Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling, afdeling Gebiedsontwikkeling
TIO
KE
N
ST
PL
AN
OR
PA PA R PA RK PA RKE RK ER
ER
W WA T
Bestemmingsplan LV STA SO S P OEN E
J
2014
HU
EE
VE
ST
WA TE R
ST
RA
WA TE R
AT
S
UI
TH
ER
TS
RK E
AT
UIT
IS
OE T H VE E R G N AN IO R A P A A N G R R A S L KE KE GEBO LE PL T VIJ RE A V N ER UW M RA NTSO PL NI AN S N S E E T T H IL N AD TSO P TU G T L UIN SV OR V E TU IN E ILL S E D I T C I R N N A A TU A E T D K U T TU IN IN SVIL E B P A R L I E TA LA AN AN I R UINN X L TS DG K IST G H OE A A R A PA N N O A N N EN DP PA RKE NT G N R ST LA R R D RO A K O E WA E A N T E OK IL S O WA TER REN L V K R TE RK AN R ST
NS
Bestemmingsplan Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Inleiding
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
Doelstelling
5
1.3
Vigerende bestemmingsplannen
6
1.4
Leeswijzer
6
Hoofdstuk 2
Relevante beleidskaders
7
2.1
Inleiding
7
2.2
Rijksbeleid
7
2.3
Provinciaal en regionaal beleid
8
2.4
Gemeentelijk beleid
10
2.5
Conclusie
17
Hoofdstuk 3
Bestaande situatie
18
3.1
Beschrijving van het plangebied
18
3.2
Conclusie
20
Hoofdstuk 4
Planbeschrijving
21
4.1
Projectbeschrijving
21
4.2
Verkeer en openbare ruimte
25
Hoofdstuk 5
Onderzoek en randvoorwaarden
28
5.1
Inleiding
28
5.2
Milieueffectrapportage
28
5.3
Geluidhinder
29
5.4
Externe veiligheid
29
5.5
Luchtkwaliteit
29
5.6
Bodemkwaliteit
29
5.7
Flora en fauna
31
5.8
Water
32
5.9
Archeologie
33
5.10
Kabels en leidingen
33
5.11
Kwaliteit van de leefomgeving
33
Hoofdstuk 6
Uitvoerbaarheid
35
6.1
Economische uitvoerbaarheid
35
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
35
2 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 7
Juridische planopzet
36
7.1
Inleiding
36
7.2
Planvorm
36
7.3
Opbouw Regels
36
7.4
Artikelsgewijze toelichting
36
7.5
Lijst van horeca-inrichtingen
40
7.6
Handhaving
40
Bijlagen bij toelichting
43
Bijlage 1
Quickscan stationsgebied Utrecht - 10 maart 2008
Bijlage 2
Ecologisch onderzoek Stationsgebied Utrecht - 20 januari 2009
Bijlage 3
Waterparagraaf Langzaamverkeersbrug - 8 mei 2012
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
51
Artikel 1
Begrippen
51
Artikel 2
Wijze van meten
56
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
57
Artikel 3
Bedrijf - Nutsvoorziening
57
Artikel 4
Groen
57
Artikel 5
Kantoor
58
Artikel 6
Maatschappelijk
58
Artikel 7
Verkeer
59
Artikel 8
Verkeer - Railverkeer
60
Artikel 9
Waarde - Archeologie
61
Hoofdstuk 3
Algemene regels
62
Artikel 10
Anti-dubbeltelregel
62
Artikel 11
Algemene aanduidingsregels
62
Artikel 12
Algemene bouwregels
62
Artikel 13
Algemene gebruiksregels
62
Artikel 14
Algemene afwijkingsregels
63
Artikel 15
Algemene wijzigingsregels
63
Artikel 16
Algemene regels m.b.t. parkeergelegenheid
63
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
64
Artikel 17
Overgangsrecht
64
Artikel 18
Slotregel
64
Bijlagen Bijlage 1
65 Lijst van Horeca-activiteiten
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
67
3
Toelichting
4 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
Op 14 december 2006 heeft de gemeenteraad Utrecht het Structuurplan Stationsgebied vastgesteld. Het
structuurplan biedt een juridisch planologische basis voor de in het gebied te realiseren ontwikkelingen. Het
Structuurplan laat een “mogelijke langzaamverkeersverbinding” tussen Croeselaan en Mariaplaats zien over het spooremplacement heen. De gemeente wil deze verbinding tot stand brengen en is daarvoor de werkzaamheden gestart in 2008.
In dat kader zijn er voor de realisatie van deze “Rabobrug” (voorlopige benaming) financiële bijdragen
toegezegd door Rabobank Nederland, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de gemeente Utrecht. Op 15 januari 2008 heeft het College van Burgemeester en Wethouders het Integraal Programma van Eisen
Rabobrug vastgesteld, waarna, na de aanbesteding, is gestart met het ontwerp door architectenbureau Cepezed uit Delft.
In het voorjaar van 2010 is door het ontwerpteam het Voorlopig Ontwerp gepresenteerd. Het VO is op 17
december 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders. Na presentatie van een aantal varianten op het VO en hernieuwde uitgangspunten is in april 2012 het Definitief Ontwerp opgeleverd. Gewijzigde planvorming in het stationsgebied door inpassing Uithoflijn leidde er echter toe dat het
gepresenteerde ontwerp als dusdanig niet uitvoerbaar bleek. Op verzoek van de Gemeente Utrecht heeft het ontwerpteam het brugontwerp hierop aangepast.
1.2
Doelstelling
Voor de realisatie van de langzaamverkeersbrug is herziening van het vigerende bestemmingsplan nodig, omdat de brug niet past binnen de vigerende bestemmingsplannen. De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de de bouw van de langzaamverkeersverbinding
planologisch-juridisch mogelijk te maken en tevens de vigerende planologische regeling voor het gebied ten oosten van het spoor (kantorencomplexen en maatschappelijke voorziening in en om het Moreelse park) te
actualiseren (zie afbeelding 1). Hierbij wordt opgemerkt dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van de Langzaamverkeersbrug met de bestemmingsplanprocedure wordt meegecoördineerd.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
5
Afbeelding 1.1 Begrenzing plangebied
1.3
Vigerende bestemmingsplannen
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen: Bestemmingsplan
Vastgesteld door raad
Goedgekeurd door GS
Catharijnesingel Noord
10 maart 1994
25 oktober 1994
Dichterswijk/Croeselaan
12 april 1990
13 november 1990
Voorschriften Bebouwde Kom 1958 27 maart 1958
1.4
14 juli 1958
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de
beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de plan beschrijving, worden
de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. In hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid maatschappelijke en economische van het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
6 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 2 2.1
Relevante beleidskaders
Inleiding
In de onderstaande paragrafen wordt het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid van het Rijk (paragraaf 2.1), de provincie Utrecht (paragraaf 2.2) en de gemeente Utrecht (paragraaf 2.3) beschreven. Omdat het
plangebied grotendeels een beheergericht bestemmingsplan betreft en waarbij louter de bestaande (vigerende) situatie wordt vastgelegd wordt alleen ingegaan op de hoofdlijnen van de relevante beleidsnota's en nader ingezoomd op de realisatie van de Langzaamverkeersbrug.
2.2
Rijksbeleid
2.2.1
Nota Ruimte
De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Inhoudelijk heeft de nota het adagium: decentraal wat decentraal kan, centraal wat centraal moet. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is
ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking is. De belangrijkste instrumenten van de nota hebben betrekking op contouren, landschappen, stedelijke netwerken en water.
In de Nota Ruimte wordt gewezen op het belang van een goede samenwerking en uitwisseling van kennis tussen economische sectoren en de kennisinstellingen. Dit draagt bij aan behoud en versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad. Samenvatting De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Inhoudelijk heeft de nota het adagium: 'decentraal wat decentraal kan, centraal wat centraal moet'. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is
ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking is.
Bundeling
Centraal staat het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Dit betekent dat nieuwe
bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen.
Gemeente Utrecht maakt deel uit van het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland: "Randstad Holland". Doelstelling van het rijk is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel te versterken. Binnen het nationaal stedelijke netwerk Randstad Holland zijn drie economische kerngebieden gelegen: de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
7
Belangrijke bestaande kwaliteiten van het economisch kerngebied Utrecht, die behouden en versterkt moeten worden, zijn:
Regio Utrecht als centraal knooppunt van infrastructuur; Regio Utrecht als broedplaats van kennis en talent;
Regio Utrecht als belangrijk centrum van nationaal georiĂŤnteerde zakelijke dienverlening en maatschappelijke organisaties.
Verdichting
De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.
Groen
Voor groen signaleert de Nota Ruimte dat de ontwikkeling van recreatievoorzieningen de afgelopen decennia is achtergebleven bij de verstedelijking. Bovendien voldoet het huidige groen vaak niet aan de huidige
kwaliteitseisen en is in veel gevallen versnipperd en matig toegankelijk. Het is dan ook van belang om voldoende ruimte te reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden en te streven naar een balans tussen rood en groen/blauw. Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij deze balans tussen
bebouwing en groen/blauw meenemen in hun ruimtelijke plannen. Het gaat daarbij ook om verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte, zowel door belemmeringen weg te nemen als door
het wandel, fiets- en waterrecreatienetwerk te vergroten. Ook op nieuwe uitleglocaties fungeert het groen nogal
eens als sluitpost. Het rijk rekent erop dat gemeenten bij de opzet van nieuwe locaties het door de praktijk ingegeven richtgetal van circa 75 vierkante meter groen per woning hanteren.
2.3
Provinciaal en regionaal beleid
Streekplan (structuurvisie) Provincie Utrecht 2005-2015 (2004)
Op 23 juni 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Doel van deze beleidslijn is om, na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, slagvaardig het
Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. Met de Beleidslijn wordt de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten vastgelegd. Met nadruk geldt dat deze Beleidslijn gĂŠĂŠn nieuw beleid bevat.
Het Streekplan Utrecht is van rechtswege omgezet in een structuurvisie en blijft onverminderd gelden.
De provincie geeft in het streekplan aan dat het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel is ingegeven door het principe van beheerste groei. Gedeputeerde Staten wil zo de aantasting van waardevolle en kwetsbare open
ruimte door nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk vermijden. Ook willen zij de contrastwerking tussen stad en land versterken. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaande
stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren.
In het streekplan wordt gesteld dat Utrecht het knooppunt is in het nationaal netwerk van infrastructuur en een historische binnenstad heeft met een internationale allure. Belangrijke uitgangspunten zijn het opvoeren van de
stedelijke kwaliteiten en het intensiveren, transformeren en inbreiden. De omgeving van het centraal station en de belangrijkste stadstoegangswegen geven kansen om door toevoeging van beeldbepalende stedenbouwkundige elementen de stedelijke allure van de stad Utrecht te benadrukken.
8 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028) en verordening
Op 4 februari 2013 heeft de Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening vastgesteld.
In de Structuurvisie is aangegeven dat voor het centrum van Utrecht (waar het Stationsgebied van Utrecht onderdeel van uitmaakt sprake is van een grootstedelijk vestigingsmilieu. Juist de combinatie en
verscheidenheid aan functies en hoogwaardige voorzieningen biedt kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid in dit gebied. Ten aanzien van de vitale dorpen en steden heeft de provincie het volgende aangemerkt als provinciaal belang:
Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden. Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijds- locaties.
Regionaal Structuurplan (2005)
Bestuur Regio Utrecht heeft in 2005 het Regionaal Structuurplan (RSP) vastgesteld waarin in grote lijnen is
weergegeven hoe de regio Utrecht zich in de komende jaren moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. In de Wet ruimtelijke ordening is het instrument regionaal structuurplan niet langer opgenomen. Het huidige RSP heeft onder de nieuwe wet dezelfde status gekregen als een provinciale
structuurvisie. De inhoud van het door de samenwerkende gemeenten vastgestelde RSP blijft geldig tot 2015. Het centrale thema van het plan is beheerste dynamiek. Via het principe beheerste dynamiek moet sturing gegeven worden aan de verstedelijkingsdruk om te komen tot een evenwichtige ontwikkeling.
Op de plankaart RSP Utrecht 2005-2015 is Utrecht centrum aangegeven als kerngebied. Kerngebieden zijn gebieden met een belangrijke functie als (onderdeel van de) economische motor van de regio. Ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en bereikbaarheidsmaatregelen in deze gebieden hebben prioriteit ten opzichte van
andere gebieden. Het stationsgebied is specifiek aangeduid als OV knooppunt. In het RSP is het Stationsgebied
Utrecht als één van de prioritaire projecten in de regio Utrecht aangewezen. Op de met het openbaar vervoer goed bereikbare plekken wordt dubbel grondgebruik en de menging van functies gestimuleerd door naast intensieve vormen van werkgelegenheid ook voorzieningen en woningen op en nabij knooppunten te concentreren.
Regionaal Verkeers- en Vervoerplan 2005-2015
Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) is als Kaderwetgebied verantwoordelijk voor het regionale verkeers- en
vervoerbeleid in de Utrechtse regio. Vanwege voortdurende veranderingen in economie en verkeer is het nodig het beleid eens in de één à twee jaar bij te stellen. Daarnaast is het BRU op grond van de Planwet verkeer en
vervoer verplicht om een Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP) op te stellen. Het BRU werkt daarbij nauw samen met provincie en gemeenten.
Het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan concentreert zich rond drie thema's: bereikbaarheid, veiligheid en
leefbaarheid. Het BRU pleit voor 'beheerste mobiliteit', in overeenstemming met de 'beheerste dynamiek' die het BRU voor ogen staat in het Regionaal Structuurplan. Dit betekent dat het BRU zich uitspreekt tegen het ongelimiteerd faciliteren van de vraag naar verkeer en vervoer en uitdrukkelijk kiest voor selectieve bereikbaarheid. Beleidsprogramma Vrije Tijd 2009-2012 (2009) bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
9
De provincie Utrecht wil met het Beleidsprogramma Vrije Tijd 2009-2012 de positie van Utrecht als
publieksbestemming voor vakanties, dagtochten en zakelijk toerisme versterken. Het programma is uitgewerkt in drie programmalijnen: 1.
versterking van het cultuur- en zakelijk profiel
3.
verbetering van de ruimtelijke kwaliteit
2.
versterking van de vitaliteit van de vrijetijdsbranche
Het beleidsprogramma benoemt zes thema's, waarbij projecten zijn geclusterd: Marketing en promotie: professionalisering van de bovenlokale marketing- en promotiefunctie. Stichting
Utrecht Toerisme & Recreatie (UTR) geldt als de belangrijkste uitvoerder van marketing- en promotietaken van de provincie;
Evenementen: focus van het evenementenbeleid richt zich op evenementen in de zogenoemde categorieĂŤn
1 (bijv. de Vrede van Utrecht, het Europees Jeugd Olympisch festival 2013) en categorieĂŤn 2 (evenementen door derden geĂśrganiseerd, zoals het Filmfestival en de Jaarbeurs Marathon);
Merklocaties: Utrecht sterker neerzetten als vernieuwende historische bestemming door het onderscheidend aanbod van cultuurtoppers in stad en regio de komende jaren meer te benadrukken;
Innovatie en monitoring: verhogen van de innovatiegraad van de Utrechtse economie en zo een grotere economische groei te bewerkstelligen;
Recreatie in landelijk gebied: verder versterken van de toeristisch-recreatieve kwaliteiten om zoveel mogelijk aan de toerstisch-recreatieve behoefte van de inwoners en bezoekers te kunnen voldoen. Hiervoor
is een kwantitatieve en vooral kwalitatieve inhaalslag nodig;
Recreatieve routes: uitvoering van landelijke routenetwerkprojecten, boerenlandroutes en regionale
routenetwerken. De regionale routenetwerken haken zoveel mogelijk aan op kooppunten en bestaande regionale netwerken.
2.4
Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Utrecht 2015-2030 Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn
de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.
De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie.
De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken. De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn (2015) in het ontwikkelingsbeeld 2015. Van toepassing op het plangebied is het perspectief.
10 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Doelstelling binnen het perspectief het Podium is: het versterken van de landelijke identiteit van Utrecht als ontmoetingsstad; het bijdragen aan de culturele vitaliteit van de stad;
het versterken van de functionele relatie van de stad met de regio op het gebied van cultuur, onderwijs, voorzieningen en recreatie;
het ontwikkelen van een (bijbehorend) uitnodigend stedelijk milieu. Doelstelling binnen het perspectief de Markt is: het stimuleren van de economische vitaliteit in Utrecht in stedelijke regionale en landelijke context; de herkenbaarheid van de kernkwaliteit vergroten door o.a. het ontwikkelen van een (bijbehorend) hoogstedelijk milieu.
Doelstelling binnen het perspectief de Binnentuin is: het creĂŤren van een veilige en leefbare omgeving; het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu. plansituatie
Voor een aantal gebieden zijn gebiedsperspectieven 2030 opgesteld. Het plangebied valt in het gebiedsperspectief Binnenstad en Stationsgebied. Daarin staat dat het optimaliseren van de vervoersknoop van het Centraal station bijdraagt aan de podium functie van het station en van de Binnenstad als
ontmoetingsplaats en (inter)nationale toplocatie. Daarnaast wordt in het gebiedsperspectief het belang
aangegeven van de ontwikkelingen in het stationsgebied ten behoeve van de verbinding van de oost kant en de west kant van het station. Het Moreelsepark heeft een Podiumfunctie voor de stad waar jaarlijks diverse evenementen worden georganiseerd.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een
actieve rol. In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt afhankelijk van de archeologische waarde, danwel de archeologische verwachtingswaarde zowel naar boven als naar beneden afgeweken van de algemene vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen
worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Binnen deze gebieden gelden voor bepaalde ingrepen en activiteiten een aantal vrijstellingen.
Het plangebied is op de Archeologische waardenkaart aangeduidt als gebied met archeologische waarden. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de specifieke situatie in het plangebied.
Fietsnota 2002 'Verder met de fiets'
In de Fietsnota 2002 'Verder met de Fiets' is het stedelijk hoofdfietsnetwerk 2015 dat Utrecht nastreeft,
vastgelegd. Het stedelijk hoofdfietsnetwerk is een fijnmazig netwerk van hoogwaardige verbindingen dat alle stadsdelen met elkaar verbindt.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
11
In de fietsnota is vermeld aan welke eisen dit netwerk dient te voldoen. In het uitwerkingsprogramma van de fietsnota zijn concrete projecten geformuleerd om het hoofdfietsnetwerk te vervolmaken.
De fietsnota richt zich daarnaast op de ontwikkeling van een netwerk van fietsparkeervoorzieningen door de hele stad, zowel bij woningen, bestemmingen (voorzieningen, kantoren, bedrijven) als overstappunten (OV-stations, transferia).
In het GVVP is het stedelijk hoofdfietsnetwerk op enkele punten uitgebreid, naar aanleiding van het regionaal kernnet fiets uit het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (2004). Het gaat dan om regionale verbindingen die
door de stad Utrecht lopen én om verbindingen die na 2015 (maar vóór 2020) gewenst zijn. Plansituatie
Ten aanzien van het plangebied is in de Fietsnota bij het uitvoeringsprogramma het volgende opgenomen.
"Fietsroute Croeselaan Catharijnesingel. Over een afstand van 1.800 m die tussen de Van Sijpesteijntunnel en de Bleekstraat ligt is het spoorwegemplacement ten zuiden van Utrecht CS niet te kruisen. De gebieden ter
weerszijden van dit emplacement liggen daardoor geïsoleerd van elkaar. In de plannen van de herontwikkeling van het stationsgebied is deze verbinding als wens opgenomen".
Ontwikkelingskader Horeca Utrecht Het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht geeft aan hoe de gemeente Utrecht om wil gaan met de vestiging van horeca in de stad. Utrecht kiest voor versterking van de horecafunctie in een aantal deelgebieden, met een bestaand cluster van horeca of functioneel gemengd karakter.
Voor een groot aantal gebieden zijn gebiedsprofielen opgesteld waarbij de mogelijke ontwikkelingsruimte en wenselijke ontwikkelingsrichting is aangegeven. Plansituatie
In het plangebied is slechts 1 horecavestiging aanwezig, namelijk coffeecorner op de Laan van Puntenburg 100. Na een juridische procedure is deze vestiging als passend geacht binnen het indertijd vigerende
bestemmingsplan, deze is conform vigerende gebruiksmogelijkheden opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Nota parkeren en stallen
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de
benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht
geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te
parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de
vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de
verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
12 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bomenbeleid Utrecht
Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur
te creĂŤren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan
resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen. Masterplan Stationsgebied (2002)
Het Masterplan Stationsgebied biedt het kader voor de ontwikkelingen in het stationsgebied voor een periode
tot circa 2020. Het masterplan is een vertaling van Visie A 'Stadshart verruimd' waarvoor een meerderheid van de Utrechtse kiezers in een raadplegend referendum in 2002 heeft gekozen. Eigenschappen van die visie zijn met name twee hoofdroutes van oost naar west, een verbouwd Muziekcentrum aan het Vredenburg, een ondertunneld Westplein en een rustige Catharijnesingel.
De doelstelling is een sterk logistiek knooppunt, hoogwaardige openbare ruimte, architectuur van hoge kwaliteit en intensief ruimtegebruik te ontwikkelen die hun bijdrage leveren aan het nieuwe centrum van Utrecht, dat bewoners, reizigers, winkelend publiek en werkenden beleven als prettig, schoon en veilig.
Structuurplan Stationsgebied (2006)
Het structuurplan Stationsgebied is de juridische vertaalslag van het Masterplan voor het Stationsgebied uit 2003, inclusief de bijbehorende actualisatie uit 2004. De aanpak van het stationsgebied is gericht op de ontwikkeling van een hoogwaardig, multimodaal openbaar vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor werken, wonen en voorzieningen. De aanpak van het stationsgebied is gebundeld in twee zones, die de dragers zijn van de ontwikkelingen: de Centrumboulevard en de Stadscorridor.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
13
Afbeelding 2.1: Structuurplankaart Stationsgebied Centrumboulevard
De Centrumboulevard loopt van het Jaarbeursterrein tot het Vredenburg door de OV-terminal en Hoog Catharijne. De Centrumboulevard geeft samenhang en identiteit aan de gebieden en draag bij aan de
optimalisering van de wisselwerking tussen openbare en private ruimte. In de Centrumboulevard is de functiemenging complexer. Hoog Catharijne wordt geĂŻntensiveerd, waarbij er veel aandacht is voor de wisselwerking met openbare ruimte. Stadscorridor
De Stadscorridor verbindt de westelijke delen van de stad met het Stationsgebied en loopt vanaf Leidsche Rijn
tot het Vredenburg. De overheersende functies aan de Stadscorridor zijn wonen, winkelen, cultuur en publieke functies, zoals kantoren. De corridor vormt een (HOV)route met functies voor de stadsbewoners.
Het Vredenburg, het Smakkelaarsveld, de strook rond het spoor, het Westplein en de Kop van Lombok worden met elkaar verbonden door kwaliteiten te herstellen en nieuwe betekenissen aan de diverse plekken te geven. Belangrijk is de keuze om bestaande sterke identiteiten hiervoor in te zetten.
De dominante functies van de Stadscorridor zijn wonen, winkelen en cultuur. Publieke functies als het
Muziekpaleis, het Stadskantoor, de bibliotheek en een moskee bevinden zich langs deze route. Zo wordt een stedelijke, eenduidige route gecreĂŤerd gericht op de inwoners van Utrecht en met functies die primair de stadsbewoners nodig hebben. Het begeleiden van de route met deze nieuwe functies en woningen zorgt bovendien voor een grotere sociale veiligheid.
14 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Afbeelding 2.2: Hoogteschalenkaart Structuurplan Stationsgebied
Visie Kruisvaartkwartier
Op 27 mei 2003 is de Visie Kruisvaartkwartier door het college van de gemeente Utrecht vastgesteld. De ruimtelijke visie is het ontwikkelingskader voor de private en publieke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar. EĂŠn van de doelen van de Visie Kruisvaartkwartier is het verbeteren van de noord-zuid verbindingen van
Dichterswijk en meerdere oost-west verbindingen toe te voegen. De noord-zuid verbindingen binnen het
plangebied zijn de Croeselaan en de Mineurslaan/Kruisvaart/Da Costakade. De oost-west verbindingen
betreffen de Van Zijstweg/Verlengde van Zijstweg en diverse mogelijke langzaam verkeersverbindingen naar de binnenstad, waaronder de langzaamverkeersbrug van de Croeselaan naar het Smakkelaarsveld (afbeelding ).
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
15
Afbeelding 2.3 Verbindingen Visie Kruisvaartkwartier
16 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
2.5
Conclusie
Station Utrecht Centraal is het belangrijkste openbaarvervoersknooppunt in ons land. De ontwikkelingen in het stationsgebied van Utrecht worden in diverse beleidsnota's van het Rijk, de provincie, het BRU en de gemeente gekenschets als een project van nationale, regionale en lokale betekenis. Het bestemmingsplan is onderdeel van het geheel van ontwikkelingen die gaande zijn in het stationsgebied en maakt de realisatie van dit
specifieke project onderdeel mogelijk. De geplande langzaamverkeersroute heeft vooral een belangrijke
functie op het niveau van de stad Utrecht. De route zorgt voor een betere verbinding tussen het oosten en het
westen van de stad Utrecht en voor een betere ontsluiting van het Station voor langzaam verkeer. Het vigerende beleid biedt hiervor een kader.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
17
Hoofdstuk 3 3.1
Bestaande situatie
Beschrijving van het plangebied
In de huidige situatie is er geen langzaamverkeersverbinding over het spoor tussen de Croeselaan en
Mariaplaats, ter plaatse van de Knoopkazerne en de Rabobank aan de Westzijde van het spoor en de Nieuwe Stationsstraat ter hoogte van Moreelsepark Noord aan de Oostzijde van het spoor. Afbeelding 3.1 geeft de huidige situatie weer met in rood de toekomstige langzaamverkeersverbinding.
Afbeelding 3.1 Bestaande situatie plangebied (met in rood situering langzaamverkeersbrug) Met de ontwikkeling van de langzaamverkeersverbinding tussen de Croeselaan en de Mariaplaats wordt ingezet op de verbetering van de bereikbaarheid van de binnenstad vanaf de westkant van Utrecht. 3.1.1
Historische ontwikkeling
De bolwerken die in de zestiende eeuw ter verdediging van de stad om de binnenstad werden gelegd, werden
overbodig met de aanleg van de forten als onderdeel van de Hollandsche Waterlinie ten oosten en noordoosten van de stad. Begin negentiende eeuw is in opdracht van de toenmalige burgemeester door Jan David Zocher een plan gemaakt om de geslechte stadswallen te vervangen door plantsoenen (oostzijde) en kades (noord- en
westzijde). Dit leverde onder andere de singelplantsoenen rond de binnenstad op, van de kades is slechts een deel inclusief bebouwing gerealiseerd (Van Asch van Wijckskade). 18 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
De ontwikkelingen ten westen van de Catharijnesingel staan in het teken van de vestiging van enkele grote functies tussen de zeventiende eeuwse moesgrachten: het station, alle bijkomende kantoorfuncties en het
Academisch Ziekenhuis. Om een goede verbinding tussen het station en de binnenstad te creëren is hier de Stationswijk gebouwd, die later geheel is gesloopt voor Hoog Catharijne, het groot winkel-, kantoren- en
voorzieningencentrum dat in de zeventiger jaren aan het kernwinkelgebied werd toegevoegd.
De centrumvoorzieningen van de binnenstad zijn voornamelijk gesitueerd rondom het Vredenburg, de Lange Viestraat, de Steenweg en langs de Oudegracht. De doorbraken in de oost-westroute die plaatsvinden
gedurende een deel van de negentiende en de twintigste eeuw hebben geleid tot schaalvergroting langs Lange Viestraat- Potterstraat en Lange Jansstraat.
De centrumfunctie van de Utrechtse binnenstad staat momenteel onder druk. Ten eerste door de grote
stadsuitbreiding Leidsche Rijn aan de westzijde van de stad waardoor Utrecht met zo’n 30.000 woningen (en huishoudens) groeit en ten tweede door de groei van de stad binnen haar oude grenzen. Het aantal
voorzieningen in het centrum is daar vooralsnog niet op aangepast. Dit en de behoefte aan een goed centraal openbaar vervoersknooppunt zijn aanleiding geweest een visie te ontwikkelen voor het stationsgebied
waarbinnen tevens een deel van Hoog Catharijne dat aansluit op de binnenstad is meegenomen. Doel van de
visie is de leefbaarheid van het totale gebied te vergroten, de kwaliteit van de fysieke omgeving te verhogen, het ruimtegebruik te intensiveren en de ontsluiting te verbeteren.
De Utrechtse binnenstad zal in de komende periode van zo’n vijftien jaar aan grote veranderingen onderhevig zijn. Het stationsgebied is als ontwikkelingsgebied aangemerkt. De ontwikkelingen in dit gebied zullen het
stadscentrum en de stad nieuwe impulsen geven. Tevens zal hierdoor de positie van Utrecht op nationaal niveau (Deltametropool) en Europees niveau versterkt moeten worden. Dit wordt nog eens onderbouwd in het
Rijksbeleid waarin dit ontwikkelingsgebied, beter bekend als "Stationsgebied Utrecht", aangeduid is als belangrijk Nationaal sleutelproject. 3.1.2
Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie
De aanleg van Nieuweroord, Laan van Puntenburg en Moreelsepark gaat terug op diverse oude buitenplaatsen aan de rand van de voormalige stadsomwalling en zijn in de 19e eeuw onderdeel geworden van de
plantsoenaanleg van J.D. Zocher. In deze groene aanleg zijn in de periode tussen 1870 en 1940 een aantal hoofdkantoren van de spoorwegen gebouwd en een school. Alle gebouwen, inclusief de restanten van de (park)aanleg zijn Rijksmonument.
Moreelsepark 1
In 1870 gebouwd administratiegebouw – later bekend als Hoofdgebouw I – voor de Maatschappij tot Exploitatie van Spoorwegen, naar ontwerp van N.J. Kamperdijk en C. Vermeijs. Het gebouw is in 1879 uitgebreid naar
ontwerp van A.C. Vink. Dit omvangrijke, blokvormige kantoor is uitgevoerd in classicistisch- eclectische stijl. In 1895 is het kantoor op de eerste verdieping verbonden met naastgelegen administratiegebouw II via een luchtbrug.
Moreelsepark 2
In 1895 gebouwd administratiegebouw – later bekend als Hoofdgebouw II – voor de Staatsspoorwegen, naar
ontwerp van J.F. Klinkhamer in rijke neorenaissancestijl. Het grote gebouw bestaat uit twee hoofdvleugels en een kleinere dwarsvleugel. De gevels zijn rijk versierd met allegorische voorstellingen verwijzend naar de spoorwegen. Een luchtbrug verbindt het gebouw met het naastgelegen hoofdgebouw I.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
19
Moreelsepark 3
Tussen 1918-1921 gebouwd Hoofdkantoor III van de Nederlandse Spoorwegen naar ontwerp van G.W. van
Heukelom. Geheel in baksteen opgetrokken omvangrijk kantoorgebouw, symmetrisch opgezet rondom een binnenplaats. Het gebouw is uitgevoerd in cubistisch-expressionistische stijl. Bij de (beschermde) aanleg hoort ook het voorterrein met de bakstenen muurtjes en groenaanleg. Laan van Puntenburg 2 In 1939 gebouwde Utrechtse Industrie- en Huishoudschool naar ontwerp van architect H.F. Mertens. De school
heeft een opvallend carrévorige opzet rond een binnenplaats. Het ontwerp is een fraai voorbeeld van een op het Functionalisme geïnspireerde stijl en heeft opvallend materiaalgebruik met gele baksteen, beton en stalen ramen.
Moreelsepark – Park Nieuweroord en Laan van Puntenburg
Het gehele perceel is beschermd als onderdeel van de voormalige stadsomwalling, de voormalige bolwerken en transformatie daarvan tot plantsoenen door J.D. Zocher tussen 1829-1885. Archeologie en cultuurhistorie
Het gebied heeft geen vastgestelde archeologische waarde. Bebouwing vindt met name plaats op de
verdiepingslaag boven het maaiveld waarbij slechts beperkt nieuwe constructies in de bodem worden gebracht. De constructies ten behoeve van de brug vallen allemaal buiten de gebieden en gebouwen die als Rijksmonument zijn aangewezen. 3.1.3
Structuurbepalende elementen
De belangrijkste functie in het plangebied wordt gevormd door de railinfrastructuur, het hoofdstation Utrecht Centraal en de aan de oostkant van het spoor voorkomende kantoor- en verkeersfuncties, parkeerplaatsen en
parken alsmede van de daarmee samenhangende voorzieningen en openbare ruimte. Na voltooiing zal de brug deel uitmaken van het geheel van deze functies en bijdragen aan de bereikbaarheid van het stationsgebied en de historische Binnenstad.
3.2
Conclusie
De bestaande railinfrastrucuur van het station Utrecht Centraal, vormt in de huidige situatie, met name voor het langzame verkeer een barriëre in de verbinding tussen de gebieden ten oosten en ten westen van het spoor. Vanuit het westen is daarom met name het centrum van Utrecht voor langzaamverkeer alleen via vrij grote omwegen te bereiken. Met de aanleg van de langzaamverkeersbrug wordt de bereikbaarheid aanzienlijk verbeterd.
20 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 4 4.1
Planbeschrijving
Projectbeschrijving
In (de directe omgeving van) het Stationsgebied zullen verschillende locaties worden ontwikkeld tot
hoogstedelijke woon-, werk- en recreatiegebieden. De forse toename van stedelijke voorzieningen in het
stationsgebied en de ontwikkeling van Leidsche Rijn leidt tot toenemende verkeersbewegingen over het spoor tussen de nieuwe (woon)gebieden aan de westzijde van het spoor en de stedelijke voorzieningen van de
binnenstad en vice versa. De bereikbaarheid tussen de oude binnenstad en de westzijde van het spoor is een zorgpunt in de huidige situatie vanwege de beperkte 'doorwaadbaarheid' in oost-west richting van het
spooremplacement. Over een lengte van 1,3 kilometer is er geen verbinding voor fietsers en voetgangers aanwezig. De komst van de Langzaamverkeersbrug (werktitel Rabobrug) betekent een welkome verfijning van het netwerk voor langzaam verkeer.
Afbeelding 4.1 Impressie langzaamverkeersbrug
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
21
Naast de rol van de brug op het stedelijke schaalniveau vervult de brug ook op het lokale schaalniveau een rol. Door de brug wordt de doorwaadbaarheid van het spooremplacement verbetert en wordt de levendigheid met name aan de westzijde van het spoor verbeterd. Met de aanleg van de brug wordt daarbij een natuurlijke
verbinding in de stad hersteld en de relatie tussen functioneel samenhangende wijken en gebieden verbeterd. 4.1.1
Programma
De Langzaamverkeersbrug is geprojecteerd tussen de Croeselaan (ter plaatse van de Knoopkazerne en de
Rabobank) aan de westzijde van het spoor en de nieuwe Stationsstraat ter hoogte van het Moreelspark Noord aan de oostzijde van het spoor. De brug is, ondanks het feit dat deze een spooremplacement kruist, primair een interwijkverbinding. In het oorspronkelijke Programma van Eisen heeft de brug de functie van
interwijkverbinding, waarbij toevoeging van trappen naar de perrons als een optie is opgenomen. Het ontwerp van de brug maakt realisatie zowel met als zonder trappen naar de perrons mogelijk.
Er wordt uitgegaan van een gefaseerde realisatie van de brug; allereerst als interwijkverbinding zonder trappen
naar de perrons. De huidige prognosen van het aantal reizigers geven aan dat voor een goed functioneren van de OV-terminal het niet nodig is om direct trappen naar de perrons aan te brengen. Op basis van monitoring
van de reizigersaantallen kan het moment worden bepaald waarop toevoeging van de trappen wel nodig is. 4.1.2
Stedenbouwkundig plan
Er is voor wat betreft het ontwerp van de langzaamverkeersbrug ingezet op een overspanning in een heldere en
eenduidige verschijningsvorm. De brug kenmerkt zich door de langgerekte esplanade met een hoge gebruiksen verblijfskwaliteit die onder meer is gerealiseerd door de vorm, detaillering en de integratie van een
bomenlaan in het ontwerp. Het bouwwerk fungeert zo meer als een hoogwaardige voortzetting van de
stedelijke ruimte dan specifiek als infrastructureel object. De verschillende zichtlijnen en oriĂŤntaties komen voort uit en sluiten aan op de gegeven stedenbouwkundige situatie, waardoor de brug zich op een
vanzelfsprekende manier in het stedelijk weefsel voegt. De bomenlaan op de brug vormt een verhoogde verlenging van de bomenlaan dat reeds aanwezig is op de aansluitende route richting de binnenstad. De brug
verzorgt zo een ervaring van eenheid en continuĂŻteit die bijdraagt aan de vanzelfsprekendheid van het gebruik. Door te kiezen voor een doeltreffende en efficiĂŤnte constructie met steunpunten op de perrons is er maximaal ingezet op het comfort en de beleving van de gebruiker. Dit komt in de eerste plaats tot uitdrukking in de ruimtelijke opzet en inrichting van het brugdek zelf. Door de heldere organisatie van stromen en een
middenzone met bomen en ruimte voor toekomstige perrontrappen ontstaat er een verhoogde laan boven het spoor voorzien van optimaal gebruiksgemak en een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Doelbewust is gekozen voor het scheiden van de fietsers- en voetgangersstromen, want dit levert een vele
malen grotere capaciteit op dan wanneer deze stromen worden gemengd. Ook draagt een scheiding van fietsers en voetgangersstromen bij aan de veiligheid (Afbeelding 4.2). Daarnaast is de voetgangerszone aan de
OVT-zijde (noordzijde) gesitueerd. In een toekomstige situatie met perrontrappen zullen gebruikers zo bij het
overstappen tussen perrons zicht blijven houden op de sporen. Ook is dit de zijde waar in de toekomst het verhoogde Forum van de Knoopkazerne op aan zal sluiten.
22 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Afbeelding 4.2: Impressie scheiding vervoersstromen langzaamverkeersbrug Aanlandingen
De aanlandingen aan de oost- en westzijde hebben ieder hun eigen uitwerking passend in het stedelijk weefsel en aanliggende projecten en ontwikkelingen. De toegankelijkheid van de langzaamverkeersbrug voor minder validen is expliciet mogelijk gemaakt door realisatie van een lift ter plaatse van de aanlandingen oost en westzijde.
Aanlanding westzijde
Zoals eerder omschreven ligt de aanlanding aan de westzijde in het verlengde van de brug, parallel aan de Mineurslaan langs de Rabobank. Ook het brugprofiel is hier doorgezet en loopt geleidelijk naar beneden. Hierbinnen bevinden zich twee clusters van trappen voor voetgangers en fietsers. In het hart van de brug bevindt zich de lift, welke als doorlooplift is uitgevoerd voor optimaal gebruiksgemak met fietsen. Het bomenritme is hier in de middenzone doorgezet.
Het doorzetten van het brugprofiel zorgt voor een open, lichte en ruimtelijke situatie op het maaiveld. Er
ontstaan geen donker hoekjes die een bedreiging vormen voor de sociale veiligheid. Ook het zicht op de lift is onbelemmerd en open, zowel vanuit de aankomstrichting (Croeselaan), als vanuit de mineurslaan en het westelijk busstations. bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
23
Afbeelding 4.3 Impressie aanlanding Langzaamverkeersbrug westzijde Aanlanding oostzijde
Aan de oostzijde kruist de brug het nieuw te ontwerpen busstation en landt de brug aan op de Nieuwe
Stationsstraat. Deze aanlanding beschikt net als de westelijke aanlanding over een lift en een fietstrap. Vanwege de beperkte beschikbare ruimte op het maaiveld is deze aanlanding anders uitgevoerd dan de Westzijde. De gewijzigde layout van het oostelijk bus- en tramstation biedt voldoende ruimte voor de inpassing van een
trappartij in het hart van de brug. Deze steekt direct na het overkruisen van het spoortracĂŠ onder het brugdek uit richting het Moreelse Park. Dit komt de oriĂŤntatie van de gebruiker op zijn vervolgroute ten goede en draagt bij aan het uinodigende karakter van de Rabobrug. De trap is aan beide zijden voorzien van een fietsgoot. De lift is aan de zuidelijke kant van de brug gepositioneerd en als doorlooplift uitgevoerd.
Het brugdek, inclusief boom steekt een stukje uit over de fietstrap. Dit versterkt van de herkenbaarheid van de brug in het stedelijk weefsel. Door de overstek blijft de brug vanuit alle richtingen, en straks ook vanuit het Stationsplein Oost goed zichtbaar.
24 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Een bijkomend noodzaak voor het overstek is de ruimtelijke organisatie op het brugdek zelf. Door de beperkte ruimte op maaiveld komen lift en trap op een ander punt boven. Het overstek creĂŤert hier extra ruimte die nodig is om de diverse gebruikersstromen goed af te handelen.
Afbeelding 4.4 Impressie aanlanding Langzaamverkeersbrug oostzijde
4.2
Verkeer en openbare ruimte
4.2.1
Verkeer
Het doel van het project is het toevoegen van een openbare langzaamverkeersverbinding over het spooremplacement, zodat een aangename langzaamverkeersroute ontstaat tussen Croeselaan en Stationsplein Oost/ Mariaplaats, met een vervolg richting de binnenstad. Op deze wijze worden de stadsdelen aan beide
zijden van het spoor met elkaar verbonden. De langzaamverkeersbrug is een nieuwe schakel in het netwerk van hoofdfietsroutes. De nieuwe langzaamverkeersverbinding geeft een extra impuls om het fietsgebruik te bevorderen tussen de beide zijden van het spoor.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
25
De ambitie op een lager niveau betreft de verfijning van het openbare stedelijk netwerk voor langzaamverkeer in oost-westrichting over het spoor. De ontwikkeling van de langzaamverkeersbrug zorgt voor een extra
oversteek over het spooremplacement tussen de OV-terminal (OVT) en de Bleekstraat. Op dit niveau draagt de
brug bij aan de ambitie van het verhogen van de levendigheid en verblijfskwaliteit in het gebied tussen spoor en Croeselaan rond de nieuwe bebouwing op het gebied van de huidige Knoopkazerne en Rabobank en zorgt bovendien voor een betere spreiding van het verkeer over langzaamverkeersroutes in het stationsgebied. Een aantal betrokken partijen bij de herontwikkeling van de OVT hebben aangegeven dat vanuit het functioneren van de OVT er de wens ligt om op termijn vanaf de perrons aan te haken op de
Langzaamverkeersbrug. Reden is dat dit kansen biedt voor OV reizigers. Hiervoor heeft het ministerie van V&W ook budget ter beschikking gesteld. De brug zal in 2 fasen worden gerealiseerd. In fase 1 zal de interwijkverbinding worden gerealiseerd en fase 2
bestaat uit realisatie van de trappen naar trein-, bus- en tramperrons. Fase 2 zal worden gerealiseerd nadat de OVT en Stationsplein Oost en -West zijn afgerond. Het moment waarop de trappen worden gerealiseerd wordt bepaald op basis van monitoring van de daadwerkelijke loopstromen in de OVT. Wanneer deze groter zijn dan de prognosen waarop de OVT is ontworpen, zullen de trappen worden toegevoegd.
4.2.2
Openbare ruimte en groen
Stedelijke en landschappelijke inpassing
De beoogde ontsluiting en bereikbaarheid van de Langzaamverkeersbrug is gericht op voetgangers en fietsers. De aanlandingen worden aangesloten op (voor zover aanwezig) bestaande paden aan de Croeselaan en de
Nieuwe Stationsstraat. De inpassing van de brug in zijn omgeving heeft vooral betrekking op de aanlandingen
en de routes daar naar toe. In het ontwerp vormen de bomen een belangrijk onderdeel. Ze dragen in hoge mate bij aan de herkenbaarheid van de interwijkverbinding.
De bomenlaan op de brug vormt een verhoogde verlenging van de bomenlaan al aanwezig op de aansluitende route van en naar de binnenstad. De het brugdek verwordt hierdoor tot een onderdeel van de stedelijke
structuur en brengt een zekere continuĂŻteit in het gefragmenteerde stationsgebied. Ze dragen in hoge mate bij aan de herkenbaarheid van de interwijkverbinding. Voor reizigers die niet bekend zijn in Utrecht is het vaak lastig oriĂŤnteren in het stationsgebied. De brug met bomen zal een opvallende verschijning zijn die goed zichtbaar is vanuit de nieuwe OVT hal. Bomen Het project Langzaamverkeersbrug maakt onderdeel uit van de integrale herontwikkeling van het Utrechtse
Stationsgebied. Voor de aanlanding van de brug aan de westzijde van het spoor dient een verbinding voor fietsen voetgangers naar de Croeselaan te worden gerealiseerd. Hiervoor dient de Kruisvaart te worden gedempt en wordt de strook langs de Mineurslaan opnieuw ingericht als fiets- en voetpad.
De herinrichting als fiets- en voetpad en de aanlanding van de Rabobrug noodzaakt om 14 bomen te kappen en 3 bomen te verplaatsen dan wel te kappen. Deze maken onderdeel uit van de velvergunning. Drie bomen zijn
aangewezen als verplantbaar. Uitgangspunt is dat de bomen worden verplant, hier moeten nog wel een locatie voor worden gevonden.
26 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Naast de algemene opgave in het gehele stationsgebied om bomen die door de ontwikkelingen verdwijnen te compenseren is in dit concrete project direct zicht op compensatie. Op de nieuw te realiseren brug worden
tevens bomen in boombakken gepland en ook in de herinrichting van het fiets- en voetgangerspad tussen de Croeselaan en de Rabobrug. In totaal worden circa 8 bomen op het maaiveld en 17 bomen op de brug
gerealiseerd. Of te wel er verdwijnen 17 bomen en komen in de nieuwe situatie circa 25 bomen terug. De bomen op de Langzaamverkeersbrug worden in boombakken geplaatst. (Sociale) Veiligheid
Om de (sociale) veiligheid te waarborgen is een aantal aspecten nadrukkelijk meegenomen in het ontwerp.
Allereerst is het veilig kunnen betreden, gebruiken en verlaten van de brug een belangrijk onderwerp. Dit wordt gewaarborgd realisatie van voldoende brede trappen die niet te stijl zijn (Bouwbesluit en OVS-en). Daarnaast is in het ontwerp geanticipeerd op het in de toekomst ontsluiten van reizigersstromen. Met het voorkomen van donkere en afgeschermde gebieden op, onder en rond de brug is rekening gehouden in
het ontwerp. Hier zouden zich anders ongewenst groepen of personen kunnen ophouden. De tussenbordessen ter plaatse van de optionele trappen naar de perrons liggen vrij beschut en worden daarom voorzien van
(dome)camera's aan de onderzijde van de boombakken. Ook kan hier te zijner tijd in extra verlichting worden voorzien. Door dit verlichtingsconcept wordt een egaal verlichtingsniveau bereikt en worden obstakels (zoals verlichtingsmasten) voorkomen. Ook dit draagt bij aan de veiligheid.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
27
Hoofdstuk 5
Onderzoek en randvoorwaarden
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu-aspecten die relevant zijn voor de in dit plan voorgestane ontwikkelingen. Omdat het plan gericht is op de ralisatie van een infrastructureel werk in de vorm van een langzaam verkeers verbinding in het stationsgebied is slechts een beperkt aantal milieuaspecten relevant.
5.2
Milieueffectrapportage
5.2.1
Inleiding en samenvatting
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in
beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van
plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die
(aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om MER(beoordelings)plichtig te zijn. De plannen voor het plangebied
hebben echter niet een omvang die het bestemmingsplan MER(beoordelingsplichtig) maken. Hieronder wordt een en ander nader toegelicht. 5.2.2
Toetsingskader
Aan de hand van de in het Besluit m.e.r. omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig
(D-lijst) is. Echter, als gevolg van het Arrest van het Europese Hof van 17/10/2009(C-255/08) dient hierbij ook
gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER of m.e.r-beoordeling, hoewel de drempelwaarde van de desbetreffende categorie van de D-lijst niet wordt overschreden. 5.2.3
Conclusie
Voor het stationsgebied als geheel is een project-MER gemaakt waar dit plan onderdeel van uit maakt. De in het plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit
m.e.r. Tevens zijn er geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan dus geen aanvullende MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
28 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
5.3
Geluidhinder
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer,railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object.De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:
bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten als woningen en scholen; bestemmingen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of 30 km/h-wegen);
reconstructie van wegen;
geluidsgezoneerde bedrijventerreinen. Als één van bovenstaande situaties aan de orde is, dient er een akoestisch onderzoek te worden gedaan en als het nodig blijkt te zijn kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden aangevraagd.
Conclusie: Geen van de hierboven genoemde situaties is in dit bestemmingsplan aan de orde. De langzaamverkeersbrug wordt slechts toegankelijk voor voetgangers en fietsers en het betreft daarbij geen geluidsgevoelige bestemming. Een nader onderzoek hoeft niet uitgevoerd te worden.
5.4
Externe veiligheid
De langzaamverkeersbrug gaat over het spooremplacement heen Over het spoor kunnen gevaarlijke stoffen
worden vervoerd. Omdat de brug geen verblijffunctie heeft en geen afgesloten ruimte is, is het uitgangpunt dat een onderzoek naar externe veiligheid van de Rabobrug niet nodig is omdat er geen sprake is van een
kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemming in het kader van de externe veiligheid. Gebruikers kunnen te allen tijde de brug verlaten via de (fiets)trappen en liften. In de toekomst zijn er trappen naar de perrons voorzien,
hierdoor kan de brug te zijner tijd worden benut als vluchtroute voor reizigers vanaf de perrons van de OVT. Het ontwerp van de brug voldoet aan de Ontwerpvoorschriften van ProRail, waarin veiligheid van gebruikers een centrale rol speelt.
5.5
Luchtkwaliteit
Door verbetering van langzaamverkeersroutes (veiligheid en reistijd) in de stad, worden bewoners gestimuleerd
om gebruik te maken van de fiets, ten koste van het gebruik van de auto. Omdat de langzaamverkeersbrug als verbinding van grote delen van de stad gaat gelden, mag worden aangenomen dat de brug daarmee een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Deze aanname is mede gebaseerd op het Aktieplan Luchtkwaliteit Utrecht 2006-2012. Hierin wordt het stimuleren van het fietsgebruik genoemd als een van de meest kansrijke
maatregelen om positief bij te dragen aan verbetering van de luchtkwaliteit in de stad. Door toevoeging van de brug zal geen toename van luchtemissie door verkeer plaatsvinden. De brug is ook niet te beschouwen als gevoelige bestemming in het kader van de luchtkwaliteit.
5.6
Bodemkwaliteit
Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
29
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat,
moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt;
Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden
gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief; Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen;
Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan. Plansituatie
“Rabobrug” is een deellocatie binnen het herontwikkelingsproject/-gebied “masterplan Stationsgebied”. De Rabobrug is een fiets- en voetgangersbrug over het spoor tussen de Croeselaan en Moreelsepark. Onderzoeksrapportages Verkennend bodemonderzoek Mineurslaan te Utrecht, TAUW, kenmerk R001-4712980LUA-cmn–V01-NL d.d. 27 mei 2010;
Verkennend kwalitatief en kwantitatief waterbodemonderzoek – binnenstad Utrecht, AT Milieuadvies B.V., kenmerk AT05149, juni 2005;
NS-emplacement Utrecht nader bodemonderzoek bodem – EKP en demarcatielijn, De Straat-milieuadviseurs, d.d. 16 februari 2004;
Evaluatieverslag bodemsanering NS-emplacement Utrecht CS weststrook Mineurslaan, Arcadis, kenmerk
075291372.0.3, d.d. 20 januari 2011;
Aanvullend bodem- en verhardingenonderzoek, Nieuwe Stationstraat, Movares, kenmerk 111.104886, d.d. 28 maart 2012.
De algemene bodemkwaliteit is achterhaald door middel van het raadplegen van de bodemkwaliteitskaart. Het spoor valt buiten de bodemkwaliteitskaart. Op de ontgravingskaart valt de oostzijde onder 'industrie' en de
westzijde onder 'landbouw/natuur'. Voor de toepassing van grond geldt dat aan de oostzijde categorie 'wonen' en aan de westzijde categorie 'landbouw/natuur' mag worden toegepast. Perrons
De bodemkwaliteit ter plaatse van de perrons is licht verontreinigd met lokaal enkele sterke verontreinigingen. Oostzijde
Aan de oostzijde is van 3-4,5 m-mv een olieverontreiniging in grond aanwezig. Indien de steunpunten dieper dan 3 m-mv komen te staan, moet de verontreiniging worden verwijderd.
30 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Westzijde
Aan de westzijde bevinden zich twee ernstige bodemverontreinigingen (geval 90 en 105). Deze zijn inmiddels gesaneerd, waarbij restverontreinigingen zijn achtergebleven. Indien ter plaatse van de restverontreinigingen grondverzet plaatsvindt moet hiervoor goedkeuring worden gevraagd bij het bevoegd gezag (gemeente Utrecht).
Kruisvaart Uit onderzoek blijkt dat de Kruisvaart verontreinigd slib bevat. Indien de aanwezige sliblaag moet worden verwijderd in geval van werkzaamheden dan dient bij het bevoegd gezag (HDSR) goedkeuring te worden gevraagd. Conclusie
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek en/of sanering vormt de bodem geen belemmering voor het plan. De bodemkwaliteit is derhalve passend in relatie tot de functie/bestemming.
5.7
Flora en fauna
In het kader van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen is voor het hele Stationsgebied van Utrecht een
quickscan Flora en fauna (TAUW, Quickscan Stationsgebied, 10 maart 2008) opgesteld. Doel van de quickscan is om inzichtelijk te maken of de Natuurbeschermingswetgeving een belemmering vormt voor de beoogde herontwikkeling van het Stationsgebied.
Met betrekking tot de voorgenomen herontwikkeling is de Flora- en faunawet relevant. Deze wet voorziet in de
bescherming van een groot aantal in Nederland voorkomende plant- en diersoorten. Uit de quickscan blijkt niet
dat er binnen het plangebied mogelijk beschermde vaatplanten, vleermuizen en broedvogels voorkomen en dat deze soortgroepen mogelijk een negatief effect ondervinden van geplande werkzaamheden. Om definitief vast te stellen of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied is aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Het aanvullend soortgericht onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is vastgelegd in het rapport Ecologisch onderzoek Stationsgebied (TAUW, Ecologisch onderzoek Stationsgebied, 20 januari 2009). Uit dit onderzoeksrapport blijken er geen (beschermde) vleermuizen, broedvogels en vaatplanten te zijn waargenomen in onderhavig plangebied die een belemmering opleveren voor de realisatie van de
Langzaamverkeersverbinding. Gezien de verbindende functie van de Langzaamverkeersbrug en de groene inrichting kan deze brug ook voor vleermuizen in de toekomst een verbindende functie vormen tussen de oost en westkant van het spoor.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
31
5.8
Water
Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen èn het functioneren van het watersysteem (en de waterketen) onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en
beheer door deze ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige wijze te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de
waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande
(geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Deze waterparagraaf d.d. 8 mei 2012 (zie bijlage voor integrale weergave van de waterparagraaf) is, ter verantwoording en afsluiting van de watertoets, opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan
'Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark'. Dit bestemmingsplan heeft tot doel de realisatie van de 'Rabobrug' te faciliteren en de ruimtelijke functies van omgeving Moreelsepark te actualiseren. Plangebied
Het plangebied bevindt zich ter plaatse van het huidige spooremplacement van het centraal station (Utrecht CS) in het centrum van de stadskern Utrecht. De langzaamverkeersbrug maakt onderdeel uit van het programma 'Stationsgebied Utrecht'. In verband met de onderliggende infrastructuur is het plangebied opgedeeld in drie deelgebieden: Deelgebied A:
Overspoors – overkruising spoor en trappen naar perrons
Deelgebied B:
West – westelijke aanlanding, verbinding forum en Rabobank, kruising tramtracé
Deelgebied C:
Oost – oostelijke aanlanding overkruising busstation, ontsluiting via fietsgebouw
De oostelijke aanlanding is ter plaatse van het Stationsplein geprojecteerd, nabij het Moreelse park. De westelijke aanlanding is gesitueerd in de Kruisvaart richting de Mineurslaan. Wateropgave en compensatie
Door realisatie van de Langzaamverkeersbrug dient een deel van de Kruivaart gedempt te worden. De
wateropgave ten gevolge van de demping bedraagt globaal 990 m2. Dit oppervlak dient, conform de 'Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009' en de 'Beleidsregels op grond van de Keur van het
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009' (geconsolideerde versie, geldend vanaf 21-10-2010), voor
100% gecompenseerd te worden met 990 m2 nieuw oppervlakwater in hetzelfde peilgebied waar de demping plaatsvindt.
De benodigde demping voor de westelijke aanlanding van de Rabobrug van 990 m2 wordt, conform het
Structuurplan, gecompenseerd met 990 m2 open water dat uiteindelijk beschikbaar komt met het opengraven van de Leidsche Rijn en /of de Catharijnesingel. De verwachting is dat de Leidsche Rijn ter plaatse van het Smakkelaarsveld in 2018 wordt opengegraven. Conclusie
De geplande ontwikkeling "Rabobrug" (onderdeel van BP "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark") heeft geen negatieve invloed op de waterhuishouding of de riolering in en rondom het plangebied.
32 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
5.9
Archeologie
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In
bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie
aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan
strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de
bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht
gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig. Archeologie in het plangebied
Het plangebied Langzaamverkeersbrug en het Moreelsepark bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart voor het grootste deel in een gebied met archeologische verwachting (groen). Voor
bodemingrepen groter dan 1000m2 geldt hier een vergunningsplicht. Het uiterste oostelijke deel van het plangebied bevindt zich in een gebied met een hoge archeologische waarde (rood). Hier geldt een
vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50m2. Een kleine strook in het zuidwesten van het plangebied bevindt zich in een gebied met een hoge archeologische verwachting (geel). Hier geldt een vergunningsplicht voor ingrepen groter dan 100m2. Indien voorgenomen bodemingrepen niet verguningsplichtig zijn en er bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de
Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. REO afdeling Erfgoed, gemeente Utrecht, 030-2863990 te worden gedaan.
5.10
Kabels en leidingen
In het kader van de herontwikkeling van de OV Terminal is er een inventarisatie uitgevoerd van de aanwezige
kabels en leidingen. Voor de langzaamverkeersbrug moeten mogelijk ter plaatse van de aanlandingen kabels en leidingen verlegd worden. Dit aspect moet nog nader worden uitgewerkt. In het plangebied zijn echter geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. Kabels en leidingen vormen in die zin dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan
5.11
Kwaliteit van de leefomgeving
5.11.1 Lichtinval en zonlicht Er zijn geen relevante effecten van de brug ten aanzien van lichtinval van andere gebouwen en/of percelen te
verwachten. Ten aanzien van mogelijke gevolgen van zonlicht ter plaatse van het spoor emplacement gelden de ontwerpvoorschriften van ProRail, zoals onder meer verwoord in de Ontwerp Voorschriften. Het ontwerp voldoet aan de van toepassing zijnde eisen
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
33
5.11.2 Windhinder Het ontwerp van de brug is rank, licht en smal. Er valt geen windhinder te verwachten. De bomen op de brug moeten voldoen aan de daartoe door ProRail gestelde eisen. Een van deze eisen heft betrekking op de
windbelasting van de bomen. Het verankeringsysteem moet in ieder geval een windlast van 8 Bft kunnen hebben. Het verankeringsysteem is daarom op minimaal 9 Bft gedimensioneerd.
34 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 6 6.1
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
De totale kosten voor realisatie van de brug wordt gedekt door gemeentelijke bijdragen (Verder,
Grondexploitatie stationsgebied, bereikbaarheid) en bijdragen van Rijk (Spoorse doorsnijdingen en MIRT). Hierdoor is de financiele uitvoerbaarheid aangetoond.
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren. 6.2.1
Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft bij brief d.d. 22 maart 2013 aangegeven te kunnen instemmen met het bestemmingsplan. Op 22 mei 2013 heeft de Provincie Utrecht per e-mail bevestigd dat
vooroverleg in het kader van onderhavig bestemmingsplan niet noodzakelijk is. 6.2.2
Advies wijkraad
Bij brief d.d. 6 mei 2013 hebben de wijkraden West, Zuidwest en Binnenstad een advies uitgebracht in het kader van de langzaamverkeersbrug. De wijkraden adviseren het college om de brug ook als OV-toegang een functie
te geven en wel door trappen naar de bus/tramperrons meteen bij de bouw te realiseren en het liefst ook
tegelijkertijd de trappen naar de treinperrons te realiseren, maar anders zo spoedig mogelijk. De minimale breedte van het fietspad kan verbeterd worden door een zo laag mogelijke balustrade langs de binnenzijde van het fietspad.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
35
Hoofdstuk 7 7.1
Juridische planopzet
Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De
SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere
leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiĂŤntere dienstverlening.
7.2
Planvorm
Het bestemmingsplan Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark kenmerkt zich deels door een
ontwikkelingsgericht planologisch kader voor de aanleg van een nieuwe langzaam verkeersbrug, deels door een beheerskader voor de bestaande bebouwing aan het Moreelsepark. Het bestemmingsplan geeft een directe bouwtitel voor omgevingsvergunningen.
7.3
Opbouw Regels
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk: bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden); bouwregels;
nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt; afwijken van de bouwregels;
waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan huis verbonden beroep of bedrijf.
afwijken van de gebruiksregels;
eventueel een vergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht;
7.4
Artikelsgewijze toelichting
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming. Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de verschillende begrippen uitgelegd die in de planregels gebruikt worden.
Artikel 2 Wijze van meten In dit artikel wordt bepaald op welke wijze er gemeten dient te worden in dit bestemmingsplan.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is toegekend aan een in het plangebied aanwezige voorziening van openbaar nut.
36 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Artikel 4 Groen
Deze bestemming is toegekend aan het Moreelsepark en Park Nieuweroord en de overige groenvoorzieningen in het plangebied. De bestemming is gericht op de bescherming en het behoud van de groene kwaliteiten van deze gebieden. Binnen deze bestemming is mogelijk om wandel- en fietspaden aan te leggen, alsmede
speelvoorzieningen. Tevens is het mogelijk hier kleine nutsvoorzieningen te realseren. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming evenementen te organiseren zoals bijvoorbeeld manifestaties of kunst en theater festivals.
Artikel 5 Kantoor
Deze bestemming is toegekend aan de bestaande kantoorgebouwen in en om het Moreelse Park. De
bestemming beoogt de veelal monumentale bebouwing naar zijn huidige verschijningsvorm en functioneel gebruik te bestemmen.
Artikel 6 Maatschappelijk Binnen deze bestemming zijn verschillende instellingen en voorzieningen ondergebracht. Het gaat daarbij om dagopvang, een centrum voor gezondheidszorg, medische, sociaal-culturele voorzieningen, religieuze en
educatieve instellingen en dergelijke. Daarbij is een zekere uitwisseling van functies mogelijk gemaakt. Middels een specifieke gebruiksbepaling is tevens een voorwaarde gekoppelde aan de vestiging van
maatschappelijke voorzieningen. Conform deze bepaling is realisatie van maatschappelijke voorzieningen louter toegestaan indien is aangetoond dat voldaan kan worden aan de wettelijke vereisten en er
dienovereenkomstig geen milieutechnische belemmeringen zijn vanuit de aspecten: luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en akoestiek.
Artikel 7 Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige wegverkeers bestemmingen en de
daarbijbehorende voorzieningen, alsmede aan de langzaamverkeersbrug. In deze bestemming is de aanduiding 'brug' opgenomen ten behoeve van het gebruik van de gronden ten behoeve van een brug.
Artikel 8 Verkeer - Railverkeer
Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige spoorweginfrastructuur en de daar bij
behorende (stations)voorzieningen. In deze bestemming is de aanduiding 'brug' opgenomen ten behoeve van het gebruik van de gronden ten behoeve van een brug.
In de bestemming is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verkeer 1' een
afwijkingsmogelijkheid opgenomen die het college in staat stelt het gebruik van trappartijen toe te staan ten behoeve van de ontsluiting van de trein-, tram-, en busperrons op de langzaamverkeersbrug.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Deze bestemming is toegekend aan de gronden in het plangebied waar een archeologische verwachtingswaarde is. Door deze dubbelbestemming wordt er een koppeling gelegd tussen het bestemmingsplan en de
gemeentelijke verordening op de archeologische monumentenzorg. Via deze verordening worden de archeologische waarden beschermd.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
37
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels Deze bepaling is opgenomen omdat de Langzaamverkeersbrug zowel in de bestemming Verkeer, als Verkeer-
Railverkeer valt. In deze bepaling zitten de bouwregels waaraan de bouw van de langzaamverkeersbrug dient te voldoen. De vrije doorrijhoogte van minimaal 6,60 meter is opgenomen om te borgen dat ten alle tijden voldoende ruimte onder de brug blijft bestaan voor de ongelijkvloerse kruising met railverkeer.
Artikel 12 Algemene bouwregels In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat v贸贸r deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van
kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van
bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen. Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te
gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt
verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan
vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd. Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1,
eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
38 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft
primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels Deze wijzigingsbevoegdheid bevat de mogelijkheid om de grenzen tussen bestemmingen en grenzen van
aanduidingen te verschuiven ten behoeve van technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.
Artikel 16 Algemene regels m.b.t. parkeergelegenheid Dit artikel regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde
voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal
onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een
bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloop-
nieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht
op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen. Artikel 17 Overgangsrecht In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande
legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt. Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden
vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden.
Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de
overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken. bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
39
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het
gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het
voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen
gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 18 Slotregel In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis
van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en
zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit
bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
7.5
Lijst van horeca-inrichtingen
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type / de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.
In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van horeca-inrichtingen.
7.6
Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de
gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan.
40 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit
gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering
indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden. Doel handhavend optreden Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een
actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een
omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt
geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst. Hoe wordt gehandhaafd
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking:
bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de
gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er
zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn.
Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de
dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het
illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als cafĂŠ. Verder zal er bij de bouw worden
gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd
worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven.
Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
41
42 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bijlagen bij toelichting
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
43
44 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bijlage 1
Quickscan stationsgebied Utrecht - 10 maart 2008
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
45
46 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Quickscan stationsgebied Utrecht
Onderzoek naar de natuurwaarden in en rondom het stationsgebied te Utrecht
10 maart 2008
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
Verantwoording
Opdrachtgever
Quickscan stationsgebied Utrecht Gemeente Utrecht
Projectleider
drs. Frank Aarts
Auteur(s)
drs. Jeroen Reimerink
Projectnummer
4579406
Aantal pagina's
28 (exclusief bijlagen) 10 maart 2008
Titel
Datum Handtekening
Colofon Tauw bv afdeling Water AustraliĂŤlaan 5 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 282 48 24 Fax (030) 288 94 84
Dit document is eigendom van de opdrachtgever en mag door hem worden gebruikt voor het doel waarvoor het is vervaardigd met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit de wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendom. De auteursrechten van dit document blijven berusten bij Tauw. Kwaliteit en verbetering van product en proces hebben bij Tauw hoge prioriteit. Tauw hanteert daartoe een managementsysteem dat is gecertificeerd dan wel geaccrediteerd volgens: -
NEN-EN-ISO 9001.
3\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
4\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
Inhoud Verantwoording en colofon .......................................................................................................... 3 1
Inleiding.......................................................................................................................... 9
1.1 1.2
Aanleiding........................................................................................................................ 9 Methode .......................................................................................................................... 9
1.3
Leeswijzer ..................................................................................................................... 10
2
Onderzoekslocatie ...................................................................................................... 11
2.1
Beschrijving plangebied ................................................................................................ 11
2.2
Werkzaamheden ........................................................................................................... 12
3
Beschermde natuurwaarden in het plangebied........................................................ 14
3.1 3.2
Algemeen ...................................................................................................................... 14 Vaatplanten ................................................................................................................... 14
3.3
Vogels ........................................................................................................................... 15
3.4 3.5
Zoogdieren .................................................................................................................... 16 Vissen............................................................................................................................ 17
3.6
AmfibieĂŤn en reptielen................................................................................................... 17
3.7 3.8
Overige soorten ............................................................................................................. 18 Samenvatting ................................................................................................................ 18
4
Effectbeschrijving ....................................................................................................... 19
4.1
Samenvatting werkzaamheden ..................................................................................... 19
4.2
Toetsingscriteria en effecten ......................................................................................... 19
4.2.1 4.2.2
Toetsingscriteria ............................................................................................................ 19 Effecten ......................................................................................................................... 19
4.3
Toetsing......................................................................................................................... 20
4.3.1 4.3.2
Vogels ........................................................................................................................... 20 Zoogdieren .................................................................................................................... 20
4.3.3
Vaatplanten ................................................................................................................... 20
4.3.4
Overige soorten en de zorgplicht .................................................................................. 21
5
Conclusie en aanbevelingen ...................................................................................... 22
5.1 5.2
Conclusies ..................................................................................................................... 22 Aanbevelingen............................................................................................................... 22
5\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
6
Geraadpleegde bronnen ............................................................................................. 24
6.1
Literatuur ....................................................................................................................... 24
6.2
Internetbronnen ............................................................................................................. 25
Bijlage(n) 1 Wettelijk kader
6\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
7\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
1 Inleiding 1.1
Aanleiding
Tauw heeft in opdracht van Gemeente Utrecht een quickscan uitgevoerd in het stationsgebied te Utrecht. Dit onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van verschillende grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied de komende jaren. Een nieuwe ecologische quickscan van het stationsgebied is noodzakelijk omdat de gegevens en conclusies van de reeds uitgevoerde quickscan (Bureau Waardenburg, 2002) inmiddels verouderd zijn. Tauw heeft een nieuwe quickscan uitgevoerd. Bij een toekomstige ruimtelijke ingreep geldt volgens artikel 9 uit het Besluit op de Ruimtelijke Ordening een onderzoeksplicht. Deze onderzoeksplicht geeft aan dat voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling onderzoek verricht moet worden naar de bestaande toestand van het gebied en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen in het gebied. Hieronder valt ook een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet. De omschrijving van het wettelijke kader is terug te vinden in bijlage 1. Het plangebied is niet gelegen aan of maakt geen deel uit van een Vogelrichtlijngebied, Habitatrichtlijngebied of een ander gebied wat valt onder de Natuurbeschermingswet 1998. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofd Structuur (PEHS) en er is hier dus geen sprake van aanvullende gebiedsbescherming (bron: www.provincie-utrecht.nl).
1.2
Methode
De actuele natuurwaarden van het plangebied zijn bepaald aan de hand van literatuuronderzoek in combinatie met een veldbezoek. In het literatuuronderzoek worden verspreidingsatlassen en internetbronnen geraadpleegd. Het veldbezoek is gericht op het verkrijgen van een goede indruk van de in het plangebied verwachte flora en fauna en te controleren of de verwachte soorten ook daadwerkelijk in het plangebied voor kunnen komen. Met de verkregen informatie kan een goede inschatting worden gemaakt van de actuele en toekomstige betekenis van het gebied voor de beschermde natuurwaarden. Vervolgens wordt een inschatting gemaakt van de te verwachten effecten ten gevolge van de voorgenomen werkzaamheden op de aanwezige flora en fauna in het plangebied. Ook geven de resultaten uitsluitsel of en in welke mate aanvullend onderzoek noodzakelijk wordt geacht en of een ontheffing dient te worden aangevraagd.
9\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
1.3
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een overzicht van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige beschermde natuurwaarden van het plangebied op basis van de resultaten uit het literatuuronderzoek en veldbezoek. In hoofdstuk 4 worden de mogelijke effecten beschreven van de voorgenomen werkzaamheden. Ten slotte worden conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 5 gegeven.
Figuur 1.1 Huidige situatie Catharijnebaan, ter hoogte van het Moreelse park.
10\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
2 Onderzoekslocatie 2.1
Beschrijving plangebied
Het plangebied bevindt zich in het hart van Utrecht in sterk verstedelijkt gebied. Publiek transport en detailhandel zijn de voornaamste functies in dit gebied. Het plangebied zoals weergegeven in figuur 2.1 wordt aan de oostzijde begrensd door de Catharijne Baan en muziekpaleis Vredenburg. Aan de westzijde wordt het gebied begrensd door de Fentener van Vlissingenkade en het Merwedekanaal. Zowel de noord- als de zuidgrens loopt in hoeken om de bestaande bebouwing heen, daarbij zijn aan de noordzijde enkele grotere verkeerspleinen bij het plangebied getrokken, het Westplein en beide zijden van de Daalse tunnel. De groenstructuren in het gebied bestaan voornamelijk uit aangeplante groenvoorzieningen, lijnvormig langs wegen of in de vorm van kleine (historische) plantsoenen: het Smakkelaarsveld, Moreelse park en Park Nieuweroord . In deze parken en langs de Catharijnesingel staan enkele zeer oude bomen van uiteenlopende soort. De beplanting langs overige wegen en rotondes in het plangebied bestaat uit vrij jonge bomen gecombineerd met onderhoudsvriendelijke ondergroei.
Figuur 2.1 Overzicht van het plangebied. Deze kaart is noordwest georiĂŤnteerd (Bron: Gemeente Utrecht, 2008).
11\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
De dier en plantensoorten die er voorkomen zijn hoofdzakelijk soorten die zich hebben aangepast aan de urbane omgeving of daarvan sterk afhankelijk zijn bij gebrek aan oorspronkelijke habitat (rots en reliĂŤfrijk landschap).
2.2
Werkzaamheden
De werkzaamheden die plaats gaan vinden zijn talrijk en worden hieronder globaal omschreven. Het centraal station wordt vernieuwd en zowel aan de oost als westzijde hiervan is ingrijpende stedelijke vernieuwing gepland. Het betreft vooral sloop en herbouw werkzaamheden en renovaties van verschillende bestaande gebouwen in het gebied. Enkele ingrijpende veranderingen zijn de restauratie van de Catharijnesingel, de vernieuwing van Hoog-Catharijne en de aanleg van de Westpleintunnel (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2 Plangebied met geplande ruimtelijke ontwikkelingen (bron: www.CU2030.nl)
Om de voorgenomen ontwikkelingen in het stationsgebied te realiseren moeten enkele gebouwen en groenstructuren gewijzigd worden of verdwijnen. Hieronder wordt per geplande ontwikkeling beschreven wat de ecologisch relevante werkzaamheden zijn, daarbij worden alleen de grote lijnen beschreven en wordt niet ingegaan op alle geplande werkzaamheden:
12\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
•
Algemeen. Voor de uitvoering van het totale plan wordt over een periode van meerdere jaren gewerkt. In het gebied ontstaat voor langere tijd een gewijzigde situatie met betrekking tot geluids- en licht overlast en veranderende verkeersstromen.
Wijzigingen in gebouwen en bestrating • Nieuwbouw vervangt bestaande bouw. Door nieuwbouw en renovatie veranderen bestaande gebouwen en wordt de ‘bekende’ omgeving gewijzigd. Dit betekent dat huidige holtes, spleten en gaten in bebouwing kunnen verdwijnen, maar ook dakstructuren en vliegroutes kunnen worden gewijzigd. Wijzigingen in groenstructuren • Doortrekken Catharijnesingel. De singel (stadsbuitengracht) wordt doorgetrokken en aangesloten bij de stadsgracht aan de Nieuwe kade. Om de gracht te kunnen doortrekken moet de bossage die nu op de kopse kant van het water aan de Catharijnesingel ligt gekapt worden. Om de gracht bij de Nieuwkade aan te sluiten moeten ook daar enkele bomen gekapt worden. Langs de Catharijnebaan staan aan weerszijde bomenrijen die, zoals het zich •
nu laat aanzien, bij de aanpassingen slechts gedeeltelijk kunnen worden gespaard. Smakkelaarsveld. Op de plek van het Smakkelaarsveld wordt de nieuwe bibliotheek, de HOV-lijn en de tijdelijke fietsenstalling gebouwd. Hiervoor moeten bomen worden gekapt.
•
Daalse tunnel. Aan weerszijde van de tunnel en rondom de rotonde aan de noordoostzijde
•
van de Daalse tunnel bevinden zich enkele bossages. Bij herinrichting worden deze mogelijk deels of geheel gekapt om plaats te maken voor een nieuwe weginrichting. Westplein. Ook op en rond het Westplein staan enkele kleine bossages. Deze moeten
•
mogelijk worden gekapt om het plein samen met de kop van Lombok te ontwikkelen tot ‘wijkingang’ en ‘verbindingszone tussen oost en west’. Doortrekken Leidsche Rijn. Voor het doortrekken van de Leidsche Rijn moet een bossage
•
gekapt worden aan de Leidsche kade. Ook loopt de ‘nieuwe’ Leidsche Rijn over het huidige Westplein en wordt de loop verlegd bij het Smakkelaarsveld. Jaarbeursgebied. Het Jaarbeursterrein wordt opnieuw ingericht met onder andere een megabioscoop en hotel. Ook het huidige jaarbeursplein wordt opnieuw ingericht en verbonden met het nieuw aan te leggen stationsplein west. In het jaarbeursgebied staan verspreid enkele kleine bomen en enkele bakken met struikgewas. Op het huidige
•
jaarbeursplein staat een tiental platanen. Al deze groenstructuren verdwijnen deels of helemaal. Croeselaan, Fentener van Vlissingenkade en Graadt van Roggenweg. Langs deze drie wegen staan lange bomenrijen. De F. van Vlissingenkade en G. van Roggenweg vormen de grens van het plangebied en de bomen kunnen daar wellicht blijven staan. Het gebied langs de Croeselaan wordt echter wel opnieuw ingericht en mogelijk worden de bomen hier deels of helemaal gekapt.
13\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
3 Beschermde natuurwaarden in het plangebied 3.1
Algemeen
In dit hoofdstuk worden alleen de (strikt) beschermde soorten beschreven die voorkomen in het plangebied en beschermd zijn door de Flora- en faunawet. Bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen als deze moet voornamelijk rekening worden gehouden met de beschermde soorten van tabel 2 en 3. Afhankelijk van het voorkomen van deze soorten kan een ontheffingsprocedure noodzakelijk zijn. Voor de beschermde soorten van tabel 1 geldt de zorgplicht (zie ook bijlage 1 wettelijk kader).
3.2
Vaatplanten
Literatuurstudie – De Flora- en faunawet telt ruim honderd soorten beschermde vaatplanten. Het grootste deel staat in tabel 2, maar enkele soorten zijn strikt beschermd en staan in tabel 3. Om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van beschermde vaatplanten in en in de directe nabijheid van het plangebied is vrij op te vragen informatie van het natuurloket geraadpleegd. In het kader van het literatuuronderzoek is informatie opgevraagd van de volgende kilometerhokken; 135–456, 136–456, 135–455, 136–455, 135–454 en 136–454 (figuur 3.1). Alle kilometerhokken zijn voor de
135-456
136-456
135-455
136-455
135-454
136-454
© Topografische Dienst, Emmen
Figuur 3.1 Overzicht van de ligging van het onderzoeksgebied en de in de natuurloket database opgevraagde kilometerhokken (bron: www.natuurloket.nl)
14\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
soortgroep vaatplanten volgens de FLORON normering goed1 onderzocht. In geen van de kilometerhokken worden meer (strikt) beschermde (tabel 2 en tabel 3) soorten vermeld. Wel zijn in alle kilometerhokken vaatplanten genoemd die staan vermeld op tabel 1. In de door Tauw uitgevoerde onderzoeken op het Smakkelaarsveld en Vredenburg (Tauw 2007, 2006) zijn geen beschermde vaatplanten waargenomen. Veldbezoek – In algemene zin ontbreken in het plangebied ecotopen, waarvan meer strikt beschermde, tabel 2 en 3 vaatplanten afhankelijk zijn. Lokaal kunnen echter enkele beschermde individuen voorkomen. Kansrijke locaties hiervoor zijn ondermeer de Catharijnesingel, in de kademuurtjes langs de Leidsche Rijn (niet ter hoogte van het Smakkelaarsveld; Tauw, 2007) en ook op en rond het spoorweg emplacement kunnen beschermde soorten voorkomen (zie hoofdstuk 4 voor aanbevelingen nader onderzoek). Transport van zaden via de NS en de vele kleine stukjes braakliggende grond rond de sporen verhogen deze kans. Tijdens het veldbezoek is één beschermde plant aangetroffen. De eerder aangetroffen beschermde gele helmbloem (Bureau Waardenburg 2002) is weer aangetroffen op dezelfde plaats, onder een muurtje in de middenberm van de Catharijnebaan. Er is slechts één individu waargenomen. Het is echter mogelijk dat er meer beschermde planten in het plangebied voorkomen.
3.3
Vogels
Literatuurstudie – Vogels zijn door de Flora- en faunawet ( tabel 2 ) beschermd tijdens het broedseizoen. Voor enkele soorten die sterk afhankelijk zijn van de nestlocatie zoals de gierzwaluw, slechtvalk en grote bonte specht geldt dat nestlocaties jaarrond beschermd zijn (Flora- en faunawet art. 11). Van de kilometerhokken in het stationsgebied zijn er slechts twee goed² onderzocht op broedvogels. In kilometerhok 135–456 zijn 22 soorten waargenomen. In kilometerhok 136–454 zijn 30 broedvogelsoorten waargenomen. Onderzoek van Tauw rond Hoog-Catharijne (Tauw 2007_2) heeft aangetoond dat er mogelijk gierzwaluwen broeden op de gebouwen in dit gebied (zie hoofdstuk 4 voor aanbevelingen nader onderzoek). Veldbezoek – Tijdens het veldbezoek is een aantal vogelsoorten waargenomen te weten: winterkoning, boomkruiper, huismus, pimpelmees, koolmees, vink, grote gele kwikstaart, merel, spreeuw, zanglijster, houtduif, stadsduif, waterhoen, meerkoet, fuut, wilde eend, kauw, ekster, zwarte kraai, kokmeeuw en zilvermeeuw.
1
Het kilometerhok waarin het plangebied ligt, is onderzocht door FLORON. Een goede inventarisatie betekent dat het aantal aangetroffen soorten groter is dan het gemiddelde van het ecodistrict minus de standaarddeviatie. ‘Goed’ geïnventariseerd is de hoogste classificatie. ² Een kilometerhok is goed onderzocht als er na 1995 twee keer een proefvlak (15-500 ha) is onderzocht door SOVON.
15\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
Nesten van ekster en houtduif zijn in vrijwel elke bossage waargenomen. Op het dak van de jaarbeurs bevindt zich een meeuwenrustplaats met ongeveer 150 individuen (gemengd kok- en zilvermeeuw). Onder de toegangsboog naar de jaarbeurs zijn enkele paren huismussen waargenomen die daar broeden. Waarnemingen van Tauw medewerkers uit voorgaande jaren bevestigen deze broedplaatsen (Tauw 2006_2). Ook de andere waargenomen soorten broeden zeer waarschijnlijk in het plangebied. De bossages en de hoge gebouwen in het plangebied kunnen ook een verblijfplaats zijn voor soorten waarvan de nestlocatie jaarrond beschermd is. De grote bonte specht, gierzwaluw en slechtvalk kunnen in het plangebied voorkomen en tot broeden komen. Het is niet uit te sluiten dat ook de grote gele kwikstaart broedt in het plangebied. De soort is de laatste jaren in opmars. De nestlocatie is tevens jaarrond beschermd (SOVON 2002).
Figuur 3.2 Impressie van natuurwaarden in het plangebied. Broedvogels zijn talrijk in de oude bomen van het Moreelse Park. Spreeuwen en stadsduiven slapen in de gevel van het Beatrixtheather. Vleermuizen hebben een winterverblijf in de Inktpot.
3.4
Zoogdieren
Literatuurstudie – Voor zoogdieren bestaat geen landsdekkende informatie over het voorkomen van soorten op kilometerhok niveau. Natuurloket geeft aan dat het gebied slecht of niet onderzocht is. Er wordt één melding gemaakt van een beschermde soort in kilometerhok 136– 455. Het gaat hier waarschijnlijk om een vleermuissoort. De verouderde zoogdierenatlas (Broekhuizen et al. 1992) geeft voor het plangebied geen beschermde (tabel 2 en 3) soorten weer. Meer algemene grondgebonden zoogdieren, zoals de huisspitsmuis, kunnen wel worden aangetroffen, maar door de sterke verstedelijking met name in de parkjes. De vleermuizenatlas (Limpens et al. 1997) geeft aan dat de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger in het plangebied kunnen voorkomen. Een winterverblijfplaats van vleermuizen met een omvang van 700 individuen bevindt zich in “de Inktpot”, het kantoor van NS vastgoed aan de Catharijnebaan. Deze kolonie bestaat voornamelijk uit gewone dwergvleermuizen die foerageren in de omgeving van het stationsgebied. Tauw is bekend met foerageerplaatsen en vliegroutes langs de beplanting van de Catharijnebaan, Catharijnesingel, Vredenburgplein en Jaarbeurs (Tauw 2006, 2006_2 en 2007_2) . De watervleermuis is bekend van de Kromme Rijn, tot de
16\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
hoogte van station Galgenwaard, mogelijk kan de soort ook verder stadinwaarts voorkomen. Over andere winterverblijven en zomerverblijfplaatsen in het stationsgebied is geen informatie beschikbaar. Veldbezoek – Het grote aantal gebouwen in het stationsgebied en de aanwezige (lijnvormige) groenstructuren maakt het plangebied geschikt voor vleermuizen. Er bevinden zich mogelijk meer winterverblijven en zomerverblijfplaatsen in het plangebied. De groene omgeving van “de Inktpot” en de overige groenstructuren in het stationsgebied, zoals de lijnvormige beplanting langs de Croeselaan, Fentener van Vlissingenkade, Graadt van Roggenweg, de bossages op het Westplein en rond de Daalse tunnel zijn ook geschikt als foerageerterrein voor vleermuizen. In welke aantallen vleermuizen van deze structuren gebruik maken is niet bekend (zie hoofdstuk 4 voor aanbevelingen nader onderzoek). Er zijn tijdens het veldbezoek geen grondgebonden zoogdieren waargenomen.
3.5
Vissen
Literatuurstudie – Voor de soortgroep vissen geeft natuurloket aan dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden. Tijdens visonderzoek wat eerder door Tauw is uitgevoerd ter hoogte van het Smakkelaarsveld (Tauw 2007) zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Ook de Utrechtse visatlas geeft geen beschermde soorten voor het gebied (Jong 2003). Veldbezoek – Tijdens het veldbezoek zijn ook geen wateren aangetroffen waarin beschermde vissen worden verwacht.
3.6
Amfibieën en reptielen
Literatuurstudie – De Natuurloket rapporten geven aan dat de geselecteerde hokken slecht of niet onderzocht zijn. De hokken 136–455 en 136–456 zijn respectievelijk matig en slecht¹ onderzocht; in beide hokken wordt een beschermde Flora- en faunawet soort vermeld (tabel 2 of 3) Het betreft hier waarnemingen die gedaan zijn in of rondom de Stadsbuitengracht of mogelijk in een tuinvijver. Duidelijk is dat deze soort is waargenomen buiten het plangebeid, vanwege het ontbreken van geschikt habitat voor strikt beschermde soorten binnen het plangebied. Het is onduidelijk om welke soort het hier gaat. Veldbezoek – Tijdens het veldbezoek zijn geen wateren aangetroffen die geschikt zijn voor amfibieën. Met name de graad van verstedelijking en de zeer steile oevers van de stedelijke wateren maken deze ongeschikt.
¹De onderzoeksintensiteit voor reptielen en amfibieën is hoofdzakelijk gebaseerd op het aantal waarnemingen van de betreffende soortgroep (amfibieën of reptielen) per kilometerhok. Daarnaast is in de beoordeling meegewogen of de waarnemingen voldoende goed verspreid zijn over de seizoenen en over de aangetroffen soorten.
17\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
3.7
Overige soorten
Uit zowel de literatuurstudie en het veldbezoek blijkt dat het niet aannemelijk is dat er in het plangebied nog andere soorten (vlinders, libellen e.d.) zijn te verwachten die een (strikte) bescherming genieten (tabel 2 en tabel 3). Geschikt leefgebied waarin dergelijke soorten kunnen voorkomen is niet aanwezig in het plangebied.
3.8
Samenvatting
Tabel 3.1 Overzicht van de mogelijk in het plangebied aanwezige soorten welke een beschermde status genieten door middel van de Flora- en faunawet.
Soortgroep
Soortnaam
FF-wet tabel 2
FF-wet tabel 3
Vaatplanten
o.a. Gele helmbloem
x
Broedvogels
Alle broedvogels
x
Vleermuizen
Gewone dwergvleermuis
x
Laatvlieger
x
Watervleermuis
x
Figuur 3.3. Huismussen broeden in de toegangsboog op het jaarbeursterrein.
18\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
4 Effectbeschrijving 4.1 •
Samenvatting werkzaamheden Algemeen. Voor de uitvoering van het totale plan wordt over een periode van meerdere jaren gewerkt. In het gebied ontstaat voor langere tijd een gewijzigde situatie met betrekking tot geluids- en licht overlast en veranderende verkeersstromen.
Wijzigingen in gebouwen en bestrating • Nieuwbouw vervangt bestaande bouw. Huidige holtes, spleten en gaten in bebouwing kunnen verdwijnen, maar ook dakstructuren en vliegroutes worden gewijzigd. Wijzigingen in groenstructuren • Kappen van Groenstructuren
4.2 4.2.1
Toetsingscriteria en effecten Toetsingscriteria
De toetsingcriteria zijn de beschermde soorten die mogelijk in het plangebied voorkomen en het plangebied (of delen van het plangebied) gebruiken als hun leefgebied. Welke soorten dit zijn en waarom deze soorten (mogelijk) in het plangebied voorkomen is beschreven in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk wordt per beschermde soort bepaald of de geplande werkzaamheden een negatief effect voor deze soorten (toetsingscriteria) op kunnen leveren. Hieronder staan nogmaals de soorten genoemd, die in dit geval van belang zijn. De ‘tabellen’ verwijzen naar het beschermingsregime van de Flora- en faunawet (zie ook bijlage 1). Tabel 1: Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor bestendig beheer, onderhoud en ruimtelijke ontwikkelingen. Tabel 2: Vaatplanten en alle broedvogels. Tabel 3: Gewone dwergvleermuis, laatvlieger en watervleermuis. 4.2.2 Effecten De effecten op de beschermde soorten van de in paragraaf 4.1 besproken werkzaamheden zijn verstoring en habitatverlies door het herinrichten van het plangebied. Door het kappen van bossages en struikgewas verdwijnt nestgelegenheid voor broedvogels. Sloop, nieuwbouw en renovatie heeft gevolgen voor soorten die van gebouwen afhankelijk zijn voor nestgelegenheid, verblijf- of standplaats. Beschermde soorten die in het plangebied kunnen voorkomen en hier
19\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
hinder van ondervinden zijn op en in gebouwen broedende vogelsoorten, zoals gierzwaluwen en meeuwen; vleermuizen die spleten en holten in gebouwen benutten als verblijfplaats en kraamkamer; vaatplanten die afhankelijk zijn van standplaatsen op ‘hard substraat’.
4.3
Toetsing
In de volgende subparagrafen wordt beschreven of en in welke mate er een effect wordt verwacht op de beschermde soorten (4.2.1) als gevolg van de werkzaamheden (4.1). Als een effect wordt verwacht, dient de soort wel daadwerkelijk in het plangebied aanwezig te zijn. Als dit niet of onvoldoende bekend is, wordt een nader onderzoek naar deze soort(groep) aanbevolen. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek kan het exacte effect vervolgens worden bepaald. 4.3.1 Vogels Er moet nader onderzoek plaatsvinden naar broedvogels die gebruik maken van de bestaande bebouwing. Met name van soorten, zoals de gierzwaluw en slechtvalk waarvan de nestlocatie jaarrond beschermd is moet onderzocht worden hoe zij gebruik maken van de bestaande bebouwing. Het is goed mogelijk dat door de voorgenomen ontwikkeling nestlocaties verdwijnen. Voor de broedvogels die gebruik maken van groenstructuren worden geen negatieve effecten verwacht mits de voorgenomen werkzaamheden worden gestart na of voor het broedseizoen. Het broedseizoen loopt van half maart tot half juli. Dit is echter indicatief, ook buiten deze periode zijn broedende vogels beschermd. De nestlocatie van de huismus is niet jaarrond beschermd en hier kan dus buiten het broedseizoen gewerkt worden. 4.3.2 Zoogdieren Van vleermuizen is bekend dat deze gebruik maken van het stationsgebied. Op enkele plaatsen in het stationsgebied zijn in het verleden foeragerende vleermuizen waargenomen door Tauw. Ook is bekend dat een grote kolonie gewone dwergvleermuizen in de winter verblijft in “de Inktpot”, het kantoor van NS Vastgoed. De aanwezige groenstructuren en lijnvormige beplanting langs wegen zijn voor vleermuizen geschikt als vliegroute en foerageerterrein. Door de werkzaamheden verdwijnt veel van dit groen. Ook is het mogelijk dat verblijfplaatsen in gebouwen verdwijnen door sloop of renovatie. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen hoe vleermuizen gebruik maken van het plangebied. Vervolgens kan pas een exacte effectbepaling worden uitgevoerd. 4.3.3 Vaatplanten Een beschermde soort, de Gele Helmbloem, is waargenomen in het plangebied. Het is mogelijk dat er meer standplaatsen van deze soort zijn in het plangebied. In een vorige studie is de Gele Helmbloem twee maal aangetroffen (Bureau Waardenburg 2002). Daarnaast zijn enkele locaties in het gebied geschikt voor andere beschermde soorten. Met name kademuurtjes en het spoorwegemplacement. Aanvullend onderzoek naar vaatplanten moet uitwijzen of er meer beschermde vaatplanten voorkomen in het gebied.
20\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
4.3.4
Overige soorten en de zorgplicht
Alle soorten die niet vermeld staan op tabel 2 of tabel 3 van de Flora- en faunawet worden gerekend tot de overige, meer algemene, soorten. Voor de betreffende soorten geldt wel de zorgplicht. De zorgplicht handelt vanuit het principe dat voor de wet alle dieren van onvervangbare waarde zijn en dat mensen daar zorgvuldig mee moeten omspringen.
Figuur 4.1. Impressie natuurwaarden. Bomenrij langs de Fentener v. Vlissingenkade. Oude wilgen op het Smakkelaarsveld. Te kappen bossage ten behoeve van het doortrekken van de stadsbuitengracht. Hoge gebouwen zijn geschikt voor gierzwaluwen als nestlocatie.
21\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
5 Conclusie en aanbevelingen 5.1
Conclusies
Op grond van de beschikbare gegevens en de uitgevoerde beoordeling worden de volgende conclusies getrokken. •
Uit de quick-scan blijkt dat mogelijk beschermde vaatplanten, vleermuizen en broedvogels
•
voorkomen in het plangebied en dat deze soortgroepen een mogelijk negatief effect ondervinden als gevolg van de geplande werkzaamheden. Aanvullend soortgericht onderzoek is nodig om vast te stellen of beschermde vaatplanten, broedvogels en vleermuizen daadwerkelijk in het gebied voorkomen en hoe deze daarvan gebruik maken. Naar aanleiding van dit onderzoek kan het exacte effect bepaald worden en wordt duidelijk of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd.
•
De werkzaamheden dienen voor het broedseizoen van vogels te starten. Het broedseizoen loopt van circa half maart tot half juli. Deze periode is indicatief, ook buiten deze periode zijn broedende vogels beschermd. Indien werkzaamheden in het broedseizoen zijn gepland, dient vooraf volledige zekerheid te worden verkregen dat hierdoor geen broedende vogels worden verstoord.
5.2
Aanbevelingen
Op basis van de beschikbare gegevens en de uitgevoerde beoordeling worden de volgende aanbevelingen gedaan: • Er staan enkele zeer oude bomen in het plangebied. Deze hebben een ecologische én ethische meerwaarde en moeten vanuit ecologisch oogpunt gespaard worden waar dit kan. •
•
Voornamelijk uitgekiend handelen bij het hergraven van de stadsbuitengracht is van belang. De jongere platanen die langs het Smakkelaarsveld staan (Leidsche veer en Daalsesingel), op het zuidwestelijke stationsplein, het Jaarbeursplein en in de middenberm tegenover “de Inktpot” (zie ook figuur 1.1) kunnen mogelijk geïntegreerd worden in de nieuwe bebouwing en bestrating. Dit levert ook optische winst op, een oude boom is mooier dan jonge aanplant. Aanvullende groenstructuren rond de Inktpot en langs de zuidelijke nieuwe Catharijnesingel kunnen Park Nieuweroord verbinden, via het Moreelse Park, met de bossages langs de stadsbuitengracht. Met name Park Nieuweroord kan met zijn prachtige oude bomen ecologisch en voor publiek aantrekkelijker worden gemaakt door het plaatsen van diervriendelijke ondergroei.
•
22\28
Bij het kiezen van groene accenten moet gekozen worden voor bomen en struiken die een positieve invloed hebben op urbane en adaptieve soorten. Door het plaatsen van kunstmatige
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
rust- en nestgelegenheid kan men binnen het stedelijke gebied een diervriendelijke omgeving creëren (Bureau Waardenburg, 2002). •
Muren, slordig gemetseld met kalkhoudende specie, zoals in het Griftpark, worden zeer gewaardeerd door het publiek en kunnen een rijke vegetatie opleveren. Deze muren kunnen bijvoorbeeld gerealiseerd worden langs de nieuwe stadsbuitengracht en Leidsche Rijn in plaats van de nu gebruikte metalen beschoeiing die geen plantengroei toelaat. (Bureau Waardenburg, 2002).
•
De ecologische mogelijkheden voor stadssoorten in een grootschalig ontwikkelingsgebied als deze zijn groter dan men doorgaans denkt. Ecologische voorzieningen kunnen bij het grote publiek onder de aandacht worden gebracht door natuureducatie. Denk hierbij aan “stadsnatuurroutes” en informatie bij bijzondere locaties. Hierdoor kan ook de burger zich bewust worden van wat er leeft in de stad en hoe de gemeente hiermee omgaat.
23\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
6 Geraadpleegde bronnen 6.1
Literatuur
[Broekhuizen S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen, 1992] Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. [Bureau Waardenburg bv, R. van Eekelen, M.M.B. van Os, 2002] Rapport: Beschermde soorten in stationsgebied Utrecht. [Jong, T.H. de, R. Beenen, P. Heuts, 2003] Atlas van de Utrechtse vissoorten, De verspreiding van vissoorten in de provincie Utrecht en het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Provincie Utrecht en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Drukwerk Plantijncasparie. [Limpens H., K. Mostert & W. Bongers, 1997] Atlas van de Nederlandse vleermuizen, Onderzoek naar verspreiding en ecologie. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. [SOVON, 2002] SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998 – 2000. Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. [Tauw bv, F. Aarts, 2006] Notitie: Vleermuizenonderzoek Vredenburg, Utrecht. [Tauw bv, F. Aarts, 2006_2] Notitie: Vleermuisinventarisatie Jaarbeursterrein, gemeente Utrecht. [Tauw bv, L. Hoogenstein, F. Aarts, H. Kroodsma, 2007] Rapport: Ecologisch onderzoek Smakkelaarsveld, Utrecht. [Tauw bv, F. Aarts, 2007_2] Notitie: Vleermuizen- en gierzwaluwonderzoek Hoog-Catharijne, Utrecht.
24\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
6.2
Internetbronnen
www.natuurloket.nl www.provincie-utrecht.nl www.CU2030.nl www.utrecht.nl
25\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
Bijlage
1
26\28
Wettelijk kader
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
Wettelijk kader Flora- en faunawet De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een vrij groot aantal in Nederland in het wild voorkomende dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, et cetera) en circa 100 plantensoorten zijn te vinden op lijsten, die deel uitmaken van de Flora- en faunawet. Tabel 1: Algemene soorten (geen ontheffing nodig) Tabel 2: Schaarse soorten + broedvogels Tabel 3: Zeldzame en bedreigde soorten (ondermeer alle vleermuizen) In het kader van de Flora- en faunawet is begin 2005 een Algemene Maatregel van Bestuur in werking getreden. Binnen deze AMvB is de stelling, dat voor alle beschermde soorten ontheffing moet worden verkregen voordat mag worden gestart met de werkzaamheden, ten dele losgelaten. Een aantal algemene soorten, de zogenaamde tabel 1-soorten, mag vanaf 2005 bij bepaalde activiteiten worden verstoord zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Voorbeelden zijn de gewone dotterbloem, bruine kikker, vos en kleine watersalamander. Het gaat daarbij om de volgende categorieën werkzaamheden: beheer en onderhoud (bijv. waterschapsbeheer, natuurbeheer, landbouw); gebruik (bijv. recreatie) en ruimtelijke ontwikkeling (bijv. waterbouw, wegenaanleg). Activiteiten, die binnen deze categorieën vallen, kunnen onder voorwaarden zonder ontheffing worden uitgevoerd, óók als dit schadelijke effecten heeft voor bepaalde beschermde soorten. De zorgplicht blijft voor deze soorten echter gewoon gelden. De vrijstelling geldt niet voor soorten die zijn vermeld op tabel 2 en tabel 3. Hiervoor is een ontheffing nodig wanneer het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling. Voor bestendig beheer, onderhoud en gebruik geldt wél een vrijstelling voor deze soorten, mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Ontheffing Wanneer beschermde soorten worden aangetast die niet tot de algemene beschermde soorten behoren, dan moet een ontheffing worden verkregen. Hierbij geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets. Voor de tabel 3-soorten kan alleen vrijstelling/ontheffing worden verleend indien aan de volgende criteria wordt voldaan:
27\28
Kenmerk R001-4579406RJR-ibs-V01-NL
Er bestaat geen andere bevredigende oplossing; Dat betekent dat er alternatieven (zowel voor de locatie als voorgenomen ruimtelijke ingreep) onderzocht moeten worden voor de in het geding zijnde activiteit; Er is sprake van de belangen, vermeld in art. 75, lid 4, sub a of genoemd in art. 2 van Vrijstellingsbesluit. Een essentiële ontheffingsgrond voor een ruimtelijk project of plan komt naar voren in art. 2 van het Vrijstellingsbesluit. Ontheffing kan worden verleend indien er sprake is van “dwingende reden van groot openbaar belang, met inbegrip van sociale en economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten”; Er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van de instandhouding van de soort. Voor de tabel 2-soorten, de zogenaamde “Overige soorten”, exclusief alle vogelsoorten, geldt de lichte toets: alleen de derde voorwaarde. Voor vogels kan de Minister enkel ontheffing verlenen voor overtreding van artikel 10 (opzettelijk verontrusten) nadat de uitgebreide toets doorlopen is. Indien de gunstige staat van de betrokken soort(en) in het geding komt, dienen maatregelen te worden genomen om de instandhouding te garanderen. Dat kan door compenserende, maar ook mitigerende maatregelen te nemen. Of en welke compenserende en/of mitigerende maatregelen nodig zijn, kan de minister van LNV in de voorschriften bij de vergunning aangeven. De minister van LNV verleent uiteindelijk ontheffing van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Stappenplan Voordat kan worden gestart met eventueel verstorende werkzaamheden geeft de wet aan dat de volgende handelingen moeten worden doorlopen: bepaling van de waarde ter plaatse van het plangebied en haar directe omgeving voor (beschermde) planten- en diersoorten; bepaling van de effecten van de voorgenomen plannen op die soorten en hun leefgebieden; bepaling van de mogelijkheden om rekening te houden met die soorten en leefgebieden. Naarmate beter rekening kan worden gehouden met deze leefgebieden is het uiteindelijke effect geringer. De maatregelen die het effect verkleinen worden wel verzachtende of ‘mitigerende’ maatregelen genoemd; eventueel een vervolgtraject, wanneer mitigerende maatregelen onvoldoende blijken te zijn. Onderdeel hiervan kan uitwerking van compenserende maatregelen zijn. Zorgplicht Een groot aantal soorten in Nederland geniet geen directe bescherming via de Flora- en faunawet. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om vele soorten insecten, weekdieren, planten, et cetera. Voor deze soorten geldt enkel de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet).
28\28
Bijlage 2 Ecologisch onderzoek Stationsgebied Utrecht - 20 januari 2009
80 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ecologisch onderzoek stationsgebied Utrecht
Vleermuizen, vaatplanten en broedvogels
20 januari 2009
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Verantwoording Titel
Ecologisch onderzoek stationsgebied Utrecht
Opdrachtgever
Ingenieurs Combinatie Utrecht drs. Frank Aarts drs. Jeroen Reimerink, ir. Pim de Kwaadsteniet en drs. Frank Aarts
Projectleider Auteur(s)
Aantal pagina's
4570833 38 (exclusief bijlagen)
Datum
20 januari 2009
Projectnummer
Handtekening
Colofon Tauw bv afdeling Water AustraliĂŤlaan 5 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 282 48 24 Fax (030) 288 94 84
Dit document is eigendom van de opdrachtgever en mag door hem worden gebruikt voor het doel waarvoor het is vervaardigd met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit de wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendom. De auteursrechten van dit document blijven berusten bij Tauw. Kwaliteit en verbetering van product en proces hebben bij Tauw hoge prioriteit. Tauw hanteert daartoe een managementsysteem dat is gecertificeerd dan wel geaccrediteerd volgens: -
NEN-EN-ISO 9001.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
3\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
4\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Inhoud Verantwoording en colofon .......................................................................................................... 3 1
Inleiding.......................................................................................................................... 7
1.1 1.2 1.3
Aanleiding........................................................................................................................ 7 Leeswijzer ....................................................................................................................... 7 Inventarisatiegebied ........................................................................................................ 7
1.4
Werkzaamheden ............................................................................................................. 8
2
Methode........................................................................................................................ 11
2.1 2.2 2.3
Inleiding ......................................................................................................................... 11 Inventarisatiemethode vleermuizen............................................................................... 12 Vaatplanten ................................................................................................................... 13
2.4
Broedvogels .................................................................................................................. 14
3
Resultaten en Interpretatie ......................................................................................... 17
3.1 3.1.1 3.1.2
Waarnemingen van vleermuizen ................................................................................... 17 Omgeving Smakkelaarsveld en Catharijnebaan ........................................................... 17 Nieuweroord, Moreelsepark en Catharijnesingel .......................................................... 19
3.1.3 3.1.4 3.1.5
Stationsplein en spoorbaangebied ................................................................................ 20 Daalsetunnel en Westplein............................................................................................ 20 Croeselaan en Jaarbeursgebied ................................................................................... 21
3.1.6 3.2 3.2.1
Overige waarnemingen van vleermuizen ...................................................................... 22 Vaatplanten inventarisatie ............................................................................................. 22 Deelgebied 1 Oostkade Leidsche Rijn ......................................................................... 23
3.2.2 3.2.3 3.2.4
Deelgebied 5-11 Croeselaan........................................................................................ 23 Deelgebied 15- 23 Catharijnebaan............................................................................... 24 Deelgebied 24- 26 Oostzijde Daalsetunnel ................................................................. 25
3.2.5 3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3
Deelgebied 30 - 31 Moreelsepark en park Nieuweroord............................................... 25 Waarnemingen van broedvogels................................................................................... 25 Samenvatting en Interpretatie ....................................................................................... 28 Vleermuizen .................................................................................................................. 28 Vaatplanten ................................................................................................................... 28 Broedvogels .................................................................................................................. 28
4
Effectbeschrijving ....................................................................................................... 31
4.1
Samenvatting werkzaamheden ..................................................................................... 31
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
5\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
6\40
4.2 4.2.1
Toetsingscriteria en effecten ......................................................................................... 31 Toetsingscriteria ............................................................................................................ 31
4.2.2 4.2.3 4.3
Effecten bouwfase ......................................................................................................... 32 Effecten exploitatiefase ................................................................................................. 32 Toetsing......................................................................................................................... 32
4.3.1 4.3.2 4.3.3
Vleermuizen .................................................................................................................. 33 Vaatplanten ................................................................................................................... 33 Broedvogels .................................................................................................................. 33
4.3.4
Overige soorten en de zorgplicht .................................................................................. 34
5
Conclusies ................................................................................................................... 35
5.1 5.2 5.3
Vleermuizen .................................................................................................................. 35 Vaatplanten ................................................................................................................... 35 Broedvogels .................................................................................................................. 36
6
Aanbevelingen ............................................................................................................. 37
6.1
Kansen voor vleermuizen .............................................................................................. 37
6.2 6.3 6.4
Kansen voor vaatplanten............................................................................................... 37 Kansen voor broedvogels.............................................................................................. 38 Educatie ........................................................................................................................ 38
7
Bronnen........................................................................................................................ 39
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
1 Inleiding 1.1
Aanleiding
In opdracht van Projectorganisatie Stationsgebied (POS) Utrecht heeft Tauw bv een oriënterende quickscan uitgevoerd in het stationsgebied van Utrecht (Tauw 2008). Hieruit is gebleken dat aanvullend onderzoek nodig is naar vaste verblijfplaatsen van vleermuizen, broedvogels en standplaatsen van beschermde vaatplanten. Deze rapportage bevat de resultaten van deze soortgerichte onderzoeken. Het doel van het onderzoek is het gebiedsgebruik en de verblijfplaatsen van vleermuizen en gierzwaluwen inventariseren en de standplaatsen van beschermde flora in kaart brengen. Het tweede doel van het onderzoek is de toetsing van het voornemen aan de Flora- en faunawet. Wanneer het gebiedsgebruik en de verspreiding van de vleermuizen, gierzwaluwen en vaatplanten bekend is, kunnen de effecten van het voornemen getoetst worden. Uit deze toetsing blijkt vervolgens of een ontheffing voor het uitvoeren van de werkzaamheden moet worden aangevraagd.
1.2
Leeswijzer
In dit hoofdstuk worden het plangebied en de geplande ontwikkelingen kort beschreven. In hoofdstuk 2 wordt de gebruikte inventarisatiemethode toegelicht. De informatie die verzameld is tijdens de veldbezoeken wordt beschreven en geïnterpreteerd in hoofdstuk 3. De toetsing en effecten van het voornemen en daaropvolgende conclusies zijn te vinden in respectievelijk hoofdstuk 4 en 5.
1.3
Inventarisatiegebied
Het plangebied zoals weergegeven in figuur 1.1 wordt aan de oostzijde begrensd door de Catharijnebaan en muziekpaleis Vredenburg. Aan de westzijde wordt het gebied begrensd door de Fentener van Vlissingenkade en het Merwedekanaal. Zowel de noord- als de zuidgrens loopt in hoeken om de bestaande bebouwing heen, daarbij zijn aan de noordzijde enkele grotere verkeerspleinen bij het plangebied getrokken, het Westplein en beide zijden van de Daalsetunnel. De groenstructuren in het gebied bestaan voornamelijk uit aangeplante groenvoorzieningen, lijnvormig langs wegen of in de vorm van kleine (historische) plantsoenen: het Smakkelaarsveld, Moreelsepark en Park Nieuweroord. In deze parken en langs de Catharijnesingel staan enkele zeer oude bomen van uiteenlopende soort. De beplanting langs overige wegen en rotondes in het plangebied bestaat uit vrij jonge bomen gecombineerd met onderhoudsvriendelijke ondergroei. De dier- en plantensoorten die er voorkomen zijn hoofdzakelijk soorten die zich hebben aangepast aan de urbane omgeving of daarvan sterk afhankelijk zijn bij gebrek aan oorspronkelijke habitat (rots en reliëfrijk landschap).
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
7\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Figuur 1.1 Overzicht van het plangebied. Deze kaart is noordoost georiĂŤnteerd (Bron: Gemeente Utrecht, 2008).
1.4
Werkzaamheden
De werkzaamheden die plaats gaan vinden zijn talrijk. In deze paragraaf wordt een korte beschrijving gegeven van de werkzaamheden die van belang zijn voor beschermde soorten. Het centraal station wordt vernieuwd en zowel aan de oost- als westzijde hiervan is ingrijpende stedelijke vernieuwing gepland. Het betreft vooral sloop- en renovatiewerkzaamheden van verschillende bestaande gebouwen in het gebied. Enkele ingrijpende veranderingen zijn de restauratie van de Catharijnesingel, de vernieuwing van Hoog-Catharijne en de aanleg van de Westpleintunnel (zie figuur 1.2, www.cu2030.nl). De volgende wijzigingen zijn gepland. •
Doortrekken Catharijnesingel. De singel (Stadsbuitengracht) wordt doorgetrokken en aangesloten bij de Stadsgracht aan de Nieuwe kade. Om de gracht te kunnen doortrekken moet de bossage die nu op de kopse kant van het water aan de Catharijnesingel ligt gekapt worden. Om de gracht bij de Nieuwkade aan te sluiten moeten ook daar enkele bomen gekapt worden. Langs de Catharijnebaan staan aan weerszijde bomenrijen die bij de aanpassingen misschien moeilijk kunnen worden gespaard.
8\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Figuur 1.2 Plangebied met geplande ruimtelijke ontwikkelingen (bron: www.CU2030.nl)
•
Smakkelaarsveld. Op de plek van het Smakkelaarsveld wordt de nieuwe bibliotheek, de HOVlijn en een tijdelijke fietsenstalling gebouwd. Hiervoor moeten veel van de bomen, of alle bomen worden gekapt.
•
Daalsetunnel. Aan weerszijde van de tunnel en rondom de rotonde aan de noordoostzijde van de Daalsetunnel bevinden zich enkele bossages. Bij herinrichting worden deze mogelijk deels of geheel gekapt om plaats te maken voor een nieuwe weginrichting.
•
Westplein. Ook op en rond het Westplein staan enkele kleine bossages. Deze moeten mogelijk worden gekapt om het plein samen met de kop van Lombok te ontwikkelen tot ‘wijkingang’ en ‘verbindingszone tussen oost en west’.
•
Doortrekken Leidsche Rijn. Voor het doortrekken van de Leidsche Rijn moet een bossage gekapt worden aan de Leidsekade. Ook loopt de ‘nieuwe’ Leidsche Rijn over het huidige Westplein en wordt de loop verlegd bij het Smakkelaarsveld.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
9\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
•
Croeselaan, Fentener van Vlissingenkade en Graadt van Roggenweg. Langs deze drie wegen staan lange bomenrijen. De F. van Vlissingenkade en G. van Roggenweg vormen de grens van het plangebied en de bomen kunnen daar wellicht blijven staan. Het gebied langs de Croeselaan wordt echter wel opnieuw ingericht en mogelijk worden de bomen hier deels of helemaal gekapt.
10\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
2 Methode 2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de inventarisatiemethoden van de verschillende soortgroepen beschreven. In tabel 2.1 is een overzicht opgenomen van de veldbezoeken die zijn uitgevoerd en wat de focus van elk veldbezoek is. Het gebied uit figuur 1.1 is gebiedsdekkend binnen de rode belijning onderzocht op beschermde vleermuizen, vaatplanten en broedvogels. Daarbij zijn wel accenten aangebracht welke toegelicht zijn in onderstaande methoden. Tabel 2.1 Data veldwerk en de focus van het veldwerk Datum 2008 Soortgroep
Tijdstip
Focus onderzoek
Weer
1 april
Avond
Vliegroutes en foerageergebieden
Bewolkt, 10˚C, geen wind
Vliegroutes en foerageergebieden
Droog, 7˚C, geen wind
Vleermuizen
17 april
Vleermuizen
Avond
20 mei
Vleermuizen
Ochtend Zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden en Droog, 6˚C, 2 Bft O
20 mei
Broedvogels
Avond
28 mei
Vleermuizen
Ochtend Zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden en Droog, 17˚C, 4 Bft O
vliegroutes nesten / invliegopeningen
Droog, 18˚C, 2 Bft O
vliegroutes 4 juni
Broedvogels
Avond
Nesten / invliegopeningen
4 juni
Vleermuizen
Avond
Zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden en Droog, 15˚C, geen wind
Droog, 17˚C, geen wind
vliegroutes 11 juni
Broedvogels
Avond
11 juni
Vleermuizen
Avond
Nesten / invliegopeningen
Droog, 14˚C, geen wind
Zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden en Droog, 12˚C, geen wind vliegroutes
16 juli
Broedvogels
Avond
Nesten / invliegopeningen
Droog, 18˚C, geen wind
16 juli
Vleermuizen
Avond
Zomerverblijfplaatsen
Droog, 16˚C, geen wind
28 juli
Vaatplanten
Dag
Inventariseren beschermde soorten
n.v.t.
13 augustus
Vleermuizen
Avond
Winterverblijfplaatsen, paarplaatsen en
Buiig, 18˚C, 4Bft ZW
foerageergebieden 19 augustus
Vaatplanten
Dag
Inventariseren beschermde soorten
n.v.t.
26 augustus
Vleermuizen
Avond
Winterverblijfplaatsen, paarplaatsen en
Droog, 17˚C, 2Bft ZW
3 september Vleermuizen
Avond
foerageergebieden Winterverblijfplaatsen, paarplaatsen en
Droog, 17˚C, 3Bft ZW
foerageergebieden
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
11\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
2.2
Inventarisatiemethode vleermuizen
In totaal zijn tien veldbezoeken uitgevoerd in de periode maart 2008 – september 2008. Verschillende onderdelen van het leefgebied van vleermuizen zijn onderzocht: vliegroutes foerageergebieden en verblijfplaatsen. In tabel 2.1 is weergegeven op welke data de veldbezoeken zijn gebracht en waarop de focus van het desbetreffende onderzoek ligt. Meerdere bezoeken zijn nodig, omdat vleermuizen gebruik maken van een netwerk van verblijfplaatsen en jachtgebieden, die in verschillende perioden in het jaar worden gebruikt. Door de bezoeken te spreiden wordt een goed en realistisch beeld verkregen van de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied en daarmee van de betekenis van het plangebied voor vleermuizen. Weer Bij het uitvoeren van de nachtelijke inventarisaties is rekening gehouden met de weersomstandigheden. Voor het uitvoeren van vleermuisonderzoek is een minimumtemperatuur van circa 10°C gewenst, het grootste gedeelte van d e nacht moet het droog weer zijn en de wind mag niet te sterk zijn (< 3 Bft). De weersomstandigheden waren gedurende alle nachten gunstig. Ecologie van vleermuizen Vanwege de ligging in het stedelijke gebied is de kans groot dat de vleermuizen, die het plangebied gebruiken ‘stadsvleermuizen’ zijn. De twee, met name in stedelijk gebied voorkomende vleermuizen zijn de Laatvlieger en de Gewone dwergvleermuis. Deze vleermuizen komen weliswaar geregeld in stedelijk gebied voor maar zijn wel min of meer gebonden aan groenstructuren tussen gebouwen. Op de grens van het plangebied ligt het Merwedekanaal. Watervleermuizen maken mogelijk gebruik van dit water als vliegroute of foerageergebied. De manier waarop vleermuizen gebruik maken van het plangebied is sterk soortafhankelijk. In tabel 2.2 staat voor de aangetroffen soorten weergegeven hoe het landschap wordt gebruikt tijdens het foerageren, op welke manier de soort zich verplaatst tussen verschillende gebieden en welke eisen aan een verblijfplaats worden gesteld. Tevens staat weergegeven of de betreffende vleermuissoort gevoelig is voor de aanwezigheid van verlichting. Tabel 2.2 Schematische weergave van het landschapsgebruik van de aangetroffen vleermuissoort. X = niet gevoelig voor licht (Naar: Limpens et al, 2004; VZZ 1999). Soort
Gewone
Type
Type
Type
Home
verblijfplaats
jachtgebied
vliegroute
range (km)
Bebouwing
dwergvleermuis Laatvlieger
In bos / boven Lijnvormige water
Bebouwing
structuur
In bos / boven Lijnvormige water
structuur / open gebied
12\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
1 – 15
1 – 20
Licht
Licht
tijdens
tijdens
tijdstip
route
jacht
(zomer)
X X
Invlieg
4:25 - 5:15
3:40-4:10
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Inventarisatie werkzaamheden Vijf bezoeken (zie tabel 2.1) zijn ondermeer gericht op het lokaliseren van zomerverblijfplaatsen. Zomerverblijfplaatsen zijn vast te stellen door vleermuizen aan het begin van de nacht te zien uitvliegen en aan het einde van de nacht / begin van de ochtend te zien invliegen in hun verblijfplaats. Kort cirkelen voor een muur is een duidelijke aanwijzing voor een verblijfplaats. Vaak “verdwijnt” de vleermuis daarna in een stootvoeg of onder de dakrand. Het tijdstip waarop vleermuizen terugkeren bij hun verblijfplaats is per soort verschillend. In tabel 2.2 is dit per soort weergegeven. De laatste drie bezoeken zijn gericht op het vaststellen van winterverblijfplaatsen en paarplaatsen. Een winterverblijf kan in deze periode gelokaliseerd worden door het waarnemen van “zwermende” vleermuizen rond een winterverblijfplaats tijdens het uitvliegen in de avond. De Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger zijn beide standvleermuizen. Dit betekent dat ze in hetzelfde gebied overwinteren als waar ze ’s zomers actief zijn. Het zomer- en wintergebied liggen bij deze soorten circa tien tot twintig kilometer uiteen (Kapteyn 1995). De Gewone dwergvleermuis is actief bij de winterverblijfplaats vanaf augustus. In de periode van begin december tot begin maart houden de dieren winterslaap. De activiteit is dan zeer gering. Paarplaatsen van vleermuizen zijn herkenbaar door “paarroepende” vleermuizen die een specifiek signaal uitzenden om een partner te lokken. Vaak zenden mannelijke vleermuizen dit signaal uit nabij een geschikte paarplaats. De paarplaatsen bevinden zich in bomen of gebouwen afhankelijk van de soort. De aanwezigheid van paarroepende vleermuizen duidt op de nabijheid van een geschikt winterobject omdat paarplaatsen ook veel als winterverblijfplaats gebruikt worden. Tijdens alle bezoeken is tevens gekeken of belangrijke vliegroutes of foerageergebieden in of nabij het plangebied aanwezig zijn. De vleermuisinventarisatie is uitgevoerd met behulp van een batdetector (type: Petterson D100 en D240X). Een batdetector is een apparaat dat de ultrasone geluiden van een vleermuis omzet in een voor de mens hoorbaar tikkend geluid. Aan de hand van het soort geluid en de frequentie waarop de vleermuis het best wordt gehoord (zogenaamde ‘piekfrequentie’), kan in veel gevallen bepaald worden om welke vleermuissoort het gaat. Om de vliegroutes, foerageergebieden en verblijfplaatsen in kaart te brengen is lopend met de batdetector het plangebied doorzocht.
2.3
Vaatplanten
De Utrechtse binnenstad is rijk aan bijzondere flora (Vuik, W. 2008). Niet alle delen van het plangebied zijn echter geschikt voor beschermde soorten. De geschikte stukken van het plangebied zijn onder te verdelen in verschillende delen. Deze deelgebieden zijn genummerd en weergegeven in figuur 2.1. Voor elk deelgebied is de kenmerkende flora geïnventariseerd. Met behulp van foto’s worden de exacte standplaatsen van belangrijke flora aangegeven. Het grootste deel van de foto’s is opgenomen in bijlage 1. De deelgebieden 29 en 12 zijn eigendom van Prorail en zijn buiten beschouwing gelaten.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
13\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Het veldwerk is uitgevoerd door een ervaren vegetatiedeskundige. De focus van de inventarisatie ligt op de wettelijk beschermde soorten, zoals Tongvaren en Gele helmbloem. Rode lijst soorten (niet wettelijk beschermd) zijn ook genoemd. Daarnaast zijn ook de prioritaire en aandachtssoorten van de provincie Utrecht in kaart gebracht. Dit zijn de zogenaamde ‘oranje-lijst-soorten’, zoals Muurleeuwenbek (werkdocument soortenbeleid Provincie Utrecht, 2002). Deze ‘Oranje lijst’ soorten zijn verdeeld in verschillende categorieën (‘kwetsbaar’, ‘gevoelig’ of ‘bedreigd’). Daarnaast is onderscheid gemaakt in prioritaire (P) en aandachtssoorten (A). Tot slot zijn ook de planten in kaart gebracht die vanuit cultuurhistorisch oogpunt een bijdrage leveren aan de (natuurlijke) uitstraling van de Utrechtse binnenstad, zoals de Muurvaren en Wolfskers. Van alle te inventariseren soorten zijn de locaties en aantallen per (deel)populatie vastgelegd. Van beschermde en kwetsbare soorten zijn de aantallen planten aangegeven. Van de overige soorten is de abundantie geschat volgens de Tonsley – index (een schaal van 1-9 die de mate van voorkomen aangeeft). De groeiplaats is met een nummer aangegeven op de foto’s in de bijlage 1. Deze nummers corresponderen met nummers in de tabellen.
2.4
Broedvogels
De broedvogelinventarisatie richt zich voornamelijk op het zoeken van jaarrond beschermde nestplaatsen van soorten als de Grote bonte specht en roofvogels zoals de Slechtvalk en Sperwer. Op dit moment zijn enkele soorten zoals de Gierzwaluw en de Grote gele kwikstaart niet jaarrond beschermd. Dienst Landelijk Gebied is echter bezig met een update waarin deze soorten aan de lijst van jaarrond beschermde soorten worden toegevoegd. Roofvogels zoals de Sperwer en Slechtvalk broeden steeds vaker in stedelijk gebied. De Boomvalk is eerder door bureau Waardenburg in het stationsgebied waargenomen (Waardenburg 2002). De Grote bonte specht kan broeden in de wat grotere bomen, bijvoorbeeld bij de Catharijnesingel. De Grote gele kwikstaart broedt niet langer alleen langs natuurlijke beken, maar is in opmars en broedt steeds vaker in de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld onder bruggen over de Stadsgracht. Gierzwaluwen brengen een groot deel van hun leven in de lucht door maar broeden in gebouwen in spleten en holten. De invliegopeningen zijn vaak alleen te vinden door een individu te zien invliegen. Sporen van uitwerpselen kunnen ook een opening aanwijzen. Gierzwaluwen broeden vaak in grote groepen op dezelfde plaats (SOVON 2002). In de periode maart tot juli is het plangebied lopend doorzocht. In deze periode nestelen de meeste vogels en komen ze regelmatig bij het nest om jongen te voeren. De kans om invliegende dieren waar te nemen wordt hierdoor groter. Tijdens de veldbezoeken is gebruikt gemaakt van een verrekijker (vergroting 8*42 of 10*42). De veldbezoeken zijn uitgevoerd op warme, windstille avonden die kenmerkend zijn voor veel Gierzwaluw- en roofvogelactiviteit en in de ochtend na de vleermuizen inventarisaties.
14\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
24-26
21-23
18,19
20
16,17
15
14
13
30
27
31
28
1,2
29
3-5
12
6-11
Figuur 2.1 Deelgebieden waarin vaatplanten zijn ge誰nventariseerd. De deelgebieden 29 en 12 zijn eigendom van Prorail en zijn buiten beschouwing gelaten.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
15\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
16\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
3 Resultaten en Interpretatie In dit hoofdstuk worden de waarnemingen die zijn gedaan tijdens de veldbezoeken beschreven (zie tabel 2.1). De waarnemingen van vleermuizen, vaatplanten en broedvogels worden gedetailleerd beschreven in paragraaf 3.1 tot 3.3. In paragraaf 3.4 worden de resultaten samengevat en geïnterpreteerd en is een overzichtstabel met de beschermde soorten opgenomen. In bijlage 3 bevindt zich een overzichtskaart met de locatie van alle beschermde natuurwaarden.
3.1
Waarnemingen van vleermuizen
De veldbezoeken hebben een compleet beeld opgeleverd van het gebiedsgebruik van vleermuizen. In het stationsgebied zijn twee soorten aangetroffen: de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. Beide soorten komen regelmatig voor in stedelijk gebied. Een aantal elementen in en rond het stationsgebied is van belang voor vleermuizen. Het plangebied is daarom verdeeld in deelgebieden. Per deelgebied worden in deze paragraaf de waarnemingen die tijdens de veldbezoeken zijn gedaan beschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in foerageergebied, vliegroutes en verblijfplaatsen. Sommige delen van het plangebied zijn niet specifiek genoemd of uitgebreid beschreven. Deze delen zijn dan niet van belang voor vleermuizen. Een samenvatting en interpretatie van de gegevens staat in paragraaf 3.4. In bijlage 3 bevindt zich een overzichtskaart met de locatie van alle beschermde natuurwaarden. 3.1.1
Omgeving Smakkelaarsveld en Catharijnebaan
De omgeving van het Smakkelaarsveld wordt intensief gebruikt door vleermuizen. Tijdens de veldbezoeken op 17 april, 20 en 28 mei, 4 juni, 26 augustus en 3 september en zijn de volgende waarnemingen van gewone dwergvleermuizen gedaan: Er is meerdere malen activiteit waargenomen boven het FGH gebouw. De exacte locatie van invliegende vleermuizen is hier niet waargenomen, maar het zwermende vlieggedrag voor de muur duidt op een verblijfplaats. Ook zijn de vleermuizen direct na zonsondergang aanwezig en wordt het Smakkelaarsveld de hele nacht gebruikt als foerageergebied. Dit zijn ook aanwijzingen voor een verblijfplaats op zeer korte afstand. Waarschijnlijk maken circa 6 -10 gewone dwergvleermuizen gebruik van deze verblijfplaats in de zomer. Tijdens de laatste veldbezoeken in augustus en september zijn hier meer dan tien zwermende vleermuizen waargenomen. Dit duidt erop dat deze verblijfplaats ook in de winter wordt gebruikt om te overwinteren. Vanaf het Smakkelaarsveld is één vliegroute gevonden richting de Weerdsingel. Dit is tevens de enige mogelijkheid voor vleermuizen om via groenelementen weg te vliegen en daarmee een zeer belangrijke route. Er is tijdens meerdere bezoeken waargenomen dat een Gewone dwergvleermuis van de bomen op het Smakkelaarsveld via de bomen op het brugdek naar de Catharijnekade en verder naar de Weerdsingel vloog. Ook zijn foeragerende vleermuizen rond panden aan de Catharijnekade aangetroffen. Het belang van de vliegroute vanaf Smakkelaarsveld naar de Weerdsingel voor vleermuizen die verblijven in het FGH-gebouw, wordt ook ondersteund door overige waarnemingen:
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
17\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Vleermuizen die het spoor oversteken of richting het stationsplein vliegen zijn niet waargenomen. Een route via de Knipstraat is mogelijk, maar ook dit is niet waargenomen. Deze route biedt echter wel mogelijkheden in een compensatietraject. Tijdens een eerder onderzoek van Tauw (Tauw 2007) is de omgeving van de Catharijnebaan rond de tunnelbakken onderzocht. Er zijn tijdens dat onderzoek zeer weinig vleermuizen waargenomen, en er is slechts éénmaal een Gewone dwergvleermuis op route gehoord, die onder de Radboudtraverse door vloog. Een route via de bomen langs de Catharijnebaan richting de Mariaplaats is eveneens tijdens dit onderzoek niet waargenomen. Op 28 mei 2008 is één exemplaar waargenomen vliegend richting Vredenburg. Bovenstaande waarnemingen geven duidelijk weer dat andere, potentiële vliegroutes vanaf het Smakkelaarsveld niet tot nauwelijks gebruikt worden. Dit onderstreept het belang van de vliegroute naar de Weerdsingel.
F
F
F F
V F
F
F F
V F
F
Figuur 3.1. Waargenomen vleermuizen rondom het Smakkelaarsveld. Vastgestelde vliegroutes van vleermuizen Verwachte vliegroutes F
Foerageergebieden (grote F = veel gebruikte foerageergebieden)
V
Verblijfplaatsen zomer en winter
Vanwege de verblijfplaats in het FGH gebouw is het Smakkelaarsveld een belangrijk foerageergebied. De overgebleven bomen op het Smakkelaarsveld zelf en het water van de Leidsche Rijn (zowel bij het Smakkelaarsveld als vlak voor de fietstunnel) worden tijdens de inventarisatie de gehele nacht gebruikt door foeragerende vleermuizen.
18\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Hier zijn bij elk bezoek tussen de 2 en 6 individuen aangetroffen. Ook in de daktuin aan de Knipstraat is éénmaal een foeragerende vleermuis waargenomen. Rondom het Smakkelaarsveld, langs de bebouwing aan de zuid- en oostzijde zijn ook enkele foeragerende exemplaren waargenomen. 3.1.2
Nieuweroord, Moreelsepark en Catharijnesingel
De omgeving van het Moreelsepark wordt ook intensief gebruikt door vleermuizen. Tijdens de veldbezoeken op 1 en 17 april, 28 mei, 4 en 11 juni, 16 juli, 13 en 26 augustus en 3 september zijn de volgende waarnemingen van gewone dwergvleermuizen en de Laatvlieger gedaan:
F F V
F
F F F
Figuur 3.2. Waargenomen vleermuizen rondom de Inktpot. Vastgestelde vliegroutes van vleermuizen Verwachte vliegroutes F
Foerageergebieden (grote F = veel gebruikte foerageergebieden)
V
Verblijfplaatsen zomer en winter
Er bevindt zich een zomerverblijfplaats in “de Inktpot” het gebouw van NS Vastgoed. In de zomer zijn uitvliegende vleermuizen waargenomen aan de voor- en achterzijde van het gebouw. Slechts enkele exemplaren (2-3) zijn waargenomen en de exacte uitvliegopening is niet gevonden. In de winter wordt de Inktpot door grotere aantallen gebruikt als winterverblijfplaats. Beide parken worden dan zeer druk bezocht.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
19\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Ruim honderd gewone dwergvleermuizen gebruiken de Inktpot om te overwinteren. Tijdens een van de laatste veldbezoeken is ook een Laatvlieger waargenomen. Mogelijk overwintert deze ook in de Inktpot. Waarschijnlijk is er op korte afstand van de Stadsgracht een verblijfplaats in het centrum van de stad. Bij schemering zijn hier al snel vleermuizen aanwezig. Er is geen verblijfplaats bij de inlaat van de Stadsgracht gevonden. Er is één belangrijke vliegroute ontdekt die het Moreelsepark verbindt met de Stadsgracht. Vleermuizen die in de Inktpot verblijven, gebruiken deze route om bij de foerageergebieden te komen. De vleermuizen moeten hiervoor de Catharijnebaan oversteken. Dit doen ze nu door via de bomen in de middenberm naar het Geertebolwerk te vliegen. De Stadsbuitengracht en de bomenrijen daarlangs fungeren ook als vliegroute. Er zijn geen vleermuizen waargenomen die ter hoogte van park Nieuweroord het spoor oversteken. Mogelijk is deze afstand te groot om zonder geleidende elementen te overbruggen. Foeragerende vleermuizen zijn waargenomen in het Moreelsepark, park Nieuweroord, het Geertebolwerk en begin van de Stadsgracht bij de Catharijnesingel. Vooral deze laatste locatie is druk bezocht. Kort na zonsondergang foerageren hier 3-10 vleermuizen (verder buiten het plangebied vliegen grotere aantallen). De beide parken worden niet veel gebruikt in de zomer. Vaak zijn enkele exemplaren aangetroffen. Eénmaal is in park Nieuweroord een groep van circa 6 gewone dwergvleermuizen foeragerend waargenomen. In het najaar is het in beide parken een drukte van belang. Vele tientallen gewone dwergvleermuizen zijn in het najaar foeragerend waargenomen in beide parken. 3.1.3
Stationsplein en spoorbaangebied
Tijdens de veldbezoeken op 11 juni en 20 mei is dit gebied onderzocht. Het stationsplein en de sporen zijn momenteel een barrière voor vleermuizen, waarschijnlijk door de hoeveelheid licht en het gebrek aan geleidende elementen (zie ook vliegroutes 3.1.1 en 3.1.2). 3.1.4
Daalsetunnel en Westplein
Van dit gebied worden enkele kleinere elementen gebruikt door vleermuizen. Ook is een verblijfplaats aangetroffen. Tijdens de veldbezoeken op 17 april, 20 en 28 mei, 4 juni en 13 en 26 augustus zijn de volgende waarnemingen van gewone dwergvleermuizen gedaan: Er is een verblijfplaats aangetroffen aan de Blekerstraat. Hier is het invliegen ook daadwerkelijk waargenomen. De verblijfplaats wordt gebruikt door circa 4-7 individuen. Vliegroutes zijn in dit gebied niet aangetroffen. De tunnels in het gebied worden niet door vleermuizen gebruikt. Het is mogelijk dat de vleermuizen toch het Westplein oversteken om de Blekerstraat te bereiken (ondanks de beperkte groenelementen). Dit wordt onderschreven door een waarneming op 13 augustus, van een Gewone dwergvleermuis ter hoogte van de bomengroep in de middenberm van het Westplein. De wijk Lombok die grenst aan het Westplein is door de oudere gebouwen zeer geschikt voor vleermuizen. Deze wijk is in het kader van dit onderzoek niet onderzocht. Het is echter waarschijnlijk dat er meerdere verblijfplaatsen aanwezig zijn in deze wijk. De Stadsgracht aan de Weerdsingel en de Leidsche Rijn aan de van Sijpesteijnkade en Leidseweg worden gebruikt als foerageergebied. Bij de Weerdsingel en de Leidseweg zijn meerdere malen 1-
20\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
2 individuen waargenomen. De waterpartij en de hoge bomen aan de van Sijpesteijnkade worden intensiever gebruikt. Hier zijn groepen tot 7 individuen waargenomen. Ook in de Blekerstraat zijn foeragerende vleermuizen waargenomen. De bosschage boven de parkeerplaatsen bij de Daalsetunnel wordt niet of nauwelijks gebruikt (ĂŠĂŠn waarneming). Dit geldt ook voor de bosschages op het Westplein.
F F F
F F
F
F
Figuur 3.3. Waargenomen vleermuizen rondom de Croeselaan en Westplein. Vastgestelde vliegroutes van vleermuizen Verwachte vliegroutes F
Foerageergebieden (grote F = veel gebruikte foerageergebieden)
V
Verblijfplaatsen zomer en winter
3.1.5
Croeselaan en Jaarbeursgebied
In dit gebied worden vooral de groenstructuren aan de Croeselaan en de waterpartijen rondom het kantoorgebouw van de Rabobank gebruikt als foerageergebied. Het Jaarbeursgebied en het Jaarbeursplein worden niet gebruikt door vleermuizen. Dit is eerder ook waargenomen door Tauw (Tauw 2006-2). Verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. De woonwijken buiten het plangebied zijn hiervoor wel geschikt. Tijdens de veldbezoeken op 20 en 28 mei en 4 juni zijn de volgende waarnemingen van gewone dwergvleermuizen gedaan:
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
21\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Er is één belangrijke vliegroute gevonden via de bomenrijen evenwijdig aan de Croeselaan. De vleermuizen steken vlak voor het Veemarktplein de weg over en vliegen verder door de middenberm richting het Westplein. Enkele exemplaren (1-2) zijn regelmatig waargenomen boven de vijver aan de Mineurslaan. Ook zijn enkele (2-3) vleermuizen foeragerend waargenomen langs de bomenrij langs de weg en in de middenberm aan de Croeselaan. In de woonwijken rond de Croeselaan net buiten het plangebied zijn verschillende foeragerende vleermuizen waargenomen. Ook de Veilinghaven wordt als foerageergebied gebruikt. 3.1.6
Overige waarnemingen van vleermuizen
Tijdens geen van de bezoeken zijn vleermuizen aangetroffen rond Vredenburg. Tijdens eerder Tauw onderzoek in dit gebied is slechts eenmaal een Gewone dwergvleermuis waargenomen. (Tauw 2006). Dit is waarschijnlijk door het gebrek aan groenstructuren en groene verbindingen naar dit gebied. Het Merwedekanaal wordt gebruikt als vliegroute door gewone dwergvleermuizen. Enkele (1-2) foeragerende exemplaren zijn waargenomen bij de Nelson Mandela brug over het kanaal aan de van Zijstweg.
3.2
Vaatplanten inventarisatie
In deze paragraaf worden de resultaten per genummerd deelgebied besproken (zie figuur 2.1). De detailinformatie is in tabelvorm weergegeven. In deze tabel staan 5 kolommen. In de eerste kolom staat het nummer vermeld dat correspondeert met de nummers op de foto’s (grotendeels in de bijlage 1). Enkele foto’s met nummers zijn opgenomen in de tekst. In de tweede kolom staat gedetailleerde standplaatsinformatie. Vervolgens staan de soort en het aantal planten of de abundantie vermeld. Tot slot volgt, indien van toepassing, het beschermingsregime. Bij het vermelden van het beschermingsregime wordt de wettelijke status volgens de Flora- en faunawet vermeld (‘ff-wet, tabel 2’). Tevens wordt de status van de soort op de Utrechtse oranje-lijst weergegeven (Provincie Utrecht, 2002). Dit is geen wettelijk beschermde status, maar geeft een indicatie van het voorkomen van de soort in de Provincie Utrecht. Deze ‘Oranje lijst’ soorten zijn verdeeld in verschillende categorieën (‘kwetsbaar’ of ‘gevoelig’). Daarnaast is onderscheid gemaakt in prioritaire (P) en aandachtssoorten (A). Ook Rode lijst soorten zijn opgenomen in de tabellen. Het opstellen van Rode Lijsten komt voort uit het verdrag van Bern, dat in 1982 door Nederland is geratificeerd. Dit verdrag vraagt bijzondere aandacht voor soorten die met uitsterven worden bedreigd en die kwetsbaar zijn. Soorten van de Rode lijst zijn alleen wettelijk beschermd als ze ook zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. In onderstaande deelparagrafen zijn alleen de deelgebieden met beschermde en karakteristieke soorten beschreven. Een volledig overzicht van de onderzochte deelgebieden (met foto’s) en alle daar waargenomen vaatplanten is te vinden in bijlage 1. Een samenvatting en interpretatie van de gegevens staat in paragraaf 3.4.
22\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
3.2.1
Deelgebied 1
Oostkade Leidsche Rijn
Toelichting Aan het begin van de Leidseweg gaat de Leidsche Rijn nu door een rooster onder het Westplein door. In de toekomst komt de Leidsche Rijn geheel bovengronds te liggen. Op de kademuur aan de oostzijde groeien verschillende varensoorten. Tabel 4.1 Resultaten inventarisatie deelgebied 1. Nummer
Informatie standplaats
Soort
Aantal
1
Kademuur
Eikvaren
>50
-
2
Kademuur
Mannetjesvaren
2 exp
-
3
Kademuur
Muurvaren
>10
-
3.2.2
Deelgebied 5-11
Beschermingsregime
Croeselaan
Toelichting Gazon deels onder bomen en doorsneden door enkele wegen. Tabel 4.2 Resultaten inventarisatie deelgebied 5-11. Nummer
Informatie standplaats
Soort
4
Gazon met bomen
Klein kaasjeskruid
Abundantie
Beschermingsregime
4
Bedreigd A
Deelgebied 1
Deelgebied 1
2
1
3
Figuur 3.4 Eikvaren, Mannetjesvaren en Muurvaren bij de oostkade van de Leidsche Rijn.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
23\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
3.2.3
Deelgebied 15- 23
Catharijnebaan
Toelichting Het groen langs de Catharijnebaan kenmerkt zich door extensief onderhouden wegbermen. De beschermde Gele helmbloem is waargenomen langs de ronde rand op het brugdek over de tunnelbak van de Catharijnebaan. Tabel 4.3 Resultaten inventarisatie deelgebied 15-23. Nummer
Informatie standplaats
Soort
Aantal
Beschermingsregime
Deelgebied 15-23 7
Ronde rand op tunnelbak
Muursla
3
Kwetsbaar A
Eikvaren
2 exempl.
8
Ronde rand op tunnelbak
Gele helmbloem
7 exempl.
Ff wet tabel 2, Gevoelig A
9
Trapje Catharijnekade
Muurvaren
>10
8
Deelgebied 15
Deelgebied 15
9 11
Deelgebied 23
Deelgebied 26
Figuur 3.5. De standplaats van de Gele helmbloem (lb en rb) en de Muurvaren (lo) en Muurleeuwenbek (ro) uit deelgebied 23 en 26.
24\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
3.2.4
Deelgebied 24- 26
Oostzijde Daalsetunnel
Toelichting Aan de oostzijde van de Daalsetunnel liggen enkele wegbermen met gazon en bomen. De Stadsgracht aan de Weerdsingel is natuurlijk ingericht met enkele karakteristieke waterplanten en een natuurlijk ingerichte berm langs het voetpad. Tabel 4.4 Resultaten inventarisatie deelgebied 24-26. Nummer
10
Informatie standplaats
Soort
Natuurlijk ingerichte oever
Beemdooievaarsbek
Abundantie
Beschermingsregime
Natuurlijk ingerichte oever
Stalkaars*
Gevoelig A
Natuurlijk ingerichte oever
Blaassilene
Gevoelig A
Waterkant
Slangenkruid
Waterkant
Wateraardbei *
Kwetsbaar A
Waterkant
Waterdrieblad *
Ff wet tabel 2, Rode lijst, Kwetsbaar P
11
Kademuur
Muurleeuwenbek
Rode lijst, Gevoelig A
*Aangeplant 3.2.5
Deelgebied 30 - 31
Moreelsepark en park Nieuweroord
Toelichting In het Moreelsepark en park Nieuweroord staan opvallende oude bomen van uiteenlopende soort. De ondergroei bestaat voornamelijk uit gazon. Tabel 4.5 Resultaten inventarisatie deelgebied 30- 31 Nummer
Informatie standplaats
Soort
12
Moreelsepark
Wolfskers
Rode lijst
Moreelsepark
Muursla
Kwetsbaar A
3.3
Aantal
Beschermingsregime
Waarnemingen van broedvogels
Tijdens de inventarisatie zijn ondermeer de volgende soorten broedvogels waargenomen: Ijsvogel, Winterkoning, Boomkruiper, Huismus, Pimpelmees, Zwarte roodstaart, Koolmees, Vink, Witte kwikstaart, Merel, Spreeuw, Zanglijster, Houtduif, Stadsduif, Waterhoen, Meerkoet, Fuut, Wilde eend, Kauw, Ekster, Zwarte kraai, Kokmeeuw en Zilvermeeuw. Deze soorten zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. De Sperwer, Grote bonte Specht, Grote gele kwikstaart en Gierzwaluw zijn ook waargenomen in het plangebied. De nestplaatsen van de eerste twee soorten zijn nu al jaarrond beschermd. Beide soorten zijn echter alleen foeragerend waargenomen en broeden niet in het plangebied. De Grote gele kwikstaart en de Gierzwaluw zijn nu nog niet jaarrond beschermd maar dit is mogelijk zeer spoedig wel zo (zie ook paragraaf 2.4). Deze twee soorten zijn beide broedend aangetroffen in of nabij het plangebied. Drie of vier paar van de Grote gele kwikstaart heeft afgelopen jaar gebroed in de binnenstad van Utrecht (SOVON 2008). Een groot aantal gierzwaluwen broedt in het pand van de V&D aan de Catharijnebaan/ Achter Clarenburg.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
25\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Figuur 3.6. Zie Box 3.1.
Deelgebied 30
Deelgebied 25
12
BOX 3.1. Wolfskers / Átropa bella-dónna in de foto met nummer 12, werd vroeger veel gekweekt als artsenijgewas. De plant is nu nog te vinden in oude binnensteden zoals Utrecht. Wolfskers bereikt in Zuid-Limburg de noordgrens van haar natuurlijke verspreidingsgebied. De plant groeit op lichtbeschaduwde plaatsen en haar vruchten zijn giftig. Vogels eten ze echter zonder hinder en zorgen voor verspreiding van de zaden. De naam Átropa komt van de Griekse schikgodin Atropos (de onafwendbare of onherroepelijke). Volgens de Griekse mythologie knipt zij de levensdraad van een persoon door wanneer zijn of haar tijd om was. De nachtschadefamilie / ‘Átropa’ is naar haar vernoemd omdat de meeste nachtschades giftig zijn. De naam bella-dónna (schone vrouw) heeft zij te danken aan de werking van het uit de plant gewonnen atropine, dat de oogpupil verwijdt (Denters 2004, Weeda et al.1995).
Gierzwaluwen maken gebruik van een groot gebied om te foerageren. Tijdens alle veldbezoeken zijn meerdere grote groepen (tot 250 exemplaren) waargenomen die boven het centrum van Utrecht vliegen. Pieken in activiteit zijn duidelijk waarneembaar. Vanaf 20:00 zijn meerdere groepen actief boven het centrum en station en de kop van Lombok. Dit duurt tot een uur of 22:30. Op dit tijdstip is alleen nog activiteit zichtbaar dicht bij verblijfplaatsen met jongen. Veel andere individuen verdwijnen of gaan hoog vliegen om te rusten. In deze paragraaf zijn de belangrijkste waarnemingen van gierzwaluwen per veldbezoek beschreven. Een samenvatting en interpretatie van de gegevens staat in paragraaf 3.4. Eerste veldbezoek 20 mei Van 19:45 tot 21:30 vliegt een grote groep gierzwaluwen (30-40 exemplaren) boven Vredenburg en Clarenburg. Om 21:30 is boven Vredenburg geen activiteit meer zichtbaar. Op het stationsplein is tussen 20:30 en 21:00 heel weinig activiteit waargenomen. Een iets grotere groep (15) vliegt boven het Moreelsepark.en ten zuiden van het plangebied rond deze tijd. Om 21:10 vliegt boven het Westplein ook een grotere groep van circa 20 exemplaren die dan wegvliegt richting het westen.
26\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
In het Jaarbeursgebied vliegen enkele dieren boven het Jaarbeursplein (8-10) om 20:30. Later om 21:20 zijn deze verdwenen en vliegt er nog ĂŠĂŠn exemplaar. Boven de Jaarbeurs is geen activiteit waargenomen. Tweede veldbezoek 4 juni Om 20:00 zijn vliegen er ongeveer 20 gierzwaluwen boven Vredenburg en Clarenburg. Boven het Gildenkwartier vliegt niets. Tussen 20:15 en 20:30 vliegen 6 gierzwaluwen op verschillende plaatsen onder een betonnen rand in het pand van V&D langs de Catharijnebaan. Op veel plaatsen zijn onduidelijke poepsporen zichtbaar. De gevel van het gebouw is rondom geschikt voor nestelende gierzwaluwen. Om 20:50 vliegt een groep van 10 gierzwaluwen boven het Westplein. Een aantal individuen lijkt een binding te hebben met de bebouwing op de hoek van de Hagelstraat en Blekerstraat. Een grote groep gierzwaluwen (20) vliegt om 21:25 boven het Jaarbeursplein en de Mineurslaan. De vogels vliegen heel laag over het dak van het gebouw van de algemene Onderwijs bond. De aantallen fluctueren echter sterk, om 21:30 zijn er nog 8. Op overige plaatsen in het plangebied zijn geen grote groepen waargenomen. Derde veldbezoek 11 juni Tussen 20:00 en 20:30 is het gebouw van de algemene Onderwijs bond aan de Mineurslaan nogmaals bekeken. Een groep van 15 gierzwaluwen foerageert in het gebied. Er zijn geen nestlocaties gevonden in de omgeving van het Jaarbeursplein. Ook boven de Jaarbeurs is geen activiteit. Om 21:30 is een invliegend exemplaar waargenomen boven een kozijn op de hoek van de Hagelstraat en Blekerstraat. Boven dit huizenblok vliegen nog 5 individuen. Om 21:45 zijn weer 5 invliegende dieren waargenomen in het gebouw van V&D, op andere plaatsen dan tijdens het voorgaande bezoek. Vierde veldbezoek 16 juli Tussen 19:30 en 20:30 zijn slecht enkele waarnemingen gedaan van solitaire exemplaren. Vanaf 20:30 tot 22:30 zijn meerdere groepen gierzwaluwen waargenomen boven het centrum en de woonwijken om het plangebied. Deze blijven hoog en hebben geen binding met het plangebied, maar gebruiken het luchtruim boven het stationsgebied om te foerageren. Tussen 20:45 en 22:30 zijn tientallen invliegende gierzwaluwen waargenomen in de V&D. Een groep van 20 exemplaren vliegt tussen 20:45 en 22:30 boven het Westplein. Ongeveer 30 stuks vliegen boven de Catharijnebaan. Een groep van 15 tot 20 vliegt boven het Jaarbeursplein en vertrekt richting de Graadt van Roggenweg. In de omgeving van het Jaarbeursplein is veel activiteit van kleinere groepjes waargenomen. Hier is zeker geen verblijfplaats. Veel van deze dieren verdwijnen later in de avond richting de omliggende woonwijken.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
27\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
3.4 3.4.1
Samenvatting en Interpretatie Vleermuizen
Het gebied rond het Smakkelaarsveld en de Inktpot wordt intensief gebruikt. Op beide locaties is een verblijfplaats aangetroffen en belangrijke vliegroutes. Het spoor vormt een barrière en verdeelt het plangebied in twee stukken. Er zijn geen vleermuizen waargenomen die de spoorbanen oversteken (of eronderdoor gaan). Aan de westkant worden vooral de bovengrondse delen van de Leidsche Rijn gebruikt. Hier vlakbij aan de Blekerstraat is ook een verblijfplaats aangetroffen. De groenstructuren langs de Croeselaan zijn een belangrijke vliegroute. 3.4.2
Vaatplanten
Enkele beschermde en karakteristieke plantensoorten zijn aangetroffen in het stationsgebied. De belangrijkste zijn de door de Flora- en faunawet beschermde Gele helmbloem, waarvan een aantal exemplaren zijn gevonden langs de Catharijnebaan. En het Waterdrieblad wat is waargenomen aan de Weerdsingel. In het gebied zijn 4 rode lijst soorten aangetroffen. Twee daarvan zijn ook opgenomen in de Provinciale oranje lijst. Zes soorten zijn geclassificeerd als gevoelige aandachtsoorten. Drie kwetsbare soorten zijn aangetroffen, waarvan een prioritaire soort. Er is één bedreigde soort aangetroffen. 3.4.3
Broedvogels
De Sperwer en Grote bonte specht zijn in het plangebied waargenomen maar broeden hier niet. De Grote gele kwikstaart is wel broedend waargenomen in de Utrechtse binnenstad (SOVON 2008). Tijdens de vier veldbezoeken zijn ook twee belangrijke nestplaatsen ontdekt van gierzwaluwen. In het V&D gebouw nestelen naar schatting tussen de 20 tot 30 paar (40-60 individuen). Dit gebouw vormt daarmee een belangrijke broedgelegenheid voor gierzwaluwen in het centrumgebied. Boven de westzijde van het centrum zijn regelmatig grote groepen gierzwaluwen waargenomen. Het totale aantal aan de westzijde van het centrum bedroeg echter nooit meer dan 150 individuen. Ongeveer een derde hiervan broedt in het V&D pand. De overige dieren zijn voor een deel niet-geslachtsrijpe individuen en voor een deel broeden ze vermoedelijk op andere locaties in het centrum. Boven het Westplein en de Kop van Lombok is meerdere malen een groep van 10-20 individuen waargenomen. Er is een invliegend exemplaar waargenomen aan de Hagelstraat. Het is goed mogelijk dat er zich meerdere (tot maximaal 5) nesten bevinden in dit huizenblok. Vergelijkbare verblijfplaatsen bevinden zich waarschijnlijk ook in de Kop van Lombok.
28\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Foto: B. Rijksen
BOX 3.2 De Zwarte Roodstaart De Zwarte roodstaart is van oorsprong een broedvogel van de gebergten van Midden-en Zuid-Europa. Doordat hij zich heeft aangepast aan de menselijke bebouwing heeft de Zwarte roodstaart zich inmiddels uit kunnen breiden naar het laagland. Hij nestelt daar in spleten en gaten op of rond gebouwen of in steenhopen op bouwterreinen, industriegebieden of spoorwegemplacementen (SOVON, 2002). Dit is ook heel duidelijk in de Utrechtse binnenstad te zien. Tijdens de verschillende onderzoeken zijn meerdere zangposten van zwarte roodstaarten vastgesteld, ondermeer op het Smakkelaarsveld en het spoorwegterrein. Uiteindelijk zijn ook twee broedlocaties met zekerheid vastgesteld; op het spoorwegterrein in een stapel stenen en ter hoogte van de Veilinghaven in holte van een bedrijfspand.
Tabel 3.1 Overzicht van de in het plangebied aanwezige soorten welke een beschermde status genieten door middel van de Flora- en faunawet. Soortgroep
Soortnaam
Vleermuizen
Gewone dwergvleermuis
X
Laatvlieger
X
Vaatplanten
FF-wet tabel 2
Gele helmbloem
X
Waterdrieblad
X
FF-wet tabel 3
Broedvogels
Gierzwaluw, Grote gele
Apart in de FFwet
kwikstaart Overige broedvogels tijdens het
Apart in de FFwet
broedseizoen
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
29\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
30\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
4 Effectbeschrijving 4.1 •
Samenvatting werkzaamheden Algemeen. Voor de uitvoering van het totale plan wordt over een periode van meerdere jaren gewerkt. In het gebied ontstaat voor langere tijd een gewijzigde situatie met betrekking tot geluids- en licht overlast en veranderende verkeersstromen.
Wijzigingen in gebouwen en bestrating •
Nieuwbouw vervangt bestaande bouw. Huidige holtes, spleten en gaten in bebouwing kunnen verdwijnen, maar ook dakstructuren en vliegroutes worden gewijzigd. Op veel plaatsen wordt de bovengrondse infrastructuur opgebroken en vervangen. Hierdoor verdwijnen standplaatsen van verschillende plantensoorten.
Wijzigingen in groenstructuren •
Kappen van groenstructuren. Verschillende bomenrijen in het gebied moeten plaats maken voor een nieuwe inrichting.
4.2 4.2.1
Toetsingscriteria en effecten Toetsingscriteria
De toetsingcriteria zijn de beschermde vleermuizen, vaatplanten en gierzwaluwen die in het plangebied voorkomen en het plangebied (of delen van het plangebied) gebruiken als leefgebied. Welke soorten dit zijn en waar deze soorten in het plangebied voorkomen is beschreven in hoofdstuk 3. Een overzichtskaart met beschermde soorten is bijgesloten in bijlage 3. In dit hoofdstuk wordt per beschermde soort bepaald of de geplande werkzaamheden een negatief effect voor deze soorten (toetsingscriteria) op kunnen leveren. Hieronder staan nogmaals de soorten genoemd, die in dit geval van belang zijn. De ‘tabellen’ verwijzen naar het beschermingsregime van de Flora- en faunawet (zie ook bijlage 2). Tabel 1: Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor bestendig beheer, onderhoud en ruimtelijke ontwikkelingen. Tabel 2: De Gele helmbloem en Waterdrieblad Tabel 3: Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger Broedvogels: De Gierzwaluw en andere broedvogels zijn apart opgenomen in de Flora- en faunawet.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
31\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
Prioritaire plantensoorten: Deze hebben geen wettelijke status en worden niet meegenomen in de toetsing. In het gebied zijn 4 Rode lijst soorten aangetroffen. Twee daarvan zijn ook opgenomen in de Provinciale Oranje lijst. Tien Oranje lijst soorten zijn aangetroffen in het stationsgebied. Voor initiatieven die gericht zijn op de bescherming van deze soorten is subsidie beschikbaar vanuit Provincie Utrecht. 4.2.2
Effecten bouwfase
De effecten op de beschermde soorten van de in paragraaf 4.1 besproken werkzaamheden zijn verstoring en habitatverlies door het herinrichten van het plangebied. Door het kappen van bomen en struikgewas verdwijnen vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen. Sloop, nieuwbouw en renovatie van gebouwen en bestrating heeft gevolgen voor alle onderzochte soorten, omdat die van de gebouwen afhankelijk zijn voor nestgelegenheid, verblijf- of standplaats. Vanwege de aard van de werkzaamheden en omdat de bouw een langere periode (jaren) beslaat, dreigt een definitief verlies van stand- en verblijfplaatsen. 4.2.3
Effecten exploitatiefase
De effecten van de exploitatiefase zijn in dit stadium van de plannen nog moeilijk te kwantificeren. Veel van de toekomstige geschiktheid van het gebied hangt sterk af van details in de toekomstige inrichting. In grote lijnen zijn wel enkele positieve ontwikkelingen zichtbaar. Het bovengronds halen van delen van de Leidsche Rijn en Stadsbuitengracht kan positief uitpakken voor verschillende beschermde soorten. Of dit daadwerkelijk zo is hangt echter sterk af van details, zoals het soort kade, groenstructuren en de nieuw te plaatsen verlichting. Ook kan het type nieuwbouw een bijdrage leveren of juist afbreuk doen aan soortbescherming ten opzichte van de huidige situatie. De ecologische potentie van een nieuw gebouw is sterk afhankelijk van de gebruikte materialen en kolonisatie mogelijkheden voor dieren en planten. Veel van deze details bepalen hoe geschikt het gebied in de toekomst is voor de beschermde (en niet beschermde) soorten die in de stedelijke omgeving voorkomen. Feit blijft uiteraard wel dat de functie van het plangebied niet veranderd; het is en blijft stedelijk gebied. In hoofdstuk zes â&#x20AC;&#x2DC;Aanbevelingenâ&#x20AC;&#x2122; is meer informatie opgenomen over de mogelijkheden die de ontwikkeling biedt voor beschermde soorten.
4.3
Toetsing
In de volgende subparagrafen wordt per beschermde soort (uit paragraaf 4.2.1) beschreven of, en in welke mate de effecten uit paragrafen 4.2.2 worden verwacht als gevolg van de geplande werkzaamheden (4.1). Aangezien de effecten van de exploitatiefase voor het gehele plangebied in dit stadium moeilijk zijn te kwantificeren, worden deze buiten beschouwing gelaten. Waar het wel mogelijk is deze in de toetsing mee te nemen, is dat ook gedaan. Op de kaart in bijlage 3 zijn de beschermde soorten weergegeven en is tevens weergegeven voor welk gebied een ontheffing noodzakelijk is en waar gewoon gestart kan worden met de werkzaamheden
32\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
4.3.1
Vleermuizen
De ontwikkelingen hebben voor vleermuizen een aantal negatieve en een aantal positieve effecten. De verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden zich weliswaar in gebouwen die niet gesloopt worden (Moreelsepark, Blekerstraat en Leidseveer), door de kap van bomen worden deze verblijfplaatsen echter mogelijk onbereikbaar voor vleermuizen, omdat vliegroutes worden aangetast. Ook verdwijnt met de kap van deze bomen foerageergebied. Er zijn voor vleermuizen drie belangrijke knelpunten aan te wijzen. De oversteek van de Catharijnebaan, de route van het Smakkelaarsveld naar de Weerdsingel en de vliegroute langs de Croeselaan. In deze trajecten zijn nu net genoeg bomen aanwezig om als vliegroute te functioneren. Tijdens de bouwfase verdwijnen deze bomen. Voor het vernieuwen van dit deel van de Catharijnebaan, het Smakkelaarsveld en de Croeselaan is daarom een ontheffing nodig van de Flora- en faunawet en dient een compensatieplan te worden opgesteld. Wat hierbij een belangrijk gegeven vormt, is dat er voor de vliegroutes op dit moment geen alternatieven zijn. De verblijfplaatsen kunnen slechts op een manier worden bereikt. Afhankelijk van de exacte nieuwe inrichting (water en aanplant van groen) gaat het hier om een tijdelijk effect. Indien ook de bomen aan de van Sijpesteijnkade worden gekapt Moet ook hiervoor een ontheffing worden aangevraagd (of moet dit worden opgenomen in de ontheffing voor dit deelgebied). Deze bomengroep is geen onderdeel van een vliegroute maar maakt deel uit van een belangrijk foerageergebied bij dit stuk van de Leidsche Rijn. Dit foerageergebied is vooral van belang voor de dieren die in de Blekerstraat verblijven. 4.3.2
Vaatplanten
De Flora- en faunawet beschermt ruim 100 plantensoorten. De mate van bescherming is afhankelijk van het beschermingsregime waaronder een specifieke soort valt. Het grootste deel van de beschermde vaatplanten valt onder tabel 2. Concreet betekent dit dat vaatplanten die worden beschermd door tabel 2 tijdens de werkzaamheden niet mogen worden verwijderd of beschadigd. Als het niet mogelijk is de werkzaamheden uit te voeren zonder de soort te verwijderen of beschadigen, dient daarvoor een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. Voor de Gele Helmbloem is dit het geval. Voor de werkzaamheden langs de Catharijnebaan is een ontheffing nodig van de Flora- en faunawet. In de ontheffingsaanvraag moeten mogelijkheden voor verplaatsing en mitigatie worden onderzocht. Waterdrieblad dat is waargenomen in deelgebied 26 kan bij de werkzaamheden worden gespaard. Dit moet echter wel worden opgenomen in het bestek. Afhankelijk van de nieuwe inrichting is sprake van een tijdelijk effect en kan in de toekomst een gunstige leefomgeving gecreĂŤerd worden voor beschermde vaatplanten. De kansen op dit gebied liggen met name bij het ontwerp van gracht en de kademuren en grotere (blinde) muren van gebouwen (zie ook hoofdstuk 6). 4.3.3
Broedvogels
Voor de broedvogels die gebruik maken van groenstructuren worden geen negatieve effecten verwacht, mits de voorgenomen werkzaamheden worden gestart voor of na het broedseizoen. Het broedseizoen loopt van half maart tot half juli. Dit is echter indicatief, ook buiten deze periode zijn broedende vogels beschermd.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
33\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
De nestplaatsen van gierzwaluwen zijn op dit moment niet jaarrond beschermd door de Flora- en faunawet. De nestlocaties van deze soort staan echter wel op de lijst van Dienst Landelijk Gebied en worden binnenkort toegevoegd aan de lijst met jaarrond beschermde soorten. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de nestplaatsen in het V&D pand. Een zeer groot deel (circa 30%) van de populatie gierzwaluwen uit het centrum broedt in de V&D. Een ontheffing kan op dit moment nog niet voor deze soort worden aangevraagd. Om vertraging tijdens de uitvoering te voorkomen moet tijdig contact worden opgenomen met de Dienst Landelijk Gebied om te overleggen hoe hiermee moet worden omgegaan. Indien het V&D pand inderdaad gesloopt wordt is hier sprake van een blijvend effect, waarvan verwacht wordt dat dit een direct gevolg heeft voor de omvang van de populatie gierzwaluwen in het centrum. Dit is vanuit een ecologisch oogpunt ongewenst. Nader onderzoek is noodzakelijk om te bepalen welke vormen van mitigatie en compensatie mogelijk zijn voor deze soort. 4.3.4
Overige soorten en de zorgplicht
Alle soorten die niet vermeld staan op tabel 2 of tabel 3 van de Flora- en faunawet worden gerekend tot de overige, meer algemene, soorten. Voor de betreffende soorten geldt wel de zorgplicht. De zorgplicht handelt vanuit het principe dat voor de wet alle dieren van onvervangbare waarde zijn en dat mensen daar zorgvuldig mee moeten omspringen. Zie ook hoofdstuk 6 ‘Aanbevelingen’ en bijlage 1 ‘waargenomen vaatplanten’).
34\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
5 Conclusies In het plangebied zijn verschillende locaties aanwezig waar beschermde vleermuizen, vaatplanten en broedvogels zijn aangetroffen. Een overzichtskaart van deze locaties is opgenomen in bijlage 3. Hieronder zijn de conclusies per soortgroep op een rij gezet.
5.1 • •
•
Vleermuizen Er zijn verschillende verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden ontdekt tijdens de inventarisaties In het FGH gebouw, het gebouw van NS Vastgoed en in de Blekerstraat zijn verblijfplaatsen aangetroffen die in de zomer en winter worden gebruikt. In totaal maken meer dan honderd gewone dwergvleermuizen gebruik van het stationsgebied. Foerageergebieden zijn veelal de groenstructuren en waterpartijen. Ook voor vliegroutes is het aanwezige groen van belang Hoewel de verblijfplaatsen tijdens de bouwfase behouden kunnen blijven, dient er toch een ontheffing te worden aangevraagd voor het verstoren van belangrijke vliegroutes naar die verblijfplaatsen en het vernietigen van foerageergebied. Dit geldt voor de gevonden vliegroutes bij het Smakkelaarsveld, de Catharijnebaan en de Croeselaan. In alle gevallen zijn géén of slechte alternatieve routes aanwezig en dient hiervoor een compensatieplan te worden geschreven
•
5.2 • •
De nieuwe inrichting (exploitatiefase) biedt veel aanknopingspunten om de situatie voor vleermuizen in het stationsgebied te verbeteren
Vaatplanten Er zijn twee wettelijk beschermde soorten aangetroffen in het plangebied Voor de Gele helmbloem langs de Catharijnebaan moet een ontheffing worden aangevraagd. In de ontheffingsaanvraag moet worden omschreven wat de mogelijkheden voor verplaatsing of mitigatie zijn. Het beschermde, maar aangeplante Waterdrieblad, kan worden ontzien, maar dit moet echter worden opgenomen in het bestek
•
Daarnaast zijn 12 soorten aangetroffen die op Provinciaal niveau beschermd zijn of op de Rode lijst staan. Dit zijn vaak zeer karakteristieke soorten voor de stad Utrecht. Door deze op te nemen in het bestek kunnen deze soorten op enkele plaatsen behouden blijven. Ook biedt de herontwikkeling van het stationsgebied een enorme kans te mede daar er subsidie beschikbaar is vanuit de Provincie voor initiatieven met betrekking tot provinciaal beschermde soorten
•
Ook hier geldt dat de nieuwe inrichting (exploitatiefase) veel aanknopingspunten biedt om de situatie voor vaatplanten in het stationsgebied te verbeteren
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
35\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
5.3
36\40
Broedvogels
•
De Grote bonte specht en de Sperwer zijn foeragerend waargenomen in het stationsgebied. De nestplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn echter niet broedend aangetroffen in het plangebied
• •
Er zijn twee nestlocaties aangetroffen van gierzwaluwen in het stationsgebied De gevel van de V&D wordt intensief gebruikt door nestelende gierzwaluwen. Circa één derde van de populatie in het centrum broedt hier
•
Er dient overleg plaats te vinden met de Dienst Landelijk Gebied omdat de Gierzwaluw mogelijk wordt vastgesteld als jaarrond beschermde soort
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
6 Aanbevelingen 6.1
Kansen voor vleermuizen
De ontwikkelingen in het stationsgebied hebben ook een aantal duidelijk positieve effecten voor vleermuizen. Vooral het bovengronds halen van de Stadsbuitengracht en de Leidsche Rijn is voor vleermuizen gunstig. Dit ‘nieuwe’ water kan worden gebruikt als vliegroute en foerageergebied. De geschiktheid van het nieuwe stationsgebied voor vleermuizen hangt vooral af van relatief eenvoudige details. Enkele maatregelen die genomen kunnen worden ter ondersteuning van de vleermuizenpopulatie in de stad zijn onder andere: •
•
•
•
Het gebruiken van inheemse planten en bomen. Inheemse insectensoorten kunnen hier vaak beter op gedijen. Voor vleermuizen (en vogels) zijn nachtvlinders en andere insecten een belangrijke voedselbron Vleermuizen bewegen zich graag langs groene lanen en bomenrijen. Niet voor niets maken dit vaak onderdeel uit van een vliegroute. Door in open gebieden zoals pleinen en kruispunten hier en daar een boom te plaatsen met een beperkte onderlinge afstand wordt het stedelijk gebied beter toegankelijk voor vleermuizen Vleermuizen houden niet erg van fel licht, maar een beetje is voor de Gewone dwergvleermuis niet erg. Door het vermijden van fel uitstralend licht kunnen vleermuizen zich beter verplaatsen. Een lantaarnpaal die niet te sterk is of alleen naar beneden schijnt kan aantrekkelijk zijn voor vleermuizen als er veel insecten op het licht af komen Vleermuizen verschuilen zich overdag en in de winter graag in vochtige verblijven. Zo zit de verblijfplaats aan de Blekerstraat vlak naast een regenpijp. De verblijfplaatsen en het klimaat hierin moeten aan veel eisen voldoen. Vleermuizen zijn daarom vaak heel plaatstrouw als ze eenmaal een geschikte holte in de bebouwing hebben gevonden. Door het creëren van artificiële holten in de nieuwbouw kunnen nieuwe verblijfplaatsen voor vleermuizen worden gecreëerd waardoor het in stand houden van de populatie mogelijk is
6.2
Kansen voor vaatplanten
Door kalkrijke specie gebruiken bij de nieuw aan te leggen kades langs de Leidsche Rijn en Catharijnesingel worden kansen gecreëerd voor bijzondere muurplanten. Dit soort flora is karakteristiek voor de Utrechtse binnenstad en het is zeer wenselijk nieuwe mogelijkheden te creëren om de bestaande populaties te versterken en uit te breiden. Dit betekent niet dat beschermde soorten moeten worden aangeplant. Als omstandigheden worden geschapen die gunstig zijn, koloniseert de soort het nieuwe habitat vanzelf vanuit populaties elders in de stad. Meestal vindt natuurontwikkeling welke gericht is op het beschermen van soorten in het buitengebied plaats. Er kan daarom goede sier worden gemaakt met een uniek project waarbij beschermde soorten meeliften met een de herontwikkeling in het hart van het stedelijke gebied. Provincie Utrecht heeft ook subsidies beschikbaar voor financiële ondersteuning bij dergelijke projecten.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
37\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
6.3
Kansen voor broedvogels
Zoals uit de quickscan van Tauw (Tauw 2008) is gebleken broeden er ruim 30 soorten vogels in het stationsgebied. De Gierzwaluw, Grote gele kwikstaart en de Zwarte roodstaart zijn hiervan karakteristieke voorbeelden. Ook voor deze soorten geldt dat vooral de huisvesting in gevaar komt bij sloop en nieuwbouw. Voor een Gierzwaluw is het van belang dat het nest droog en beschut is, maar ook dat het niet te warm wordt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als het nest aan de zuidkant van het dak zit. Gierzwaluwnesten moeten hoog zitten en een ruime ‘aanvliegroute’ hebben vanwege de hoge snelheid waarmee Gierzwaluwen het nest invliegen. Vooral locaties in de gevel of bovenop gebouwen worden daarom vaak benut. Artificiële ‘rotsspleten’ zoals onder de betonconstructie van de V&D zijn geschikt en kunnen ook speciaal voor deze soort worden aangebracht. Tevens zijn verschillende ‘Gierzwaluw-dakpannen’ beschikbaar. De Grote gele kwikstaart broedt onder andere in holten in muren, dicht bij waterlopen. De nieuwe inrichting in het stationsgebied langs de Catharijnesingel biedt op enkele plaatsen mogelijkheden voor het realiseren van nestlocaties voor deze soort. De onderzijden van loopbruggen en kademuren kunnen met enkele aanpassingen gebruikt worden als nestlocatie voor deze soort. De Zwarte roodstaart is onmiskenbaar voor de mensen die echt vroeg de trein nemen door zijn zang in de ochtendschemer. Een hoop stenen is voor deze soort al een heel geschikte broedplaats, maar ook holten in gebouwen zijn geschikt (zie ook box 3.2). Het voedsel bestaat uit insecten en spinnen die ook vaak op en rond gebouwen te vinden zijn (SOVON 2002). Vrijwel elk nieuwbouwproject in het stedelijke gebied biedt daarom kansen voor deze soort.
6.4
Educatie
Het stationsgebied is ondanks de zeer dichte bebouwing rijk aan bijzondere natuurwaarden. Dit is echter niet vaak zichtbaar voor de burger. Met kleine ingrepen en een bijpassend educatieproject kan in het nieuwe stationsgebied ook de burger meegenieten van deze bijzondere natuurwaarden.
38\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
7 Bronnen [Denters, T., 2004] Stadsplanten, veldgids voor de stad. ISBN 90 5956 075 2. Fontaine Uitgevers ‘s –Graveland. [Gemeente Utrecht, 2008] Kaart plangebied hoofdstuk 1 en 2 [Limpens H.J.G.A., P. Twisk & G. Veenbaas, 2004] Met vleermuizen overweg. Uitgave Dienst Weg- en Waterbouwkunde Delft en de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming Arnhem. ISBN 90-369-5562-9. [Kapteyn, K., 1995] Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Schuyt en Co Uitgevers en importeurs BV, Haarlem/ Provincie Noord-Holland, Haarlem [Provincie Utrecht, 2002] Werkdocument soortenbeleid Provincie Utrecht, onderdeel Flora. Drukkerij Anraad bv, Nieuwegein. [SOVON, 2002] SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998 – 2000. Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. [SOVON, 2008] Nieuws uit de Provincie Utrecht nummer 2, november [Tauw bv, 2008] Quickscan stationsgebied Utrecht. Onderzoek naar de natuurwaarden in en rondom het stationsgebied te Utrecht. [Tauw bv, 2006] Notitie: Vleermuizenonderzoek Vredenburg, Utrecht. [Tauw bv, 2006_2] Notitie: Vleermuisinventarisatie Jaarbeursterrein, gemeente Utrecht [Tauw bv, 2007] Notitie: Vleermuizen- en gierzwaluwonderzoek Hoog-Catharijne, Utrecht. [Vuik, W. 2008] Vaatplanten in de binnenstad. Aangereikt door dhr H. Krüse, milieu-adviseur groen, Gemeente
Utrecht.
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
39\40
Kenmerk R001-4570833RJR-kmi-V01-NL
[VZZ, 1999] Richtlijn invliegtijden vleermuizen op volgorde van tijdstip in de periode 1 juni-15 juli. [Bureau Waardenburg bv, R. van Eekelen, M.M.B. van Os, 2002] Rapport: Beschermde soorten in stationsgebied Utrecht. [Weeda, E.J., R. Westra, C.H. Westra, T. Westra, 1995] Nederlandse Oecologische Flora, wilde planten en hun relaties 3 [www.Cu2030.nl]
40\40
Vleermuizen, vaatplanten en vogels
Bijlage
1
Vaatplanten inventarisatie
Bijlage
2
Natuurwetgeving
Natuurbeschermingswetgeving is in te delen in gebiedsbescherming en soortbescherming. De soortbescherming is in de Flora- en faunawet vastgelegd. De gebiedsbescherming wordt geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998 en (soms indirect) in de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet voorzien in de bescherming van een groot aantal in Nederland aanwezige dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, et cetera) en enkele plantensoorten zijn te vinden op lijsten, die deel uitmaken van de Flora- en faunawet. Tabel 1: Algemene soorten Tabel 2: Schaarse soorten Tabel 3: Zeldzame en bedreigde soorten (ondermeer alle vleermuizen) Naast de genoemde groepen zijn gedurende het broedseizoen alle broedvogels en functionele omgeving van broedplaatsen beschermd. Tevens zijn vaste verblijfplaatsen van enkele zeldzame vogelsoorten jaarrond beschermd. Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden: “nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren” (artikel 11 Flora- en faunawet). Ook is het verboden: “dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten” (art. 10 Flora- en faunawet). Tenslotte is het verboden: “planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen” (art. 8 Flora- en faunawet). Als er sprake is van aantasting, is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor een groot aantal beschermde soorten geldt echter sinds 23 februari 2005 een vrijstelling. In het kader van de Flora- en faunawet is begin 2005 een Algemene Maatregel van Bestuur in werking getreden. Binnen deze AMvB is de stelling dat voor alle beschermde soorten ontheffing moet worden verkregen voordat mag worden gestart met de werkzaamheden, ten dele losgelaten. Een aantal algemene soorten, de zogenaamde tabel 1-soorten, mag vanaf 2005 bij bepaalde activiteiten worden verstoord zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Het gaat daarbij om de categorieën werkzaamheden ‘Beheer en onderhoud’ (bijvoorbeeld waterschapsbeheer, natuurbeheer, landbouw); ‘Bestendig gebruik’ (bijvoorbeeld recreatie of landbouw) en ‘Ruimtelijke ontwikkeling’ (bijvoorbeeld waterbouw, wegenaanleg). Activiteiten, die binnen deze categorieën vallen, kunnen onder voorwaarden zonder ontheffing worden uitgevoerd, óók als dit schadelijke effecten heeft voor bepaalde beschermde soorten. De zorgplicht blijft voor deze soorten echter gewoon gelden. Deze vrijstelling geldt alleen voor soorten vermeld in tabel 1, -zoals Gewone dotterbloem, Bruine kikker of Vos, en niet voor soorten die zijn vermeld op tabel 2 en tabel 3. Voor de tabel 2 en 3soorten is een ontheffing nodig wanneer het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling. Voor Beheer en onderhoud en Bestendig gebruik kan echter wél een vrijstelling gelden voor deze soorten, mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de Minister van LNV goedgekeurde en door de initiatiefnemer geaccordeerde gedragscode.
Ontheffing Wanneer beschermde soorten worden aangetast die niet tot de algemene beschermde soorten behoren, dan moet een ontheffing worden verkregen. Hiervoor gelden verschillende criteria afhankelijk van de beschermde status. Algemeen voorkomende beschermde soorten (‘tabel 1-soorten’) Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Overige beschermde soorten (‘tabel 2-soorten’) Voor de overige beschermde soorten kan door LNV ontheffing worden verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (effecten op regionaal populatieniveau). Indien gunstige staat van instandhouding van de soort wel in het geding komt, dienen mitigerende en/of compenserende maatregelen te worden getroffen. Voor initiatiefnemers die individueel of gezamenlijk beschikken over een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode die aangeeft op welke wijze rekening wordt gehouden met beschermde soorten geldt voor deze soorten eveneens een vrijstelling. Extra beschermde soorten (‘tabel 3-soorten’) Voor extra beschermde soorten kan alleen ontheffing voor ontwikkelingen worden verleend indien aan de volgende criteria wordt voldaan: • Er bestaat geen andere bevredigende oplossing; Dat betekent dat er alternatieven (zowel voor de locatie als voorgenomen ruimtelijke ingreep) onderzocht moeten worden voor de in •
het geding zijnde activiteit Er is sprake van de belangen, vermeld in art. 75, lid 4, sub a of genoemd in art. 2 van Vrijstellingsbesluit. Een essentiële ontheffingsgrond voor een ruimtelijk project of plan komt naar voren in art. 2 van het Vrijstellingsbesluit. Ontheffing kan worden verleend indien er sprake is van “dwingende reden van groot openbaar belang, met inbegrip van sociale en economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten”
•
Er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van de instandhouding van de soort op populatieniveau. Bij tabel 3-soorten kan het zijn dat schade aan een relatief klein aantal individuen reeds van invloed is op een (deel) populatie.
Indien de gunstige staat van de betrokken soort(en) in het geding komt, dienen maatregelen te worden genomen om de instandhouding te garanderen. Dat kan door compenserende, maar ook mitigerende maatregelen te nemen. Of en welke compenserende en/of mitigerende maatregelen nodig zijn, kan de minister van LNV in de voorschriften bij de vergunning aangeven. Vogels Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Voor het verstoren van broedende vogels (tijdens het broedseizoen) wordt in principe geen ontheffing verleend. Voor het aantasten van vogels geldt een zware toets, vergelijkbaar met tabel 3-soorten, waardoor de Minister enkel ontheffing verlenen kan voor overtreding van artikel 10 (opzettelijk verontrusten) nádat de uitgebreide toets doorlopen is. In de praktijk blijkt dat bij het aantasten van vaste verblijfplaatsen voor diverse soorten een ontheffing nodig is. De exacte soorten zijn door de beoordelende instantie (DLG) enkele malen aangepast. De volgende soorten zijn de soorten zoals deze naar verwachting zeer binnenkort officieel vastgesteld zullen worden [DLG werkdocument, januari 2008]:
Bosuil, Steenuil, Kerkuil, Ransuil, Oehoe, Groene specht, Zwarte specht, Grote bonte specht, Middelste bonte specht, Kleine bonte specht, Boomvalk, Torenvalk, Slechtvalk, Rode wouw, Zwarte wouw, Zeearend, Wespendief, Buizerd, Sperwer, Havik, Raaf, Blauwe reiger, Ooievaar, Gierzwaluw, Boerenzwaluw, Huiszwaluw en Grote gele kwikstaart. Daarnaast dienen nesten van Zwarte kraai en Roek in principe behouden te worden als basis voor nestgelegenheid van een deel van bovenstaande (roof)vogels. Zorgplicht In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen (artikel 2, lid 1: Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. artikel 2, lid 2: De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterweg te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is. Over de Rode lijst De Rode lijsten hebben geen wettelijke status. Soorten die op de Rode lijst zijn geplaatst, zijn niet per definitie ook beschermd: deze soorten zijn alleen beschermd als ze ook in de Flora- en faunawet als beschermde soort zijn opgenomen. Een deel van de meest bedreigde planten- en diersoorten heeft eenzelfde status als de Habitatrichtlijnsoorten (zie eerder in deze bijlage onder extra beschermde soorten).
Bijlage
3
Overzichtkaart beschermde natuurwaarden
132 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bijlage 3 Waterparagraaf Langzaamverkeersbrug d.d. 8 mei 2012
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
49
50 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Stadswerken Postadres Postbus 8375, 3503 RJ Utrecht Telefoon 030 - 286 46 97 Fax 030 - 286 46 88 www. www.utrecht.nl
Interne mededeling Aan
Rogier Crusio
Onderwerp
Waterparagraaf Langzaamverkeersbrug
Datum Van Doorkiesnummer E-mail
8 mei 2012 Stephan de Bruin 030-2863739 s.de.bruin@utrecht.nl
Aanleiding Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen èn het functioneren van het watersysteem (en de waterketen) onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van
watergerelateerd beleid en beheer door deze ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige
wijze te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke
onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de
afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen. Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de
kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de
bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geĂŻntegreerd.
Deze waterparagraaf is, ter verantwoording en afsluiting van de watertoets, opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark'. Dit bestemmingsplan heeft tot doel de realisatie van de 'Rabobrug' te faciliteren en de ruimtelijke functies van omgeving Moreelsepark te actualiseren.
Beleidskader In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het
waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-
gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd: o o
Rijksbeleid: Vierde Nota Waterhuishouding, Vijfde Nota RO, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
o o
Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2014
[1];
Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur
[2].
De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan (vGRP) 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt. [1]
Stadswerken
Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur. [2]
Betrokken partijen
In dit watertoetsproces participeren de volgende partijen:
Aanvrager: Gemeente Utrecht, Stadsontwikkeling – Programma’s, Stedenbouw Opsteller:
Gemeente Utrecht, Stadswerken - IBU Stadsingenieurs, Stedelijk Water
Toetser:
Waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (beheerder oppervlaktewater)
Gemeente Utrecht, Stadswerken – Stedelijk Beheer (beheerder riolering, oppervlaktewater)
Inleiding
In opdracht van de ProjectOrganisatie Stationsgebied (POS) wordt momenteel gewerkt aan het Definitief Ontwerp van de Rabobrug. Deze brug vormt -als belangrijk element van het programma
'Stationsgebied Utrecht'- een langzaamverkeersverbinding tussen het Stationsplein en de Croeselaan over het spooremplacement van Utrecht Centraal Station.
De Rabobrug wordt een brug van circa 275 m lang en 10 m breed voor fietsers en voetgangers tussen de binnenstad en de westkant van de stad. De verwachte start van de bouw van de brug is in 2015. Plangebied Het plangebied bevindt zich ter plaatse van het huidige spooremplacement van het centraal station
(Utrecht CS) in het centrum van de stadskern Utrecht. De langzaamverkeersbrug maakt onderdeel uit van het programma 'Stationsgebied Utrecht'. In verband met de onderliggende infrastructuur is het plangebied opgedeeld in drie deelgebieden (zie figuur 1): Deelgebied A:
Overspoors – overkruising spoor en trappen naar perrons
Deelgebied C:
Oost – oostelijke aanlanding overkruising busstation, ontsluiting via fietsgebouw
Deelgebied B:
West – westelijke aanlanding, verbinding forum en Rabobank, kruising tramtracé
De oostelijke aanlanding is ter plaatse van het Stationsplein geprojecteerd, nabij het Moreelse park. De westelijke aanlanding is gesitueerd in de Kruisvaart richting de Mineurslaan.
Kader In 2007 heeft IBU Stadsingenieurs, als vervolg op het 'Masterplan Ondergrondse Infrastructuur', het
'Structuurplan riolering en waterhuishouding Stationsgebied Utrecht' opgesteld (IBU, versie Definitief 2, datum 09-11-2007). Dit plan fungeert als "toetsingskader voor riolering en oppervlaktewater bij de uitwerking van alle deelplannen binnen het Stationsgebied tot ontwerp en besteksniveau en het doorlopen van ruimtelijke procedures".
Op 16 juli 2007 is dit Structuurplan ter goedkeuring verzonden naar dhr. R. Bronda, dhr. M. Jongens en dhr. P. Westerbeek van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR).
2/10
Stadswerken
Op 8 augustus 2007 heeft dhr. M.A. Jongens namens het HDSR ingestemd met de hoofdlijnen die in het Structuurplan zijn aangegeven (zie bijlage B: 'Reactie op Structuurplan riolering en waterhuishouding Stationsgebied', datum 08-08-2007, kenmerk 176935).
In hoofdstuk 3 'Uitgangspunten en randvoorwaarden' van het Structuurplan worden in paragraaf 3.2.2 de gevolgen voor het oppervlaktewater in het stationsgebied beschreven: "Het Masterplan Stationsgebied voorziet in het herstellen van de oude waterlopen die in de jaren zestig van de
vorige eeuw zijn overkluisd. (…) Door het opengraven van de singels neemt het wateroppervlak in het
Stationsgebied met 2,3 ha toe van 1,8 naar 4,1 ha. Dit is 6,7% ten opzichte van het huidige verhard oppervlak binnen het gebied."
"Bij het vaststellen van het Masterplan Ondergrondse Infrastructuur van 30 september 2005 is besloten de Kruisvaartduiker in de Mineurslaan te handhaven. Dit is een belangrijk uitgangspunt, omdat bij het opheffen van deze duiker een nieuw ondergronds of bovengronds tracé voor deze watergang nodig is in het gebied tussen de Kruisvaart, Leidsche Rijn en Merwedekanaal." "Door de ontwikkelingen in het Stationsgebied neemt het naar oppervlaktewater afvoerende verhard oppervlak naar verwachting niet toe. Mocht dit toch het geval zijn, dan kan de 2,3 ha extra oppervlaktewater die ontstaat door het opengraven van de Catharijnesingel en de Leidsche Rijn, worden ingezet als compensatie van eventueel extra afvoerende verhard oppervlak in het Stationsgebied. Hierdoor is voor elke ontwikkeling afzonderlijk geen compensatie meer nodig."
figuur 1 – overzicht Rabobrug - deelgebied A, B en C (bron: Cepezed, projectgroepoverleg Rabobrug, 12-12-2012) 3/10
Stadswerken
Waterhuishouding Structuur en peilgebied In deelgebied C en A is geen oppervlaktewater aanwezig. In deelgebied B (westelijke aanlanding) bevindt zich het oppervlaktewater 'Kruisvaart'. Dit open water betreft een verlegd en gekanaliseerd
restant van de voormalige en gelijknamige singel uit het stedenbouwkundige plan 'Moreelse' uit 1664.
figuur 3 – overzicht situatie 1960 (bron: 93OW1966, Revisie puten en boveninlaten, april 1967)
Het deel van de Kruisvaart tussen de Knoopkazerne en de Van Sijpensteijnkade is in de jaren 60
gedempt (zie figuur 3 grijze arcering). Parallel hieraan is het zuidelijk deel van de 'spuikoker' in 1967 (fase 1) en het noordelijk deel van de 'spuikoker' in 1969 (fase 2) gerealiseerd.
Het deel van de Kruisvaart dat in het plangebied ligt, is aan de zuidzijde via een duiker Ø1500 mm (b.o.b. NAP -0.75 m) aan het overige deel van de Kruisvaart en uiteindelijk aan de Vaartsche Rijn
verbonden. De noordzijde van dit deel van de Kruisvaart is via een duiker Ø1500 mm (b.o.b. NAP -
0.75/-0.90 m) op de Leidsche Rijn aangesloten (zie figuur 4). Het wateroppervlak van dit deel van de Kruisvaart (excl. de waterpartij / 'gracht' van de Knoopkazerne) bedraagt totaal circa 2580 m2. De Kruisvaart is onderdeel van het peilgebied 'Utrecht Centrum' en heeft een streefpeil van NAP +0.60 m. Bij een streefpeil van NAP +0.60 m, een diepteligging van circa NAP -0.75/-0.90 en een diameter van 1500 mm zijn de duikers onder normale omstandigheden geheel of vrijwel geheel gevuld. Aan- en afvoer De wateraanvoer vindt incidenteel kunstmatig plaats via een verversingsgemaal ter hoogte van het
Rabobankterrein (geïnstalleerde capaciteit ongeveer 20m3/min of 1200 m3/uur). Zowel het gemaal als het natte profiel van de spuikoker zijn in beheer bij het HDSR. De constructie van de duikers (spuikoker) is eigendom van en in beheer bij de Gemeente Utrecht.
4/10
Stadswerken
De huidige Knoopkazerne is aan de oost-, zuid- en westzijde voorzien van een 'gracht', een separaat en particulier watersysteem (zie figuur 4). Deze 'gracht' is aan de zijde van de Rabobank middels een damwandscherm (in figuur 4 een oranje lijn) gescheiden van het peilgebied NAP +0.60. verbinding Leidsche Rijn
Beatrixtheater
duiker HDSR ('spuikoker') Kruisvaart
Knoopkazerne
Rabobank
duiker HDSR
verbinding Vaartsche Rijn
figuur 4 – overzicht situatie 2011 (bron: gemeente Utrecht - VGI, luchtfoto 2011)
Beheer en eigendom Het plangebied ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). De Kruisvaart is een hoofdwatergang (primaire watergang) en in beheer en onderhoud bij het HDSR. Het
westelijk deel van de grond waarop de Kruisvaart zich bevindt, is eigendom van de gemeente Utrecht, het oostelijk deel van NS Vastgoed B.V.
figuur 5 – foto situatie 2011 (oriëntatie op de Knoopkazerne) 5/10
Stadswerken
Sanering Kruisvaart Het HDSR is van plan om in de 2e helft van 2012 de Kruisvaart te baggeren. Het dieper gelegen slib van de Kruisvaart is echter zwaar verontreinigd. Bovendien bestaat een risico op de aanwezigheid van explosieven in de dieper gelegen sliblaag. Vanwege de hoge kosten van het baggeren van de
verontreinigde slib beperkt HDSR zich tot het weghalen van de bovenste sliblaag, zodat de diepte weer voldoet aan het minimale profiel. Hiermee voldoen zij formeel aan hun onderhoudsplicht. NS Poort wil in de toekomst op hun terrein en in hun deel van de watergang woningbouw gaan
ontwikkelen. Hiervoor moet dit deel van de Kruisvaart worden gesaneerd en de verontreinigde bagger worden verwijderd. Zij hebben daarom HDSR gevraagd of zij toch dieper willen baggeren en volledig willen saneren op kosten van SBNS.
De Kruisvaart is voor 24% eigendom van de gemeente Utrecht en voor 76% van NS Poort. Het baggeren van de Kruisvaart heeft invloed op de aanleg van de Rabobrug, de brug in de Verlengde Van Zijstweg en de mogelijke brug bij de 2e Asselijnstraat. Waterkwaliteit De duikers aan weerszijden van het desbetreffende deel van de Kruisvaart zijn met een lengte van 210 m (zuid) en 420 m (noord) relatief lang. Voor de gewenste ecologisch goede waterkwaliteit dient de
zuurstofhuishouding optimaal te zijn. Hiervoor is het van belang dat een deel van de huidige Kruisvaart open blijft zodat de benodigde zuurstofopname van het zuurstofloze water uit de duikers gewaarborgd is, ook in de toekomst als ten behoeve van het forum en nieuwe kantoorpanden een groter deel van de Kruisvaart bij de Mineurslaan wordt gedempt.
Keur
Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen.
Aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem moeten door het Hoogheemraadschap
worden vergund. Er geldt een vergunningsplicht op grond van de belangrijkste verordening, de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet).
In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 staan verboden en geboden die
betrekking hebben op oppervlaktewatergangen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewatergangen, waterkeringen of grondwatergangen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden.
In de Keur is daarnaast bepaald dat 'beschermingszones' voor watergangen en waterkeringen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone niet zonder
ontheffing van het Waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Eventuele vergunningen worden alleen verleend als waterstaatkundige belangen niet in het gedrang
komen. Bij het verlenen van een vergunning worden deze belangen altijd afgewogen. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de verbrede doelstellingen van de Waterwet, te weten de samenhang met chemische en ecologische aspecten en de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen. 6/10
Stadswerken
Watervergunning Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.
Ook tijdelijke onttrekkingen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden zijn vergunningsplichtig, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op oppervlaktewater. Ook rechtstreekse afvoer van
hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet.
Grondwater 1WVP Het langjarig grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de
grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds
1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen
door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen. De gemiddelde, langjarige karakteristieke grondwaterstanden van het eerste watervoerend pakket
(1WVP) zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de Grondwatercontourkaart Utrecht (Wareco, 26-03- 2008). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende
gemiddelde grondwaterstanden verondersteld: droge periode = NAP +0.15 m, natte periode = NAP +0.45 m en gemiddeld = NAP +0.25 m. De grondwaterstroming is zuidwestelijk gericht. Ontwateringsdiepte en drooglegging
Vanwege de aard van het project is de drooglegging en de ontwateringsdiepte niet relevant. Ondergrondse bouwwerken
Bij de toepassing van halfverdiepte of geheel ondergrondse constructies (bv. liftkelders) is structurele be誰nvloeding of onttrekking van het grondwater tijdens de gebruiksfase niet toegestaan. Constructies (wanden en vloeren) in het grondwaterregime dienen volledig waterdicht te worden uitgevoerd of geheel boven de maximaal optredende grondwaterstand te liggen.
Bij de aanleg ervan dient rekening te worden gehouden met de invloed die bemaling kan hebben op de grondwaterstand en eventuele grondwaterverontreinigingen in de omgeving.
Het plangebied bevindt zich in een gebied met veel bodem- en grondwaterverontreiningen en is onderdeel van de sanering van het stationsgebied. Bij toepassing van bemaling dient er voldaan te worden aan de randvoorwaarden en voorschriften van de 'Biowasmachine'. Onttrekkings- en lozingsvergunning Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig (HDSR) en onder
voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater (HDSR).
7/10
Stadswerken
Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren. Voor alle
onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen moet een melding worden
gedaan bij het waterschap. De provincie is verantwoordelijk voor grotere grondwateronttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar.
Riolering Principe
In de Mineurslaan -grenzend aan de westelijke aanlanding- bevindt zich een hemelwaterriool (principe verbeterd gescheiden, eigendom van NS Vastgoed BV). Van de ingezamelde neerslag wordt de 'first flush' via een pompinstallatie ge誰njecteerd op het gemengde riool in de Mineurslaan, het overschot wordt via een overstort geloosd op de Kruisvaart. Het hemelwater dat op het westelijk deel van het brugdek valt, wordt met een ge誰ntegreerde hemelwaterafvoer ingezameld, getransporteerd en rechtstreeks geloost op de Kruisvaart.
In het Stationsplein -grenzend aan het plangebied van de oostelijke aanlanding- is een
hemelwaterriool (principe gescheiden, eigendom van de gemeente Utrecht - Stadswerken) aanwezig dat afstroomt op de Leidsche Rijn. Het hemelwater dat op het oostelijk deel van het brugdek valt,
wordt met een ge誰ntegreerde hemelwaterafvoer ingezameld, getransporteerd en afgevoerd naar het hemelwaterstelsel in het Stationsplein waar het uiteindelijk afwatert op de Leidsche Rijn. De Rabobrug wordt niet voorzien van vuilwaterlozingstoestellen, er is geen sprake van een droogweerafvoer.
Afvoerend oppervlak
In de huidige situatie is Deelgebied C (oostelijke aanlanding) ter plaatse van het Stationsplein vrijwel volledig verhard. Deelgebied A (overkruising spoor) betreft het spooremplacement en is ook vrijwel
verhard (perrons en spoorlichaam). In de huidige situatie omvat Deelgebied B (westelijke aanlanding) ook geen groen of onverhard terrein. De toename aan verharding door de realisatie van het busplein en de ontsluitingsweg in Deelgebied B (westelijke aanlanding), is door Prorail gecompenseerd met de aanleg van een waterbassin (met een
vertraagde afvoer) onder perron 8, conform het "Tweede wateradvies OV-Terminal" (HDSR, datum 28
januari 2008, kenmerk 185650 en de bijgevoegde Waterparagraaf d.d. 27 december 2007).
De trappartij van de westelijke aanlanding is gesitueerd in de Kruisvaart. Hiervoor wordt dit deel van de Kruisvaart gedempt, het oppervlak van de benodigde demping bedraagt circa 1695 m2 (zie figuur 6). De bestaande duiker zal worden verlengd en aangesloten op het resterende open water van de Kruisvaart.
Wateropgave en compensatie
De wateropgave ten gevolge van de demping bedraagt globaal 990 m2 (zie figuur 6).
8/10
Stadswerken
Dit oppervlak dient, conform de 'Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009' en de 'Beleidsregels op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009'
(geconsolideerde versie, geldend vanaf 21-10-2010), voor 100% gecompenseerd te worden met 990 m2 nieuw oppervlakwater in hetzelfde peilgebied waar de demping plaatsvindt.
figuur 6 â&#x20AC;&#x201C; overzicht dempingen westelijke aanlanding (bron: Cepezed bv, demping gracht DO, d.d. 02-05-2012)
De demping kan verdeeld worden in drie zones:
- demping ten behoeve van de aanlanding van de brug (990 m2);
- demping ten behoeve van de benodigde bouwplaats (705 m2)[3];
- demping ten behoeve van de slechte technische staat van de bestaande kadewand (235 m2)[4].
dit deel betreft een voorlopige reservering en heeft als zodanig geen status in dit bestemmingsplan dit deel is geen onderdeel van het peilgebied 'Utrecht Centrum' maar behoort bij de hoger en separaat liggende vijverpartij van de Knoopkazerne (zie 'Aan- en afvoer'). Door het dempen wordt deze vijverpartij afgesloten van het resterende open water van de Kruisvaart. Het functioneren van het watersysteem van de Knoopkazerne in de toekomstige situatie (incl. de aansluiting) wordt tijdens het ontwerpproces afgestemd en nader uitgewerkt met de eigenaar van de Knoopkazerne. [3] [4]
Op 8 augustus 2007 heeft dhr. M.A. Jongens namens het HDSR ingestemd met de hoofdlijnen die in het Structuurplan zijn aangegeven (zie bijlage B: Reactie op Structuurplan riolering en
waterhuishouding Stationsgebied, datum 08-08-2007, kenmerk 176935). Met de instemming van het HDSR op 8 augustus 2007, conformeert het waterschap zich tevens aan de omgang met dempingen zoals verwoordt in paragraaf 3.2.2. van het "Structuurplan riolering en waterhuishouding Stationsgebied Utrecht". 9/10
Stadswerken
De Rabobrug is onderdeel van het programma 'Stationsgebied Utrecht' en vormt een specifieke uitwerking van dit globale plan. Hoewel demping van de Kruisvaart tussen het Beatrixtheater en de
Rabobank niet voorzien was in het Structuurplan, is de hierboven aangegeven omgang met dempingen van toepassing op alle ontwikkelingen binnen de contouren van het Masterplan Stationsgebied.
De waterbeheerder van het HDSR (dhr. H. van Rooijen) en de waterbeheerder van de gemeente Utrecht
(dhr. E. Rebergen), hebben op 24 april 2012 afgesproken dat het uitgangspunt in het Structuurplan ten aanzien van dempen en compenseren, nader wordt uitgewerkt en afgebakend in een memo. IBU
Stadsingenieurs zal hiervoor op korte termijn een voorstel doen. Deze memo vormt dan de basis voor een eenduidige benadering en behandeling van watertoetsen voor de toekomstige ontwikkelingen binnen de contouren van het Masterplan.
De benodigde demping voor de westelijke aanlanding van de Rabobrug van 990 m2 wordt, conform
het Structuurplan, gecompenseerd met 990 m2 open water dat uiteindelijk beschikbaar komt met het opengraven van de Leidsche Rijn en /of de Catharijnesingel[5]. De verwachting is dat de Leidsche Rijn ter plaatse van het Smakkelaarsveld in 2018 wordt opengegraven.
[5]
tot op maart 2012 heeft de ProjectOrganisatie Stationsgebied (POS) geen beroep gedaan op de nieuw aan te
leggen Catharijnesingel om demping elders in het Stationsgebied te compenseren. Dit is bevestigd door John Janssen van het POS in een mail naar Erwin Rebergen d.d. 27 februari 2012.
Conclusie De geplande ontwikkeling "Rabobrug" (onderdeel van BP "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark") heeft geen negatieve invloed op de waterhuishouding of de riolering in en rondom het plangebied.
10/10
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Regels Hoofdstuk 1 Artikel 1 1.1
Inleidende regels
Begrippen
(raam)prostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats; 1.2
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.3
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.4
additionele horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. 1.5
antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. 1.6
antennedrager:
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne. 1.7
archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt. 1.8
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
51
1.9
atelier:
werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen worden. 1.10
bebouwing:
ĂŠĂŠn of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 1.11
bebouwingspercentage:
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken. 1.12
bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel
van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen. 1.13
besluit Hogere waarde:
besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld. 1.14
bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet. 1.15
bestaand gebruik:
het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige legale gebruik. 1.16
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak. 1.17
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.NL.IMRO.0344.BPLANGZAAMVERKEERS-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen). 1.18
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.19
Bevi-inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
52 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
1.20
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. 1.21
bijzondere bouwlaag:
a.
een bouwlaag die aan de voorzijde en/of eventueel aan de achterzijde een hellend dakvlak heeft en voor het
b.
een ten opzichte van de voorgevel terugliggende bouwlaag.
overige deel plat is afgedekt, dan wel
1.22
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. 1.23
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak. 1.24
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen
is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag. 1.25
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.26
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel. 1.27
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 1.28
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.29
cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid. 1.30
dak:
een bovenbeĂŤindiging van een gebouw.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
53
1.31
dakopbouw:
een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties. 1.32
dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen. 1.33
evenementen:
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten. 1.34
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.35
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 1.36
hoogte-accent:
een incidenteel en rank gebouw of een beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte
naar boven ten opzichte van de direct omliggende bebouwing, dat dient als markering en/of oriĂŤntatiepunt van een bijzondere plek in een wijk of buurt. 1.37
horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. 1.38
kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening. 1.39
kap:
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeĂŤindiging van een bouwwerk. 1.40
kelder:
het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat geheel onder het (straat)peil is gelegen.
54 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
1.41
Lijst van Horeca-activiteiten:
de Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van
horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving. 1.42
maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren. 1.43
nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.44 a.
b. c.
peil:
voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg; voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.45
plan:
het bestemmingsplan Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark van de gemeente Utrecht. 1.46
platte afdekking:
een (min of meer) horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw of bijzondere bouwlaag, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw dan wel de bijzondere bouwlaag beslaat. 1.47
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. 1.48
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe
nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar; 1.49
vergader- en congresfaciliteiten:
voorzieningen ten behoeve van het bedrijfsmatig organiseren van vergaderingen en congressen. 1.50
Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:
de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
55
1.51
woonlaag:
een bouwlaag die uitsluitend voor bewoning is bestemd. 1.52
zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.2
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.3
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.4
de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap. 2.5
de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. 2.6
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.7
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
56 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Bedrijf - Nutsvoorziening
Bestemmingsomschrijving
De voor ' Bedrijf - Nutsvoorziening ' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
b.
nutsvoorzieningen;
de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, water, tuinen en erven.
3.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: 3.2.1 a.
b.
Gebouwen
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage', mag niet worden overschreden, indien er geen percentage is aangeduid dan geldt dat het bouwvlak voor 100% mag
c.
worden bebouwd;
de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' mag niet worden overschreden.
3.2.2 a.
b. c.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen;
Het onder a. bepaalde geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer;
In afwijking van het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van palen en masten niet meer dan 6 meter bedragen.
Artikel 4 4.1
Groen
Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
b.
fiets-en voetpaden;
d.
speelvoorzieningen;
c.
nutsvoorzieningen;
e.
water, waterbeheer en waterberging;
g.
bermen en bermsloten;
f.
h. a.
b.
evenementen;
onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en);
de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages;
onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
57
4.2
Bouwregels
a.
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met
b.
De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag in afwijking van het bepaalde genoemd onder a., niet meer
c.
het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en
uitzondering van erf- en perceelafscheidingen welke niet meer dan 1 meter hoog mogen zijn. bedragen dan 4 meter;
regeling van het verkeer.
Artikel 5 5.1
Kantoor
Bestemmingsomschrijving
De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
b. c.
d.
kantoren;
ter plaatse van de aanduiding 'Horecacategorie d2' tevens voor 1 horecavestiging in de categorie d2 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van horeca-activiteiten;
ter plaatse van de bouwaanduiding 'Onderdoorgang' voor een onderdoorgang;
de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen, terrassen, water, tuinen, erven en terreinen.
5.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: 5.2.1 a.
b. c. d. e.
het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage', mag niet worden overschreden;
indien er geen aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven, geldt als maximaal bebouwingspercentage 100%;
de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte', mag niet worden overschreden; de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte', mag niet worden overschreden;
5.2.2 a.
b. c.
Gebouwen
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met
uitzondering van erf- en perceelafscheidingen welke niet meer dan 2 meter hoog mogen zijn achter de voorgevelrooilijn en 1 meter hoog voor de voorgevelrooilijn.
het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
In afwijking van het gestelde onder a. mag de bouwhoogte van palen en masten niet meer dan 6 meter bedragen.
Artikel 6 6.1
Maatschappelijk
Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
b.
maatschappelijke voorzieningen, met in acht neming van het bepaalde in artikel 6.3;
de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
58 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
6.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: 6.2.1 a.
b. c.
het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage', mag niet worden overschreden;
de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte', mag niet worden overschreden.
6.2.2 a.
Gebouwen
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met
uitzondering van erf- en perceelafscheidingen welke niet meer dan 2 meter hoog mogen zijn achter de
voorgevelrooilijn en 1 meter hoog voor de voorgevelrooilijn; b.
het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en
c.
In afwijking van het gestelde onder a. mag de bouwhoogte van palen en masten niet meer dan 6 meter
6.3
regeling van het verkeer; bedragen.
Specifieke gebruiksregels
Realisatie van maatschappelijke voorzieningen is louter toegestaan indien is aangetoond dat er geen
milieutechnische belemmeringen zijn vanuit de aspecten: luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en akoestiek.
Artikel 7 7.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
b. c.
rijwegen;
fiets- en voetpaden;
parkeervoorzieningen;
d.
water en kruisingen met water;
f.
hoogwaardig openbaar vervoerbanen, inclusief trambanen;
e.
g. h. i.
7.2
waterbeheer en waterberging;
ter plaatse van de aanduiding 'brug' ongelijkvloerse kruisingen met railverkeer; geluidwerende voorzieningen;
de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, trappartijen, (goederen)liften,
nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstwerken. Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
59
7.2.1
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a.
ter plaatse van de aanduiding 'brug' is het bepaalde in artikel 11 van toepassing;
c.
de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag in afwijking van het bepaalde genoemd onder a., niet meer
d.
de bouwhoogte van palen en masten mag in afwijking van het bepaalde genoemd onder a., niet meer
b.
e.
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen; bedragen dan 4 meter; bedragen dan 6 meter;
het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
Artikel 8 8.1
Verkeer - Railverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
railverkeer;
c.
hoogwaardig openbaar vervoerbanen, inclusief trambanen;
b. d. e. f.
g.
halteplaatsen;
waterbeheer en waterberging;
geluidwerende voorzieningen;
ter plaatse van de aanduiding 'brug' ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van langzaamverkeer met railverkeer;
de bij de bestemming behorende kunstwerken, paden, fietsenstallingen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
8.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen: a.
ter plaatse van de aanduiding 'brug' is het bepaalde in artikel 11 van toepassing;
c.
het gestelde onder b. geldt niet voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ter geleiding, begeleiding en
b.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 meter; regeling van het (rail)verkeer.
8.3
Specifieke gebruiksregel
De bestemmingsomschrijving zoals geformuleerd in artikel 8.1 onder f en g laat een gebruik voor de ontsluiting van trein-, tram, en busperrons niet toe.
8.4
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn in afwijking van het bepaalde in artikel 8.3 ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van verkeer - verkeer 1' bevoegd het gebruik van trappartijen, ten behoeve van de ontsluiting van de trein-, tram, en busperrons, toe te staan met dien verstande dat: a.
b. c.
de realisatie van de OV-terminal, Stationsplein Oost en Stationsplein West volledig zijn voltooid;
schriftelijke akkoord verklaring van spoorwegbeheerder is verkregen;
een onafhankelijk en deskundig adviesbureau middels een schriftelijke rapportage aantoont dat niet langer veilige loopstromen in de OV-terminal en op de treinperrons duurzaam gegarandeerd kunnen worden.
60 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Artikel 9 9.1
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. 9.2
Specifieke gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
61
Hoofdstuk 3 Artikel 10
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11
Algemene aanduidingsregels
Ter plaatste van de aanduiding 'brug' zijn de gronden naast de onderliggende hoofdbestemmingen mede bestemd voor een brug met dien verstande dat de maximale hoogte van het brugdek van
ongelijkvloersekruisingen met het spoor maximaal 9 meter en opzichte van de bovenkant van het spoor
bedraagt, en de vrije doorrijhoogte minimaal 6,60 meter ten opzichte van de bovenkant van het spoor bedraagt.
Artikel 12 a.
Algemene bouwregels
Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen,
aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen,
stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m. b.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en
bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers e.d., mits de overschrijding
niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt.
Artikel 13
Algemene gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van: a.
onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
c.
vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
e.
onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of
b. d.
stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
62 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Artikel 14
Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van: a.
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten,
b.
de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van
afmetingen en percentages;
wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe c. d.
e.
aanleiding geven;
de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vluchten/of noodtrappen;
het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of
borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een
f. g.
geringe afwijking vergt;
de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Artikel 15 a.
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten
behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch
betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband
met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het b.
bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten
behoeve van het vestigen van een kinderdagverblijf, mits deze geen onevenredige nadelige gevolgen voor de omgeving heeft in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en is aangetoond dat voor de realisatie van het kinderdagverblijf geen milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai.
Artikel 16
Algemene regels m.b.t. parkeergelegenheid
Op grond van het bepaalde in de planregels mogen de voor de verschillende bestemmingen aangewezen
gronden daarvoor slechts worden gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen binnen die bestemming wordt gerealiseerd of in stand gehouden.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
63
Hoofdstuk 4 Artikel 17 17.1 1.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a.
b.
2.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2
Overgangsrecht gebruik
1.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
2.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of
3.
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark.
64 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bijlagen
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
65
66 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Bijlage 1
Lijst van Horeca-activiteiten
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor
omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op
18 juni 2012 in werking getreden Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2012 en overgenomen in onderstaande Lijst van Horeca-activiteiten.
In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'harde' tot 'zachte' typen van
horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type
horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogd de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van
meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting. De volgende categorieën van horecabedrijven zullen voortaan worden onderscheiden met als uitgangspunt hun invloed op het woon- en leefklimaat: categorie A1
discotheek, bar-dancing
categorie A2
zaalverhuur
categorie B
café, bar, brasserie
categorie C
cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood-restaurant, automatiek, snelbuffet
categorie D1
restaurant, bistro, crêperie
categorie D2
lunchroom, ijssalon, koffiebar, koffie/theehuis
Onderscheid café-disco
Het verschil tussen een café en een disco zit in het gelegenheid geven tot dansen als wezenlijk onderdeel van de inrichting.
Onderscheid cafetaria-snackbar
Het verschil tussen een lunchroom en een cafetaria/snackbar zit in het feit dat cafetaria al dan niet voor
consumptie ter plaatse bereide etenswaren verstrekt. Het betreft hier laagdrempelige inrichtingen met veel inen uitgaande bewegingen, die veelal laat open zijn. Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van etenswaren. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door afval op straat van buiten de inrichting geconsumeerde spijzen en de daarbij behorende stank- en geluidsoverlast. Afhaalcentrum
Een afhaalcentrum valt bestemmingsplantechnisch onder de detailhandelsfunctie. Hierbij kan worden gedacht
aan een pizzeria die enkel pizza's verkoopt en geen gelegenheid biedt om ter plaatse de pizza te nuttigen. Ook hier geldt dat het horeca-aspect een ondergeschikt deel uitmaakt van het geheel. Hiermee wordt voorkomen dat het probleem van branchevervaging leidt tot het vestigen van winkelfuncties die in de loop van de tijd veranderen in horecafuncties.
Definitie van een afhaalcentrum: 'detailhandelsvestiging met een horeca-exploitatievergunning op grond van de horeca-exploitatieverordening Utrecht'.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
67
Additionele horeca
Bij additionele horeca gaat het om horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan. Deze activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de functie 'horeca' begrepen, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling waar sprake is van sociaal-culturele,
maatschappelijke, en (sportief-) recreatieve doeleinden. Hiermee worden onder meer bedoeld de kantines bij buurthuizen, scholen en sportfaciliteiten, of horecavoorzieningen bij musea en dergelijke. Bij additionele horeca gaat het erom dat:
de uitstraling van deze horeca moet passen bij de hoofdfunctie. Passend betekent dat deze horeca hoort bij de hoofdfunctie en open is tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie. Daar bij is het niet toegestaan dat de additionele horecaruimte wordt verhuurd of anderszins in gebruik wordt gegeven aan derden ten behoeve van feesten en partijen;
de gelegenheid ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie en de hoofdfunctie moet ondersteunen. Ondersteunend wil zeggen dat de additionele horeca de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of completeert. Ondergeschikt betekent dat er duidelijk sprake moet zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie, waarbij een percentage van 30% van de bebouwde
vloeroppervlakte van de hoofdfunctie absoluut als maximum geldt. Dit maximum geldt voor kleinschalige functies; voor grootschalige functies kan door de gemeente een maximumomvang in vierkante meters worden vastgesteld. Er moet duidelijk sprake zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie qua vloeroppervlak, inzet van personeel en onderdeel van de begroting;
de horeca niet zelfstandig mag worden uitgeoefend of toegankelijk los van de hoofdfunctie. Wanneer
sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie, is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten die vallen onder de horecacategorieĂŤn. Detailhandel met horeca
In de detailhandel is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Hierbij moet worden gedacht aan een winkel waar een klein deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt voor het nuttigen van ter plaatse bereide en verkochte etenswaren. Dergelijke ondersteunende horeca kan buitenplans worden geregeld middels de zogeheten 'Kruimelgevallenregeling'. Randvoorwaarden hierbij zijn:
het horecadeel mag niet direct vanaf de straatzijde zichtbaar zijn en het pand moet het aanzicht behouden van een winkel;
voor winkels tot 1.000 m2 bvo geldt in principe een maximale ratio tussen horeca en publiekstoegankelijke winkelvloeroppervlak van 30:70 en er moet een directe relatie zijn met de producten die in de winkel verkocht worden; het gaat primair om het proeven van producten die in de winkel worden verkocht;
voor winkels boven de 1.000 m2 bvo geldt dat een ondersteunende horecafunctie kan worden toegestaan tot maximaal 20% van het bebouwd oppervlak; dit geldt ook voor de non-food, zoals kledingwinkels, boekwinkels, schoenenzaken et cetera;
de vestiging moet zich houden aan de algemene gehanteerde winkeltijden. Daar waar sprake is van een bestaande, vergunde ondersteunende horeca, zal dit in de regels en op de
verbeelding worden vastgelegd.
68 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling
Coffeeshops
Coffeeshops worden gereguleerd middels de Algemene Politieverordening (APV). In de Lijst van
Horeca-activiteiten vallen coffeeshops in de horecacategorie D. In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid.
Lijst van Horeca-activiteiten Voor de toepassing van deze Lijst van Horeca-activiteiten wordt onder een horecabedrijf begrepen: een bedrijf of instelling waar:
bedrijfsmatig drank en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of; bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geĂŤxploiteerd. Categorie:
Inrichting:
Activiteiten:
A1
discotheek
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van
bardancing
muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende
muziek en al dan niet met de verstrekking van drank en kleine etenswaren, alsmede de verstrekking van (alcoholhoudende) drank ter plaatse, al dan niet met levende muziek en al dan niet met kleine etenswaren.
Het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen. A2
zaalverhuur
Een horecabedrijf dat voorziet in zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten
zoals bruiloften. Al dan niet met muziek, verstrekking van (alcoholhoudende) drank en etenswaren.
B
cafĂŠ
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende)
brasserie
verstrekken van maaltijden.
bar
drank voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het
Het accent ligt op de verstrekking van drank. C
cafetaria snackbar
grill-room
fastfoodrestaurantauto matiek
snelbuffet D1
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije drank.
Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide, kleine etenswaren.
restaurant
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor
bistro
consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende
crĂŞperie
en alcoholvrije drank. Geen dansen na restauranttijden.
Het accent ligt op de verstrekking van etenswaren voor consumptie ter plaatse. D2
lunchroom
Een horecabedrijf waarbij de bedrijfsactiviteiten zijn gericht op het al dan niet voor
koffiebar
bewerkte etenswaren en drank, en waarbij de aard en omvang van de
ijssalon
koffie-/theehuis
gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied. Daghoreca is gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden.
bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
69
70 bestemmingsplan "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark" (vastgesteld)
Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling, afdeling Gebiedsontwikkeling
Uitgave Gemeente Utrecht Postadres Postbus 8406, 3505 RK Utrecht Telefoon 030 - 286 48 02