Schatkamer van biodiversiteit
Het nationaal landschap ‘Het Groene Woud’ is in Noord-Brabant een begrip aan het worden. Er staan borden langs de snelwegen, er is een natuurbrug met die naam over de drukke A2 en op vele plaatsen zie je het logo verschijnen. Er wordt gewerkt aan de verbinding met de grote steden. Boeren, landgoedeigenaren en horeca hebben baat bij de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en de vele mensen die elke dag weer genieten in de prachtige gebieden. Maar dit alles moet ons niet doen vergeten dat het concept van Het Groene Woud ontstaan is met een plan om de natuurgebieden in het hart van het gebied met elkaar te verbinden, zodat er één groot natuurgebied van 7500 hectare ontstaat. Over die natuurgebieden gaat dit boek. De prachtige leembossen van De Mortelen, de Pailjaart, Heerenbeek, het Veldersbosch, De Scheeken, het Dommeldal en De Geelders zijn de ecologische schatkamer van Het Groene Woud. Wie deze schatkamer wil verkennen en bewonderen, moet dit boek lezen en daarna in stilte en rust van de natuur genieten. Laat deze natuur echter ook zijn rust en eigen geheimzinnigheid behouden. Er moet iets te ontdekken blijven. Dit boek licht een tipje van de sluier op van wat er allemaal te ontdekken valt over flora, vogels, paddenstoelen, vlinders, slakken, bijen, kevers, amfibieën, reptielen, libellen, bijen, mossen, zoogdieren, bladwespen en zweefvliegen. Al deze soorten zijn met diepgaande kennis en grote betrokkenheid beschreven door een keur van Noord-Brabantse ecologen.
Leembossen in Het Groene Woud
Schatkamer van biodiversiteit
Leembossen in Het Groene Woud Schatkamer van biodiversiteit Pic t u re s P ubl i she r s
00 OMSLAG Leembossen.indd 1
12-03-13 14:19
i n hou d
Inhoud z Inleiding p. 4 z Voorwoord p. 5 z Hoofdstuk 1. De onbekende oorsprong van Het Groene Woud p. 10 Bos in het hart van Het Groene Woud p. 13 Een vlak en vochtig gebied p. 13 Van woud naar bos p. 17 Ontginningen door keuterboeren en monniken p. 20 De leembossen van Het Groene Woud p. 30 z Hoofdstuk 2. Over Zwartblauwe rapunzels, Brede orchissen en Fladderiepen p. 32 De ambiance van natuurlijk aandoende bossen en graslanden p. 35 De Geelders p. 36 De Mortelen p. 37 De Kuppenbunders en De Scheeken, inclusief het Kleinbroek, de Pailjaart en het Vleeschbroek p. 39 Heerenbeek p. 40 Het Veldersbosch p. 42 Kenmerkende soorten van het oude bos p. 45 De waardevolle weilandjes en heiderestanten p. 49 Kenmerkende planten voor het hele gebied p. 52 z Hoofdstuk 3. Broedvogels van de Leembossen p. 58 Karakterisering van de leembossen aan de hand van de broedvogelbevolking p. 61 Belang van de leembossen voor broedvogels p. 67 Bijzondere en karakteristieke broedvogels p. 71
z Hoofdstuk 4. Paddenstoelen in de Leembossen van Het Groene Woud p. 84 Paddenstoelen p. 87 Ecologische betekenis van schimmels p. 87 Saprofyten p. 87 Parasieten p. 87 Mycorrhizavormers p. 89 Luchtverontreiniging en het effect op de paddenstoelenflora p. 89 Gevolgen voor de leembossen; voorzichtige conclusies p. 90 De krenten in de pap; mycologische juweeltjes p. 94 z Hoofdstuk 5. Slijmsporen, huisjes en klepjes; de geheimzinnige sporen van slakken en mosselen p. 100 De weekdieren p. 103 De totale combinatie p. 106 Strategie p. 106 Minder vocht p. 108 Minder kalk p. 108 Benutten van seizoenen p. 109 Eten p. 111 ...en gegeten worden p. 111 Verdediging p. 111 Zoet water p. 112 Kleppen p. 113 Uitdroging p. 113 Op zoek naar andere gebieden p. 114 Invloed van de mens p. 114 Exoten p. 114 z Hoofdstuk 6. Dagvlinders: kleur in het bos p. 116 Vlinders hebben de zon nodig p. 119 Vlinders hebben voedsel nodig p. 120 De metamorfose p. 120 Vlindersoorten in de leembossen p. 121
z Hoofdstuk 7. Nachtvlinders: vanuit de anonimiteit tot in de spotlights p. 136 Een slecht imago p. 138 Uiterlijk p. 138 Feromonen p. 138 Speurwerk p. 139 Leembossoorten? p. 139 Macrovlinders p. 139 Microvlinders p. 144 Intrigerende sporen in de natuur p. 145
z Hoofdstuk 11. Harige viervoeters en gevleugelde muizen p. 192 Insecteneters p. 196 Vleermuizen p. 197 Haasachtigen p. 199 Knaagdieren p. 201 Woelmuizen p. 202 Ware muizen p. 202 Roofdieren p. 203 Hoefdieren p. 207
z Hoofdstuk 8. Over kurkzwammen, koeienvlaaien en kerkuilkasten; de Leembossen vanuit keverperspectief p. 148 Ecosysteemdiensten p. 150 Verspreiding p. 150 Levenscyclus p. 150 Keveronderzoek p. 150 Soortenrijkdom van de leembossen p. 151 Beoordeling leembossen p. 161 Biotoopeisen p. 162 Conclusie p. 163
z Hoofdstuk 12. Bladwespen: wespen zonder wespentaille p. 210 Wat zijn bladwespen? p. 212 Ontwikkelingscyclus p. 212 Habitatvoorkeur p. 213 Bladwespen in de leembossen p. 217 Droge bossen p. 217 Vochtige bossen p. 223 Open gebieden p. 226 z Hoofdstuk 13. Bladlopers en woudzwevers: de zweefvliegen van de Leembossen p. 228 Zweefvliegen zijn niet eng p. 230 Zweefvliegenstudie in Nederland p. 230 Soortenrijkdom van de leembossen p. 230 Zeventig jaar zweefvliegen vangen in de leembossen p. 231 148 soorten zweefvliegen p. 231 Kenmerkende soorten p. 232 Andere, kenmerkende soorten p. 237
z Hoofdstuk 9. Kruipend en Kleurrijk: Amfibieën en Reptielen p. 164 Amfibieën en reptielen van de leembossen p. 166 Amfibieën p. 168 Reptielen p. 175 z Hoofdstuk 10. Een groen tapijt: van Boompjesmos tot Dwergwratjesmos p. 178 Wat zijn mossen? p. 181 Loofbossen versus naaldbossen p. 181 Bodemmossen in naaldbossen p. 182 Bodemmossen in loofbossen p. 183 Bodemmossen in beekdalbossen p. 185 Levermossen en veenmossen p. 186 Stamvoeten p. 186 Boomstammen en takken p. 187
z Hoofdstuk 15. Wilde bijen van de Leembossen p. 250 Soortenrijkdom p. 252 Levenswijze p. 252 Ecologie p. 252 Bijenonderzoek p. 252 Soortenrijkdom van de leembossen p. 254 Beschrijving leembossen p. 254 Beoordeling leembossen p. 256
z Illustratieverantwoording p. 280 z Colofon p. 280
z Hoofdstuk 16. Doorkijk naar de toekomst p. 260 Wandelplezier, erfgoed en biodiversiteit p. 262 Waterhuishouding en vooral de bodemontwikkeling behoeft aandacht p. 262 Naar een natuurlijker bos? p. 264 Een bos vol wilde dieren p. 267 Kleinschaligheid en gradiënten p. 268 Bos, maar niet overal p. 269 Waar naar toe? p. 271
z Hoofdstuk 14. Libellen in de Leembossen p. 238 Levenscyclus p. 241 Echte jagers p. 242 Libellen in het landschap p. 243 Stilstaand water p. 243 Stromende wateren p. 245 Bossen en landgoederen p. 245 zP ag. 8-9 In het vroege
voorjaar zijn de leembossen het natst en vertonen ze het meest het karakter van een oerbos, De Geelders.
6
H0 Voorwerk.indd 6-7
7
25-03-13 09:04
xxxxxxx
8
H0 Voorwerk.indd 8-9
9
25-03-13 09:05
1.
De onbekende oorsprong van Het Groene Woud
W
Bos in het hart van Het Groene Woud
zP ag. 11 In het voorjaar val-
len de hazelaars door hun bloei op in de bossen van Heerenbeek. z Ligging van de leembossen van Het Groene Woud in Nederland.
Wie een wandeling maakt in de natuurgebieden tussen Oirschot, Boxtel en Best, loopt al snel onder de bomen en in het bos. In het voorjaar roepen en zingen bosvogels. Ergens kwaken kikkers. Maar gaandeweg de zomer wordt het stiller. Misschien vlucht een ree voor u uit. Of ziet u sporen van andere dieren. Een verscheidenheid aan paddenstoelen verschijnt in de herfst. En als het winter wordt, kunt u dwars door het bos kijken. Tot zover niets bijzonders, want dat hoort bij een boswandeling. Toch hebben de bossen in Het Groene Woud meer te bieden. Maar wat dan? Waarin onderscheidt bos in Het Groene Woud zich van andere bosgebieden? Misschien hebt u al vermoedens hierover. Het is bekend dat op bepaalde plaatsen in het voorjaar een rijke kruidenlaag tot ontwikkeling komt, die kleur geeft aan het bos. Bosanemoon, Slanke sleutelbloem, maar ook bijzondere bosplanten als Eenbes of Zwartblauwe rapunzel, zijn aanwezig. Elders staan oude en dikke eiken. Daar roffelen verschillende soorten spechten. De boomlaag kan ook gedomineerd worden door populieren. Vaak zijn rabatten zichtbaar. Dit is een patroon van greppels en ruggen waarop de bomen zijn aangeplant. Hoe natuurlijk is het bos eigenlijk? Er zijn plekken waar het bos weelderig, nat en kruidenrijk is. Daar oogt het bos heel natuurlijk. Verderop treffen we een open ruimte aan in het bos. Dat kan een grasland zijn waar orchideeën groeien. Of tot onze verrassing vinden we heide. Het landschap krijgt dan even een arcadisch karakter. Je wandelt via bospaden, door lanen, over een kade, passeert grazige dreven en gaat vervolgens weer verder door bos. De leembossen van Het Groene Woud zijn boeiend, hoewel dat nog niet overal het geval is. En de antwoorden op de gestelde vragen moeten nog komen. Laten we een begin maken met onze verkenning. Vijf natuurgebieden zullen daarbij vaak aan bod komen. Het zijn De Geelders ten noorden van de Dommel, de landgoederen het Veldersbosch en Heerenbeek ten zuiden van Boxtel en het aangrenzende De Mortelen in het zuiden en De Scheeken in het oosten van Het Groene Woud.
1DWL RQDD O�/ DQGVFKDS �+HW �*UR HQH� :R XG O HHPERVVH Q RYHULJH� ERVVH Q
�
��
��
��
Een vlak en vochtig gebied
�� NP
Het landschap van de leembossen is overwegend halfopen tot gesloten dankzij de bossen, de populierenrijen
12
H1 Oorsprong.indd 12-13
en de afwisseling van graslanden met bospercelen. Daardoor valt niet op, dat het gebied zo vlak is. Zonder dat je er erg in hebt, ga je in het noorden in De Geelders gaandeweg van west naar oost, van droog tot vochtig bos naar vochtig tot nat bos. Zandruggen of dalvormige laagtes lijken op het oog moeilijk herkenbaar. Toch zijn drassige plekken aanwezig in het bos van de eeuwenoude landgoederen het Veldersbosch, Heerenbeek en De Woekens. Van oorsprong waterden deze laagtes diffuus af in noordoostelijke richting op de Dommel. Later werden voor verbetering van de ontwatering waterlopen in deze laagtes gegraven zoals de Groote Waterloop. Een deel van de afwatering is gewijzigd met het graven van waterlopen die het water richting de Beerze voeren. Ondanks deze wijzigingen is natte natuur gebleven. Voor veel bijzondere en zeldzame planten en dieren, die kenmerkend zijn voor het rijkere loofbos en het elzenbroekbos, is landgoed Heerenbeek nog steeds belangrijk. De situatie zoals we die aantreffen op Heerenbeek, is ook op verschillende andere plaatsen herkenbaar. Het water stroomt niet of zeer geleidelijk en oppervlakkig af in kleine stroompjes. In de laagste delen groeit elzenbroekbos. Waar het vochtig is, komt bos met Es, Hazelaar, Bosanemoon en Slanke sleutelbloem voor. Op drogere plaatsen groeien Lijsterbes, Dalkruid en Adelaarsvaren in het eikenbos. Een mooi voorbeeld is te vinden in het oosten van De Geelders, dat kort geleden is ontdekt door Arno Braam. Daar ligt een dalvormige laagte, die ooit onderdeel was van de Beeksche Waterloop. Ze is deels afgesneden en ligt verborgen in het bos. Het kost moeite om het te zien, maar de dalvormige laagte is te herkennen aan het natte karakter en aan de begroeiing met rietvegetaties, elzenbroekbos en vogelkers-essenbos. ’s Winters is de laagte vaak overstroomd. Op de grond liggen omgevallen bomen. Deze zijn met mos begroeid, mede dankzij de hoge luchtvochtigheid. Waterviolier, Holpijp en Gewone dotterbloem zijn hier present. In het water maar ook op de omringende natte tot vochtige bodem leven bijzondere slakjes. De voorbeelden tonen aan dat zich in het winterhalfjaar op allerlei plaatsen water verzamelt. Het water wordt aangevoerd via kleine stroompjes, maar ook via de ondergrond door kwel. In het zuiden is dat grond- of oppervlaktewater, afkomstig van de dekzandrug waarop
13
25-03-13 09:06
ov e r z w ar tbl au w e r apu n zel s , br ed e o r ch is s en en fl a d d eri ep en
niet onder water staan. Gras heeft in de eerste plaats vocht nodig om te groeien, dus gebruikte men de lager gelegen gronden als hooiland. Daar waar het bos in de loop der tijd verdwenen was, ontstonden uitgestrekte heidevelden, die door vee werden begraasd. Het bos lag op de plekken die overbleven. In het geval van de leembossen waren dat de gronden, die zo nat waren, dat je er niets anders mee kon.
Boomsoort populier Zomereik Es esdoorn
Liempde
Berk Amerikaanse eik Beuk wilg Zwarte els gemengd bos
Deze manier van ontginnen, zien we ook terug in het gebied van de leembossen. De Mortelen, die minder leem in de ondergrond heeft en dus droger is, heeft men voor een groot deel ontgonnen, terwijl op de natste stukjes de restanten van het oorspronkelijke bos bleven liggen. In De Geelders daarentegen zijn maar hier en daar graslanden ontgonnen, terwijl het grootste deel zo nat was, dat het bos niet ontgonnen werd. Maar dit betekent nog niet, dat het bos in De Geelders nu ook het oorspronkelijke bos is. Men heeft het gebruik van het bos in de loop der eeuwen aangepast aan de behoeften van het moment. Men gebruikte het als hakhout. Er werden eiken aangeplant, omdat er flinke houten balken nodig waren voor de bouw van woningen en boerderijen, terwijl in een latere fase onder invloed van de opkomende klompenfabricage vooral populieren werden aangeplant, zoals goed te zien is in De Scheeken. Jac Hendriks maakte een kaart, op basis van gegevens van oude kaarten, van De Geelders, waarop hij aangaf welke delen van De Geelders altijd bos zijn geweest. Op die kaart zien we, dat dit voor een groot deel van De Geelders geldt. Dat is ook het geval voor Heerenbeek en het Veldersbosch. Dat is voor Nederland een uitzonderlijke toestand. In het terrein zijn veel elementen van die oude bosgeschiedenis terug te vinden. Zo zijn de paden en walletjes, waar je in het bos overheen loopt, vele eeuwen geleden in gebruik genomen; ze liggen altijd op de hoogste en droogste stukken van het gebied. Een pad legde je bij voorkeur niet aan in het moeras. Een heel fraai voorbeeld is de grenswal tussen Heerenbeek en het Veldersbosch, die uit de vroege Middeleeuwen dateert. Als je over deze wal loopt, loop je over een wal die er reeds 700 of 800 jaar ligt. Daar mag je best zuinig op zijn. Maar dit betekent nog niet, dat de planten en bomen die hier groeien in feite uit dat oude bos stammen. In de loop van die lange historie is het bos op allerlei verschillende manieren gebruikt. De bosbouw is van oudsher gericht geweest op het verkrijgen van een zo hoog mogelijke opbrengst aan hout. Bepaalde boomsoorten werden bevoordeeld en er werd pootmateriaal van elders aangevoerd, als dat een hogere opbrengst gaf. Daarbij werden er ook allerlei soorten aangeplant, die hier niet thuishoren als Douglasspar, Amerikaanse eik en larix, de zogenaamde exoten. Maar we komen op allerlei plaatsen nog planten tegen, die kenmerkend zijn voor oude bossen. Bert Maes heeft
Grove den overig den Japanse lariks Douglas Fijn- en Sitkaspar Landgebruik weg en spoor bebouwing park landbouwgrond overige bossen heide moeras water
zB oomsoorten
0
0.2
0.4
0.8
1.2 km
van het Veldersbosch en Heerenbeek. Ook hier zijn net als in De Scheeken grote oppervlakten later beplant met populieren. De bodem van Heerenbeek bestaat in hoofdzaak uit lemige fijnzandige beekeerdgronden. Vooral het oostelijke deel en de omgeving van de grenswal met het Veldersbosch zijn erg nat door de aanwezigheid van een flinke leemlaag in de ondergrond, waarop het water stagneert. Het landhuis en zijn directe omgeving liggen op een hoger en zandig deel. Heerenbeek heeft vooral veel oudere populierenbossen. Daarnaast zijn er ook enkele bossen met Zomereik, waarvan sommige flink op leeftijd zijn. In de natste hoeken komt elzenbroekbos voor. In de zuidoostelijke hoek overheerst naaldbos.
Het Veldersbosch Het Veldersbosch is het landgoed pur sang. Aan de ingang van het landgoed ligt het statige landhuis, gebouwd in 1878. Daar vandaan lopen imposante lanen het bos in, die voor een deel samenkomen bij De Negen Dreven, een sterrenbos. De oude eiken en sparren in het bos vallen direct op. Het lijkt voor de wandelaar een eeuwenoud landgoed en dat is het ook. Het sterrenbos met De Negen Dreven is omstreeks 1750 aangelegd. Het is een landgoed met allure. Het Veldersbosch ligt in een dekzandlaagte; er zit nauwelijks leem in de ondergrond, waardoor het bos veel droger is dan het dichtbij gelegen Heerenbeek. Het huis
is destijds op een relatief grote dekzandbaan gebouwd. Je kunt dat ook zien aan de begroeiing. Iets ten westen van het landhuis staan in de berm Struikhei, Blauwe bosbes en een paar gagelstruikjes. Dat zijn kenmerkende soorten van zand zonder kalk. Bij het aanleggen van de kenmerkende lanen werden destijds ook deze dekzandbanen gebruikt. In de bossen groeit op veel plaatsen Adelaarsvaren, een soort die op zure bodems wijst. Er is nauwelijks sprake van kalkrijk water uit de leemlaag, behalve in het zuidoostelijke deel en langs de grenswal met Heerenbeek. Het Veldersbosch bestaat vooral uit zomereikenbos, waarvan sommige stukken een respectabele leeftijd hebben. Hier ligt ook het grootste areaal aan sparrenbos van de leembossen. Populieren zijn er niet veel aangeplant in het Veldersbosch.
Het oude bos Op veel plaatsen op de hoge zandgronden van ZuidNederland was oorspronkelijk bos aanwezig. Welke boomsoorten er voorkwamen, was vooral afhankelijk van de hoeveelheid water en de vruchtbaarheid van de bodem. Toen mensen zich hier definitief vestigden, hadden ze behoefte aan grasland en akkers. Het hakken, beweiden en afbranden van het bos waren daarvoor de geĂŤigende methodes. Aan de andere kant had men het bos ook nodig voor brandhout en timmerhout. De akkers werden vooral aangelegd rondom de dorpen op de hogere gronden, want akkers mochten in het voorjaar
42
H2 Zwartblauwe rapunzel.indd 42-43
zB oven Het landhuis in het
zM idden rechts De zeldzame
Veldersbosch staat op een hoge zandige kop. zM idden links Lelietje-van-dalen is een soort van het oude bos die in het Veldersbosch te vinden is.
Grootvruchtige meidoorn nabij de grenswal in het Veldersbosch. zO nder Scheidingswal tussen Heerenbeek en het Veldersbosch.
43
25-03-13 09:07
broed v ogel s v a n d e leembossen
zB oven Lanen
was de Kleine bonte specht in 1988 al met twee paar present en dat is sindsdien zo gebleven. In De Mortelen nam de soort toe van drie paar rond 1978 naar 18 paar in 20092010. In de leembossen als geheel zijn in 2009 en 2010 78 territoria gevonden. Dat is ongeveer 1 procent van de Nederlandse populatie. De gemiddelde dichtheid in de leembossen was 5,8 paar/100 ha. Dat is ruim twee keer zo veel als in de Nederlandse loofbossen; dat heeft vermoedelijk te maken met het hogere aandeel populieren. De Kleine bonte specht verkiest populierenbos (8,4 paar/100 ha) boven eikenbos (3,9 paar/100 ha). Is het eikenhout te hard of zijn er te weinig dode takken? Binnen de populierenbossen hebben oudere bossen met een stamdikte van 30-60 cm de voorkeur (12,4 paar/100 ha) boven bossen met stamdikten van meer dan 60 cm (6,5 paar/100 ha). Dat is verrassend, want je zou verwachten dat een liefhebber van dood hout de hoogste dichtheden behaalt in het oudste bos. Die relatie is in de leembossen dus gecompliceerder dan op het eerste gezicht lijkt.
met oude eiken in het Veldersbosch, die onderdak bieden aan de Middelste bonte specht. zO nder De Middelste bonte specht, een echte liefhebber van dood hout, broedt pas sinds de jaren negentig regelmatig in Nederland. De leembossen van Het Groene Woud zijn één van de belangrijkste gebieden voor de ‘Mibo’ in ons land.
Nachtegaal
en zomereikenbos aangetroffen. In De Mortelen en De Scheeken heeft populierenbos duidelijk meer de voorkeur dan zomereikenbos en elzenbroekbos. Alle territoria liggen aan de rand van de bossen, dichtbij vochtig grasland, het favoriete foerageergebied van de Groene specht. In de centrale delen van het Veldersbosch, De Geelders en De Scheeken ontbreekt de soort dan ook.
Middelste bonte specht De Middelste bonte specht is een beweeglijke specht met een relatief kleine, zwakke snavel en met een voorkeur voor oud bos met veel dode bomen. De vogels verzamelen hun voedsel (vooral insecten en hun larven) op de bladeren en de stam. Ze hebben een voorkeur voor gegroefde stammen. Het zijn geen houthakkers. Daarin verschilt hij sterk van de Grote bonte specht, die juist veel hout bewonende insecten eet. De Middelste bonte specht is een recente nieuwko-
zB oven Veel mensen in de streek kennen
mer in Nederland. De eerste paartjes vestigden zich in het midden van de jaren negentig in Zuid-Limburg. Het aantal broedparen in 1998-2000 was 5-10. Daarna volgde een indrukwekkende opmars door Zuid- en Oost-Nederland; in het jaar 2010 schatte Sovon de Nederlandse populatie op 240-290 paren. Het eerste bekende broedgeval in Noord-Brabant vond plaats in De Geelders in 2005. In hetzelfde jaar is deze specht ook waargenomen in het Veldersbosch en De Woekens. In 2010 broedden in de provincie Noord-Brabant al minstens 21 paartjes. De meeste zitten in de Meierij, waar we ook de meeste oude loofbossen vinden. In de leembossen van Het Groene Woud zijn acht territoria gevonden in De Geelders, het Veldersbosch, Heerenbeek en De Woekens. De leembossen zijn hét bolwerk van de Middelste bonte specht in Noord-Brabant met circa 3 procent van de Nederlandse populatie.
de opvallende nachtelijke zang van de Nachtegaal. Vroeger waren de meeste in het binnenland te vinden. Maar ze zijn daar sterk afgenomen, onder andere door verdroging en door het staken van het hakhoutbeheer. zO nder Nachtegalen huizen graag in struikvegetaties zoals hier in De Scheeken.
Kleine bonte specht De Kleine bonte specht is zo groot als een mus en voedt zich hoofdzakelijk met insecten en hun larven. Ook voor deze specht zijn dode bomen ’s winters belangrijk. ’s Zomers verzamelen ze hun voedsel vooral op de stam en op de boven- en onderkant van bladeren. De Kleine bonte specht is schaars in Nederland. De trend is positief en de soort heeft zijn areaal in Nederland vergroot. Bijna alle bossen in HoogNederland zijn inmiddels bezet, ook de naaldbossen, als er tenminste enig loofhout aanwezig is. De ontwikkelingen in Noord-Brabant lopen parallel aan de landelijke trend, maar tot voor kort was hij in West-Brabant nog erg schaars. In de terreinen van Staatsbosbeheer in De Geelders
74
H3 Broedvogels.indd 74-75
De Nachtegaal dankt zijn naam aan het feit, dat hij ook ’s nachts zingt. Het zijn zomergasten. Ze zoeken hun voedsel op de grond en hebben een breed voedselspectrum. Ze eten kevers en mieren, maar ook vlinders, spinnen, vliegen en muggen. Nachtegalen zijn struikbewoners, zowel binnen als buiten bossen. De belangrijkste bolwerken zijn de struweelrijke kustduinen en de Biesbosch, waar ze broeden in verbossende, voormalige gorzen. De stand is daar de laatste veertig jaar sterk toegenomen. Een tegengestelde ontwikkeling voltrok zich op de hoge zandgronden,
75
25-03-13 09:09
d ag vl in d er s : k l eu r in h et bo s
Heideblauwtje
zB oven Zullen er volgende jaren
Nog maar tien jaar geleden kwam het Heideblauwtje in flinke aantallen in Het Speet voor. Zo telde Joep Steur de volgende aantallen
nog groentjes in de leembossen rondvliegen? zM idden Kleine vuurvlinder in Heerenbeek. zO nder Parende heideblauwtjes zul je niet vaak zien in de leembossen.
2001 2002 2003 2004 2005 2007 2008 2009 2010 2011 2012
75 65 46 50 30 37 13 16 16 10 0
zB oven Kleine vuurvlinder in
Heerenbeek. zM idden Bruin zandoogjes drinken
graag nectar op Kale jonker. zO nder Vrouwtje van Bruin zandoogje,
nectar drinkend.
achteruitgang in Noord-Brabant en anderzijds de succesvolle nieuwe vestigingen op Texel zijn niet duidelijk. In de recente Vlinderatlas wordt gesteld, dat een te rigoureuze aanpak van heideterreinen, waardoor te veel struiken verdwenen, de oorzaak van de achteruitgang in Noord-Brabant zou kunnen zijn. Daarnaast is duidelijk dat de soort in de Maashorst en de Ullingse Bergen verdwenen is als gevolg van de zware begrazing met Schotse Hooglanders, waardoor de zoomvegetaties op veel plaatsen verdwijnen. In 2011 zijn er door diverse waarnemers gelukkig nog groentjes in De Geelders gezien. Behalve op de kleine stukjes heide vinden groentjes ook langs open bospaden geschikt leefgebied. Maar een populatie met zulke lage aantallen loopt een groot risico geheel te verdwijnen als er zich op een gegeven moment een calamiteit voordoet. Welke maatregelen nodig zijn, zal via een concrete studie en vergelijking van vliegplaatsen duidelijk kunnen worden. In ieder geval is het opvallend, dat elders in de leembossen, zoals in De Mortelen en in Vleeschbroek veel plaatsen zijn aan te wijzen, waar het Groentje te verwachten zou zijn, maar waar het niet aanwezig is.
zT abel 1. Aantal getelde heideblauwtjes
in Het Speet van 2001 tot 2012. Hoewel er door anderen in 2012 nog wel enkele heideblauwtjes zijn gezien, moge het uit deze cijfers duidelijk zijn, dat het Heideblauwtje uit Het Speet aan het verdwijnen is. Dat heeft zeker met het beheer te maken. Tot 2001 werd Het Speet begraasd met Schotse Hooglanders. Waarschijnlijk is de heide, na het stoppen van de begrazing te veel vergrast. Er is geplagd, maar er zijn nog steeds diepe slootjes in het gebied aanwezig, die het water afvoeren. De heide is heel oud en ziet er slecht uit. Er staat nog maar weinig Dopheide. Er komt steeds meer opslag van Grove den, waardoor het gebied dichtgroeit. Ten noorden van het heiderestantje in Het Speet ligt een klein grasland, waarin ook Struikhei is opgeslagen. Die planten zien er goed uit en zijn wellicht geschikt voor het Heideblauwtje, maar is de soort nog voldoende aanwezig om weer een duurzame populatie te vormen? En zo niet, waar moeten dan de vlinders vandaan komen: het Heideblauwtje is een honkvaste soort, die een afstand van enkele kilometers over een ongunstig leefgebied niet gemakkelijk zal overbruggen. Vlinders van Kampina, waar de soort talrijk voorkomt, kunnen de leembossen dan ook niet of maar zelden bereiken.
Kleine vuurvlinder In 2011 vonden we enkele tientallen kleine vuurvlinders in hooilandjes van De Mortelen, Kleinbroek, Heerenbeek
z Vliegplaats van
Bruin zandoogje in De Mortelen.
Groentje Het Groentje is alleen gezien in De Geelders. Het is in Noord-Brabant een soort van de overgang van vochtige heide naar bos. Er zijn daarvan nog een paar kleine stukjes in De Geelders aanwezig. De mannetjes verzamelen zich in jonge struikjes. Groentjes gebruiken diverse waardplanten waaronder Dopheide en Blauwe bosbes. Hoewel vaak wordt gesteld dat groentjes weinig mobiel zijn, wordt dit gelogenstraft door de recente vestiging op Texel, zonder dat er vliegplaatsen in de directe omgeving aanwezig zijn. De laatste jaren is de soort in Noord-Brabant flink achteruit gegaan en plaatselijk is hij geheel verdwenen. De oorzaken van enerzijds deze
132
H6 Dagvlinders.indd 132-133
25-03-13 09:10
h ar ig e vier vo eter s en g evl eu g el d e m ui zen
Twee andere boombewonende soorten zijn de Watervleermuis en de Franjestaart. De eerste dankt zijn naam aan zijn jachtwijze: deze soort jaagt altijd dicht boven wateroppervlakken. Bij de tweede wijst de naam op een lichaamskenmerk: langs de rand van de staartvlieghuid bevindt zich een rij stijve haartjes. Deze dienen om luchtwervelingen tegen te gaan, wat vooral van belang is bij een langzame wendbare vlucht. De Franjestaart kan dan ook tussen boomtakken door op spinnen jagen die hij uit hun web grist. Met beide soorten gaat het goed in Nederland. De Watervleermuis laat al sinds het begin van de tellingen, rond 1940, een toename zien, terwijl veel andere soorten in die periode afnamen. Mogelijk houdt dit verband met het voedselrijker worden van het oppervlaktewater, wat ook een toename van insecten als muggen tot gevolg had. De Franjestaart neemt sinds de jaren negentig sterk in aantal toe in ons land, wat in verband wordt gebracht met het opwarmende klimaat. Een paar maten groter is de Rosse vleermuis. Ook dit is een boombewoner die gedurende het hele jaar holle bomen gebruikt als onderkomen. In tegenstelling tot veel andere vleermuissoorten is de Rosse vleermuis een luidruchtige soort. De vlucht is hoog en snel, waarmee de dieren makkelijk enkele kilometers overbruggen naar hun foerageerplaatsen. De eerste dieren vliegen ’s avonds
al voor zonsondergang uit. Daarom werd deze vleermuis ook wel Vroegvlieger genoemd. Van ongeveer dezelfde grootte is de Laatvlieger. En inderdaad vliegt deze vleermuissoort ’s avonds later uit dan de Rosse vleermuis. De Laatvlieger gebruikt uitsluitend gebouwen als onderkomen, waarbij het vaak om grote gebouwen aan de rand van de bebouwde kom gaat. De vleugels van de Laatvlieger zijn duidelijk breder dan die van de Rosse vleermuis en de vlucht is dan ook minder snel. De voor het gebied van de leembossen misschien meest karakteristieke vleermuissoort is de Gewone grootoorvleermuis. Dit is een prachtige vleermuis met enorme oren en ook relatief grote ogen. Het is een zeer wendbare vleermuis die net als een torenvalk kan stilstaan in de lucht en tussen boomtakken door op nachtvlinders kan jagen. Wat betreft de jacht op insecten is het een specialist die niet alleen echolocatie gebruikt, maar ook goed luistert naar de geluiden die een prooi zelf maakt. Zelfs het geluid van de pootjes van een pissebed op een boomstam kan hij horen en daarmee de positie van zijn prooi bepalen, waarna hij die vangt. Wat zijn verblijfplaats betreft is het een opportunist, die zowel gebouwen als holle bomen gebruikt. In de kerk van Liempde is een kraamkolonie van deze soort aanwezig en ook in de kerk van Olland is deze soort waargenomen. Overwinterende dieren zijn gevonden iets ten noorden van De Geelders. In De Geelders zijn ook twee dieren gevonden achter de loshangende schors van een dode boom en is een baltsend dier waargenomen.
zD e Laatvlieger
komt pas laat op de avond naar buiten om te jagen.
Haasachtigen Tot deze orde behoren de Haas en het Konijn. Ze komen beide algemeen in Het Groene Woud voor. Omdat Haas en Konijn beide een stel knaagtanden voorin de bek hebben, nemen veel mensen aan dat ze tot de knaagdieren behoren. Ze verschillen echter op zoveel punten van de knaagdieren dat ze tot een andere orde worden gerekend. Sommige waarnemers twijfelen nog wel eens of het om een Haas of een Konijn gaat. De Haas is een stuk
zB oven In de paartijd is de baltsroep
van de Gewone dwergvleermuis regelmatig te horen. zM idden De Rosse vleermuis is een grote vleermuis. zR echts In dode populieren in De Scheeken verblijven waarschijnlijk gewone dwergvleermuizen.
198
H11 Harige viervoeters.indd 198-199
199
25-03-13 09:16
d e zw eef vl ieg en van d e l eem bo s s en
zG eheel boven
Rattenstaartlarve van een soort van het geslacht Eristalis. zB oven Men dacht in 2009, dat de Kleine rooddijbladloper (Chalcosyrphus valgus) in Nederland uitgestorven was. zM idden De Donkere melkzweefvlieg (Leucozona laternaria) is de meest kenmerkende soort voor de leembossen, maar is hier na 1991 niet meer gevonden. zO nder De minder algemene Doorzichtig-gele melkzweefvlieg (Leucozona glaucia) lijkt veel op de Donkere melkzweefvlieg.
Een relatief groot deel van de soorten in de leembossen (20) leeft als larve in rottend, nat hout of in sapstromen op de stam van bomen. Dood hout dat in het water ligt, krijgt een weke structuur en de larven van diverse soorten wespvliegen, woudzwevers en bladlopers maken er gangen in en voeden zich met micro-organismen. Andere larven van zweefvliegen leven in het suikerrijke sap, dat uit de wonden van levende bomen stroomt. Deze wonden kunnen zijn ontstaan door het afbreken van takken of een beschadiging van de bast, maar ook door de vraat van andere insecten, bijvoorbeeld de Wilgenhoutrups (Cossus cossus). Na verloop van tijd kan op de plek van een boomwond een rottingsholte ontstaan. In de holte hoopt zich water, bladafval en boomsap op, waardoor ook het omringende hout gaat rotten. Naarmate bomen ouder worden, ontstaan er meer van dergelijke holten en wordt de kans ook groter dat er zeldzame zweefvliegensoorten voorkomen. Deze soorten van de geslachten Brachypalpus, Callicera, Mallota, Myolepta en Pocota zijn over het algemeen makkelijker te vinden als larve dan als volwassen vlieg, mogelijk omdat deze vliegen vooral in boomtoppen leven. Wellicht zou het gericht afzoeken van boomholten nog enkele van deze soorten kunnen opleveren. De larven van de meeste gitjes (Cheilosia spec.) leven in wortels en stengels van allerlei kruidachtige plantensoorten. Van deze gitjes komen 16 soorten in het gebied voor. Zo leven de larven van het Tweekleurig gitje (Cheilosia albipila) en het Moerasgitje (C. fraterna) in Kale jonker en die van het Kervelgitje (C. pagana) in de rottende wortels van verschillende schermbloemen. Van twee soorten, het Heidegitje (C. longula) en het Paddenstoelgitje (C. scutellata), leven de larven in paddenstoelen. Een klein aantal zweefvliegensoorten leeft als larve in nesten van mieren, wespen of hommels. De larven van citroenzweefvliegen (Xanthogramma spec.) zijn gevonden in mierennesten, waar ze zich voeden met wortelluizen die met mierenkolonies geassocieerd zijn. De Witte reus (Volucella pellucens) legt haar eieren in wespennesten, waar de larven onderin het nest leven van afval en dode wespenlarven. De larve van de Hommelreus (Volucella bombylans) is in de nesten van verschillende hommelsoorten gevonden. In ‘De zweefvliegen van Nederland’ is een analyse uitgevoerd op de trends en de mate van voorkomen van alle Nederlandse soorten om deze in te delen volgens de categorieën van de Rode Lijsten, zoals die ook voor dagvlinders en libellen zijn opgesteld. Van de elf soorten die volgens deze analyse in de loop van de twintigste eeuw uit Nederland verdwenen zijn, is er één in de leembossen gevonden: de Kleine rooddijbladloper (Chalcosyrphus valgus). Daarvan is op 20 juli 1969 een vrouwtje gevangen bij Best door Bob van Aartsen. Sinds 2009 is de soort weer op enkele plaatsen in de Peel en Zuid-Limburg waargeno-
d e zw eefv l i egen v a n de leembossen
men en daarmee zou deze soort nu in de categorie ‘niet bedreigd’ terechtkomen. Van de 31 als sterk bedreigd betitelde soorten werd er ook slechts één in de leembossen gevonden: de eerdergenoemde Kleine fopblaaskop. Het is echter de vraag hoe deze Zuid-Europese soort, die alleen in 1978 en 1980 in Nederland is gevonden, hier is terechtgekomen en of deze zich in ons klimaat zou kunnen handhaven. Drie in de leembossen voorkomende soorten worden als bedreigd beschouwd: Primulagitje (Cheilosia antiqua), Duister schaduwplatvoetje (Platycheirus aurolateralis) en Eikenspitsbek (Psilota anthracina). Deze worden hieronder besproken. Van de 21 als kwetsbaar betitelde soorten zijn er 10 in de leembossen van Het Groene Woud gevonden en van de 16 als gevoelig beschouwde soorten 5. De leembossen zijn dus kennelijk geen gebieden waar bijzonder veel (sterk) bedreigde soorten voorkomen, maar het aantal als kwetsbaar beschouwde soorten is relatief groot.
Kenmerkende soorten Per besproken soort is het aantal waarnemingen in het gebied vergeleken met het aantal 5x5-kilometerhokken in Nederland volgens ‘De zweefvliegen van Nederland’. De soorten die daar het hoogst op scoorden, dus relatief veel waarnemingen in de leembossen hebben, worden hieronder besproken. Tussen haakjes staat achter elke soort vermeld: mate van bedreiging in Nederland (GE= gevoelig, KW= kwetsbaar, BE = bedreigd), aantal waarnemingen in de leembossen in 2011 en alle jaren bij elkaar (waarbij een aantal mannetjes/vrouwtjes/exemplaren van één vindplaats op één datum als een vangsteenheid/ waarneming wordt beschouwd) en het aantal 5x5-kilometerhokken in Nederland waarin de soort in de periode 1990-2007 werd waargenomen. Als er geen mate van bedreiging wordt vermeld, betekent dit dat de soort niet als gevoelig, kwetsbaar of bedreigd is aangemerkt in ‘De zweefvliegen van Nederland’.
Melkzweefvliegen Melkzweefvliegen zijn middelgrote zweefvliegen met een dof borststuk en een grijze of witte achterlijftekening. De vliegen worden vaak gevonden op witte schermbloemen, zoals Gewone berenklauw en Zevenblad, de larven leven van bladluizen. De Donkere melkzweefvlieg (Leucozona laternaria GE, 0|26|22) komt uit de bovenstaande analyse naar voren als meest kenmerkende soort voor de leembossen. Vóór 1990 is deze soort in 67 5x5- kilometerhokken, vooral in het oosten en zuiden van Nederland gevonden, van 1990 t/m 2007 nog maar in 22 hokken. In de leembossen is de soort van
zR echter pagina Op de bloeiende
meidoorns tussen de populieren van Heerenbeek kan men de Bijwoudzwever vinden.
232
H13 Bladlopers en Woudzwevers.indd 232-233
25-03-13 09:15