Nummer 7, oktober 2014
Magazine
Hart- en bloedvaten Trombose tussen de oren
Borstkanker screening Minder pijn met nieuwe paddle Longinfecties opsporen Elektronische neus op de IC
Korte berichten AMC goed in werven subsidies
Personalia
Het Rathenau Instituut, dat de publieke en politieke meningsvorming stimuleert over wetenschap en techno logie, heeft eind augustus voor het eerst cijfers gepubli ceerd over de prestaties van de universitair medische centra (umc’s) in Nederland. Er werd onder andere naar geldstromen en naar wetenschappelijk onderzoek gekeken. Een greep uit het rapport (over het jaar 2012): het onderzoek binnen de umc’s is van hoog niveau, kwalitatief scoren zij boven het wereldwijde gemiddel de. Zo had de research van het AMC in de periode 2007-2011/2012 een citatiescore van 56 procent boven het wereldgemiddelde. Samen zorgen de umc’s voor ruim een derde van het totale aantal Nederlandse wetenschappelijke publicaties. Daarnaast zijn er duidelijke verschillen tussen de acht umc’s in de mate waarin ze financiering voor onderzoek weten te verkrijgen. Voor het AMC geldt dat het zestig procent van zijn inkomsten ontvangt uit rijksbijdragen en veertig procent uit competitie voor onderzoek (subsidies voor specifieke projecten, gezondheidsfondsen en bedrij ven). Het verkrijgen van geld via competitie gaat erg goed, want daarmee scoort het AMC het hoogst. Een belangrijke groep persoonsgebonden subsi dies wordt gevormd door de Vernieuwingsimpuls van NWO, de Nederlandse organisatie voor Wetenschap pelijk Onderzoek. Deze geeft jaarlijks drie verschillende subsidies bedoeld voor de verschillende momenten in de wetenschappelijke carrière van een onderzoeker: de Veni (pas gepromoveerd), de Vidi (ervaren onderzoe ker) en de Vici (professorabele onderzoeker). In totaal kreeg het AMC tussen 2002 en 2013 51 Veni’s, 25 Vidi’s en 8 Vici’s. De Europese tegenhanger van de Vernieuwings impuls is Horizon 2020, een talentprogramma van de European Research Council (ERC) waarvoor onder zoekers beurzen op persoonlijke basis kunnen aanvra gen. Sinds de start van het programma in 2007 tot en met 2012 kreeg het AMC vijf Starting Grants.
Dr. Marie José Kersten is op 25 augustus benoemd tot hoogleraar Inwendige Geneeskunde, in het bijzon der klinische hematologie. Op 25 augustus is dr. Arnon Kater benoemd tot hoog leraar Inwendige Geneeskunde, in het bijzonder trans lationele hematologie. Dr. Anton van Kaam is op 25 augustus benoemd tot hoogleraar Neonatologie.
2 miljoen voor biochemisch onderzoek NWO heeft een TOP PUNT-subsidie van 2 miljoen euro toegekend aan prof. dr. Hans Aerts (AMC, LUMC), zijn Leidse collega prof. dr. Hermen Overkleeft en prof. dr. Huib Ovaa van het Nederlands Kankerinstituut. Hier mee gaan zij onderzoek doen aan proteases en glycosi dases. De subsidie is gegeven in het kader van de ver sterking van chemische zwaartepunten in het onderzoek. De drie hoogleraren bestuderen de afbraak van eiwitten en glycolipiden (vetachtige stoffen). Afwijkingen in deze processen kunnen verschillende aandoeningen veroorzaken, zoals lysosomale stapelingsziekten en diabetes, maar ook auto-immuunziekten. Moleculair inzicht in de afbraakprocessen is noodzakelijk om tot behandelingswijzen te komen die in de kliniek gebruikt kunnen worden. De onderzoekers hebben een arsenaal aan chemische sondes ter beschikking waarmee nauwkeu rig in levende cellen enzymfamilies zichtbaar gemaakt kunnen worden. In het TOP PUNT project zal dit arse naal uitgebreid worden. Tegelijkertijd proberen de researchers vast te stellen of er specifieke enzymen aan de basis van ziektebeelden staan, en of deze met medicinale chemie aangepakt kunnen worden om zo tot nieuwe behandelingen te komen.
Colofon AMC Magazine is een uitgave van het Academisch Medisch Centrum. Het verschijnt 9 maal per jaar. Oplage: 11.000 exemplaren. AMC Magazine wordt toegezonden aan huisartsen, specialisten, gezondheidszorginstellingen in de regio Amsterdam, Het Gooi en Almere en aan (oud) medewerkers van het Academisch Medisch Centrum en de in het AMC gevestigde onderzoeksinstituten. Verder ontvangen alle Nederlandse ziekenhuizen en de landelijke advies- en beleidsorganen op het terrein van de gezondheidszorg het magazine, evenals de pers, de rijksoverheid en relaties van het AMC in het bedrijfsleven.
Redactie Frank van den Bosch (hoofdredacteur), Irene van Elzakker (eindredacteur), Marc van den Broek, Jasper Enklaar, Edith Gerritsma, Andrea Hijmans en Simon Knepper Aan dit nummer werkten mee Rob Buiter, John Ekkelboom, Pieter Lomans, Angela Rijnen, Govert Schilling en Sandra Smets Fotografie en illustraties Herman Geurts (illustraties), Tom Haartsen (fotografie werken AMC Collectie), Marieke de Lorijn/Marsprine (fotografie), Len Munnik (illustratie De Stelling) en Henk van Ruitenbeek (illustraties)
Foto omslag Marieke de Lorijn/Marsprine
Druk Drukkerij Wilco bv
Redactie-adres AMC, afdeling Interne en Externe Communicatie Postbus 22660, 1100 DD Amsterdam 020 566 2421, magazine@amc.nl
Copyright © AMC Magazine. ISSN: 1571-411x Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie zijn de publicatierechten geregeld met Pictoright te Amsterdam. © 2014 c/o Pictoright Amsterdam
Abonnementen Abonnementen-administratie: zie redactieadres Een jaarabonnement kost €20 Ontwerp Vandejong Amsterdam
Inhoud 12 BacteriĂŤn in de darm Diabetes door een ontsteking
4 Borstkankerscreening Minder pijn met nieuwe paddle
6 Focus: Hart- en bloedvaten Trombose tussen de oren
20 AMC Collectie Elegantie of vechtlust? 13 Bevolkingsonderzoek Amsterdam Allochtonen gebruiken kraamzorg minder vaak
22 Interview Na de thriller een kookboek
14 Neuroimaging Kijken naar de bedrading
9 Wetenschap kort Over hielpijn bij kinderen, de voorspellende waarde van de microcirculatie en de rol van de blinde darm bij colitis ulcerosa
10 Longinfecties opsporen Elektronische neus op de IC
24 De Stelling Hoe meer veiligheidsregels, hoe minder veiligheid
16 De aap die kan blozen De spelende mens
Borstkankerscreening
Foto’s: Marieke de Lorijn/Marsprine
Niet te hard duwen graag
Borstkankerscreening en -controle onderzoek zonder onnodige pijn? Het kán: de publicaties bewijzen het en de apparatuur is ervoor ontwikkeld. Sigmascreening – een spin-offbedrijf van het AMC – ontving afgelopen zomer een prijs voor mammografie die borsten niet méér samendrukt dan echt nodig is. Door Angela Rijnen
Een mammografie waarbij drukgeleide compressie wordt gebruikt.
Twee AMC-uitvinders zijn er vijf jaar mee in de weer: Kees Grimbergen, inmiddels eme ritus hoogleraar Medische Fysica, en Ard den Heeten, hoogleraar Radiologie en directeur van het Landelijk Referentiecen trum voor Bevolkingsonderzoek. Ze willen vrouwen vermijdbare pijn besparen bij rönt genonderzoek van de borsten (mammogra fie). Zo’n mammografie wordt jaarlijks bij 1 miljoen vrouwen gedaan in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Daarnaast vinden in Nederlandse zieken huizen ongeveer 400.000 mammografieën plaats om borstkanker vast te stellen en de resultaten van een behandeling te volgen. Voor een goede beeldkwaliteit moe ten de röntgenstralen door weefsel gaan dat zo veel mogelijk afgeplat is. Daarom wordt een borst samengedrukt tussen de röntgen
4
detectorplaat en een compressie- of aan drukplaat (paddle). Dat voorkomt ook dat microverkalkingen in de melkgangen – een mogelijk voorstadium van borstkanker – blijven door bewegingen. Uit enquêtes blijkt dat dit ‘pletten’ een deel van de vrouwen veel pijn bezorgt. ‘De ene borst is de andere niet’, weet Kees Grimbergen, ‘daar hoef je niet voor doorge studeerd te hebben. Bij een grote borst moet je meer kracht uitoefenen dan bij een kleine.’ Nu is kracht niet hetzelfde als druk, legt hij uit. Druk is de uitgeoefende kracht per vierkante centimeter borstweefsel. ‘De normen die waren geformuleerd golden voor de machines’, valt Den Heeten in. ‘Voor de druk die bij de patiënt moet wor den uitgeoefend bestond eigenlijk geen norm.’ Laboranten moeten daarvoor hun
gevoel volgen. Promovendus Jerry de Groot onderzocht hoe dat in de praktijk uitpakt. ‘De werkelijk uitgeoefende druk kon zeer uiteenlopen’, aldus Ard den Heeten. ‘De ene keer werd er soms vijf tot wel tien maal meer druk uitgeoefend dan de andere keer.’
Vijf paarse lampjes
Om mammografie zowel te individualiseren als te standaardiseren bouwden de twee hoogleraren een sensor in de paddle. Deze meet het contactoppervlak van de borst en berekent met welke kracht de paddle moet worden aangedrukt, om genoeg druk op het borstweefsel te bereiken. Er werd een oc trooi op vastgelegd en vier jaar geleden is het bedrijf Sigmascreening opgericht om de vinding naar de markt te brengen.
oktober 2014
Borstkankerscreening Grimbergen toont het prototype dat nog verder wordt uitgewerkt tot een fancy compressieplaat. Een doorzichtig kunststof bakje met daarboven een grijs kastje. Als je heel goed kijkt, zie je dat het bakje bekleed is met ultradunne folie. En daarop, vertelt Kees Grimbergen, zijn enkele atoomlagen van licht- en röntgendoorzichtige zilveren nanodraadjes aangebracht. Zilver is vol gens hem de beste geleider in de natuur. De folie meet door het kunststof heen nauwkeurig het contactoppervlak van de borst. Het grijze kastje bevat zes lampjes. ‘De laborant kan in één oogopslag aflezen wanneer de druk van de compressieplaat voldoende is: als er vijf paarse lampjes branden.’ Brandt het zesde of zevende (witte) lampje, dan wordt overbodig veel druk uitgeoefend. Met medewerking van het bevol kingsonderzoek Oost en een financiële bijdrage van Pink Ribbon is in Apeldoorn een vergelijkend blind onderzoek gedaan naar het gebruikelijke samendrukken en de nieuwe ‘drukgeleide’ compressie. Met de zelfde beeldkwaliteit bezorgde drukgeleide compressie vrouwen significant minder pijn en verminderde het ernstige pijn met 27 tot 42 procent, afhankelijk van de richting waarin de foto wordt gemaakt (een borst wordt bij mammografie vanuit twee richtin gen belicht, AR). Minder pijn kan, denkt Den Heeten, deelname aan het bevolkingsonderzoek verder bevorderen. De opkomst in Neder land (tachtig procent) is hoog, maar angst voor pijn is een drempel. Standaardisering van de uitgeoefende druk verbetert volgens hem daarnaast de vergelijkbaarheid van de beelden en de mogelijkheid om de kwaliteit van het borstonderzoek op dit punt te vol gen en te verbeteren.
‘De Gezondheidsraad heeft recent nog opge roepen wat aan de pijn binnen de borstkanker screening te doen’ In het AMC vinden sinds december 2013 alle mammografieën plaats onder drukge leide compressie. Maar om de nieuwe paddle te mogen verkopen, moet Sigma screening deze laten voorzien van het Euro pese CE-certificaat, als bewijs dat het vol doet aan veiligheids- gezondheids- en milieueisen. Naar verwachting kan de pad dle eind september ter certificering worden aangeboden. ‘Hopelijk hebben we in no
5
vember het certificaat en mogen we gaan produceren’, zegt Kees Grimbergen. Ard den Heeten vermoedt dat de landelijke borstkankerscreening, waar ver reweg de meeste mammografieën worden gedaan met 75 apparaten, interesse zal tonen. ‘De Gezondheidsraad heeft recent nog opgeroepen wat aan de pijn binnen de borstkankerscreening te doen. Als de certi ficering rond is, zal het Landelijk Referentie Centrum voor het Bevolkingsonderzoek (LRCB) dat de apparatuur certificeert, de paddle zelf laten testen.’ Hij wijst er op dat dit, gezien zijn functie als directeur van de LRCB, tot belangenverstrengeling zou kun nen leiden en hij daarom geen enkel zake lijk belang in Sigmascreening heeft. ‘Na goedkeuring door het LRCB kan drukgelei de compressie in de landelijke screening worden toegepast.’ De radioloog vermoedt dat Nederlandse ziekenhuizen, die samen 150 mammografie-apparaten hebben, zullen volgen. Er zijn nog enkele hobbels te ne men. Zo zijn in Nederland mammografie- apparaten van vier tot vijf grote merken in gebruik, in verschillende versies. Den Heeten: ‘Niet alleen moeten we de com pressieplaten daarop aanpassen, het leidt ook tot vragen van de fabrikanten: is dat een onderdeel van het mammografie-appa raat, of is het een accessoire.’ Eigenaars hebben het niet alleen voor het zeggen, want er zijn contracten met de fabrikanten over bijvoorbeeld onderhoud. ‘Je mag er niet zomaar iets aan veranderen.’
Spreektaal
Levering buiten Nederland is evenmin van zelfsprekend. Het onderzoek van promo vendus Jerry de Groot over de pijnbeleving bij bestaande mammografie leidde welis waar tot twee publicaties in het tijdschrift Medical Physics. Maar een recent artikel
over drukgestuurde compressie is de revie wers van het Amerikaanse tijdschrift Radiology nog niet gepasseerd. ‘In de VS’, zegt Kees Grimbergen, ‘merken we een beetje de houding van: we doen het hier al jaren heel goed – pijn en standaardisatie zijn hier geen issue.’ Daar is geen norm voor de minimale kracht bij compressie van de borst. Den Heeten: ‘Inmiddels hebben we toegang tot gegevens waaruit blijkt dat in twintig tot vijfentwintig procent van de ge vallen de compressie zo laag is, dat wij die niet zouden accepteren.’
‘Waar wij het meeste last van hebben, is dat in de spreektaal druk en kracht door elkaar lopen’ De weg van wetenschap naar product ter verbetering van zorg is langer dan de uit vinders hadden verwacht. ‘Waar wij het meeste last van hebben’, aldus Ard van Heeten, ‘is dat in de spreektaal druk en kracht door elkaar lopen en velen het ver schil niet weten. Daarom zijn we blij met de MedTech Innovatie Prijs die ons in juni ten deel is gevallen. Het helpt dat er gezegd wordt dat je iets goed doet. De prijs, vijf duizend euro, zetten we meteen om in we tenschappelijke ondersteuning van iemand die al onze metingen gaat uitwerken, op schonen en goed bewaren.’ Het tweetal is nog even gemotiveerd als in het begin. ‘We doen het voor al die vrouwen’, zegt Kees Grimbergen. Ard den Heeten: ‘En we weten vrij zeker dat we gelijk hebben.’
AMC Magazine
Focus
Wat weet u over trombose? Hart- en bloedvaten
Foto’s: Marieke de Lorijn/Marsprine
Door Rob Buiter
Focus
Vanaf dit jaar is 13 oktober voortaan ‘Wereld Trombosedag’. En ja, het was hoog tijd dat er nóg een ‘dag van’ bijkwam, stelt professor Saskia Middeldorp. ‘Het brede publiek en zelfs de medische wereld onderkennen trombose nog niet voldoende.’ Wereld Trombosedag is niet toevallig op 13 oktober gepland. Het was in 1821 de geboortedag van Rudolf Virchow. Op de indrukwekkende palmares van deze Duitse arts staat onder andere dat hij trombose – het ontstaan van een bloedstolsel dat een bloedvat geheel of gedeeltelijk afsluit – op de kaart heeft gezet. ‘Maar dat is wel relatief’, nuanceert professor Saskia Middel dorp, hoogleraar Inwendige Geneeskunde, in het bij zonder trombose en hemostase. ‘Zijn bijdrage aan de wetenschap op het gebied van trombose was enorm, maar dat betekent nog niet dat iedereen sinds Virchow ook weet wat trombose is, hoe je het herkent, wat je eraan kunt doen of hoe je het kunt voorkomen.’ Onlangs heeft de International Society of Thrombosis and Haemostasis (ISTH) een enquête uit gevoerd in een groot aantal landen, onder 800 wille keurige burgers per land. De resultaten daarvan wor den komende maand gepubliceerd in het Journal of Thrombosis and Haemostasis, maar met de proefdruk in de hand noemt Middeldorp de resultaten nu alvast schokkend. ‘Bij één van de vragen moesten mensen bijvoorbeeld aangeven wat volgens hen de symptomen kunnen zijn van een longembolie of een trombosebeen. Deze verschijnselen blijken bij het algemene publiek nauwelijks bekend. En van alle onderzochte landen bungelt Nederland wat betreft die kennis ook nog eens in de achterhoede.’
‘Dat zwangerschap, kanker, operaties of pilgebruik een risico vormen, is veel minder bekend’ Kortademigheid, pijn bij de ademhaling of flauwvallen zouden alarmsymptomen kunnen zijn voor een mogelij ke longembolie. En bij pijn, zwelling of roodheid van een been moet je aan een trombosebeen denken, stelt Middeldorp. ‘Het probleem is natuurlijk dat dit nogal aspecifieke symptomen zijn. Als je iedereen die kortademig is op longembolie gaat checken wordt het wel heel erg druk op de spoedeisende hulp. Maar als je weet dat de helft van alle gevallen van trombose wordt uitgelokt door een bekende risicofactor, dan kun je al veel gerichter gaan kijken. En die risicofactoren hebben mensen ook heel slecht tussen de oren, blijkt uit de enquête. Dat lang stilzitten in een vliegtuig meer kans
7
op trombose geeft, is er door de algemene media nog wel redelijk ingepeperd. Maar dat zwangerschap, kan ker, operaties of pilgebruik een risico vormen, is veel minder bekend.’ De vragen voor deze enquête werden gesteld aan het ‘algemene publiek’, maar in haar dagelijkse praktijk merkt Middeldorp dat zelfs artsen lang niet altijd gespitst zijn op de mogelijke symptomen en risi co’s van trombose. ‘Ik kreeg laatst een patiënt op het spreekuur die nota bene zelf arts is. Na een zware heupoperatie had zij keurig zes weken volgens het pro tocol bloedverdunners gebruikt om trombose te voorkó men. Maar de dag nadat ze daarmee was gestopt, viel ze letterlijk om met een longembolie. Zij was snel in het ziekenhuis en kon onmiddellijk adequaat behandeld worden. Eind goed al goed. Maar bij de nacontrole vertelde ze mij, hoogst verbaasd, dat het risico op trombose na zo’n zware operatie nooit ter sprake was gekomen in de gesprekken met de chirurg. Hoewel het risico op trombose bij een goede preventieve behande ling slechts 1 tot 2 procent bedraagt, is het natuurlijk wel heel belangrijk dat patiënten weten waar ze op moeten letten!’
‘Van de mensen die een trombosebeen hebben gehad, houdt bijna de helft levenslang last van dat been’ Het doel van de eerste Wereld Trombosedag op 13 oktober is dan ook bewustwording, vertelt Middeldorp. ‘Let wel: het gaat ook echt ergens over. Hart- en vaat ziekten staan algemeen bekend als de grote ‘killers’, maar dat trombosebenen en longembolieën net zo vaak voorkomen als het myocardinfarct is veel minder be kend. En dan bedoel ik niet alleen het aantal ziektege vallen, maar ook het aantal ‘vroegtijdig verloren levens jaren’ en het aantal jaren dat je met een beperking moet leven. Van de mensen met een longembolie overlijdt 10 procent. In het geval van een diep veneuze trombose kan het betekenen dat je met een zogenoemd post-trom botisch syndroom verder moet. Van de mensen die een trombosebeen hebben gehad, houdt bijna de helft levenslang last van dat been. De kleppen in de ader kunnen zo vernield zijn dat mensen altijd pijn houden, of kampen met snelle verzuring van de spieren in de benen.
AMC Magazine
Focus
Dat aantal personen met chronische problemen kun je halveren door steunkousen te gebruiken. Na een long embolie kunnen patiënten last houden van een riskante verhoogde bloeddruk in de longen, de pulmonale hyper tensie. Het is inmiddels wel duidelijk dat eerder ingrij pen bij trombose een deel van die nare gevolgen meet baar kan beperken. Het zou dus helpen als meer mensen weten wat de risico’s en symptomen zijn zodat ze snel een goede behandeling kunnen krijgen.’ Middeldorp wijst zeker niet alleen naar het bre de publiek dat voorgelicht moet worden. ‘Drie op de honderd patiënten die in een ziekenhuis worden opge nomen, krijgen tijdens of kort na de opname trombose. We zijn als artsen tegenwoordig heel alert op zieken huisinfecties, maar dat risico van 3 procent is groter dan de kans dat een patiënt een ernstige ziekenhuis infectie oploopt. Het is ook hoger dan het aantal serieu ze bijwerkingen van medicatie in het ziekenhuis. Daar gaat dus iets niet goed. Ik denk dat we veel aandacht moeten besteden aan het juist toepassen van de ver schillende tromboseprotocollen. We moeten kijken waar die bestaande protocollen kunnen worden verbe terd. In die zin is dus ook een grotere bewustwording in de medische wereld nodig.’
Levenslang
Op het gebied van de behandeling is er de laatste jaren wel het nodige verbeterd, stelt Middeldorp. ‘Voor de oude generatie antistollingsmiddelen moet je nog regel
8
matig naar de trombosedienst om de mate van antistol ling te laten bepalen. De nieuwe generatie medicijnen is meer one size fits all. Die remmen heel selectief een stollingsfactor waardoor de therapeutische breedte veel groter is. Maar linksom of rechtsom neemt het risico op bloedingen bij het gebruik van antistollings middelen altijd in meer of mindere mate toe.’ De kans op terugkeren van een spontaan opge komen propje in de aderen is ongeveer 30 procent. ‘In Nederland zijn we nu geneigd om na zes maanden behandeling te zeggen: geen pillen meer slikken, want 70 procent van de mensen slikt die medicijnen immers voor niets. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten wordt veel eerder overgegaan tot het levenslang voorschrijven van antistollingsmiddelen. Ik vermoed dat het bij ons ook die kant op zal gaan wanneer de medicijnen beter worden, makkelijker te gebruiken, en de kans op bijwer kingen, dus bloedingen, ook minder wordt.’ Waar de halve wereld nu vreemd genoeg emmers ijs water over zichzelf gooit om aandacht te vragen voor de ziekte ALS, pakken de Internationale en ook de Neder landse Vereniging voor Trombose en Hemostase het iets bescheidener aan. ‘Op deze eerste Wereld Trombose dag zullen we in ons land veel voorlichting geven via lezingen en markten in ziekenhuizen. We hopen ook aandacht te genereren via de algemene media. We wil len op alle mogelijke manieren op de trommel roffelen. Trombose moet tussen de oren komen!’
oktober 2014
Wetenschap kort
Hielpijn bij kinderen
Voorspellende bloedvaatjes
Hielpijn kan het leven van een kind aardig vergallen. Het komt vaker voor dan gedacht, constateerde Jan Joost Wiegerinck, arts-assistent bij de Orthopedie, die 1 oktober hoopt te promoveren. Hij onderzocht de drie gangbare behandelingen voor hielpijn en kwam tot de conclusie dat ze allemaal effectief zijn. Jaarlijks zien huisartsen hielpijn bij 3,7 op 1.000 bij hen geregistreerde kinderen. ‘Dat zijn er bijna twee keer zo veel als volwassenen met een tenniselleboog’, zegt Wiegerinck. De kwaal komt vaak voor bij sporten de jeugd tussen 8 en 16 jaar en ont staat tijdens de groei, waarbij de achillespees aan het nog niet uitge harde hielbeen trekt. Zodra het kind is uitgegroeid verdwijnt de pijn. De klachten variëren van een dagje last na het sporten tot constante pijn. Voornaamste reden om deze kinderen te behandelen is de significant minde re kwaliteit van leven. Er zijn drie verschillende therapieën die soelaas kunnen bieden: volledige rust, oefe ningen en het dragen van speciale zooltjes. Wiegerinck en zijn collega’s volgden drie maanden lang zo’n hon derd kinderen die willekeurig één van deze behandelingen kregen. Hun conclusie: ze verminderen allemaal de pijn en leiden tot tevreden kinderen. ‘Je zou kunnen zeggen dat rust de meest praktische keuze is. Dat kost immers niets. Maar het nadeel is dat de kinderen absoluut niet mogen sporten. Sommigen doen dat stiekem toch, ook al voelen ze pijn. In zo’n geval kun je beter voor een zooltje of oefeningen kiezen.’ Het advies van Wiegerinck en zijn collega’s is daar om: neem een beslissing in overleg met de patiënt en zijn ouders.
Bij bepaalde groepen ernstig zieke patiënten op de intensive care (IC) kun je voorspellen hoe het met ze zal gaan door te kijken naar de microcir culatie. Dit is de gang van het bloed door de allerkleinste bloedvaten in ons lichaam. Promovendus Namkje Vellinga keek wat de microcirculatie kan zeggen over IC-patiënten in het algemeen. Ze identificeerde een nieuwe groep patiënten die een grote re kans heeft om te overlijden. De microcirculatie speelt een cruciale rol bij de zuurstofvoorziening van de weefsels. Dankzij AMC-uitvindingen is deze nu ook zichtbaar te maken. Op de IC wordt daarvoor een SDF-camera gebruikt die op het slijmvlies onder de tong wordt ge legd. Iedere rode bloedcel verschijnt vervolgens als een zwart bolletje op het scherm. Zo zie je in één oogop slag of er een blokkade is en waar het bloed trager gaat stromen. Het afgelopen decennium is er veel onderzoek gedaan naar de microcir culatie bij IC-patiënten. Bij bepaalde subgroepen zag je dat een slechte doorbloeding slechte vooruitzichten gaf. Maar wat kan je met deze metin gen bij de algemene IC-populatie? Daarom werd een studie uitgevoerd bij 500 patiënten op 36 intensive care afdelingen over de hele wereld – het grootste klinische onderzoek op dit gebied tot nu toe. De belangrijkste observatie uit deze studie was dat 17 procent van de patiënten een sterk afwijkende micro circulatie heeft. Bij mensen met een tachycardie (snelle hartslag) was dit verschijnsel geassocieerd met een ruim drie maal grotere kans op over lijden. Vellinga hoopt 22 oktober te promo veren.
Geheimen van de blinde darm De blinde darm lijkt een rol te spelen bij colitis ulcerosa, een chro nische, regelmatig opflakkerende ontsteking van de dikke darm. Als je het orgaan weghaalt, kan dat leiden tot een gunstiger beloop van de ziekte. Dat blijkt uit onderzoek van Tjibbe Gardenbroek, die op 16 oktober hoopt te promoveren. Hoe colitis ulcerosa (cu) ontstaat, weten artsen niet precies. ‘Waarschijnlijk is er sprake van een combinatie van factoren, zoals erfelijkheid, bacteriën in de darm, stress of roken. Al heel lang wordt in wetenschappelijke publicaties gesuggereerd dat de blinde darm ook een rol zou kunnen spelen’, vertelt Gardenbroek. ‘Zo blijkt uit grote epidemiologische studies dat mensen zonder blinde darm minder vaak colitis ulcerosa hebben. Als dat zo is, dan zou verwijdering ervan een mogelijke behandeling kunnen zijn.’ De promovendus toonde het verband tussen colitis ulcerosa en de blinde darm op verschillende manieren aan. Zo verzamelde hij alle verschenen literatuur hierover in een systematische review. Die toonde aan dat het verwijderen van de blinde darm mogelijk zorgt voor een milder beloop van de ziekte. Vervolgens werd een studie opgezet voor cu-patiënten in het AMC. Bij degenen die ernstig ziek waren en bij wie verder niets hielp, werd de blinde darm verwijderd. Daardoor verbeterde bij een aantal van hen de ge zondheid, helaas soms slechts tijdelijk. Onlangs begon het AMC met een internationaal onderzoek waarbij 184 cu-patiënten in een vroeg stadium van hun ziekte willekeurig een behandeling toegewezen krijgen: alleen onderhoudsmedicatie of een blindedarmverwijdering in combinatie met onderhouds medicatie. Zij zullen een tijd lang gevolgd worden, waarbij gelet wordt op het ziektebeloop, hoe vaak de ontstekingen opflakkeren en bij hoeveel patiënten de dikke darm verwijderd moet worden, een ultiem middel als niets anders helpt. Het weefsel van de verwijderde blinde darmen wordt geanaly seerd. Gardenbroek: ‘Als de dikke darm eruit moet, dan gaat de blinde darm ook mee. Die zag er bij cu-patiënten op het eerste gezicht altijd heel normaal uit. Maar bij de exemplaren die we onder de microscoop bekeken, zagen we wel degelijk tekenen van ontsteking. Er is kennelijk toch iets gaande, en daar willen wij meer van weten.’ Foto: Science Photo Library/Hollandse Hoogte
Foto: Corbis Foto: Jarno Verhoef
9
AMC Magazine
Illustratie: Herman Geurts
Longinfecties opsporen
Ruiken aan de IC-patiënt Nog twee jaar heeft hij nodig om zijn studie geneeskunde af te ronden, maar donderdag 9 oktober gaat hij al aan de Universiteit van Amsterdam promoveren. Lieuwe Bos (26) onderzocht een nieuwe vorm van diagnostiek om longinfecties en acute longschade op te sporen bij patiënten die op de intensive care (IC) aan de beademing liggen. Deze patiën
10
Intensive care-patiënten die aan de beademing liggen, hebben vaak een infectie of acute schade aan de longen. Het is moeilijk dit gevaar in een vroeg stadium op te sporen om vervolgens gericht te kunnen behandelen. Door uitgeademde lucht te analyseren, lijkt een vroege diagnose wel mogelijk. Door John Ekkelboom
ten hebben al longproblemen, maar de me chanische beademing zelf kan ook longscha de en -infectie veroorzaken of verergeren. Het slangetje in de keel fungeert als een soort snelweg naar de longen voor bacteriën en andere micro-organismen. Verder kan de ingepompte lucht de longblaasjes overrekken en zo schade aanrichten.
Om op tijd te kunnen handelen, moeten artsen het zo snel mogelijk weten als de longproblemen verergeren. De toch al verzwakte patiënten lopen anders een fors verhoogd risico te overlijden. Hoewel er voor longschade nog geen adequate behandeling bestaat – ontstekingsremmers hebben tot nu toe nauwelijks succes – zijn
oktober 2014
Longinfecties opsporen er voor infecties diverse antibiotica voor handen. Bos, die zijn fietstraining ter voor bereiding op een triatlon in Canada even onderbreekt voor het interview op een zon nig terras in Arnhem: ‘Bij de geringste ver denking op een infectie wordt meteen antibiotica gegeven. Maar er zijn veel ver schillende bacteriën en je weet niet om welke het gaat. Je schiet met hagel en hoopt dat dit effect heeft. Bijkomend pro bleem is dat er ook patiënten onnodig wor den behandeld en blootstaan aan vervelen de bijwerkingen. En door antibiotica op grote schaal in te zetten, krijg je uiteindelijk te maken met resistentie. Dit alles wil je natuurlijk voorkomen.’
Erg lastig
Op dit moment is het stellen van een diag nose op de IC erg lastig. Een röntgenfoto geeft onvoldoende en geen specifieke infor matie. Volgens een andere methode wordt met een slangetje een beetje sputum uit de bovenste longen weggenomen om dat op kweek te zetten. Echter, het duurt minimaal twee dagen voordat duidelijk is om welke bacterie het gaat. Zo lang wachten kan fata le gevolgen hebben. Tenslotte is er de long spoeling om de vloeistoflaag binnenin de long, waarin markers van de ontsteking kun nen zitten, los te maken. Deze aanpak is niet zonder risico’s en daarom ongeschikt om het ziekteproces te volgen. Zo’n spoeling is bovendien arbeidsintensief en tijdrovend.
Tot halverwege de vorige eeuw gebeurde het regelmatig dat een arts even aan de adem van een patiënt rook Als derdejaars student kwam Bos in aanra king met het onderzoek van Peter Sterk. Deze hoogleraar Pathofysiologie aan het AMC onderzoekt de mogelijkheden om ziekten via uitgeademde lucht te diagnosti ceren. Tot halverwege de vorige eeuw ge beurde het regelmatig dat een arts even aan de adem van een patiënt rook als hij bijvoorbeeld diabetes of bepaalde lever functiestoornissen vermoedde. Bij diabetes komt namelijk een kenmerkende geur van aceton vrij, en leverfunctiestoornissen gaan gepaard met een ammoniakgeur. Inmiddels zijn dergelijke ziekten dankzij nieuwe tech nieken veel nauwkeuriger via bloedmon sters vast te stellen. Maar ook de technolo gische ontwikkeling op het gebied van geurdetectie heeft de laatste jaren een
11
forse stap gemaakt. Met behulp van zeer gevoelige sensoren is het mogelijk heel lage concentraties van vluchtige organische componenten afkomstig van metabole pro cessen te detecteren. Zo bestudeert Sterk de mogelijkheden om met een elektroni sche neus longaandoeningen op te sporen als astma, COPD en taaislijmziekte.
‘Adem bestaat uit honderden moleculen. Het is dus zoeken naar een speld in een hooiberg’ Geneeskundestudent Bos wilde graag een bijdrage leveren aan dit onderzoek. In over leg met Sterk en Marcus Schultz, hoogle raar IC-geneeskunde, ontstond het idee om te kijken naar de relatie tussen uitgeadem de stoffen van IC-patiënten en longinfecties en longschade. Voor beide aandoeningen zette Bos een aparte onderzoekslijn op. ‘Je wilt weten welke vluchtige moleculen ont staan tijdens zo’n infectie of beschadiging, maar je weet niet precies welke processen daaraan ten grondslag liggen. Adem be staat uit honderden verschillende soorten moleculen. Het is dus zoeken naar een speld in een hooiberg. Ook heeft het geen zin om de adem van IC-patiënten te verge lijken met die van gezonde personen. Er zijn zoveel verschillen tussen IC-patiënten en gezonde personen dat het onmogelijk is het signaal van longschade of infectie eruit te destilleren.’
Octaan
Om de moleculen op te sporen die een relatie hebben met acute longschade, on derzocht Bos de adem van IC-patiënten die hij via een bypass aan de beademingsslang had verkregen. Zo verzamelde hij de gege vens van vijftig patiënten van wie achteraf bleek dat ze longschade hadden opgelopen en van vijftig patiënten die wat dat betreft ongeschonden de IC verlieten. Vervolgens keek hij met een gaschromatograaf en een massaspectrometer naar de samenstelling van de adem van beide groepen. Hij vond drie moleculen, waarvan de belangrijkste octaan is, dat ontstaat tijdens vetzuuroxida tie. Ter controle deed hij een vervolgonder zoek bij vijftig andere IC-patiënten. Dit keer keek hij of de gevonden moleculen uit de eerste studie konden voorspellen of iemand wel of geen longschade heeft. Dat bleek inderdaad mogelijk. Voor het traceren van de moleculen
die specifiek vrijkomen bij een longinfectie, bedacht hij een andere aanpak. ‘Hierbij is het probleem dat zes verschillende veel voorkomende bacteriën actief kunnen zijn, die allemaal hun eigen complexe geurtjes produceren. Je hebt dan vele honderden patiënten nodig om enig verband te ontdek ken. Dat is praktisch niet haalbaar.’ Bos spitte de wetenschappelijke literatuur door en vond dertig studies waarin van een of meerdere van de zes bacteriën stond ver meld welke stoffen ze produceren. ‘Daarna heb ik gekeken of er stoffen zijn die al deze bacteriën maken en stoffen die iedere bac terie exclusief produceert. Hieruit rolde een aantal moleculen waarmee je een infectie én de specifieke bacterie kunt aantonen. Ook vonden we deze stoffen terug in de adem van patiënten. De voorspellende waarde daarvan is echter nog onduidelijk.’
‘Als je continu monitort, kun je bij infecties heel snel en doelgericht behandelen’ Met zijn onderzoek heeft Bos de basis ge legd voor de verdere ontwikkeling van ademtests voor longinfecties en -schade bij IC-patiënten. Na zijn promotie wil hij zijn studie geneeskunde afronden en als pro jectleider samen met buitenlandse collega- wetenschappers zijn onderzoek voortzetten en tevens gevoeligere sensoren ontwikke len. Evenals tijdens zijn promotieonderzoek krijgt hij ook nu weer financiële steun van bedrijven. Sommige daarvan volgen de vorderingen op de voet, met het idee om in de toekomst een ademtest te integreren in een beademingsmachine. ‘Als je continu monitort, kun je bij infecties heel snel en doelgericht behandelen. Misschien heeft het bij longschade ook zin om in een vroeg stadium te behandelen, door bijvoorbeeld de vetzuuroxidatie met een medicijn te beïnvloeden. Je zou zelfs kunnen overwe gen om patiënten al op de Spoedeisende Hulp te screenen, voordat ze naar de IC gaan. Hoe eerder je ingrijpt, hoe meer winst er te halen is.’
AMC Magazine
Bacteriën in de darm Waarom krijgen mensen met overgewicht diabetes? Internist Max Nieuwdorp heeft sterke aanwijzingen dat een bacterie de aanstichter is. Deze zorgt voor ontstoken buikvetweefsel en dat leidt weer tot insulineresistentie. Verder onderzoek moet het harde bewijs leveren. En daarna: een vaccin. Door Irene van Elzakker
Illustratie: Herman Geurts
Inenten tegen diabetes ‘Alles is een infectieziekte’, zei Nieuwdorps opleider professor Peter Speelman altijd. ‘En hij heeft nog gelijk ook’, lacht de inter nist. Ook diabetes – en dan hebben we het over type 2, de zogenaamde ouderdoms diabetes – is te herleiden tot een ontste king. Nieuwdorp: ‘Gram-negatieve bacteriën worden al twintig jaar in verband gebracht met het ontstaan van deze aan doening. We wisten alleen niet precies om welke soort het gaat.’
Cafetariadieet
Om de boosdoener te vinden, richtte Nieuwdorp zich op de vraag hoe mensen met overgewicht diabetes krijgen. Hij ont dekte dat zij ontstoken buikvetweefsel heb ben. ‘We verzamelden dit weefsel tijdens buikoperaties en onderzochten het op Gram-negatieve bacteriën.’ Er bleken meerdere soorten aanwezig, maar de meest voorkomende was de Ralstonia Pickettii. Hoe meer Ralstonia er in de dar men zat, hoe groter de aanwezigheid van de bacterie in het buikvetweefsel. En hoe meer de patiënt in kwestie kampte met insulineresistentie en het metabool syn droom, dat gekenmerkt wordt door veel buikvet, een verhoogde bloeddruk, veel vetten in het bloed en een stijging van de bloedsuikerspiegel (maar nog geen diabe tes). Nieuwdorp: ‘Wij denken dat de bacte rie op vetdeeltjes meereist tijdens het eten. De darmen zijn dan extra doorlaatbaar.’
12
Onderzoek bij muizen sterkt de gedachte van Nieuwdorp en zijn collega’s dat ze met de Ralstonia de goede kandidaat te pakken hebben. Hij zette muizen op een cafetaria dieet, waardoor ze alle kenmerken van het metabool syndroom gingen vertonen. ‘Mui zen die de bacterie kregen, werden naar diabetes geduwd, de andere dieren niet.’ Maar niet alle dikke mensen krijgen suikerziekte. Dat gebeurt bij ongeveer veer tig procent. Zij overlijden ook veel sneller. Nieuwdorp: ‘Wat is er anders bij deze men sen? Ik denk dat hun afweer de Ralstonia minder goed herkent, waardoor de bacterie niet wordt uitgeschakeld in de bloedbaan.’ Ook hiervoor heeft muizenonderzoek de eerste aanwijzingen geleverd.
Vaccineren
Om bij de mens het verband tussen diabe tes en Ralstonia Pickettii aan te kunnen tonen, kreeg Nieuwdorp afgelopen zomer een Vidi-subsidie van NWO. Hiermee gaat hij drie verschillende studies uitvoeren. Allereerst zullen metabool-syndroompatiën ten met overgewicht die een buikoperatie moeten ondergaan, enkele weken voor de ingreep een poeptransplantatie krijgen. Ze ontvangen ontlasting van gezonde, jonge, dunne donoren of hun eigen ontlasting. Tijdens de operatie wordt gekeken of er minder Ralstonia in het buikvetweefsel zit en of de insulineresistentie is afgenomen. Daarnaast verzamelden Nieuwdorp
en zijn groep sinds 2009 monsters van de ontlasting van 3500 deelnemers aan de Helius-studie, een omvangrijk onderzoek naar de gezondheid van Amsterdammers. De onderzoekers willen weten of de aanwe zigheid van Ralstonia in de ontlasting voor spelt of mensen vijf jaar later diabetes krij gen. Ook zal gekeken worden naar de effecten op het gewicht en ontstekingen. Tot slot gaat de internist uitzoeken of je dikke mensen kunt beschermen tegen diabetes door ze tegen de Ralstonia te vaccineren. ‘Zo’n vaccin ligt binnen hand bereik’, stelt Nieuwdorp. ‘We kunnen het afweersysteem alvast kennis laten maken met Ralstonia door een onschadelijk ge maakte bacterie te injecteren. Maar je zou ook humane antilichamen tegen Ralstonia kunnen geven. Dan moet je dat wel fre quent doen.’ Voor het zover is, moet Nieuwdorp eerst aantonen dat zo’n behan deling veilig is voor de mens. ‘De komende jaren wil ik voldoende data verzamelen zodat we de overstap van dier naar mens kunnen maken.’
oktober 2014
Bevolkingsonderzoek Amsterdam
Cultuur bepaalt kraamzorg
In 2003 en 2004 werden ongeveer vierdui zend Amsterdamse jonge moeders en hun pasgeboren kinderen opgenomen in de ABCD-studie: Amsterdam born children and their development. ‘Uit eerder onder zoek was gebleken dat de kinderen van allochtone moeders op verschillende pun ten een slechtere gezondheid hebben’, zegt epidemiologe Tanja Vrijkotte van de afde ling Sociale Geneeskunde van het AMC. ‘Die slechte gezondheid is lang niet altijd te verklaren uit zaken als de sociaal-economi sche status, rook- of eetgedrag of oplei ding. Daarom wilden wij met de ABCD- studie inzicht krijgen in eventuele andere factoren die kunnen verklaren waarom kin deren van allochtone moeders het slechter doen. Vanaf de zwangerschap hebben we metingen gedaan bij de moeders en later ook bij de kinderen, en met enige regel maat nemen we ook nu nog vragenlijsten en onderzoeken bij ze af.’
Binnenshuis gerookt
Een van de zaken die inmiddels is geanaly seerd, is het gebruik van professionele kraamzorg. De resultaten daarvan werden onlangs gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Van de au tochtone moeders uit de onderzoeksgroep blijkt 95 procent de eerste weken na de geboorte professionele hulp van een kraamverpleegkundige te hebben gekregen. Onder allochtone moeders schommelde
13
dat percentage tussen 70 procent voor bijvoorbeeld Ghanese vrouwen, 79 procent voor Marokkaanse moeders en 85 procent voor Antilliaanse moeders. ‘Voor een be perkt deel zijn die verschillen te verklaren uit opleidingsniveau, beheersing van de Nederlandse taal, het hebben van betaald werk en het al dan niet thuis bevallen’, licht AMC-sociologe Majda Lamkaddem van het ABCD-project de verschillen toe. ‘Maar dat verklaart zeker niet alles. Er zit nog een culturele component in die we niet kunnen verklaren.’ De moeders die geen professionele kraamzorg kregen, losten dat in veel geval len op met familie of andere mantelzorgers. Verschillen in gebruik van de professionele zorg laten wel hun sporen na, vertelt Lam kaddem. ‘In gezinnen waar geen professio nele zorg kwam, werd bijvoorbeeld signifi cant vaker binnenshuis gerookt en werd minder borstvoeding gegeven. De positieve effecten van de kraamzorg waren vooral goed zichtbaar in niet-westerse gezinnen waar wél kraamzorg was.’
Eigen bijdrage
In deze epidemiologische studie valt na tuurlijk niet uit te sluiten dat ouders die sowieso meer geneigd zijn tot risicovol gedrag ten aanzien van de gezondheid van het kind ook degenen zijn die geen kraam zorg nemen. Het is dus ook niet gezegd dat de gezondheid van de kinderen er per se
Illustratie: Herman Geurts
Niet-westerse allochtonen maken beduidend minder gebruik van kraamzorg dan autochtone Nederlanders. Dat blijkt uit de langlopende ABCD-studie van het AMC en de GGD Amsterdam. Dat mindere gebruik van kraamzorg heeft mogelijk consequenties voor de gezondheid van de kinderen, stellen de onderzoekers. Door Rob Buiter op vooruit zou gaan als deze moeders wél kraamzorg krijgen. ‘Dat is natuurlijk wel een aspect dat we graag zouden onderzoeken’, benadrukt sociologe Lamkaddem. ‘We wil len er in een vervolgstudie achter komen waarom mensen geen professionele hulp willen of krijgen, en hoe we de uitkomsten eventueel kunnen beïnvloeden. Als mensen hoe dan ook geen kraamzorg willen, dan zou je bijvoorbeeld kunnen denken aan het opleiden van de familieleden die deze zorg verlenen; dat zij net als de kraamzorg bij voorbeeld moeten adviseren over borstvoe ding en de onwenselijkheid van roken in de buurt van een kind.’ In 2003 en 2004, toen de ABCD-kin deren werden geboren, was kraamzorg nog vrij beschikbaar voor iedereen. Inmiddels moet daarvoor een bescheiden eigen bij drage worden betaald. ‘Voor sommige, minder draagkrachtige gezinnen kan dat net weer een extra drempel zijn’, denkt Vrijkotte. ‘En dat is jammer, want het is al wel duidelijk dat de gezondheid van kinde ren al op heel jonge leeftijd kan worden beïnvloed.’ De ABCD-studie loopt in principe nog door tot 2029, wanneer de jongeren allemaal 25 zullen zijn.
AMC Magazine
Neuroimaging
Foto: Jeroen Oerlemans
Dromen in beeld
Een apparaat dat steeds dieper doordringt in de menselijke ziel. Zo zou je de nieuwe, uiterst krachtige MRI-scanner kunnen noemen die het Spinoza Centre for Neuroimaging in november in bedrijf stelt. Bij het grote apparaat hoort ook een grote naam: prof. dr. Robert Turner. Door Marc van den Broek
Op het AMC-terrein verrijst een nieuw ge bouw, waarin onlangs alvast de nieuwe MRI-scanner werd getakeld. Het apparaat maakt deel uit van het Spinoza Centre for Neuroimaging (een samenwerking van KNAW, AMC, UvA, VU en VUmc). Voor de ingebruikname ervan is prof. dr. Robert Turner naar het AMC gehaald. De 67-jarige Brit is benoemd tot bijzonder hoogleraar Ultra-High-Field Neuroimaging. Dat bete kent dat hij ‘twee tot drie dagen per maand’ vanuit Cambridge naar Amsterdam komt om te adviseren over de nieuwe MRI-scan ner. ‘Ik hoop ook onderzoek te gaan doen om de menselijke hersenen nog beter in beeld te krijgen.’
14
Turner is in zijn woning, een rijtjes huis in een buitenwijk van Cambridge. Op papier is hij directeur van de afdeling Neurophysics van het Max Planck Instituut voor Hersenwetenschappen in de Duitse stad Leipzig, waar een vergelijkbare scanner als in Amsterdam staat. ‘Ik woon in Cam bridge omdat ik een postdoc heb gedaan op de universiteit hier, en mijn ouders en groot ouders hebben een link met deze stad.’ Zijn ouders bepaalden, zo vertelt hij, voor een groot deel wie hij nu is. Turner heeft wis- en natuurkunde gestudeerd. Waarom dan de hersenen? ‘Naast mijn hoofdvakken volgde ik ook heel andere vakken. Ik had interesse in het onderzoek
van mijn vader, de antropoloog Victor Turner.’ Hij loopt naar een boekenplank in zijn kamer. Daarop staan boeken van de beroemde Engelse antropoloog die baan brekend onderzoek heeft gedaan naar over gangsrituelen in Afrika. De jonge Turner leefde een tijdje in Zambia. Later deed hij een bijvak Sociale Antropologie waarvoor hij in een Schots vissersdorpje verbleef en de verhalen van de bewoners opschreef en analyseerde.
Geheime gedachten
‘Ik zag hoe in culturen verschillende waar den en normen gelden die leiden tot een
oktober 2014
specifieke samenleving met de daarbij be horende omgangsvormen. Hoe kan dat?, vroeg ik me af. Ik begreep dat we meer hersenonderzoek moesten doen om de verschillen tussen culturen te begrijpen. In die tijd kwam MRI op en ik dacht dat het mogelijk was om met deze techniek de functie van de hersenen te bestuderen om te kijken wat universeel is in het brein en wat specifiek is voor een bepaalde cultuur.’ En zo kwam Turner uit op de fMRI, MRI om hersenactiviteit te meten. Dat was in de jaren tachtig. Hij was lid van het on derzoeksteam dat begin jaren negentig in Boston als eerste de activiteit van het brein in beeld bracht met behulp van de bloedcir culatie. ‘Ik kreeg fantastische resultaten. We konden iemand zien denken, en we hebben zelfs iemand zien dromen. De meest geheime gedachten die door het hoofd spelen brachten we in beeld, omdat ook dromen leidt tot een betere doorbloe ding van delen van de hersenen. We weten natuurlijk niet wat iemand droomt, maar we komen daar dicht bij in de buurt. Er worden steeds betere technieken bedacht om met MRI in de hersenen te kijken.’
MRI in het kort MRI – Magnetic Resonance Imaging – is een techniek ontdekt in 1970 om met een magnetisch veld een medisch beeld te krijgen zonder in het lichaam te snijden. Er komt geen schadelijke röntgenstraling aan te pas, want er wordt gebruik gemaakt van een magnetisch veld en radiogolven. Nadeel is dat de spoelen die het veld opwekken, gekoeld moeten worden met vloeibaar helium wat de apparaten duur maakt. Een MRI-scanner geeft beeld doordat waterstofatomen, die een uiterst zwak magnetisch veld hebben, aan een extern magnetisch veld worden blootgesteld en vervolgens worden bestraald met radiogolven. De waterstofdeeltjes ‘verraden’ zich dan. Weefsels hebben verschillende waterstofdichtheden, zodat een beeld ontstaat van het binnenste van het lichaam. De sterkte van het magnetisch veld bepaalt welke details te zien zijn. Scanners die nu in ziekenhuizen gebruikt worden, hebben een sterkte van 3 tesla. Bij 7 tesla worden de beelden vele malen scherper. Het Spinoza Centre gebruikt de scanner voor functionele MRI (fMRI), waarmee hersenonderzoek plaatsvindt. De persoon in de scanner moet taken uitvoeren of naar plaatjes kijken zodat de hersenen worden gestimuleerd, wat leidt tot toestroom van bloed. MRI maakt dat zichtbaar en zo is te onderzoeken welk deel van de hersenen actief is bij welke bezigheid.
15
Foto: Peter Lowie
Neuroimaging
De nieuwe MRI-scanner wordt het Spinoza Centre ingetakeld.
In de nadagen van zijn carrière gaat de grondlegger van de fMRI aan de slag in het Spinoza Centre in Amsterdam, waar de derde Nederlandse MRI-scanner met een sterkte van 7 tesla (eenheid van magneti sche veldsterkte) komt. ‘Ik ben hier vanwe ge professor Rudolf Nieuwenhuys, een Amsterdamse grootheid op het gebied van anatomie van de hersenen, inmiddels in de tachtig. We kunnen het goed met elkaar vinden en willen allebei dat neuro-anatomie van belang wordt bij het begrijpen van de hersenen. Daarvoor is de laatste tijd weinig aandacht geweest. Er werd gekeken naar cellen, maar het systeem van de hersenen, hoe de verschillende delen op elkaar reage ren, kreeg minder aandacht.’
‘Je zou het brein een soort dagboek van alle herinneringen kunnen noemen’ In Amsterdam gaat Turner assisteren om het uiterste uit de nieuwe machine te ha len. ‘Ik wil de onderzoekers laten ervaren wat een geweldige mogelijkheid dit is om research te doen. Met deze krachtige scanner kijken we dieper in de hersenen. Zo kunnen we onderscheid maken in de grijze massa, hoe de bedrading van de hersenen werkt. Het brein is bij iedereen hetzelfde opgebouwd, maar de details zijn anders. Je zou het een soort dagboek van alle herinneringen kunnen noemen. Het brein van een pianist is anders dan dat van een violist, om maar een voorbeeld te geven.’ Turner wil zelf verder gaan met zijn onderzoek om te bepalen wat een simpele handeling als het tikken met de vingers in de hersenen teweegbrengt en hoe de her
sendelen met elkaar samenwerken om een taak te volbrengen. Het klinkt raar zegt hij, maar dit soort basale research gebeurt mondjesmaat, al zijn er inmiddels een vijf tigtal 7-tesla scanners in de wereld. ‘Voor zover ik weet is zoiets alleen in Leipzig gebeurd.’
Gezond oud
Het mooie van de nieuwe MRI scanner in Amsterdam is dat hij alleen is bedoeld voor research en niet om patiënten te onderzoe ken. Uit ervaring weet Turner dat deze strikte scheiding vaak toch wordt losgela ten. ‘Misschien gaan artsen in de toekomst smeken om hun patiënten in die scanner te mogen onderzoeken, bijvoorbeeld voor de vroege diagnose van Alzheimer.’ Ook ziet hij toepassingen bij Deep Brain Stimulation (DBS) waarbij een deel van de hersenen elektrisch wordt geprikkeld voor de behandeling van Parkinson of psychiatrische aandoeningen zoals een zware depressie. ‘DBS is een geweldig mooie methode’, vindt Turner. ‘Maar hij is wel grof. Je weet niet precies wat je stimu leert. Met de krachtige scanner kun je nauwkeuriger bepalen waar je moet wezen.’ Uiteindelijk denkt hij dat het onder zoek in de zware magneten ons zal leren hoe we gezond oud kunnen worden. ‘Al zheimer, dementie en vasculaire ziekten komen veel voor bij de vergrijzende bevol king in Europa. Neuroimaging brengt tot in detail in kaart wat er precies misgaat. Ook bij overgewicht spelen de hersenen een sleutelrol. Met een goede MRI-kwaliteit is zo’n ziekte beter aan te pakken.’
AMC Magazine
De aap die kan blozen nr. 11
Ludieke actie
Illustratie: Henk van Ruitenbeek
Wat maakt ons mens? In welke opzichten springen we er écht uit binnen het dierenrijk? Wetenschapsjournalist Govert Schilling onderneemt een achttiendelige zoektocht naar onderscheid en uniciteit.
16
oktober 2014
De aap die kan blozen nr. 11
Spelgedrag ontstond misschien al honderden miljoenen jaren geleden. Maar nergens zijn de ludieke vermogens zo sterk ontwikkeld als bij Homo sapiens, aldus bioloog en schrijver Tijs Goldschmidt. Een getatoeëerde Papoea, met veren in zijn haar, boombladeren aan zijn armen gebonden en gehuld in een rode lendendoek, springt op en neer terwijl hij ritmische kreten slaakt. Een speer of een ander wapen zie ik niet. Plotseling vliegt er uit de verte een kleine bal op hem af. Hij vangt hem behendig, gooit hem ver volgens met kracht weer weg, de camera zoomt uit en ik zie hoe de bal door een andere Trobriand-krijger wordt weggeslagen met een lang stuk hout. Ze spelen cricket! Ik snap er niets van, maar de toeschouwers blijkbaar wel. Tijdens de wedstrijd rennen ze met tien tallen tegelijk het ‘veld’ op en wordt er gezongen, ge danst en gemusiceerd. Bioloog Tijs Goldschmidt kan ernaar blijven kijken: Trobriand Cricket, een documentaire uit 1979, gemaakt door Jerry Leach. Goldschmidt liet een deel ervan zien toen hij in 2004 te gast was in het VPRO- televisieprogramma Zomergasten. ‘In Pakistan, India en Australië spelen ze cricket gewoon op z’n Engels’, ver telt hij. ‘Maar toen de Britten het spel ook introduceer den op de Trobriand-eilanden, net ten oosten van Papoea-Nieuw-Guinea, zetten de inwoners het volledig naar hun eigen hand, en voegden ze er allerlei traditio nele elementen en nieuwe spelregels aan toe.’ Ik ontmoet Goldschmidt in de sportzomer van 2014. Het WK voetbal is net achter de rug; de Tour de France is aan de dertiende etappe toe. Ja natuurlijk, zegt hij, sport is spel, alleen met veel meer regels – het is ‘verernstigd’ spel. Daarom is het zo mooi om te zien hoe een andere cultuur erin slaagt om het creatieve, ludieke element weer ruimte te geven. ‘Ik kijk liever naar die magische goal van Robin van Persie dan naar de verrichtingen van de geoliede, efficiënte Duitse Mannschaft-machine’, zegt Goldschmidt. Individualiteit, persoonlijke variatie – misschien is dat ook de reden dat tenniswedstrijden zo’n verslavende uitwerking op hem hebben. Goldschmidt weet waar hij het over heeft. Op de mid delbare school blonk hij uit op het basketbalveld. Veel leuker dan natuurkundesommen oplossen. Maar hij was nét niet snel genoeg en nét niet lang genoeg om in de eredivisie mee te spelen, en rond zijn twintigste is hij ermee gestopt. Met basketbal dan; niet met veel bewe gen. Minstens tien uur per week kun je de grote, zacht aardig ogende bioloog tegenkomen op de dansvloer – verslingerd geraakt aan Cubaanse salsa. ‘Maar mijn behendigheid met een bal heeft me tijdens mijn reizen
17
door Afrika vaak geholpen om snel in contact te komen met de lokale bevolking’, zegt hij. Sport mag soms oor log zijn, maar spel verbroedert. Geen carrière als prof-basketballer dus, en ook niet als beeldend kunstenaar. ‘Ik tekende graag en goed’, vertelt Goldschmidt, ‘maar het idee om naar de Rietveld Academie te gaan werd zeer ontmoedigd door mijn vader – dat zou maar tot een onzeker bestaan leiden.’ In plaats daarvan volgde hij zijn grote belang stelling voor diergedrag; als tiener verslond hij de boe ken van ethologen en zoölogen als Niko Tinbergen, Konrad Lorenz en Dick Hillenius. In Leiden studeerde hij ethologie bij de ‘kroonprinsen van mijn held Tinber gen’, zoals Piet Sevenster. ‘Van niemand heb ik zoveel geleerd als van hem.’
Spelen is een essentiële eigenschap van Homo sapiens, en we zijn er meesters in Als ik hem in herinnering breng dat de interviewreeks eigenlijk gaat over de vraag ‘wat maakt ons mens?’, reageert Goldschmidt scherp: ‘Waarom zijn mensen toch altijd op zoek naar hun uniciteit? Waarom willen we zo graag ontsnappen aan het dier-zijn? Ja, er zijn grote verschillen – misschien toch wel voornamelijk ontstaan door onze grotere hersenen – maar toch is er sprake van een gradueel onderscheid. Wat je bij men sen ziet, zie je ook bij vogels en vissen.’ Vanachter zijn cappuccino wijst hij naar het water van de voorbij kabbelende Amstel. ‘De dingen lopen door, van de gracht zo het terras op.’ Een prima plek trouwens, voor een gedragsbio loog. Goldschmidt had het geen enkel probleem gevon den als mijn trein een half uur vertraagd was geweest. ‘Ik ben bedachtzaam en beschouwend van aard’, zegt hij. ‘Ideaal voor geduldig waarnemen en observeren. Het gedrag van mensen op een terras – daar kan ik naar blijven kijken. Ik kan het niet uitzetten.’ Net als op de dansvloer is er op een zomers terras sprake van gestructureerde vrijheid, betoogt hij. Je kunt je indivi dualiteit uitstekend kwijt, maar er zijn toch allerlei spel regels die een soort keurslijf vormen. Iedereen speelt een rol. Iedereen speelt. Spel is overal. In het voetbalstadion, maar ook op het basketbalveldje van het clubhuis. In het Concertgebouw en in de schouwburg; het heet niet voor niets pianospe
AMC Magazine
De aap die kan blozen nr. 11 len en toneelspelen. In de directiekamer en de rechts zaal (allemaal regels), maar ook in de slaapkamer, waar het liefdesspel bedreven wordt. In het casino, op de beursvloer, in de war room van een generaal, in de trein – overal conformeren we ons aan regels, spelen we een rol, doen we alsof. Spelen is een essentiële eigenschap van Homo sapiens, en we zijn er meesters in. Wij kunnen zelfs doen alsof we doen alsof, zoals Goldschmidt in 2007 uiteenzette in zijn Huizinga-lezing. Het was de historicus Johan Huizinga die in 1938 het invloedrijke boek Homo ludens (de spelende mens) publiceerde. Een eye-opener voor gedragsbiolo gen: niet belemmerd door allerlei academische conven ties wist buitenstaander Huizinga haarscherp te be schrijven hoe de menselijke cultuur in al zijn facetten geworteld is in het spel. Huizinga omschreef ook wat hij de formele kenmerken van het spel noemde: een activi teit die zich binnen een afgebakend terrein afspeelt, waarin sprake is van herhaling en afwisseling, en waar bij zowel de spelers als de toeschouwers ‘in een blij heidsgevoel’ aan de gewone, dagelijkse sfeer worden onttrokken.
Door te spelen – door te doen alsof – kun je ervaring opdoen in de omgang met anderen in ingewikkelde situaties ‘Echt een grootse visie’, aldus Goldschmidt. Wel jam mer dat Huizinga zich vrijwel uitsluitend beperkte tot de spelende mens. Want spelen is allesbehalve uniek voor Homo sapiens; hooguit onderscheiden we ons door de mate van ‘ludiciteit’. Had Huizinga maar langduriger contact gehad met de veel jongere etholoog Tinbergen, fantaseert Goldschmidt, dan was hij er ongetwijfeld verder mee gegaan. De twee trokken enkele maanden vrij intensief met elkaar op toen ze in 1942 beiden ge vangen zaten in gijzelaarskamp Beekvliet in Sint-Mi chielsgestel, maar Huizinga overleed begin 1945. Natuurlijk realiseerde Huizinga zich terdege dat ook dieren spelen. Katten spelen met bolletjes wol alsof ze achter een muis aan zitten. Honden rennen, stoeien en bijten alsof ze serieus met elkaar in gevecht zijn, alleen schrijven de ‘spelregels’ voor dat er nooit wordt dóórgebeten, en dat je om de beurt de jagende partij mag zijn. Dolfijnen, orka’s, otters – de zee lijkt soms één grote speeltuin. Nieuw-Zeelandse kea’s spelen zo’n beetje de hele dag. ‘Je hoeft er niet echt heel slim voor te zijn’, zegt Goldschmidt. ‘Overigens gaat het wel om een luxe-activiteit: pas als je je veilig weet en als er voldoende voedsel is, ontstaat er ruimte voor spel.’ Maar waaróm eigenlijk? Wat is de functie van spel? Waarom zou een niet-ludieke soort in evolutionair opzicht slechter af zijn? Volgens Goldschmidt is daar wel een soort consensus over: ‘Oefenen voor later. Je motorische vaardigheden ontwikkelen. Je kracht testen. Leren anticiperen op onverwachte gebeurtenissen. Afstanden schatten. Jezelf bekwamen in de sociale omgang. Hoewel je overal vraagtekens bij kunt zetten:
18
die kat heeft het spelen met een kluwetje wol heus niet nodig om later beter muizen te vangen – dat kan-ie toch wel.’ Misschien bestaat er dus ook wel zoiets sim pels als ‘spelen voor de lol’. Wat mij persoonlijk trou wens wel heel functioneel lijkt, evolutionair gezien. Vooral de sociale aspecten van het spel lijken bij de mens een belangrijke rol te vervullen. Door te spelen – door te doen alsof – kun je ervaring opdoen in de omgang met anderen in ingewikkelde situaties, zonder dat daar direct serieuze consequenties aan verbonden zijn. ‘Voor pubers is het bijvoorbeeld heel goed om toneel te spelen’, legt Goldschmidt uit. ‘Zo ervaar je allerlei gebeurtenissen en emoties waar je normaal gesproken niet mee in aanraking komt, en onderneem je dingen die je in het gewone leven nooit zou durven. Niet zo gek dus dat de toneelcur sussen bij cultureel studentencentrum CREA zo po pulair zijn.’ De omgang met tegenstrijdige emoties en im pulsen is een ethologisch stokpaardje van Goldschmidt, meegekregen van zijn Leidse leermeester Sevenster. Het leidt onder andere tot zogeheten oversprongge drag: gedrag dat volstrekt irrelevant is in de betreffende context. Zo nemen vechtende kluten opmerkelijk ge noeg een slaaphouding aan wanneer er een conflict is tussen de neiging om te vluchten en de drang om aan te vallen. ‘Ook bij jou zie ik af en toe oversprongbewe gingen’, glimlacht Goldschmidt. ‘Je twijfelt of je me uit laat spreken óf me met een vraag in de rede valt. Met als resultaat dat je aan je neus gaat krabbelen, ook al heb je totaal geen jeuk.’
‘Feit is dat wij werkelijk overal een wedstrijd van maken. Dat begint al met het bordspel’ Zelden heb ik me als interviewer zo geobserveerd en geanalyseerd gevoeld, en plotseling ben ik me onaan genaam bewust van elke beweging die ik maak. Maar we moeten nog even door, want ik wil nog weten op welke manier de spelende mens zich dan onderscheidt van het spelende dier. En dan komt het gesprek weer op sport – een ‘verernstigde’ vorm van spel, met strak ke kaders, glasheldere regels, een scheidsrechter en een wedstrijdelement. Kom daar in de dierenwereld maar eens om. Misschien is het die drang naar gestruc tureerde wedijver die vrij uniek is voor Homo sapiens? ‘Feit is dat wij werkelijk overal een wedstrijd van maken’, aldus Goldschmidt. ‘Dat begint al met het bordspel – in feite een geritualiseerde strijd. Boeken schrijven is niet genoeg; er moeten nominaties volgen. Musici komen haast automatisch op een concours te recht. Op tv zie je het ook: De slimste mens, De beste singer/songwriter van Nederland – overal wordt een wedstrijd van gemaakt; gewone gesprekken zijn kenne lijk niet interessant. Zelfs Boer zoekt vrouw is er een voorbeeld van. Interessant programma trouwens voor evolutiebiologen: cichliden (baarsachtige vissen) zijn op precies dezelfde manier bezig met seksuele selectie.’
oktober 2014
De aap die kan blozen nr. 11
Foto: Marieke de Lorijn/Marsprine
Tijs Goldschmidt (1953) studeerde biologie in Amsterdam en Leiden, woonde van 1981 tot 1986 in Tanzania waar hij onderzoek deed aan de cichliden in het Victoriameer, en promoveerde daarop in 1989 in Leiden. In 1994 verscheen zijn boek ‘Darwins hofvijver. Een drama in het Victoriameer’; sindsdien is hij actief als schrijver/ bioloog. Zijn antwoord op de vraag ‘Wat maakt ons mens?’: ‘Mensen zijn de enige dieren die onvermoeibaar hun uniciteit benadrukken.’
Chimpansees en bonobo’s zijn zich overigens ook heel bewust van bepaalde ‘spelregels’ – zoals: paren met vruchtbare vrouwtjes is voorbehouden aan het alfa-mannetje – en wie ze overtreedt wordt gestraft. En de ‘voor wat hoort wat’-boekhouding gaat ook bij andere primaten dan Homo sapiens meteen van start zodra er sprake is van steun aan een coalitiegenoot: dat leidt tot een schuld die in een later stadium weer veref fend kan worden door een tegenprestatie. De freeriders die er misbruik van maken, worden genadeloos afge straft. Maar nergens lijkt die moraliteit zo sterk ontwik keld te zijn als bij de mens. In die zin, speculeert Goldschmidt, zou je zelfs religie kunnen opvatten als een extreem rigide vorm van spel. De tien geboden als spelregels; God als bovenna tuurlijke scheidsrechter voor wie je bovendien werkelijk niets geheim kunt houden. ‘Maar in de orthodoxe vormen van religie is het speelse, het ludieke, wel heel ver te zoeken’, zegt hij. ‘Humorloosheid voert de boventoon, ook in niet-christelijke stromingen als het boeddhisme.’
De ongecompliceerde speelsheid van ravottende honden kom je eigenlijk alleen nog maar tegen bij jonge kinderen
van ravottende honden kom je eigenlijk alleen nog maar tegen bij jonge kinderen. Of aliens ook spelen? ‘Leuke vraag’, antwoordt Goldschmidt verrast. ‘Ik heb er nooit zo over nage dacht. Het zou me op zich niet verbazen als spel een vrij onvermijdelijk resultaat is van het evolutiemechanis me van sociaal levende organismen. Maar hoe het zich bij de mens verder zal ontwikkelen – ik heb echt geen idee.’ De enorme opkomst van sociale media en com putertechnologie gaat in ieder geval grote gevolgen hebben, vreest hij. Verliefd worden op een avatar, dui zenden vrienden verwerven die we ook zo weer uit kunnen zetten, geëmotioneerd raken door het kwispe len van een robot-hond – Homo ludens zal zich opnieuw moeten uitvinden. Als ik over het Rokin en het Damrak terugloop naar het Centraal Station, probeer ik Amsterdam te bekijken door de ogen van zorgvuldige waarnemers als Tijs Goldschmidt en Johan Huizinga. Oversprongbewegin gen zie ik niet, maar wel conformistisch gedrag, rollen spel, gehoorzaamheid aan ongeschreven regels, en zelfs – inderdaad! – af en toe mensen die doen alsof ze doen alsof. Maar op deze warme zomerdag zie ik toch voor al heel veel menselijk spelplezier. We zijn een ludieke soort. Waar is mijn bolletje wol?
Het lijkt wel de rode draad in het gesprek te worden: hoe uitgerekend de mens zijn speelsheid langzaam maar zeker aan het verliezen is. Voetbal – ooit begon nen als een spelletje – is al eens omschreven als een moderne vorm van religie (en trouwens ook regelmatig vergeleken met oorlog); in onze 21ste-eeuwse westerse maatschappij is alles gericht op efficiëntie en resultaat en lijkt er steeds minder ruimte over te blijven voor ludieke activiteiten. De ongecompliceerde speelsheid
19
AMC Magazine
AMC collectie
Alphons Freijmuth Zweven tussen de afstand van de plaats in de tijd, 1983 Diverse materialen
Kunst vol conflicten Door Sandra Smets
20
oktober 2014
AMC collectie Wie strak voor zich uit kijkt in het dagelijks leven zal het niet meteen opvallen, maar wie de blik iets verder – of eigenlijk: hoger – richt, zal zien dat in een van de gan gen van het AMC een sculptuur opstijgt. Voorbij het centrale plein hangt aan kabels gespannen een veel kleurig object dat wel figuratieve aanknopingspunten heeft, zoals een fietswiel, maar verder totaal abstract is en de interpretatie aan de kijker laat – dynamisch, vrij gevochten, reikhalzend? Dat loslaten van een directe uitleg is belangrijk voor de maker ervan, de kunstenaar Alphons Freijmuth (Haarlem, 1940). Hij was toen al bekend om zijn woest figuratieve schilderkunst, maar uitte ook ooit het verlangen om zoveel mogelijk stijlvor men te beoefenen. Het bouwen van een zwevende sculptuur kon hij vanaf 1983 van zijn verlanglijst afvin ken. Toen kreeg hij opdracht om in het AMC een object te ontwerpen, dat sindsdien met de ontwerpschetsen samen wordt geëxposeerd.
‘Ik heb een vastberaden karakter. Ik heb me echt de kunst in geknipt.’ Aanleiding voor de opdracht was de toenmalige nieuw bouw van het ziekenhuis. Vijf kunstenaars werd ge vraagd om voor de lichthoven kunst te ontwerpen, die vanuit de Rijkspercentageregeling voor kunst zou wor den gefinancierd: bij bouwprojecten reserveerde het Rijk ongeveer een procent van de bouwsom voor kunst. Freijmuth was een van de vijf uitverkorenen. Het AMC had al werk van hem in de collectie en liet hem intervie wen voor de toenmalige nieuwsbrief. ‘Hard, hoekig en achterdochtig’, typeert de interviewer de kunstenaar, ‘net als zijn zelfportretten.’ Freijmuth toont er een aan de journalist, met één oog groot en één oog klein, de strakke verbeten mond en aan de onderzijde een stuk touw. ‘Daar kun je je mee ophangen.’
Bravoure
Freijmuth heeft een weerbarstige natuur en maakt kunst vol conflicten. Ook deze contrastrijk uitziende sculptuur, getiteld ‘Zweven tussen de afstand van de plaats in de tijd’, die dertigduizend gulden kostte en dat Freijmuth ter plekke bouwde als ‘visuele en emotionele bepaling van de ruimte’. Hij assembleerde het kunst werk uit schilderachtige vormcontrasten van vitaal ge spannen onderdelen. Net als in zijn woeste schilderijen heeft het een scheef perspectief maar hier vormt het een opstijgende beweging, wat de een zal uitleggen als elegantie, en de ander als vechtlust van een kunstwerk dat rukt aan zijn kabels alsof het ketenen zijn. Buizen, karton en een fietswiel heeft hij ingelijfd in een schilder achtigheid met bravoure en eigenzinnigheid – eigen schappen waarmee je het hele oeuvre van Freijmuth kunt typeren. Twintig jaar eerder was hij begonnen met schil deren. Op zijn vijftiende wist hij dat hij kunstenaar wil de worden en dankzij een baan als dameskapper kon hij zich in 1963 inschrijven aan de Rijksacademie in Amsterdam. ‘Ik heb een vastberaden karakter’, zegt hij
21
daarover aan de telefoon. ‘Ik heb me echt de kunst in geknipt.’ De Rijksacademie typeerde hij nadien als ‘een grote luchtballon’: ‘Gipskoppen natekenen en dat soort onzin.’ Zelf wil hij iets verbeelden voorbij de zichtbare werkelijkheid, universele emoties als angst en isole ment. Zijn expressionistische stijl gaat niet over zijn eigen driften, het toont vormcontrasten als symbolen van een diepe menselijkheid. Omdat de mens een vat vol tegenstrijdigheden is, is zijn kunst dat ook. Botsen de kleuren en hartstochten verbeeldt hij met wegschie tende lijnen en scheve perspectieven. ‘Het spookt in zijn werk’, zal kunstcriticus Ed Wingen later zeggen. Freijmuths werk viel in de jaren zestig al op waarna het werd gerekend tot ‘De Nieuwe Figuratie’, een noemer voor uiteenlopende kunstenaars zoals Raveel en Lucassen die geen zin meer hadden in ab stracte kunst. Tentoonstellingen volgden, musea kochten zijn werk aan. ‘Het is geen eer voor mij maar voor het Stedelijk’, kopte een artikel een uitspraak van Freijmuth als deze er in 1979 een solotentoonstelling krijgt. Die expositie voelde als een overwinning op de heersende conceptuele kunst, waar je volgens hem altijd eerst moet denken en dan pas mag voelen. In de jaren tachtig ging hij ruimtelijk werk ma ken, met aandacht voor metafysica. Allerlei materialen waren geoorloofd: brons, metaal, hout, keramiek, steen. Dat veranderde de betekenis van zijn werk en maakte het fysieker, echter. In die lijn past het object dat hij maakte voor het AMC. Dat is geen nieuwe figuratie meer te noemen: het verbeeldt niet een object, het ís een object, met een fietswiel als een figuratief aankno pingspunt, maar verder abstract. Daardoor vormen de delen ook samen een contrast: alsof het object niet weet of het nu een kunstwerk moet zijn of iets functio neels, innerlijk door die strijd verscheurd.
‘Likkepotwerk’
Tegen de interviewer van het AMC in 1984 zei hij over het object: ‘Dat is zo goed. Werkelijk een Dalí-assemblage waardig’ – om meteen de schilderijen van Dalí als ‘likke potwerk’ te relativeren. Toch is die vergelijking met de surrealist niet vreemd: hoe surreëel is het wel niet om in een ziekenhuis zo’n grimmige en flamboyante sculptuur te hangen. Dat geldt nog steeds, al hangt het niet meer op zijn oorspronkelijke locatie. Het kwam niet meer tot zijn recht in de lichthof toen deze vorig jaar door kunste naar Herman Lamers werd heringericht en verhuisde naar een gang, waar het zelfs meer ruimte heeft en daar door met nog meer verlangen lijkt op te stijgen, geketend enkel tot staat om te reizen in de verbeelding. Je kunt er bijvoorbeeld een metafoor in zien voor het ontstijgen van de gebaande paden. Als je kijkt tenminste. Wie gewoon rechtdoor loopt, zonder op te kijken, zal dit alles hele maal niet zien.
AMC Magazine
Interview
Eten en laten eten In gesprek met dr. Kees Boer
Foto: Marieke de Lorijn/Marsprine
Door Pieter Lomans
22
oktober 2014
Interview
Met goed en gevarieerd eten kunnen vrouwen hun kind een extra ruggensteuntje geven voor het verdere leven. Kees Boer wil met het boek ‘Eten voor je kind’, (aanstaande) moeders verleiden om die stap te maken. ‘Man ist was man isst’ is een van de bekendere uitspra ken van de Duitse filosoof Ludwig Feuerbach. Je bent wat je eet. Geen gekke gedachte, want elke vrucht die zich vanaf de conceptie ontwikkelt tot een volwassen lichaam, moet het doen met wat er aan voedsel en vocht binnenkomt. Je wordt wat je eet. De uitspraak van Feuerbach past goed bij het boek dat Kees Boer, voormalig perinatoloog-gynaeco loog in het AMC, heeft geschreven in samenwerking met schrijfster van kookboeken Annette van Ruitenberg en Régine Steegers-Theunissen, hoogleraar Pericon ceptionele Epidemiologie in het Erasmus Medisch Cen trum. Het kook- en voedingsboek ‘Eten voor je kind’ is vooral bedoeld voor (aanstaande) ouders, zwangeren en moeders met jonge kinderen. Maar ieder ander mag er natuurlijk ook mee aan de slag. Op het eerste gezicht lijkt het vreemd dat een gynaecoloog zich aan een kookboek waagt, maar wie de loopbaan van Boer bekijkt, begrijpt dat hij het wel móest schrijven. ‘Ik heb gewerkt met zwangere vrou wen die verslaafd waren aan medicijnen, aan alcohol of andere drugs’, zegt Boer. ‘Lange tijd was ik verant woordelijk voor de zorg voor hiv-geïnfecteerde zwange ren. Daarnaast zat ik onder andere in de commissie van de Gezondheidsraad die extra foliumzuur adviseerde voor vrouwen die zwanger zijn of dat willen worden.’ In al die ervaringen zit een rode lijn. Boer: ‘Drugs, medicijnen, alcohol, infecties; ze hebben effect op wat er in de baarmoeder gebeurt en beïnvloeden zo de toekomst van het kind. Dat geldt op een positieve manier ook voor foliumzuur. En juist die positieve lijn wilde ik doortrekken. Welke voeding vergroot de kans op een goede start van de ongeboren vrucht? Hoe eet je lekker, gevarieerd en gezond? Deze informatie, die zoveel mogelijk is gebaseerd op het laatste medisch- wetenschappelijke onderzoek, hebben we in een boek gestopt. Licht en luchtig geschreven, met af en toe een intermezzo en heerlijke gerechten als toetje.’
‘Oud bier drinken is helemaal niet goed voor de melkproductie van de moeder’ Het leren waarderen van voeding speelt een belangrijke rol in het boek. Bij de ongeboren vrucht loopt dat meestal via het vruchtwater of bloed. Boer: ‘Wat een zwangere vrouw eet en drinkt komt in verdunde vorm ook bij de foetus terecht. Door die blootstelling aan
23
Kees Boer (1946) was tot 2011 universitair hoofddocent verloskunde in het AMC. Hij schreef een thriller en verdiepte zich vervolgens twee jaar in het effect van voeding op de voortplanting. Het resultaat daarvan is ‘Eten voor je kind’. Boer maakte ook de website www. etenvoorjekind.nl, waarop naast honderden referenties van het boek nieuwe informatie zal verschijnen.
lage concentraties voedingsmiddelen maakt het onge boren kind al enigszins kennis met de wereld van het voedsel. Eet daarom niet alleen matig, maar vooral ook heel gevarieerd.’ Na de geboorte kan de moeder via de moeder melk de smaakontwikkeling van de baby (bij)sturen. Knoflook, anijs, en vooral bittere groenten zoals spruitjes en witlof vindt een kind van nature niet bepaald lekker. ‘Door als moeder die ingrediënten toch met enige re gelmaat te eten vergroot je via de moedermelk de kans dat je kind uiteindelijk een rijk smaakpalet ontwikkelt.’ Uiteindelijk. Want wat in de baarmoeder en moedermelk wordt voorbereid, moet in de vervolgfase worden bekrachtigd. ‘Krijgt je kind na zo’n gevarieerd voortraject vooral patat met mayonaise, dan gaat het witlof echt niet lekker vinden’, grinnikt Boer. ‘Ook dan blijft het ouderlijk eetgedrag belangrijk, maar dan via imitatie. Samen eten aan tafel heeft bijvoorbeeld een stimulerend effect op goed en gezond eetgedrag; een kind weet dat jij alleen veilig voedsel eet. Gevarieerd eten vergroot de kans dat het kind dat ook gaat doen.’ Er zijn aanwijzingen dat het eetgedrag van de moeder ook effect heeft op (de preventie van) aller gieën bij haar kinderen. Boer: ‘Regelmatig een handje noten eten of een glas zuivel drinken, verkleint de kans op een noten- of koemelkallergie. Waarschijnlijk omdat het afweersysteem van de ongeboren vrucht of zuige ling dan aan die onbekende stoffen kan wennen.’ Zo strooien Boer en collega’s op een onnadruk kelijke manier met kennis en anekdotes en soms wordt er een alom bekende wijsheid om zeep geholpen. ‘Oud bier drinken is helemaal niet goed voor “het zog”, de melkproductie van de moeder’, zegt Boer. ‘Alcohol remt de aanmaak van melk, dus krijgt de moeder minder zog. Omdat baby’s geen moedermelk met alcohol sporen lusten, drinken ze minder. De moeder houdt dus melk over en denkt daarom dat ze meer melk aan maakt. Begrijpelijk, maar het is een fabel.’ Voedsel kan diep ingrijpen, zo blijkt onder ande re uit het Hongerwinteronderzoek, dat ook in het boek aan de orde komt. ‘In die periode zijn baby’s van zwan gere vrouwen door voedselgebrek biologisch zo “inge steld”, zegt Boer, ‘dat ze het maximale uit voedsel ha len om te overleven. Waardoor ze na de oorlog – met voedsel in overvloed – veel meer risico lopen op obesi tas. Die kennis heeft mede geleid tot een geheel nieuw onderzoeksveld: Developmental Origins of Health and Disease. Zo kun je als lezer tussen twee recepten ook regelmatig de diepte in.’
AMC Magazine
De stelling
Chemie van de regelgeving
‘Het aanscherpen van veiligheidsprocedu res leidt tot verhoogde risico’s door het buiten beschouwing laten van het onder buikgevoel.’ Tiende stelling bij het proef schrift van Marloes de Vries-van Melle (Erasmus MC) over herstel van beschadigd kraakbeen met behulp van stamcellen. Het viel ze allebei op, Van Melle en haar echtgenoot De Vries, werkzaam in respec tievelijk het ziekenhuislaboratorium en de chemische industrie. Hun werkomgevingen hadden twee dingen gemeen. De arbeids veiligheid werd er bevorderd met een voortdurend uitdijende warreling van regels en procedures – en het effect was vaak averechts.
24
‘Met nieuwe, aangescherpte regels wil je gedragsverandering bewerkstelligen’, zegt Van Melle. ‘Je wilt bereiken dat mensen zich aan procedures houden, zodat ze min der risico’s lopen. Maar zeker bij een hoge werkdruk is het effect van meer regels vaak alleen maar meer onbegrip. Het wordt er varen als een extra belasting, het wekt ver zet. Zodat de veiligheid er juist door wordt ondergraven.’ Zelf zag ze het vaker gebeuren dan haar lief is. Bij studenten die stage kwamen lopen op het lab bijvoorbeeld. ‘Hoe meer je die met veiligheidsregels om de oren slaat, hoe groter de kans op onveilig wer ken. Tenminste: zolang de regels sec wor den verstrekt.’ Want daar wringt hem vol
gens Van Melle de schoen. ‘Geef je zo’n stagiaire een mentor die het hoe en waar om ervan weet over te brengen, dan wordt het meteen een heel ander verhaal. Tien tegen één dat je iemand dan mee krijgt.’ In de chemiesector is de les inmiddels ge leerd. ‘Daar is een duidelijke verschuiving gaande van pure regelgeving naar elkaar begeleiden en durven aanspreken op risico vol handelen’, weet Van Melle. ‘Het gevolg is dat veiligheid steeds meer wordt ervaren als een gedeelde verantwoordelijkheid. Zodat er altijd safe wordt gewerkt en niet alleen tijdens een audit.’
oktober 2014
Illustratie: Len Munnik
Door Simon Knepper