ortho-nieuwsbrief groeninge flash special - juni 2014
Met veel plezier stellen we de zomereditie van onze orthonieuwsbrief voor. We hebben opnieuw verschillende interessante onderwerpen. Dr. Guy Putzeys onderhoudt ons over zijn stokpaardje: de bekkenfracturen. Meer informatie over de ruptuur van de distale bicepspees krijgt u van dr. Marleen Dezillie. Onze assistent Arne Burssens bespreekt de aanpak van patellofemorale instabiliteit. Ons recent orthopodium voor kinesitherapeuten was een groot succes. Er was een enorme opkomst in het splinternieuwe auditorium van het Notenhof, dat tot de nok gevuld was. Dit stimuleert ons om de lat steeds hoger te leggen en we hebben al enkele nieuwe ideeën in petto voor volgend jaar. Z.O.R.G.| heup staat in de steigers. Dit staat voor Zorgpad Orthopedische Revalidatie Groeninge. De zorg voor de patiënt staat centraal, zowel op fysiek, psychisch als sociaal vlak. Dit zorgpad start al preoperatief. Via preoperatieve multidisciplinaire informatiesessies zullen de patiënt en zijn omgeving voorbereid worden om het volledige proces zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Dit komt de revalidatie alleen maar ten goede. In de vorige nieuwsbrief meldden wij u de start van de afdeling orthogeriatrie. Na zes maanden hebben wij reeds een duidelijke meerwaarde ondervonden voor de patiënten op die afdeling. De 75-plussers die binnenkomen met bijvoorbeeld een heupfractuur worden door ons team orthopedisch behandeld en na een korte termijn getransfereerd naar de afdeling orthogeriatrie waar zij vooral door de geriaters gevolgd worden voor de specifieke problemen eigen aan hun leeftijd. De orthopedisch chirurgen komen regelmatig langs om de musculoskeletale en chirurgische problemen verder op te volgen. Gezien het succes beginnen ook andere ziekenhuizen dit concept over te nemen. Ik wens u veel leesgenot en een prettige vakantie namens heel ons orthopedisch team. dr. Dirk Oosterlinck medisch diensthoofd
Bekkenregister dr. Guy Putzeys, orthopedisch chirurg az groeninge Sinds 2009 registreren we in az groeninge, als enig ziekenhuis in België, alle gehospitaliseerde bekkenfracturen in een internationaal register. Waarom doen we dit? We stellen in onze dagdagelijkse klinische praktijk toch aanzienlijke problemen vast met deze bekkenfracturen. In onze zoektocht naar de best mogelijke behandeling voor deze patiënten zijn we terechtgekomen bij onze Duitse collega’s die al vele jaren een dergelijk register uitbaten. Het aantal bekkenfracturen waarmee we geconfronteerd worden mag niet onderschat worden. In az groeninge gaat het om een totaal van ± 150 casussen per jaar (periode 2009-2012). Wanneer we spreken van bekkenfracturen kunnen deze ingedeeld worden in enerzijds onderbrekingen van de bekkenring en anderzijds fracturen van de heupkom (acetabulum). 2009
2010
2011
2012
Totaal
Bekkenring
117
106
137
135
495
Acetabulum
23
31
22
24
100
Aantal patiënten
135
133
158
153
577
tabel 1: aantal bekkenringfracturen en acetabulumfracturen in az groeninge
Wanneer we kijken naar het type patiënt kunnen we grosso modo twee grote groepen onderscheiden. We hebben enerzijds de groep van jonge patiënten bij wie het meestal gaat om hoge-energieletsels (val van grote hoogte, zware botsingen). fig. 1: leeftijdsverdeling bekkenring- en acetabulumfracturen
fig. 2: operatieve behandeling van een acetabulumfractuur bij een jonge patiënt
Deze letsels zijn dikwijls een onderdeel van een polytrauma en kunnen levensbedreigend zijn. Gelukkig gaat het om relatief zeldzame letsels. De complexiteit ervan maakt echter dat de heelkundige behandeling ervan erg moeilijk is. Operaties worden uitgevoerd in een anatomische regio met hoog risico op complicaties (zenuwen, bloedvaten, heupgewricht) en zijn meestal langdurend. In België bestaat voorlopig geen gestructureerde opvang van deze bekkenletsels, noch een specifieke opleiding voor de behandeling ervan. Daarom gaan we de mosterd halen in landen waar trauma-referentiecentra bestaan, in mijn geval meer bepaald in Duitsland en USA.
De andere grote groep van bekkenfracturen zijn de lage–energiefracturen bij de fragiele oude patiënt met osteoporose. In tegensteling tot de vorige groep van hoge-energieletsels gaat het hier om een frequent bekkenletsel dat meestal geïsoleerd voorkomt. Typisch is het verhaal van een val vanuit rechtstaande positie. De grote meerderheid van deze osteoporotische bekkenfracturen worden conservatief behandeld, maar dit is soms onvoldoende bij patiënten bij wie de fracturen pijnlijk blijven of te sterk verplaatst zijn. Bij deze groep is een operatieve stabilisatie aangewezen wat meestal via een minimaal invasieve techniek gebeurt. Operaties voor bekkenfracturen vragen niet alleen een getrainde chirurg maar ook een aangepaste organisatie van het ziekenhuis met aandacht voor de correcte infrastructuur, een aangepaste operatietafel, specifieke materialen en implantaten en een team van gemotiveerde collega’s en vepleegkundigen om
dergelijke ingrepen tot een goed einde te brengen. De registratie van onze patiëntenpopulatie in dit internationale register, waar we naast epidemiologische data ook de operatietechnieken en de follow-upresultaten inbrengen, laat ons toe om onze eigen ziekenhuisgebonden populatie in kaart te brengen, om aan kwaliteitscontrole te doen en om aan benchmarking te doen waarbij we onze data kunnen vergelijken met de pool van Duitse referentiecentra. Dit alles moet toelaten om een kwaliteitsvolle zorg te kunnen bieden aan deze heterogene groep van patiënten met bekkenletsels, gaande van de éénvoudige, laag-energetische bekkenfracturen tot de complexe, levensbedreigende bekkenfracturen bij de jonge polytraumapatient.
fig. 3: behandeling van een onschuldig lijkende bekkenringfractuur bij een geriatrische patiënt met blijvende pijn.
Patellofemorale instabiliteit dr. Arne Burssens, ASO orthopedie az groeninge
Een ontwrichting of luxatie van de knieschijf wordt het frequentst waargenomen tijdens de adolescentie 1. Na een eerste luxatie is er 15-50% kans op instabiliteitsklachten 2, 11. We spreken van chronische instabiliteit bij drie of meerdere luxaties of een herhaaldelijk gevoel van bijnaluxatie 3, 7. We moeten deze aandoening onderscheiden van patellofemorale pijnklachten, die vaak in dezelfde leeftijdsgroep voorkomen en ook kunnen samengaan met laxiteit over het patellofemoraal gewricht. Deze luxaties komen vaak voor tijdens sportactiviteiten 4. Na een luxatie worden sportactiviteiten vaak moeilijk verdragen door een blijvend vervelend gevoel van doorzakking of verspringende knieschijf 2. Op lange termijn is er een verhoogde kans op slijtage van de knie of gonarthrose 5, 6. Er zijn verschillende oorzaken die een luxatie in de hand kunnen werken. Met dit overzichtsartikel proberen we de verschillende oorzaken en de bijpassende behandeling weer te geven.
Incongruentie van het patellofemorale gewricht met een ondiepe trochlea, hypoplasie van de laterale femur condyl en de vorm van de patella zullen dan ook resulteren in een geringere lateraalwaartse kracht nodig om een luxatie te verkrijgen 10 (fig. 1).
Etiologie We kunnen de verschillende oorzaken opsplitsen in afwijkingen van het bot en afwijkingen van de weke delen, voornamelijk de spieren en ligamenten (tabel 1). Beenderige afwijkingen
Musculoligamentaire afwijkingen
Rotatieafwijkingen in het onderste lidmaat
Onderontwikkeling van de vastus medialisspier
Onderontwikkeling van de trochleagroeve
Veralgemeende hyperlaxiteit
Verhoogde ligging van de patella (patella alta)
Verkort extensorapparaat
Onderontwikkeling van het patellaire gewrichtsoppervlak
Afwijkingen van de patellofemorale en patellotibiale ligamenten
fig. 1: patellofemorale dysplasie: onderontwikkeling van de trochleagroeve of patella geeft minder weerstand tegen een patellaluxatie
Toename en inwerking van deze lateraalwaartse krachten door beenderige afwijkingen kunnen goed samengevat worden in een verhoogde quadricepshoek (Q)-angle 9 (fig. 2). Dit is de hoek tussen de as van het bovenbeen en de patellapees. Deze zal toenemen onder andere bij een verhoogde femorale anteversie, genua valgum en een te lateraal gelegen tuberositas tibae.
Bij de eerste 30째 flexie wordt de stabiliteit over het patellofemoraal gewricht vooral bepaald door de spieren (vnl. musculus vastus medialis obliquus (VMO)) die wordt bijgestaan door de ligamenten (vnl. mediaal patellofemoraal ligament (MPFL)). Wanneer de knie verder plooit dan 30째 komt de patella in de groeve van de trochlea te glijden. In deze fase zullen vooral beenderige componenten de stabiliteit bepalen.
fig. 2: miserabel malalignement syndroom met kissing patellae en verhoogde Q-angle
Pathomechanisme Wanneer de afwijkingen door de beenderige of ligamentaire structuren niet gecompenseerd kunnen worden ontstaat een verstoord evenwicht in het patellofemorale gewricht. Een bijkomende directe slag of een verkeerde beweging leidt tot een luxatie.
trochlea-groeve. Nadien gaan we de quadriceps(Q-)hoek na bij inspectie in ruglig. Palpatie kan drukpijn over de patella aantonen, met een apprehensie wanneer de patella naar buiten wordt gebracht. De mobiliteit van de patella gaan we na met de knie in 30° flexie, laterale en mediale krachten mogen de patella niet meer verplaatsen dan 50% van zijn breedte 6 .
sitas tibiae. Dit bepalen we door de zogenaamde TG-TT-meting waarbij we de positie van de trochleagroeve (TG) vergelijken met de positie van de tuberositas tibae (TT) (nl < 20mm) (fig 3).
CAVE bij een acute patellaluxatie dient het onderzoek uitgevoerd te worden aan de niet-gekwetste knie.
De predispositionerende factoren moeten we eerst zoveel mogelijk corrigeren of compenseren met een conservatieve therapie 16. Verschillende kinesitherapeutische protocollen gericht VMO en stabiliteitstraining zijn hiervoor van toepassing.
Aanvullende beeldvorming
Diagnostiek Anamnese/klinisch onderzoek De leeftijd van de patiënt, het traumamechanisme en een beduidende toename van de patellofemorale klachten doen de aandoening vermoeden 13, 14. Het klinisch onderzoek dient uitgevoerd te worden met de patiënt staand, zittend en liggend. Tijdens de inspectie bij het staande onderzoek letten we op aanwezigheid van X-benen, inwaarts gedraaide (kussende) patellae, bajonetstand van de tibia en pedes plani valgi. Wanneer de patiënt positief is voor al deze risicofactoren spreken we van het miserabel malalignement syndroom 15 (fig. 3). In zittende positie moet de knieschijf mooi gecentreerd zijn in de
De anterioposterieure (AP), profiel en Merchant (axiale patella) opname geven reeds veel informatie en zijn geïndiceerd als initiële beeldvorming. De AP-opname kan een varus/valgus alignement aantonen. De laterale opname laat toe een patella alta of baja te berekenen en de diepte van de trochlea te beoordelen. De axiale opname toont de congruentie van het patellofemorale gewricht aan en de eventuele aanwezigheid van osteochondrale letsels. Bij vermoeden van osteochondrale letsels is een MRI (of arthro-CT) aangewezen. Het pathomechanisme van de lateraalwaartse luxatie kan soms mooi worden aangetoond door het “kissing sign” (fig. 3) waarbij beenmergoedeem ontstaat over de laterale femurcondyl en het mediale facet van de patella. Een ruptuur van het medial patellofemoraal ligament kunnen we zo ook vaststellen.
De behandeling Bij de behandeling moeten we de oorzaak aanpakken.
Ligamentaire (MPFL) reconstructie
Voorbeeld een beenderige (osteotomie) reconstructie
Een CT-scan vragen we voornamelijk aan om beenderige afwijkingen na te gaan. We letten vooral op een te laterale positie van de tubero-
De chirurgische behandeling passen we verder aan de gevonden afwijkingen aan. Om de meest geschikte keuze te maken, maken we in onze dienst gebruik van een extern gevalideerd beslissingsschema (fig. 4). Dit houdt rekening met enerzijds de status van de groeischijf en anderzijds de aanwezigheid van beenderige afwijkingen die de TG-TT en Q-angle beïnvloeden. fig. 3a: TG-TT-meting
fig. 3b: Lateraalwaartse luxatie met geassocieerd botoedeem (“kissing sign”)
Bij een patiënt met nog een open groeischijf zonder beenderige afwijkingen zal alleen een versteviging van de mediale ligamentaire structuren nodig zijn. Dezelfde patiënt maar met een gesloten groeischijf zal een stevigere constructie vereisen gezien zijn toegenomen spierkracht. Hiervoor maken we gebruik van een minimaal invasieve procedure die de gracilis pees als een sling doorheen 2 boortunnels in de patella brengt. Dit fixeren we aan een anatomisch bepaald isometrisch punt op de femurcondyl. Op die manier reconstrueren we het mediaal retinaculum. Indien ook beenderige afwijkingen aanwezig zijn, moeten we bijkomend een osteotomie en verschuiving van de tuberositas uitvoeren.
Dit wordt niet uitgevoerd bij een open groeischijf en vervangen door een uitgebreidere correctie van de weke delen. Toepassing van het hogervermeld beslissingsschema resulteert in een afwezigheid van patellofemorale luxatie in 87% van de patiënten na 5 jaar en een hoge patiënttevredenheid. De postoperatieve behandeling zal verschillen volgens de aanwezigheid van een uitgevoerde osteotomie. Een langere immobilisatie zal vereist zijn wanneer ook een beenderige osteotomie heeft plaatsgevonden.
1. Atkin DM, Fithian DC, Marangi KS. Characteristics of patients with primary acute lateral patellar dislocation and their recovery within the first 6 months of injury. Am J Sports Med, 2000;28(4):472-9. 2. Stefancin JJ, Parker RD. First-time traumatic patellar dislocation: a systematic review. Clin Orthop Relat Res. 2007;455:93-101. 3. Mulford JS, Wakeley CJ, Eldridge JD. Assessment and management of chronic patellofemoral instability. J Bone Joint Surg Br. 2007;89(6):709-16; 4. Sillanpää P, Mattila VM, Iivonen T, et al. Incidence and risk factors of acute traumatic primary patellar dislocation. Med Sci Sports Exerc 2008; 40:606. 5. Mäenpää H, Lehto MU. Patellar dislocation. The long-term results of nonoperative management in 100 patients. Am J Sports Med. 1997;25:213–217. 6. Mäenpää H, Lehto MU. Patellofemoral osteoarthritis after patellar dislocation. Clin Orthop Relat Res. 1997;339:156–162.
Samenvattend behandelingsschema
7. Dandy DJ. Chronic patellofemoral instability. J Bone Joint Surg Br. 1996;78(2):328-35. 8. Farr J. Distal Realignment for Recurrent Patellar Instability. Operative Tech Sports Med. 2001;176-82.
Chronische patella instabiliteit (> 3 (sub)dislocaties)
Immatuur (groeischrijf gesloten)
Referenties
Matuur (groeischrijf open)
Q-angle/TgTT normaal
Q-angle/ TgTT toegenomen
Q-angle/TgTT normaal
Q-angle/ TgTT toegenomen
Ligamentaire raphi
Ligamentaire raphi + weke delen correctie (Roux procedure)
MPFL reconstructie Ligamentaire raphi
MPFL recontructie + ligamentaire raphi + beenderige transpositie-osteotomie + Distalisatie van patella als patella alta
+ Throchleaplastie bij ernstige trochlea dysplasie
fig. 4: Flowchart chirurgische behandeling
9. Cooney AD, Kazi Z, Caplan N, et al. The relationship between quadriceps angle and tibial tuberosity-trochlear groove distance in patients with patellar instability. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc 2012; 20:2399. 10. Amis AA, Firer P, Mountney J, et al. Anatomy and biomechanics of the medial patellofemoral ligament. Knee 2003; 10:215. 11. Diehl L, Garrett WE. Acute dislocation of the patella in the adult. In: Delee J, Drez D, Miller M (eds): Delee & Drez’s Orthopaedic Sports Medicine (2nd ed). Philadelphia: Saunders, 2003, pp. 1697-1710. 12. Cootjans K, Dujardin J, Vandenneucker H, Bellemans J. A surgical algorithm for the treatment of recurrent patellar dislocation. Results at 5 year follow-up. Acta Orthop Belg. 2013 Jun;79(3):318-25. 13. James SL. Chondromalacia of the patella in the adolescent. In: Kennedy JC (ed): The Injured Adolescent Knee. Baltimore: Williams & Wilkins, 1979, pp. 205-251. 14. Walsh W. Recurrent Dislocation of the Knee in the Adult. In: Delee J, Drez D, Miller M (ed): Delee and Drez’s Orthopaedic Sports Medicine. (2nd ed), Vol. 2. 2003, Philadelphia: Saunders, pp. 1710-1749. 15. Carson WG Jr, James SL, Larson RL. Patellofemoral disorders: physical and radiographic evaluation. Part I: Physical examination. Clin Orthop Relat Res. 1984(185):165-77. 16. McConnell J. Rehabilitation and nonoperative treatment of patellar instability. Sports Med Arthrosc. 2007;15:95-104.
Ruptuur van de distale bicepspees: een weinig frequent letsel Diagnose, behandeling, prognose dr. Marleen Dezillie, handchirurg az groeninge
De musculus biceps bestaat proximaal uit 2 koppen en distaal uit 1 stevige pees die insereert op het tuberculum radii. De voornaamste functies van de biceps zijn flexie van de elleboog en vooral supinatie. Rupturen van de distale bicepspees zijn weinig frequent. Amper 3 tot 10% van de bicepspeesrupturen treden op ter hoogte van de distale insertie op de tuberositas radii (fig. 1). Meestal worden mannen ouder dan 40 jaar getroffen, voornamelijk degenen met goed ontwikkelde armmusculatuur en/of die zwaar manueel werk verrichten. Naast erg belastende sporten, zoals gewichtheffen, worden tabagisme en gebruik van anabole steroïden als risicofactoren beschouwd.
Diagnose De diagnose kan in principe gesteld worden op basis van de anamnese en het klinisch onderzoek. Radiografische opnames zijn meestal normaal of tonen zelden wat onregelmatigheden ter hoogte van het tuberculum radii. Echo en NMR kunnen nuttig zijn in de differentieel diagnose met partiële scheuren of tendinopathie van de distale biceps of bursitis.
Behandeling Een conservatieve therapie kan voorgesteld worden bij oudere en low-demand patiënten. De pijn zal progressief wegebben en er mag een relatief goede recuperatie van de flexiekracht – door toedoen van de M Brachialis – verwacht worden. De supinatiekracht daarentegen zal permanent sterk verminderd zijn. Bij jonge, actieve patiënten is een heelkundige aanpak de gouden standaard. Meerdere technieken zijn beschreven. Op basis van biomechanische studies verkiezen we om te werken met het endobuttonplaatje. Eerst zoeken we de stomp van de bicepspees op via een anterieure incisie op de proximale onderarm (fig. 4).
fig. 1: Meestal treedt een ruptuur op ter hoogte van de insertie op het tuberculum radii.
Het traumamechanisme is een excentrische belasting van de onderarm, met de onderarm in supinatie en de elleboog in flexie (zoals bij het heffen van zware voorwerpen).
Klinisch onderzoek De patiënt ondervindt een plotse hevige pijn aan de anterieure zijde van de elleboog. De initiële pijn is zeer intens maar vermindert progressief na enkele uren of dagen. Flexie en supinatie zijn nog mogelijk, maar pijnlijk. Een ecchymose aan de anterieure zijde is zichtbaar, eventueel ook met een uitbereiding naar ulnair toe (volgens het verloop van de lacertus fibrosus (fig. 2 en 3)). Een gap kan gepalpeerd worden. De retractie van de stomp naar proximaal is meestal beperkt door het feit dat de lacertus fibrosus vaak nog intact is. Opvallend is de verminderde kracht van elleboogflexie en supinatie. Testing tegen weerstand is ook zeer pijnlijk, vooral in de acute setting. fig. 2: Acute ruptuur van de distale bicepspees: anteromediaal hematoom, drukpijn over de bicepspees en pijn bij flexie en supinatie tegen weerstand fig. 3: Anatomische schets met bicepspees (links) en lacertus fibrosus (rechts)
fig. 4: Opzoeken van de stomp van de bicepspees en aviveren hiervan
In geval van forse retractie van de pees is een bijkomende, meer proximale incisie op de bovenarm noodzakelijk om de pees op te vissen (fig. 5). De bicepspees wordt geaviveerd en hierop wordt het endobuttonplaatje bevestigd. De tuberositas radii wordt gedebrideerd en er wordt een bicorticale boortunnel gemaakt vanop de tuberositas in de radius. Het endobuttonplaatje en de bicepspees worden via een tweede kleine incisie door de boortunnel doorgetrokken. Het plaatje wordt gekanteld zodat het stevig achter de tweede cortex van de radius haakt en de pees intramedullair komt te liggen. De wonden worden met resorbeerbare hechtingsdraad gehecht (fig. 6).
De arbeidsongeschiktheid duurt meestal 3 maanden. Complicaties zijn gelukkig zeldzaam. Een transiënte uitval van de nervus interosseus posterior (motorische tak van de nervus radialis) wordt beschreven in de literatuur. Ectopische botvorming kan ontstaan op de distale bicepspees, met mogelijk rotatiebeperking tot gevolg. Herrupturen zijn zeer zeldzaam.
fig. 5: Forse retractie van de bicepspees met noodzaak tot het maken van een meer proximale incisie. Bevestigen van het endobuttonplaatje op de pees. De bicepspees zal, na voorbereiding van de boortunnel in de radius, subcutaan naar distaal getunneld worden.
fig. 7: Postoperatieve RX met aanwezigheid van het endobuttonplaatje.
fig. 6: Beperkt extensiedeficiet aan het einde van de ingreep.
Postoperatief beleid bestaat uit het aanmeten van een elleboogkurkspalk gedurende 2 weken. Het ingroeien van de bicepspeesstomp in het kanaal duurt meerdere weken waardoor de patiënten gedurende 3 maanden geen zware voorwerpen mogen heffen. Na het verwijderen van de kurkspalk zien we vaak een extensiedeficiet ten gevolge van de verkorting van de bicepspees. Na een 6-tal weken is een volledige extensie opnieuw mogelijk. De meeste patiënten krijgen intermittent polsklachten, voornamelijk bij rotaties, die spontaan verdwijnen tegen de 3e maand na de operatie. In de meeste gevallen kan een volledig functioneel herstel verkregen worden.
Besluit Men moet bedacht zijn op een ruptuur van de distale bicepspees bij patiënten met acute anterieure elleboogpijn, ontstaan bij het heffen van zware voorwerpen. De anamnese en het klinisch onderzoek zijn meestal voldoende om tot de diagnose te komen. Een heelkundige behandeling met reïnsertie van de bicepspees op de tuberositas radii is de gouden standaard en levert goede resultaten op, op voorwaarde dat de patiënt het verbod van heffen gedurende de eerste 3 maanden naleeft.
Recente publicaties
Wetenschappelijke voordrachten
•
•
•
•
•
•
•
•
• • •
Frederick Michels. Endoscopic visualization of the lateral ankle ligaments using a step-by-step approach. Sports Medicine Foot and Ankle Arthroscopy Advanced Global Course te Warschau, Polen. 28 februari 2014 Guy Putzeys, Jan Van Der Bauwhede. Informatie voordracht heup-knie en schouderprothesen. OCMW Kortrijk, Marke, 20/03/2014 Guy Putzeys. Les fractures à basse énergie et les fractures de fatigue du patient âgé. AO Pelvic Course, Brussel, 14-16/05/2014 Guy Putzeys. Résults de la chirurgie du cotyle. AO Pelvic Course, Brussel, 14-16/05/2014 Guy Putzeys. Pelvic trauma register, what can it offer? Belgian Surgical week, Spa 14/05/2014 Emmanuel Audenaert, Pattyn C. Development of a multi-modal multi-component, articulated model of het lower limb. A laborious work in progress. Shape 2014, 9-11 June, Delémont, Suisse.
Het orthopedisch centrum az groeninge Kortrijk Orthopedie, campus vercruysselaan
Handgroep, campus loofstraat
Burg. Vercruysselaan 5 | 8500 Kortrijk
Loofstraat 43 | 8500 Kortrijk
t. 056 63 35 40
t. 056 63 35 80
dr. Filip Gheysen: heup - knie
dr. Marleen Dezillie: hand - pols - elleboog
dr. Frederick Michels: knie - voet en enkel
dr. Jeroen Vanhaecke: hand - pols
dr. Dirk Oosterlinck: heup - knie - rug
prof. dr. Filip Stockmans: hand - pols
dr. Guy Putzeys: trauma - schouder - bekken dr. Jan Van Cauwelaert de Wyels: schouder - knie dr. Jan Van Der Bauwhede: knie - voet en enkel dr. Luc Vercruysse: heup - knie dr. Luk Verhelst: heup - schouder dr. Emmanuel Audenaert - UZ Gent: heup dr. Pierre Moens - UZ Leuven: kinderorthopedie
www.ortho-kortrijk.be
vu: Jan Deleu, Pres. Kennedylaan 4, 8500 Kortrijk
•
Guillo S., Bauer T., Lee JW, Takao M., Kong SW., Stone JW, Mangone PG, Molloy A., Perera A., Pearce CJ, Michels F., Tourné Y., Ghorbani A., Calder J. Consensus in chronic ankle instability: aetiology, assessment, surgical indications and place for arthroscopy. Orthop Traumatol Surg Res. 2013 Dec;99(8 Suppl):S411-9. Van der Bracht H., Bellemans J., Victor J., Verhelst L., Page B., Verdonk P. Can a tibial tunnel in ACL surgery be placed anatomically without impinging on the femoral notch? A risk factor analysis. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc. 2014 Feb;22(2):291-7. doi: 10.1007/s00167-013-2393-3. Epub 2013 Jan 23. Michels F., Van Der Bauwhede J., Oosterlinck D., Thomas S., Guillo S. Minimally invasive repair of the tibialis anterior tendon using a semitendinosus autograft. Foot Ankle Int. 2014 Mar;35(3):264-71. Van Haver A., Mahieu P., Claessens T., Li H., Pattyn C., Verdonk P., Audenaert EA. A statistical shape model of trochlear dysplasia of the knee. Knee. 2014 Mar;21(2):518-23. doi: 10.1016/j.knee.2013.11.016. Epub 2013 Dec 1. Van der Bracht H., Verhelst L., Stuyts B., Page B., Bellemans J., Verdonk P. Anatomic single-bundle ACL surgery: consequences of tibial tunnel diameter and drill-guide angle on tibial footprint coverage. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc. 2014 May;22(5):1030-9. doi: 10.1007/s00167-013-2416-0. Epub 2013 Jan 31. Arne Burssens, Frederick Michels, Guy Putzeys, Jan Van Der Bauwhede and Stéphane Guillo. Endoscopic Guided Tibiotalocalcaneal Arthrodesis After Failed Osteosynthesis of Pilon Fractures. Clinical Research in Foot and Ankle Surgery 2014, 2: 135 doi: 10.4172/2329-910X.1000135