PAGINA 23 | Agenda PAGINA 24 | UIT DE POLDER | Annemarie Griffioen in Zweden
Colofon Art Direction en Ontwerp: Van Lennep
Uitgave: Discours is een uitgave van het Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam.
Externe Communicatie), Jasper Enklaar (hoofdredactie), Aart Schene (voorzitter Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen), Debbie Jaarsma (hoogleraar evidence based education), Simon Knepper, Mario Maas (voorzitter Onderwijsinstituut Geneeskunde), Boj Mirck (Triple A), Marthe Schreuder en Temo Barwari (CoRaad UvA-Sociaal)
Redactie: Tim van den Berg (eindredactie), Frank van den Bosch (hoofd afdeling In- en
Bijdragen: Goda Choi, Daniëlle Kraft, Catrien Spijkerman, Anne Koeleman, Andrea Hijmans
Redactieadres: Afdeling In- en Externe Communicatie
Discours, juni 2013 Jaargang 5, nummer 2 Verschijning: drie keer per jaar Oplage: 5000
2 discours
Fotografie: Janus van den Eijnden, Anne Huijnen, Sake Rijpkema en Fred van Diem Illustraties: Van Lennep Zet- en drukwerk: Drukkerij Aeroprint, Ouderkerk aan de Amstel
juni 2013
Academisch Medisch Centrum Meibergdreef 9 1105 AZ Amsterdam Telefoon: (020) 566 23 36 Email: discours@amc.nl Website: www.amc.nl/discours Niets uit deze uitgave mag worden geproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
BLIKVANGER
Co-schappen ‘Interne’ Tergooiziekenhuizen Intensief samen optrekken
3 discours
juni 2013
BLIKVANGER
Co-schappen ‘Interne’ Tergooiziekenhuizen ‘Genieten van de ambities’ Hoe vergaat het onze co-assistenten op de werkvloer? Wat mogen ze, wat mogen ze (nog) niet? In de rubriek Blikvanger lopen we in het kielzog van specialisten en co-assistenten mee op een bijzondere opleidingsafdeling. In deze aflevering: de afdeling Interne Geneeskunde van Tergooiziekenhuizen. Al vier jaar scoort de afdeling erg goed bij de bestecoschap verkiezingen van de CoRaad van het AMC. Ook veelzeggend: twintig tot dertig procent van de arts-assistenten en een enkel staflid van de afdeling Interne van ‘Tergooi’ deed hier ook co-schappen.
Tekst: Daniëlle Kraft Foto’s: Sake Rijpkema
4 discours
DE AFDELING Interne van Tergooiziekenhuizen (met twee locaties: Tergooi Hilversum en Tergooi Blaricum) telt gemiddeld tien co-assistenten; de meeste in masterfase 2 (acht weken), één in fase 3 (vijf weken poli) en twee in fase 4 (acht weken zaalarts). ‘Oude Curius- en nieuwe Curius+co-schappen lopen nu nog door elkaar, we moeten soms behoorlijk schakelen’, zegt Wim de Graaff, internist en coördinator co-schappen Interne Geneeskunde. Tristan van Dongen (26) is een co ‘nieuwe stijl’. In september begonnen aan zijn eerste masterjaar, nu bezig met zijn eerste reeks grote co-schappen IHK (Interne geneeskunde, Heelkunde en Kindergeneeskunde). Heelkunde deed hij in het AMC, het co-schap Interne doet hij nu in Tergooi. Deze maandagochtend is hij begonnen als ‘zaalco’ op de verpleegafdeling Nefrologie. ‘Ik heb vorige week mijn twee weken stage op de afdeling Maag-Darm-Leverziekten (MDL) afgerond en ben daardoor al een beetje vertrouwd met de gang van zaken in Tergooi en de sfeer in de vakgroep. Maar Nefrologie is wel heel anders dan MDL. De patiënten liggen hier langer, er zijn veel minder opnames.’ Van Dongen begint zijn eerste dag met een kennismakingsrondje aan het bed van de tien patiënten en trekt zich dan terug om zich in te lezen. ‘Ik kan hier mijn eigen verantwoordelijkheden in het behandeltraject ontwikkelen’, verwacht hij. Zelf onderzoek aanvragen, uitslagen interpreteren en suggesties doen voor aanpassingen in het behandelbeleid bijvoorbeeld. En ook: de verpleging aansturen en contacten met de familie van de patiënt onderhouden. ‘In de fase 2-stage begint de co-assistent met het praktisch integreren van kennis, kunde en vaardigheden. Wij letten daarbij nadrukkelijk op het sociale aspect: de bejegening en attitude. Je ziet dat sommige co’s dat gewoon in de vingers hebben, anderen moeten we er op bijsturen’, zegt De Graaff. VERBANDEN LEGGEN Terwijl Van Dongen samen met arts-assistent/zaalarts Martijn Birnie de patiëntenbespreking met het verplegend personeel doet en nog wat röntgenfoto’s bekijkt, houdt co-assistent Tamara Haring (25) een paar gangen verderop tamelijk zelfstandig spreekuur op de polikliniek. Hét leermoment deze ochtend voor ‘polico’ Haring is het gezamenlijke consult met internist De Graaff van een 65-jarige patiënt, die al sinds zijn 14e regelmatig nierstenen ontwikkelt. Meneer is door Urologie verwezen, met de vraag of er wellicht sprake is van een stofwisselingsziekte. De patiënt, overduidelijk gewend aan regelmatig ziekenhuisbezoek, zit ontspannen tegenover Haring. Haring heeft het dossier gelezen, neemt de anamnese af, doet aanvullend lichamelijk onderzoek (hart, longen, buik, bloedvaten, schildklier) en vraagt meneer in de wachtkamer te wachten op het afsluitende gesprek. ‘Ik heb even tijd nodig om alle informatie te verwerken, na te denken, eventueel nog wat literatuur te raadplegen en de status op te maken, waarna ik met de internist overleg en mijn voorstellen voor vervolgonderzoek motiveer. Soms heeft hij aanvullende vragen en suggesties. Dat zijn voor mij concrete leermomenten. Ik leer vooral niet voor de hand liggende verbanden te leggen.’ De patiënt krijgt vervolgens uitleg over het voorgestelde onderzoekstraject: uitgebreid bloed- en urineonderzoek en
juni 2013
BLIKVANGER een botdichtheidsscan vanwege het door de uroloog vastgestelde verlies aan calcium. Internist De Graaff beleeft qua coaching de meeste voldoening aan dit fase 3-coschap. ‘We trekken intensief samen op. Ik zie van heel dichtbij hoe de polico groeit.’ Het leuke van het fase2-coschap is volgens De Graaff weer de duur en diversiteit. ‘Twee weken algemene interne, twee weken MDL, twee weken Nefrologie of Oncologie, één week Cardiologie en één week met een vaste assistent op de Spoedeisende Hulp.’ Dat laatste onderdeel is anderhalf jaar geleden aan het pakket toegevoegd. ‘Uit de evaluaties bleek er bij de co’s grote vraag naar ‘dienst’ draaien’, aldus De Graaff. RUIMTE VOOR EIGEN INITIATIEF Tijdens de lunch schuiven de co-assistenten van Interne bij elkaar aan. Ze wisselen ervaringen en ambities uit. Van Dongen houdt graag ‘een open vizier’, maar neigt vooralsnog naar een vervolgopleiding Chirurgie. Haring is door haar huidige co-schap Interne bij Tergooi gaan twijfelen. ‘Ik heb steeds aan een specialisatie Huisartsgeneeskunde gedacht, maar ik ben interne geneeskunde hier bij Tergooi wel érg leuk gaan vinden.’ Ze sluit haar 3e-fase co-schappen later dit jaar af bij Chirurgie, in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) in Amsterdam, maar heeft haar oudste co-schap, in oktober, wederom op ‘Interne’ in Tergooi geregeld. ‘Het is een fijn ziekenhuis, met een leuke sfeer en gemakkelijk te benaderen artsen en arts-assistenten. Iedereen stelt zich hier open en lerend op. Dat voelt veilig. Je krijgt ruimte voor eigen initiatieven.’ Van Dongen noemt in dit verband het zogenoemde co-consult: een kort sluitstuk tijdens de ‘grote’ overdracht in de namiddag, waar een van de co-assistenten een eerder
‘Ik kijk niet alleen naar de co, de co kijkt ook over míjn schouder mee.’ naar voren gekomen inhoudelijke vraag in een presentatie heeft uitgewerkt. De Graaff geniet van de ambities. Hij verheugt zich in dit verband ook op de verdere invulling van de Tergooi Academie, waar Tergooiziekenhuizen momenteel aan werkt. ‘Ik zou dan graag álle co-schappen in huis willen coördineren. Ook vanwege de kruisbestuiving. Co-assistenten kunnen zeer verrassende vragen stellen. Ik zoek niet zelden ’s avonds thuis nog even wat op.’ KENNISUITWISSELING ’s Middags komen alle co’s samen voor het interactieve ‘onderwijsuur’, waarin deze week het thema hyperglycemie centraal staat. ‘En wie is deze week voorzitter?’, vraagt De Graaff. Ook die taak draagt bij aan het leerproces van de aankomend artsen. Het wordt een informeel, maar inhoudelijk gedegen uurtje kennisuitwisseling. Het loopt tegen vieren als Haring terug naar de poli gaat en Van Dongen zich aansluit bij de visite die zaalarts Martijn Birnie met zijn supervisor loopt. Birnie, die vorig jaar zijn oudste co-schap op de afdeling Interne van Tergooi deed, doet als agnio gedurende een jaar praktijkervaring op de afdeling Nefrologie op. In die functie begeleidt hij ook de co-assistenten. ‘Leuk om te doen en het houdt me alert, want ik kijk niet alleen naar de co, de co kijkt ook over míjn schouder mee.’ Van Dongen doet een buikonderzoek bij een patiënt met levercirrose en uitgezette galwegen, een stukje bedsite teaching dat internist/opleider De Graaff het leukste onderdeel van het onderwijs geven vindt. ‘De kennis zit in het hoofd, het vóórdoen, zelf laten doen en zíen doen, en daarop feedback geven, draagt bij aan de kunde.’ —
5 discours
juni 2013
MASTER GENEESKUNDE
ProefConijnen in de master Hoe is het om het leven in de schoolbanken in te ruilen voor een hectische periode als beginnend arts? Discours volgde twee co-assistenten tijdens hun eerste jaar van de master geneeskunde. Een gloednieuwe master nog wel. ‘Ze vragen constant hoe het met ons gaat.’ Tekst: Tim van den Berg Beeld: Janus van den Eijnden
Linda van der Weele
Merel Völkers
6 discours
juni 2013
MASTER GENEESKUNDE
September 2012
Linda van der Weele
September 2012
Merel Völkers
‘NU GAAT HET ECHT BEGINNEN! Ik heb erg veel zin in de co-schappen. Aan de andere kant ben ik bang dat mijn leven buiten de geneeskunde voorbij is. Vroeg opstaan, weinig vrije tijd meer… Tot nu toe heb ik een druk sociaal leven. Ik ben bang dat ik mijn vrienden straks amper zie. Misschien is dat onzin, maar ik weet gewoon niet wat ik moet verwachten. Voor de co-schappen zelf ben ik niet bang. Ik probeer het vooral te zien als een leerproces. Normaal gesproken wil ik alles meteen kunnen, maar nu zal ik af en toe tegen mezelf moeten zeggen: ‘Nee Linda, het is niet erg als je dit nog niet kunt.’ Dat de co-schappen er nu anders uitzien door de komst van de master zegt mij nog niet zoveel. Alles is voor mij sowieso nieuw. De mentorgroep, waarbij we met een aantal co’s en een dedicated masterdocent vaak samen komen, is wel een fijn idee. Hopelijk kunnen we het goed met elkaar vinden en veel van elkaar leren.’
‘MIJN BACHELOR GENEESKUNDE heb ik tegelijk gedaan met een master Forensic Science. Nu deze er beide opzitten staan ineens de co-schappen voor deur. Straks weet ik eindelijk of ik echt de goede beslissing heb genomen. Of ik in de praktijk denk: Yes! Dit is het! Van vriendinnen die al bezig zijn met hun co-schappen heb ik veel verhalen gehoord, maar het blijft gissen naar wat er komt. Ik denk dat het heel indrukwekkend wordt en dat ik me in het begin ook best onzeker zal voelen met een witte jas aan, maar ik kan ook niet wachten tot het begint. De master begint met twee weken voorbereiding op de coschappen. Wij zijn de eerste groep, dus we worden best wel aan het handje genomen. De organisatoren van de master vragen constant hoe het met ons gaat. Over aandacht hebben we niet te klagen! In onze mentorgroep klikt het meteen. Doordat je twee weken intensief met elkaar bezig bent, bijvoorbeeld met het oefenen van bloedprikken, groeit er snel vertrouwen. Voor de rest van de groep is alles ook nieuw. Ik blijk gelukkig niet de enige te zijn die de co-schappen erg spannend vindt.’
December 2012
December 2012
Linda van der Weele
‘MIJN SOCIALE LEVEN is gelukkig nog niet helemaal verdwenen, al doe ik nu vooral veel in het weekend. Ik probeer voor elf uur ’s avonds op bed te liggen, want ik moet om acht uur weer beginnen. Echt erg vind ik dat niet. Ik was wel toe aan het werkende leven. Hiervoor heb ik de bachelor Biomedische Wetenschappen gedaan, dus ik heb al zes jaar in de collegebanken doorgebracht. Met het werken in de kliniek heb ik het gevoel dat ik ook echt iets kan betekenen. Ik leer nu ontzettend veel, ook over mezelf. Toen ik net was begonnen probeerde ik me constant aan te passen aan de arts. Wat verwacht hij van me? Wat mag ik wel en wat niet? Dat was wel aftasten in het begin. We hebben het hier in de mentorgroep ook over gehad en anderen hadden hetzelfde probleem. Nu probeer ik aan het begin van een co-schap duidelijke afspraken te maken over wat er van mij verwacht wordt. De master is soms nog wel een beetje chaotisch. We kregen tijdens de twee voorbereidingsweken bijvoorbeeld veel te veel opdrachten en sommige lokaalindelingen klopten niet. Gelukkig staan de organisatoren open voor feedback. Het is voor hen ook allemaal nieuw. Bij een volgend groepje was het aantal opdrachten al veel minder. Met onze kritiek geven we dus mede vorm aan de master.’
7 discours
Merel Völkers
‘IK HEB HET IDEE dat ik nu al veranderd ben: zelfverzekerder. Je komt jezelf tegen tijdens co-schappen en ontdekt veel dingen die je wel of niet kan. In de bachelor kun je je nog verschuilen in de groep, maar tijdens de co-schappen sta je er vaak in je eentje voor. Zo werd een patiënt laatst boos omdat hij had moeten wachten op onze afspraak. Het liefst wilde ik meteen wegrennen, maar ik ging toch met hem in gesprek. Op dat moment was ik namelijk de dokter. Voor mijn gevoel had ik daarna echt wat overwonnen. Ik ben mijn co-schappen begonnen op de afdeling Dermatologie in het Flevoziekenhuis. Dat was meteen erg leuk. Ik mocht vanaf dag één zelf patiënten zien en had dus direct eigen verantwoordelijkheid. Ook de mentorgroep, die elke donderdag bij elkaar komt, blijft leuk. Iedereen is erg gemotiveerd. Het is fijn om dingen in de groep te bespreken. Ik vind het erg geruststellend om te horen dat iedereen door moeilijke momenten heengaat, maar dat het gelukkig voor het overgrote deel leuk is en er veel grappige anekdotes te vertellen zijn. Het gebeurt bijvoorbeeld soms echt dat je als co-assistent zo achter een arts aan de wc inloopt.’
juni 2013
MASTER GENEESKUNDE
Maart 2013
Linda van der Weele
Maart 2013
Merel Völkers
‘MIJN GROTE CO-SCHAP INTERNE GENEESKUNDE, dat net klaar is, was niet te vergelijken met eerdere co-schappen. Wanneer je langere tijd op zaal werkt bouw je echt een band op met patiënten. Jammer genoeg heb ik alleen bij de hart- en nierenafdeling stage gelopen. Ik wil later misschien wel interne geneeskunde doen, maar nu heb ik daar maar een klein gedeelte van gezien. Wel kreeg ik mijn eigen pa– tiënten en was ik voor hen echt een eerste aanspreekpunt. Op een dag ging de zaalarts drie uur weg. Ik kreeg het sein en haar telefoonnummer en stond er heel even alleen voor. Ik dacht: als er nu iemand een hartaanval krijgt… Dat was eng, maar ook zó leuk. De laatste dag van het co-schap was heel raar. Ineens moest ik alle patiënten en collega’s achterlaten. Wat me wel verbaasd heeft is hoe weinig je als zaalarts eigenlijk je patiënten ziet. Wat dat betreft weten de verplegers veel meer. Die zien de patiënten de hele dag door. De terugkomdagen maken het soms wel zwaar, vooral door de presentaties die we moeten voorbereiden. Waar ik bij een presentatie vroeger altijd alles over het onderwerp wilde weten, is dat nu iets minder. Ik heb er de tijd gewoon niet voor.’
‘IK BEN NET KLAAR met mijn eerste grote co-schap, Interne Geneeskunde in het AMC. Het was waanzinnig leuk. Echt een wereld van verschil met de andere co-schappen. Die waren ook leuk hoor, maar zo kort. Dat was meer vanaf de zijlijn meekijken, terwijl ik me nu onderdeel van de afdeling voelde. Ik was zelf verantwoordelijk voor een aantal patiënten, ik mocht meedenken over het beleid en ik mocht veel praktische dingen regelen, zoals bloed afnemen, infusen aanbrengen en aanvullend onderzoek aanvragen. Dat betekende wel lange, intensieve dagen. Elke dag had ik wel tien dingen die ik voor de eerste keer deed. Wat dat betreft denk ik dat het steeds iets makkelijker zal gaan. Op een gegeven moment weet je bepaalde dingen al van eerdere co-schappen. Naast de co-schappen betekenen de terugkomdagen op donderdag ook veel werk. Daarvoor moeten we vaak presentaties of toetsen voorbereiden. Bij elkaar kost dat meer tijd dan een fulltime baan. Wat niet handig was geregeld waren de nachtdiensten, die soms voor of na een terugkomdag waren gepland. Dat is inmiddels gelukkig aangepast. Bij het volgende grote coschap heb ik geen terugkomdagen meer. Dat is op zich jammer, want het is leuk om iedereen dan weer te zien. Maar dan hoef ik gelukkig ook niet mijn patiënten over te dragen omdat ik weer even de schoolbanken in moet.’
Mei 2013
Mei 2013
Linda van der Weele
‘MIJN VAKANTIE NA HET VORIGE GROTE CO-SCHAP heb ik opgevuld met vrijwilligerswerk in een ziekenhuis in Ghana. Ik ben dus eigenlijk niet echt weggeweest uit het ziekenhuis, ook al gaat er het er in Ghana heel anders aan toe. Na één dag co-schap in Nederland zat ik er weer helemaal in. Ik doe nu chirurgie in het OLVG. Van tevoren dacht ik: dit wordt afzien, lange dagen met klemmen in je hand op OK staan. Maar het valt gelukkig erg mee. Toch zie ik mezelf later niet als chirurg aan de slag gaan. Ik ben meer een denker en chirurgen zijn meer de doeners. Wel geeft dit co-schap mij de unieke kans om veel verschillende operaties mee te maken, waardoor ik het straks ook beter aan mijn patiënten kan uitleggen. Waarschijnlijk wil ik na mijn co-schappen verder in de ‘denkkant’, bijvoorbeeld de interne geneeskunde. Ik ben nog niet heel erg bezig met wat ik na mijn studie ga doen en sta nog voor veel dingen open. Ik moet ook nog veel zien. Wie weet wat voor leuke co-schappen er nog meer voorbij komen. Wat ik anders zou doen als ik opnieuw aan dit studiejaar zou beginnen? Proberen me minder te verliezen in mijn prestatiedrang. Soms leerde ik heel hard voor een toets, terwijl ik er niet eens een cijfer voor kreeg. Ik dacht: heb ik me daar zo druk om gemaakt?’
8 discours
Merel Völkers
‘NA HET EERSTE GROTE CO-SCHAP had ik ruim drie weken vakantie. Ik was er wel aan toe. De combinatie van het werkende leven, de beoordelingen, de terugkomdagen, eindpresentatie en ook mijn sociale leven was best overweldigend. Na de vakantie moest ik er weer even inkomen, maar inmiddels heb ik mijn draai gevonden. Ik doe nu chirurgie in het AMC en het is een indrukwekkend en snel specialisme. Weer heel anders dan interne geneeskunde. Ik merk dat ik tijdens mijn vorige grote co-schap al wat ervaring heb opgedaan. Daardoor ben ik nu minder met mezelf bezig en meer met het klinische werk. Toch voel ik mezelf af en toe een kluns. Het aantrekken van een jas in de operatiekamer moet bijvoorbeeld heel voorzichtig, zodat je handen steriel blijven. Maar ik zwaaide mijn handen net iets wild opzij om door de mouwen heen te komen, waardoor ik een kast raakte en weer opnieuw mijn handen kon gaan wassen. Ook de eerste keer hechten ging nog wat onwennig, met trillende handen. Wat ik tegen studenten zou willen zeggen die net aan hun coschappen beginnen? Dat het niet om beoordelingen of cijfers gaat. We lopen altijd met een co-boekje op zak en worden vaak beoordeeld, maar dat zijn meestal momentopnames. Veel beoordelingen zijn daardoor nogal subjectief. Zorg ervoor dat je zelf veel leert, ervaring opdoet en plezier hebt, in plaats van je druk te maken om cijfers.’
juni 2013
COLUMN
Beatlesque onderwijs ‘Uiteindelijk draait het maar om één ding: wat is het liedje en hoe mooi kan de docent zingen.’
Ach The Beatles, naar verluid hebben John Lennon en Paul McCartney vaak ruzie gehad. De onderlinge rivaliteit stuwde de beide songwriters tot muzikale hoogtepunten, maar ze krabden vaak de ogen uit elkanders hoofd, in tegenstelling tot wat de harmonieuze samenzang deed vermoeden. De ruzie bereikte zijn hoogtepunt toen Lennon koos voor bombastische arrangementen van Phil Spector, de later zeer omstreden maar destijds zeer hoog aangeschreven producer, bekend om zijn ‘wall of sound’. Lennon wilde de liedjes aanvullen met koortjes, blazers, strijkers, orgels en nog meer instrumenten. Het resultaat was Let it Be (1970), een oorverdovende plaat die ook gelijk het einde betekende van The Beatles. McCartney nam ruim 30 jaar later (na Lennon’s dood) muzikale wraak door Let it Be te reduceren tot een naked versie, zoals hij dat oorspronkelijk had gewild. De meeste Beatles fans kan het gestolen worden, uiteindelijk draait het om het liedje (melodie en tekst) en de zangers (Lennon & McCartney). Met of zonder muzikaal behang, Let is Be is zoals ze is. Ik kijk zelf weinig tv, behoudens sport kan mij weinig bekoren. Maar nu doping en matchfixing het wielrennen, respectievelijk voetbal aan het vervuilen zijn, lees ik des te vaker ‘s avonds gewoon een boek. Blij verrast was ik door een eenmalige reünie van ‘Hier is Adriaan van Dis...’ aan de vooravond van de Boekenweek 2013. In een extreem sober decor met tafeltje, stoeltje, glaasjes water, wijn, whisky en een stapeltje boeken leerde ik bijzonder veel over psychiatrie, geriatrie en de helende krachten van het schrijven dan wel lezen. Er was geen flitsend decor, geen autocue, geen glimmende pakken, hoge hakken, leaders of Lucky tv’s. Gewoon een klinisch college, met links de patiënt (Biesheuvel) en zijn liefhebbende echtgenote en rechts een geïnteresseerde, bevlogen docent (Van Dis) die zijn kennis en vaardigheden met het publiek wilde delen. Zo zou het onderwijs ook moeten zijn. Flitsende Powerpoints, Prezis, computer-ondersteund, kleinschalig en kleinschaliger onderwijs, Blackboard, webcolleges, allemaal prima, maar uiteindelijk draait het maar om één ding. Wat is het liedje en hoe mooi kan de docent zingen. Goda Choi is internist hematoloog i.o. en twittert via @GodaChoi
9 discours
juni 2013
De opleiding tot medisch specialist binnen de alliantie Het AMC en VUmc hebben plannen voor een verregaande samenwerking. Wat betekent dit voor het geneeskundig onderwijs in beide instituten? In het volgende nummer: de bachelor en master geneeskunde. Deze keer: de medisch-specialistische opleidingen. Tekst: Tim van den Berg Beeld: Van Lennep
10 discours
juni 2013
ONDERWIJS BINNEN DE ALLIANTIE VUMC-AMC
‘Samen met VUmc hebben wij een veel groter samenhangend aanbod van opleidingen, waardoor we meer kwaliteit kunnen bieden.’
maatschappij verandert, moeten de regels mee veranderen. Wij zijn niet de enige ziekenhuizen in beweging.’
HET AMC EN VUMC PRESENTEERDEN eind april plannen voor een intensieve samenwerking. Beide instellingen willen binnen enkele jaren onder één bestuur vallen en op de lange termijn misschien zelfs onder één dak. Bij de samenwerking binnen de alliantie VUmc-AMC gaat het allereerst om de patiënt. Die moet door de concentratie van expertise en technologie nog betere zorg krijgen. Daarnaast heeft de beoogde alliantie ook de nodige gevolgen voor het onderwijs en de opleidingen binnen beide instellingen. ‘De student en aios volgen de zorg’, zegt Maas Jan Heineman, onderwijsdecaan en lid van de raad van bestuur van het AMC. ‘Als Kindergeneeskunde bijvoorbeeld deze kant op komt, zullen studenten en aiossen ook deze kant op komen. Wij zijn nu hard aan het nadenken hoe we die verschuiving van onderwijs en opleiding kunnen organiseren.’ Het zal volgens Heineman nog jaren duren voordat er daadwerkelijk hele afdelingen gaan verhuizen. ‘Daarvoor moet er nog van alles gebeuren.’ Zo hebben het AMC en VUmc te maken met veel regelgeving, juist als het gaat om de medisch-specialistische opleidingen. Voor alle academische ziekenhuizen in Nederland gelden bepaalde eisen waar een klinische afdeling aan moet voldoen voordat er artsen mogen worden opgeleid. Het AMC moet bijvoorbeeld naast een afdeling Psychiatrie onder andere ook neurologen in huis hebben, als het psychiaters op wil leiden. Toekomstig psychiaters moeten immers basiskennis van neurologie hebben en daarom tijdens hun opleiding hebben overlegd en meegekeken met neurologen. Dit geldt in meer of mindere mate ook voor andere specialismes. Als er zorg wordt verplaatst tussen het AMC en VUmc, moet er van tevoren dus goed worden nagedacht over eventuele consequenties voor de opleidingen. SCENARIO’S De afgelopen anderhalf jaar is er daarom gekeken naar mogelijke scenario’s voor de opleidingen. Wat kunnen bijvoorbeeld de gevolgen zijn als hele afdelingen worden geconcentreerd op één locatie? Wat als er wordt gelateraliseerd en bepaalde behandelingen tussen een AMC- en VUmc-afdeling worden verdeeld (de orthopedie in het ene pand doet bijvoorbeeld alle heupoperaties en die in het andere pand alle knieoperaties)? En een mogelijk scenario voor de verre toekomst: wat als het AMC en VUmc samen gaan in één gebouw? ‘Voor elk scenario zijn wij ons bewust van de consequenties voor de inhoud van de opleiding, in hoeverre het voldoet aan regelgeving en wat het betekent voor de logistiek’, zegt Saskia Peerdeman, voorzitter van de centrale opleidingscommissie in VUmc. ‘Die regelgeving voor de opleidingen is natuurlijk gemaakt om de kwaliteit te borgen. Maar als de
11 discours
OPLEIDEN IN NETWERKEN In heel Nederland wordt steeds meer gepraat over ‘opleiden in netwerken’, waarbij de opleiding minder strak vanuit één ziekenhuis moet worden gevolgd. Aart Schene, voorzitter van het Onderwijsinstituut voor Medisch Specialistische Opleidingen (OMSO) in het AMC, ziet de samenwerkingsplannen daarom vooral als een onderdeel van een landelijke trend. ‘De hele gezondheidszorg in Nederland verandert snel. Naast de verregaande samenwerkingen en concentratie van zorg, zie je dat academische ziekenhuizen steeds meer derdelijnszorg bieden en zich meer en meer specialiseren. De vraag is dan of artsen in opleiding in een academisch ziekenhuis nog wel voldoende leren over alle aspecten van hun specialisme. Door goed samen te werken met VUmc en andere instellingen in de regio, kunnen wij aiossen een bredere opleiding geven.’ Volgens Schene kunnen artsen in opleiding tot specialist juist veel leren over hun vakgebied in andere instellingen. Als voorbeeld noemt hij zijn eigen vakgebied psychiatrie. ‘Daarbij werken we veel samen met VUmc, perifere ziekenhuizen en regionale instellingen voor geestelijke gezondheidszorg. Daar zit veel winst in. We kunnen samen een brede opleiding bieden en organiseren gezamenlijk refereeravonden en diverse cursussen.’ Schene ziet in de samenwerkingsplannen dan ook vooral voordelen voor de medisch-specialistische opleidingen. ‘Samen met VUmc hebben wij een veel groter samenhangend aanbod van opleidingen, waardoor we meer kwaliteit kunnen bieden. Samen bestrijken wij ook de hele regio Noord-Holland, waardoor we de co-schappen en opleidingen beter op elkaar af kunnen stemmen. Daarnaast kunnen we docenten en opleiders gezamenlijk trainen en daardoor het cursusaanbod en de expertise vergroten.’ OOR De komende tijd wordt er meer overlegd met, naast VUmc, tal van partijen zoals de overheid, verzekeraars en landelijke specialistenverenigingen. Daarbij zal het ook gaan over de landelijke verdeling van het aantal opleidingsplekken. Die worden nu verdeeld over de Onderwijs- en Opleidingsregio’s (OOR) van de acht academische ziekenhuizen. De vraag is hoe die verdeling zal gaan als het AMC en VUmc met hun opleidingen echt samensmelten. ‘Wij hebben met VUmc afgesproken dat we de komende jaren in elk geval als twee Onderwijs- en Opleidingsregio’s blijven doorgaan’, zegt Schene. ‘Over wat we op de lange termijn willen, moeten we goed nadenken. Dat hangt ook af van hoe de gezondheidszorg zich gaat ontwikkelen.’ Peerdeman voegt toe: ‘Wij leven nu in een tijd dat er in de gezondheidszorg een enorme bezuinigingsslag gaande is. De financiën om aiossen op te leiden worden sowieso minder. Iedereen probeert momenteel het opleidingsbudget zoveel mogelijk te bewaken. Wij denken als AMC en VUmc op dit gebied samen sterker te staan, maar veranderingen zijn dan wel noodzakelijk.’ Schene: ‘Binnenkort gaan wij om de tafel met onze opleiders en gaan we het land in om verder te discussiëren. Onze scenario’s voor de opleidingen spelen in andere ziekenhuizen ook, alleen niet zo pregnant. Daarom spelen wij open kaart en zeggen eerlijk: tegen deze zaken lopen wij aan, hoe kunnen we daar met zijn allen uitkomen?’ —
juni 2013
CO-ASSISTENT
Het echte verhaal van een co Een man vertellen dat hij zijn drie dochters niet volwassen zal zien worden. Vijftig patiënten op één dag zien en vierentwintig uur achter elkaar op de been zijn. Maar ook IKEA-kastjes in elkaar schroeven. De dokterspraktijk is toch wel even wat anders dan de schoolbanken. Tim Nieuwwater bundelde 101 anekdotes uit zijn negen co-schappen in het boek ‘Morgen ben ik dokter’. Tekst: Anne Koeleman Beeld: Fred van Diem
‘Boeken en tv-series die ik ken over co-schappen zijn erg geromantiseerd. Zelf heb ik nooit gezoend met een verpleegkundige in de voorraadkast.’ 12 discours
juni 2013
CO-ASSISTENT
Hoe kwam je op het idee om een boek te schrijven? ‘Bij mijn eerdere studie fysiotherapie merkte ik dat ik na mijn stage was veranderd. Dingen die ik in het begin spannend of vreemd vond waren ineens heel normaal. Toen ik mijn co-schappen ging volgen, wilde ik bewust mijn ontwikkeling meemaken. Het was een heftige tijd, waarin ik voor het eerst echt in aanraking kwam met lijden en dood. Ik noteerde de dingen die indruk op me maakten en hield twee keer in de week een blog bij. Mijn ouders en mijn vriendin lazen het. Plots ook een tante. Op een gegeven moment lieten de blogstatistieken zien dat ik 80 keer per week werd bezocht. Na mijn co-schappen ben ik daarom naar een uitgever gestapt en die wilden de blogs wel uitbrengen. Ik verspreid het boekje in eigen beheer om de kosten zo laag mogelijk te houden. Vanwege mijn carrière is Tim Nieuwwater wel een pseudoniem.’ Wat voegt jouw boek toe aan andere boeken die geschreven zijn over dit onderwerp? ‘De boeken en tv-series die ik ken op dit gebied zijn heel erg geromantiseerd. Zelf heb ik nooit gezoend met een verpleegkundige in de voorraadkast. Het kan best zijn dat het aan mij ligt, dat ik een interessante ervaring heb gemist. Maar met een zestigurige werkweek lijkt me dat er geen tijd over is voor al die romantische verwikkelingen. Ik wil met dit boekje het echte verhaal vertellen, want ook zonder zoenanekdotes gebeurt er genoeg dat het vertellen waard is. Er zijn grappige situaties en ontroerende momenten. En soms word je ook gewoon afgebekt in het ziekenhuis. Daarnaast werkt niet alles binnen de zorg even efficiënt. We hoeven de werkwijze in het ziekenhuis niet af te breken, die ivoren toren mag best blijven staan. Maar ik vind dat er af en toe best wel wat kritische noten mogen worden gezet.’
Welke kritische noten wilde je in dit boekje meegeven? ‘Ik heb bijvoorbeeld iets gezegd over de afschuifcultuur binnen divisies. Zodra een patiënt zich een beetje depressief voelt is het ‘hup naar de psych’, zonder naar verdere klachten te kijken. Ook wordt er veel productiewerk gedaan. Een orthopeed zag 50 patiënten op een dag en had 70 contactmomenten, waardoor er weinig aandacht was per patiënt en de afspraken erg uitliepen. Hij zei daarover: ‘Dat is een beleidskeuze. Straks sta je laag op een lijstje in het AD of de Elsevier omdat jouw ziekenhuis te lange wachttijden heeft. In de zorg gaat het al lang niet meer om kwaliteit, alles gaat om geld.’ Wat ik verder mis zie gaan is de invoering van het elektronisch patiëntendossier, EPD. Heel veel artsen zijn opgegroeid in een tijd dat computers niet de dagelijkse praktijk waren. Je ziet ze gebukt gaan onder het digitale juk. Ik heb voorbeelden gezien van grote fouten in elektronische statussen, omdat dokters niet kunnen typen of omdat iemand anders de statussen overtypt van de papieren versies en daarbij het handschrift niet kan ontcijferen. Het is eigenlijk gênant, ook naar pa– tiënten toe. Op technisch vlak valt alles uiteindelijk wel te fixen, maar de zwakste schakel in het EPD is degene die het invoert. Ik hoop dat het niet te veel tijd kost voordat dit wordt opgelost. Of te veel slachtoffers.’ Je bent in sommige anekdotes ook kritisch over andere eigenschappen van artsen. ‘Dokters kunnen veel van elkaar verschillen. Er zijn mensen die het echt heel erg goed kunnen, die het vak met passie en liefde uitoefenen, maar daar schrijf je niet zo snel een stukje over. Je schrijft over die ene dokter die zijn dag niet heeft en zijn werk op een co-assistent afschuift. Of over de chirurg die tijdens het verwijderen van een vibrator de patiënt vernedert met grapjes als ‘trilde het voorwerp inwendig door?’ en ‘wil je hem nog mee naar huis nemen?’. Een anekdote die mijn boek niet heeft gehaald gaat over een maag-, darm-, leverarts die drie kwartier te laat op de polikliniek verscheen omdat hij uitgebreid zat te lunchen. Vervolgens besprak hij langdurig een patiënt door de telefoon terwijl een andere patiënt in zijn kamer aanwezig was en op hem wachtte. Daarna vertelde hij de moeder van een patiënte dat het irrelevant was dat de vader van het kleine meisje was weggegaan, want ‘we zijn hier voor de darmklachten, voor alle andere klachten kun je naar een andere dokter.’ En dat terwijl stress
13 discours
juni 2013
een van de meest voorkomende oorzaken is van dergelijke klachten!’ Heb je ooit gehoord dat iemand zich herkend heeft in één van je verhalen? ‘Patiënten zijn in het verhaal heel voorzichtig omschreven, zoals ‘de man van midden veertig.’ Ik heb geen ziekenhuizen of afdelingen bij naam genoemd. Ook hield ik een vertraging aan, ik zorgde er voor dat de blogs pas weken na het gebeuren online kwamen. Toch zullen er ongetwijfeld artsen zijn die zichzelf erin kunnen herkennen. Ik heb er nog niemand over gehoord, maar ik zou het niet erg vinden als iemand zichzelf er in tegenkomt. Tenslotte heb ik gewoon de waarheid geschreven.’ Welk specialisme beviel je het minst? ‘Ik was het minst tevreden over het co-schap Bedrijfsgeneeskunde. Na mijn 60-urige werkweek kwam ik bij de arbodienst. Ironisch genoeg was juist daar het arbo-ethos laag. Echt een ambtenarensfeer, een half uurtje later binnen, een uurtje eerder naar huis. Niemand leek er echt zin in te hebben. Het lot wil dat ik nu in opleiding ben tot bedrijfskundige. Ik volgde mijn laatste co-schappen bij een afdeling longziekten. Ik dacht dat dat me het beste zou passen, maar toen ik er was besefte ik dat het ziekenhuis niet geschikt voor mij is. Ik heb besloten verder te kijken en te tekenen bij de marine. Na mijn opleiding word ik ingezet om medische hulp te verlenen. Aan militairen, maar ook aan de lokale bevolking en eventuele slachtoffers. Het gaat om eerstelijnszorg in een bijzondere setting, een mix tussen kleine kwaaltjes, spoedeisende hulp, traumatologie, tropenziekte, schotwonden en triage met beperkte middelen. Ik ga niet bloggen over mijn tijd bij defensie, daar worden ze niet zo blij van. Maar ik noteer nog steeds alles wat me opvalt!’ Welke tip wil je co-assistenten meegeven? ‘De belangrijkste tip voor iedere co-assistent en arts-assistent: wees leergierig en assertief. Natuurlijk moet je ook productiewerk doen, zoals statussen bijhouden, of andere klusjes. Ik heb zelfs een keer IKEA-kastjes in elkaar moeten zetten voor de huisartsenpraktijk. Maar op andere momenten moet je echt de tijd maken om te leren. Durf vragen te stellen. Mensen zijn heel redelijk en willen je graag antwoord geven.’ —
Tim Nieuwwater, Morgen ben ik dokter, Venstra, 152 blz., 14,95 euro (e-book: 9,95 euro)
DIGITALE RADIOLOGIETOETS
Toetsen in 3D
‘Ik denk dat deze methode beter de skills test die je in praktijk nodig hebt: logisch redeneren en oplossend vermogen.’
Niet meer in de Jaarbeurshallen met een paar honderd assistenten tegelijk een toets afleggen met een A4-tje voor je neus, maar levensecht achter het beeldscherm radiologiebeelden beoordelen. De eerste digitale radiologietoets benadert de echte praktijk. Tekst: Jasper Enklaar Beeld: Sake Rijpkema
IN HET SCHEMERLICHT VAN DE VERSLAGRUIMTE BESTUDEERT CAROLIEN TOXOPEUS verschillende schermen. De tweedejaars aios radiologie bestudeert een MRI van de hersenen. Ze scrollt, draait het beeld om het van een andere kant te bekijken, stelt de belichting bij. Dit is dagelijkse praktijk voor radiologen. Toch kregen de arts-assistenten tot voor kort bij hun toetsen op A4-tjes afgedrukte plaatjes voorgeschoteld, tweedimensionaal, heel anders dan wat een radioloog normaal gesproken geacht wordt te beoordelen. Toxopeus is enthousiast over de eerste digitale radiologietoets die ze daags tevoren heeft afgelegd. ‘Door de beelden wordt er een dimensie extra toegevoegd. Het is veel meer een benadering van de werkelijkheid en van de beoordeling zoals je dat elke dag doet. En ik denk dat deze methode beter de skills test die je in praktijk nodig hebt: logisch redeneren en oplossend vermogen.’ Het vak radiologie heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen. Radiologen beoordelen tegenwoordig alle beelden digitaal, zowel twee- als driedimensionaal. Scans zijn als 3D-datasets beschikbaar, zodat je in verschillende richtingen door het lichaam kan scrollen en langs diverse dwarsdoorsneden
14 discours
juni 2013
DIGITALE RADIOLOGIETOETS
kan kijken. De toetsing liep daarop achter. Het UMC Utrecht ontwikkelde een nieuwe digitale toetsvorm, die beter zou aansluiten bij de klinische praktijk, en implementeerde deze in de radiologietoetsing van geneeskundestudenten. In 2010 werd in samenwerking met de Universiteit Utrecht onderzoek naar de kwaliteit van deze toetsvorm gestart, gesubsidieerd door SURF. Vervolgens staken het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht, het AMC en de Nederlandse Vereniging van Radiologie (NVvR) de koppen bij elkaar om deze nieuwe toetsvorm te integreren en toe te passen in de landelijke toetsing van aiossen radiologie. Met subsidie van SURF begon anderhalf jaar geleden het project ‘Digitaal toetsen met beelden, een extra dimensie’. EERSTE LICHTING Dit voorjaar was het zo ver dat een eerste lichting arts-assistenten in opleiding tot radioloog echt getoetst kon worden op hun beeldinterpretatievaardigheden: in verschillende computerzaaltjes in het UMCU en in het AMC bogen bijna 400 aiossen zich over de CT- en MRI-scans. Net als in de praktijk konden ze scrollen, de contrastinstellingen aanpassingen, en de beelden op verschillende manieren reconstrueren. Aan de eerste digitale toets gingen heel wat voorbereidingen vooraf. Het was organisatorisch, maar ook technisch een hele klus om al die arts-assistenten, verdeeld over twee locaties, te toetsen. Gigantische datasets moesten beschikbaar zijn op alle pc’s, niets mocht uitvallen. ‘Dat was best spannend’, vertelt Corinne Tipker, die in het AMC het project begeleidde. ‘We hadden een draaiboek voor de hele dag, tot op de minuut uitgewerkt. Van tevoren hadden we het allemaal uitgebreid getest. Het ging om volledig nieuwe software, die het mogelijk maakt door een serie beelden heen te lopen, ook nog in verschillende richtingen. Dat is technisch gezien een hele prestatie. Het is allemaal goed gegaan: alle antwoorden zijn binnengekomen, er zijn geen pc’s uitgevallen. Technisch en organisatorisch was het een succes. Ook de assistenten die de toets moesten doen, reageerden enthousiast op de mogelijkheden die de 3D-beelden gaven. ’ Gevaar voor stomende en rokende servers of overbelaste netwerken vanwege zwaar dataverkeer was er niet, want de beelden waren lokaal op de pc’s gezet. In verband met de technische uitdaging was er welbewust slechts een beperkt aantal vragen in volledige 3D-versie. De mogelijkheden die het programma biedt, zullen in volgende voortgangstoetsen echter steeds meer benut worden. VQUEST Het toetsprogramma VQuest, waarmee eerder al door geneeskundestudenten toetsen zijn afgelegd, is in Utrecht ontwikkeld door Cécile Ravesloot (arts-
15 discours
assistent radiologie en promovenda radiologische toetsing), Koen Vincken (universitair hoofddocent beeldverwerking) en Christian Mol (wetenschappelijk programmeur). Anouk van der Gijp, zelf arts-assistent radiologie in Utrecht, doet promotieonderzoek op het gebied van radiologieonderwijs. Ze is als projectsecretaris betrokken bij de digitale radiologietoets. De ontwikkeling van het toetsprogramma is in 2009 in het UMCU begonnen, vertelt ze. ‘Dat gebeurde samen met de afdeling beeldverwerking. Inmiddels zijn er al veel toetsen afgenomen bij geneeskundestudenten in Utrecht. We hebben dus al veel ervaring opgedaan, voordat we het op deze grote schaal voor de digitale voortgangstoets radiologie zijn gaan gebruiken.’ De digitale toetsmethodiek is deel van het promotieonderzoek van Van der Gijp. ‘Ik onderzoek mijn eigen vak, en dan voornamelijk de onderwijskundige kant. We willen dat de toetsing zoveel mogelijk aansluit bij de praktijk. Een papieren toets met een enkel plaatje uit de hele set doet dat niet en is daardoor minder authentiek. Nu denken we dat de kwaliteit en de validiteit van toetsing omhoog gaat, omdat je dichter bij de praktijk staat.’ Volgens Van der Gijp gaat het niet alleen meer om het leren van feiten. Ook het toetsen van het geleerde staat niet meer centraal. ‘Tegenwoordig gaat het ook om assessment for learning: toetsen om te zorgen dat mensen daarna beter gaan studeren. Het zou mooi zijn als deze manier van toetsen mensen daartoe stimuleert. Als je bij een toets alleen feitjes moet opdreunen, ga je feitjes leren. Uiteindelijk willen we dat artsen goed zijn in het interpreteren van de beelden. En dus willen we dat ze meer op deze manier gaan studeren en oefenen.’ BETERE ARTSEN De radiologen hebben de primeur van de digitale toets. Logisch, omdat het werken met beeld zo ongeveer hun core-business is. Maar ook voor andere specialismen is het relevant, vertelt Van der Gijp. ‘Ook in andere specialismen speelt beeldvorming een belangrijke rol. Neem orthopedie, KNO, neurologie of neurochirurgie. Daar wordt van specialisten verwacht dat ze een deel van de beelden zelf kunnen beoordelen. Je ziet daarom steeds meer radiologiestages in andere specialistenopleidingen. Maar denk ook eens aan diergeneeskunde of aan de opleiding van radiologielaboranten.’ Of deze nieuwe manier van toetsen daadwerkelijk betere artsen oplevert, durft Van der Gijp nog niet te zeggen. ‘Dit is de eerste keer dat we dit doen en voor zover ik weet is het ook niet in andere landen op deze manier gedaan, dus we weten nog niet of het uiteindelijk betere artsen oplevert. Maar dat is natuurlijk wel de gedachte erachter: we doen het omdat we denken dat het beter is.’ —
juni 2013
HET DILEMMA
Het Dilemma Het Dilemma Met welke dilemma’s wordt er geworsteld binnen het geneeskundig onderwijs? In deze rubriek legt een co-assistent, aios of opleider zijn of haar probleem op tafel. Een panel van drie experts geeft vervolgens advies. Tekst: Andrea Hijmans Beeld: Van Lennep
In deze aflevering: Wat doe je als co wanneer de specialist niet thuis geeft? ZOMAAR EEN WINTERDAG in een ziekenhuis in de regio. Mevrouw S. ligt op de afdeling Interne vanwege braken en diarree na chemotherapie. Bovendien heeft ze longontsteking waarvoor ze antibiotica krijgt, vertelt co-assistent Max Adrichem. Dat biedt echter geen soelaas – integendeel: die nacht gaat mevrouw S. hard achteruit. Adrichem: ‘Haar bloeddruk daalde, haar lichaamstemperatuur daalde, en ze werd steeds duffer en suffer.’ Adrichem en zijn collega-co trekken aan de bel, de dienstdoende internist stelt ze gerust. De volgende ochtend blijkt echter uit de bloedwaarden dat de nierfunctie van mevrouw S. acuut achteruit is gegaan. ‘Ons niet-pluisgevoel bleef, maar die internist ging
maar door met de boel te sussen met mooie verklaringen, die achteraf van geen kant bleken te kloppen. En ja, dan laat je je ompraten.’ Tijdens de avondoverdracht gaat het mis. ‘Wij, de twee co-assistenten, zijn toevallig op de afdeling als de bloeddruk van S. keldert. Onmiddellijk vragen we assistentie, maar dezelfde internist laat ons met zoveel woorden weten dat zijn dag er op zit en dat we ons dus maar tot iemand anders moeten wenden. Internist nummer 2, inderhaast geconsulteerd, schuift de verantwoordelijkheid af naar collega nummer 3, die immers ‘al onderweg is naar het ziekenhuis.’ Om een lang verhaal kort te maken: ‘Eigenlijk wilde niemand helpen terwijl mevrouw S. gewoon lag dood te
16 discours
juni 2013
gaan’. Septische shock met orgaanfalen, zou later blijken. Gelukkig was er nog een vierde internist die wèl kwam en zich meteen rot schrok. S. ging met spoed naar de IC, waar ze nog ruim een week verbleef. Overigens is ze wel weer volledig hersteld. Adrichem: ‘Achteraf gezien hebben we ons keer op keer laten afwimpelen. En nee, ook later is er nooit op teruggekomen. Geen evaluatie, geen erkenning dat er fouten zijn gemaakt, laat staan dat ervan geleerd is.’ Hijzelf ‘herkent een septische shock nu onmiddellijk’, maar vraagt zich wel af wat hij in deze situatie het beste had kunnen doen.
HET DILEMMA
Wat zegt het panel? Jan Swinkels, hoogleraar Richtlijnontwikkeling in de gezondheidszorg en lid van de Commissie Kwaliteit en Veiligheid van het AMC:
Joost Hoekstra, hoogleraar Inwendige geneeskunde en één van de initiatiefnemers van maandelijkse bijeenkomsten waarop medewerkers van de afdeling Interne Geneeskunde blame free kunnen praten over fouten en bijna-fouten:
Marjan Mens, verpleegkundig bestuurder in het AMC:
‘De vraag in deze casus is natuurlijk hoe levensbedreigend de situatie werkelijk was en hoe dit is gemeld aan de specialisten in kwestie. In potentieel gevaarlijke situaties schieten we nogal eens in de stress. Begrijpelijk, maar niet handig – angst en stress zijn slechte raadgevers. Waarom moeten we in het vliegtuig zo’n kaart lezen met veiligheidsinstructies? Omdat die houvast kan bieden, een rationeel kader, als de nood ècht aan de man is. ‘Nu niet als een kip zonder kop door het toestel rennen maar dit en dat doen’. In medische noodsituaties werkt het in feite net zo. Een mededeling van het kaliber ‘Het gaat niet goed met de patiënt’, is vaag. Daarom bestaan er systemen om het bekende niet-pluisgevoel concreet te maken. In het AMC werken we onder andere met zogeheten Modified Early Warning Scores (MEWS). Op basis van variabelen als hartslag, bloeddruk, ademfrequentie of urineproductie kun je objectief nagaan of een situatie acuut ingrijpen vereist, bijvoorbeeld door een Spoed Interventie Team (SIT). Zo’n team kan door een dokter of verpleegkundige worden ingeschakeld, maar in principe ook door een co-assistent. Juist in (dreigende) noodsituaties moet je systematisch te werk gaan. Ook dat is een onderdeel van professioneel handelen. Het is dan ook belangrijk dat studenten kennis hebben van (en liefst ook ervaring met) veiligheidssystemen. In de nieuwe masterfase hebben we niet voor niets terugkomdagen, waarop ook situaties zoals beschreven in de casus aan de orde kunnen komen. Wat is er gebeurd? Hoe is erop gereageerd? Wat had beter gekund? En ik neem aan dat de dedicated masters – zeg maar: de mentoren – in dat kader ook uitleg geven over bijvoorbeeld MEWS of het SIT. Ook dokters zijn mensen en hebben dus hun beperkingen. Via dergelijke systemen kun je die, als het nodig is, omzeilen. Veiliger voor de patiënt en beter voor je eigen nachtrust.’
‘De essentie van deze casus lijkt te zijn: een dokter maakt een fout en geeft vervolgens niet thuis. Fouten erkennen is nooit gemakkelijk, welk beroep je ook hebt. Vroeger werd daar door dokters überhaupt niet over gesproken, en in sommige landen is dat nog steeds zo – daar kennen ze uitsluitend complicaties. In Nederland is de situatie gelukkig anders. We zijn de afgelopen decennia opener geworden, en vrijwel iedere instelling heeft een systeem om incidenten veilig te melden. Maar ja, je kunt de meest fantastische systemen implementeren, het zegt weinig over de openheid van de individuele dokter. Sommige fouten blijven nog altijd onbesproken. Wat moest de co-assistent uit deze casus? Best lastig. Ik zou zeggen: had contact gezocht met één van de arts-assistenten die ongetwijfeld in het ziekenhuis rondlopen. Zij vormen een tussenlaag tussen specialist en co-assistent. Waarschijnlijk had zo’n arts-assistent in dit geval gezegd: ‘Joh, ik kom wel even’. Daarnaast beschikt ieder ziekenhuis over een coördinator voor de co-schappen. Iemand waarbij een co-assistent in principe zo moet kunnen binnenlopen om twijfels en problemen te bespreken. Ook deze instelling heeft ongetwijfeld zo’n coördinator, hoewel ik natuurlijk niets kan zeggen over de veronderstelde laagdrempeligheid. Het nog hogerop zoeken: ook een optie. Bijvoorbeeld door naar de voorzitter van de maatschap te stappen of desnoods naar de directeur van het ziekenhuis. Dat laatste lijkt me overigens wel veel gevraagd voor een co-assistent. Tenslotte: waarom niet de falende arts zelf benaderen? ‘Luister dokter X, ik voelde me enorm in de kou staan doordat u niet wilde komen. Kunt u mij wellicht uitleggen wat er aan de hand was?’ Heel sterk natuurlijk, om in een persoonlijk gesprek gewoon te zeggen wat je dwars zit. Maar het vereist wel een behoorlijke dosis lef.’
‘Als ik deze casus lees denk ik: er ontbreekt iets, namelijk de rol van de verpleging. Verpleegkundigen hebben 24 uur per dag met de patiënt te maken en zijn uitstekend in staat om in maat en getal uit te drukken hoe het met meneer X of mevrouw Y gaat. En als het nodig is de hulp in te roepen van een specialist of desnoods een Spoed Interventie Team. Oók als een bezorgde student al met een kluitje in het riet is gestuurd. Had deze co-assistent de verantwoordelijkheid moeten overdragen aan een verpleegkundige? Doe het samen, zou ik zeggen. Je kunt daar veel van leren. Treed op z’n minst in overleg. Zien jullie wat ik zie? Hoe pakken jullie zoiets nu aan? Ander puntje: het gebrek aan evaluatie. De meeste afdelingen in de meeste ziekenhuizen kennen een vorm van nabespreking, zeker als een patiënt onverwacht naar de IC is gebracht. Kritisch kijken naar je eigen handelen is immers ook een onderdeel van goede zorg. En ook daarin spelen verpleegkundigen een cruciale rol. Het afdwingen van zo’n evaluatie lijkt me niet de taak van een co-assistent. Maar hij had het wel kunnen aankaarten bij de hoofdverpleegkundige. Ook hier dus weer het advies: doe het samen. Of medische studenten voldoende worden getraind in dergelijke vormen van samenwerken? Daar valt nog wel het één en ander aan te verbeteren. Neem de visite. Ongelofelijk belangrijk, voor de patiënt, voor de arts (in opleiding), en voor de verpleegkundige (in opleiding). Hèt moment om dingen te bespreken, af te stemmen en afspraken te maken. Waarom niet ook beide beroepsgroepen, artsen en verpleegkundigen, daarin gezamenlijk scholen? Eigenlijk best gek, ja: in de praktijk doen we zo veel samen, maar in de opleiding komt die samenwerking niet of nauwelijks aan bod!’
Heeft u ook een (onderwijskundig) dilemma? Mail dan naar de redactie van Discours: discours@amc.nl.
17 discours
juni 2013
TROPENARTSEN
(On)officieel gespecialiseerd in de tropen Na meer dan vijftig jaar wordt de opleiding tot tropenarts officieel erkend als specialisme. De vakgroep hoopt dat de accreditatie leidt tot meer erkenning in Nederland. ‘De meerwaarde van tropenartsen voor de Nederlandse maatschappij werd tot nu toe gebagatelliseerd.’
‘PROFESSIONEEL EN WAARDEVOL IS DE OPLEIDING AL JÁREN.’ Pieter van den Hombergh, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Tropische Geneeskunde (NVTG) kan het niet vaak genoeg benadrukken. ‘Eindelijk ziet de buitenwereld dat nu ook in.’ Vanaf 1 januari 2014 beschouwt het officiële accreditatie-orgaan College Geneeskundige Specialismen de opleiding tot tropenarts als een ‘echt’ specialisme. Eindelijk erkenning van de beroepsgroep. Het heeft meer dan vijftig jaar geduurd. Vanaf 2014 mogen basisartsen die de tweeen-een-halfjarige tropenopleiding hebben
Tekst: Catrien Spijkerman Beeld: Anne Huijnen
18 discours
juni 2013
afgerond, zich voor het eerst officieel ‘Arts Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde’ noemen. Aan de opleiding zelf verandert echter weinig, vertelt Pieter van Thiel. Hij is internist bij het Tropencentrum van het AMC, en voorzitter van de opleidingscommissie van NVTG. De opleiding bestaat van oudsher uit twee jaar klinische stages bij maatschappen met ‘tropenervaring’: één jaar gynaecologie en één jaar chirurgie of kindergeneeskunde. Tijdens die jaren volgen de assistenten studiedagen over bijvoorbeeld aids, oogheelkunde, dermatologie en verloskunde. Daarnaast is er een tropencursus
TROPENARTSEN
‘De omstandigheden voor tropenartsen zijn vaak zwaar: je moet malariapillen slikken, de ziekenhuizen liggen vol aidspatiënten, soms is er oorlogsdreiging en soms woon je in the middle of nowhere.’ van drie maanden bij het Tropeninstituut. Hier leren de artsen niet alleen over tropenziekten, maar ook over publieke gezondheidszorg in de tropen en administratie en management van ziekenhuizen in rurale gebieden. ‘De belangrijkste verandering aan het curriculum is dat de stages in Nederland vanaf 2014 zes maanden korter worden. Daarvoor in de plaats komt een halfjaar stage in de tropen’, vertelt Van Thiel. ‘Zo kunnen de artsen al tijdens de opleiding kennis maken met tropengeneeskunde in al haar facetten.’ DOORBRAAK Hoewel de officiële erkenning inhoudelijk weinig verandering brengt, spreekt het NVTG niettemin van een ‘doorbraak’. Nergens anders ter wereld wordt volgens de vereniging een soortgelijke volwaardige voltijdse opleiding aangeboden. Een officieel diploma is goed voor de erkenning van de Nederlandse arts in de tropen, maar ook voor de erkenning in Nederland, hoopt Van den Hombergh. ‘Tropengeneeskunde is hier altijd het ondergeschoven kindje geweest’, zegt hij. ‘De opleiding stond in het licht van wat wij daar - in onbekende, verre landen - doen. De meerwaarde voor de BV Nederland werd gebagatelliseerd.’ Terwijl de voordelen van een tropenopleiding voor de Nederlandse geneeskunde en maatschappij wel degelijk groot zijn, stelt Van den Hombergh. Ieder jaar kiezen dertig tot veertig artsen voor de opleiding tot tropenarts, lange tijd was onbekend hoe hun carrière er daarna uitzag. In 2008 deed Van den Hombergh met de Nederlandse Vereniging van Tropenartsen in Opleiding onderzoek naar het carrièreverloop. De overgrote meerderheid (88 procent) van de artsen die een tropenopleiding had gevolgd, bleek daadwerkelijk een periode in het buitenland te gaan werken. De gemiddelde duur van deze buitenlandse carrière: nauwelijks drie jaar. ‘Een enkele uitzondering daargelaten: iedere tropenarts komt na een paar jaar weer terug om in Nederland te werken’, zegt Van den Hombergh. ‘Het is een evident gegeven. De periode in de tropen hoort bij een levensfase. Als artsen kinderen krijgen, of een partner hebben
voor wie in de tropen geen werk is, wordt het al moeilijk. Bovendien zijn de omstandigheden vaak zwaar: je moet malariapillen slikken, de ziekenhuizen liggen vol aidspatiënten waardoor de kans op besmetting hoger is, soms is er oorlogsdreiging, soms woon je in the middle of nowhere honderden kilometers van de stad vandaan.’ Zelf werkten Van den Hombergh en zijn vrouw - ook arts - drie en een half jaar in een ziekenhuis voor Masaï in een ruraal gebied in Kenia. Er was geen goed onderwijs in de buurt, en toen hun zoontje vier werd, besefte hij dat ze niet lang meer konden blijven. ‘Veel artsen hebben een romantisch beeld van hun carrière als tropenarts voor ogen’, zegt Van den Hombergh. ‘De haalbaarheid hangt af van omstandigheden als partners en kinderen. Je kunt het niet voorzien.’ CARRIÈREKANSEN Bijna alle tropenartsen komen zodoende weer terug op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hun carrièrekansen zijn goed, leert het onderzoek van de Vereniging van Tropenartsen in Opleiding. Een jaar na terugkomst is slechts 4 procent werkloos. Een derde van de tropenartsen begon aan een specialistenopleiding, 28 procent aan een huisartsenopleiding. Één op de vijf koos ervoor zijn tropenervaring te gebruiken in de internationale gezondheidszorg of public health. De artsen die een opleiding tot specialist volgden, kozen opvallend vaak voor gynaecologie (de helft van hen deed dit). Volgens de onderzoekers komt dit waarschijnlijk doordat opleiders in de gynaecologie veel positieve waarde toekennen aan tropenervaring. Van den Hombergh: ‘Bevallingen doen in de tropen is een feest: de stuitliggingen en bijzondere situaties vliegen je om de oren.’ Bij chirurgie - ook een vakgebied waar je als tropenarts veel mee te maken hebt - ligt dat anders. ‘Verloskunde blijft waar dan ook verloskunde: dat kind moet eruit. Maar het chirurgenvak is in de tropen wezenlijk anders dan in Nederland. In de tropen heb je geen operatierobots en andere technieken zoals hier. De opleiding chirurgie is daarom soms wat meer afhoudend om voormalig tropenartsen aan te nemen. Tropenartsen moeten vooral eerst een hoop afleren, is de gedachte.’
19 discours
juni 2013
De meerwaarde van tropenartsen voor Nederland gaat echter veel verder dan alleen de werkervaring in barre omstandigheden, stellen Van den Hombergh en collega’s. ‘Als je hebt gewerkt in het enige ziekenhuis in de wijde omtrek, heb je alle mogelijke pathologie aan je voorbij zien trekken: iedereen komt immers naar jou. Je hebt bovendien heel diepe pathologie gezien: patiënten die al een week met een open buikwond rondlopen en nu pas bij het ziekenhuis aankomen, bijvoorbeeld. Je maakt kennis met ziekten en stadia die Nederlandse artsen zelden tegenkomen en daardoor vaak niet herkennen.’ SOFT SKILLS Hoogleraar Tropische Geneeskunde Martin Grobusch ziet nog andere voordelen. ‘Als tropenarts doe je allerlei soft skills op die in Nederland goed van pas komen. Tropenartsen hebben geleerd makkelijk contact te leggen met patiënten, zelfs wanneer ze de taal niet goed kennen of de omstandigheden extra moeilijk zijn, bijvoorbeeld in vluchtelingenkampen. Ze leren bovendien veel over logistiek en organisatie. In Nederland delegeren we veel, maar in de tropen ben je alles in één: arts, verpleegkundige, manager, psycholoog, apotheker.’ Ook Grobusch hoopt dat de officiële erkenning van het specialisme zal leiden tot meer waardering voor tropenartsen in Nederland. ‘Wellicht maken tropenartsen met een officiële titel voortaan meer kans op een plek op een opleiding. Zo’n titel klinkt toch anders dan te zeggen: ‘Ik ben geen specialist, ik heb alleen een paar jaar in de tropen gezeten’.‘ De beroepsgroep mag de opleiding dan nu erkennen, dat betekent nog niet dat de politiek ook al zo ver is. ‘We hopen dat de assistenten - net als in andere specialistische opleidingen - voortaan kunnen worden betaald uit het opleidingsfonds’, zegt Van Thiel. ‘Ziekenhuizen zijn steeds minder genegen om assistenten in opleiding aan te nemen wanneer ze daarvoor geen geld krijgen.’ De opleidingscommissie ‘werkt er hard aan’ om de financiering voor elkaar te krijgen, maar kan niet beloven dat het lukt. Van den Hombergh: ‘De erkenning van de opleiding door de beroepsgroep is slechts een eerste bescheiden stapje.’ —
AART SCHENE
Schipperen op woelige baren Hij voorziet roerige tijden, de man die Maas Jan Heineman begin dit jaar opvolgde als voorzitter van het OMSO (Onderwijsinstituut Medisch Specialistische Opleidingen). ‘De komende jaren gaan de meeste opleidingen behoorlijk wat veranderingen meemaken’, denkt Aart Schene. ‘Dat kun je op je vingers natellen.’
DE ZOVEELSTE KILLE LENTEDAG, wat is er toch met het klimaat uitgevoerd? Maar in de serre van huize Schene aan het Utrechtse Wilhelminapark wordt gelukkig behaaglijk gestookt. Het is waarachtig geen wonder dat de cactussen hier manshoog bloeien. Zesenvijftig is hij, de nieuwe OMSO-voorzitter. Gehuwd met Hester, kinderarts in het St. Antonius Ziekenhuis, en gelukkige vader van drie kinderen die, hoe verzin je het, alle drie geneeskunde zijn gaan studeren. De zoon in het Utrechtse, zijn beide dochters in het AMC. Zelf deed Aart Schene zijn basisopleiding ooit in de beide voorlopers van datzelfde AMC. Andere tijden natuurlijk, niet het minst door de vergaande democratisering die ambitieuze studenten zoals Schene volop kansen bood. Naast twee, drie jaar in de subfaculteitsraad had hij ruim een jaar zitting in het faculteitsbestuur. ‘Elke week was het vergaderen geblazen over allerlei geheime en minder geheime onderwerpen, samen met vier stafleden onder wie Niek Urbanus. Dan leer je natuurlijk heel snel heel veel.’ In diezelfde jaren stond hij aan de wieg van het geneeskundig blokonderwijs, een systeem waarin destijds nog vrijwel niemand geloofde. Met gepaste voldoening: ‘Samen met hoogleraar cardiologie Dirk Durrer heb ik het eerste geïntegreerde blok in elkaar gepuzzeld. En toen ik daarna bij de Neurologie kwam, stelde ik hetzelfde aan Hans van Crevel voor. Dat werd blok twee.’ Zijn psychiatrie-opleiding volgde Schene in Utrecht, waar hij tegelijkertijd zijn promotieonderzoek deed. Om direct daarna terug te keren in de schoot van zijn Alma Mater, waar hij twee jaar later de hoogleraarstoga kreeg omgehangen. In het AMC werd Schene hoofd van het programma Stemmingsstoornissen en voorman van de onderzoeksgroep die zich – ook nu nog - bezighoudt met depressieve en manisch depressieve stoornissen. ‘High tech psychiatrie’, zegt hij, ‘met heel veel ingewikkelde farmacologie. Maar fascinerend om mee bezig te zijn. Ook omdat je vanwege de co-morbiditeit eigenlijk de hele psychiatrie goed moet kennen.’
Tekst: Simon Knepper Beeld: Janus van den Eijnden
IN ELKAARS VERLENGDE De opleidingen in het AMC zijn voor de nieuwe OMSO-voorzitter bepaald geen onbekend terrein. Zeven jaar zat hij de Examencommissie voor, die zich allengs steeds meer ging bezighouden met de onderwijskwaliteit. De opleiding binnen zijn eigen discipline gaat Schene niet minder ter harte. Het mede door hem vormgegeven module-onderwijs in de cluster GrootAmsterdam werd landelijk overgenomen, en bij de verdere modernisering
20 discours
november juni 2013 2012
AART SCHENE
‘Ik zit inmiddels zo lang in het doorrekenen van modellen die prognoses maken van het aantal benodigde artsen, dat ik het geloof in zulke modellen een beetje kwijt ben.’
21 discours
juni 2013
AART SCHENE
van de psychiatrie-opleiding is hij nog steeds actief betrokken. Zo’n OMSOvoorzitterschap betekent dan geen extra belasting, vindt Schene. In tegendeel. ‘Het ligt inhoudelijk toch allemaal een beetje in elkaars verlengde.’ Sinds hij in januari Maas Jan Heineman opvolgde, is hij naar eigen zeggen vooral doende geweest met contacten leggen en inlezen. Over de taken van het OMSO kan in elk geval weinig misverstand bestaan. Core business is natuurlijk het handhaven en bevorderen van de opleidingskwaliteit. ‘Dan gaat het om de opleidingsvernieuwing, de visitaties, instroom en doorstroom, maar ook aan bijvoorbeeld het Teach the Teacher- en het Coach the Co-gebeuren.’ Een scherpe koersverandering onder zijn bewind ligt nauwelijks voor de hand. Maar nieuwe accenten overweegt Schene wel. Zo zou hij in de plenaire OMSO-vergaderingen graag meer onderlinge uitwisseling zien. ‘Zodat opleiders en opleidingsondersteuners weten: als ik een uur of anderhalf uur bij die vergadering zit, steek ik een aantal interessante dingen op die ik anders mis. Hetzij over onderwijsontwikkeling, hetzij over ontwikkelingen in het AMC of in de regio.’ ONZEKERHEDEN Dat de AMC-opleidingen de komende jaren rekening moeten houden met ingrijpende veranderingen, staat voor hem buiten kijf. Alleen al vanwege de alliantie met het VUmc. In samenspraak met dat VUmc werkt het OMSO momenteel verschillende scenario’s uit, elk met hun eigen pro’s, contra’s en onzekerheden. ‘Stel dat een belangrijk deel van een opleiding X naar het VUmc gaat, of juist naar het AMC, wat betekent dat dan voor de erkenning van zo’n opleiding? En voor die van andere, belendende opleidingen? Ander punt van zorg: zal Den Haag niet geneigd zijn het aantal instromende arts-assistenten voor zo’n opleiding te verminderen? Dat zoeken we momenteel voor alle opleidingen heel precies uit, in overleg met de relevante landelijke gremia.’ Maar laten we vooral ook de opportunities niet uit het oog verliezen. ‘De opleidingen kunnen zich verbreden en verdiepen, en zich daardoor landelijk sterker profileren. En als arts-assistent interne, om een willekeurig voorbeeld te noemen, kun je straks kennismaken met interne geneeskunde in het AMC én in het VUmc. Dat is luxe.’ Voor de veronderstelling dat de opleidingen grotendeels naar de perifere ziekenhuizen zullen verhuizen, nu de umc’s steeds meer basiszorg overhevelen, ziet Schene geen grond. Maar hij verwacht wel dat die overheveling
22 discours
consequenties krijgt voor de curriculumopbouw. ‘Zo’n curriculum bouw je bij voorkeur op van makkelijk naar moeilijk. Eerst het meer algemene handwerk, dan de complexe zorg. Bij disciplines zoals psychiatrie is het nu omgekeerd, onze assistenten gaan eerst het academisch ziekenhuis in en pas daarna de periferie. Dat zal denk ik niet zo blijven.’ Ook van overheidswege verwacht hij de nodige veranderingen. ‘Je kent het vorig jaar verschenen IBO-rapport (Interdepartementaal Beleidsonderzoek, sk)? Daarin werd geconstateerd dat de Nederlandse opleidingen verhoudingsgewijs erg lang zijn. Wat leidde tot de vraag of Nederlandse aiossen zelf niet financieel zouden moeten bijspringen. Dus je kunt op je vingers natellen dat zowel de opleidingsduur als de financiering de komende jaren ter discussie staan.’ Waarbij dan nog komt dat de ziekenhuizen onderling druk in conclaaf zijn om zwaartepunten te verschuiven en zorgactiviteiten uit te besteden. ‘Al die verschuivingen hebben natuurlijk ook weer implicaties voor de opleidingsstructuur. Dus ik voorzie erg veel beweging.’ MOEILIJK AAN HET WERK Zorgwekkend weinig beweging vertoont intussen de arbeidsmarkt voor artsen. Vooral afgestudeerde chirurgen, radiologen en cardiologen blijken moeilijk aan het werk te komen. Het Capaciteitsorgaan, dat over de hoeveelheid opleidingsplekken gaat, rept van ‘een tijdelijke dip’. Maar over die tijdelijkheid heeft Schene zijn twijfels. ‘De ervaring leert dat niemand daar iets zinnigs over kan zeggen. Ik zit inmiddels zo lang in het doorrekenen van modellen die prognoses maken van het aantal benodigde artsen, dat ik het geloof in zulke modellen een beetje kwijt ben. Niet alleen het aantal relevante variabelen blijkt altijd weer heel groot, ze zijn stuk voor stuk ook nog moeilijk voorspelbaar. Hoe zal de verhouding mannen/vrouwen zich ontwikkelen? Met hoeveel parttimers moeten we rekening houden? En met welke pensioneringsleeftijd? Als je terugkijkt op de modellen van de afgelopen decennia, blijken die qua voorspellende waarde eigenlijk altijd heel slecht te zijn geweest.’ Zijn indruk is dat er de afgelopen jaren, onder druk van de overheid, te ruim is opgeleid. Voor een aantal specialismen tenminste. De achterliggende bedoeling lijkt hem duidelijk: concurrentie creëren. ‘Vanuit het idee dat concurrentie de individuele kwaliteiten alleen maar ten goede kan komen, en de salarissen in toom houdt.’ Hij heeft er weinig mee op. ‘Ik zou er liever naar streven dat alle specialisten aan een strenge kwaliteitsnorm voldoen. Kijkt nou gewoon goed hoe medisch specialisten functioneren, zorg voor degelijke bijscholing en vroege signalering van misstanden. Vaak gaat het om maar een paar honderd mensen per specialisme. Dan wil je toch niet dat er een aantal figuren rond die functies hangen die ook aan het werk willen komen, terwijl ze eigenlijk niet aan de norm voldoen?’ Niet dat het wat Schene betreft ernstig zou zijn als specialisten wat minder gaan verdienen. ‘De salariëring in Nederland is hoog, zeker buiten de academische ziekenhuizen. Het lijkt me helemaal niet zo irreëel om dat wat bij te stellen. Al die constructies om die torenhoge salarissen zogenaamd te legitimeren… Ik ben van de school: alle dokters in dienstverband. Ga ik beter werken als ik nog vijftig- of honderdduizend euro extra per jaar verdien? Ik ben ambitieus in al mijn werk, ik oefen mijn vak graag zo goed mogelijk uit.’ De handen ten hemel heffend: ‘Wat verwachten ze dan nog meer?’ Tsja. Gewoon doorgaan dan maar. —
juni 2013
ag en da
AGENDA
27 JUNI
26 EN 27 OKTOBER
Coachen bij leren op de werkplek
LMSO-congres
Training voor opleiders in het
Congres voor studenten van alle
begeleiden van aiossen.
medische faculteiten die actief zijn
19 JUNI
Tijd 15.00 - 19.00 uur
in studentenraden, -besturen en
Medische Carrièredag MFAS
Inlichtingen Coby Baane,
studieverenigingen.
Lezingen en workshops voor
j.a.baane@amc.nl, 020-566 50 63
Thema FOR SALE Healthy future?
masterstudenten Geneeskunde,
Hoe houden we het betaalbaar? Met
over de carrièremogelijkheden na
diverse lezingen en workshops. Plaats AMC
het behalen van de artsenbul.
10 SEPTEMBER
Plaats AMC
Ruyschlezing
Inlichtingen
Tijd 9.30 – 17.00 uur
Prof. Aaron Ciechanover (Technion
lmsocongres@gmail.com
Inlichtingen http://mcd.mfas.net/
Institute Israel). Tijd 17.00-18.00 uur Plaats AMC
29 OKTOBER
25 JUNI
Inlichtingen mw. S. Van Vliet,
Medische zorg voor kwetsbare
Ruyschlezing
s.a.vanvliet@amc.nl,
ouderen versterken
Prof. Marie-Louise Newell
020 – 566 7806
KNMG-congres over de laatste
(University College of London,
ontwikkelingen op het gebied van
Institute of Child Health): Should
zorgverlening voor kwetsbare
universal antiretroviral therapy be
10 SEPTEMBER
ouderen.
promoted in Africa?
Solliciteren naar een opleidingsplaats
Plaats Utrecht
Plaats Collegezaal 1
KNMG-training voor basisartsen
Inlichtingen Congresbureau KNMG:
Tijd 17.00-18.00 uur
die zich oriënteren en/of solliciteren
congresbureau@fed.knmg.nl
Inlichtingen mw. S. Van Vliet,
naar een opleidingsplaats.
s.a.vanvliet@amc.nl,
Tijd 9.30 – 17.00 uur
020 – 566 7806
Inlichtingen www.knmg.nl
7 EN 8 NOVEMBER NVMO Congres 2013 Jaarlijks tweedaags congres met
25-29 JUNI
16 SEPTEMBER
tientallen workshops, lezingen en
BioBusiness Summer School
Medische Oriëntatie Middag MFAS
posterpresentaties over medisch
Een international summer school
Een middag voor geneeskundestu–
onderwijs.
over ondernemen, voor promovendi,
denten waarbij tal van extra-
Plaats Egmond aan Zee
postdocs en masterstudenten op
curriculaire activiteiten onder de
Inlichtingen www.nvmo.nl
het gebied van Life Sciences.
aandacht worden gebracht.
Plaats AMC
Plaats AMC
Tijd 9.00 – 17.00 uur
Inlichtingen Commissie Medische
Inlichtingen
Oriëntatie Middag (MFA)
www.biobusinesssummerschool.nl
mom@mfas.net
23 discours
juni 2013
UIT DE POLDER
Huisartsconsulten in Swenglish De langere patiëntencontacten en het buitenleven voerden Annemarie Griffioen voor twee maanden naar het kleine stadje Lidköping in Zweden, voor haar keuzeco-schap huisartsgeneeskunde.
De huisarts in een solopraktijk kennen ze in Zweden niet. De
Het leven op het platteland speelt zich voor een groot deel buiten af.
Zweedse huisarts (distriktsläkare) werkt in een gezondheidscentrum. Ik loop zes weken mee in een gezondheidscentrum waar zestig mensen werken, waarvan dertien artsen. De opleiding tot distriktsläkare duurt vijf jaar, net als alle andere specialisaties. De huisarts heeft hier twintig tot dertig minuten per patiënt. De consulten lijken inhoudelijk veel op die in Nederland, behalve dat een aanrijding met een eland hier wat vaker voorkomt.
Er wordt in de tuin gewerkt, een vuurtje gestookt, lekker gewandeld, uiteraard genoeg ‘fika’ gehouden en uitgebreid gekookt met vrienden en ik word overal voor uitgenodigd. De Zweden die ik heb ontmoet zijn stuk voor stuk vriendelijke, gastvrije, behulpzame mensen, ook tijdens consulten. Na een tijdje meeluisteren in de praktijk zie ik nu zelf ook patiënten. In mijn beste Swenglish (Swedish/English) komen de patiënt en ik er wel uit.
‘Fika’ is één van de eerste woorden die ik hier heb geleerd. Het is een typisch Zweeds gebruik: een koffiemomentje met iets zoets erbij, zoals een taartje, cakeje of koekje. Maar ook de hartige Smörgåstårta (broodtaart) wordt tijdens dit koffiemomentje gegeten. Iedereen houdt minstens twee keer per dag fika, ook de artsen. In het weekend gebeurt dat vaak buiten de deur. Sommige van dit soort gebruiken had ik al geleerd tijdens een cursus Zweeds, die ik van tevoren heb gevolgd. Die cursus was erg nuttig, maar toch waren de eerste weken flink wennen en luisterde ik in de praktijk vooral veel mee.
Voor het eerst in mijn leven woon ik voor twee maanden op het platteland. Ik huur een huisje op het erf van een supervriendelijk Zweeds echtpaar, aan de rand van het bos. Iedere dag fiets ik door het bos naar het gezondheidscentrum. Heerlijk! Alsof ik iedere dag op vakantie ga. De eerste maand lag er nog ijs en sneeuw op de bospaden, waardoor de route een uitdagende expeditie werd.
De natuur van Zweden leent zich goed voor buitensporten. Langlaufen, hardlopen, fietsen en wandelen door de sneeuw en bossen, langs uitgestrekte meren en weilanden met typische rode huisjes. Voor mijn rode huisje staan dagelijks de hertjes te grazen en er loopt af en toe een vos langs. Elke ochtend wordt ik wakker gefloten door de vogels.