Cahier #4 Architectuurkwaliteit en opdrachtgeverschap Verslaglegging van de activiteiten in het inspiratietraject Opdrachtgeverschap. 1
2
INHOUD Inleiding
Edith Wouters
4
WORKSHOP en INSPIRATIEUITSTAP 6 GOED OPDRACHTGEVERSCHAP Eva Heuts en Edith Wouters COLUMN: EEN PALEISJE OM TE FUIVEN Inspiratieproject publiek gebouw
22
WORKSHOP MASTERPLANNING
24
COLUMN: ONGEPASTE JALOEZIE?! Inspiratieproject masterplan
34
Joep Gosen
Edith Wouters
Joep Gosen
INSPIRATIELEZINGEN 36 SCHOLENBOUW Nederlandse, Italiaanse en Vlaamse projecten inspireren opdrachtgevers van de Vlaamse school van morgen Nele Coppieters
COLUMN: ZAADJES PLANTEN VOOR 42 DE TOEKOMST Inspiratieprojecten schoolgebouwen in Herentals en Lille Joep Gosen
OP ZOEK NAAR EEN DUURZAME EN 44 WERVENDE TOEKOMSTVISIE VOOR DE KEMPEN
Staf Lauwerysen
LINKS EN BRONNENLIJST
49
COLOFON 51
Inleiding Tekst: Edith Wouters
Er is in het recente verleden al veel gezegd en geschreven over strategieën voor kwaliteit in architectuur in het algemeen en van overheidsopdrachten in het bijzonder. Sinds het begin van dit millennium verschenen publicaties als het Vademecum voor overheidsopdrachten architectuur, dat op zoek gaat naar de procedures om binnen de bestaande overheidsopdrachtenregelgeving zoveel mogelijk te resulteren in kwalitatieve architectuur. Ook werd het Team van de Vlaams Bouwmeester opgericht die met de Open Oproep-procedure een nieuwe wind liet waaien in het overheidsopdrachtenlandschap. Grote verdienste van dit systeem was dat ook jongere bureaus zonder veel ervaring in de specifieke opdracht opeens kansen kregen zonder te beschikken over gelijkaardige referenties. De nadruk kwam veel meer te liggen op de ontwerpkwaliteit. Ondertussen besteedden de jaarboeken architectuur aandacht aan kwalitatieve architectuurrealisaties, uiteraard ook de resultaten van publieke opdrachten. Oorspronkelijk, begin jaren 90, gebeurde dit in het zog van de administratie Kunsten en Erfgoed van de Vlaamse Overheid. Na oprichting van het Vlaams Architectuurinstituut begin jaren 2000 werd deze taak door hen overgenomen. Ik maakte zelf de evolutie mee van de jaarboekredacties van voor 2000 tot 2006, en merkte dat zowel het jargon om over kwaliteit in architectuur te spreken, alsook de kwaliteit van de realisaties, er in die periode bijzonder op vooruitging. Na de Vlaams Bouwmeester kwamen er ook een Brussels en Antwerps Bouwmeester, met een aan de specifieke stad aangepast instrumentarium en eigen publicaties zoals een hoogbouwnota. Ze vertoonden ook op stedelijk niveau veel meer uitstraling dan de toen soms al bestaande kwaliteitskamers. Steden als Antwerpen en Gent wisten via hun respectievelijke stadsontwikkelingsbedrijven heel wat boeiende projecten te realiseren, vaak in samenwerking met de Vlaams Bouwmeester of via goed doordachte beperkte offertevragen. Dit is de procedure die in het wedstrijdconvenant – een initiatief van het NAV, de BVA, Architecten-Bouwers en de Vlaamse Raad van de Orde van Architecten – is beschreven als meest wenselijke om tot goed opdrachtgeverschap te komen. Organisaties als de West-Vlaamse intercommunales Leiedal en WVI, waar we op 21 oktober 2014 met een Kempense delegatie 4
een kijkje gingen nemen, werken met afgeleiden van de Open Oproep die beter functioneren op een regionaal niveau. Ze bieden de bij hen aangesloten gemeentes de mogelijkheid om beroep te doen op externe expertise via ontwerpend onderzoek, wanneer mogelijke projecten zich voordoen. Daarnaast zijn er kwaliteitskamers die opereren in regionaal of stedelijk verband. Recent werden ook in de Kempen meerdere kwaliteitskamers opgericht, onder meer in Geel en de Intercommunale Kwaliteitskamer Ruimtelijke Ordening IKRO. Een hele batterij aan goede initiatieven, zo lijkt het, ware het niet dat nog steeds een deel van de overheidsaanbestedingen hieraan ontsnapt. Vaak gaat het om lokale organisaties als OCMW’s of politiediensten, die nog altijd het ereloon als belangrijkste criterium opnemen in de offertevraag. Of ze leggen hallucinant lage erelonen op, waarvoor het voor de ontwerpers bijna onmogelijk is om tijd te creëren voor het noodzakelijke ontwerpend onderzoek. Soms worden goede bureaus uitgesloten door een overdreven vraag naar specifieke referenties of combinaties van expertises. Vaak zijn de goed bedoelende opdrachtgevers zich hier helaas niet van bewust. Om het nog wat complexer te maken duiken er naast de klassieke overheidsaanbestedingen meer en meer PPS- en DBFMprocedures op, die soms minder transparant blijken of enigszins flirten met het Belgische juridische kader. Anderzijds ligt de juiste selectieprocedure die leidt tot de keuze van een goed ontwerper of ontwerpteam niet noodzakelijk aan de basis van een goed resultaat. Tussen de selectie van een ontwerper en de uiteindelijke resultaten liggen nog heel wat valkuilen. Soms valt het ontstaansproces veel langer uit dan verwacht, laten de stedenbouwkundige vergunningen op zich wachten, is het wachten op de nodige budgetten of moet het ontwerpteam net veel te snel werken om de budgetten te besteden. Soms is de ontwerper – door wisselingen in het personeelsbestand van de opdrachtgever bijvoorbeeld – de enige die het hele ontwerpproces heeft meegemaakt. De gebruikers – bijvoorbeeld: directie, leerkrachten en leerlingen – staan soms ver van de effectieve opdrachtgevende overheid en worden soms pas via de afgevaardigd bouwheer en de inrichtende macht bereikt. Wat betekent goed opdrachtgeverschap en een
kwalitatief ontstaansproces voor hen? Is het voldoende dat hun wensen en eisen opgenomen worden in de projectdefinitie? Op deze en andere vragen probeerde AR-TUR in de loop van 2013 en 2014 samen met ontwerpers, gebruikers en opdrachtgevers een antwoord te vinden. Zo organiseerden we een workshop over masterplannen, inspiratielezingen scholenbouw en een workshop en inspiratieuitstap over goed publiek opdrachtgeverschap. Op zoek naar een duurzame toekomstvisie voor de Kempen lieten we ons tevens inspireren door Projectatelier Brabantstad. Dit Cahier #4 – Architectuurkwaliteit en opdrachtgeverschap is een tussentijdse weergave van onze voortdurende zoektocht naar architectuurkwaliteit in brede zin, aangevuld met enkele inspirerende projecten in de regio die door onze columnist voor één jaar, Joep Gosen, werden beschreven. In het memorandum van een salongesprek op 12 juni 2012 verwoordde AR-TUR al de intentie om zijn huidige en toekomstige partners te ondersteunen in de zoektocht naar en het ontwerp van methoden en werkwijzen die de kracht van kwaliteitsvolle architecturale en landschappelijke ingrepen kunnen verbeelden. AR-TUR is overtuigd dat zowel publieke als private actoren openstaan voor kwaliteitsvolle ontwerpen. AR-TUR wil daarom in de Kempen meewerken aan een bouw- en ontwerpcultuur die de banaliteit overstijgt en het authentieke van de regio versterkt. Kwaliteit trekt kwaliteit aan. Dat komt alvast tot uiting in het toenemende aantal boeiende projecten en initiatieven in de regio. AR-TUR wil in de komende jaren met geïnteresseerde gemeenten of private partners nog meer inzetten op het tonen van kwalitatieve architectuurprojecten en ondersteuning geven aan het uittekenen van een proces dat kwaliteitsvolle architectuur garandeert. We zijn daarom bijzonder blij dat Hostel Wadi van de studio Secchi-Viganò in De Hoge Rielen in Kasterlee als enige Belgische project werd genomineerd voor de prestigieuze internationale Mies Van Der Rohe Award. Dat vele andere mooie projecten in de regio mogen volgen! <<
5
WORKSHOP EN INSPIRATIEUITSTAP GOED OPDRACHTGeVERSCHAP Tekst: Eva Heuts en Edith Wouters Beeld: Jeroen Verrecht
Speciaal voor bestuurders, ambtenaren, projectleiders en ontwerpers uit de Kempen organiseerden de Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen (IOK) en AR-TUR op 7 oktober 2014 een workshop, gemodereerd door Peggy TottĂŠ van Blauwdruk, en op 21 oktober 2014 een inspiratiedag over kwaliteit bij publiek opdrachtgeverschap in de architectuur en stedenbouw. Over dit onderwerp is al veel gezegd en geschreven, de ambitie van deze twee studiedagen reikte echter hoger dan gebruikelijk. Het doel van de workshop en de inspiratieuitstap was om met professionals van diverse pluimage kennis, ervaring en uitdagingen uit te wisselen rond goed opdrachtgeverschap in architectuur en ruimtelijke ordening. Zo wilden we het niet enkel hebben over de procedures, maar ook en vooral over de invloed ervan op de kwaliteit van de projecten, en dit gezien vanuit het standpunt van zowel opdrachtgevers als gebruikers en ontwerpers. Wat betekent kwaliteit en hoe kom je daar toe? Wat zijn de randvoorwaarden? Wat betekent dit in de verschillende stappen: in het voorbereidend traject, de ontwerpfase, bij uitvoering en nazorg?
6
1. De voorbereiding van de opdracht Goed begonnen is half gewonnen Iedereen is het erover eens, een goede voorbereiding is essentieel, sterker zelfs, is onontbeerlijk om een kwalitatief project te verkrijgen. En daar knelt het schoentje dikwijls, daarover zijn zowel de aanwezige gebruikers, opdrachtgevers als architecten het met elkaar eens tijdens de workshop van 7 oktober. In het verleden was het realiseren van een project vaak belangrijker dan de kwaliteit ervan, zegt Filip Vanhaverbeke, van Intercommuncale Leiedal en bezieler van WinVorm. Omdat politici vaak snel resultaat nastreven, wordt er soms te weinig tijd besteed aan een voortraject. Vandaag streeft men bij Leiedal naar kwaliteit, dus raadt hij aan om eerst goed na te denken over waar je naartoe wil. Het belang van het voortraject valt nauwelijks te onderschatten. Ook Luc Stijnen is van mening dat een project dat verkeerd wordt ingezet door de opdrachtgever, niet meer goed komt.
“Een opdrachtgever geeft niet alleen een opdracht, maar heeft ook een opdracht.” Luc Stijnen, directeur sociale huisvestingsmaatschappij Zonnige Kempen Een duidelijke projectdefinitie “Opdrachtgevers weten vaak niet wat ze willen”, zegt Luc Stijnen. “Het is van groot belang om duidelijk te omschrijven wat het doel is van het project: bijvoorbeeld hoeveel woningen te bouwen, aan welke randvoorwaarden, met welke duurzaamheidsambities ...” Om te bestuderen of een plek al dan niet haalbaar is en om de randvoorwaarden van de opdracht in het bestek te kunnen vastleggen, doet huisvestingsmaatschappij Zonnige Kempen zelf een beperkt voorafgaand ontwerpend onderzoek, vertelt Luc Stijnen tijdens de workshop. “Als je ontwerpend onderzoek gedaan hebt, weet je dit allemaal en kan je dit in de opdrachtformulering opnemen.” “De projectdefinitie is soms heel vaag (m² netto of bruto, zonder of met circulatie …)”, gaat Bert Mellebeek van De Hoge Rielen verder. Het is echter van zeer groot belang dat de projectdefinitie en criteria duidelijk omschreven zijn.
De noodzaak van ontwerpend onderzoek Volgens de verschillende deelnemers is ontwerpend onderzoek nodig om de projectdefinitie duidelijk te kunnen omschrijven. Net zoals Zonnige Kempen bewerkstelligen ook WinVorm en Leiedal ontwerpend onderzoek in het voortraject. Zo stimuleert Leiedal ‘snel verkennend onderzoek’ als een gemeente in haar werkingsgebied een opdracht voor ogen heeft. Dit gebeurt meestal in de vorm van een workshopweek waarbij een extern ontwerper wordt aangetrokken en waarbij alle actoren (onder meer beleidsactoren en ambtenaren, Onroerend Erfgoed, Leiedal, de Kerkfabriek, gebruikers ...) worden betrokken. Leiedal zorgt voor de begeleiding. “Dit is een interessante methodiek in de voorbereidende fase, waardoor goed geformuleerde projectdefinities ontstaan en knelpunten weggewerkt kunnen worden”, zegt Vanhaverbeke. Ook bij complexe ruimtelijke opdrachten organiseert Leiedal in het begin van het proces een workshopweek met ontwerpend onderzoek waarbij alle betrokken partijen worden gehoord, en dit met de hulp van een externe coach, een onafhankelijke begeleider die de basisdoelstellingen bewaakt. Het doel van het ontwerpend onderzoek is het onderzoeken, bevragen van de bekommernissen, wensen, vooropgestelde programma’s … Er wordt niet gewerkt aan een eindproduct of een statisch plan, maar aan een ontwikkelingsschets. Zo worden de betrokkenen aan het begin van de workshopweek bevraagd. Tussentijds vindt een presentatie plaats en op het einde van de week stellen de ontwerpers hun ontwikkelingsschets voor, waar het opdrachtgevend bestuur verder mee aan de slag kan. Leiedal biedt ook nadien verder coaching aan het bestuur in kwestie.
“Een kwaliteitsvol project kan enkel ontstaan mits ontwerpend onderzoek gebeurt, en dit niet enkel tijdens de beginfase, maar ook in de andere fases van het proces.” Bram Tack, Leiedal Ontwerpend onderzoek heeft wel degelijk twee kanten: zowel ontwerp als onderzoek zijn van belang. Volgens architect Tom Reynders is het onderzoek van wat mogelijk is – zowel ruimtelijk, financieel als juridisch – van groot belang in de voorbereidende fase, waarbij het ontwerpen opportuniteiten kan aantonen.
7
VOORBEELD: WORKSHOP Kortrijk Weide, onder begeleiding van Leiedal Voor het project Kortrijk Weide is een succesvolle workshop gehouden. Er waren in het verleden al een heel aantal plannen voor het projectgebied in kwestie, het oud spoorwegemplacement: een plan van Stéphane Beel, verschillende RUP’s voor deelgebieden, plannen voor een school (CVO, in het kader van ‘Scholen van Morgen’), enzovoort. Op de workshop waren alle partners waren aanwezig: Leiedal, de stad Kortrijk, ontwerper Jordi Farrando en CVO’s. De volgende elementen werden onderzocht: het mogelijke programma, linken tussen de verschillende projecten, een toekomstbeeld voor de gehele site, de grootte van het plein (dimensietoets). In de workshop is op zoek gegaan naar de kracht van de plek. Die werd gevonden in een luifel als bindend element. Na de workshop zijn er verschillende wedstrijden voor deelprojecten uitgeschreven, met het ‘basismasterplan’ uit de workshop als kader.
8
De vraag in vraag durven stellen Gert Cuypers, zaakvoerder van Cuypers & Q architecten, is van mening dat je als architect altijd een kritische reflectie op de opdracht of de vraag moet hebben. Er kan bijvoorbeeld een andere voedingsbodem zijn en een ander project nodig zijn.
“Als architect moet je de vraag in vraag durven stellen.” Gert Cuypers, architect Cuypers & Q Soms moet je de klok terugdraaien en alles opzij leggen. Dit gebeurt echter weinig. In bepaalde procedures, zoals bijvoorbeeld de Open Oproep – waarin de opdrachtgever op zoek gaat naar een ontwerpteam veeleer dan een af ontwerp – kunnen architecten aangeven dat er iets niet strookt. “Als architect kan je de vraag in vraag stellen, de eindbeslissing ligt echter bij de initiatiefnemer”, gaat Cuypers verder. Ook Bram Tack van Leiedal is van mening dat de dingen altijd moeten in vraag durven gesteld worden. Een open houding vanuit de verschillende actoren die bij het project betrokken zijn, is daarom onontbeerlijk. 2. Het belang van de keuze van de ontwerper Kies het juiste type architect Volgens architect Gert Cuypers is het van groot belang dat de opdrachtgever de ambitie en het daarmee samenhangende profiel van de gewenste architect bepaalt. “Welk profiel van architect is er nodig om de ambitie waar te maken?”
“Er zijn conceptuele ontwerpers en meer technisch-administratief onderlegde architecten. De opdrachtgever moet zich bewust zijn waar op die as de ontwerper zich moet bevinden. Voor elke opdracht is er immers een ander type ontwerper nodig of gewenst.” Bert Mellebeek, directeur De Hoge Rielen “Je moet op zoek gaan naar de juiste ontwerper, niet naar het juiste ontwerp”, aldus Filip Vanhaverbeke. “De juiste architect vind je door een aantal cruciale elementen af te toetsen: visie, houding, samenwerkingsverband. Dialoog is daarom onontbeerlijk, bij de keuze van de architect”, vult Cuypers aan. Selectie Opdrachtgevers vragen dikwijls veel van een architect: de eisen liggen zeer hoog, de procedures zijn zeer zwaar, denk hierbij aan de Open Oproep. Tijd om ons vragen te stellen bij deze procedures dus.
“Kwaliteit is moeilijk in een procedure te vatten.” Gert Cuypers, architect Cuypers & Q
Beperk je tot de essentie Luc Stijnen van huisvestingsmaatschappij Zonnige Kempen is zich daar bewust van. Hij legt uit dat Zonnige Kempen geen uitgewerkte plannen van de architecten verwacht, maar enkele pagina’s met de visie en de krachtlijnen van hun voorgestelde project. Zoals eerder gezegd gaat het niet over het ontwerp in deze fase, maar over de visie en de houding van de architect.
“Je kiest voor een ontwerper, niet voor een ontwerp” Filip Vanhaverbeke, algemeen directeur intercommunale Leiedal Kies de juiste procedure Zowel gebruiker, opdrachtgever als architect zijn het eens: een gefaseerde selectie met duidelijke kwaliteitscriteria (de twee-stappenofferte met achtereenvolgens een selectie- en een gunningsfase, waarin enkel de geselecteerde architecten een ontwerp moeten voorstellen) werkt goed en leidt tot kwalitatieve projecten. Er moet wel voldoende ereloon voor de deelnemende architecten tegenover staan, om in de gunningsfase voldoende kwalitatieve ontwerpen te verkrijgen. Gert Cuypers merkt op dat bij een gefaseerde selectie – zoals toegepast in de Open Oproep – tussentijds overleg mogelijk is. Dat is van belang voor het verkrijgen van goede ontwerpen. Hij heeft de beste ervaring met de klassieke overheidsopdrachtenprocedures, omdat er een duidelijk kader voor is. Alles wat neigt naar experiment – zoals bijvoorbeeld PPS-procedures – is volgens hem afhankelijk van personen. De Oproep WinVorm is vergelijkbaar met de procedure van de Open Oproep van de Vlaams Bouwmeester. Het is er als het ware een satelliet van. Ook Zonnige Kempen werkt voor grote projecten werken ze via de Open Oproep-procedure. Voor kleinere projecten via een beperkte offertevraag, gebaseerd op het Open Oproep-systeem. Ann Blockhuys, juriste bij de Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen (IOK), raadt opdrachtgevers aan om – waar juridisch mogelijk – een vereenvoudigde procedure toe te passen, type onderhandelingsprocedure of concurrentiedialoog. Dit geeft meer flexibiliteit, en meer flexibele procedures leiden volgens haar tot betere resultaten. Beperkte procedures zijn interessanter dan open procedures, omdat er dan in twee stappen een ontwerper kan geselecteerd worden: in de eerste stap worden meestal drie à vijf bureaus uit een reeks kandidatuurstellingen gekozen, zij mogen een offerte indienen, waarna in de tweede stap één bureau wordt gekozen. De architecten komen er niet goed uit bij de juriste: “Voor architecten is het belangrijk om de procedure goed te kennen, en dat is niet altijd het geval. Ook moeten architecten hun verantwoordelijkheid nemen bij het opstellen van correcte gunningsverslagen.” Daar zie je inderdaad soms de tweespalt tussen de meer conceptuele en de meer administratieve architect. Een onafhankelijke jury Om de ingediende voorstellen zo objectief mogelijk te evalueren is een onafhankelijke en deskundige jury noodzakelijk. Bij de Open Oproep van WinVorm wordt de jury samengesteld met een vertegenwoordiger van elke partner (Leiedal, WVI, provincie) en drie onafhankelijke experts aangeduid door de
9
INSPIRATIEPROJECT 1 Kerk BosSuit, Avelgem Te veel kerken voor een slinkende groep gelovigen, waarschijnlijk kampen heel wat gemeenten met dit probleem. In Bossuit, één van de vijf deelgemeenten van Avelgem, hebben ze een geweldige oplossing gevonden voor de neo-gotische kerk die dateert uit 1857 en in 2007 werd gesloten. De gemeente had slechts een budget van 335.000 euro ter beschikking, terwijl de herstelling van de kerk zo'n 1 miljoen euro zou kosten. Een creatieve oplossing drong zich op. De gemeente moest een keuze maken tussen afbreken, niks doen, of een nieuwe functie zoeken. Op onze inspiratieuitstap vertelt burgemeester Lieven Vantieghem enthousiast over de zoektocht naar een toegevoegde waarde. De gemeente is voorbeeldprojecten gaan bekijken in onder meer Nederland en Duitsland. Samen met de provincie WestVlaanderen, de Vlaams Bouwmeester, Onroerend Erfgoed, de Vlaamse Landmaatschappij en de gemeentelijke diensten is hij op zoek gegaan naar een kunstenaar om de kerk om te toveren tot een hedendaags kunstwerk. De commissie, aangevuld met externe deskundigen, schreef een project uit voor hedendaagse kunstenaars die een project konden indienen voor een artistieke transformatie van de kerk. Twee laureaten kozen voor een gedeeltelijke instandhouding en begeleide verruïnering. Voor de uitvoering van het project werd uiteindelijk het project van kunstenares Ellen Harvey gekozen. De kerk werd eerst gestript en omgevormd tot een gecontroleerde ruïne. Het dak, de vloer, deuren en vensters werden weggenomen. De nieuwe vloer is een terrazzovloer met een patroon dat de schaduw van de in de Eerste Wereldoorlog vernielde kerk suggereert. Ook de bewoners hebben hun zeg gehad: dankzij hen zijn het brandglasraam en de klok bewaard. Vantieghem vertelt dat de oudere bevolking het in het begin moeilijk had met het idee om de kerk zo sterk te transformeren. Vandaag is het hele dorp enthousiast. De kerk wordt nu gebruikt voor allerlei sociale en culturele evenementen, gaande van fotoshoots voor huwelijken over projectie van visuals (jeugdhuis) en de nacht van de vallende sterren, tot zangstondes van het Davidsfonds en het begin van wandeltochten. Dit had men op voorhand niet kunnen en durven bedenken.
10
11
INSPIRATIEPROJECT 2 Gemeenschapscentrum Spikkerelle Avelgem Op de snijlijn tussen bebouwde kern en open landschap staat een wit monolithisch gebouw ontworpen door Dierendonckblancke architecten. Dit gemeenschapscentrum van de gemeente Avelgem huisvest een theaterzaal (300 stoelen), een fuifzaal, een cinema, een jeugdhuis en een uitleendienst. De burgemeester legt uit dat er vroeger veel dubbele infrastructuur was, enerzijds voor de katholieken, anderzijds voor de socialisten. Vandaag is dat anders. Het gebouw spreekt van durf in het klassieke Avelgem, gaat Vantieghem verder. “In het begin was er consternatie, nu is iedereen positief.” De bewoners van Avelgem appreciëren de kwaliteitsvolle infrastructuur (er is blijkbaar een uitzonderlijk goede akoestiek in de theaterzaal), de goedkope tarieven voor verhuur en het ontbreken van een sluitingsuur. Zo zijn ouders namelijk gerust dat hun kinderen de auto ’s nachts niet nemen naar andere plekken. De gemeente kan rekenen op een team van vrijwilligers voor de keuken, de bonnetjesverkoop en de bar. Hij laat zelfs fier horen dat er nooit kritiek is geweest op het overschrijden van het budget, omdat iedereen zo tevreden is. “De gierigheid bekakt de wijsheid”, dat gezegde heeft hij geleerd van de vorige burgemeester. Het project is ontwikkeld in het kader van Anno '02, een samenwerkingsverband tussen de stad Kortrijk en Leiedal om regio-ontwikkeling te stimuleren. Ook voor dit project heeft de burgemeester veel voorbeeldprojecten bezocht. “En dat heeft tijd gekost”, vertelt hij. Opmerkelijk is toch dat burgemeester en schepen elke week de werfvergadering volgden. Deze burgemeester is open, heeft visie en durft buiten de lijntjes te kleuren. Een burgemeester uit de duizend en een opdrachtgever die van wanten weet. “Wij zijn pionier”, vertelt Lieven Vantieghem. “Wij waren de gemeente die het eerst ontvoogd was. En wij zijn nu ook klaar om met de omgevingsvergunning te starten.”
12
Vlaams Bouwmeester met elk hun eigen expertisedomein zoals stedenbouw, architectuur en landschap. Aandacht voor architectuur- en belevingskwaliteit wordt nog te vaak als ondergeschikt beschouwd. 3. Samenwerking tussen opdrachtgever, architect en aannemer Is het bouwteam zaligmakend? De verschillende deelnemers zijn het met elkaar eens: werken in bouwteam (architect, aannemer en opdrachtgever) kan tot een betere kwaliteit en een lagere kostprijs leiden. Het is echter moeilijk om een bouwteam te vormen bij publieke opdrachten omdat er geen juridisch kader voor is. Enkel via de Design, Build, Finance en Maintain-procedure (DBFM) of aanverwante procedures kunnen architect en aannemer samen inschrijven, maar dat is natuurlijk nog iets anders dan een bouwteam waar ook de opdrachtgever deel van het team uitmaakt. Bij DB(FM) zitten ze namelijk aan de andere kant van de tafel. Gert Cuypers is van mening dat DB(FM) bovendien dikwijls ingewikkelde situaties met zich meebrengt. “Het zijn verziekte formules, in het bijzonder deze waarbij de aannemer de architect betaalt, zodat de onafhankelijkheid van de architect niet gewaarborgd wordt”, aldus Cuypers. Hij denkt dat een bouwteam best pas opgestart wordt als de ontwerpvisie helder is. Als een bouwteam vanaf het begin al opgestart wordt, zal er volgens hem een onevenwicht ontstaan. De driehoeksverhouding tussen architect, aannemer en opdrachtgever moet voldoende in evenwicht zijn. Peter Mertens van Architects in Motion, denkt dat de economie het resultaat zal bepalen als je aannemers te snel betrekt.
“Als je de aannemer op tijd betrekt, van zodra er een basisontwerp op tafel ligt, kan je de beste en meest economische oplossing kiezen.” Gert Cuypers, architect Cuypers & Q
“Er moet duidelijkheid zijn over de rolverdeling van opdrachtgever, gebruiker, aannemer en architect. Die is niet in elk bouwproces dezelfde.”
Bert Mellebeek, directeur De Hoge Rielen
Ook Annemiek Coolen van de gemeente Kasterlee denkt er zo over. “Er moet een duidelijk team met een duidelijke rolverdeling worden samengesteld: wat verwacht de bouwheer, wat doet de projectleider, wie zijn de gebruikers, enzovoort.” Een opdrachtgever met kennis van zaken Laat er geen twijfel over bestaan: de opdrachtgever van een publiek project heeft een grote verantwoordelijkheid bij de kwaliteit ervan. “Hij moet kennis van zaken hebben”, aldus Bert Mellebeek. “De opdrachtgever moet er ook voor zorgen dat de juiste mensen aan tafel zitten, dat er voldoende middelen zijn”, vult Filip Vanhaverbeke aan. Gert Cuypers maakt een onderscheid tussen ervaren opdrachtgevers (zoals huisvestingsmaatschappijen, scholengroepen ...) en onervaren opdrachtgevers (kleine vzw’s die slechts eenmalig bouwen bijvoorbeeld): “De onervaren
opdrachtgevers starten vaak met een vaag kader en onduidelijke criteria. De ervaren opdrachtgevers weten goed wat ze willen, maar durven wel onrealistische opdrachten met veel te lage erelonen uit te schrijven.” Bert Mellebeek wordt geconfronteerd met de opdrachtgever als consortium (De Hoge Rielen als eindgebruiker, het Fonds voor Culturele Infrastructuur met de middelen, de Administratie Facilitair Management voor de uitvoering, Vlaams Bouwmeester als kwaliteitsbewaker). Kwaliteit hangt voor een groot deel af van de mensen in dit consortium en van de competentie van dit consortium als geheel. Huisvestingsmaatschappijen kennen een zekere repetitie en bouwen dus snel ervaring op. Bij gemeentes is dat vaak anders: ze bouwen maar één keer een cultuurcentrum bijvoorbeeld. Zij kunnen bijna geen ervaring opbouwen. Annemiek Coolen van de gemeente Kasterlee beaamt dit. De gemeente Kasterlee is bezig met een groot project. Doordat de gemeente geen ervaring had met dit soort opdrachten was er onduidelijkheid over onder meer de precieze oppervlakte en het totale budget. Bruto- en nettooppervlaktes en oppervlaktes voor omgevingsaanleg, bedragen met of zonder btw en bijkomende kosten naast de effectieve bouwkosten durven al eens voor verwarring zorgen. “We hebben de moeilijkheidgraad ervan onderschat”, vertelt ze. “Onervaren opdrachtgevers hebben ondersteuning bij visievorming nodig”, aldus Cuypers. Bert Mellebeek denkt dat opdrachtgevers moeten accepteren dat ze het soms niet weten. “Ze moeten hulp zoeken – in de vorm van een projectmanager bijvoorbeeld – indien nodig.” Ook streekorganisaties als AR-TUR, Regionaal Landschap Kleine en Grote Nete (RLKGN) of intercommunales zouden een rol kunnen spelen. AR-TUR en en RLKGN verlenen advies op vraag. IOK biedt recent zulke ondersteuning en begeleiding aan, gemeentes zijn wellicht nog onvoldoende op de hoogte of te weinig overtuigd van dit aanbod. Taak van de architect Gert Cuypers is van mening dat er vaak een conflict is tussen de taakstelling van de architect en de rol die hem wordt toebedeeld. Zoals eerder gezegd, is het dan zaak om van in het begin duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling van elke bouwpartner. Hij denkt dat alles ingewikkelder is geworden de laatste jaren (voortdurend wijzigende wetgeving, nieuwe materialen,…) en dat daarom ook de rol van de architect is gewijzigd. De architect is een generalist tussen specialisten, diegene die de puzzel samenstelt. De architect dient de coördinatie van de verschillende specialisten die het ontwerp mee vormgeven op zich te nemen en ook beslissingen te nemen in dit opzicht. De eindbeslissing ligt echter bij de initiatiefnemer. Bert Mellebeek: “De architect zou de procesbegeleider moeten zijn. De mayonaise is belangrijk.” Luc Stijnen laat horen dat Zonnige Kempen zelf de rol van procesbegeleider op zich neemt. Volgens Bert Mellebeek kan de coördinatie zowel bij opdrachtgever als bij de ontwerper liggen. Als er maar duidelijkheid over bestaat.
13
INSPIRATIEPROJECT 3 Sport- en natuurdomein De Gavers Met de realisatie van het masterplan voor De Gavers (2000) kunnen de bezoekers van een hedendaags provinciaal domein genieten waar sport, recreatie en natuurbeleving hand in hand gaan. De afgelopen jaren werd binnen dat plan onder andere werk gemaakt van een nieuw zwempaviljoen en een zwemzone (2006), een nieuw bezoekerscentrum (2011), een avonturenparcours met touwenparcours (maart 2014) en een watersportgebouw (2014). Daarnaast is er ook gewerkt aan een geïntegreerde omgevingsaanleg, een natuur- en milieu-educatieve zone, een bijensite en een botenparking. Bovendien is de Gaverbeek heraangelegd. Architectenbureau URA uit Brussel heeft zowel het masterplan als de gebouwen en de publieke ruimte voor haar rekening genomen. Het is begonnen met de opmaak van het
14
masterplan. Gezien er een goed samenwerkingsverband bestond, is de opdracht steeds uitgebreid. Zo is steeds in dezelfde visie verder gewerkt. URA bewaakt de beeldkwaliteit. Zo zat bij de selectieprocedure voor uitvoering van het hoogtetouwenparcours het architectenbureau in de jury. Niet enkel het ontwerpbureau was zeer nauw betrokken bij het proces, ook de bouwheer, de provincie West-Vlaanderen – die een zeer duidelijke visie heeft – en de werknemers waren nauw betrokken bij het planproces. Er is één nadeel, vertelt coördinator Ruth Deseyn: “Het masterplan is opgemaakt met de toenmalige personeelsbezetting, waardoor het bezoekerscentrum met kantoren eigenlijk al wat te klein is, maar we slaan er ons doorheen.” Wat was dat ook alweer met die noodzaak van een goede projectdefinitie?
4. Participatie van gebruikers
5. Het belang van nazorg
Betrekken van gebruikers “Publieke opdrachtgevers hebben bepaalde dingen voor ogen die private opdrachtgevers niet hebben”, aldus Bart Julliams, schepen van de stad Geel. “Er moet bijvoorbeeld rekening gehouden worden met de publieke opinie, de stad moet daartoe draagvlak creëren, informatieduiding vanaf het begin meenemen en toekomstgericht denken.” Ook Bert Mellebeek denkt dat voldoende draagvlak noodzakelijk is. Soms worden de gebruikers te weinig betrokken in de voorbereidende, de ontwerpfase en/of de realisatiefase. Hij heeft ervaring uit vorige projecten en neemt zelf als eindgebruiker een strategische rol op zich. Als gebruiker moet je ook goed weten hoe je je wilt positioneren: hoeveel tijd je wilt en kan besteden, en welk mandaat je krijgt. “Let op dat je je als gebruiker niet verliest in details”, waarschuwt hij.
Evaluatie achteraf Luc Stijnen van Zonnige Kempen haalt aan dat ook de evaluatie achteraf zeer belangrijk is om te komen tot kwalitatieve projecten. Gert Cuypers beaamt dat het van groot belang is het proces achteraf te evalueren, maar dat het te weinig wordt gedaan. “Het is namelijk zo dat je er veel uit kan leren voor volgende projecten. Je moet niet altijd opnieuw het warm water uitvinden”, aldus Stijnen. Na de evaluatie kan bijvoorbeeld het lastenboek bijgestuurd worden. Hij is van mening dat ook bij de ingebruikname een regelmatige evaluatie nodig is. Zonnige Kempen maakt een handleiding voor het gebruik van een gebouw. Na enkele jaren wordt het geëvalueerd: “Hoe kan het gebouw beter of anders gebruikt worden?” Bij nieuwigheden (zoals collectieve tuinen of nieuwe technieken) is het soms nodig om mensen te begeleiden bij de ingebruikname van het project. Door ook de architect langer te betrekken in het natraject, vindt ook hier een kennisopbouw plaats. 6. Rol van streekorganisaties Inspireren Filip Vanhaverbeke, algemeen directeur van intercommunale Leiedal, is van mening dat de verbeelding een belangrijke rol speelt bij de totstandkoming van een kwalitatief project. Ten eerste gaat het volgens hem om het opdoen van inspiratie. WinVorm organiseert daartoe lezingen over de problematiek die in de regio leeft (zoals herbestemming van kerken of landbouwbedrijven), over het aanpakken van openbare ruimte, zoals pleinen, landschappen, restruimte, verkeer, waterbeheer, ontmoetingsruimten, duurzame wijken,landbouwarchitectuur, bedrijfsterreinen en - gebouwen. Naast deze lezingen worden ook inspirerende bezoeken georganiseerd, aan bijvoorbeeld buitenlandse natuurparken of vernieuwde bedrijfsterreinen. Vanhaverbeke denkt dat het voor ambtenaren en ontwerpers zeer inspirerend kan werken om deel uit te maken van een netwerk dat mensen op regelmatige basis samenbrengt om na te denken over ruimtelijke kwaliteit, los van de opdrachten waar ze mee bezig zijn. In de regio Kempen probeert AR-TUR het beleid, evenals een breed en professioneel publiek, te inspireren via inspiratietrajecten over wonen en een duurzame toekomstvisie voor de regio. In het verleden werd daarvoor al samengewerkt met bijvoorbeeld Regionaal Landschap Kleine en Grote Nete. De betrokkenheid van ambtenaren en het beleid worden tot op heden als onvoldoende beschouwd, zelfs nu IOK mee als organisator optreedt bij dit inspiratietraject rond publiek opdrachtgeverschap. Kennisplatform Luc Stijnen formuleert expliciet de vraag om vooral een vervolgtraject op deze workshop en inspiratietrajecten te voeren. De intentie van AR-TUR om van alle activiteiten zo mogelijk een verslag op te maken wordt als positief ervaren. Te vaak nog blijft de verworven inspiratie en kennis beperkt tot de kleine kring van deelnemers, of tot de ervaring van de gebruikers van een gerealiseerd project. De minder positieve ervaringen, die nochtans leerrijk kunnen zijn, worden zelden of nooit met elkaar gedeeld.
15
inspiratie Leiedal Intercommunale Leiedal probeert bewoners zoveel mogelijk te betrekken bij het planproces en dat werpt zijn vruchten af. Op de inspiratiedag in Kortrijk geeft Bram Tack van Leidedal een aantal tips met betrekking tot samenwerking en participatie. • Mensen vroeg betrekken zodat ze zich de plek kunnen toeeigenen, bijvoorbeeld door organisatie van een Open Wervendag, een festival op de site (zoals bij de Evolis-site), het uitdelen van ijsjes om een positieve sfeer te creëren. • Ook tijdelijke invullingen zorgen ervoor dat mensen de plek gaan toe-eigenen. • Participatiemomenten in kleine groepen (met behulp van luchtfoto's, post-its, stiften). • Gaan waar de mensen zijn, naar een wijkfeest, de markt ... • Bewoners warm houden (een proces duurt soms lang). Mensen mee bij het traject betrekken. • Mensen interviewen en een video maken over hoe mensen de ruimte beleven (bijvoorbeeld in functie van het Masterplan Menen). • Samen met de buurtbewoners een wandeling maken op het terrein (posters van het masterplan ophangen, standjes van de verschillende actoren). • Signalen opvangen en mee verder werken. • Met het hele concrete houden mensen zich het liefste bezig, bijvoorbeeld de inrichting van het publiek domein. • Een goede moderator is heel belangrijk. • Ook de gelegenheid geven om input te geven via een briefje (sommige mensen nemen niet graag het woord).
16
Bram Tack geeft de vijf vooroordelen, de vijf voordelen en de randvoorwaarden van participatie. 5 vooroordelen: 1. Angst voor kritiek: het vooroordeel dat alles fout zal lopen. 2. Geen oplossing: het vooroordeel dat elk bij zijn standpunt zal blijven. 3. Wie beslist: het vooroordeel dat er geen beslissing komt. 4. (bestuurlijk) Druk: het vooroordeel dat er niet te werken valt met een overdaad aan partijen, meningen, mensen. 5. Duur: het vooroordeel dat een open proces zal leiden tot nodeloze kosten en een eindeloos proces. 5 voordelen: 1. (Gebieds)kennis: kennis in het proces die anders niet beschikbaar is. 2. Betere probleemverkenning: door de gebiedskennis en disciplines. 3. Acceptatie van oplossingen: door anderen van bij het begin in het proces te betrekken krijgen ze inzicht in de wijze hoe oplossingen worden gemaakt. Dit inzicht vereenvoudigt de acceptatie. 4. Vertrouwen: door het proces open te stellen geef je blijk van vertrouwen naar externen. Dit bevordert het oplossingsgericht werken. 5. Meerdere disciplines: aanschuiven van verschillende disciplines die anders niet aanwezig zijn. randvoorwaarden: 1. Spreek af: waarover kan er wel/niet gesproken worden, wat zijn de marges om te werken. 2. Lui zijn: gebruik de kracht van de groep. Niet zelf de oplossing formuleren. Stuur zonder het zelf allemaal te willen doen. 3. Woon in het gebied: niet letterlijk. Maar wees aanwezig. Richt er bijvoorbeeld een werkatelier in. Organiseer rondleidingen met de bewoners. Dat is een manier om geaccepteerd te worden. 4. Investeer in een persoonlijke benadering: los vragen en problemen persoonlijk op. Luister naar de oplossingen, vragen of bedenkingen van de mensen. De tijd die je uitspaart door lui te zijn kan je hier in investeren. 5. Wil het: geen slechter proces dan eentje waar jij of je bestuur niet achter staan.
Kwaliteitskamer Bij WinVorm kunnen gemeentes gratis advies inwinnen. De kwaliteitskamer beoordeelt echter geen particuliere projecten, het moet telkens om projecten in de publieke ruimte gaan. Vooral projecten die een grote impact hebben op het uitzicht van dorpen of op het omliggende landschap komen in aanmerking. De Kwaliteitskamer is géén jury, maar is een groep met meerdere deskundigen die bruikbaar en zinvol advies geven. WinVorm wil projecten structureel aanpakken. Projectbegeleiding start daarom vanaf het begin van een project. Gezien niet in elke gemeente elke competentie aanwezig is, kan een samenwerkingsverband zoals WinVorm wel specifieke competenties verzamelen. De stap is kleiner om naar een streekorganisatie te gaan dan naar een extern studiebureau. IOK heeft recent ook een kwaliteitskamer opgericht om strategische projecten te begeleiden, maar deze is tot het moment van de workshop nog niet actief ingezet. De Intergemeentelijke Kwaliteitskamer Ruimtelijke Ordening (IKRO) bestaat uit medewerkers van het IOK en slechts twee onafhankelijke experts op het vlak van architectuur, landschapsarchitectuur, duurzaamheid en ruimtelijke planning. IOK ziet de kwaliteitskamer voor zowel particuliere als publieke opdrachten, niet voor doordeweekse projecten, maar eerder voor de belangrijke, beeldbepalende, strategische projecten. Het doel is in dialoog tot een kwalitatief project te komen, en de begeleiding zo vroeg mogelijk in het proces te starten. In tegenstelling tot de Kwaliteitskamer van WinVorm is er een beperkte financiële drempel voor het advies van IKRO. “Gemeentes zouden misschien verplicht moeten worden om deel te nemen aan de kwaliteitskamer, anders ga je enkel de goede gemeentes vooruit helpen, maar de slechte gemeentes die het echt nodig hebben komen niet”, aldus een deelnemer van de workshop.
17
INSPIRATIEPROJECT 4 Evolis, duurzaam bedrijventerrein Het meest recente bedrijventerrein dat Leiedal heeft ontwikkeld is toonaangevend, hoogwaardig en duurzaam. Het ligt op twee kilometer van Kortrijk en beslaat in de eerste fase al 45 hectare (30 hectare netto). Het algemene concept voor Evolis is gebaseerd op het stedenbouwkundig onderzoek van Bernardo Secchi over Hoog Kortrijk en de streek van Kortrijk van begin jaren 90. Landschapsarchitect Paul Deroose werd ingeschakeld om de landschappelijke inpassing en kwaliteit van de groenaanleg te garanderen. Op Evolis gaat er bijzondere aandacht uit naar de kwaliteitsvolle inrichting, in grote mate bepaald door de dreven die zijn samengesteld uit zes bomenrijen en hagen die de uniforme parkeerzones afschermen. De kleur van de gebouwen wordt beperkt tot grijswaarden om de samenhang van de verschillende bedrijfsgebouwen te versterken. Ook aan de vorm van de gebouwen zijn regels verbonden: een minimale bouwhoogte van zeven meter en de verplichting om kantoren, woningen en andere voorzieningen in het globale bouwvolume te integreren. Al deze stedenbouwkundige voorschriften werden in de akte vastgelegd om ze hard te maken. Een fiets- en wandelcircuit op het terrein integreert en versterkt bestaande waardevolle landschappelijke elementen, en takt aan op het regionale fietsnetwerk. Een collectieve waterbuffering spaart ruimte op de individuele percelen en biedt een landschappelijke en ecologische meerwaarde. Wadi’s zorgen voor een natuurlijke infiltratie van het opgevangen oppervlaktewater. Langs de snelweg prijken sierlijke windturbines ontworpen door Norman Foster. Het geïmplodeerde groenestroombedrijf Electrawinds zou naast de windmolens ook een educatief centrum, een groene stroomcentrale en warmwaternet ontwikkelen, maar die plannen zijn voorlopig opgeborgen. Leiedal stelde een aantal criteria op waar bedrijven aan moeten voldoen. Evolis is namelijk uit op innovatieve ondernemingen, die een hoge toegevoegde waarde creëren, bij voorkeur sterk internationaal georiënteerd, en met een hoge en hoogwaardige tewerkstelling. In de jury zetelen het Innovatiecentrum, het Agentschap Ondernemen, de stad Kortrijk en Harelbeke en Leiedal. Tot nu toe zijn er al een 40-tal aanvragen ingediend waarvan een 15-tal weerhouden. Leiedal heeft een belangrijke rol: ze koopt gronden, legt aan en verkoopt, en staat bovendien in voor het parkmanagement. “Evolis, is een experiment”, vertelt Stijn Vannieuwenborg van Leiedal. “Door de strenge randvoorwaarden wordt het terrein tot op heden slechts gedeeltelijk benut.” Een deelneemster vraagt zich af hoe je aan participatie kan doen over de legislaturen heen en of dat überhaupt wel gaat. In Leiedal worden er vaak meerdere legislaturen overschreden. Dat is volgens hen geen probleem. In de eerste legislatuur ontstaat er dikwijls een project, dat in een volgende legislatuur wordt uitgevoerd.
november 2008 Open werf evolis
5 9
juli 2009 Open werf evolis
Bron: Leiedal
november 2008 Open werf evolis
6 1
6 0
juli 2009 Opening evolis
6 2
18
Een visie voor de regio? Leiedal heeft een overkoepelende visie op de streek. In de Kempen ontbreekt die nog, maar ook hier is er nood aan kennisontwikkeling in streekverband. Leiedal onderkent bovendien de noodzaak van een koppeling tussen begeleiding van de lokale besturen en een kwaliteitskamer. Goede voorbeelden – het verhaal van de kip en het ei – kunnen ook de minder overtuigde besturen over de streep trekken. Veerle De Belser vertelt dat de gemeente Heist-op-den-Berg niet deelneemt aan de Kwaliteitskamer, maar wel nood heeft aan een overkoepelende visie over de grote regionale thema's. Een gemeenschappelijke visie rond uitdagingen waar zowat elke gemeente mee kampt, zou goed zijn, bijvoorbeeld: hoe om te gaan met verappartementisering of met de gebouwen die opgenomen zijn in de Inventaris Onroerend Erfgoed. <<
“Er is nood aan de opbouw van een regionaal gedachtegoed om kwaliteit te ontwikkelen.” Filip Vanhaverbeke, directeur Intercommunale Leiedal
Sprekers WORKSHOP op 7 oktober 2014 Moderator: Peggy Totté, Blauwdruk Stedenbouw. Lokaal bestuur: Bart Julliams, Schepen RO van Geel Juridische dienst: Ann Bockhuys, IOK Intercommunale: Filip Vanhaverbeke, Intercommunale Leiedal Ontwerper: Gert Cuypers, Cuypers & Q architecten Opdrachtgever: Luc Stijnen, sociale huisvestingsmaatschappij Zonnige Kempen Eindgebruiker: Bert Mellebeek, directeur jeugdverblijfsdomein De Hoge Rielen Sprekers INSPIRATIEUITSTAP op 21 oktober 2014 Inleiding: Bram Tack en Griet Lannoo, Intercommunale Leiedal Rondleiding Kortrijk: Maarten Gheysen, Intercommunale Leiedal Rondleiding Evolis: Stijn Vannieuwenborg, Intercommunale Leiedal Rondleiding De Gavers: Ruth Deseyn, coördinator De Gavers Rondleiding kerk Bossuit en cultuurcentrum Spikkerelle: Lieven Vantieghem, burgemeester Avelgem 19
20
INSPIRATIE Kwaliteitskamer West-Vlaanderen
AR-TUR in Opdracht
De Kwaliteitskamer is een adviescommissie voor ruimtelijke projecten binnen de provincie West-Vlaanderen. Ze werkt sinds 2001 en werd in 2005 het model voor kwaliteitskamers in andere provincies. Ze bestaat uit een verkeerskundige, een landschapsdeskundige en experts inzake toegankelijkheid, mobiliteit en ruimtelijke planning. Naast de Vlaamse Bouwmeester zijn ook het BIVV, vzw Westkans, de intercommunales wvi en Leiedal, Ruimte en Erfgoed en provinciale diensten vertegenwoordigd. Advies inwinnen is gratis. De kwaliteitskamer beoordeelt echter geen particuliere projecten, het moet telkens om projecten in de publieke ruimte gaan. Het is niet de bedoeling dat elke stedenbouwkundige vergunningsaanvraag via de kwaliteitskamer passeert. Vooral projecten die een grote impact hebben op het uitzicht van dorpen of op het omliggende landschap komen in aanmerking. De Kwaliteitskamer is géén jury, maar is een groep deskundigen die bruikbaar en zinvol advies geven, zoals de meer dan vijftig bezochte projecten kunnen beamen. • In de eerste plaats verleent de kamer haar advies aan alle ruimtelijke projecten die een beroep doen op provinciale of Europese subsidies, voornamelijk PDPO en Leader. • Daarnaast ondersteunt ze ook een dorpenstrategie waarbij West-Vlaamse dorpen die met een ruimtelijk projectvoorstel voldoen aan een aantal voorwaarden, een subsidie van 6.250 euro krijgen. • De Provincie geeft zelf het goede voorbeeld en legt eigen investeringsprojecten met betrekking tot het platteland voor aan de Kwaliteitskamer en roept tegelijkertijd lokale besturen en intercommunales op om hetzelfde te doen. Naast ruimtelijke kwaliteiten van de ontwerpen zelf, let de kwaliteitskamer ook op de achterliggende processen: inspraak en participatie van lokale bevolking en andere actoren (school, rusthuis, jeugd, bedrijven), verduidelijking van de visie, duurzaamheid, budgetbewaking en dergelijke. Het advies is niet dwingend, maar wordt wel grondig gemotiveerd.
AR-TUR lanceerde begin 2014 'AR-TUR in Opdracht', waarbij op aanvraag advies verleend wordt en activiteiten worden georganiseerd op het vlak van architectuur, stad en landschap. AR-TUR richt zich daarbij onder meer naar steden en gemeenten uit de regio, naar instellingen allerhande met een eigen infrastructuur, zoals scholen, jeugddomeinen, kerkfabrieken, zorginstellingen, naar bouwmaatschappijen en projectontwikkelaars. Zo organiseert AR-TUR op aanvraag rondleidingen, excursies, workshops, debatten, opleidingscycli en studiedagen over diverse thema's die verband houden met architectuur, stedelijkheid en landschap en het beleid daaromtrent. Verderop in dit cahier wordt verslag opgemaakt van de workshop over masterplanning die ARTUR in oktober 2013 op vraag van De Hoge Rielen begeleidde. Op aanvraag ontwikkelt AR-TUR inspiratietrajecten en workshops met diverse actoren en voor een mogelijk breed publiek, die op zeer korte termijn inzichten kunnen aanleveren omtrent de haalbaarheid van moeilijke dossiers en/of een draagvlak kunnen creëren. Daarin brengen we diverse experten en ervaringsdeskundigen (bijvoorbeeld architecten, stedenbouwkundigen, landschaps- en natuurdeskundigen, sociologen, economen, erfgoeddeskundigen, bewoners en gebruikers) samen op plaatsbezoek en op excursie langs inspirerende voorbeelden, in discussies en aan de ontwerptafel. Daarvan maakt AR-TUR een rapport dat kan dienen als discussiedocument, kick-off voor een verder traject, als projectdefinitie of eindverslag. Als derde peiler van 'AR-TUR in opdracht' verleent AR-TUR advies in verband met de organisatie van architectuurwedstrijden en -opdrachten, en op het vlak van de inhoudelijke aspecten bij het uitschrijven van overheidsaanbestedingen met betrekking tot ontwerpopdrachten.
Convenant voor organisatoren van een architectuurwedstrijd De convenant is een initiatief van NAV, de Vlaamse architectenorganisatie, Bond Vlaamse Archtecten (BVA), Architecten-Bouwers, Orde van architecten (Vlaamse Raad).
CONVENANT VOOR ORGANISATOREN VAN EEN ARCHITECTUURWEDSTRIJD
Ontwerpwedstrijden versterken kwalitatieve architectuur in Vlaanderen. Ze nodigen het architectenbedrijf uit de grenzen van hun creativiteit te verleggen en te streven naar constante innovaties en verbeteringen.
1
Vooraleer van start te gaan met een architectuurwedstrijd zullen we als opdrachtgever een goede projectdefinitie1 uitwerken die door de deelnemers gerespecteerd moet worden.
2
We zullen onze architectuurwedstrijden faseren. Na een open kandidatuurstelling zullen we een beperkte selectie van architecten4 uitnodigen om een wedstrijdontwerp voor te bereiden.
3
We zullen duidelijk omschrijven wat onze verwachtingen zijn zowel voor de kandidatuurstelling als van een later wedstrijdontwerp.2 Overbodige administratieve formaliteiten3 zullen we vermijden. We zullen duidelijke maximale formaten/schalen en eisen vastleggen voor het wedstrijdontwerp. Deze eisen zijn bindend.
4
We zullen er naar streven om het ereloon van de opdracht niet als belangrijk gunningscriterium5 te laten gelden.
5
Als bouwheer voorzien we een redelijk prijzengeld om te verdelen onder de wedstrijdkandidaten. Dit prijzengeld fixeren we in verhouding met de omvang en grootte van het project, de verwachtingen van het wedstrijddossier en het aantal geselecteerde kandidaten.6
6
Van zodra we de wedstrijd bekendmaken, maken we eveneens de leden van de jury bekend. We doen hierbij alle nodige inspanningen om de jurysamenstelling neutraal, vakbekwaam en objectief samen te stellen.7
7
Als opdrachtgever zullen we het juryverslag nadien bekendmaken8 en respecteren.
De architectensector wil deze kwaliteit verder nastreven maar vraagt duidelijker randvoorwaarden voor architectuurwedstrijden. Een belangrijke aanzet hiertoe werd reeds gegeven door de ‘Open Oproep’ van de Vlaamse Bouwmeester. Met deze convenant willen we ook andere opdrachtgevers oproepen om de ontwerpomgeving van de architect te versterken. Dit kan door 7 randvoorwaarden te onderschrijven.
voetnoten z.o.z.
DE CONVENANT IS EEN INITIATIEF VAN NAV, DE VLAAMSE ARCHITECTENORGANISATIE | BOND VLAAMSE ARCHITECTEN | ARCHITECTEN-BOUWERS | ORDE VAN ARCHITECTEN (VLAAMSE RAAD)
Deze verklarende termen maken niet essentieel deel uit van de convenant. 1 Wat verstaan we onder een goede projectdefinitie? Een goede projectdefinitie bevat zoveel mogelijk objectieve en noodzakelijke gegevens zoals ligging, staat van het terrein en stedenbouwkundige voorschriften. De doelstellingen, behoeftes en noden van het project worden samengevat in een programma van eisen. Ze moeten duidelijk zijn maar anderzijds toch de nodige creatieve vrijheid laten om tot een volwaardige wedstrijd te komen. De opdrachtgever laat zich voor het opstellen van de projectdefinitie bij voorkeur bijstaan door een professional (architect).
2 Eisen en verwachtingen van een kandidatuurstelling en wedstrijdontwerp? Een kandidatuurstelling is slechts de eerste fase van een wedstrijd. Verduidelijk als opdrachtgever uw verwachtingen van de gevraagde projectvisie, portfolio en/of referenties. Vormvereisten kunnen worden voorgesteld; enkele A4’s kunnen reeds voldoende zijn. Een wedstrijdontwerp (fase 2) is geen uitvoeringsdossier. Een goede architectuurwedstrijd beschrijft duidelijk de vorm criteria van de inzendingen. Om vormcompetitie te vermijden wordt het best gewerkt met duidelijke en verplichte vereisten: de schaal (bv 1/200), het maximaal aantal vellen voor de verantwoording en het wedstrijddossier, de formaten van de presentatie. Niet de vorm maar de inhoud van het wedstrijddossier moet centraal staan.
5 Wat zijn goede gunningscriteria? Er wordt beter gevraagd naar competenties in plaats van referenties. Indien het ereloon toch als gunningscriterium wordt weerhouden maakt het best maar 20% uit van de beoordeling. Een voorgesteld ereloon lijkt ons de beste garantie voor een kwalitatieve wedstrijd.
6 Wat zijn de inspanningen om deel te nemen aan een wedstrijd? Het ontwikkelen van een visie- en ideeontwerp (is geen voorontwerp) voor een bouwproject van 1,5 miljoen euro kan voor de architect oplopen tot circa 7.500 euro. Voor grotere projecten (15 miljoen euro) kan dit zelfs oplopen tot 35.000 euro. Een faire wedstrijdvergoeding houdt rekening met de grootte van het project en het aantal kandidaten. 1% à 2% van de bouwkost lijkt in deze zin een goede referentie.
7 Jurysamenstelling De samenstelling van de jury moet de onpartijdigheid van de keuze waarborgen. Minstens 1/3 van de jury zal bestaan uit deskundigen zoals architecten, stedenbouwkundigen of planologen. Daarbij dient tevens minstens één van hen worden gekozen uit de personen die behoren noch tot de aanbestedende overheid en noch tot een openbaar bestuur.
3 Wat verstaan we onder overbodige administratieve formaliteiten? Bij gunning kunnen nog steeds de officiële documenten worden bezorgd. Tijdens de wedstrijdfase kan een verklaring op eer volstaan.
8 Bekendmaking Het is evident en vormt een wettelijke verplichting minstens de deelnemers inzage te geven in het gemotiveerd juryverslag.
4 Een beperkte selectie van architecten Na een kandidatuurstelling lijkt ons dat een selectie van 5 architecten voldoende is om een wedstrijd vorm te geven.
21
COLUMN: EEN PALEISJE OM TE FUIVEN Inspiratieproject publiek gebouw Tekst: Joep Gosen Beeld: De Architectengroep
Voor AR-TUR speurde Joep Gosen in 2014 de Kempen af naar architectuur en haar verhaal. Joep (1981, Geldrop, Nederland) is architect, stedenbouwkundige en schrijver en studeert fotografie aan de Academie te Hasselt. Deze column is eerder gepubliceerd in de Kempense cultuurkrant Suiker.
22
Iedereen herinnert zich de fuiven uit zijn jeugd. Goeie ambiance, straffe muziek, vrienden en vriendinnen, schoon vrouwkes (en mannekes), de eerste pint, de eerste zoen, misschien de eerste sigaret, en 's anderendaags de geur van schraal bier. Vaak gingen die fuiven door in de ietwat bedompte parochiezaal of de lokale kroeg. De laatste twintig jaar is de wetgeving sterk verstrengd. Een fuif organiseren is een stuk complexer geworden. Diverse instanties moeten verwittigd worden en allerlei vergunningen aangevraagd. De accommodatie moet aan een hele resem eisen voldoen op het gebied van brandveiligheid, luchtverversing enzovoort. Het animo onder vrijwilligers om spontaan iets te organiseren is daardoor sterk verminderd. Gemeentebesturen nemen daarom tegenwoordig vaak zelf het initiatief een feestzaal te bouwen en uit te baten. Alles is dan juridisch op orde en bovendien biedt het organisatorische voordelen. Drank wordt verzorgd, politie automatisch verwittigd, de accommodatie wordt gekuist ... De nieuwe stadsfuifzaal ‘De Waai’ in Geel maakt deel uit van het cultuurcluster de Werft, midden in het centrum. Zo’n plaats brengt natuurlijk een reële kans op overlast mee. Op andere plaatsen, zoals in Turnhout en Gent, is dat opgelost door de bron onder de grond te bouwen. Daardoor is er automatisch voldoende massa om het geluid te dempen. Vanwege de bijzondere locatie en de wens om de fuifcultuur niet te verstoppen hebben DAG (De Architectengroep) en a2o dat in Geel niet gedaan. Sterker nog ze hebben geopteerd een complementaire gevel te maken aan het tegenoverliggende stadhuis zodat de openbare stadstuin waardige wanden krijgt. Het geluidprobleem is opgelost door een ‘slimme’ plattegrond. De hoge zaal ligt midden in het gebouw. Daaromheen liggen foyer, sanitair, vestiaire … Om vanaf de inkom in de zaal te geraken moet je twee (geluid)sassen door en verschillende keren de hoek
om. Het geluid moet dezelfde grillige weg afleggen als het naar buiten wil. Zelfs met geopende toegangsdeuren is er buiten niets van het feestgedruis te horen. Een andere oplossing is beleidsmatig. Eenmaal het ticket gekocht mag men niet meer naar buiten. Daarom is voor de rokers een buitenruimte in de foyer gemaakt. De gevel is opgebouwd uit kolommen van helderwit geprefabriceerd beton. Afhankelijk van de kijkhoek oogt het gebouw extreem transparant – en dus openbaar – of meer gesloten. Door het strakke, rigide ritme krijgt het gebouw een klassieke uitstraling en lijkt het op de cultuurpaleizen die in de jaren 1960 en 1970 in Oost-Europa gebouwd werden. Een positieve connotatie vanwege hun sociale en culturele inbedding. De zaal is omhuld met een betonnen ‘gordijn’ dat tot binnen doorloopt. Dat versterkt het publieke karakter van de foyer. Want is die nu eigenlijk binnen of buiten? In het hele gebouw is gekozen voor een sobere maar degelijke afwerking die ze in Nederland het mooie woord ‘hufterproof ’ zouden geven. In de wand aan de inkom zijn twee verzonken banken gemaakt van waaraf men een overzicht over de straat en het plein heeft. Zo kun je zien of diegene waarop je zit te wachten er al aankomt. De foyer kan door zijn transparante uitstraling als forum voor openbare activiteiten – zoals kerstmarken en beurzen – gebruikt worden. Desalniettemin had meer gedaan kunnen worden om de monofunctionaliteit van het gebouw te voorkomen. Waar is bijvoorbeeld de fysieke verbinding met de andere openbare gebouwen van het cultuurcluster? Daarnaast moeten we nadenken over de hoeveelheid regels en papierwerk die aan het organiseren van bijvoorbeeld een fuif te pas komen. Het is goed dat dingen geregeld worden, maar het spontane, het charmante is er wel af. En dat is tegelijk het mooie en het lelijke, of zoals u wilt het voor- en het nadeel, aan een gebouw als De Waai. << 23
WORKSHOP MASTERPLANNEN Tekst: Edith Wouters
AR-TUR organiseerde op 19 oktober 2013 – op vraag van en in samenwerking met jeugdverblijfsdomein De Hoge Rielen – een workshop over masterplannen voor domeinen. De bijeenkomst kaderde in een dag vol activiteiten naar aanleiding van de opening van enkele nieuwe gebouwen op het domein. Sinds enkele jaren heeft De Hoge Rielen een Masterplan. Onder begeleiding van de Vlaamse Bouwmeester creëerde De Hoge Rielen op die manier een toekomstperspectief. Het plan geeft richtlijnen bij het verder verbouwen en renoveren van het domein over een termijn van 20 tot 30 jaar. Een masterplan is een voortdurend evoluerend planningsinstrument op lange termijn. Waarom heb je dat nodig? Hoe groot moet je zijn of willen worden om met een masterplan te werken? In deze sessie zocht een keur aan masterplanners naar een antwoord: Studio Secchi-Viganò (masterplan De Hoge Rielen), Alexander Dierendonck van Dierendonckblancke Architecten (masterplan Giels Bos) en Els Nulens van Blauwdruk (masterplan Destelheide) stelden hun respectievelijke masterplannen voor en gingen in dialoog over het wat, hoe en waarom van masterplanning. Moderator van de workshop was Guy Châtel, professor aan de UGent en auteur van de studie ‘Evaluatie- en redactieopdracht masterplannen in de scholenbouw’.
24
DRIE masterplannen Masterplan jeugdverblijfsdomein De Hoge Rielen in Kasterlee Maarten Wauters (Studio Secchi-Viganò)
Masterplan De Hoge Rielen - Studio Secchi-Viganò
Tot 1974 was De Hoge Rielen een militair domein in de Kempen van circa 250 hectare, waarna de Vlaamse Overheid het verwierf en er een jeugdverblijfsdomein van maakte. De site wordt gekenmerkt door de voormalige militaire loodsen, die via betonwegen door naaldbos met elkaar worden verbonden. In de loop der tijden werden de loodsen ad hoc verbouwd zonder totaalvisie. Een eerste kentering kwam er toen Huiswerk Architecten met het onthaalgebouw een toegangspoort tot het domein creëerde met een expliciete knipoog naar de typologie van de historische loodsen op het oude militaire domein. Om de historische context op lange termijn te bewaren, gaf de Vlaamse Overheid via de procedure van de Open Oproep verschillende bureaus de opdracht om een visie te ontwikkelen voor de opmaak van een masterplan. De jury selecteerde Studio Secchi-Viganò uit Milaan voor de volledige studieopdracht voor de opmaak van een masterplan, dat uitgaat van een gelaagde lezing van het landschap: het natuurlijke landschap, het educatieve landschap en het militaire landschap. Dat resulteerde in een masterplan dat het natuurlijke, militaire en pedagogische landschap mooi met elkaar in relatie brengt en dat op de volgende belangrijke pijlers steunt: respect voor het oorspronkelijke militaire karakter van het domein, de introductie van ‘loodskamperen’, een bosbeheerplan dat leidt tot meer gevarieerde bossen en biotopen, het herstel van de middenweg en autolus die het domein autoluw maakt, en de constructie van een hostel met twintig kamers en doorkijk naar de natuur. De architectuur moet respect tonen voor de oorspronkelijke footprint van het domein. Zo krijgen de oude militaire loodsen het statuut van quasi onaantastbaarheid. Ze worden geleidelijk
aan gerestaureerd. Ze dienen als beschutting bij enkele kampeergronden of zijn apart bruikbaar. De middenweg verbindt belangrijke functies met elkaar zoals sporthal-restaurant en café–onthaal-theater-Hostel Wadi. Het autoverkeer verloopt nog hoofdzakelijk via een autolus. De middenweg wordt hersteld en volledig autovrij gemaakt. Dat verhoogt het autoluwe karakter van het domein. Ook de parkings worden vergroot en sluiten direct aan op de autolus. Op deze lus zijn bijkomende en directe toegangen tot het domein via zeven poorten. De oude loodsen van de kampeergronden K1, K3, K7 worden gerestaureerd en krijgen boxen: een slaapbox en keukenbox in de loods en sanitaire boxen buiten. Het plan voorziet ook een nabijheidsgebied: een zachte overgang tussen gebouw en natuur. Aan de rand van het domein – nabij toegangspoort 9 – staat Hostel Wadi, met twintig kamers, telkens vier bedden en sanitair. Het hostel is een cilindervormig gebouw met wadi en transparante doorkijk naar de natuur. Het Agentschap Natuur & Bos stelde een bosbeheerplan op samen met De Hoge Rielen. Het dennenbestand wijzigt langzaam naar gemengd loofhout. In het duinengebied blijft een tiental hectare puur dennenbestand bewaard. In dit gebied liggen nog veel oude loodsen. Het plan voorziet ook in de creatie van doorgangen tussen de natuurgebieden op het domein. Dit bevordert de biodiversiteit en maakt de natuurgebieden groter. Van de vijf natuurgebieden zijn er maar twee niet toegankelijk. De andere drie krijgen een uitbreiding en zijn wél toegankelijk. Hier gaat de natuur zijn gang zodat er gevarieerde bossen en biotopen ontstaan. 25
Masterplan vormingscentrum Destelheide in Dworp Els Nulens en Peggy Totté (Blauwdruk Stedenbouw) Het vormingscentrum Destelheide – met zijn zeven hectare het kleine zusje van De Hoge Rielen – richt zich op culturele vorming, en is in 1970 gebouwd door architect Paul Felix. Na veertig jaar werking is het tijd om na te denken over de volgende veertig jaar van het domein. De studie werd via een Open Oproep-procedure gegund aan Blauwdruk. Na een intens ontwerp- en overlegproces van zeven maanden, in een constructieve samenwerking met de opdrachtgever, heeft Blauwdruk het masterplan opgeleverd in maart 2014. Om de intrinsieke kwaliteit van Destelheide als een soort ‘kunstenklooster’ te koesteren, vertrekt Blauwdruk van een herwaardering van het landschap en van een sterke beleving van dit landschap bij het toekomen. De toegang voor het autoverkeer wordt verlegd naar een nieuwe landschappelijke oprijlaan. Het domein wordt gebufferd van de banale woonomgeving aan de ene zijde, en de mooie zichten op de vallei aan de andere zijde worden opnieuw opengemaakt. De auto, het parkeren en het laden en lossen wordt zoveel mogelijk aan de straat en in de bufferzone opgelost, om het landschap tussen de gebouwen te vrijwaren. Wat betreft architectuur en beeldkwaliteit wordt zoveel mogelijk gewerkt binnen de filosofie van Paul Felix. De typische betonarchitectuur wordt in ere hersteld en tegelijk onderzocht op zijn mogelijkheden tot herinrichting. Het bestaande slaapblok
Masterplan Destelheide - Blauwdruk Stedenbouw
26
wordt aangepast aan de huidige comforteisen: het aantal bedden wordt herleid tot maximaal drie tot vier per kamer. Het bestaand restaurant kan zijn capaciteit uitbreiden met een eenvoudig volume op het dak. Een beperkt deel van het hoofdgebouw wordt afgebroken, om minder barrière te vormen tussen het oostelijk en westelijk deel van het terrein. Een nieuw onthaalgebouw en slaapblok worden op subtiele wijze toegevoegd op het domein. Hiermee ontstaat een nieuwe dynamiek tussen de gebouwen. Het resultaat is een creatief en inspirerend vormingscentrum waar slapen, eten, verblijven en werken een bijzondere ervaring vormen, die je op weinig andere plekken in Vlaanderen kunt ervaren. Voor de visie op Destelheide is vertrokken vanuit een grotere context en vanuit een logica op het volledige domein. Deze visie wordt voortdurend getoetst en onderbouwd aan de hand van ontwerpoefeningen voor de herinrichting van de bestaande gebouwen, voor nieuwe gebouwen, en voor de heraanleg van het landschap en de weg- en parkeerinfrastructuur. Zo is er een wisselwerking tussen de verschillende schaalniveaus, en dit leidt – in het intensieve overleg met opdrachtgevers - tot een sterk gedragen en onderbouwd masterplan. Alle richtlijnen en voorstellen in het masterplan zijn grondig onderzocht, maar tevens herleid tot krachtlijnen als basis voor de ontwerpopdrachten van architectenbureaus in een volgende fase.
Masterplan Domein Het GielsBos in Gierle Alexander Dierendonck (Dierendonckblancke Architecten) Het Gielsbos is een woongemeenschap voor kinderen en volwassenen met een ernstige verstandelijke beperking. Ze wonen op een groen en bebost domein van 85 hectare met alle faciliteiten voor wonen, dagbesteding en behandeling. Dierendonckblancke stond in voor de opmaak van een masterplan voor de vervangbouw van de bestaande paviljoenen en het ontwerp van zeven nieuwe woningen. In de bestaande configuratie wordt het domein doormidden gesneden door een centrale weg, waarop een netwerk van kleinere wegen zonder hiĂŤrarchie zich aansluit. Het concept van het nieuwe voorstel bestaat erin de tweedeling van het gebied op te heffen door een verbindingslus te voorzien die de bestaande en de nieuwe woonclusters verbindt. De woningen worden in groepjes langs beide zijden van de weg ingeplant, telkens rond een centraal erf. Sommige woningen worden aan elkaar gekoppeld zodat het circulatiepatroon ĂŠĂŠn geheel vormt over verschillende woningen heen. Door de verschuivingen van de volumes en de hellende daken, wordt de schaal van de zorginstelling gebroken tot de schaal van een woongemeenschap. De autolus bundelt alle utilitair verkeer. Centraal op de site wordt alle mechanisch verkeer verbannen, zodat een open parkgebied ontstaat. Aan de buitenzijde van deze ringweg wordt het bestaande naaldbos behouden.
Masterplan Gielsbos - Dierendonckblancke Architecten
27
Gesprek WAT IS DAT EIGENLIJK, EEN MASTERPLAN? We hebben het hier specifiek over masterplannen voor domeinen met een duidelijke eigenaar en eindgebruiker. Dat is bijvoorbeeld anders dan een masterplan voor een dorpskern, waar vaker verschillende belangen met elkaar moeten worden verzoend. De domeinen in kwestie verschillen in schaal (van zo’n 250 ha voor De Hoge Rielen en 83 hectare voor het Gielsbos tot zeven hectare in het geval van Destelheide). Het masterplan bleek voor elk van de cases een werkinstrument te kunnen zijn om een gesprek op gang te brengen tussen bouwheer en architect en te doen nadenken over het gebied. Het masterplan projecteert een toekomstbeeld en reikt strategieën aan om het streefdoel te bereiken. Het is echter moeilijk om te ontwerpen op lange termijn, voor verschillende generaties.
-
Verbinden
Waardevolle gebieden Gebouw met omgeving Groepen/gebruikers
Mobiliteit Autovrij Autolus
Publieke functie Contactstrip Niet privatiseren
Herstel
Verval stopzetten: Loodsen herstellen/gebouwen vernieuwen Toevoegingen helder definiëren Landschappen integreren
Masterplan De Hoge Rielen - Studio Secchi-Viganò
PARKING
PARKING PARKING
28
PARKING
Masterplan GielsBos - ringweg-erven
padenstelsel
clusters
private tuinen
Van een gedomesticeerd landschap...
... naar een open samenhangend landschap.
Wat hebben de drie projecten gemeen? Hoe definiëren ze het gemeenschappelijke veld van het masterplan? Uiteraard moet elke site op een bepaalde manier kunnen functioneren, en moet het verkeer, logistiek, stromen bezoekers en gebruikers worden georganiseerd. Uit elk van de drie projecten blijkt dan ook het belang van het organiseren van de ontsluiting van de infrastructuur voor respectievelijk auto’s, fietsen en voetgangers, en van het parkeren. Er is telkens sprake van een landschappelijke (bij uitbreiding contextuele of stedenbouwkundige) oefening. Er wordt een uitspraak gedaan over de randen van het domein, over de begrenzing van de open ruimte, er worden relaties vastgelegd tussen de gebouwde ruimte en de open ruimte, en op welke wijze nieuwe ruimtelijke elementen kunnen worden toegevoegd. Er is een visie nodig over hoe bestaande gebouwen op een nieuwe manier kunnen gebruikt worden of hoe nieuwe gebouwen kunnen worden ingeplant, rekening houdend met regelgeving en eisen, op het vlak van energieprestaties, comfort, akoestiek en brandveiligheid. Het masterplan legt dus de contouren voor de toekomst vast en kan dienen als werkinstrument en discussiemiddel. Het zet de neuzen van de betrokkenen in dezelfde richting. Het moet echter niet noodzakelijk volledig worden uitgevoerd. Tijdens het proces kan het eventueel scherper worden gesteld, of wijzigingen toelaten.
Van een nevenschikking van gebouwen...
‘Plan van aanpak’, De Hoge Rielen
... naar gebouwenclusters in het landschap.
In het geval van De Hoge Rielen dient het masterplan als een flexibel richtsnoer. Het masterplan van Secchi-Viganò gaat uit van een lezing van het bestaande landschap – het natuurlijke, militaire en educatieve landschap – het interpreteert en biedt inzicht in hoe kwaliteit te waarborgen in de toekomst. De totale vernieuwingsopgave is complex en duur, en kan niet in één fase worden uitgevoerd, vandaar de nood aan een in de tijd gespreide toekomstvisie en een flexibel inzetbaar masterplan.
Van tweedeling naar één samenhangend landschap. Masterplan Destelheide - Blauwdruk Stedenbouw
29
DE MASTERPLANNER EN DE ARCHITECT De positie van de masterplanners varieert, zo blijkt, afhankelijk of ze zelf architect zijn binnen het eigen masterplan, zoals bij Dierendonckblancke (volledig), of Secchi-Viganò (deels) of helemaal niet (Blauwdruk). Indien niet, dan is een ander instrumentarium vereist voor het begeleiden en/of aansturen van de toekomstige architectuurprojecten. Tot op welk detailniveau omschrijf je als masterplanner wat je zoekt in de architectuur? Hoe beschrijf je beeldkwaliteit, schaal en sfeer? Daarover geeft het masterplan een idee, maar er ontstaat een extra laag als een architect daarmee verder aan de slag gaat. Suggesties omtrent de architectuur vanuit een positie als masterplanner zijn minder vrijblijvend wanneer je als masterplanner ook instaat voor de architectuuropdrachten binnen het masterplan, bijvoorbeeld als het gaat over het inrekenen van aspecten als brandveiligheid bij de kostprijs van de realisatie van het masterplan op lange termijn. Zo gingen Dierendonckblancke – zelf architect binnen hun eigen masterplan voor het Gielsbos – zo’n zes maanden in gesprek over het masterplan, vooraleer dieper in te gaan op het detailniveau van de gebouwen. Het masterplan geeft hier een duidelijke visie over de ruimtelijke structuur – groepjes gebouwen rond een erf, toegang en ontsluiting, beeldkwaliteit ... – met duidelijke randvoorwaarden waarbinnen de gebouwen nog kunnen variëren, rekening houdend met voortschrijdende inzichten en wijzigende randvoorwaarden. Uitspraken over de gebouwtypologie maken deel uit van het masterplan.
Hostel Wadi, De Hoge Rielen – Studio Secchi-Viganò. Foto: Frederik Buyckx
30
In De Hoge Rielen stond men voor de enorme opgave de bestaande gebouwen te vernieuwen. Het masterplan biedt een referentiekader voor een aantal ideeën, die kunnen worden toegepast en geherinterpreteerd door de respectievelijke architecten. De autolus, het ‘loodskamperen’ en Hostel Wadi zijn reeds enkele realisaties binnen het masterplan. Ondertussen worden twee loodsen vernieuwd tot groepsverblijf, met weer een ander comfortniveau. Dat is immers de rijkheid van het domein: een veelheid van manieren van verblijven, van interieurs, van types gebouwen. Het landschap en zijn kenmerkende elementen vormen de eenheid van het domein, niet de gelijkheid van gebouwen. Voor De Hoge Rielen is het masterplan dan ook een noodzakelijke strategie om in de toekomst anders met het terrein om te gaan, om een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen en investeringen te spreiden. In het masterplan ging men op zoek naar verwantschap tussen de verschillende gebouwde clusters en naar het versterken van de aanwezige kwaliteiten. Secchi-Viganò stonden in voor de architectuuropdracht van het – onlangs voor de prestigieuze Mies van der Rohe Award genomineerde – Hostel Wadi aan de rand van het domein. Voor de deelopdrachten van het masterplan worden architecten aangesteld via een procedure van de algemene of beperkte offertevraag. De ontwerpen moeten passen binnen de contouren van het masterplan. Vanuit de stuurgroep werd – omwille van een
al dan niet terechte vrees voor de procedures – een rechtstreeks gesprek tussen masterplanner en architecten niet toegelaten. Zo is het natuurlijk niet evident om het masterplan te documenteren, de onderlinge keuzes te expliciteren en te communiceren. Bovendien moet je zowel als architect, maar ook als masterplanner een onafhankelijke en kritische positie kunnen blijven bewaren ten opzichte van het masterplan, een van de redenen waarom de opdrachtgever zou beslist hebben in de toekomst niet meer toe te laten dat een masterplanner ook als architect binnen zijn eigen masterplan opereert. De richtlijnen aan andere ontwerpers in het masterplan van Secchi-Viganò blijken hier en daar onvoldoende. Door voortschrijdend inzicht voegde De Hoge Rielen ondertussen bijkomende informatielagen toe aan het masterplan.
Loodskamperen, De Hoge Rielen – TEEMA architecten. Foto: Steven Massart
Zusterdomein Destelheide is daarom extra beducht voor de uitwerking van het masterplan. Via ontwerpend onderzoek toonde Blauwdruk tot op het niveau van het gebouw aan dat het masterplan wel degelijk kan worden gerealiseerd binnen de getrokken krijtlijnen.
Nieuw slaapblok, Destelheide – Blauwdruk Stedenbouw Gebouwencluster, Gielsbos - Dierendonckblancke Architecten Foto: Filip Dujardin
31
Gielsbos. Foto: Filip Dujardin
32
PROCESBEWAKING Een masterplan moet goed genesteld worden in de stedenbouwkundige context. Overleg met de gemeente, over randvoorwaarden als toegangen en inbedding, is een must. De belangen van naburige eigenaren en overheden moeten worden afgestemd. Vaak wordt het masterplan na goedkeuring in een RUP gegoten, waardoor het op lange termijn soms minder flexibiliteit biedt voor de organisatie, terwijl de masterplanner als kwaliteitsbewaker een interessanter alternatief biedt. De kwaliteit van het masterplan is vooral ook gebaseerd op de kwaliteit van het proces daarna. Sommige procedures laten het niet toe dat masterplanners mee in gesprek gaan met de architecten, terwijl de realisatie van het masterplan gebaat is met een open dialoog. In het Gielsbos wordt het masterplan geprojecteerd over een periode van twintig jaar. De architectuuropdracht is hier vastgelegd voor de eerste drie fases, waarna iemand anders de opdracht eventueel kan overnemen. De vijf identieke programma’s tot op heden bevatten toch al kleine wijzigingen binnen het idee van het erf dat overeind blijft. Het overkoepelende idee creëert rust om identieke programma’s op dezelfde wijze te organiseren. Een andere architectuurtaal heeft daarom niet noodzakelijk een te grote diversiteit tot gevolg. Elke architect heeft de opdracht om goede architectuur te maken en de ruimtelijke kwaliteit te bewaken. De functies en het programma kunnen veranderen in de loop van de tijd. Een gemeenschappelijke visie kan remmende factoren de mond snoeren. Een goed masterplan is geen ‘blauwdruk’, maar een flexibele strategie die contouren uitstippelt waarbinnen projecten kunnen worden uitgewerkt en dat kan worden bijgestuurd in de tijd. De kracht van het masterplan moet dan blijken uit het feit of het voldoende randvoorwaarden heeft geschapen om mee te evolueren en veranderingen te kunnen opnemen. <<
33
COLUMN: ongepaste jaloezie?! Inspiratieproject masterplan Tekst: Joep Gosen
Het Gielsbos te Gierle biedt een thuis aan mensen met een verstandelijke en lichamelijke beperking, ernstige gedragsproblemen en emotionele stoornissen. De bestaande woningen zijn technisch aan vernieuwing toe en de gebouwen voldoen niet meer aan de huidige visie op zorgverlening. Renovatie blijkt even duur als nieuwbouw. Daarom wordt in 2009 een Open Oproep uitgeschreven. Dierendonckblancke Architecten uit Gent wint die.
Gielsbos. Foto: Filip Dujardin
34
Zij stellen voor de paviljoenachtige woningen stapsgewijs te vervangen door kleinschalige clusters. Die worden verbonden door een ringweg rondom gezamenlijke voorzieningen. De centrale as vervalt en er ontstaat een fijnmazig netwerk van wandelwegen en formelere circulatie. Een cluster bestaat uit vijf zorgwoningen. Die zijn per twee en drie aan weerszijden van een ‘erf ’ geschakeld. Dat erf is de centrale plek van het cluster. Een beetje zoals bij een boerenbedrijf. Hier vindt vermenging van functionele logistiek en personeel met bewoners en bezoekers plaats. Vanuit de woning is er zicht op dagdagelijkse activiteiten: het aankomen van het middagmaal, het ophalen van vuilnis, toekomen van familie … Elke woning bestaat uit vijf huisjes van verschillende grootte. Ze zijn één bouwlaag hoog en hebben een zadeldak. De gevels verschillen van materiaal: bruine baksteen, grijze en gele betonsteen, zichtbeton. Elk van hen heeft verschillende nuances, incidenteel zijn er meerdere in één volume gebruikt. De zadeldaken verschillen van vorm en helling. Ze zijn simpelweg bedekt met dakleer en ogen abstract surrealistisch. Op die manier wordt de vertrouwde huiselijke rustiek extra benadrukt en tegelijkertijd ontkracht. De nevenschikking van huisjes toont nonchalant onordelijk maar vertrouwd. Desondanks zit een woning gestructureerd in elkaar. Vanuit de ruime inkomhal kom je in de lange doorzonliving. Aan de ene zijde, achter de inkom, is er de keuken met een aparte zithoek. Aan de andere een patio die licht en lucht binnenlaat. Aan weerszijden daarvan vertrekt de rondlopende gang waaraan de slaapkamers liggen. Steeds als de gang de hoek om gaat is in het verlengde zicht naar buiten toe. Daar ontstaan afgezonderde zit- en ontspanhoekjes. De archetypische vorm is ook in het interieur voelbaar. Alle gebruiksruimtes lopen door tot onder het
schuine dak. Zo ontstaat een grote ruimtelijkheid die toch intiem is doordat de ramen in hoogte begrensd zijn. De gekozen materialen ondersteunen de intimiteit. Het betonsteen metselwerk is wit geverfd. Dragende betonnen delen zijn in het zicht gelaten. Het houten schrijnwerk is vernist. Alle vloeren zijn uitgevoerd in een aarderode tegel. Het vaste meubilair is in multiplex. De keuken is voornamelijk wit. Daar waar accentkleuren zijn toegepast, zoals in de badkamers, is dat in zachte pasteltinten. De expliciete materialiteit maakt het huis ‘leesbaar’ en geeft het een vertrouwde menselijke schaal. De kleurkeuze is verfrissend maar warm. De indeling in duidelijk afgebakende maar niet strikt begrensde zones wordt buiten doorgetrokken. Rondom de woningen komen tuinen omringd door dik en vol struikgewas. Ter plaatse van een zichtas is dat onderbroken en is er, in tweede laag, uitzicht op het bos. Elders in het bos staan twee ‘ankerwoningen’. Hier wonen mensen die beter ter been zijn maar moeilijker handelbaar. Dientengevolge is de opbouw heel anders, meer opgedeeld in kleine controleerbare ruimtes. Ze berusten op hetzelfde concept en vormgeving. Ik ben jaloers op de bewoners van het Gielsbos. Niet vanwege hun beperking natuurlijk, maar omwille van hun woonsituatie. De bosrijke campus heeft de ongedwongen sfeer van een scoutskamp. De woningen zijn licht en luchtig maar ook geborgen en warm. Bovendien is er voldoende ruimte voor individuele vrijheid. De architecten zijn erin geslaagd een leefomgeving op maat van de bewoners en zorgverleners te maken die bovendien vanzelfsprekend overkomt. Ze zijn duidelijk met veel goesting, plezier en zorg (voor detail) aan het werk geweest. Op 21 maart 2014 zijn de eerste zeven woningen officieel geopend. <<
Ankerwoningen. Beeld: Dierendonckblancke Architecten
35
INSPIRATIELEZINGEN SCHOLENBOUW Nederlandse, Italiaanse en Vlaamse projecten inspireren opdrachtgevers van de Vlaamse school van morgen Tekst: Nele Coppieters
Op zaterdag 22 maart 2014 organiseerde AR-TUR, op het kinderkunstenfestival STORMOPKOMST in Turnhout, een lezingennamiddag over schoolarchitectuur. AR-TUR werkt voor het eerst samen met dit festival, om de kinderen én hun ouders, naast theater, literatuur, beeldende kunst, ook kennis te laten maken met architectuur. We organiseerden onder andere een overnachting in het – recent voor de prestigieuze Mies Van Der Rohe Award genomineerde – hostel ontworpen door Secchi-Viganò, op het domein de Hoge Rielen, waar in het ronde gebouw ook een klank- en lichtspel doorging. Als inleiding op de uiteenzetting over scholenbouw, sprak Luc Vanhout de kinderen toe. Hij is de zoon van de bekende Carli Vanhout, architect in de stijl van de Turnhoutse school, en zelf ook directeurarchitect in het bureau Architects in Motion. Door voorbeelden te gebruiken uit de leefwereld van de kinderen, wist hij ze aan te sporen architectuur te maken met bamboe en plankjes op het Durfbouwveld. Ouders, architecten, maar vooral opdrachtgevers, bleven zitten voor een namiddag over scholenbouw in Vlaanderen en daarbuiten. Annelies Augustyns van het Team Vlaams Bouwmeester maakte aan de hand van vele voorbeelden een Vlaamse situatieschets. De Italiaanse architecte Maria Alessandra Segantini van C+S architects, en de Nederlandse architecte Marlies Rohmer toonden het publiek hun inspirerende schoolprojecten.
36
School Chiarano, C+S architects. Foto: Alessandra Bello
Elegant materiaalgebruik Segantini brengt ons binnen in basisscholen rond het NoordItaliaanse Treviso, nabij VenetiĂŤ. Deze schoolgebouwen getuigen duidelijk van Italiaanse elegantie. Ze toont knappe details, mooi materiaalgebruik en een uitgesproken moderne vormentaal in technische tekeningen, beelden en schetsen. Ramen zijn belangrijk. Als ze van vloer tot plafond doorlopen, temperen arcades de zon, want de scholen zijn energieneutraal ontworpen. De ramen kunnen ook klein zijn, en samen met verfvlakken inspelen op het thema van de gelaagdheid van het Italiaanse patrimonium dat af te lezen is op de gevels. Frequent worden raamopeningen er dicht gemetseld, en terug opengemaakt, en dit laat zijn sporen na in het straatbeeld van steden als Rome, of Napels. De statige klassieke composities van ramen en deuren vervagen tot een grillig verbouwd patroon. C+S architects knipoogt naar dit verval wanneer ze de gevel van de school in Chiarano ontwerpen. Naast glas is ook hout een materiaal waar C+S architects op indrukwekkende manier weet mee om te gaan. Ze kiezen er bewust voor het contactvlak tussen het kind en de school, in dit warme materiaal uit te voeren. Deuren, meubels, maar vooral de vloer in de sporthal genereren zo een luxueus gevoel.
37
C+S verwerkt de materialen in een bijzondere vormentaal, zo ook in de geprezen basisschool in Fontaniva in de vorm van een vlieger. Kinderen krijgen er les onder een wit, ultradun gematerialiseerd vlak. Waar deze in de metafoor verbonden is met het touw, zit in de architectuur een ronde opening, die de zon doorlaat. Naast dit speelse hoofdgebouw ontwierpen Cappai en Segantini een zwembad en bijhorende kleedruimten die doen denken aan de cabines van Aldo Rossi. Ook verwijst het gebouw naar Giuseppe Terragni. In zijn Casa dell Fascio staat de openheid van de democratie centraal. Segantini kent haar klassiekers en verwijst naar die openheid, wanneer ze het concept van onderlinge zichtbaarheid toelicht. De verschillende functies in de scholen staan onderling intens met elkaar in contact door alles visueel te verbinden. Vanuit de sporthal kijk je door de klassen naar het landschap. De gelaagde blik is een thema waarop de architecten in verschillende projecten variĂŤren. Gevolg hiervan is dat je vanuit het gebouw altijd uitkijkt op de omgeving.
School The Kite, C+S architects. Foto: Alessandra Bello
Een andere doelstelling van de architecten is om buurtbewoners na schooltijd het gebouw te laten innemen, om er gemeenschapsactiviteiten te huisvesten. Het gebouw is meer dan een school, het is een centrum voor de centrumloze urban sprawl. De school is van nature een plek waar mensen door hun kinderen, samenkomen. Dit bestendigen door een bouwproces opent perspectieven naar de toekomst. Het is een economisch interessante oplossing om zonder extra middelen toch aan buurtwerking te kunnen doen. Society buildings which build society.
Foto: Pietro Savorelli
Foto: Alessandra Bello
38
Meervoudig gebruik Ook de Nederlandse Marlies Rohmer werkt op socialiserende schoolarchitectuur, want ook zij stelt meervoudig gebruik voor. Dit binnen een andere context, gebruikmakend van andere architecturale middelen en werkend op een andere schaal. Zo bouwt Marlies Rohmer in Nederland grote complexen, waarin verschillende scholen hun plek vinden. Naast, tussen, boven of onder het meervoudige schoolprogramma worden ook andere functies ingevoegd. Het is slim dat een kinderdagverblijf mee in een schoolgebouw wordt geschoven. Minder evident, maar daarom niet minder boeiend, wordt het, wanneer er seniorenflats op het dak landen. Ook sportfuncties vinden hun plaats in of op haar schoolgebouwen. Marlies Rohmer wil het maatschappelijke probleem van zwaarlijvigheid bij kinderen aanpakken door in te zetten op sportinfrastructuur, die ze centraal inplant. Dit verhaal vertelt ze in haar boek Bouwen voor de next generation. Door buurtinitiatieven en lokale sportclubs ook toegang te geven, wordt het een integrerend verhaal. Het is namelijk cruciaal in haar architectuur, dat het gebouw meer is dan de som van zijn onderdelen. Dit bereikt ze door ruimtes te maken voor interactie tussen de gebruikersgroepen. De sporthal is zoâ&#x20AC;&#x2122;n verbindende ruimte, maar ook de arena in het hart van de school in Vlissingen verbindt de buurt aan de school. In Hardenberg worden er in de polyvalente sportruimte zelfs kinderen gedoopt.
School De Matrix, Marlies Rohmer. Foto: Alexander van der Meer
School Het meervoud, Marlies Rohmer. Foto: Thea van den Heuvel
39
Er wordt dan misschien wel aan efficiëntie gewonnen, grootschaligheid kent ook zijn nadelen. Een conciërge kan maar een beperkt aantal gezichten onthouden. De sociale controle dreigt weg te vallen, in de anonimiteit van de groot-school. De drang naar efficiënte mammoeten komt niet voort vanuit Marlies Rohmer zelf. De opdrachtgever stuurt haar en in dit geval is de groep groot. Nederland kent een systeem waar vele partijen gehoord worden. Het stadsbestuur, de wethouder, een eventuele ontwikkelaar, afgevaardigden van de gebruikers, buurtcomités en ga zo maar verder. Rohmer gaat zelfs praten met de hangjongeren van de wijk. Deze projecten komen tot stand in een circus van vergaderingen, die elk hun input hebben. Het is een rijk, maar langzaam proces dat ver afstaat van de Vlaamse context, waar tot op heden vaak maar één school, met één directie het project stuurt. School Vlissingen, Marlies Rohmer. Foto: Scagliola en Brakkee
School De Matrix, Marlies Rohmer. Foto: Alexander van der Meer
40
Flexibiliteit en Leesbaarheid Wanneer je beide ontwerpsters vergelijkt, komt naast de focus op de buurt nog een andere universeel begrip terug. Flexibiliteit is een eis voor de school van morgen. Lokalen krijgen meer dan één functie: overdag klas, ’s avonds vergaderzaal. Gangen verdwijnen, omdat al deze lopende meters te duur geworden zijn. Rohmer heeft het over een systeem van flexwanden, die een aula kunnen transformeren in afzonderlijke klaslokalen. Ook plastic gordijnen dienen als tijdelijke scheiding. Door het openschuiven van elegante houten schermen transformeer je een reeks mooi geproportioneerde klassen in een diepe grote ruimte. Maar al deze wegneembare wanden hebben akoestisch geen meerwaarde. De vraag kan gesteld worden of deze volledige flexibiliteit nodig is. Er ligt immers veel betekenis in de ruimte van het klaslokaal, de gang, de zaal. Is het noodzakelijk deze te laten vervagen in een teveel aan flexibiliteit? Aangezien de oude schoolstructuren verglijden in flexibiliteit, zijn beide architecten op zoek naar systemen om de leesbaarheid voor de kinderen te vergroten. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de ingang. Hij is hoog, groot, duidelijk, en in het Italiaanse voorbeeld prachtig met hout bekleed. Het geluid van de kindervoeten op het houten inkompad, vormt een sensitieve barrière tussen de school en de wereld. Daarnaast werken beide ontwerpsters ook met kleurcodes die kinderen moeten helpen hun weg te vinden. Dit in een omgeving die eigenlijk toch van nature vertrouwd zou moeten zijn, maar dit door zijn schaal niet meer is. C+S architects maakt ultra-transparante scholen, en moet daarom ook middelen inzetten om kinderen vertrouwd te maken met hun nieuwe school. In een prachtig geïllustreerd boekje, neemt een wit konijn de kinderen op sleeptouw, en legt hen zelf de technieken van het gebouw uit. Flexibiliteit en leesbaarheid zijn tools die ook hun intrede nemen in de Vlaamse scholenbouw. Annelies Augustyns van het Team Vlaams Bouwmeester leert ons op deze lezingennamiddag enkele bijzondere projecten kennen. Scholen in Rumst of Heverlee, waar de gang schijnt te verdwijnen. Eigenlijk wordt hij zo breed, dat hij functioneel kan zijn. Of een goedkope serrestructuur in Lille heeft de functie van gang én speelplaats in zich. (Zie ook column: ‘Zaadjes planten voor de toekomst - Inspiratieprojecten schoolgebouwen in Herentals en Lille’, p. 42.) Menging van sportfuncties, school, en kinderopvang wordt getest in Bocholt. Daar wordt ook naar interactie met de buurt gezocht door de speelplaats en het dorpsplein te verenigen. Team Vlaams Bouwmeester hecht veel belang aan scholenbouw. Al enkele jaren spitsen ze zich toe op het ondersteunen van bouwheren om een goed project te kunnen maken voor hun school en zijn omgeving. Want in Vlaanderen is vaak slechts enkel de schooldirectie verantwoordelijk om hun project te realiseren. Het systeem van de Open Oproep, de Studio Open School, samenwerkingen met het ministerie van onderwijs, het maken van publicaties en het geven van lezingen zijn maar enkele hulpmiddelen, die de Bouwmeester aanreikt om deze opdrachtgevers te stimuleren er een geïntegreerd project van te maken. Want enkel als de opdrachtgever weet wat hij wil, en gemotiveerd is dit te bereiken, kan de architect aan de slag om een interessant project te maken. <<
School Houthaven, Marlies Rohmer. Foto: Thea van den Heuvel.
Bronnen Boeken - ROHMER, M., Bouwen voor de next generation, NAi, Rotterdam, 2007. - VAN DEN DRIESSCHE,M., e.a., De school als ontwerpopgave, Schoolarchitectuur in Vlaanderen 1995-2005, A&S books, Gent, 2007. Websites web.cipiuesse.it www.rohmer.nl www.scholenbouwen.be
41
COLUMN: ZAADJES PLANTEN VOOR DE TOEKOMST Inspiratieprojecten schoolgebouwen in Herentals en Lille Tekst: Joep Gosen
“Als we de klasdeur eens achter ons dichtdoen en de ´wereld´ intrekken …” zei Célestin Freinet tegen zijn leerlingen. Hij was erachter gekomen dat zijn overvolle klas niet gemotiveerd was. Ze waren onverschillig voor wat hij hen van achter het schoolbord probeerde bij te brengen. Wat er buiten het kleine dorpsschooltje van Bar-sur-Loup gebeurde was veel boeiender!
Foto: Luuk Kramer
42
Foto: Karin Borghouts
Foto: Luuk Kramer
Laatst was ik bij een lezing van Thomas Rau. Hij vindt het opmerkelijk dat de overheid zo weinig investeert in onderwijs. Het enige dat politici lijkt te interesseren is hun herverkiezing en daarmee het behagen van stemgerechtigden. Doorgaans zijn dat geen kinderen! Als Europa een continent van betekenis wil blijven dan is kennis echter het belangrijkste dat er is. Of anders gezegd; wát we kinderen aanleren, de manier waarop, in welke omgeving en dus in wat voor gebouw.
De klaslokalen lopen door tot onder het schuine dak. Ze hebben allemaal een aparte hoek voor de, in het Freinetonderwijs, zo belangrijke kringgesprekken. Wat meteen opvalt zijn de zichtbare verluchtingskanalen en het sobere materiaalgebruik. De muren zijn wit bezet en de plafonds bestaan uit zichtbare betonnen welfsels met daarop houtvezelcementplaten. Het enige accent komt van de vloeren en het tegelwerk achter de lavabo. Dat is fel geel of oranjerood. De gevels zijn volledig in glas, van vloer tot plafond. Zo lijkt het alsof de groene omgeving effectief in de klas aanwezig is en omgekeerd.
De schoolgebouwen in Vlaanderen zijn doorgaans sterk verouderd en dringend aan vervanging toe. Door middel van verschillende initiatieven en financieringswijzen wordt een vloedgolf aan nieuwe schoolgebouwen ontworpen, gebouwd en opgeleverd. De Freinetbasisscholen ‘Ibis’ in Herentals en ‘De Vlinder’ in Lille horen daarbij. Ze zijn ontworpen door Korteknie Stuhlmacher Architecten uit Rotterdam. Beide scholen liggen in een riant suburbaan binnengebied. De gebouwen zijn zo ver mogelijk tegen de noordrand van het terrein geschoven om een maximum aan goed georiënteerde groene ruimte open te laten. De gebouwtjes zijn als prototypisch model ontwikkeld. Eenvoudig te bouwen, flexibel in gebruik, makkelijk uit te breiden en uiteindelijk voor verschillende doeleinden herbruikbaar. In diverse opzichten hebben ze veel weg van een gewone ‘landbouwschuur’. Het grondplan is bijzonder helder. In langsrichting liggen achter elkaar een aantal klassen en een polyvalente zaal. Verspreid daartussenin de keuken, sanitair, berging en een technisch lokaal. Er is géén gang voorzien. In plaats daarvan is tegen de noordzijde van de ‘schuur’ een tuinbouwserre gezet; een gigantisch tochtportaal, de overgang tussen binnen en buiten. In de tussenseizoenen en bij regen kan die gebruikt worden voor ‘buitenspel’ en allerhande educatieve activiteiten zoals het verbouwen van eigen groenten. Om oververhitting te voorkomen kunnen de grote schuifdeuren opengezet worden. Aan de zuidgevel is er een ondiepe pergola waarover allerlei klimplanten groeien. Ook dit is een functionele en mentale overgang tussen binnen en buiten. Bovendien is het, samen met het groendak, een manier om het op te laten gaan in zijn weelderig begroeide omgeving.
Ondanks de gevoeligheid en doeltreffendheid waarmee er met deze opgave omgegaan is, vraag ik me af of er niet meer in had gezeten. Had de filosofie van Freinet niet omgebogen kunnen worden? In plaats van zelf de kleine ‘wereld’ in te trekken had ook de directe omgeving de school in gehaald kunnen worden. Want waarom kan een gebouw dat maar veertig uur in de week gebruikt wordt geen andere, maatschappelijk relevante, functies in zich opnemen? Wat dat betreft had op zijn minst het schoolterrein in Herentals een voor de buurt toegankelijke parkomgeving kunnen worden. Maar ach, misschien gaat het daar helemaal niet om. Misschien is juist de financiële haalbaarheid, het benutten van de potenties die de leermethode biedt en het inspelen op de landschappelijke kwaliteiten van de site belangrijk. In die zin zijn de schooltjes briljant in hun eenvoud. Nederigheid loont! <<
43
OP ZOEK NAAR EEN DUURZAME EN WERVENDE TOEKOMSTVISIE VOOR DE KEMPEN Tekst: Staf Lauwerysen Beeld: Architecture Workroom Brussels
Op 18 juni 2014 trok een aantal geïnteresseerden – op initiatief van AR-TUR – naar de Internationale Architectuurbiënnale in Rotterdam (IABR) die uitpakte met het thema Urban by Nature. Op die dag vond de Brabantdag plaats en werden de resultaten van het Projectatelier Brabantstad voorgesteld. ARTUR vroeg Staf Lauwerysen naar een inspirerende reflectie over wat dit de Kempen kan leren over een duurzame toekomstvisie voor de regio.
44
Projectatelier Brabantstad “ ...nu meer dan de helft van de mensen in steden woont, is de stad onze natuurlijke omgeving geworden. Misschien zijn we wel van nature stedelijk: urban by nature”. Met de tentoonstelling (die was te zien in de Kunsthal van Rotterdam) liet de Biënnale zien dat stad en natuur, ooit als tegenstellingen gezien, steeds meer in elkaar overvloeien. Er werden eigen projecten van IABR-ateliers getoond, maar ook visies van toonaangevende ontwerpers, bedrijven, organisaties en kennisinstellingen uit de hele wereld. Eén van de boeiende thema's was ongetwijfeld die van 'strategieën voor het stadslandschap'. Onze nieuwsgierigheid ging vooral daarnaar uit, temeer omdat in de marge van de IABR de zogenaamde Brabantdag werd georganiseerd. Enkele honderden beleidsmakers, planologen, stedenbouwkundigen, architecten en academici luisterden geboeid naar de resultaten van Projectatelier Brabantstad. Zelf omschrijven de initiatiefnemers het als “een opzwepend verhaal over trends, ontwikkelingen en uitdagingen voor het nieuwste Brabant (2.100.000 inwoners). Opdrachtgever voor het projectatelier was de provincie Noord-Brabant. Verder werkten intensief mee: de gemeenten ‘s-Hertogenbosch, Breda, Eindhoven, Helmond en Tilburg, alsook de Brabantse waterschappen en enkele kenniscentra. Joachim Declerck van AWB (Architecture Workroom Brussels), Floris Alkemade en Cees van der Veeken van LOLA Landscape Architects kregen als opdracht om via ontwerpend onderzoek een antwoord te vinden op de vraag: Hoe kan de kracht en de kwaliteit van de Brabantse mozaïekmetropool beter worden benut om de ambitie van topkennis- en innovatieregio te zijn en te blijven? Als participerende observanten en onderzoekers stelden ze vast dat de provincie een aaneenschakeling is van steden, dorpen, rivieren, kanalen, landbouw en natuurgebieden, het zogenaamde mozaïek van Brabant. Ze gingen uit van het 'water' als verbindende factor. Het water (rivieren, kanalen, beken) verbindt immers stad, land en natuur en is onmisbaar voor het functionele weefsel van de samenleving, gaande van industrie en landbouw over recreatie tot stad en natuur. Water wordt in dit verhaal een onmisbare hefboom om koppelingen te maken tussen alsnog gescheiden werelden: tussen landbouw en natuur, tussen stad en platteland, tussen industrie en woonomgeving, tussen recreatief landschap en grootschalige landbouw. Dit proces van verbindingen wordt niet vastgelegd in een plan maar is te beschouwen als een speelveld, een logica over het meerdimensionale gebruik van de ruimte. Dat veronderstelt natuurlijk dat er grensoverschrijdende coalities worden gesmeed tussen diverse overheden, burgers, bedrijven en belangengroepen. Het projectatelier was bovenal een oefening in over-het-muurtje-heenkijken, of meer nog over-het-muurtjeheenklimmen, en afdalen in de logica van de buur. Het was een voorbeeld van out-of-the box denken. Het visuele resultaat van het projectatelier was een enorm textieltapijt – gemaakt door het Textielmuseum van Tilburg – dat de mozaïekmetropool Noord-Brabant carthografisch voorstelde. Daarin werden zes nieuwe ontwikkelingsmodellen voor de Brabantse ruimte gevisualiseerd. Voor deelnemers met een visueel geheugen blijft zo'n tapijt lang in het hoofd.
45
En de Kempen? Op het eerste zicht is het jammer dat het projectatelier niet over de grens heeft gekeken en onder meer de Kempen heeft meegenomen in het onderzoek. Anderzijds vereist deze zijde van de grens wellicht toch een eigen aanpak. De bestuurlijke en culturele verschillen zijn immers vrij groot. En toch zijn er aardig wat lessen te trekken uit de gehanteerde methodiek van het projectatelier. Een greep uit de randvoorwaarden die we diezelfde avond nog mee over de grens namen: • Durf cabrio-denken: durf te denken met het dak eraf! • Grensoverschrijdende coalities zijn noodzakelijk. • Er is een sterke regie nodig om verbindend te werk te kunnen gaan en deze te verankeren. • Een 'onafhankelijke betrokkenheid' van de participanten is noodzakelijk. • Ga op zoek naar een hefboom die als verbindende factor de verschillende geledingen kan triggeren om de eigen grens te doen oversteken • Ga op zoek naar win-winsituaties voor alle betrokken actoren.
Maar ook de analyses die voor Brabantstad zijn gemaakt, zijn quasi kopieerbaar naar de situatie in de Kempen: • Er wordt (ook hier) niet of nauwelijks op voldoende ruim regionale schaal gedacht en gehandeld. Ons bestuurlijk systeem is niet voorzien op een coherent-regionale beleidsaanpak. De gemeenten zijn daarvoor te klein en de wil tot schaalvergroting quasi onbestaande. En op bovenlokaal vlak is de gefragmenteerde verticale aanpak troef. Denk maar aan themagerichte intercommunales, zorgzones voor welzijn, politie- en brandweerzones. En de provincies worden in het nieuwe Vlaamse regeerakkoord flink afgeslankt. • Het sectorale denken en handelen is dominant; grensoverschrijdende samenwerking vertrekt vaak vanuit een defensieve aanpak en met veel wantrouwen. De economische crisis en noodzaak tot bezuinigingen vormen in deze echter een opportuniteit. Samenwerking leidt immers tot meer efficiëntie en duurzaamheid. Bovendien zijn er hoopgevende initiatieven voor een meer horizontale aanpak, bijvoorbeeld op het vlak van stedenbeleid in Vlaanderen. • De breuklijn tussen stad en platteland blijft prominent bestaan. De afbakening van de stedelijke gebieden heeft deze trend nog versterkt. Terwijl de steden in de Kempen niet anders dan dorpse steden kunnen genoemd worden – er is nog nabijheid van bestuur – en de dorpen sterke stedelijke bindingen hebben: stedelijke dorpen als het ware. • Ook de Kempen is een lappendeken van verstedelijkt gebied, landbouw, natuur, industrie, kanaal, autostrade en een netwerk van wegen.
46
Kan Brabantstad een inspiratiebron zijn?
Denken met het dak eraf!
In de aanbevelingen die DELVA Landscape Architects formuleerde tijdens het Landschapslab, dat AR-TUR in de loop van mei 2013 uitrolde, lezen we: “Het zou goed zijn als de regio zich verenigt en een gebiedsvisie ontwikkelt, met open vizier, uitgedragen door een team van specialisten, dat alle ruimtelijke ontwikkelingen in de regio beschouwt en van advies voorziet. De Noorderkempen moet ruimte krijgen om zich te ontwikkelen en dus te veranderen, binnen bepaalde beperkingen. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk zolang ze zich voegen in het geheel; alleen dan ontstaat een sterk dynamisch landschap dat zich onderscheidt van aangrenzende regio's.” Brabantstad kan daarbij zeker inspiratie bieden. Met een grondige lezing van hun ervaringen fiets je al gauw rond een aantal valkuilen heen. Andere daarentegen zullen een eigen aanpak vragen. Maar één ding is zeker: het is vijf voor twaalf. “De Noorderkempen ontsnapt immers niet aan de uitdagingen van de 21ste eeuw, met onder meer de druk op de open ruimte, het energie- en voedselvraagstuk, de verdichtingsdruk met appartementisering van de dorpskernen en de vraag naar werkgelegenheid” (uit Cahier#1 - Landschapslab).
Wat is er nodig voor een geëigende methodiek die maximale kans op slagen biedt om te komen tot een toekomstgerichte coherente, dynamische visie op het Kempens Landschap? Een gedegen debat hierover kan een eerste aanzet zijn, waarbij volgende vragen een antwoord moeten krijgen: • Welk onafhankelijk platform – met enig regionaal gezag – kan de moederschoot worden van het traject? De Kempen biedt zeker enkele mogelijkheden waaronder – al lijkt het misschien niet onmiddellijk evident – de cultuursector. Zij hebben een grote ervaring op het vlak van onafhankelijk denken en handelen. • Welke experten kunnen deel uitmaken van het stuur van de cabrio? Ze hebben een grondige kennis van één of andere discipline, hebben een ruim netwerk, en hebben een sterk regionale binding. Ze treden niet op als 'vertegenwoordiger van' maar kunnen en mogen denken en spreken 'met het dak eraf '. • Welke relatie ziet men met de bestuurlijke kant van het traject, rekening houdend met het gegeven dat geen enkel gebiedsdekkend multifunctioneel bestuur 'voorradig' is? • Hoe gaat men te werk om een wervende verbindingsfactor te zoeken die als hefboom voor cocreatie kan fungeren en de nodige belangstelling wekt vanuit alle invalshoeken? Mocht de Kempen erin slagen een visionair en wervend verhaal te schrijven dat van onderuit tot stand komt dan ligt de kans voor het grijpen om opnieuw de grens over te steken, niet alleen om te luisteren, maar om de brug te slaan met Brabantstad, samen een echte Euregio te vormen en samen een nog veel groter tapijt te weven. <<
Info www.iabr.nl www.mozaiekbrabant.nl www.dandenkjeaanbrabant.nl
47
48
LINKS en BRONNENLIJST Boeken PUBLIEK OPDRACHTGEVERSCHAP / ALGEMEEN Vlaams Bouwmeester, Open Oproep. Handleiding voor de publieke bouwheer, 2014. Vlaams Bouwmeester. 100 stemmen. Publiek-private samenwerking, 2014. HEYNEN, H. Overheidsopdrachten architectuur. Strategieën voor kwaliteit, OSA (Onderzoeksgroep Stedelijkheid en Architectuur), K.U.Leuven, Leuven / Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Gebouwen, Brussel, 2001. SCHOLENBOUW ROHMER, M., Bouwen voor de next generation, NAi, Rotterdam, 2007. VAN DEN DRIESSCHE,M., e.a., De school als ontwerpopgave, Schoolarchitectuur in Vlaanderen 1995-2005, A&Sbooks, Gent, 2007. Châtel, G., Verschaffel, B., Van Den Driessche, M., Evaluatie- en redactieopdracht masterplannen in de scholenbouw - Onderzoeksrapport 2, 24 februari 2011, Vlaams Bouwmeester Vlaamse Overheid
LINKS PUBLIEK OPDRACHTGEVERSCHAP /ALGEMEEN www.convenant.be www.vlaamsbouwmeester.be www. winvorm.be www.complexestadsprojecten.be SCHOLENBOUW www.scholenbouwen.be
49
Colofon
REDACTIE AR-TUR, centrum voor architectuur, stedelijkheid en landschap in de Kempen www.ar-tur.be
Met bijdragen van Joep Gosen Nele Coppieters Eva Heuts Staf Lauwerysen Edith Wouters (AR-TUR) Evelien Pieters (AR-TUR) Fotografie Zie de vermelding bij de fotoâ&#x20AC;&#x2122;s. COVER Hostel Wadi op domein De Hoge Rielen, ontworpen door Studio Secchi-Viganò. Beeld: Frederik Buyckx. Grafische vormgeving Lies Van den Eynde, dienst communicatie van de Warande Uitgever AR-TUR, via Brave New Books Warandestraat 42 2300 Turnhout info@ar-tur.be Editie CAHIER #4, mei 2015 Dit cahier bevat de verslaglegging van de activiteiten in het inspiratietraject Opdrachtgeverschap, dat AR-TUR in samenwerking met partners organiseerde in 2013 en 2014. MET DANK AAN Alle deelnemers aan de activiteiten, experten, sprekers en partners. AR-TUR WORDT ONDERSTEUND DOOR
Vande Moortel Assiver
50
51
AR-TUR, mei 2015 // www.ar-tur.be
52