VIJFTIG EN ééN LICHTPUNTJES En andere eigentijdse kerstverhalen
Hilde van Halm (red.) e.a.
VIJFTIG EN ééN LICHTPUNTJES
En andere eigentijdse kerstverhalen
ISBN 978-90-79155-00-2 NUR 707 Ontwerp en vormgeving: Ontwerpbureau NEO, Velp Omslagfoto: Mariia Gerasymenko | Dreamstime.com www.oasemedia.nl
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens-bestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
VIJFTIG EN ééN LICHTPUNTJES En andere eigentijdse kerstverhalen
Hilde van Halm redactie en samenstelling
met bijdragen van: Hilda Algra Paul Biegel Greet Brokerhof – van der Waa Inge Brokerhof Hilde van Halm Engelien Hulsman Judith Maassen Willem van der Meiden Dirk Mulder Karin Tempelaar Ad Wijlhuizen
Inhoud Advent – de aankondiging Keerpunt
Greet Brokerhof-van der Waa.............................................................. 06
Engel Willem van der Meiden......................................................................... 07 Een kerstverhaal [] Paul Biegel................................................................. 10 Auditie [] Willem van der Meiden............................................................ 15 Vleugels Engelien Hulsman...................................................................... 20
Verwachting – tussen hoop en vrees Verwachting
Greet Brokerhof-van der Waa........................................................ 26
Stralend middelpunt Hilda Algra................................................................ 27 Een ernstig spel [] Judith Maassen........................................................... 30 Vijftig en één lichtpuntjes Hilde van Halm............................................ 34 Kerstcadeautje Inge Brokerhof................................................................. 37
Op pad – in beweging komen Op weg gaan
Greet Brokerhof-van der Waa....................................................... 44
Het beest in de ogen kijken [] Dirk Mulder.............................................. 45 Vrolijk kerstfeest Hilda Algra...................................................................... 49 Een dure les Karin Tempelaar.................................................................. 52
Geboorte – zichtbaar worden Openbaring
Greet Brokerhof-van der Waa.......................................................... 58
Vuurwerk Hilde van Halm............................................................................... 59 Alles van waarde is weerloos Hilda Algra.................................................. 63 Viva la Vida [] Ad Wijlhuizen................................................................... 67 Give peace a chance Hilda Algra............................................................. 70
Groot nieuws – de boodschap doorgeven Hoe zeg je dat?
Greet Brokerhof-van der Waa................................................... 76
Hassan [] Ad Wijlhuizen............................................................................ 77 Thom en Lev Ad Wijlhuizen........................................................................ 79 Wonderful World [] Hilde van Halm......................................................... 82 Worstelingen [] Hilde van Halm................................................................ 86
Eigentijdse kerstverhalen Vijftig en één lichtpuntjes is een bundel kerstverhalen, speciaal geschreven voor jongeren vanaf 12 jaar. Auteurs met heel diverse achtergronden belichten steeds een bepaald aspect van het eeuwenoude kerstverhaal. Het zijn eigentijdse verhalen geworden. De ene keer met een meer traditionele ondertoon, een andere keer met een subtiele verwijzing naar het Bijbelse verhaal, en soms op een actuele manier voortbordurend op het oude thema. Bij de samenstelling van de bundel hebben we gekozen voor een opbouw die steeds een nieuw aspect van het oorspronkelijke, Bijbelse kerstverhaal belicht. Het begint met Advent. Zoals eens de engel Gabriël aan Maria verscheen, zo zijn er ook vandaag de dag tekenen die je krijgt. Een aankondiging van een wending in je leven, een nieuwe tijd misschien. Vervolgens is er de Verwachting. Een hoopvolle tijd, maar ook met een bepaalde huiver voor wat er te gebeuren staat. Want je weet dat het leven anders wordt, maar je weet niet hoe het zijn zal. Jozef en Maria konden de geboorte van hun kind niet rustig thuis afwachten. Ze moesten op reis. Als je Op pad gaat, in beweging komt, dan verandert er van alles. Je hebt moed nodig om die stap te wagen. Bij de Geboorte wordt er iets zichtbaar van de hoopvolle belofte. Al blijft het – zoals al het nieuwe leven – een kwetsbaar gebeuren. Tenslotte moet Groot nieuws doorverteld worden, anders wordt het geen nieuw begin. Hoe zou dat gegaan zijn, bij die herders in het veld? Wat doe je met dat overweldigende, grote nieuws? De verhalen zijn voorzien van sterren. Daarmee wordt het niveau van de verhalen aangegeven. is bedoeld voor jongeren van 12, 13 jaar. voor jongeren vanaf 16, 17 jaar en voor alle leeftijden daarboven. En zit daar tussenin. Er zijn ook verhalen die eigenlijk voor alle leeftijden zijn. Iedere lezer of luisteraar zal daar iets naar eigen inzicht en niveau uit kunnen halen. Die verhalen worden aangegeven met [] of []. Het was een plezier om deze bundel te maken en samen te stellen. Alle betrokkenen hopen dat de verhalen met evenveel plezier gelezen en voorgelezen zullen worden. Hilde van Halm
Advent
De aan kon di ging
Soms gebeurt het. Dan breekt het licht door. Dan wordt je leven opeens door elkaar geschud en blijkt alles anders dan je ooit had gedacht.
Die treffende opmerking, dat wonderlijke voorval, een keerpunt is het, beslissend moment waarop het leven een wending neemt die je nooit voor mogelijk had gehouden.
Overrompelend gevoel. Griezelig – omdat wat vaststond, wankelt. Spannend – omdat wat onmogelijk leek, opeens zomaar kan.
Het gebeurde Maria. Het licht brak door toen ze aangesproken werd door een engel. Het bericht dat ze kreeg was een keerpunt in haar eigen bestaan. En in dat van anderen.
KEERpunt keerpunt
Willem van der Meiden
engel Het is half december, vijf uur ’s middags. Buiten is het al donker. En koud. Binnen niet – Julia heeft uit school met haar moeder een kerstboom gekocht en die zijn ze nu aan het optuigen. Julia is gek op dit werkje, elk jaar weer. Ze is er ook goed in en heel precies. Ze neuriet en ziet de boom mooier en mooier worden. Haar moeder bekijkt haar van opzij en glimlacht. Julia houdt haar hoofd scheef om een opgehangen engeltje te keuren, als er gebeld wordt. ‘Ik ga wel, mam,’ zegt Julia. ‘Dat is goed, meid,’ zegt haar moeder die met de tong uit de mond bezig is engelenhaar uit de knoop te halen. Julia loopt door de gang naar de voordeur. Ze kijkt door het raampje, maar het is veel te donker om iets te zien. Dan doet ze open en… flits! Julia knippert met haar ogen tegen het felle licht dat haar opeens aangrijnst. Als ze weer wat kan zien, staat ze oog in oog met een zonnebankbruine meneer in een net pak met een grote bos bloemen. Achter hem staat een groepje mensen met een camera, microfoon en een grote lamp. Het lijkt wel klaarlichte dag in het portiekje. ‘Goedenavond! Zijn we bij mevrouw De Jong?’ zegt de man en knipoogt overdreven. Julia schudt haar hoofd. Ze zullen wel niet voor haar komen. Ze roept naar achteren: ‘Mam, het is voor jou. Niet schrikken!’ Julia’s moeder komt aangeschuifeld, ze heeft nog een sliertje engelenhaar in haar hand. Ze houdt één arm afwerend voor haar ogen tegen het felle licht. ‘Nou, nou, wat zullen we nou hebben?’ vraagt ze als Julia voor haar opzij is gegaan in de deuropening. ‘Alstublieft, mevrouw, het goedmakertje van de week,’ zegt de man met het nette pak. ‘U weet wel, van de tv, van het programma Zand erover. Iemand wil iets met u goedmaken en heeft daar deze prachtige bos bloemen voor over. En ziet u die schitterende limousine daar? Als u wilt, kunt u nu met ons meegaan naar de persoon die het met u goed wil maken.’ Julia’s moeder moet even nadenken en zegt dan: ‘O ja, dát programma. Maar van wie is het? Wie wil iets goedmaken?’ ‘Hebt u geen enkel idee wie er iets met u goedmaken wil?’
7
vraagt de man met een allerliefste glimlach. Haar moeder schudt het hoofd, maar dan ziet Julia ineens een felrode kleur op haar wangen verschijnen. ‘Toch niet van Ria, hè?’ vraagt ze driftig. De man aarzelt even, maar zegt dan ferm: ‘Ze zijn inderdaad van uw zus Ria. Ze heeft u veel verdriet gedaan, heeft ze ons verteld. En ze wil het graag goedmaken. Alstublieft.’ Hij steekt de bos bloemen naar voren, maar Julia’s moeder wordt hoe langer hoe roder. ‘Geen sprake van!’ roept ze. ‘Goedenavond.’ En ze ramt de deur dicht. Ze staat met een pioenrood hoofd uit te hijgen in de gang en Julia kijkt haar verbaasd en ook wel geschrokken aan. Dan gaat de bel opnieuw. Julia wil weer opendoen, maar haar moeder is haar voor en rukt de deur open. Hetzelfde groepje, maar de lamp is nu uit en het lichtje op de camera ook. Dezelfde meneer, nu iets minder vriendelijk. ‘Mevrouw,’ zegt hij streng, ‘dat is niet aardig van u. Uw zuster heeft haar best gedaan. U kunt het goed maken met elkaar, u kunt haar ontmoeten bij een heerlijk diner als u nu met ons meekomt. En u komt allebei ook nog op tv. Dat is toch leuk? Zullen we het even overdoen? Dan bellen we over vijf minuten weer aan en dan doet u blij verrast – u moet natuurlijk wel even nadenken van wie die bloemen zijn – en dan neemt u ze aan. En dan stapt u in die prachtige auto, u gaat samen dineren en wij maken opnamen. Vrijdagavond op de televisie, Zand erover, Net 8, half negen. Deal?’ Julia kijkt hoe haar moeder zal reageren… Nou, dat is wel duidelijk. Ze is woedend! ‘Weet u wat u met dat bloemetje kunt doen?’ zegt ze. ‘Wegwezen! Meteen! Als u nou niet oprot, bel ik de politie.’ De man wenkt zijn groepje, roept nog iets vaag onaardigs en verdwijnt haastig. Julia en haar moeder lopen de huiskamer binnen. Julia is verbijsterd. Zulke woorden heeft ze haar nog nooit horen zeggen. Haar moeder begint ineens onbedaarlijk te huilen, zo boos is ze. Julia weet zich geen raad. Als iemand verdrietig is, kun je troosten. Maar wat doe je als iemand ontploft van woede? Ze heeft geen idee. Haar moeder ijsbeert heen en weer en slaat met een nijdige beweging pardoes de engel uit de kerstboom. Het ding valt in duizend stukjes op de grond. Mamma breekt hier straks de tent af, denkt Julia bang, maar gelukkig, daar hoort ze de achterdeur. Er is hulp in aantocht. Vader zet z’n fiets in de bijkeuken, komt binnen, ziet de engel in scherven en zijn vrouw met hoogrode wangen. Hij pakt haar resoluut vast, kust haar en omarmt haar. Hij houdt haar stevig vast en zegt geschrokken: ‘Henny toch, wat is er met jou? Wat is er gebeurd?’ Haar moeder zegt niets en begint te schokschouderen. ‘Julia, zeg jij het eens,’ vraagt hij. Dan vertelt Julia het hele verhaal. Heel precies: wie wat gezegd heeft en dat tante Ria uit eten wilde gaan voor de tv. En letterlijk wat haar moeder aan de deur heeft gezegd. ‘Zo, zo,’ zegt vader, ‘dat is niet niks.’ Op zijn gezicht staat verder niets te lezen, alsof het hem niets aangaat. Julia’s moeder is inmiddels weer op adem gekomen en is gaan zitten met haar hoofd tussen haar handen. ‘Dat kreng,’ zegt ze, ‘dat loeder, hoe durft ze!’ ‘Papa, waarom zegt mama dat? Wat is er toch met die Ria?’ vraagt Julia. Ze heeft wel eens gehoord van een tante Ria, maar ze heeft haar nog nooit gezien. Haar vader kijkt
8
even naar zijn vrouw, dan naar zijn dochter en begint een lang verhaal te vertellen. Zijn vrouw doet alsof ze er niet bij hoort. Ze zit in haar stoel met haar hoofd in de handen. Vaders verhaal begint met onschuldig gekibbel van twee zussen om een vriendje – ‘en dat was nog vóór mijn tijd,’ zegt vader met een ongemakkelijk lachje – en eindigt minuten later met slaande ruzie en twee zussen die elkaar nooit meer willen zien. ‘Vijftien jaar geleden hebben Henny en Ria elkaar voor het laatst gesproken,’ besluit hij zijn verhaal. ‘Nou ja, spreken…’ Hij knikt veelbetekenend. Julia kijkt haar moeder met open mond aan. Dat grote mensen zo kinderachtig kunnen zijn! Ze denkt het en zegt het ook hardop. Haar moeder schrikt ervan. Maar vader knikt. ‘Groot gelijk, Julia,’ zegt hij, ook hardop. Dan gaat de telefoon. Julia’s vader loopt naar de gang en pakt het toestel daar. Ze horen hem zachtjes praten. Na een paar minuten komt hij terug en pakt zijn vrouw bij de schouders. ‘Dat was Ria,’ zegt hij met nadruk. Zijn vrouw maakt een afwerend gebaar. ‘Nee, nou luister je! Ik moest van Ria zeggen dat het haar spijt. Dat ze nooit aan zo’n idioot tv-programma had moeten meedoen. Maar ze wist niet hoe het anders moest. Ik moest zeggen dat ze gek wordt van verdriet en haar zus terug wil hebben. Hoe dan ook.’ Julia’s moeder huilt. ‘Ze is nog aan de lijn,’ zegt vader. ‘Als je wilt, is ze hier over drie kwartier. Zonder tv. Om het goed te maken. Wat zal ik zeggen?’ Er valt een lange stilte. Samen kijken Julia en haar vader naar moeder Henny. Die ademt zwaar en is diep in gedachten verzonken. Het duurt minuten. Dan staat ze op en zucht: ‘Ik ga zelf wel.’ En ze loopt een beetje onvast naar de gang. Julia kijkt haar vader aan. Die knikt en geeft haar een aai over de bol. Dat hebben we goed gedaan, meid! zeggen zijn ogen. Maar zijn stem zegt: ‘Mooie boom hebben jullie gekocht! Jammer van dat gevallen engeltje. Maar als dit goed komt, is dat best een engeltje waard. Vind je niet?’
9
Paul Biegel
[]
een kerstverhaal De keizer was een lastige keizer. Nukkig, driftig en schreeuwerig. Het vorig jaar wilde hij Kerstmis al in oktober vieren, met een kerstboom die iets heel bijzonders moest zijn. Daartoe hadden de lakeien een danseres als boom opgetuigd en het arme meisje heeft zo de hele avond doodstil op één been moeten staan. Wat zou het dit jaar worden? Gelukkig niets in oktober. Niets in november, nog niets op tweeëntwintig december... Maar toen, op de avond van de vierentwintigste, beukte de keizer met zijn zware gouden kroon op de eikenhouten tafel en riep: ‘Ik wil het kerstverhaal horen!’ ‘Maar, Sire,’ antwoordde de eerste lakei bevend, ‘dat kent u toch al?’ ‘Kennen?’ riep de keizer, ‘kennen? Ik wil het horen!’ ‘Pardon Sire, welk kerstverhaal bedoelt u eigenlijk?’ vroeg de tweede lakei onderdanig. ‘Versta je me niet?’ schreeuwde de keizer. ‘Het kerstverhaal, zei ik.’ ‘Maar-maar-maar welk is hèt-hèt-hèt?’ stotterde de derde lakei lijkbleek. De keizer smeet zijn gouden kroon op de spiegelgladde vloer, zodat het ding kletterend door de zaal vloog en in een hoek tegen het gordijn plofte. ‘Ga het zoeken!’ bulderde de keizer. De lakeien vlogen naar de hoek, raapten gedrieën de kroon op en kwamen er op een deftig drafje mee aanzetten. ‘Ik bedoel het verhaal,’ schreeuwde de keizer, purper van woede. ‘Zoek het kerstverhaal en vertel het me. Onmiddellijk. Mars.’ De lakeien zetten de kroon neer en verlieten achteruitlopend de zaal, diepe buigingen makend, zodat ze buiten in de gang over elkaar heen vielen. ‘Phoe,’ sprak de eerste. ‘Boe,’ sprak de tweede. ‘Foei-foei-foei,’ stotterde de derde. Daarop begaven ze zich naar de keizerlijke bibliotheek en begonnen in alle kerstboeken te bladeren om hèt kerstverhaal te vinden. Een uur later klopte de eerste lakei bescheiden aan de deur van de troonzaal en trad binnen. Hij plaatste een gouden krukje met geborduurde zitting op enige afstand van de
10
troon, ging erop zitten, sloeg een groot boek open en legde het op zijn satijnen knieën. ‘Houd op met al die poespas en begin!’ beval de keizer. De lakei zette een lorgnet op de neus en begon statig te lezen: ‘Het was een bitter koude nacht. De sneeuw viel in dikke vlokken omlaag en het vroor dat het kraakte. Over het eenzame bospad liep een rendier en trok hijgend een zware slee, waarop de kerstman...’ ‘Kwatsch!’ riep de keizer. ‘Ik wil kerst en geen kerstman. Ga in de hoek staan.’ De eerste lakei verloor zijn deftigheid niet. Hij legde het boek neer, nam zijn lorgnet af, stond op en schreed met waardige passen naar een hoek van de zaal waar hij in de houding ging staan, met zijn neus in het gordijn. Enkele minuten later klopte de tweede lakei aan, trad binnen, ging op het krukje zitten, sloeg zijn boek open en begon te lezen: ‘Er was eens een boompje dat had groene blaadjes die in de herfst rood werden en daarna geel en tenslotte afvielen. Toen werd het boompje toch zo treurig. Het dacht: had ik toch naalden, dan zou ik in de winter niet kaal zijn en een kerstboom kunnen...’ ‘Kwatsch!’ riep de keizer. ‘Ik wil kerst en geen kerstboom. Ga in de hoek staan.’ Ook de tweede lakei stond gehoorzaam op en liep naar de tweede hoek. Daarop verscheen de derde lakei. Hij had een klein stoffig boekje gevonden: hij bleef staan en begon meteen voor te lezen: ‘Lang ge-geleden leefde er eens een boe-boerenzoon en die had in zijn hoe-hoe-hoenderstal een heleboel dieren. Maar toen het december was, dacht hij ineens: ik heb geen kerst-geen kerst-geen kerst-’ ‘Ah,’ sprak de keizer. ‘Net als ik. Dat begint er op te lijken. Ga door.’ ‘Geen kerst-geen kerst-geen kerstgans.’ De keizer werd paars. ‘In de hoek,’ brulde hij. En ook de derde lakei ging stram in de hoek staan, met zijn neus tegen het schilderij van de vorige keizer. Toen werd de lijfwacht opgetrommeld. De kapitein verscheen aan het hoofd van zijn manschappen, stelde zich op voor de troon, salueerde en sprak: ‘Present Majesteit.’ ‘Ik wens het kerstverhaal,’ beval de keizer. ‘Ga het onmiddellijk zoeken.’ ‘Het kerstverhaal zoeken,’ antwoordde de kapitein, ‘jawel Majesteit.’ Hij salueerde opnieuw en marcheerde met zijn mannen de troonzaal uit. Nu doorzocht de lijfwacht het gehele paleis. Niet alleen de bibliotheek maar ook alle verdere vertrekken en ook alle kamers. Van de hofdames, van de poetsknechten, van de vatenwasmeiden, van de kamerdienaren, van de koks en van de stalmeesters werden de kamers doorzocht. Alle boeken waar een kerstverhaal in stond, werden verzameld en in optocht naar de keizer gebracht. ‘Lees voor,’ snauwde de keizer. De kapitein salueerde en begon in het eerste boek. Maar dat verhaal ging over een kerstpudding en de keizer rukte de kapitein het boek uit de handen en smeet het tegen de muur. De kapitein salueerde en nam het volgende verhaal. ‘De kerstkrans’ heette dat en de keizer schopte het boek tegen het plafond. Zo ging het maar door. De kerstroos, de
11
kerstkaars, de kerstman, alle boeken werden door de keizer weggesmeten. ‘Namaak! Ik wil het echte, ga het zoeken, onmiddellijk. Ik wens het vanavond te horen!’ – ‘Vanavond te horen,’ antwoordde de kapitein en marcheerde saluerend weg. Maar in de deur botste hij tegen de oude keukenmeid en die riep: ‘Waar blijven de lakeien om de soep op te dienen?’ – ‘Soep,’ bulderde de keizer. ‘Wie durft daar over soep te spreken? Ik wil geen soep. Ik wil het kerstverhaal!’ De oude keukenmeid kon niet lezen of schrijven. Ze droeg een vette voorschoot, ze had glimmende wangen en dikke ronde armen. ‘Nou, nou,’ zei ze, ‘het kerstverhaal.’ Ze waggelde naar voren. ‘Bedoelt u Maria en Jozef in de stal met het kind in de kribbe en de herders eromheen?’ vroeg ze. ‘Aha,’ zei de keizer, ‘vertel het me!’ – ‘Nou,’ zei de keukenmeid, ‘dat kent u toch zeker?’ – ‘Vertel het me,’ brulde de keizer en de lijfwacht drukte de keukenmeid op het gouden krukje met de geborduurde zitting. ‘Nou, Maria en Jozef moesten naar Betlehem,’ begon de dikke meid bevend. ‘maar het was overal vol en zo kwamen ze in de stal en daar kreeg zij haar kindje en ze legde het in een kribbe op een beetje stro, want ze had niets anders en toen kwamen de herders en toen...’ ‘En toen?’ vroeg de keizer. ‘Nou toen... toen niks,’ stamelde de keukenmeid. ‘Dat is ‘t.’ ‘Het hele verhaal?’ riep de keizer. De keukenmeid knikte. ‘Lijkt nergens naar!’ schreeuwde de keizer. ‘Ga in de hoek staan!’ De keukenmeid ging in de vierde hoek van de zaal staan met haar neus tegen de scheurkalender. ‘Zoek een andere verteller!’ beval de keizer schreeuwend. ‘Onmiddellijk. Mars.’ De lijfwacht marcheerde weg en kwam even later terug met een hofdame, die dadelijk ging zitten en begon te vertellen. Ze had een mooie stem en weidde lang uit over de mooie blauwe sjerp van Maria en het prachtige gezang van de engelen. ‘En het kindje lachte zo lief,’ sprak ze. ‘En toen?’ vroeg de keizer. De hofdame schokte overeind. ‘Vond u het niet mooi?’ vroeg ze. ‘Nee,’ antwoordde de keizer. ‘Tegen de muur. De volgende.’ Nu verscheen een kamerdienaar die uitvoerig beschreef hoeveel moeite Jozef deed om toch een plaats in een der herbergen te krijgen, hoe koud het was in de stal en hoe dikke tranen over de verweerde rimpels van de herdersgezichten biggelden. ‘En toen?’ vroeg de keizer knorrig. ‘De geschiedenis is uit, Majesteit,’ sprak de kamerdienaar plechtig. ‘Tegen de muur,’ brulde de keizer, ‘zoek een volgende verteller.’ De volgende was een poetsknecht die het alleen maar over de herders had en hen ruwe dingen liet zeggen en daarna kwam er een hofdame die het in dichtvorm deed, maar telkens vroeg de keizer: ‘En toen?’ Dan kwam er geen antwoord en ze werden tegen de muur gezet. Tenslotte verscheen er een groepje hovelingen, dat gauw een kerstspel had ingestudeerd. Ze voerden het op met een echte os en een echte ezel, maar de keizer riep: ‘Kwatsch! Namaak. ‘t Lijkt er niet naar. Tegen de muur met jullie. De volgende.’ Maar er was niemand meer in het paleis. De hele hofhouding stond in de troonzaal met de neus
12
tegen de muur, de lijfwacht stond stram in de houding, met de kapitein saluerend aan het hoofd en het bleef doodstil. ‘Het kerstverhaal!’ brulde de keizer, ‘het echte.’ Maar het bleef doodstil. Totdat er voetstappen klonken in de gang, de deur geopend werd en een oude soldaat binnenkwam. Hij droeg versleten schoenen en een grote vaalgrijze jas hing over zijn schouders. ‘Geen mens bij de poort,’ sprak hij, ‘geen mens bij de achterdeur, geen mens bij de binnendeur, geen mens in de keuken, niemand in de gang, dus ik dacht...’ ‘Scheer je weg,’ riep de keizer. ‘Maar ik wou vragen of...’ ‘Verdwijn, mars,’ schreeuwde de keizer ‘... onderdak en een hapje in de keuken,’ stamelde de oude soldaat. ‘D’r uit. Ik bedoel: kom hier!’ bulderde de keizer. ‘Kom hier en vertel het kerstverhaal.’ De soldaat strompelde tot voor de troon. Hij keek de keizer aan en zweeg lange tijd. Toen sprak hij: ‘Och, Sire, wat wilt u van een oude soldaat die moe is van de oorlog en moe van het marcheren? Het kerstverhaal? Ik heb een heel leven achter de rug van gaan en staan, van slapen in het koude veld en van dode kameraden. Ik heb het zoete geproefd van de overwinning en het bittere van de nederlaag. Wilt u van mij het kerstverhaal? Mijn schoenen zijn gebarsten en mijn jas is versleten. Hoe kan ik vertellen over wollen schaapjes en zingende engeltjes?’ Het was doodstil geworden in de troonzaal. ‘Maar wat is het kerstverhaal?’ vervolgde de oude soldaat. ‘U bent een machtig keizer. U beveelt en ieder doet wat u zegt. Ik zie ze hier allemaal staan met hun neus tegen de muur, als gehoorzame onderdanen en zie: het kerstverhaal gaat ook over een keizer. Over de keizer der keizers, over de allerhoogste, die van zijn troon afkwam om mens te worden onder de mensen.’ ‘Maar,’ ging de soldaat verder, ‘is dat een verhaal? Als u mij vraagt: en toen?, dan zeg ik: kom van uw troon af, machtig keizer en word mens onder de mensen. Dan zult u het kerstverhaal kennen.’ De soldaat zweeg en even bleef ‘t stil in de troonzaal. Toen greep de keizer naar zijn gouden kroon en smeet hem met zoveel kracht op de vloer als hij nog nooit gedaan had. Alle hovelingen langs de muur keken ontzet om. ‘Brutale luis,’ schreeuwde de keizer, ‘hoe durf je zo tegen mij te spreken? Verdwijn van hier, onmiddellijk. In looppas.’ De soldaat haalde de schouders op. ‘Schiet op, mars,’ bulderde de keizer. De soldaat haalde opnieuw zijn schouders op, keerde zich om en begon langzaam naar de deur te strompelen. ‘Donder en bliksem,’ brulde de keizer, ‘ik zei: looppas.’ Maar de soldaat scheen het niet te horen en opeens kwam de keizer als een woedende stier overeind, sprong de drie treden van zijn troon af en rende de soldaat achterna om hem het paleis uit te schoppen.
13
‘Dat zal je voelen,’ riep hij, maar vreemd genoeg kon de keizer hem niet te pakken krijgen. Telkens wanneer hij meende de soldaat een schop of stoot te kunnen geven, was deze juist iets verder dan hij dacht. ‘Ik zal je,’ schreeuwde de keizer door de lange gang. Hij gooide zijn zware hermelijnen mantel af om zich beter te kunnen bewegen en vloog de strompelende soldaat achterna. Maar deze ging door de keuken, door de achterdeur en de poort uit, zonder dat de keizer hem zelfs had kunnen aanraken. In machteloze woede holde de keizer verder, de grauwe, schimmige figuur achterna, maar hoe harder hij liep, hoe groter de afstand tussen hen werd en tenslotte verdween de strompelende soldaat geheel uit het zicht. Toen bleef de keizer hijgend staan. Een koude wind blies door zijn dunne onderkleren en hij begon te bibberen en te klappertanden en met zijn knieën te knikken. ‘Ik heb het koud,’ schreeuwde hij. Maar niemand hoorde hem. ‘Breng mijn mantel,’ schreeuwde hij. Maar niemand kwam. Hij begon weer te lopen en dwaalde verder en verder. Hij werd kouder en kouder en zijn woede koelde. Toen struikelde hij en viel. Het was de versleten jas van de soldaat die op zijn weg lag. ‘Ai,’ mompelde de keizer, ‘ai, ik ben gevallen. Van mijn hoge troon ben ik gevallen.’ Het duurde een hele tijd voor hij weer opstond en omdat het zo bitter koud was, nam hij de soldatenjas, klopte het stof en zand eruit, sloeg hem om zijn schouders en strompelde langzaam terug naar het paleis. De eerste, de tweede en de derde lakei, de oude keukenmeid, de hofdames, de kamerdienaren, de poetsknechten en alle andere hovelingen stonden nog steeds tegen de muur toen de keizer weer in de troonzaal verscheen. En omdat er geen schreeuwend bevel klonk, draaiden ze één voor één voorzichtig en nieuwsgierig het hoofd om. Daar stond hun heer en meester, de lastige en nukkige keizer, gehuld in een grauwe, versleten soldatenjas. Hij sprak: ‘Het is kerstavond. Ik wens het feest met u allen aan één tafel te vieren en ikzelf zal het kerstverhaal vertellen.’ Zo gebeurde. En welk verhaal dat was, weet ieder die ooit van zijn eigen troon gevallen is.
14
Willem van der Meiden
[]
auditie Een zitje bij een koffieapparaat. Een jonge vrouw zit als enige te wachten, bladert verveeld in een glossy. Ze kijkt om de haverklap op haar mobieltje om te zien hoe laat het is. Dan zwaait de deur van een kamer open en een joviale man met flinke kuif – type: man van de wereld – wenkt haar naar binnen. < Komt u maar, mevrouw Davids! De vrouw struikelt bijna van de zenuwen over de drempel en gaat de kamer in. Het is een luxueus kantoor met moderne kunst aan de muur, een flinke spiegel en een grote palm in de hoek. De man met de kuif wijst haar een stoel aan het bureau en gaat zelf aan de andere kant van het bureau zitten. De vrouw kijkt hem verwachtingsvol aan terwijl hij wat papieren recht legt en zijn vingers begint te knakken. Op het bureau staat verder nog een ingewikkelde telefoon en er ligt een beduimeld boekje waarin we tot onze verrassing een Statenbijbeltje herkennen. < Zo, mevrouw Davids. Of mag ik Mirjam zeggen? > Dag meneer, zegt u maar Mirjam, hoor. Meneer… ? < De Heer, Beau de Heer. Zeg maar Beau. Koffie? De man pakt al zijn telefoon, maar de vrouw schudt haar hoofd. > Nee, dank u. Ik heb net thee gehad op de gang. Mag ik vragen…
15
< Nou, vooruit dan maar, om het niet nog spannender te maken, Mirjam: ik heb goed nieuws voor je, denk ik. > Echt waar? Dat zou mooi zijn, zeg. Dat zou zelfs hartstikke goed nieuws zijn. Ik kan het eigenlijk niet eens geloven. Hoe kan dat nou? Wat voor nieuws, trouwens? De vrouw struikelt over haar woorden en de man maakt met zijn handen sussende gebaren. < Rustig maar. Jij was gewoon de beste. Dat vonden we allemaal. > Maar u zei net ‘denk ik’… wat bedoelt u, wat bedoel je daarmee? Is er iets niet goed? < Daar kom ik zo op. Het goede nieuws is dat jij het wordt. We hebben veertig gesprekken gevoerd en veertig meiden zien spelen. En jij bent uit al die kandidaten als enige overgebleven. Jij hebt de rol. Gefeliciteerd! > Echt waar? Fantastisch! Dat had ik nooit gedacht. Beau, je maakt me gelukkig! Eindelijk een kans. Die rol… welke rol trouwens? Ik ben stikbenieuwd naar die rol. Waarom doet iedereen zo geheimzinnig? < Dat komt zo, Mirjam. Rustig maar. Wees nou eens gewoon blij met deze kans! > Ben ik ook, ben ik ook! Ik was zó zenuwachtig, ik dacht: dat haal ik nooit. Die andere meiden zijn zó veel beter. Die ene is al in Goede Tijden geweest, ik ken haar gezicht. Ik ben nog helemaal nergens geweest. Het is toch niet om mijn achternaam, hè? < Nee. Al die beroemde mensen in de familie Davids, Edgar, Louis, Heintje – dat was misschien zelfs wel in je nadeel. Nee, we willen jou graag hebben. Je bent jong, fris, volstrekt onervaren. Maar je hebt een prachtig naturel en dat is nou precies wat we nodig hebben. Mirjam, je hebt ons echt overtuigd. > Ik ga ervan blozen. < Doe dat maar even, het staat je goed, denk ik. Het blijft even stil en de man met de kuif aarzelt, schraapt zijn keel. De vrouw trekt een vragend gezicht. > … denk ik?…
16
< Nou, dat je zwanger bent, dat scheelt natuurlijk ook. > Zwanger? Hoe bedoel je? De vrouw kijkt de man verontwaardigd aan – en ook enigszins betrapt. < Moet ik je uitleggen wat zwanger is? Probeer het maar eens te ontkennen. > Jeetje. Maar ik weet het zelf nog maar een dag. Is het al te zien dan? < Nee, hoor. De man grinnikt. < Nee, dan zouden we mooi te laat zijn. > Maar… Hoe… Ik bedoel, hoe kunt u, hoe kun jij dat nou weten? Ik moet het Joop nog vertellen. Die zal zich trouwens wel afvragen… Nou ja, dat doet er nou niet toe. Maar toch begrijp ik niet… De man onderbreekt haar woordenstroom met een minzaam handgebaar. < Ach, sommige dingen zie je gewoon, sommige dingen weet je gewoon. Ik loop al even rond in de wereld. Zwanger dus: en daarom hebben we jou nou precies uitgekozen. Die blik in je ogen. Pats! Bingo! Die buik komt vanzelf wel. > En ik weet nog niet eens zeker… Mirjam kijkt wat onzeker om zich heen en mijdt de blik van de man tegenover haar. Die knikt haar vaderlijk toe. < Ssst. Stil maar. Deze rol is voor jou. Een once in a lifetime rol – deze rol. En jij gaat hem spelen. Wacht maar tot je hoort wie de regisseur is. Wacht maar tot je het script hebt gelezen. Je hoeft je na deze film geen zorgen meer te maken over je carrière, Mirjam. Ze zullen aan je voeten liggen. > Ja, ja, zeker met een kind op m’n schoot straks. < Ja, juist met een kind op je schoot straks.
17
> Maar over welke rol gaat het dan? Waarom zegt niemand iets daarover? En hoe kan ik nou die film gaan maken – ik heb nog niks gepresteerd? < Die blik in je ogen, die verwachtingsvolle blik. Die is het. Maar we gaan natuurlijk wel snel draaien. Gezien je omstandigheden, zal ik maar zeggen. Tenminste, dat denk ik. Als we eruit komen. De vrouw gaat met een ruk kaarsrecht op haar stoel zitten. Er zit boosheid in haar stem. > Ah, daar hebben we ‘m weer. ‘Dat denk ik.’ Daar komt het addertje onder het gras. Daar komen de kleine lettertjes van het contract. Je zit me een beetje lekker te maken, zeker. Het zal wel een of andere rare film wezen. Of ik krijg alleen reiskosten of zoiets. Of ze knippen me er straks weer uit. Kom maar op met je addertje, meneer De Heer. De man met de kuif valt haar snel in de rede. < Nee, nee, nou niet zo stoer doen ineens. Jij hebt de rol en je bent binnen. Jullie, moet ik zeggen. Want op dat jochie van jou kom ik straks nog even terug. Die zit ook in het verhaal. De vrouw schudt vol onbegrip haar hoofd. > Waarom denk je nou weer dat het een jongetje wordt? Ik wil veel liever een meisje. Of mag ik dan niet meer meedoen? < Ik zie het gewoon aan je. Jongetjes zijn trouwens ook best leuk, hoor. Niks mis mee. Maar goed, er is nog één voorwaarde dus. > Kijk, daar hebben we het. Kom maar op met je voorwaarde. Het blijft even stil en de vrouw begint vol ongeduld te schuifelen op haar stoel. < Je moet wel ‘ja’ zeggen. De vrouw schudt weer haar hoofd, maar begint dan langzaam te knikken. Er komt een vastberaden trek op haar gezicht. > Ik geloof niet dat u graag tegengesproken wordt, meneer De Heer. Maar ik doe het. Ja dus. Yes!
18
De man met de kuif pakt het bovenste papier van de stapel en schuift het naar de vrouw toe. < Goed lezen en hier, hier en hier graag tekenen. De vrouw begint te lezen en onder het lezen zachtjes te neuriĂŤn. De man met de kuif bladert in gedachten verzonken in het Statenbijbeltje.
ď&#x201A;Ş
19
Engelien Hulsman
vleugels ‘Christmas’ tikt ze in. Er zijn 1.700.000.000 zoekresultaten, meldt Google meteen. [Klik] Zilveren kerstklokken met rode linten. [Klik] Een kerstkaart met glinsterende kerstbomen. Een zwaaiende kerstman schuift voorbij. [Klik] Wikipedia geeft een theoretische uitleg over de achtergronden van het kerstfeest. [Klik] [Klik] ‘Last Christmas, I gave you my heart…’ zingt Wham op YouTube. Genoeg, besluit ze, en met een zucht sluit Mariska de computer af. Wat is er toch met haar? Het lijkt wel alsof ze geen moment rust meer heeft. Hoe lang al wel niet? Sinds gister in elk geval, het kerstdiner bij oma. Vannacht heeft ze geen oog dichtgedaan. Maar de onrust is er al langer. Vorige week kriebelde het, na de kerstviering op school. Toch is het nog eerder begonnen. Op die middag waarop ze hier thuis, op zolder, bezig waren om de kerstversiering uit te zoeken? Hoe dan ook, Mariska heeft geen rust meer in haar lijf sinds de kerstengelen begonnen zijn om tegen haar te praten. Het was een week of twee geleden dat Liesbeth langskwam, op die druilerige zaterdagmiddag in december. Niets bijzonders, want Liesbeth en Mariska trekken al jaren samen op. Ze zijn met z’n tweeën hun hele schooltijd doorgerold. Liesbeth schuift bij hen thuis gewoon aan, en dus was er niets vreemds aan dat ze die middag samen op zolder bezig waren de doos met kerstversiering na te pluizen omdat de kerstboom opgetuigd moest worden. En er was ook niets vreemds aan dat Liesbeth, altijd spraakzaam, het hoogste woord had. En natuurlijk had Liesbeth het over de toekomst, want sinds ze in de eindexamenklas zaten, had Liesbeth het eigenlijk nergens anders meer over. Liesbeth had het er druk mee, met die toekomst. Liesbeth woog af welke opleiding ze wilde doen. Liesbeth sleepte Mariska mee naar voorlichtingsdagen en informatiebijeenkomsten. Liesbeth, een kei in talen, dubde hardop. Of ze lerarenopleiding Frans zou gaan
20
doen, want dat leek haar reuze interessant. Of toch iets met voorlichting en communicatie? Met die opleiding op zak was je zo breed inzetbaar! Of moest ze eerst een studiekeuzetest doen, om te bepalen wat het allerbeste bij haar paste? Maar hoe meer Liesbeth die middag praatte, hoe stiller Mariska werd. Want zo leuk als Liesbeth het vond om over de toekomst na te denken, zo lastig vond Mariska het. Al dat gepraat over wat je na je examen ging doen… Het leek wel alsof het nergens anders meer over kon gaan. Ze kreeg het al benauwd als ze de vraag weer hoorde aankomen. ‘Wat ga je doen, Mariska?’ En ze wist dat er maar één antwoord was dat mensen niet wilden horen, en dat was toch echt het enige antwoord dat steeds bij haar opkwam: ‘Ik weet het niet.’ Want ze wist het werkelijk niet. Al die opleidingen, al die mogelijkheden… hoe meer ze erover hoorde, hoe minder ze wist wat ze na haar eindexamen wilde gaan doen. De stem van Liesbeth was naar de achtergrond verdwenen. Mariska luisterde niet echt meer. Ze boog zich over de kerstversiering. Wat moest er dit jaar in de boom? Ze ontwarde de linten van kerstballen en legde voorzichtig de piek naast de doos. Die maar apart houden. Ze wikkelde een stuk papier open, en in haar hand hield ze een zilverkleurig kerstengeltje met gazen vleugeltjes. Vorig jaar gekocht, herinnerde ze zich. En toen klonk dat zinnetje. Dat ene, kleine, zinnetje. ‘Je hoeft natuurlijk niet meteen te gaan studeren.’ Mariska schrok. Bijna liet ze het engeltje vallen. Waar kwam dat zinnetje opeens vandaan? Ze staarde naar het figuurtje in haar hand. En legde het toen gauw opzij, naast de piek. ‘Niet gaan dromen, Mariska,’ sprak ze zichzelf in gedachten toe. Ze keek op. ‘Ik breng deze spullen alvast naar beneden,’ zei ze tegen Liesbeth, ‘kijken of we al genoeg hebben voor in de boom.’ Liesbeth liep mee, en kletste gezellig verder. Maar Mariska hoorde er niet zo veel van. Want in haar hoofd zat dat stemmetje. Dat stemmetje dat zei: ‘Je hoeft natuurlijk niet meteen te gaan studeren!’ Het zal bijna een week later zijn geweest, bij de jaarlijkse kerstviering op school. Natuurlijk had Mariska zich weer laten strikken om iets voor te lezen, en natuurlijk had ze er al spijt van gehad op het moment dat ze het beloofde. Nu stond ze naast het podium te wachten tot de muziek voorbij was en ze naar de microfoon kon lopen. Ze was zenuwachtig. Naast haar stond Joost, die zometeen het kerstverhaal zou voorlezen. Joost, die nu al wist dat hij na zijn examen iets met computers zou gaan doen. Hij kon zich niets anders voorstellen. Hij besteedde nu toch ook al z’n vrije tijd aan computers? ‘Mazzelaar,’ dacht Mariska, ‘dat je precies weet wat je wilt.’ Ze staarde in de kerstboom, pal naast hen. Recht in het gezicht van een kerstengel. Uit de wereldwinkel, ongetwijfeld. MiddenAmerika, schatte ze, Guatemala of Mexico. Een jurkje van jute, wollen vleugels met ijzerdraad erin. Opbrengst ongetwijfeld voor arme koffieboeren of tegen kinderarbeid. En opeens hoorde ze luid en duidelijk – ze wist het zeker – een stem die zei: ‘Vrijwilligerswerk, dat is ook wel wat!’ Het werd stil, in haar en om haar heen. Tot Joost Mariska uit haar verbijstering porde. ‘Jij moet!’ siste hij, en duwde haar het podium op, richting microfoon. Het duurde even voordat Mariska zich op het gedicht kon concentreren. Haar
21
stem klonk aarzelend. Want in haar oren zat nog die andere stem. Die stem die maar blééf zeggen: ‘Vrijwilligerswerk... dat is ook wel wat!‘ Daarna bleef het even stil. Tot gisteren. Het jaarlijkse kerstdiner bij oma, op kerstavond. Mariska had ertegen opgezien. Al die ooms en tantes met hun vragen. ‘Eindexamenjaar, hè?’ ‘Wat ga je doen na je examen?’ ‘Tegenwoordig zijn er eindeloos veel opleidingen.’ ‘Kind, jij kunt zoveel!’ Mariska gaf beleefd antwoord op alle vragen, maar na het eten vluchtte ze zo snel mogelijk van tafel en zakte neer in een makkelijke stoel naast de kerstboom. Even rust! Even geen vragen! Even niets aan haar hoofd! En toen was er… die stem. Alweer een stem. ‘Heb je er wel eens over gedacht om naar het buitenland te gaan?’ Helder, goed hoorbaar. ‘Het went,’ dacht Mariska, ‘als engelen gaan praten.’ Ze keek naar de engel in de boom. Oud. Hij miste één vleugel. De tak waaraan hij hing, boog door. ‘Te zwaar voor kerstengel,’ dacht Mariska, ‘maar ook dit is er eentje met een boodschap.’ Hardop zei ze: ‘Nee, daar heb ik nou nog nooit aan gedacht.’ ‘Dat zou je dan toch eens moeten doen,’ klonk een stem achter haar. Verrast draaide Mariska zich om. Daar stond oom Gerben. Hij lachte. ‘Dat was ik,’ zei hij, en schoof een stoel bij. ‘Vervelend, hè, al dat gepraat over je toekomst. Maar ik meen het echt. Je hebt best tijd om eerst nog iets anders te gaan doen voordat je aan een opleiding begint. En een jaar in het buitenland is altijd de moeite waard.’ Zo rolden ze met z’n tweeën in het beste gesprek dat Mariska sinds tijden gehad had. Met een onverwachte oom Gerben, die zelf nota bene een enorme studiebol was, maar best kon begrijpen dat je even geen zin meer had in leren. Die vond dat je je kansen moest grijpen als je jong was. Die ooit in het buitenland gewoond had en dat een onuitwisbare ervaring vond. En die allerlei ideeën had, zo veel ideeën dat het Mariska duizelde. Ze hadden het opeens over Engeland, waar ze een paar jaar geleden op vakantie was geweest en dat Mariska prachtig vond. Ze hadden het over vrijwilligerswerk, en hoe ze erachter kon komen wat voor vrijwilligerswerk je kon doen. Hoe lang had ze met oom Gerben zitten praten, daar in dat hoekje bij de kerstboom? Tien minuten misschien, hooguit. Maar sindsdien tolden de gedachten door haar hoofd, en ze zijn niet meer tot stilstand gekomen. Die avond niet, vannacht niet, en ook vandaag, op Eerste Kerstdag, niet. ‘Maris, we gaan aan tafel!’ Dat is ook zo. Eerste Kerstdag is bij hen thuis een dag om als gezin samen, min of meer officieel, aan tafel te zitten. Hun eigen kerstdiner. Aan geloof of kerk doen ze niet, maar Kerstmis is op een of andere manier onontkoombaar. Het lijkt wel alsof haar vader en moeder zich dan opeens hun gelovige opvoeding herinneren en vinden dat ze daar eens per jaar nog iets aan moeten doen. Met kerst moet er ook altijd wel een keer serieus gepraat worden. Over vrede op aarde. Over hoe het verder moet met de wereld. Haar vader vindt altijd dat hij een soort toespraakje moet houden. Iets over hun gezin, waar iedereen mee bezig is, en hoe dat verder zal gaan. Mariska moet er
22
meestal wat om lachen, het is zo voorspelbaar. En inderdaad, tegen de tijd dat ze aan het toetje toe zijn – dat met kerst deftig ‘dessert’ heet – begint haar vader te praten. Over hun leven, en over de toekomst. En ja hoor, daar komt het. Dat het zo belangrijk is voor haar, Mariska, dit eindexamenjaar. Dat ze er natuurlijk op vertrouwen dat ze haar examens goed door zal komen, en daarna een goede opleiding zal gaan volgen. Dat ze benieuwd zijn wat ze gaat kiezen, en dat ze verwachten dat ze haar toekomst goed voor ogen houdt. En welke studie ze ook kiest… Mariska haalt diep adem. Het is nu of nooit. Het is tijd om haar stem te laten horen. ‘Ach,’ zegt ze zo rustig mogelijk, ‘misschien ga ik wel eerst een jaar naar het buitenland.’ Haar hart bonkt in haar keel. ‘Vrijwilligerswerk, of zo.’ Ze pakt haar glas, en hoopt dat haar hand niet zichtbaar trilt. ‘Per slot van rekening hoef je niet meteen na je examen te gaan studeren.’ Zo, dat is eruit. Ze neemt een slok en kijkt op. Iedereen kijkt haar verbaasd aan. Zelfs haar vader is stilgevallen. Maar vanuit de kerstboom knikt een engel haar bemoedigend toe. Ze weet het zeker. En het voelt alsof ze vleugels krijgt.
23
verwachting
tus sen hoop en vrees
Kon je maar in de toekomst kijken. Dan wist je wat je te wachten stond.
Want je weet niet wat er ontstaat uit een vlam die nog klein is. Misschien wel een vuur dat verwarmt.
verwachting
Misschien wel een brand die verwoest.
Kon je maar in de toekomst kijken. Dan was je verlost van je onzekerheid.
Heeft Maria echt beseft wat ze kon verwachten van de vonk die in haar gloeide?
Was ze voorbereid op de kracht van het Licht? Bedacht op de schaduw?
Hilda Agra
stralend middelpunt ‘Ik heb nog drie namen openstaan voor een gedicht,’ zegt meneer Kerstjens. ‘De anderen zijn allemaal al geweest. Iris, Simone en Brian, van jullie wil ik graag maandag over twee weken een gedicht. Het onderwerp is: Licht. Wie van jullie het mooiste gedicht heeft, mag het voordragen op de kerstviering. Succes! En een goed weekend allemaal!’ ‘Gedicht over licht, dat rijmt allicht,’ zegt Meike terwijl ze haar tas inpakt. ‘Dank je, dat is alvast m’n begin,’ lacht Iris. ‘Denk je dat het lukt?’ vraagt Meike. ‘Jawel, hoor,’ zegt Iris, ‘ik maak wel vaker gedichten. Mijn gedicht gaat wel winnen, denk ik. Daar zorg ik wel voor. Kan ik gelijk Brian even laten voelen dat hij niet in alles zo geweldig is als hij zelf denkt.’ Iris ziet al voor zich hoe ze straks in de schijnwerpers staat tijdens de kerstviering. Ademloos zal iedereen luisteren hoe ze haar prachtige gedicht voordraagt. Precies de juiste woorden. Precies de goede toon. Twee minuten zal ze het stralende middelpunt zijn van de hele school. En als ze uitgesproken is, zal er een zucht van ontroering door de zaal gaan, gevolgd door een daverend applaus. Dit zal het moment zijn waarop ze later, als beroemd dichteres, zal terugblikken als het begin van haar carrière. ‘Hé, jij daar, met je hemelse blik. Waar zit jij helemaal met je gedachten?’ Met een klap valt Iris in de realiteit, naast Meike in het natuurkundelokaal. Met een prisma breken ze een lichtstraal tot regenboog. ‘Oh, niks,’ zegt Iris, ‘ik dacht na over de kerstviering.’ ‘Ha, jij ziet jezelf daar al staan met je gedicht zeker. Dream on girl! Je hebt nog geen woord op papier.’ ‘Oh, nee, maar dat komt wel,’ zegt Iris. ‘Let maar op.’ ‘Heb je nog huiswerk?’ vraagt de vader van Iris als ze thuiskomt. ‘Ja, een s.o. voor biologie voor maandag. En ik moet een gedicht maken voor Nederlands, maar dat is pas voor over twee weken.’ ‘Een gedicht, wat leuk,’ zegt haar vader. ‘Waar moet het over
27
gaan?’ ‘Over licht. Wie het mooiste gedicht heeft, mag het voordragen op de kerstviering. Ik moet tegen Brian en Simone, dat win ik makkelijk.’ ‘Niet te vroeg juichen. En niet te lang uitstellen,’ adviseert haar vader. ‘Als je het op het laatst laat aankomen, kan het wel eens lelijk tegenvallen.’ ‘Jaha,’ zegt Iris. Al die goedbedoelde adviezen ook. Eerst genieten van de vrijdagmiddag. En dan die s.o. leren. Dat gedicht komt nog wel. Tijd zat. Het weekend gaat voorbij, voor de s.o. krijgt Iris een zeven, ander huiswerk krijgt voorrang en opeens is het twee weken later. Morgen moet het gedicht klaar zijn. En Iris heeft nog geen letter op papier. Daar zit ze voor haar pc, met een leeg document op het beeldscherm. ‘Licht is licht, ik doe mijn ogen dicht,’ typt Iris. Delete. Weg met die stomme zin. Ze staart naar buiten. Het is donker. Een kleine ster knipoogt. Iets over een ster misschien? ‘Sterren stralen. Maar ik zit hier te balen.’ Delete. ‘Hoe kan ik iets moois dichten als niemand mij bij wil lichten?’ Delete. Twintig pogingen later komt Iris’ moeder om een hoekje kijken. ‘Ik zag nog licht branden. Ben je nu nog aan je huiswerk? Je moet nu echt gaan slapen, hoor. Morgen moet je weer vroeg naar school.’ ‘Ja, maar ik MOET een gedicht maken,’ roept Iris paniekerig. ‘Dat gaat je nu niet meer lukken,’ zegt haar moeder. ‘Ga eerst maar slapen. Morgen ben je weer fris en heb je ruimte voor frisse ideeën.’ ‘Hoe kan ik ooit slapen!’ roept Iris. ‘Ik ga hartstikke af, morgen. Ik heb tegen iedereen gezegd dat ik Brian zou verslaan met mijn gedicht. En ik heb nog helemaal niks.’ ‘Is dat niet een beetje je eigen schuld? Je weet dit al twee weken,’ oppert haar moeder. Iris laat haar schouders hangen. ‘Dat weet ik wel. Maar we hebben ook zo veel huiswerk altijd. En ik kan echt wel dichten. Maar uitgerekend nu lukt het niet. Hoe had ik dat nou kunnen weten van tevoren?’ ‘Zo werkt dat met creativiteit,’ zegt haar moeder. ‘Die heeft de ruimte nodig. Onder druk lukt het bijna niemand. Maar daar heb je nu niks aan. Ga nu eerst maar slapen. Misschien krijg je wel de oplossing in je droom.’ Het is donker. Alles is stil in en om het huis, maar Iris kan niet slapen. Telkens proeft ze beginnetjes van zinnetjes, en spuugt die in gedachten uit. Stom, stom, stom, denkt Iris. Stomme opdracht. Stomme ik. Was ik er maar eerder aan begonnen. Het leek zo simpel. Ik heb het veel te licht opgevat allemaal. Nu het moet, lukt het niet meer. Morgen sta ik voor paal. Met geen gedicht of een ontzettend stom gedicht. Ze ziet zich al staan. Ze durft de klas niet in te kijken en met haar hoofd omlaag mompelt ze het gedicht. Even is het stil. Brian is de eerste die begint te lachen. Een harde, spottende lach. Hij lacht haar uit. Daarna valt de hele klas hem bij. Ze lachen zich een deuk en slaan zich op de knieën. ‘Je bent echt een dichteres, hahaha!’ Zelfs meneer Kerstjens grinnikt mee. Dan maant hij de klas tot stilte, kijkt Iris aan en zegt: ‘Het valt me wel heel
28
erg van je tegen. Ik dacht dat jij talent had.’ Daar staat Iris, geen stralend middelpunt, maar middelpunt van spot. En nog wel door haar eigen stomme schuld. Had ze maar niet zo moeten opscheppen. Had ze maar eerder aan dat gedicht moeten beginnen. Nu is het te laat. Ze kan wel door de grond zakken. Alles draait om haar heen en het wordt steeds donkerder. Flarden hoongelach dringen tot haar door. En een vreemd vervormde stem van meneer Kerstjens: ‘Je krijgt een drie. Over twee weken heb je een herkansing.’ Dan slurpt de donkere draaikolk alles op en verdwijnt Iris in een bodemloze diepte. Flits! Een fel licht schijnt in Iris’ ogen. Ze houdt haar arm voor haar gezicht en ziet door een kiertje eronder een glimp van haar broertje Jasper. Hij speelt met zijn nieuwe zaklamp. ‘Doe weg dat ding,’ moppert Iris. Haar hoofd bonkt. De korte nacht wreekt zich. Jasper floept de zaklamp uit en aan, uit en aan, als een sein. Dan strijkt hij met de lichtbundel over het dekbed, naar de poster op de muur. Iris volgt de lichtwandeling van haar broertje. Razendsnel trekt hij cirkels op het plafond, zodat een glinsterende ring ontstaat. Even doet Iris haar ogen dicht en ziet het omgekeerde: een zwarte ring in een lichte omgeving. Nu richt Jasper zijn lichtbundel op het beeldscherm van de pc. ‘Nou schijn ik je computer aan,’ zegt Jasper. ‘Afstandsbediening.’ Iris staart naar het verlichte beeldscherm. Opeens gaat haar een lichtje op. ‘Jasper, je bent geweldig!’ zegt ze. Ze springt uit bed, geeft haar broer een dikke kus en gaat in pyjama achter haar computer zitten. De aula zit vol. Iris zit vooraan, met het programma van de kerstviering op schoot. Daar staat het, zwart op wit, bij onderdeel zes, na het zingen: ‘Gedicht. Door Iris Malkander.’ De zenuwen gieren door haar keel. Ze leest nog één keer haar tekst door. Natuurlijk kent ze de tekst uit haar hoofd. Het is haar eigen tekst! ‘Je hebt talent,’ had meneer Kerstjens gezegd. De muziek verstomt, Iris loopt naar voren. Daar staat ze in het felle licht van de toneelspots. Het licht verblindt haar. De zaal is een donkere, vage massa waar kuchjes en schuifelgeluidjes uit komen. Dan haalt ze diep adem en draagt haar gedicht voor. Licht, ongrijpbaar ben je. Ik wil je pakken maar grijp mis. Ik volg je, ik word je schaduw en zie: jij bent nooit op jezelf gericht. Stralend breng je de ander aan het licht.
29
19 eigentijdse kerstverhalen Eigenlijk is er maar één Kerstverhaal: het verhaal over wat zich ruim tweeduizend jaar geleden heeft afgespeeld in en rond Betlehem. Een verhaal dat niet voor niets nog elk jaar wordt verteld. Het spreekt nog altijd tot onze verbeelding: een verhaal van hoop en verwachting, van licht dat straalt in de donkere nacht. Een verhaal van een kwetsbaar nieuw leven dat mensen verandert. Gelukkig ervaren mensen ook nu dat het leven een nieuwe wending kan nemen. Dat er uit onverwachte hoek een oplossing wordt gefluisterd. Dat een medemens een engel op je pad kan zijn. Deze verhalenbundel laat heel verschillende voorbeelden van dit soort wendingen zien, speciaal geschreven voor jongeren. Eigentijdse kerstverhalen met steeds een weerklank van hét Kerstverhaal. Zo kunnen ze voor de lezer of luisteraar een lichtpuntje zijn.
Hilde van Halm is redacteur bij Oase Media. Voor Oase Magazine schreef ze veel bezinnende teksten voor dagelijks gebruik, diverse verhalen en twee kerstmusicals.
Oase Media ISBN 978 90 79155 00 2 www.oasemedia.nl
9 789079 155002