![](https://assets.isu.pub/document-structure/200406131129-3b670de15e9c92fa8d720456e6af6a06/v1/f49415f1e014e409956f824cc605651c.jpg?width=720&quality=85%2C50)
6 minute read
Zadkine aan Zee
Als je in Vitebsk bent geboren en er in Rotterdam een ROC naar je wordt vernoemd, dan heb je iets gepresteerd. ‘Studeren en werken bij Zadkine betekent ook vormgeven aan het beeld van de toekomst,’ staat er op de website. Dat had zomaar op de beeldhouwer kunnen slaan in plaats van op de school. Ossip Zadkine – de beeldhouwer dus – had tientallen Nederlandse leerlingen. De eerste was Han Wezelaar, die in de winter van 1925-1926 bij hem aanklopte in de Rue Rousselet 35 in Parijs. Zadkine was net begonnen met lesgeven en Wezelaar had maar twee klasgenoten. Dat was in de jaren vijftig wel anders. Toen stroomden de mannen en vrouwen (vooral vrouwen) uit alle uithoeken van de wereld naar de Académie de la Grande Chaumière, waar de meester één keer in de week langskwam om het werk van zijn élèves te corrigeren. Dan trok hij met zijn witte kuif en smetteloze kostuum iedereen als een magneet naar zich toe.
Meedoogenloos rechter Zijn debuut in Nederland op een expositie van De Onafhankelijken in Amsterdam in 1914 was met drie sculpturen en twee tekeningen bescheiden, al viel zijn werk wel meteen op. Mooi was anders, maar je kon er niet omheen. Mede door de Eerste Wereldoorlog duurde het negen jaar voordat werk van Zadkine opnieuw in Nederland te zien was. Op de Rotterdamse kunstacademie exposeerde hij in 1923 als gast van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. Daar kregen sommigen meteen spijt van. Een journalist zag Zadkines werk namelijk ‘als een toetssteen, neen, als een zwijgend maar meedoogenloos rechter, oordelend over leven of dood der Nederlandsche inzendingen’. Het zou niet de laatste keer zijn dat het werk van Zadkine werd aangehaald om de tekortkomingen van de nog prille Nederlandse beeldhouwkunst bloot te leggen. Na de Tweede Wereldoorlog was het de rauwe kracht van De verwoeste stad in Rotterdam die de esthetiek van al die treurende schonen en vallende atleten van de Nederlanders nogal ongepast deed overkomen. Eigenlijk kon alleen De dokwerker daar tegenop.
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200406131129-3b670de15e9c92fa8d720456e6af6a06/v1/fbd39cd08de7c77924c166f1b9358a9b.jpg?width=720&quality=85%2C50)
Zadkine op bezoek bij Kröller-Müller-directeur Bram Hammacher, foto Arno Hammacher, december 1951
Wereldberoemd in Nederland In 1953 sloeg de Italiaans-Nederlandse beeldhouwer Fred Carasso terug. Hij schreef een artikel getiteld De knuppel in het hoenderhok, waarin hij Zadkine als voorbeeld stelde van de volgens hem verkeerde manier waarop er naar kunst werd gekeken. Carasso, en met hem vele collega’s, had er genoeg van dat kunstenaars geacht werden braaf mee te doen met de laatste trends in plaats van hun eigen weg te volgen. Die Zadkine was ook niet altijd even briljant, zo luidde zijn boodschap, dus waarom zou iedereen daar achteraan lopen? Misschien had hij zich misrekend, misschien was het ingecalculeerd, een feit is dat een aantal jongere beeldhouwers zo’n regelrechte aanval op hun held niet pikten en het tot dan toe broederlijk gesloten beeldhouwfront in Nederland aan alle kanten openbarstte. Zadkine was inderdaad de scherprechter gebleken. Zelf trok hij zich er niets van aan. Hij bevond zich op de top van zijn roem in Nederland. Na een serie solotentoonstellingen in Amsterdam, Rotterdam en Arnhem, tussen 1948 en 1962, stonden museumdirecteuren, verzamelaars en opdrachtgevers in de rij. Begin jaren zestig werd zodoende de Amsterdammer Cor Hund gepasseerd voor het monument voor Vincent en Theo van Gogh in Zundert. Iedereen wilde Zadkine, dus ook Zundert.
Taille directe Zadkine aan Zee is een overzichtstentoonstelling in de ware betekenis van het woord. Het vroegste werk dateert van 1912-1913, van toen hij net van de academie kwam, het laatste van 1967, het jaar van zijn overlijden. Zadkine begon als voorvechter van de taille directe, het rechtstreeks hakken en snijden in steen en hout, waarmee beeldhouwers zich vlak na de eeuwwisseling afzetten tegen het tot in de puntjes beheerste modelleerwerk van hun docenten, die schaalmodellen mechanisch vergrootten en het vuile handwerk aan assistenten lieten. Zadkine daarentegen gebruikte boomstammen en steenblokken, waarvan hij de oorspronkelijke vorm zoveel mogelijk respecteerde. Hij wilde het materiaal niet ontkennen, hij wilde het tot leven brengen. Zijn animisme en primitivisme worden vaak in verband gebracht met wat destijds ‘negerkunst’ heette, maar de volkskunst van zijn eigen Rusland is veel bepalender geweest. Zijn spectaculaire met bladgoud bedekte houten Hert uit 1923, dat gekocht werd door de Nederlandse verzamelaar Pierre Alexandre Regnault en later aan het Stedelijk geschonken, is de belichaming van de magische oerkracht die Zadkine voelde toen hij als jongen door de bossen zwierf.
Klassieken Vanaf de jaren twintig liet Zadkine het merendeel van zijn beelden overigens
toch in brons gieten. De gesloten volumes van zijn vroege hout- en steensculpturen maakten plaats voor een dynamische, barokke vormgeving van gedrapeerde figuren uit de klassieke oudheid, zoals een Diane, twee rennende Menaden en een Laocoöngroep. Niets minder dan het doen herleven van de kunst van de klassieken, die hem op een rondreis door Griekenland in 1931 had overdonderd, was zijn doel. In tegenstelling tot veel andere beeldhouwers om hem heen, die liever de grote Franse neoclassicisten Aristide Maillol en Charles Despiau volgden, zocht hij naar een eigentijdse vertaling daarvan. Hij leende vormprincipes van het intussen uit de gratie geraakte kubisme, waardoor hij ten onrechte wel als een late vertegenwoordiger van die stroming wordt gezien. Tegelijkertijd leunde hij aan tegen het surrealisme, ook nu weer zonder daar echt bij te horen. Regelmatig keerde hij terug naar zijn oude liefde van de taille directe. Zo ontstond in 1939 een bijna drie meter hoge houten Daphne, die in haar metamorfose tot boom bij uitstek de onverbrekelijke band tussen mens en natuur verbeeldt. Zijn animisme en primitivisme worden vaak in verband gebracht met wat destijds ‘negerkunst’ heette
Natuur en architectuur Die band met de natuur komt eveneens tot uitdrukking in Zadkines interpretatie van Orpheus, de lyrische dichter die met zijn prachtige zang en muziek zelfs bomen en stenen wist te ontroeren. Na zijn ballingschap in de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog zou Zadkine zich steeds meer met Orpheus gaan identificeren. Zijn opengewerkte sculpturen uit die periode zijn als planten en bomen die groeien naar de zon. De handen van zijn figuren worden tastende takken. Halverwege de jaren zestig probeerde hij ook de in zijn ogen sinds de Grieken verloren gegane band tussen mens en architectuur te herstellen. Hij ontwierp een reeks sculpturen voor modernistische gebouwen, bedoeld om de kille gevels een menselijk gezicht te geven. Slechts één ervan werd gerealiseerd en waar anders dan in Nederland. De onthulling van La demeure, oftewel De woning, aan de gevel van de Nederlandsche Bank in Amsterdam vond plaats op 28 november 1967, drie dagen na de dood van Zadkine. Daarmee kwam een einde aan een tijdperk. Zadkines invloed op de Nederlandse beeldhouwkunst van de twintigste eeuw is nauwelijks te overschatten, niet omdat hij massaal is nagevolgd – want dat is hij niet – maar omdat hij keer op keer liet zien hoe het anders kon.
Feico Hoekstra , tentoonste llingsmaker en publicist
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200406131129-3b670de15e9c92fa8d720456e6af6a06/v1/985f45f727e4322a9d933e5d34f0564e.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200406131129-3b670de15e9c92fa8d720456e6af6a06/v1/c48bc7be35b16bd8490c8d5e96d6cd6a.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200406131129-3b670de15e9c92fa8d720456e6af6a06/v1/33fab09d6b166c4deeeaad42eb9c2281.jpg?width=720&quality=85%2C50)
30.09.2018 T/M 03.02.2019
![](https://assets.isu.pub/document-structure/200406131129-3b670de15e9c92fa8d720456e6af6a06/v1/ce46aab6e618d13f9e56c6f4f097c0e4.jpg?width=720&quality=85%2C50)
BEAUTY OF THE
Mohau Modisakeng, Ditaola XIV, 2014, THE EKARD COLLECTION