Introspectie

Page 1

Introspectie maart 2011 | 31e jaargang | nr 01

04 tweet tweet, vliegt daar de inspectie voorbij? 12 inspectie sportief de lente in 20 schaf die term ‘azc- school’ af! 23 eigenlijk en de weemoed van het onderwijs


2

introspectie maart 2011

inhoud

04 Tweet tweet, vliegt daar de inspectie voorbij?

Inspectie en de uitdaging van de sociale media.

08 Samen meten en taalresultaten boeken

Taalpilot bij Rotterdamse scholen in het voortgezet onderwijs

10 Personeelsplan geen P&O-speeltje

Van meerjarenbeleidsplan tot personeelsplan tot actie!

18 Wat is nodig om in 2014 op pad te kunnen

Taskforce uitvoering informatiebeleid baant voor ons de weg.

04

08 Anna Eric

10

18


3 redactioneel

Met effect ‘Je kunt niet effectief zijn als je niet weet wat je wilt bereiken.‘ Als intro een uitspraak van (oud korpschef) Nordholt die je ook kunt lezen in de rubriek ‘De mooiste inspectiemomenten van…’ In deze Introspectie zijn opvallend veel mensen aan het woord die heel goed weten wat ze (met hun leerlingen of met collega’s van de inspectie) willen bereiken. Zo zet een (ex-) collega ons stil bij de mogelijke kansen voor de inspectie op Twitter (de sociale media zogezegd). En schetst de ‘Taskforce’ informatiebeleid wat er nodig is om (nu nog virtuele) collega

Anne met een tablet pc onder haar arm in 2014 op pad te laten gaan. We lezen over een pilot in Rotterdam, waarbij besturen met positief effect de handen ineen slaan om een oplossing te vinden voor de achterstand in taal. En nemen een kijkje bij een school voor ‘nieuwkomers’ waar de uitdaging ligt het gewenste effect ‘goed en stabiel onderwijs’ vorm te geven.

Doc in beeld: een dankbre jeugd Inspectie sportief de lente in De mooiste momenten van… Anita Schilperoort Schaf die term ‘AZC-school’ af! Wikken en Wegen Collega’s en sociale media

Veel leesplezier! Margo Beverloo Eindredacteur

Natuurlijk ook ruimte voor lichtvoetigheid met een gedichtenbundel in Doc in beeld, met de fotoreportage ‘Inspectie sportief de

Verder: 07 12 14 20 23 24

lente in’ en ervaringen van collega’s met sociale media. Ben benieuwd naar het effect.

colofon

Introspectie is het personeelsblad van de Inspectie van het Onderwijs en verschijnt vier keer per jaar. Reacties en kopij zijn altijd welkom op onderstaand redactieadres.

07

Eindredactie Margo Beverloo Redactieraad Rosanne Bobeldijk, Marja de Boer, Yvonne de Graaf en Sicco Kole Redactiesecretariaat Inspectie van het Onderwijs, Redactiesecretariaat Introspectie

23

Postbus 2730, 3500 GS Utrecht introspectie@owinsp.nl Fotografie Margo Beverloo, Jo Wetzels en stockfotografie Vormgeving Blik grafisch ontwerp, Utrecht

moet nog ik dat

Druk DeltaHage bv, Den Haag


4

introspectie maart 2011

achtergrond inspectie en sociale media; een uitdaging! door paul frank, tot 1 maart collega ocw com, heeft recent aanzet gegeven tot de online communicatiestrategie van de inspectie

, vliegt daar de inspectie voorbij? Moet de inspectie een eigen Hyves hebben? Mag een medewerker uit naam van de inspectie reageren op fora en in blogs? Moeten inspecteurs allemaal gaan twitteren? Kan ik zomaar een groep op LinkedIn starten over toezicht? Het zijn vragen die niet alleen bij de inspectie spelen maar in zo’n beetje in elke organisatie op dit moment de boventoon voeren. Want sociale media zijn hot! Er gebeuren daar tenslotte ook allemaal leuke, spannende, bizarre en bijzondere dingen. Maar ook zaken die ongewenste, onduidelijke of onbedoelde effecten hebben. Het blijft experimenteren met en in de sociale media; uitkomsten staan op voorhand niet altijd vast.

Meerwaarde?! Vooropgesteld; niets of niemand moet iets. Je moet je niet gedwongen voelen mee te doen omdat ‘iedereen’ in de sociale media meedoet of omdat mensen het van je verwachten. Of je zichtbaar als inspectiemedewerker meedoet en meepraat, bepaal je uiteindelijk zelf. Doe het vooral als je er meerwaarde voor jezelf en anderen in ziet, als het bij je past, als je er tijd voor hebt. Maar vooral als je het ook leuk vindt!

Er is wel een verschil tussen de aanwezigheid van een organisatie op sociale platforms en medewerkers van een organisatie die een profiel hebben of actief reageren. In het eerste geval laat je als organisatie veel kansen liggen wanneer je niet aanwezig bent of actief deelneemt terwijl dat wel wordt verwacht. Of omdat je doelgroep zich juist via de sociale media laat informeren over jouw terreinen.

Kansen voor de inspectie De inspectie is in beperkte mate actief in de sociale media. Sinds kort heeft de inspectie een officieel kanaal op YouTube (lancering filmportretten bij ‘Omslag in taal’) en op Twitter. Zijn er twee groepen


5

op LinkedIn waar de inspectie afzender van is, en is er (intern) Yammer (zie kader). YouTube is een mooi voorbeeld hoe de inspectie op een andere manier laat laten zien wat toezicht betekent voor de kwaliteit van scholen en het onderwijs. Het werken met beeld, en mensen uit de praktijk aan het woord laten is beter dan een opgeschreven verhaal. Uit Twitter kan de inspectie meer halen. Enerzijds door bezoekers te verwijzen naar de website van de inspectie, anderszins door mensen te bereiken die anders niet zo snel in aanraking met de (informatie van de) inspectie zouden komen.

Luisteren moet het vertrekpunt zijn bij online communicatie Wat kan de inspectie nog meer doen? In ieder geval niet negeren! Het belang en de impact van sociale media nemen almaar toe. Sociale media worden steeds vaker bron voor traditionele media zoals de krant. Ze hebben daarnaast impact op beeldvorming en reputatie. Daar komt bij dat mensen steeds meer vertrouwen krijgen in hun peers en netwerken en minder in de natuurlijke autoriteiten. Het bereik is ook enorm: vrijwel iedereen doet iets in of praat en hoort over sociale media.

Luisteren Als je vervolgens bedenkt dat in de sociale media ook over de inspectie wordt gesproken, zul je daar je antennes ook uit moeten zetten. Luisteren moet het

vertrekpunt zijn bij online communicatie. Dat is niet voor niets één van de uitgangspunten van de strategie van de afdeling Communicatie. Mooier zou zijn wanneer met die geluiden uit wat voorheen ‘de krochten van het internet’ werd genoemd, ook daadwerkelijk iets zou worden gedaan. In de meest ultieme vorm door erop te reageren. Met webcare (= luisteren op internet wat er over je wordt gezegd en daar vervolgens ook op reageren) kan de inspectie een zinvolle relatie aangaan met ouders, leerlingen en andere groepen. Bijvoorbeeld door ze te verwijzen naar het juiste loket, door onjuiste informatie te corrigeren, door procesinformatie te geven. Alleen al het tonen van begrip en empathie levert enorme goodwill op. Met webcare krijgt een organisatie een menselijk gezicht. De waardering groeit door te laten zien dat je je bewust bent van klachten of vragen. Hierin kunnen inspecteurs een inspirerende rol in vervullen. Bijvoorbeeld door het vertellen van persoonlijke verhalen, het laten zien van goede voorbeelden, de werkwijze van de inspectie op een andere wijze over het voetlicht brengen.

Yammer Sinds kort heeft de inspectie ook een eigen ‘Yammerdienst’. Yammer is een webdienst waarmee je korte tekst- of multimediafragmenten kunt plaatsen op internet. Net als Twitter, kun je berichten plaatsen over jezelf, berichten

De medewerker online Moet een organisatie richtlijnen opstellen voor medewerkers die op sociale platforms actief zijn? Het laatste wat de leiding van een organisatie wil is uit de school klappende medewerkers of gedoe vanwege een al te loslippige of misplaatste uitspraak. En het personeel wil van zijn kant weten of de leiding toestaat dat iemand uit naam van de organisatie twittert of blogt. Er is vorig jaar een aantal uitgangspunten voor de online rijksambtenaar vastgesteld. Het beschrijft vooral wat je als ambtenaar online mag en waar je op moet letten (zie kader). Het geeft geen antwoord op de vraag hoé je sociale media moet inzetten. Daarnaast bepalen departementen en organisaties zelf of het nodig is nadere condities op te stellen. De inspectie heeft zo’n protocol nog niet. Om onduidelijkheden en misstappen te voorkomen is het aan te raden een aantal handvatten op te stellen. De kern van de rijksbrede handreiking is: ‘don’t be stupid’. Zo eenvoudig is het eigenlijk. En zo moet de inspectie ook omgaan met sociale media. Met gebruik van je gezond verstand

volgen van anderen etc. In tegenstelling tot Twitter, richt Yammer zich op bedrijven en alleen personen met hetzelfde e-maildomein kunnen zich aansluiten bij het netwerk. Geïnteresseerd in Yammer bij de inspectie? Zoek contact met Eugene Boeldak.


6

kom je al een heel eind. En bij twijfel loop je langs bij je (communicatie)collega’s of je manager.

In pyjama Iedere inspectiemedewerker mag een profiel aanmaken of twitteren of reageren op blogs. Als privé-persoon maak je van sociale media gebruik omdat je dat zelf wilt, leuk of nodig vindt. Sociale media zijn van nature persoonsgedreven. Je hebt iets te melden of te delen. Of je denkt dat je iets kunt betekenen voor een ander. Ook al doe je dat als privépersoon of in je

introspectie maart 2011

vrije tijd; je zult je altijd bewust moeten zijn van het feit dat je óók bij de inspectie werkt. Op zondagochtend in je pyjama een lollige tweet over je werk, je baas of je collega’s de wereld insturen, kan vergaande consequenties hebben. Ben je uit hoofde van je functie aanwezig op sociale platforms, dan communiceer je namens de inspectie. Dat vraagt om spelregels en bewustwording. Wat zeg ik waar wel (en waar niet), in welke vorm, met welke toon, op welk moment? Stem in zo’n geval altijd even af met de afdeling Communicatie.

Uitgangspunten online communicatie rijksambtenaren

Aan de slag! Sociale media moet je eigenlijk gewoon doen en ervaren. Doe het wel bewust en maak het niet ineens heel groot. De mooiste online voorbeelden zijn vaak zonder doorwrochte strategieën tot stand gekomen. Soms werkt iets onverwachts geweldig. Of wordt de plank misgeslagen. Voor een inspectie die via sociale media luistert, informeert en participeert kan alleen maar waardering ontstaan. Aan de slag dus!

Onderscheid privépersoon en ambtenaar in functie Op het snijvlak van privé en zakelijk liggen de grootste kwetsbaarheden. Wees je daarvan bewust.

Een ambtenaar is altijd de ambassadeur van zijn organisatie Ook op internet ben je zorgvuldig, betrouwbaar, positief en respectvol.

Gericht en gedoseerd participeren Bereid je goed voor en vraag steeds af wat je precies wilt bereiken met je aanwezigheid.

De bestaande regels gelden ook online Zoals het ARAR, de functioneringsnorm uit de Ambtenarenwet en de Aanwijzingen externe contacten.

Bij twijfel: zoek contact Ga te rade bij je leidinggevende of Communicatie, zoals bij politieke- of publicitaire gevoeligheden.


7 doc in beeld door frans van den bedem

Een dankbare jeugd Fons van Wieringen heeft bij zijn afscheid als voorzitter van de Onderwijsraad een prachtig cadeau gekregen. Theo Magito en Henk Sissing hebben de gelegenheid aangegrepen om een bloemlezing samen te stellen van gedichten over het onderwijs. De bloemlezing heeft de titel meegekregen Soms moet het werkelijk stil zijn... De ondertitel belooft gedichten van 1591 tot 2010 maar het zijn voornamelijk moderne gedichten die in deze 350 pagina dikke bundel zijn opgenomen. Een lange lijst met grote namen in de poëzie is te vinden in het register: Ed Hoornik, Ida Gerhardt, Bernlef, maar ook veel schrijvers van het lichtere vers zoals Toon Hermans, Herman Pieter de Boer en Bram Vermeulen zijn vertegenwoordigd. Als losse bijlage zijn drie sonetten van Gerrit Komrij bijgevoegd.

Heimwee De gedachten over de schooltijd die in de gedichten verwoord zijn, wordt misschien het mooist samengevat door de slotregels van het sonnet van Willem Wilmink over de uitreiking van de diploma’s. Nu slaat voor ’t laatst de grote schooldeur dicht,/ En kijk daar gaan ze: blij en doelgericht/ een toekomst met veel heimwee tegemoet./

Angst zaaien Dat zijn de herinneringen van de dichters aan hun eigen schooltijd. Maar veel dichters zijn ook onderwijzer. Of moet ik zeggen dat veel onderwijzers ook dichter zijn? Hoe dan ook staan er een flink aantal gedichten in de bundel over de ervaringen van leraren op hun school. De wrede leraar van

Hannes Meinkema: “Maar ik heb macht over ze./ Ik zaai angst en slechte rapportcijfers.” En de geteisterde leraar van Jaques Ringel: “De jaren door was hij genoeg geplaagd/ door leerlingen, die nauwelijks wilden leren.” Maar ook de blijmoedige leraar van Anna Maria: Al wordt na jaren niet veel meer verwacht./ In lesgeven zijn wonderen verborgen:/ Opeens verstaat een leerling soms je taal/ Heb je bereikt wat je niet had gedacht / In V4c, zomaar op dinsdagmorgen,/ Domweg gelukkig, in je klaslokaal./

En ja hoor, wij staan er ook in Schoolopziener En ja hoor, wij staan er ook in. Naast de afscheidsgroet voor de schoolopziener die we al kennen uit de bloemlezing Er is tijding dat de schoolopziener nadert, staat er ook een welkomstgroet voor de inspecteur in deze bundel; vroeg negentiende eeuws van een onbekende dichter: Leid lang met ijvervuur/ Het nuttig schoolbestuur/ Tot bloei en duur;/ Dan dankt een dankbre Jeugd/ U hare kunde en deugd,/ En schenkt u zielevreugd/ In’t uiterst uur./ Theo Magito en Henk Sissing (2011) Soms moet het werkelijk stil zijn … ; Onderwijsgedichten 1591-2010. Uitgeverij Douane, Rotterdam. ISBN: 978 90 72247 39 1 € 17,50


8

introspectie maart 2011

interview taalpilot bij rotterdamse scholen in het vo door sicco kole

Samen meten en taalresultaten boeken!

In Rotterdam gaan de scholen van LMC, BOOR en CVO* de taalprestaties van de leerlingen meten en verbeteren. Een uniek project, omdat het een samenwerking is tussen scholen van verschillende besturen die met elkaar gaan kijken welke aanpak het beste werkt. Het is gericht op alle leerlingen; van praktijkonderwijs tot en met het gymnasium en niet alleen op leerlingen met een taalachterstand.


9

Hoe is dat zo gekomen? Die vraag stelde ik aan Tineke Drenthe (lid CvB LMC), Joan Titarsolej (beleidsadviseur BOOR) en Ger Vroegindeweij (divisiedirecteur mavo/havo LMC). In Rotterdam hebben veel leerlingen een achterstand in taal en rekenen. Dat weten we sinds jaar en dag, en ook dat de gemiddelde cijfers voor Nederlands en wiskunde op het centraal examen achterblijven bij die van de andere grote steden. De schooldirecteuren van LMC, BOOR en CVO hebben twee jaar geleden deze problematiek besproken en zij besloten dat het tijd werd voor oplossingen. Hierbij wilden zij aansluiten bij de ervaringen van scholen met het verbeteren van het taalniveau. Het idee was om een fundamentele aanpak te kiezen door objectief het niveau van alle brugklassers te meten en in een tweede meting het resultaat van gerichte interventies vast te stellen. Ook wordt vanuit de verbinding met andere sectoren gewerkt, vanuit de “keten�, maar met de focus op de aansluiting met het primair onderwijs.

Hoe reageerden de bestuurders? Uit het feit dat binnen een jaar alle brugklassers een taaltoets hebben afgelegd, van elke leerling en van elke klas een analyse is gemaakt en dat voor elke klas een handelingsadvies is opgesteld, kun je afleiden dat de bestuurders prioriteit hebben gegeven aan dit initiatief. Dit jaar wordt de toets opnieuw afgenomen en kunnen we vaststellen welke winst is geboekt.

Dat is opmerkelijk snel. Hoe gaat het nu verder met de pilot? De besturen hebben een projectmanagementteam aangesteld dat veel ervaring heeft in het Rotterdamse onderwijs en dat goed in staat is om de geledingen te enthousiasmeren en er veel voor over heeft om de pilot tot een succes te maken. We hebben hulptroepen, zoals de CED groep en de Rijksuniversiteit Groningen, die ons helpen met de afname en verwerking van de toetsen, het analyseren van de gegevens

en het opstellen van de handelingsadviezen. Wij zoeken naar wegen om het taalniveau op een hoger peil te brengen. De deelnemende scholen zijn vrij in het kiezen van hun aanpak. Nadat de tweede meting is afgenomen, gaan we kijken welke scholen succesvol zijn geweest en waarin hun aanpak zich onderscheidt. Daar gaan we van leren. Wij willen tot een didactiek en hulpmiddelen komen, waarvan bewezen is dat het werkt.

Wie betaalt dit? De schoolbesturen nemen de helft van de kosten voor hun rekening. De gemeente Rotterdam betaalt de andere helft. In het beleidsprogramma Beter Presteren sluit de gemeente aan bij ons initiatief. Wij willen vanaf volgend jaar een vergelijkbaar traject inzetten voor rekenen. Beter Presteren haakt ook daarop in. Ons doel is om ervoor te zorgen dat alle leerlingen voldoende zijn toegerust om een zo hoog mogelijke opleiding te volgen. Kansen bieden, schept de verplichting om obstakels voor leerlingen weg te nemen en daar moeten scholen inzetten. Geld is in onze visie niet het allerbelangrijkste. Wij vinden het belangrijk dat de leertijd optimaal wordt benut en dat er een didactiek wordt gebruikt die daadwerkelijk bijdraagt aan betere leerprestaties van elke leerling. Het versterken van de didactiek is daarom hoofdzaak. Het beter benutten van de leertijd is wat wij voor ogen hebben, niet een uitbreiding die veel geld kost en meer van hetzelfde oplevert.

Hoe gaat het in zijn werk? Wij nemen Diatekst en Diawoord af om het tekstbegrip en de woordenschat van elke leerling in kaart te brengen. Dit zijn genormeerde toetsen die voor elk schooltype en elk leerjaar aangeven of leerlingen op, onder of boven het niveau zitten. De CED groep maakt van elke klas een analyse en stelt per klas vast welke leerlingen op, onder of boven het niveau

zitten. Voor elk groepje wordt voor een bepaalde periode de leerstof en de didactische aanpak in een leerarrangement voorgesteld. De leraar kan vervolgens met maximaal vijf van deze arrangementen aan de slag. In de arrangementen wordt aangegeven welke doelen bereikt en welke tijdsinvestering gedaan moet worden door de leerlingen. En welke hulpmiddelen gebruikt kunnen worden.

Wat zijn jullie ervaringen tot nu toe? Heel positief. De docenten en de leerlingen zijn enthousiast, zodra ze merken dat het werkt. Omdat scholen met elkaar samenwerken, zien ze van elkaar wat het taalniveau is bij binnenkomst maar straks ook wat het niveau aan het einde van de brugklas is. Dat stimuleert om er alles uit te halen.

De eerste meting laat zien dat het nodig is om werk te maken van taal De eerste meting laat zien dat het nodig is om werk te maken van taal. Gelukkig hebben we bij scholen die voorop lopen al gezien dat er een positief effect uitgaat van het taalbeleid op de woordenschat en het begrijpend lezen. Dat stemt ons optimistisch. Een voorbeeld is een klas die in een half jaar tijd van een benedengemiddeld taalniveau naar een bovengemiddeld taalniveau ging. Deze klas heeft in een half jaar tijd een leerwinst behaald die vergelijkbaar is met twintig maanden taalonderwijs op de basisschool! Het feit dat we weten dat zoiets kan, is enorm stimulerend.

* LMC: Stichting LMC Voortgezet Onderwijs BOOR: Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam CvO: (vereniging voor) Christelijk Voortgezet Onderwijs in Rotterdam


10

introspectie maart 2011

achtergrond van mjb-plan tot personeelsplan tot actie! door peter monfils, teamleider p&o

Personeelsplan geen P&O-speeltje


11

Strategisch personeelsplan 2010-2015 Het is inmiddels enige tijd geleden dat het strategisch personeelsplan 2010-2015 (hierna spp) door het MT-i is vastgesteld. Aan de vaststelling ging een intensieve discussie met de OR vooraf. De OR heeft aangegeven de uitvoering en uitwerking van het spp nauwgezet te volgen. Dat is natuurlijk alleen maar goed. Maar ook goed is, dat het plan er nu ligt. En nog belangrijker, dat we het spp gaan uitvoeren. Aan plannen alleen heeft de inspectie natuurlijk niets. Waarom hebben we een spp nodig? Wat gaat er gebeuren? Wie zorgt dat het wordt uitgevoerd? In dit artikel wordt op deze vragen een antwoord gegeven.

Waarom is zo’n plan nodig? Eén van de belangrijkste redenen is de uitvoering van het meerjarenbeleidsplan (MJB-plan) 2010-2014. In dit plan zijn onze organisatiedoelstellingen voor de komende jaren vastgelegd; het is de basis en geeft de weg van de inspectie richting 2015 aan. In het strategisch personeelsplan 2010-2015, “Met oog voor de mens”, zijn deze organisatiedoelen “vertaald” naar personeelsbeleid. Het spp geeft aan met welke middelen we dat kunnen bereiken. Dat gaat bijvoorbeeld over wat voor scholing, welke capaciteitsinzet of specifieke werving nodig is. Wil de inspectie haar doelstellingen behalen, dat stelt zij haar personeel instrumenten ter hand ter realisering en ondersteuning daarvan. Het spp geeft ook kwantitatieve informatie. Het geeft bijvoorbeeld inzicht over de opbouw van de organisatie nu en over de uitstroom in de komende jaren. Op basis daarvan kunnen we bepalen welke acties we op korte of lange termijn in gang moeten zetten om voldoende kennis, kunde en capaciteit binnen de organisatie te houden en/of te krijgen. Er zijn ook ontwikkelingen van buiten de inspectie, waarop wij moeten inspelen. De inspectie staat niet op zichzelf, maar wordt

beïnvloed en geraakt van buiten zoals door besluiten over de taakstelling, de vacaturestop OCW, over de invoering van een nieuw functiegebouw voor het Rijk met nieuwe kwalificatieprofielen of over samenwerking in het kader van een compacte Rijksoverheid. Ook hierop moeten we tijdig en met de juiste inzet inspelen.

Wie zorgt dat het wordt uitgevoerd? De meeste mensen kijken in eerste instantie naar de afdeling P&O. Die heeft uiteraard een belangrijke rol. Maar het is het management, ondersteund door P&O, dat voor de uitdaging staat om de doelen te realiseren. Samen met de medewerkers in de afdelingen en sectoren voeren zij het plan uit. Voor de komende periode gaan de managers de volgende uitdagingen aan: •

Opvang van de uitstroom

Veel medewerkers verlaten de komende jaren de inspectie. De belangrijkste reden hiervoor is dat - extra- veel collega’s de komende tijd de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Het management speelt hierop tijdig in. Dat doen ze door kennis te borgen en te delen, collega’s in te werken en het werk tijdig te laten overdragen. Er wordt werk gemaakt van het vormgeven aan loopbaanafspraken (zodat medewerkers mogelijk kunnen doorstromen of overstappen) en van het op peil houden van voldoende instroom van (kundige) nieuwe collega’s. Voor het behoud van nieuwe instroom is het belangrijk om het inspecteursvak – ondanks de verwachte schaarste op de arbeidsmarkt – aantrekkelijk te maken en te houden. •

Werk maken van teamontwikkeling

De investering in de ontwikkeling van en in de teams heeft een hoge prioriteit. Binnen een team vindt het werk plaats. De versterking van de samenwerking maakt een team beter. De leiding stimuleert bewust de interactie tussen de verschillende disciplines binnen een team in een

sector of afdeling. Het is een belangrijk middel om de ontwikkeling van de medewerkers ter hand te nemen alsook om het toezicht te versterken. •

Verder professionaliseren en ontwikkelen

Om taken nu en in de toekomst goed te kunnen blijven uitvoeren - en daarbij te werken volgens de voor de inspectie vastgestelde waarden deskundig, onafhankelijk en transparant - doet de leiding een beroep op de kennis en de vaardigheden van de medewerkers. De OR heeft onlangs een positief advies uitgebracht op het raamwerk “ontwikkeling professionalisering”. Dit raamwerk dient als een kader waarbinnen vorm kan worden gegeven aan ontwikkeling en professionalisering. Ontwikkeling en professionalisering dragen er toe bij dat het werk op een hoger plan komt. Ontwikkeling is natuurlijk niet alleen een verantwoordelijkheid die ligt bij de leidinggevende. In eerste instantie zijn medewerkers hiervoor zelf verantwoordelijk. De leidinggevende zorgt ervoor dat ontwikkeling van de medewerkers mogelijk is. Hierdoor werken we mede aan de ontwikkeling van de organisatie. Ontwikkelen is overigens veel meer dan alleen scholing gericht op het voldoen van taken in de huidige functie en situatie. Het gaat er ook om dat de inzetbaarheid van medewerkers op peil blijft. Door aandacht te blijven houden voor ontwikkeling en professionalisering kunnen medewerkers in beweging blijven en blijft ook de organisatie zich verbeteren.

Waar vind ik informatie? Net als het MJB-plan is het spp integraal te vinden op het intranet van de inspectie. De plannen zijn voor iedereen beschikbaar. Het lezen van de plannen kan tot vragen leiden. Om iedereen de mogelijkheid te geven om deze te kunnen stellen, besteden we er in de komende periode (tussen nu en eind mei) extra aandacht aan in werkoverleggen of speciaal te beleggen bijeenkomsten.


12

introspectie maart 2011

fotoreportage collega’s in actie

Inspectie sportief de lente in De eerste knoppen zijn al weer zichtbaar en de dagen worden langer. Tijd om de racefiets en de hardloopschoenen van zolder te halen. Waar lopen jouw collega’s warm voor? Introspectie legde het oor te luisteren…

Squash Na een drukke dag werken, vind ik het heerlijk om me lekker uit te leven op de squashbaan. Even helemaal nergens aan denken, behalve aan de volgende bal. Het helpt goed om los te komen van het werkritme. Ik doe het met veel plezier. Roy Melcherts, Juridische zaken

Softbal Mijn sport is softbal. Helaas niet meer in het veld, maar naast het veld als assistent-coach van het 1e en 2e team van Sparks Haarlem. Zelf speelde ik ook bij de Sparks, en in het Nationaal softbalteam. Daarmee heb ik diverse grote toernooien gespeeld, met als hoogtepunt de Olympische spelen van 1996 in Atlanta! Jacqueline de Heer, Loket


13

Wielrennen ‘Ik sta hier ergens in de Alpen. Om in de bergen te kunnen rijden, heb ik duizenden trainingskilometers in de benen. Met 70 kilometer per uur naar beneden gaan is sensationeel, met een tien keer lagere snelheid een helling van 12% pakken is zo ongelooflijk afzien. Dat nooit meer, denk je halverwege, om het de volgende dag gewoon weer opnieuw te doen. Heerlijk!’ Sicco Kole, VO

Klimmen Zo’n 12 jaar geleden had ik een weddenschap met een vriend, hij beweerde dat hij me -ondanks mijn hoogtevrees- kon leren klimmen. En jawel ik klim nu wekelijks in de klimhal. Klimmen past bij me; je doet het samen, je hebt namelijk altijd een klimmaatje nodig om je te zekeren als je met touwen klimt. En je levert een individuele prestatie. Het is ook een technische sport, een soort puzzel en daar hou ik van! Marielle Klerks, po

Hardlopen Afgelopen jaar heb ik samen met m’n zus en schoonzuster een aantal ‘loopjes’ hardgelopen. Vanaf nu doen we weer iedere maand een ‘loopje’, variërend van 5 tot 10 km. Daarnaast lopen we iedere week twee keer onze ‘eigen’ route rondom de Wythemerplas en de golfbaan van Zwolle. Kletsen en rennen gaat goed samen en we genieten er zeer van. Everlien Leusink, ICT regie

Rennen met Beaucerons Ik ben graag actief met mijn Beaucerons. Ergens een mooie route hardlopen en/of fietsen met m’n honden. Voor de gezelligheid, als wedstrijd of de officiële proef voor werkhonden zoals de UV/uithoudingsproef. Soms is het werken voor de baas, maar voor de honden is het lol. Vooral voor de UV-proef moet getraind worden, want het is 20 km draven naast de fiets op harde ondergrond. Voor mij een makkie, want ik hoef alleen maar te remmen, omdat ze anders veel te hard gaan! Gonda den Hartog, bve


14

introspectie maart 2011

de mooiste inspectiemomenten van... DOOR yvonne de graaf

Anita Schilperoort De loopbaan van Anita

S

inds september 2008 werk ik bij de inspectie. Hier ben ik teamleider voor het bve en ho bij directie Rekenschap. Daarvoor heb ik gewerkt bij diverse ministeries, het Nederlandse Rode Kruis, het Fonds voor de Podiumkunsten en WVC (inderdaad, het ministerie dat in 1993 werd opgeheven). Ik ben bijna veertien jaar getrouwd met Peter, heb twee zoons van 10 en 7 en pendel vier dagen per week tussen Den Haag en Utrecht. Door het plezier in mijn werk houd ik de file vol. Mijn lijfspreuk is: “Ook dit zal voorbijgaan”. Dit is altijd toepasbaar ook in goede tijden! Ik heb op mijn kamer twee items die al jarenlang mee gaan naar elke werkplek waar ik terecht kom (zie foto): een kaart uit de VS: “Nobody’s purrfect

(9 lives and I had to choose this one)” en een gekleurde plastic traploper. Die traploper is eigenlijk al de derde versie. De eerste was “spontaan” verdwenen toen ik terugkwam van een korte vakantie en met de tweede was iets teveel gespeeld; die zat in de knoop. Omdat ik hem niet wil missen, blijf ik hem vervangen. Af en toe voeg ik nog wel eens iets toe aan de collectie. Kom maar eens kijken als je daar zin in hebt!


15

nr 01

nr 02

Trots

Effect

Eén van de dingen waar ik enorm trots op ben, is dat we een hele nieuwe vorm van financieel toezicht hebben ontwikkeld. Met onze kengetallen als risicodetectie en aanvullende informatie van instellingen, kunnen we goed beoordelen hoe een instelling qua financiële bedrijfsvoering ervoor staat. Dat is ook voor de kwaliteit van het onderwijs belangrijk, vooral als er problemen zijn. Een ander voorbeeld zijn de topinkomens: Eind januari sprak de minister uit dat de regelgeving rond topinkomens niet zo helder was en dat ze gaat ingrijpen. Dat was echt taboe binnen het ministerie totdat wij het in ons Onderwijsverslag over 2009 hebben opgeschreven! Dat voelt echt alsof je effect hebt…

Over effecten van toezicht gesproken… ik houd me met een prachtig project bezig: “Inspecteur met effect”. Wat heb ik daar mee zitten worstelen! Op mijn kamer hangt een poster met de uitspraak van Nordholt: “Je kunt niet effectief zijn als je niet weet wat je wilt bereiken”. Dat klopte precies voor dit project. Ik had geen idee wat we echt wilden bereiken en vooral niet hoe. Dankzij een enorm creatief projectteamlid vonden we een uitweg; alle dilemma’s die je in je werk tegenkomt, bekijk je samen met je collega’s aan de hand van de verschillende effecten die wij als organisatie willen bereiken. Uiteindelijk kom je aan een optimale oplossing voor je situatie. Voor mij was het een soort van openbaring om op die manier naar mijn project te kijken! Weer wat geleerd!

nr 03

Verslavend In 2007 heb ik meegewerkt aan de sanctionering vanwege de examenkwaliteit in het bve. Dat was een heel bijzondere ervaring in een ministerie waar men niet zo gewend was om te handhaven. Eén van de gevolgen was dat het toezicht op examenkwaliteit werd ondergebracht bij onze inspectie. Dat was mijn eerste grote klus met grote politieke lading en bestuurlijke impact bij OCW. Eigenlijk zat het vol eerste keren: Eerste kennismaking met de werkwijze van de inspectie en een aantal inspectiecollega’s, een eerste kennismaking met de politiek, een eerste kennismaking met het bve-veld en ik vond het direct verslavend! Ik ben dan ook maar snel bij de inspectie komen werken, onder andere in het bve-veld. Ik heb daar nog geen spijt van. Bij de inspectie werk ik met veel leuke collega’s samen en ik zie bij veel collega’s de passie voor hun werk. De één doet het voor de bescherming van dat ene kind in de klas, de ander voor een hoogwaardige kenniseconomie. Iedereen heeft zo zijn eigen motieven. Wat mij drijft? Mijn medewerkers, mijn leidinggevende en collega’s. Ik geniet hoe iedereen zich enorm inzet om het werk met plezier en goed te doen en dat ik weet dat ik daar in kan bijdragen.

nr 04

Toverwoord Als laatste nog even een gênant momentje: Kom je voor het eerst op bezoek bij zo’n voorzitter van een college van bestuur. Je weet wel, zo’n man die je - net als half Nederland - kent uit de kranten. Je bent er ruim op tijd, meld je bij de praatpaal en… je komt niet binnen! Ik wist zeker dat er een parkeerplek gereserveerd was. Nog drie pogingen: “Echt, ik heb een afspraak met de voorzitter”, maar helaas. Nadat ik uiteindelijk mijn auto op een betaald parkeren plek had staan, kwam ik net iets te laat bij de afspraak. Mijn collega (Frits Lont) was al binnen, terwijl hij toch (ver) achter mij reed. “Heb je dan niet gezegd dat je van de inspectie bent?” Uhhh… Gelukkig was het een goed gesprek zal ik maar zeggen. En dat toverwoord (inspectie) gebruik ik nu vaak!


16

introspectie maart 2011

achtergrond effecten van toezicht, onderzoek en kennisdeling door frans van den bedem

Ef fectief? Werkt het toezicht? Geschiedenis Een sterke overheid die een voortrekkersrol innam op alle denkbare maatschappelijke sectoren was na de Tweede Wereldoorlog onvermijdelijk. Maar 35 jaar na het einde van die oorlog begon de alomtegenwoordigheid van de overheid steeds meer als een belemmerende factor gezien te worden. In de jaren tachtig was wereldwijd sprake van een ernstige economische crisis en de Nederlandse overheid, net als de Engelse en Amerikaanse overheid,

reageerde daarop niet met overheidsingrijpen maar met vertrouwen in het zelfherstellend vermogen van de maatschappelijke actoren. De overheid startte een proces van privatisering en verzelfstandiging. De noodzaak van een sterk toezicht om uitwassen te voorkomen werd direct ingezien en de rijksinspectiediensten werden in de daaropvolgende decennia uitgebouwd tot sterke eigenstandige organisaties.

Zwakke plekken Waterdicht bleek het toezicht niet te zijn en het zelfregulerend vermogen in de maatschappelijke sectoren bleek in veel gevallen ontoereikend. De vuurwerkramp in Enschede, de cafĂŠbrand in Volendam en meer recent de huidige kredietcrisis lieten tegelijkertijd de noodzaak als de zwakke plekken in het toezicht zijn. Tegelijkertijd werd er vanuit de maatschappij geklaagd over de administratieve last die het toezicht met zich meebracht. De wirwar


17

aan regels en verantwoordingsplichten werd niet altijd als zinvol ervaren. De vraag naar de effectiviteit van het toezicht werd actueel.

Toezicht met effect In 2008 is de Inspectieraad een meerjarenprogramma gestart onder de titel ‘Effecten van toezicht’. Het doel van dit programma is het vinden van een antwoord op de vraag welke problemen het toezicht oplost en welke problemen door het toezicht voorkomen worden. De verdere uitwerking van deze probleemstelling roept associaties op met het opbrengstgericht werken wat wij als onderwijsinspectie van de scholen verwachten: evalueer de effecten van je handelen en stuur bij op basis van de meetgegevens.

Onderzoeken laten zien dat effectmeting van toezicht kan, en dat toezicht effect heeft. Effectmeting van het toezicht is uiteraard geen onontgonnen terrein. Vandaar dat de Universiteit Groningen, in opdracht van het programma van de Inspectieraad, een literatuurstudie heeft laten verrichten naar voltooide studies op dit gebied. Daarbij is gekeken naar de onderzoeksdesigns die gebruikt zijn en de toepasbaarheid voor de verschillende inspectiediensten. De literatuurstudie wordt afgesloten met een aantal handreikingen voor verder onderzoek. De meest aansprekende van die handreikingen is het vooral concreet en simpel te houden. De titel van de studie verraadt in ieder geval de positieve uitkomst: ‘Toezicht en effectmeting. Het kán!’

Effectiviteit in het onderwijstoezicht Voor het onderwijstoezicht is inderdaad al bewezen dat effectmeting mogelijk is. In

2006 deed Melanie Ehren een kwalitatief onderzoek naar de effectiviteit van het onderwijstoezicht en schreef daar haar dissertatie Toezicht en schoolverbetering over. In 2010 publiceerden collega’s Inge de Wolf en Jos Verkroost een evaluatie van het risicogestuurd toezicht waarin de effectiviteit en de efficiëntie van het onderwijstoezicht centraal stond. Beide onderzoeken hebben laten zien dat effectmeting inderdaad kan, en dat het toezicht effect heeft.

Opinieonderzoek Als onderdeel van het programma is begin dit jaar een opinieonderzoek afgerond. Bij twaalf van de dertien rijksinspecties hebben in totaal 1.700 inspecteurs een vragenlijst ingevuld waarin gevraagd werd naar de kennis van en de mening over effectmeting. De bevindingen zijn gepresenteerd in het rapport Van weten en weten naar actie! De onderzoeksvraag van het onderzoek was: Zijn er profielen te ontwikkelen op basis van de relatie tussen de inspecteuren inspectiekenmerken, de kennis van de inspecteurs en hun meningen over de effecten van toezicht en het meten van die effecten? Uit het onderzoek blijken de onderwijsinspecteurs zichzelf meer dan de gemiddelde inspecteur, te beschouwen als een effectieve inspecteur en ze vinden het ook meer dan gemiddeld belangrijk dat de eigen inspectie effecten van toezicht meet, juist om de kwaliteit van het toezicht te verbeteren.

Kennisdeling De vraag naar de effecten van het toezicht is voor alle rijksinspecties actueel en het programma is er dan ook expliciet op gericht samen naar antwoorden te zoeken en de kennis die is opgedaan uit te wisselen. Met dat idee voor ogen is een webpagina ingericht op de site van de Inspectieraad. Daar vind je een digitale bibliotheek waar onderzoekers hun

onderzoeken openbaar kunnen maken. Er is ook de mogelijkheid om je te abonneren op de nieuwsbrief zodat je automatisch op de hoogte gehouden wordt van de ontwikkelingen op het gebied van effectmeting.

Toezichthouders moeten zich tegenwoordig niet alleen voor de minister, maar ook in toenemende mate voor pers en burgers verantwoorden. Overheid en burger verwachten veel van de toezichthouders. Niemand mag er last van hebben maar er mag ook niets aan hun aandacht ontsnappen. De brand in de Moerdijk waarbij een chemische fabriek in vlammen opging, maar ook de recente perikelen bij de hogeschool InHolland laten zien dat de toezichthouders zich niet alleen voor de verantwoordelijke minister, maar ook in toenemende mate voor de pers en voor de burgers moeten verantwoorden. Dat vereist een gedegen inzicht in het eigen handelen en een gefundeerde visie op effectief toezicht.

Informatie Voor meer informatie over het programma en de genoemde onderzoeken: www.inspectieloket.nl/toezichtmeteffect, of neem contact op met programmacoördinator Marielle Klerks.


18

introspectie maart 2011

achtergrond taskforce uitvoering informatiebeleid baant de weg door Jos verkroost

Anna Eric

Wat is nodig om in 2014 op pad te kunnen Afgelopen november heeft het MT-i het Strategisch informatiebeleidsplan vastgesteld. Dergelijke plannen zijn vaak niet erg toegankelijk voor de gemiddelde medewerker. Schematisch, technisch en vergeven van het jargon. Moeilijk om daarin te bepalen wat nu de gevolgen voor het eigen werk zijn. Anna en Eric Daarom opent ons informatiebeleidsplan met een romantischer toekomstbeeld van het toezicht in 2014. Daarin spelen twee hoofdpersonen een rol: Anna de Winter, inspecteur en Eric van Zomeren, analist. Anna doet een onderzoek bij een school en Eric zorgt daarbij voor een aantal randvoorwaarden. Anna hoeft niet meer met een dikke ordner op pad. Op een simpele tablet computer heeft zij alles wat ze nodig heeft, direct ter beschikking.

Toekomstmuziek of niet De analyses van de opbrengsten, de schooldocumenten, verbeterplannen en wat dies meer zij, kan zij zo op elk moment raadplegen. Maar ook de lesobservaties kan zij direct in een elektronisch formulier scoren dat uiteraard de uitkomsten meteen berekent. En als zij documenten graag wil

meenemen naar kantoor, hoeft ze die maar te fotograferen en ze zitten in het dossier. Toekomstmuziek? Alles om het te doen, bestaat al lang maar het gaat om meer dan leuke toeters en bellen. Het hele toezichtproces wordt in 2014 ondersteund door een samenhangend systeem. Dus niet meer switchen tussen vijf of zes verschillende toepassingen. Afspraken kunnen gepland worden en je wordt er tijdig aan herinnerd. Documenten van verschillende acties bij een school zijn eenvoudig op te slaan en, minstens zo belangrijk, weer terug te vinden.

Verzuchtingen Het zal duidelijk zijn dat er wel het een en ander moet gebeuren om het zover te krijgen. Dat beschrijft de rest van het plan. Het herbouwen van de informatievoorzie-

ning van de inspectie is een omvangrijke klus die niet binnen enkele maanden al tastbare resultaten oplevert. Het inspectiesysteem bestaat uit een omvangrijk complex van programma’s die allemaal op uiteenlopende manieren in elkaar grijpen. Het is ook heel afwijkend van systemen die bijvoorbeeld het ministerie gebruikt en dat verklaart waarschijnlijk ook dat Atos zich er zo op verkeken heeft. Dat is minstens een deel van oorzaak voor de verzuchtingen van Diana Teunissen in de vorige Introspectie.

Verbouwen De ruggengraat van het systeem en ook de kern van de problemen die we nu vaak hebben, is het ovt-systeem: datgene waar we de scholen en hun onderdelen in vastleggen. Daar hangt vrijwel alles verder van af. Dat wordt dan ook het eerst aangepakt. Dat betekent ook dat de medewerkers de eerste tijd nog niets zullen merken van de verbouwing. Zolang de nieuwe systemen nog niet klaar zijn, wordt met het oude doorgewerkt. Op de intranetsite doen we, onder Programma’s en projecten, verslag van de vorderingen.


19

Harmen Lindeboom

Taskforce architect, belast met het creëren en bewaken van de samenhang binnen het project en het opstellen van een “Enterprise Architectuur”. Sinds 2001 actief op het gebied van informatie en organisatie binnen de overheid.

Bart Groothuis

Programma- en informatiemanager binnen de TaskForce. Vertaalt in die hoedanigheid businessthema’s naar IT-thema’s, die vervolgens door de Taskforce gerealiseerd kunnen worden. Heeft samen met Jos Verkroost aan de wieg gestaan van het Strategisch Informatiebeleid. Bart werkt als extern adviseur of (interim) manager ruim 25 jaar op het snijvlak van IT, management- en organisatie-ontwikkeling.

Taskforce Om het informatiebeleidsplan uit te voeren is een ‘Taskforce’ opgericht. Deze bestaat uit de volgende personen.

Jos Verkroost

Jurrie Zaat

Jurrie is primair verantwoordelijk voor de ICT-inbreng en –realisatie binnen de Taskforce. Sinds 2008 werkzaam binnen de inspectie in uiteenlopende projecten. Van huis uit veel kennis meegekregen van het onderwijsveld en inspectie. Daardoor kan hij een brugfunctie vervullen tussen ICT en het primair proces.

Coördinerend inspecteur, belast met uiteenlopende werkzaamheden bij ontwikkeling van toezicht, handhaving, sanctionering, evaluatie risicogericht toezicht, WOT etc. Sinds 1975 op diverse manieren betrokken geweest bij informatisering en automatisering op school en bij de inspectie, recent bij het instellingprofiel bve.


20

introspectie maart 2011

interview over het onderwijs aan nieuwkomers en toezicht door marja de boer

Schaf die term “AZC-school” toch af!

Per dag gemiddeld vijfenzestig leerlingen op je school en twintig nationaliteiten, met een dusdanige doorstroom dat je per jaar zo’n tweehonderd leerlingen op je school hebt gehad: hoe zorg je dan voor goed en stabiel onderwijs? Introspectie sprak met René de Vos, voormalig directeur van de Kernschool in Zaandam, en Rob Andriol, coördinator van LOWAN PO (zie kader).


21

Hoge doelen In cursusgroep 2 bespreekt juf Peggy met de leerlingen wat ‘hijgen’ betekent. Ze beeldt het uit en laat het de kinderen nadoen. Daarna komen ‘iets afpakken’ en ‘tegen je verlies kunnen’ aan de orde. Op het digibord is het bijbehorende ‘stripverhaal’ geprojecteerd. De kinderen laten door uitbeelden en korte vraaggesprekjes zien dat ze goed weten wat de woorden betekenen. Dit is indrukwekkend, als je je realiseert dat deze kinderen pas een maand of vier onderwijs krijgen in Nederland. René de Vos, achttien jaar lang leraar en directeur van de Kernschool en nu net met pensioen: ‘Kinderen willen heel graag leren, maar je moet ze wél uitdagen. Hoge doelen stellen dus. Het blijkt heel effectief als je kinderen in het eerste jaar dat ze in Nederland zijn een ‘basisarrangement’ aanbiedt, met de focus op de Nederlandse taal en daarnaast als belangrijkste vakken rekenen en wiskunde en sociaal-emotionele ontwikkeling.

‘Bij veel leerkrachten leeft het idee dat ze lekker rustig aan kunnen doen met een klasje van vijftien leerlingen!’ Het grootste deel van de leerlingen kan na één jaar goed aansluiten bij het onderwijs op een reguliere school. Ze moeten dan natuurlijk nog een inhaalslag maken, maar kinderen die in het Nederlandse onderwijs instromen in groep 3, 4 of 5 kunnen over het algemeen het reguliere niveau halen in

groep 8. De inspectie is dus soepel, vinden wij, als zij ook leerlingen die in groep 5 zijn ingestroomd buiten de bepaling van de eindopbrengsten laat.’

‘Heeft de inspectie bij dit toezicht wel alle leerlingen die het betreft, in beeld?’ Veel organisatie ‘Wij hebben ons onderwijs vanaf het begin heel gestructureerd aangepakt, met veel aandacht voor de schoolorganisatie. Leerkrachten hebben bij het onderwijs aan nieuwkomers de neiging heel gedifferentieerd te gaan werken, met allemaal individuele handelingsplannen. Met als gevolg dat kinderen zelfstandig zitten te werken en er veel te weinig instructie en talige interactie plaatsvindt. Wij hebben een werkwijze ontwikkeld waarbij kinderen de eerste twee uur van de dag intensief aan taal werken. Het onderwijs is tijdens die uren verdeeld in vier cursusgroepen. Afhankelijk van hoe lang een kind Nederlands onderwijs heeft gevolgd, wordt het geplaatst in een cursusgroep. Alle leeftijden zitten dan dus door elkaar en tussentijdse instroom vindt regelmatig plaats. Na die eerste twee uur gaan kinderen in verschillende niveaugroepen uiteen, voor de andere vakken. Dan clusteren we ze meer op leeftijd. We hebben onze lesstof opgedeeld in vier periodes van elk tien weken. Voor woordenschat, technisch en begrijpend lezen, spellen en rekenen zijn leerlijnen ontwikkeld, met tussendoelen per periode. En de leerlijnen

LOWAN is een door het ministerie van OCW gefinancierd landelijk steunpunt voor het onderwijs aan nieuwkomers. Het ondersteunt het onderwijsveld door voorlichting, advies en deskundigheidsbevordering. En onderhoudt

hebben we beschreven voor verschillende groepen leerlingen. Voor spellen hebben we bijvoorbeeld zeven leerlijnen, waarbij we kijken of leerlingen geletterd zijn en zo ja, of ze dat zijn in een verwante taal of juist niet. Na elke periode van tien weken worden de kinderen getoetst en kijken we of extra zorg nodig is.’

Grillig werkveld Rob Andriol: ‘De Kernschool vervult een voortrekkersrol in het onderwijs aan nieuwkomers. Dat soort trekkers hebben we nodig, want het is een zeer complex werkveld. De inspectie heeft dat ook vastgesteld in haar onderzoeken [Zie kader, red.]. Er zijn grote fluctuaties in leerlingenaantallen, leerlingen wisselen vaak van school - drie verschillende scholen in één jaar is geen uitzondering - , de achtergrond van leerlingen is heel divers en als gevolg van dit alles is het lastig een stabiele personele situatie te creëren. Leerkrachten die weg moeten vanwege krimp komen meestal niet meer terug, met verlies van deskundigheid tot gevolg. Verder is er veel beweging in het scholenveld: vijftig procent van de scholen van tien jaar geleden bestaat nu niet meer. Bovendien is voor nogal wat besturen het eersteopvangonderwijs een financieel aantrekkelijke melkkoe, maar voeren zij matig beleid. Besturen hebben bijvoorbeeld de neiging slecht functionerende leerkrachten op deze scholen in te zetten.’ René vult aan: ‘Bij veel leerkrachten leeft het idee dat ze lekker rustig aan kunnen doen met een klasje van vijftien leerlingen. Maar niets is minder waar. Het vraagt een grote deskundigheid op NT2-gebied, maar ook in klassenmanagement, om dit onderwijs goed vorm te geven.’ Rob: ‘Het is ook moeilijk, beleid voeren in zo’n grillig

contact met organisaties die voor deze bijzondere vorm van onderwijs van belang zijn, zoals de onderwijsinspectie, de PO Raad, het Cito, de SLO, het COA en Oberon.


22

introspectie maart 2011

leerlingen van een asielzoekerscentrum, dus de leerlingenpopulatie is vaak al veel diverser dan twintig jaar geleden.’

Getraumatiseerd

werkveld. Daarom stimuleert LOWAN dat regionaal wordt nagedacht over aanpakken en groeperingsvormen. Het onderwijs aan nieuwkomers kun je, blijkt uit onderzoek en ervaring, het beste vormgeven door kinderen in één jaar tijd in een soort hogedrukpan in groepsverband taalonderwijs te geven. Het lastige is echter dat de leerlingen die het betreft heel verspreid over Nederland wonen. Er is dan wel een mogelijkheid voor scholen die meer dan vier leerlingen hebben die korter dan een jaar in Nederland zijn, om additionele financiering aan te vragen, maar scholen en besturen weten dat lang niet altijd en soms blijven ze onder dat aantal. Regionaal kun je daar natuurlijk wel iets aan doen.’

Wat telt = onderwijsbehoeften Rob: ‘Belangrijk aandachtspunt voor het inspectietoezicht vind ik de vraag of de inspectie wel alle leerlingen die het betreft, in beeld heeft. Bij de opbrengstbeoordeling

laten jullie leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland zijn en daardoor het Nederlands onvoldoende beheersen, buiten beschouwing. Maar hoe houd je dan toezicht op het onderwijs dat zij krijgen? Het is echt achterhaald om alleen toezicht te houden op scholen die aan een asielzoekerscentrum gelieerd zijn. Er zijn inmiddels meer andere nieuwkomers, door bijvoorbeeld arbeidsmigratie, gezinshereniging, gemengde huwelijken en adoptie. Je moet dan je toezicht niet laten afhangen van de vraag via welke procedure deze kinderen in Nederland zijn gekomen. Het criterium moet zijn of zij een zelfde soort onderwijsbehoefte hebben. Wij zeggen dan ook: laat die hele term “AZC” weg uit jullie toezichtkader, spreek gewoon van “Onderwijs aan nieuwkomers”! En bezoek dus ook scholen die Centrale Opvang verzorgen los van een asielzoekerscentrum. Bovendien, op bijvoorbeeld de Kernschool komen slechts zo’n tien van de vijfenzestig

Vier jaar geleden bracht de inspectie een samenvattend rapport uit waarin de resultaten van de onderzoeken worden beschreven die in het najaar van 2006 zijn uitgevoerd op scholen voor asielzoekers en nieuwkomers. Het beeld was verontrustend: van de zesendertig scholen werden er twee als zeer zwak aangemerkt en negentien als zwak. In 2008/2009 zijn de (zeer) zwakke scholen opnieuw bezocht. De kwaliteit was aanzienlijk verbeterd. Drie scholen waren nog zwak, eentje zeer zwak. Wel signaleer-

Rob: ‘We hebben met de inspectie specifieke afspraken gemaakt over het werken met ontwikkelingsperspectieven. Het is een goede manier om invulling te geven aan opbrengstgericht werken in dit onderwijs. Te lang lag de nadruk bij scholen voor nieuwkomers op het creëren van een sociaal veilig klimaat, omdat de leerlingen zo getraumatiseerd zouden zijn. Er werd bijna tegen elkaar opgeboden wie de ergste werkomstandigheden had op zijn school. Naar onze mening cultiveerden leerkrachten dat. Onderwijstijd werd verspild doordat kinderen vooral ruim gelegenheid moesten krijgen om te ontspannen en bijvoorbeeld buiten te spelen. Terwijl ouders en kinderen gewoon willen leren en regelmaat willen op school. Inmiddels is er behoorlijk consensus in het werkveld over de werkwijze met onderwijsarrangementen en ontwikkelingsperspectieven. Maar de invulling in de praktijk is nog heel divers. We vinden het van belang dat inspecteurs, ook als zij leerlingen tegenkomen die als nieuwkomer op een reguliere school zitten, rekening houden met het LOWAN-beleid en weten hoe ze moeten beoordelen of de school een passend onderwijsarrangement en bijbehorend ontwikkelingsperspectief heeft geformuleerd.’

de de inspectie dat de omstandigheden waaronder de scholen moeten werken, zeer complex zijn. Ook constateerde zij dat de bestuurlijke aansturing vaak onder de maat was. Dit schooljaar vindt een nieuwe ronde bezoeken plaats. De AZC-werkgroep onderzoekt nog welke andere vormen onderwijs aan nieuwkomers zij mogelijk zou moeten onderzoeken, naast de scholen die duidelijk gelieerd zijn aan een asielzoekerscentrum.


zoude n zij

wikken en wegen door bert de vries

moet ik

s d e e t s nog

23

ndat og

hadde n we

n e v al e

Eigenlijk en de weemoed van het onderwijs Toezicht als marketing. In haar essay De marketing van nalevingsgedrag zegt DaniĂŤlle de Jong 1 dat we scholen over moeten halen het naleven van de normen aantrekkelijker te vinden dan het niet naleven. Met marketingtechnieken kunnen we scholen verleiden. Dit zette mij aan het denken. Waarom levert een school uit zichzelf geen kwaliteit? Waarom verandert een school pas wat na een kritisch inspectierapport? Wilde de school geen kwaliteit leveren? Natuurlijk wilde de school dat wel. Waarom deed de school dan iets wat zij eigenlijk niet wilde? Eigenlijk. Wist de school niet dat zij te weinig kwaliteit leverde? Dat zou kunnen, maar waarschijnlijker is dat de school dat eigenlijk wel wist. Eigenlijk. Eigenlijk is de verwoording van het menselijk tekort, nu opdoemend als het Nederlandse onderwijstekort. We weten eigenlijk wel dat we te weinig presteren, maar we laten het er bij zitten. Tussen droom en daad staan zoals u weet wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren. Om dit existentiĂŤle onvermogen te verhullen gebruiken we het woord eigenlijk. We zeggen het maar doen het niet. Een weemoedig woord.

Wij zijn er vanwege dat eigenlijk. Zonder eigenlijk is geen toezichthouder nodig. Eigenlijk zouden we wat met die gegevens moeten doen, zeggen de leraren. Eigenlijk moet ik eens praten met die steeds afwezige jongen. Eigenlijk moeten we een andere taalmethode aanschaffen. En eigenlijk zouden we het zonder inspectie moeten kunnen. Eigenlijk weten we het wel. Maar nu even niet. Maar laat ons niks wijsmaken, ook ons werk is doordrenkt van het eigenlijk. Eigenlijk moet ik een onderzoek beter voorbereiden. Eigenlijk moeten we eens doorpraten over wat jij en ik met deze indicator bedoelen. Eigenlijk moet ik hier negatief oordelen. Maar nu even niet. Dat maakt ons werk zo lastig: we moeten scholen over hun eigenlijk heen tillen, terwijl we er ook zelf zo vaak voor buigen. Zou marketing helpen tegen weemoed?

1

Publicatieprijs 2010 van VIDE. Zie www.videnet.nl


24

introspectie maart 2011

collega’s en sociale media voorin dit nummer vind je een artikel over sociale media en de inspectie. Hoe zit het met collega’s?

Dineke Zuidberg

Jaap Grootendorst

Vroeger was een fanclub runnen behoorlijk intensief. Alles verzamelen om een fanclubblad te maken, post versturen en bijeenkomsten organiseren. Fanclubbladen zijn nu vervangen door websites, meetings door sociale media zoals Facebook. Je bent nu veel sneller up-to-date en Facebook heeft een internationaal imago. Dat laat een vervent David Cassidy-fan als ik zich natuurlijk geen twee keer vertellen! Dat is de reden waarom ik een profiel heb aangemaakt.

Mijn sociale –internet- loopbaan is begonnen op Hyves, het eerste netwerk in Nederland waarop je ‘vrienden’ kon maken. Ik weet het nog goed: via de mail vroeg mijn buurman of ik zijn ‘vriend’ wilde worden. Vond het wel wat vreemd, we hadden dan wel geen ruzie, maar voor een vriend vond ik hem eigenlijk een deurtje te dichtbij. Maar ja, je klikt ergens op, en nog eens, je typt vervolgens wat en hup: je bent bevriend. Maar al gauw werd me duidelijk dat Hyves eigenlijk meer voor jongeren is. Overal kwam ik vrolijke kleurtjes tegen, heel veel roze ook nog, maar bovendien: iedereen had er tientallen, wat zeg ik, hònderden vrienden en vriendinnen. En ik alleen dus die ene buurman. En toen ik op een dag aan een jonge collega vroeg of ik een van haar Hyves-vrienden mocht worden en ze antwoordde met: ‘misschien’ (om daarna heel hard weg te rennen) was de Hyvesmaat vol.

Facebook is de ideale plek om contacten met fans te onderhouden en dat niet alleen, ook David, zijn familie en bandleden zitten op Facebook. Op Facebook worden contacten ‘vrienden’ genoemd. Ik heb nu een breed netwerk van ‘vrienden’ over de hele wereld van Amerika tot Australië. Sociale media brengt soms ook moeilijkheden met zich mee. Als je een vergissing maakt is die lastig ongedaan te maken. Zo nodigden we laatst enkele contacten uit voor een besloten David Cassidy-groep. Dat zorgde voor hilarische reacties. Soms ontstaan er minirelletjes, je moet goed opletten hoe en wat je naar buiten brengt. Zorgvuldigheid is op het internet nog meer noodzaak dan normaal! Als je er goed mee omgaat is het veilig en bovendien heel interactief en leuk! Sinds enkele weken yammer en twitter ik ook. Vanzelfsprekend volg ik op Twitter de familie Cassidy en bekende Nederlands uit de showbiss-wereld. Je kunt wel een beetje van verslaving spreken. Ik kan overigens nog wel wat volgers gebruiken ;-) Dineke Zuidberg, secretaresse po noord, Zwolle

Ik besloot te verkassen naar het in opkomst zijnde Facebook. Weer zette ik mijn beste virtuele beentje voor en zowaar, dit keer kwamen de virtuele vrienden wèl opdagen. En wat voor een vrienden! Ik was me niet bewust hòe succesvol mijn leven wel niet was geweest tot nu toe: met werkelijk iedereen ging het goed. En met mij zelfs nog beter! Enfin, aan de top komen was dus niet zo moeilijk blijkbaar, maar er blijven, dat was andere koek. In verhuisde daarom naar wat meer als de zelfkant van het internet beschouwd kan worden: Twitter. En op dit netwerk voel ik me als ‘thuis’. Het is het netwerk van de krassende kraai, de eenzame huismus, de gekke papegaai, de halfwijze - halfdwaze uil. Maar ook is het de plek waar soms de onnavolgbaar prachtige lokroep klinkt van de eenzame nachtegaal zonder volgers. En die maakt alles weer goed. Jaap Grootendorst, directie Kennis, Utrecht


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.