Jaarboek
2012
2 • Brakona jaarboek 2012
inhoudstafel Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
3
Jens D'Haeseleer
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
25
Roosmarijn Steeman
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
37
Roosmarijn Steeman
Verspreiding en ecologie van doornsprinkhanen in het voormalig zandwinningsgebied Bos van Aa (Zemst)
49
Pallieter De Smedt en Kevin Lambeets
Vleermuizen in bos en park in de Provincie Vlaams-Brabant
63
Wout Willems
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12 Iwan Lewylle
Brakona jaarboek 2012
75
Brakona jaarboek 2012 • 3
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha Jens D'Haeseleer
Jaarboek
2012
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
4 • Brakona jaarboek 2012
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha Jens D'Haeseleer
In het uiterste zuidwesten vanVlaams-Brabant ligt de gemeente Galmaarden, rustig, heuvelachtig, waar de uitlopers van de Vlaamse Ardennen naadloos over gaan in de heuvels van het Pajottenland. De regio werd uitgeroepen als stiltegebied, maar die rust is slechts schijn. In het Kluysbos, op de zuidflank van de Bosberg, bruist het van bijen- en wespenleven.
Figuur 1: Vrouwtje Paardenbloembij. Foto: Bernhard Jacobi
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
Brakona jaarboek 2012 • 5
Het Kluysbos: bosparel van Galmaarden Het Kluysbos is een klein bosgebied van ca. 30 ha, gelegen op de steile, zuidgerichte flank van de Bosberg. Met een hellingsgraad van 8 tot 13% houdt het gebied er een eigen microreliëf op na dat nog wordt versterkt doordat het bos centraal wordt doorsneden door een beek. Het Kluysbos maakt deel uit van het grotere boscomplex Raspaillebos-Geitenbos. De Bosberg, bekend van de heroïsche aanvallen uit de Ronde van Vlaanderen, vormt de waterscheiding tussen Dender en Mark: terwijl het Raspaillebos afwatert naar de Dender, loopt het water van het Kluysbos af naar de Mark. In het bos bevinden zich verschillende bronzones, sommige met een zeer hoog kalkgehalte. De laaggelegen zones worden er gekenmerkt door een zandlemige bodem maar op de hellingen komt lokaal ook leem en klei voor. Uit de kaarten van de Ferrarisatlas die dateert van 1777 - blijkt dat de huidige kern van het Kluysbos ook toen al bebost was. Het gebied mag dan ook met recht en rede worden bestempeld als een oud bos. Dit is goed te merken aan de kruidlaag die wordt gedomineerd door oud-bosindicatoren met soorten als Eenbes (Paris quadrifolia), Bosanemoon (Anemone nemorosa), Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Gevlekte aronskelk (Arum maculatum), Boshyacinth (Hyacinthoides nonscripta) en Gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum). Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de boskern op de Biologische Waarderingskaart staat ingekleurd als ‘biologisch zeer waardevol’ (Vriens et al., 2011). De flora wordt er verder getypeerd door o.a. Dotterbloem (Caltha palustris), Gele
dovenetel (Lamium galeobdolon), Kleine maagdenpalm (Vinca minor) en Aalbes (Ribus rubrum). In de bosrand staat o.a. Boswilg (Salix caprea), Zoete kers (Prunus avium), Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) en Sleedoorn (Prunus spinosa). Ook de omliggende reliëf- en soortenrijke cultuurgraslanden, glanshaver- en struisgraslanden hebben een hoge ecologische waarde. In het zuidwesten van het bos liggen de meest interessante graslanden. Op een oppervlakte van 2,5 ha vind je er Kamgras (Cynosurus cristatus), Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum) en Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis) naast kleine vlekjes Gewone veldbies (Luzula campestris) en Gewoon struisgras (Agrostis capil-
Figuur 2: Pad doorheen het centrale gedeelte van het Kluysbos, gesierd door een uitbundig bloeiaspect van Dotterbloem. Foto: Wout Willems
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
6 • Brakona jaarboek 2012
Figuur 3: De bosverbindingszone tussen het Karkoolbos en het Kluysbos (locatie 1) en de bloemrijke graslanden ten zuidwesten van het Kluysbos (locatie 2). Digitale versie van de orthofoto’s Vlaams-Brabant 2007 (AGIV & provincie Vlaams-Brabant) Figuur 4: Zuidgericht grasland met bloei van Gewone margriet en Scherpe boterbloem. Foto: Jens D’Haeseleer
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
laris). Het bloeiaspect wordt er bepaald door een combinatie van soorten uit de verschillende graslandtypes met o.a. Paardenbloem (Taraxacum officinalis), Scherpe boterbloem (Ranunculus acris), Kruipende boterbloem (Ranunculus repens), Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), Gewone vogelmelk (Ornithogalum umbellatum), Kale jonker (Cirsium palustre) en Pinksterbloem (Cardamine pratensis). Het kleurenpallet wordt er verder aangevuld met Gewone margriet (Leucanthemum vulgare), Gewone ereprijs (Veronica chamaedrys), Rode klaver (Trifolium pratense), Knoopkruid (Centaurea jacea) en Duizendblad (Achillea millefolium). Typische soorten van struisgraslanden zoals Muizenoor (Hieracium pilosella) en Gewoon biggenkruid (Hypochaeris radicata) worden vooral teruggevonden langsheen twee kleine steilrandjes die dwars op de hellinggradiënt lopen.
Brakona jaarboek 2012 • 7
In deze graslanden zijn ook enkele structuurelementen terug te vinden zoals een rij ongeteerde, oude weidepaaltjes, enkele bramenkoepels in de rand en staand en liggend dood hout. (D’Haeseleer, 2010) Tot slot vinden we in de omgeving ook enkele struwelen terug met o.a. Boswilg, Zoete kers, Eenstijlige meidoorn, Tamme kastanje (Castanea sativa) en Zomereik (Quercus robur).
Een bijen- en wespenonderzoek In de periode 2010-2013 werd het gebied 17 keer bezocht waarbij de aandacht vooral uitging naar wilde bijen en wespen. Zes bezoeken werden verricht door Bart Uitterhaegen die er op zoek ging naar galwespen. De overige elf bezoeken werden uitgevoerd door de auteur. Hierbij werd de focus vooral gelegd op het voorkomen van wilde bijen en wespen in de graslanden ten zuidwesten van het bos. Alle soorten werden geobserveerd of (om een correcte identificatie mogelijk te maken) gevangen met een vlindernet. Een beperkt aantal exemplaren werd ingezameld voor verdere determinatie met behulp van een binoculair en gespecialiseerde literatuur. In de periode van 8 mei 2011 tot en met 3 juli 2011 werden met behulp van een ‘wespenval’ acht koninginnen van de Hoornaar (Vespa crabro) gevangen. Nog op 8 mei 2011 werd een bladwespenlarve (Periclista spec.) verzameld om op te kweken. Deze kweek mislukte echter zodat de exacte soortnaam niet kon worden achterhaald. In totaal werden in het onderzoeksgebied 97 soorten geregistreerd. Bijen (Apoidea) waren met 66 soorten de best vertegenwoordigde groep. Verder werden ook nog 20 galwespen (Cynipidae), één goudwesp (Chrysididae), drie graafwespen (Crabronidae), één bladwesp (Symphyta), twee knotswespen (Sapygidae), drie plooivleugelwespen (Vespidae) en één schildwesp (Braconidae) waargenomen.
Wilde bijen van het Kluysbos: een verhaal van gras, weidepaaltjes en bos In België komen 375 soorten wilde bijen voor, waarvan er 66 werden waargenomen in het Kluysbos en de omliggende graslanden in de periode 2010-2013. Vooral de bloem- en structuurrijke graslanden en de bosrand ten zuidwesten van het Kluysbos zijn voor deze groep belangrijk. Op zich zegt 66 soorten niet erg veel. Dat hiervan 17 soorten zijn opgenomen in op de Nederlandse Rode Lijst is echter wel veelzeggend. Deze Rode Lijst-soorten worden weergegeven in Tabel 1, met opgave van de Rode Lijst-categorie waartoe ze behoren (Peeters & Reemer, 2003). Vooralsnog werd voor Vlaanderen geen Rode Lijst van wilde bijen opgesteld, maar hoogstwaarschijnlijk is de situatie hier vergelijkbaar met die in Nederland.
Tabel 1: Wilde bijen en hun Nederlandse Rode Lijststatus. Soortnaam
Wetenschappelijke naam
Rode Lijst-categorie
Dubbeldoornwespbij
Nomada femoralis
ernstig bedreigd
Weidebij
Andrena gravida
bedreigd
Donkere klaverzandbij
Andrena labialis
bedreigd
Roodstaartklaverzandbij
Andrena similis
bedreigd
Breedbuikgroefbij
Lasioglossum lativentre
bedreigd
Paardenbloembij
Andrena humilis
kwestbaar
Kleine klokjesbij
Chelostoma campanularum
kwestbaar
Ranonkelbij
Chelostoma florisomne
kwestbaar
Bonte wespbij
Nomada bifasciata
kwestbaar
Smalbandwespbij
Nomada goodeniana
kwestbaar
Roodharige wespbij
Nomada lathburiana
kwestbaar
Vroege wespbij
Nomada leucophthalma
kwestbaar
Gehoornde metselbij
Osmia cornuta
kwestbaar
Bosbloedbij
Sphecodes ephippius
kwestbaar
Gewone tubebij
Stelis breviuscula
kwestbaar
Borstelwespbij
Nomada stigma
gevoelig
Variabele wespbij
Nomada zonata
gevoelig
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
8 • Brakona jaarboek 2012
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
Brakona jaarboek 2012 • 9
Biodiversiteit op een zakdoek Op z’n beperkte oppervlakte van 30 ha huisvest het Kluysbos toch een opvallend hoge diversiteit. Zo werden er totnogtoe zeven vleermuissoorten geregistreerd waaronder de zeldzame Brandts vleermuis (Myotis brandtii). De onmiddellijke nabijheid van het veel grotere Karkoolbos/Moerbekebos, ten westen van het Kluysbos zal hier vast niet vreemd aan zijn. De meer open bosbestanden en de bosranden vormen er een geschikt foerageergebied voor verschillende soorten (Willems et al., 2012). Maar ook op het vlak van paddenstoelen scoort het Kluysbos goed met zeldzame soorten als Donker beekschijfje (Pachyella violaceonigra), Lila melkzwam (Lactarius lilacinus) en Kleine elzengordijnzwam (Cortinarius bibulus). De vondst van Adonismycena (Mycena adonis) is indicatief voor de aanwezigheid van kalk in de bodem (Steeman et al., 2011). In een tuin in de nabije omgeving van het bos werden in de periode 2010-2013 enkele malen nachtvlinders gevangen. Dit onderzoek werd aangevuld met enkele vangsessies in het bos zelf. Resultaat: 170 macro- en micronachtvlinders met als uitschieters Karmozijnrood weeskind (Catocala sponsa), Pijlkruidspanner (Mesotype didymata), Purpermot (Pyrausta purpuralis) en Geelblad (Ennomos quercinaria) (www.waarnemingen.be). Met aanvullende waarnemingen van Ree (Capreolus capreolus) en Rode eekhoorn (Sciurus vulgaris), Hazelworm (Anguis fragilis), een populatie van de Sleedoornpage (Thecla betulae) en van het Boswitje (Leptidea sinapis) doet dit gebied het lang niet slecht (www.waarnemingen.be, D’Haeseleer, 2010). Waarschijnlijk dankt het bos deze aanzienlijke biodiversiteit aan de hoge ouderdom van het bos, het hoog aandeel dood hout, de sterke gradiënt van droog naar nat en het voorkomen van verschillende bodemtypes. De soortenrijkdom van de omliggende graslanden en struwelen is heel wat minder gekend, al wordt vermoed dat ook hier de sterke gradiënten en verschillende bodemtypes wellicht een positieve impact op de biodiversiteit zouden kunnen hebben.
Graslandsoorten De zone ten zuidwesten van het Kluysbos wordt gekenmerkt door een variatie aan graslandtypes. Dit resulteert in een hoog aantal plantensoorten op een relatief beperkte oppervlakte. Deze floristische diversiteit weerspiegelt zich ook in een aantal wilde bijensoorten die typisch zijn voor extensief beheerde en bloemrijke graslanden. Concreet gaat het om de Paardenbloembij (Andrena humilis) (Figuur 5), de Donkere klaverzandbij (Andrena labialis) (Figuur 6), de zeldzame Roodstaartklaverzandbij (Andrena similis), de Biggenkruidgroefbij (Lasioglossum villosulum) en de evenzeer zeldzame Dubbeldoornwespbij (Nomada femoralis). Al deze soorten nestelen ondergronds in zelfgegraven nestgangen. Een aantal soorten heeft een uitgesproken voorkeur voor bepaalde planten, andere zijn vooral op zoek naar nestplaatsen in de vorm van een open, zandige bodem. Volgende soorten behoren tot minstens één van bovenstaande groepen: de Goudpootzandbij (Andrena chrysosceles), de Weidebij (Andrena gravida), de Ereprijszandbij (Andrena labiata), de Fluitenkruidbij (Andrena proxima),
de Grijze zandbij (Andrena vaga), de Grote zijdebij (Colletes cunicularius), de Wormkruidbij (Colletes daviesanus), de Parkbronsgroefbij (Halictus tumulorum), de Berijpte geurgroefbij (Lasioglossum albipes), de Kleigroefbij (Lasioglossum pauxillum), de Bonte wespbij (Nomada bifasciata) en de Grote spitstandbloedbij (Sphecodes puncticeps). Bij de hommels verkiezen vooral de Steenhommel (Bombus lapidarius) en de Grote koekoekshommel (Bombus vestalis) open terreinen.
Weidepaalsoorten Tussen beide graslanden staat een rij ongeteerde, oude weidepaaltjes (Figuur 7). Deze doet dienst als tweede afsluiting, maar wordt ondersteund door een stevige, nieuwe afsluiting. Verschillende bijen en wespen gebruiken deze oude palen als nestelplaats. De Ranonkelbij (Chelostoma florisomne) werd er het talrijkst aangetroffen, net als haar parasiet de Gewone knotswesp (Sapyga clavicornis). Ook de Tronkenbij (Heriades truncorum) en haar parasieten de Gewone tubebij (Stelis breviuscula) en de Kleine knotswesp (Sapygina decemguttata) nestelden in deze paaltjes.
Figuur 5: De Paardenbloembij, een typische soort voor extensief beheerde en bloemrijke graslanden. Foto: Nicolas Vereecken Figuur 6: De Donkere klaverzandbij: een specialist van Rode en Witte klaver. Foto: Bernhard Jacobi
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
10 • Brakona jaarboek 2012
De graafwesp (Trypoxylon figulus) was er eveneens talrijk aanwezig, maar ook de graafwesp (Stigmus pendulus) en de goudwesp (Pseudomalus auratus) voelden zich er thuis. Deze laatste leeft parasitair op graafwespen van de genera Pemphredon, Passaloecus, Psenulus, Rhopalum en Trypoxylon. Van deze genera werden vooralsnog geen soorten in het gebied gevonden.
Figuur 7: Rij ongeteerde oude weidepaaltjes. Het linkergrasland wordt begraasd, het rechtergrasland wordt gemaaid en nabegraasd. Foto: Jens D’Haeseleer
De prikkeldraden bemoeilijkten de vangsten, die hoofdzakelijk werden verricht met een vlindernet. Mogelijk werden hier dus wel nog enkele soorten over het hoofd gezien.
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
Bos- en bosrandsoorten Typische bewoners van bosranden zijn onder andere de Tweekleurige zandbij (Andrena bicolor), het Vosje (Andrena fulva), het Roodgatje (Andrena haemorrhoa), de Witkopdwergzandbij (Andrena subopaca), de Gewone sachembij (Anthophora plumipes), de Blauwe ertsbij (Ceratina cyanea), de Ranonkelbij, de Tronkenbij, de Zwartgespoorde houtmetselbij (Hoplitis leucomelana), de Gewone maskerbij (Hylaeus communis), de Halfglanzende groefbij (Lasioglossum semilucens), de Grote bladsnijder (Megachile willughbiella), de Vroege wespbij
Brakona jaarboek 2012 • 11 Soortnaam
Wetenschappelijke naam
Stuifmeelbron
Zwart-rosse zandbij
Andrena clarkella
Boswilg
Paardenbloembij
Andrena humilis
Composieten (Cichorioideae), veel op Paardenbloem, Gewoon biggenkruid, Groot streepzaad, Muizenoor en havikskruid
Donkere klaverzandbij
Andrena labialis
Vlinderbloemigen, voornamelijk op Rode en Witte klaver
Fluitenkruidbij
Andrena proxima
Schermbloemigen, vooral op Dolle kervel, Fluitenkruid en Zevenblad
Roodstaartklaverzandbij
Andrena similis
Vlinderbloemigen, op Brem en Stekelbrem
Grijze zandbij
Andrena vaga
wilgen
Kleine klokjesbij
Chelostoma campanularum
klokjes, in Nederland vooral op Grasklokje
Ranonkelbij
Chelostoma florisomne
boterbloemen
Wormkruidbij
Colletes daviesanus
Composieten (Asteroideae), vooral op Boerenwormkruid, maar ook op Duizendblad, guldenroede en kamille
Tronkenbij
Heriades truncorum
Composieten (Asteroideae), vooral op Boerenwormkruid, Gele kamille, Jacobskruiskruid, Gewone margriet.
(Nomada leucophthalma), de Sierlijke wespbij (Nomada panzeri), de Variabele wespbij (Nomada zonata), de Rosse metselbij (Osmia bicornis) en de Gehoornde metselbij (Osmia cornuta). Zowel de Ranonkelbij, de Tronkenbij, de Gewone maskerbij, de Grote bladsnijder als beide metselbijen nestelen bovengronds in gangen in dood hout. De Blauwe ertsbij en de Zwartgespoorde houtmetselbij zijn bewoners van merghoudende stengels (bv. van braam of vlier). De overige soorten nestelen ondergronds in zelfgegraven nesten. Weinig bijensoorten verkiezen het bos zelf als hun favoriete habitat. Uitzonderingen zijn de Zwart-rosse zandbij (Andrena clarkella) en de Boomhommel (Bombus hypnorum) die vaak in lichtrijke bossen voorkomen en respectievelijk ondergronds in zelfgegraven nesten en bovengronds in holle ruimten in bomen nestelen. Verder zochten we nog naar de Lapse behangersbij (Megachile lapponica), een soort die vaak in bosranden voorkomt en een voorkeur heeft voor Wilgenroosje (Chamerion angustifolium). In de noordrand van het gebied staan vrij veel Wilgenroosjes maar van de Lapse behangersbij geen spoor. Een andere soort waarvan wordt aangenomen dat die in de toekomst nog wel in de bosranden zal worden gespot, is de Andoornbij (Anthophora furcata). Een flink aantal soorten (zoals de Ranonkelbij en de Zwartgespoorde
houtmetselbij) heeft een combinatie van graslanden en bos(randen) nodig om te overleven. Deze zijn afhankelijk van dood hout en holle stengels voor hun nesten, maar foerageren in de graslanden.
Tabel 2: Oligolectische bijensoorten en hun voornaamste stuifmeelbron.
Specialisten Tien wilde bijensoorten die in het projectgebied werden aangetroffen, hebben een duidelijke band met bepaalde planten. Zij verzamelen stuifmeel van een beperkt aantal soorten behorend tot één bepaalde familie (de oligolecten) of van één bepaalde plantensoort (de monolecten). Dit stuifmeel gebruiken ze als voedsel voor hun larven. Andere soorten verzamelen stuifmeel van diverse plantensoorten uit verschillende plantenfamilies en worden polylecten genoemd. Zij kunnen ook een bepaalde voorkeur hebben voor bepaalde stuifmeelbronnen, maar die voorkeur is dan minder uitgesproken dan bij de oliglecten en de monolecten. In Tabel 2 worden de oligolectische soorten weergegeven, samen met hun voornaamste stuifmeelbron. Hieruit blijkt dat vooral gele composieten, wilgen en vlinderbloemigen belangrijk zijn voor het behoud van deze soorten in het gebied. Brem (Cytisus scoparius) en Stekelbrem (Genista anglica), beide soorten die in de literatuur bekend staan als stuifmeelbron voor de Roodstaartklaverzandbij, werden in de directe omgeving van het Kluysbos Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
12 • Brakona jaarboek 2012
voor bepaalde planten hebben. Zo heeft het Vosje een sterke voorkeur voor ribes, terwijl de Ereprijszandbij stuifmeel van Gewone ereprijs en Veldereprijs (Veronica arvensis) verkiest. De Gewone sachembij bezoekt vooral longkruid, sleutelbloemachtigen, lip- en vlinderbloemigen. De Grote zijdebij (Figuur 8) heeft dan weer een voorkeur voor wilgenstuifmeel en de Zwartgespoorde houtmetselbij wordt vaak aangetroffen op rolklaver en braam. Tot slot verkiezen de Roodpotige groefbij (Halictus rubicundus), de Berijpte geurgroefbij (Lasioglossum albipes), de Matte bandgroefbij (Lasioglossum leucozonium) en de Biggenkruidgroefbij gele composieten. Ook de Blauwe ertsbij zit graag op gele composieten zoals Muizenoor, havikskruid en leeuwentand. Op nectarvlak kennen wilde bijen minder specialisaties. Wel zullen langtongige soorten zoals hommels of sachembijen eerder bloemen met een diepe kelk bezoeken wanneer ze nectar verzamelen. Korttongige bijen zoals zandbijen en zijdebijen verzamelen nectar uit bloemen met een oppervlakkige nectardiscus zoals Duizendblad, Paardenbloem (Taraxacum officinale) of Gewone margriet.
Koekoeksbijen en -hommels
Figuur 8: Grote zijdebij op wilg. Foto: Henk Wallays Figuur 9: De Borstelwespbij is een cleptoparasitaire soort die haar eitjes legt in het nest van de Donkere klaverzandbij. Foto: Bernhard Jacobi
nog niet aangetroffen. Mogelijk houdt deze soort er dan ook nog andere (niet in de literatuur gekende) stuifmeelbronnen op na. Ook klokjes werden niet in de bloemrijke graslanden aangetroffen tijdens de bezoeken, maar moeten zeker aanwezig zijn om de populatie van de Kleine klokjesbij (Chelostoma campanularum) in stand te houden. Van deze soort is echter gekend dat ze slechts een klein aantal planten nodig heeft om een populatie in stand te houden. Bepaalde soorten die er een polylectische levenswijze op na houden, kunnen toch een voorkeur
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
Koekoeksbijen en -hommels kennen een cleptoparasitaire levenswijze. Dit betekent dat ze zelf geen nesten maken of voedsel verzamelen maar hun eitjes in de nesten van zogenaamde gastheersoorten leggen. De larve van de parasitaire soort doodt het eitje of de larve van de gastheer en voedt zich met het verzamelde stuifmeel. Vaak is er een specifieke relatie tussen beide. Een koekoeksbijensoort kan dus niet voorkomen zonder geschikte gastheersoort. Niet minder dan 21 soorten koekoeksbijen en -hommels werden in het projectgebied waargenomen. Tabel 3 lijst voor elke soort ook de gastheren op, waarbij een onderscheid wordt gemaakt
Brakona jaarboek 2012 • 13 Soortnaam
Wetenschappelijke naam
Gastheer
Wetenschappelijke naam
Gewone koekoekshommel
Bombus campestris
Akkerhommel
Bombus pascuorum
Weidehommel
Bombus pratorum
Vierkleurige koekoekshommel
Bombus sylvestris
Weidehommel
Bombus pratorum
Grote koekoekshommel
Bombus vestalis
Aardhommel
Bombus terrestris
Bonte wespbij
Nomada bifasciata
Weidebij
Andrena gravida
Roodzwarte dubbeltand
Nomada fabriciana
Tweekleurige zandbij
Andrena bicolor
Goudpootzandbij
Andrena chrysosceles
Dubbeldoornwespbij
Nomada femoralis
Paardenbloembij
Andrena humilis
Gewone wespbij
Nomada flava
Viltvlekzandbij
Andrena nitida
Meidoornzandbij
Andrena carantonica
Zwartbronzen zandbij
Andrena nigroaenea
Witkopdwergzandbij
Andrena subopaca
Gewone dwergzandbij
Andrena minutula
Zadeldwergzandbij
Andrena falsifica
Halfgladde dwergzandbij
Andrena semilaevis
Gewone kleine wespbij
Nomada flavoguttata
Glimmende dwergzandbij
Andrena minutuloides
Kortprietwespbij
Nomada fucata
Grasbij
Andrena flavipes
Smalbandwespbij
Nomada goodeniana
Viltvlekzandbij
Andrena nitida
Grijze rimpelrug
Andrena tibialis
Asbij
Andrena cineraria
Zwartbronzen zandbij
Andrena nigroaenea
Roodharige wespbij
Nomada lathburiana
Grijze zandbij
Andrena vaga
Vroege wespbij
Nomada leucophthalma
Zwart-rosse zandbij
Andrena clarkella
Sierlijke wespbij
Nomada panzeri
Gewone rozenzandbij
Andrena fucata
Valse rozenzandbij
Andrena helvola
Variabele zandbij
Andrena varians
Gewone dubbeltand
Nomada ruficornis
Roodgatje
Andrena haemorrhoa
Borstelwespbij
Nomada stigma
Donkere klaverzandbij
Andrena labialis
Variabele wespbij
Nomada zonata
Wimperflankzandbij
Andrena dorsata
Bosbloedbij
Sphecodes ephippius
Matte bandgroefbij
Lasioglossum leucozonium
Pantserbloedbij
Sphecodes gibbus
Roodpotige groefbij
Halictus rubicundus
Dikkopbloedbij
Sphecodes monilicornis
Berijpte geurgroefbij
Lasioglossum albipes
Groepjesgroefbij
Lasioglossum malachurum
Gewone geurgroefbij
Lasioglossum calceatum
Grote spitstandbloedbij
Sphecodes puncticeps
Biggenkruidgroefbij
Lasioglossum villosulum
Gewone tubebij
Stelis breviuscula
Tronkenbij
Heriades truncorum
tussen gastheren die al wel (zwart) en nog niet (rood) in het gebied werden aangetroffen. Hoewel de Sierlijke wespbij (Nomada panzeri) op de checklist voorkomt, werd vooralsnog geen enkele van haar gastheren gevonden in het Kluysbos. Dit wil zeggen dat minstens één van de potentiële gastheersoorten
nog moet worden gevonden in het gebied. Onder deze koekoeksbijen bevinden zich echte zeldzaamheden als de Dubbeldoornwespbij en de Borstelwespbij (Nomada stigma) (Figuur 9), de parasiet op respectievelijk Paardenbloembij en de Donkere klaverzandbij.
Tabel 3: Parasitaire bijen en hommels en hun mogelijke gastheren. Alleen de gastheren die reeds in de streek aangetroffen werden zijn weergegeven. Soorten in het rood weergegeven werden nog niet in het gebied aangetroffen.
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
14 • Brakona jaarboek 2012
Figuur 10: Verspreiding van de Dubbeldoornwespbij. De waarneming in de graslanden rond het Kluysbos was de eerste voor Vlaams-Brabant. Bron: www.waarnemingen.be
Figuur 11: De hoogste diversiteit aan galwespen werd gevonden in deze jonge aanplant van Zomereik. Foto: Jens D’Haeseleer
Groots in kleinheid Zonder een Rode Lijst van wilde bijen in Vlaanderen, is het niet eenvoudig om de bijendiversiteit van het Kluysbos goed te kaderen. Toch kan worden gesteld dat het gebied een echte hotspot is. Niet alleen werd hier tijdens ‘amper’ 17 bezoeken 20% van alle Belgische bijensoorten aangetroffen, er werden ook heel wat lokale, regionale of zelfs landelijke zeldzaamheden gevonden op een kleine oppervlakte. Zo is het
Kluysbos vooralsnog de enige locatie in de provincie Vlaams-Brabant waar de zeldzame Roodstaartklaverzandbij en de Dubbeldoornwespbij voorkomen (www. waarnemingen.be) (Figuur 10). Meer onderzoek in gelijkaardige gebieden in de provincie zal waarschijnlijk een duidelijker verspreidingsbeeld geven van deze zeldzaamheden.
En hoe zit het met de rest? Naast wilde bijen werd ook aandacht besteed aan enkele andere groepen, alle behorend tot de grotere groep van de vliesvleugeligen (Hymenoptera). De best onderzochte groep is die van de galwespen. Het onderzoek naar deze soortgroep werd vooral uitgevoerd door Bart Uitterhaegen. Alle galwespensoorten, behalve de Bramentakgalwesp (Diastrophus rubi) en de Esdoorngalwesp (Pediaspis aceris), werden gevonden op Zomereik. De overige soorten zaten resp. op braam en esdoorn (Acer). De meeste gallen werden waargenomen in de jonge aanplant aan de noordzijde van het gebied en langs de bosrand in het zuidwesten (Figuur 12). De goudwesp Pseudomalus auratus zat aan de rij ongeteerde weidepaaltjes. Deze soort parasiteert op een reeks graafwespen van de genera Pemphredon, Passaloecus, Psenulus, Rhopalum en Trypoxylon.
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
Brakona jaarboek 2012 • 15
Van de groep van de graafwespen werden slechts drie soorten aangetroffen. Lindenius albilabris nestelt in open, zandige bodem en voedt zich met bodemwantsen (Lygaeidae), blindwantsen (Miridae) en kleine vliegen. Zowel Stigmus pendulus als Trypoxylon figulus nestelen in holle stengels en gangen in droog hout. Hun prooien bestaan respectievelijk uit bladluizen en spinnetjes (Peeters et al., 2004). Vooralsnog werd slechts één soort bladwesp in het gebied waargenomen. De Macrophya annulata legt haar eitjes in de bladeren van Gewone vlier (Sambucus nigra). Aan de rij ongeteerde weidepaaltjes werden twee soorten knotswespen gezien: de Gewone knotswesp en de Kleine knotswesp. Zij leven parasitair op resp. Ranonkelbij en Tronkenbij (Peeters et al., 2004). Drie soorten plooivleugelwespen werden waargenomen. De Hoornaar (Vespa crabro) en de Duitse wesp (Vespula germanica) behoren tot de zogenaamde ‘limonadewespen’. Deze
soorten werden vooral aangetroffen in het bos en in de bosrand. De zeldzame Eumenes pendunculatus – die tot de groep van urntjeswespen behoort – voedt haar larven met rupsen van spanners (Geometridae) en maakt haar nesten aan stengels (Peeters et al., 2004).
Figuur 12: Zevenstippelig lieveheersbeestje met pop van Dinocampus coccinellae. Foto: Jens D’Haeseleer
Tot slot werd één soort schildwesp waargenomen: Dinocampus coccinellae. Deze soort heeft een interessante levenswijze waarbij ze haar eitjes legt in lieveheersbeestjes, voornamelijk het Zevenstippelig lieveheersbeestje (Coccinella septempunctata). De larve die zich ontwikkelt, voedt zich met trofische cellen. Na enkele vervellingen bijt de wespenlarve de zenuwen van de pootjes van het lieveheersbeestje door en verlaat ze het lichaam. Daarna wordt een cocon gesponnen tussen de pootjes van het lieveheersbeestje (Figuur 11). Deze wordt beschermd door het lieveheersbeestje dat vijanden afschrikt door haar kleur en door het ‘reflexbloeden’, het afscheiden van hemolymfe met een onaangename geur of smaak via de kniegewrichten om predatoren af te schrikken (www.stippen.nl).
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
16 • Brakona jaarboek 2012
Op naar een bijenvriendelijk beheer in het Kluysbos Het Kluysbos is deels eigendom van Natuurpunt vzw, deels van particulieren en landbouwers. De percelen in eigendom van Natuurpunt worden beheerd door de natuurvereniging vzw De Mark. De westelijke helft van het centrale bosgedeelte wordt beheerd door een jagersgroep die hier onder andere een aanplant van dennen heeft, enkele voederbakken voor Fazanten en een hoogzit. De bloemrijke graslanden in het zuidwesten zijn in beheer bij landbouwers. Wilde bijen hebben geschikte nestgelegenheden en voedselbronnen nodig om een stabiele populatie te kunnen vestigen. Ze kunnen daarom alleen overleven op plaatsen waar binnen hun vliegbereik aan deze eisen wordt voldaan (Peeters et al., 2012). Het zijn echte zonnekloppers en verkiezen nest- en foerageerplaatsen in de zon. Voor nestgelegenheid zijn veel soorten afhankelijk van microstructuren in het landschap. Kleinschaligheid en variatie zijn dan ook belangrijke factoren voor een bijvriendelijk natuurbeheer. Foerageerplaatsen moeten uiteraard rijk zijn aan bloemplanten. Niet alleen de soortenrijkdom, maar vooral ook de hoeveelheid aan bloemen is belangrijk.
Grasland: een verhaal van nestgelegenheid en voedsel De best onderzochte graslanden (in het zuidwesten van het gebied), worden momenteel beheerd door landbouwers. Het meest westelijke grasland wordt begraasd met runderen. In het voorjaar van 2013 stonden hier minstens vier runderen op een oppervlakte van 1,5 ha. Deze graasdruk is eigenlijk te hoog en zou moeten worden teruggebracht tot
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
twee à drie runderen, zodat hier bloemrijkere situaties kunnen ontstaan (Dicks et al., 2010). Het oostelijk gelegen grasland wordt gemaaid en nabegraasd. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de graasdruk in dit grasland. De grootste groep van de wilde bijen en wespen maakt haar nest in de grond. Zowel steilwandjes, schrale graslanden als (horizontale) open plekjes in de vegetatie zijn hiervoor geschikt. De steilwandjes in het westelijke grasland worden deels opengehouden door de hoeven van de runderen. Dat ‘open houden’ is belangrijk om de specifieke plantensamenstelling (met onder andere Gewoon biggenkruid) en nestgelegenheden die daarmee samengaan te behouden. Dit kan eventueel gebeuren door deze deels met een spade af te steken. In het oostelijke grasland zijn veel molshopen en enkele konijnenpijpen die voor open stukjes in de vegetatie zorgen die snel opwarmen en een geschikt microhabitat vormen. Hier bevinden zich onder meer de nesten van de Grijze zandbij en de Grote zijdebij. Naast nestgelegenheid voorzien de graslanden de aanwezige bijenpopulaties vooral van voedsel in de vorm van nectar en stuifmeel. Van de meeste gespecialiseerde bijensoorten (zie Tabel 2) komen de stuifmeelbronnen voor in het oostelijke grasland. Het gaat o.a. om composieten als Gewoon biggenkruid, Muizenoor, Duizendblad, Gewone margriet en Paardenbloem; vlinderbloemigen als Rode klaver, schermbloemigen zoals Fluitenkruid; Scherpe en Kruipende boterbloem en klokjes. Soorten als Gewoon biggenkruid en Paardenbloem mogen dan wel geen zeldzaamheden zijn, voor het behoud van wilde bijen zijn zij uitermate belangrijk. Ook voor nietgespecialiseerde bijensoorten zijn dit belangrijke nectar- en stuifmeelbronnen. Doordat dit perceel laat gemaaid
Brakona jaarboek 2012 • 17
en nabegraasd wordt, zijn er steeds voldoende bloeiende planten aanwezig. De mix aan verschillende types grasland dient hier zoveel als mogelijk behouden te worden. Het beheer zou eventueel ook toegepast kunnen worden in het westelijke grasland. In de zuidrand van de graslanden bevinden zich enkele populieren (Populus) die naast schaduw ook voor veel bladval zorgen. Idealiter zouden deze populieren gekapt moeten worden.
SOS weidepaaltjes Tussen beide graslanden bevindt zich een rij oude weidepaaltjes waarin een aantal bijen- en wespensoorten nestelt. Om deze soortenrijkdom te behouden dienen deze paaltjes te worden behouden. Indien beide graslanden met elkaar zouden worden verbonden om er een groter, aaneensluitend blok van te maken, kunnen de draden worden verwijderd, zolang de paaltjes maar blijven staan. Een andere optie is om de paaltjes te verwijderen en deze naar de bosrand te verplaatsen. Hier kunnen ze verder zorgen voor een geschikte nestgelegenheid. Uiteraard dient in deze bosranden ook voldoende dood hout te zijn waarin de bijen kunnen nestelen.
Bos en bosrand: meer dood hout, beter ontwikkelde mantel-zoomvegetaties Heel wat wilde bijen en wespen nestelen in dood hout. Zij maken gebruik van oude kevergangen en andere holtes. Sommige soorten slagen er ook in om met hun kaken zelf nestgangen te graven in vermolmd hout. Voldoende staand dood hout is daarom van belang voor de bijen- en wespenfauna. Hierbij dient extra aandacht uit te gaan naar staand dood hout op zonnige plekken (zuidgerichte mantel-zoomvegetaties, bosranden of randen van open plekken
en dreven). Een dicht bos met veel schaduw is niet zo interessant voor bijen en wespen. Een aantal bijen- en wespensoorten maken hun nest in het merg van braam en Gewone vlier. Bramenkoepels en oude vlierstruiken zijn, vooral wanneer ze goed worden ‘bezond’, belangrijk voor deze groep. In de zuidwestrand van het Kluysbos bevinden zich enkele bramenkoepels die uitgerasterd zijn en voor voldoende nestgelegenheid zorgen voor de zogenaamde ‘rubicole’ soorten. Deze zouden zeker moeten worden behouden. Een aantal soorten halen hun voordeel uit goed ontwikkelde mantel-zoomvegetaties in de bosrand. Deze ontbreken echter nog grotendeels in het Kluysbos. Enerzijds bieden deze geleidelijke overgangen nestgelegenheid voor een aantal bovengronds nestelende soorten, anderzijds dienen zij ook als foerageeren paargebied. Mantel-zoomvegetaties moeten niet rechtlijnig, maar eerder kronkelend aangelegd worden, waardoor windluwe plekken ontstaan. Gefaseerd beheer zorgt voor voldoende variatie in tijd en ruimte. Mantel-zoomvegetaties kunnen deels in het bos en deels in de omliggende graslanden worden aangelegd. Hiervoor wordt best een deel van de bosrand teruggezet en moet een strook van enkele meters in het grasland uitgerasterd worden. Belangrijke nectar- en stuifmeelplanten voor wilde bijen in de bosranden van het Kluysbos zijn o.a. Wilgenroosje, Hondsdraf, Fluitenkruid, Sleedoorn, bramen en wilgen. Deze moeten alle kansen krijgen om zich optimaal verder te kunnen ontwikkelen. Ook tal van bijzondere dagvlinders gebruiken typische bosrandsoorten als waardplant of nectarbron. Iep en Zomereik, de respectievelijke waardplanten van de Iepenpage (Satyrium w-album) en de Eikenpage (Favonius quercus) leveren
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
18 • Brakona jaarboek 2012
kostbare honingdauw die door wilde bijen en graafwespen benut wordt. Beide dagvlinders werden nog niet in het gebied aangetroffen, maar werden wel al in de ruimere omgeving gemeld. Bij het hakhoutbeheer of beheer van open plekken, wandelpaden en mantelzoomvegetaties dient grootschalige kap van bepaalde boom- of struiksoorten, zoals Boswilg of Sleedoorn te worden vermeden. Wanneer deze soorten over een groter gebied tijdelijk geen nectar- of stuifmeel kunnen aanbieden, is dit nefast voor de aanwezige (gespecialiseerde) bijenpopulaties.
Figuur 13: Zomertortel, één van de doelsoorten in het Kluysbos. Foto: Jean-Pierre Roland
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
Verder moet de westelijke flank van het bos opnieuw worden hersteld. Hiervoor dienen de aangeplante dennen te worden verwijderd. Eventueel is hier een middelhoutbeheer mogelijk, zolang de bodem maar niet nodeloos verdicht wordt door het gebruik van zware machines. De recent aangeplante bosverbinding tussen het Karkoolbos en de westhoek van het Kluysbos is een positieve zaak voor de vleermuizenpopulaties van beide bossen (Willems et al., 2012). Toch dient hier ook rekening gehouden te worden met de noden van wilde bijen voor open stukken grazige vegetatie.
Brakona jaarboek 2012 • 19
Hoe moet het nu verder? De toekomst van het Kluysbos lijkt verzekerd. Het gebied kent immers een veelvuldige planologische bescherming. Zo werd het Kluysbos integraal opgenomen in het Vlaams Ecologish Netwerk (VEN) onder ‘het Raspailleboscomplex & Geitenbos’ en ligt het grootste gedeelte in het Habitatrichtlijngebied ‘Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuidvlaamse bossen’. Verder is het onderdeel van het Natuurrichtplan ‘Dendervallei tussen de gewestgrens en Ninove, evenals het Raspailleboscomplex en Geitebos’. Op het Gewestplan is de boskern ingekleurd als natuurgebied. De omliggende akkers en graslanden liggen in agrarisch gebied (D’Haeseleer, 2010). In het Natuurrichtplan voor de streek wordt de omgeving van het Kluysbos ingedeeld in drie streefbeelden. Het centrale bosgedeelte heeft als streefbeeld ‘nat bos’ met Vuursalamander (Salamandra salamandra) en Wielewaal (Oriolus oriolus) als doelsoorten. De noordelijke zone, die momenteel vooral uit akkers en soortenrijke cultuurgraslanden bestaat, heeft als streefbeeld ‘droog grasland met droog bos’. Hiervoor is een bosuitbreiding nodig. Toch zal ook hier rekening gehouden worden met de open vegetaties. Doelsoorten zijn o.a. Hazelworm, Geelgors (Emberiza citrinella), Zomertortel (Streptopelia turtur) en Boompieper (Anthus trivialis). De rest van het gebied, waaronder de soortenrijke graslanden
in het zuidwesten, heeft als streefbeeld ‘droog bos’. Doelsoorten zijn Wespendief (Pernis apivorus), Zomertortel, Zwarte specht (Dryocopus martius), Middelste bonte specht (Dendrocopos medius), Boomvalk (Falco subbuteo), Eikelmuis (Eliomys quercinus), Hazelworm, Ree en Boompieper. In de natuurdoelen voor dit streefbeeld is geen ruimte voorzien voor open gebieden of graslanden (Agentschap voor Natuur en Bos, 2009). Zoals blijkt uit dit artikel zijn net heel wat bijen- en wespensoorten afhankelijk van de open grazige stukken, zeker wanneer ze op de zuidgerichte helling liggen. Het is dus van groot belang dat deze graslanden in de toekomst ook behouden kunnen blijven. Omwille van het belang van de graslanden werd de gebiedsvisie in het beheerplan aangepast ten opzichte van het Natuurrichtplan (D’Haeseleer, 2010). De schrale graslandvegetaties van het struisgras- en glanshavertype wil men verder laten ontwikkelen tot open plekken in het bos. De doelstelling van droog bos uit het Natuurrichtplan wordt daarom aangevuld met deze graslandtypes. Aangezien de interessantste graslanden tezamen slechts een oppervlakte hebben van 2,5 ha vallen zij nog steeds onder de juridische omschrijving van ‘open plek in het bos’ waarvoor de grens ligt op 3 ha. Met het behoud van deze open plekken zal de bijzondere rijkdom aan wilde bijen en wespen hier kunnen worden gevrijwaard.
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
Andrena bicolor Andrena carantonica Andrena chrysosceles Andrena clarkella Andrena dorsata Andrena flavipes Andrena fulva Andrena gravida Andrena haemorrhoa Andrena humilis Andrena labialis Andrena labiata Andrena minutula Andrena nitida Andrena proxima Andrena similis Andrena subopaca Andrena vaga Anthophora plumipes Apis mellifera Bombus campestris Bombus hypnorum Bombus lapidarius Bombus lucorum Bombus pascuorum Bombus pratorum Bombus sylvestris Bombus terrestris Bombus vestalis Ceratina cyanea Chelostoma campanularum Chelostoma florisomne Colletes cunicularius Colletes daviesanus Halictus rubicundus Halictus tumulorum Heriades truncorum Hoplitis leucomelana Hylaeus communis Lasioglossum albipes Lasioglossum lativentre Lasioglossum leucozonium Lasioglossum pauxillum Lasioglossum semilucens Lasioglossum villosulum Megachile willughbiella Nomada bifasciata Nomada fabriciana Nomada femoralis Nomada flava Nomada flavoguttata Nomada fucata
x
2013
Wetenschappelijke naam
2012
Soortnaam Wilde bijen Tweekleurige zandbij Meidoornzandbij Goudpootzandbij Zwart-rosse zandbij Wimperflankzandbij Grasbij Vosje Weidebij Roodgatje Paardenbloembij Donkere klaverzandbij Ereprijszandbij Gewone dwergzandbij Viltvlekzandbij Fluitenkruidbij Roodstaartklaverzandbij Witkopdwergzandbij Grijze zandbij Gewone sachembij Honingbij Gewone koekoekshommel Boomhommel Steenhommel Veldhommel Akkerhommel Weidehommel Vierkleurige koekoekshommel Aardhommel Grote koekoekshommel Blauwe ertsbij Kleine klokjesbij Ranonkelbij Grote zijdebij Wormkruidbij Roodpotige groefbij Parkbronsgroefbij Tronkenbij Zwartgespoorde houtmetselbij Gewone maskerbij Berijpte geurgroefbij Breedbuikgroefbij Matte bandgroefbij Kleigroefbij Halfglanzende groefbij Biggenkruidgroefbij Grote bladsnijder Bonte wespbij Roodzwarte dubbeltand Dubbeldoornwespbij Gewone wespbij Gewone kleine wespbij Kortprietwespbij
2011
Tabel 4: Checklist van de wilde bijen en wespen van het Kluysbos in de periode 2010-2013.
2010
20 • Brakona jaarboek 2012
x x
x x x x x x x
x
x x
x x x
x
x x x x
x x
x x x x x x
x x
x x
x
x x x x x x
x x
x x
x x x x
x
x x x x x x
x
x
x x
x x x x x x x x x x x x x x
Andricus corruptrix Andricus curvator Andricus foecundatrix Andricus inflator Andricus kollari Andricus lignicolus Andricus paradoxus Andricus quadrilineatus Andricus quercuscorticis Andricus quercusramuli Andricus solitarius Biorhiza pallida Cynips divisa Cynips quercusfolii Diastrophus rubi Neuroterus albipes Neuroterus anthracinus Neuroterus numismalis Neuroterus quercusbaccarum Pediaspis aceris
x
x x
2013
2012
Wetenschappelijke naam Nomada goodeniana Nomada lathburiana Nomada leucophthalma Nomada panzeri Nomada ruficornis Nomada stigma Nomada zonata Osmia bicornis Osmia cornuta Sphecodes ephippius Sphecodes gibbus Sphecodes monilicornis Sphecodes puncticeps Stelis breviuscula
2011
Soortnaam Smalbandwespbij Roodharige wespbij Vroege wespbij Sierlijke wespbij Gewone dubbeltand Borstelwespbij Variabele wespbij Rosse metselbij Gehoornde metselbij Bosbloedbij Pantserbloedbij Dikkopbloedbij Grote spitstandbloedbij Gewone tubebij Galwespen Eikentopgalwesp Gordelgalwesp Ananasgalwesp Knotsgalwesp Knikkergalwesp Colanootgalwesp Witgevlekte knopgalwesp Gerimpelde meeldraadgalwesp Eikenwondgalwesp Wattengalwesp Kruikgalwesp Aardappelgalwesp Rode erwtengalwesp Galappelwesp Bramentakgalwesp Plaatjesgalwesp Oestergalwesp Satijnen knoopjesgalwesp Lensgalwesp Esdoorngalwesp Goudwespen
2010
Brakona jaarboek 2012 • 21
x x x x x x x x x x x x x x
x x
x x x x x x x x
x x x x
x x x
x x
x x x x x
Pseudomalus auratus
x
Lindenius albilabris Stigmus pendulus Trypoxylon figulus
x x x
Macrophya annulata Periclista spec.
x x
Graafwespen
Bladwespen
Knotswespen Gewone knotswesp Kleine knotswesp Plooivleugelwespen Hoornaar Duitse wesp Schildwespen
Sapyga clavicornis Sapygina decemguttata Eumenes pendunculatus Vespa crabro Vespula germanica Dinocampus coccinellae
x
x x x x x
x
x
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
22 • Brakona jaarboek 2012
Samenvatting In de periode 2010-2013 werden 17 bezoeken gebracht aan het Kluysbos en de omliggende graslanden met het oog op een inventarisatie van wilde bijen en wespen. De zuidgerichte helling, de diversiteit aan bloeiende planten in enkele graslanden in het zuidwesten van het bos en de ouderdom van het bos maken dit gebied tot een interessante locaties voor deze dieren. Niet minder dan 97 soorten bijen en wespen werden aangetroffen, waarvan wilde bijen de hoofdbrok uitmaakten. Het gros van de 66 bijensoorten werd teruggevonden in de graslanden en de bosrand in het zuidwesten van het Kluysbos. Specialisten van bloemrijke graslanden, zoals de Donkere klaverzandbij en de Roodstaartklaverzandbij komen er voor naast typische bosrandbewoners als de Zwartgespoorde houtmetselbij en de Blauwe ertsbij. Ook een tiental oligolectische bijensoorten werd hier geregistreerd. Dit zijn soorten die hun larven een beperkt stuifmeeldieet aanbieden. Een rij oude weidepaaltjes tussen de twee soortenrijkste graslanden in het zuidwesten herbergt een gezonde populatie van o.a. de Ranonkelbij, de Tronkenbij en de Gewone tubebij. Daarnaast vinden we er ook de Gewone en de Kleine knotswesp, de graafwespen Stigmus pendulus en Trypoxylon figulus en de goudwesp Pseudomalus auratus. Om deze diversiteit te behouden dienen volgende beheersadviezen in acht genomen te worden: behoud van een rij oude weidepaaltjes, ontwikkeling van zonbeschenen mantel-zoomvegetatie, behoud van de steilwandjes, begrazinsdruk verlagen of overgaan naar maaien en nabegrazen en kap van enkele populieren. De soortenrijkste delen van het gebied (de bloemrijke graslanden in het zuidwesten), hebben als streefdoel droog bos op
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
het Natuurrichtplan voor de streek. Deze graslanden dienen ten allen tijde open gehouden te worden wil men de diversiteit aan wilde bijen niet verliezen.
Dankwoord De auteur wenst Wout Willems te danken voor het gebruik van zijn foto van het centrale bosgedeelte. Daarnaast wordt Ilf Jacobs bedankt voor de tips in verband met het beheer van bosranden. Bernhard Jacobi, Henk Wallays, Nicolas Vereecken en Jean-Pierre Roland worden bedankt voor het ter beschikking stellen van hun prachtige foto’s. Verder een woord van dank aan Bart Uitterhaegen voor het ter beschikking stellen van zijn gegevens. Dominique Verbelen las het artikel met veel enthousiasme na en leverde enkele opbouwende commentaren en nuttige tips. Hij wordt hiervoor bedankt. Tot slot wordt Carlos D’Haeseleer bedankt voor de gouden tip die leidde tot de ontdekking van dit prachtige bijengebiedje.
Brakona jaarboek 2012 • 23
Referenties •
•
•
•
•
•
•
Agentschap voor Natuur en Bos, (2009). Natuurrichtplan voor de VENgebieden, Speciale BeschermingsZone, groen-, park-, buffer- en bosgebieden in de ‘Dendervallei tussen de gewestgrens en Ninove, evenals het Raspailleboscomplex en Geitebos’. D’Haeseleer, C. in samenwerking met het beheerteam, (2010). Aanvraag tot erkenning van het natuurreservaat met wijziging van visie. Kluysbos E-175 (Galmaarden). Derde uitbreiding oktober 2010. Dicks, L.V., Showler, D.A., & Sutherland, W.J., (2010). Bee Conservation. Evidence for the effects of interventions. 146 pp. Peeters, T.M.J. & Reemer, M., (2003). Bedreigde en verdwenen bijen in Nederland (Apidae s.l.). Stichting European Invertebrate Survey - Nederland. Peeters, T.M.J., Nieuwenhuijsen, H., Smit, J., van der Meer, F., Raemakers, I.P., Heitmans, W.R.B., van Achterberg, C., Kwak, M., Loonstra, A.J., de Rond, J., Roos, M. & Reemer, M., (2012). De Nederlandse bijen (Hymenoptera: Apidae s.l.). Natuur van Nederland 11, Naturalis Biodiversity Center & European Invertebrate Survey – Nederalnd, Leiden. 544p. Peeters, T.M.J. & Reemer, M., (2003). Bedreigde en verdwenen bijen in Nederland (Apidae s.l.). Stichting European Invertebrate Survey – Nederland. Peeters, T.M.J., van Achterberg,
•
•
•
C., Heitmans, W.R.B., Klein, W.F., Lefeber, V., van Loon, A.J., Mabelis, A.A., Nieuwenhuijsen, H., Reemer, M., de Rond, J., Smit, J. en Velthuis, H.H.W.; eindredactie de Winter, A.J., (2004). De wespen en mieren van Nederland. Naturalis, Leiden; KNNV, Zeist en EIS-Nederland, Leiden, 496 pp. Steeman, R., Asperges, M., Buelens, G., De Ceuster, R., Declercq, B., Kiszka, A., Leysen, R., Meuwis, T., Monnens, J., Robijns, J., Van den Wijngaert, M., Van Roy, J., Veraghtert, W., Verstraeten, P., (2011). Paddenstoelen in Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Verspreiding en ecologie (19802009). Natuurpunt Studie, Mechelen. 728 p. Vriens, L., Bosch, H., De Knijf, G., De Saeger, S., Guelinckx, R., Oosterlynck, P., Van Hove, M. & Paelinckx, D. (2011). De Biologische Waarderingskaart. Biotopen en hun verspreiding in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. INBO.M.2011.1, Brussel. 416 p. Willems, W., Lenaerts, A. & Wawrocka, K., (2012). Vleermuizeninventarisatie Kluysbos. In: Willems, W., Lambrechts, J. & Lefevre, A, 2012. Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant. Rapport Natuurpunt Studie 2012/12, Mechelen. p 17-19.
Auteur Jens D’Haeseleer Rode leeuwstraat 2 9050 Ledeberg jens.dhaeseleer@natuurpunt.be
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
24 • Brakona jaarboek 2012
Colofon
Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie De provincie Vlaams-Brabant ging in 2000 over tot de oprichting van de Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie, Brakona. Dit initiatief kadert momenteel binnen het provinciaal milieubeleidsplan 2009 - 2013 onder project 9 "natuurlijke entiteiten kwalitatief bevorderen" (betere natuur) en meer bepaald onder subdoelstelling 3 "uitbouw soortgericht beleid". BRAKONA stelt zich de optimalisatie van het potentieel aan natuurkennis in functie van het natuurbehoud en -beheer in de provincie Vlaams-Brabant als hoofddoel. Meer bepaald de werking rond Prioritaire Provinciale Soorten (PPS) en de concretisering daarvan binnen het provinciaal biodiversiteitsproject "Koesterburen" is één van de taakstellingen. Tevens wil het als contactorgaan het lokale studiewerk een meerwaarde geven door het voeren van een georganiseerd overleg tussen de bestaande milieuverenigingen en natuurstudiewerkgroepen. Info: Griet Nijs, Projectcoördinator Brakona Natuurpunt Studie Coxiestraat 11 2800 Mechelen 015 77 01 61 E-mail: brakona@natuurpunt.be www.brakona.be
Het Kluysbos: bijen- en wespenweelde op 2,5 ha
Met dank aan auteurs en co-auteurs • Pallieter De Smedt en Kevin Lambeets • Roosmarijn Steeman • Wout Willems • Iwan Lewylle • Jens D’Haeseleer Voor het nalezen van de artikelen werd een beroep gedaan op enkele experts ter zake en gelegenheidsreferenten. Hiervoor wensen we uitdrukkelijk Dominique Verbelen, Hendrik Devriese en Robert Jooris te bedanken. Eveneens dank aan de vele fotografen die belangeloos hun foto’s ter beschikking stelden: • Fons Bongers, Chantal Deschepper, Pallieter De Smedt, Jens D’Haeseleer, Jan Decreton, Bernhard Jacobi, Johannes Jansen, Leo Janssen, Kevin Lambeets, Iwan Lewylle, Jonas Mortelmans, Johan Neegers, Bruno Nef, Jean-Pierre Roland, Jules Robijns, Roosmarijn Steeman, Kasper Van Acker, Jan Van der Voort, Ralph Vandiest, Ward Vercruysse, Nicolas Vereecken, Henk Wallays, Wout Willems, Hugo Willocx Coördinatie en eindredactie • Griet Nijs, Brakona projectcoördinator Vormgeving • Luc Nagels, luc@vissenaken.be Coverfoto's • Paardenbloembij (Andrena humilis). Foto Bernhard Jacobi
Brakona jaarboek 2012 • 25
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant Roosmarijn Steeman
Jaarboek
2012
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
26 • Brakona jaarboek 2012
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant Roosmarijn Steeman
In Oost-Brabant wordt sinds 2004 systematisch naar graslandpaddenstoelen gezocht in halfnatuurlijke graslanden, bermen en tuinen. Het ‘wasplatenteam’ vond intussen heel wat nieuwe soorten en nieuwe vindplaatsen van soorten die op Europees niveau bedreigd zijn (Steeman et al., 2011). In West-Brabant werd vooralsnog veel minder naar graslandpaddenstoelen gezocht. Met een klein project – tien dagen speuren in schrale graslanden in West-Brabant – werd in 2012 gepoogd om de lacune in de kennis van de verspreiding van graslandpaddenstoelen ook in West-Brabant weg te werken. Oost-Brabant als leerschool
Figuur 1 De Zwammenwerkgroep Zuid-West-Brabant (ZWGZWB) ging mee op zoek naar graslandpaddenstoelen in de regio. Op het pas door Natuurpunt in beheer genomen weiland de Baesberg was het al meteen prijs met Kleverige wasplaat en Gewoon sneeuwzwammetje. Foto Jan Decreton
De ervaring die werd opgedaan in Oost-Brabant zorgde ervoor dat de zoektocht naar graslandpaddenstoelen in West-Brabant op een efficiënte manier kon verlopen. De focus lag vooral op potentieel interessante graslanden, bermen en tuinen. Ook al blijkt uit onderzoek dat de correlatie tussen het voorkomen van graslandpaddenstoelen enerzijds en de vegetatie anderzijds niet zo sterk is (Öster, 2008), toch leek die link er in Oost-Brabant wel te zijn:
graslanden met een bijzondere vegetatie tekenden bijna steeds voor zeldzame graslandpaddenstoelen. Vooral hellingen in het algemeen en steile taluds in het bijzonder bleken interessant (Steeman et al., 2005, 2008). De zoektocht in Oost-Brabant leerde bovendien dat de kans op graslandpaddenstoelen op noordgerichte bermen, taluds en hellinggraslanden veel groter was. Reden: deze stukken worden minder blootgesteld aan uitdroging door de zon, zijn bijgevolg dus vochtiger waardoor ook bij droger weer vruchtlichamen gevormd worden.
Plan van aanpak Aan het veldwerk van 2012 ging een grondige voorbereiding vooraf. Aan alle lokale planten- en paddenstoelenwerkgroepen, regionale landschappen en natuurkenners werd gevraagd om potentiële interessante graslanden op kaart aan te duiden, op de Biologische Waarderingskaart werden de interessante vegetaties geselecteerd en de gemeenten Liederkerke, Herne en Asse speelden info door over hun beheerde bermen.
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
Brakona jaarboek 2012 • 27
In regio’s waar deze voorbereidende zoektocht geen ‘te onderzoeken locaties’ opleverde, werden willekeurig voortuinen en gazons van kerkhoven bekeken. De tien dagen durende zoektocht werd uitgevoerd in Asse, Affligem, Ternat, Beersel, Lennik, Gooik, Liedekerke, Linkebeek, Roosdaal, Pepingen, Herne, Galmaarden, Bever, Sint-Pieters-Leeuw, Halle, Sint-GenesiusRode en Dilbeek. De meer noordelijke gemeenten van West-Brabant konden wegens tijdsgebrek niet meer worden bezocht.
Figuur 2 Enkele leden van de ZWGZWB willen deze mestpaddenstoelen onder de loep bekijken. Ook op uitwerpselen van grazers worden interessante graslandpaddenstoelen gevonden. Foto Jan Decreton
Figuur 3 In deze botanisch interessante berm in Liedekerke (Gewone margriet, Valse salie, Knoopkruid) werden dit jaar enkel soorten van voedselrijkere graslanden gevonden. Als de berm verder goed beheerd wordt, kunnen we de Papegaaizwammetjes uit de aanpalende weide hier binnen enkele jaren ook verwachten. Foto Roosmarijn Steeman
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
28 • Brakona jaarboek 2012
Figuur 4 Van achter het hek zagen we de Zwartwordende wasplaten in de tuin op de Kesterheide al staan. Gelukkig lieten de bewoners ons binnen en konden we nog veel meer graslandpaddenstoelen vinden, waaronder nog twee wasplaten en drie soorten knotszwammen. Foto Roosmarijn Steeman
Tabel 1 Rode Lijst-soorten die werden waargenomen in schrale graslanden in West-Brabant in 2012. De Rode Lijst-categorie is gebaseerd op Arnolds & Veerkamp, 2008. Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Rode Lijst-categorie
Bundelknotszwam
Clavulinopsis fusiformis
ernstig bedreigd
Bezemkoraaltje
Ramariopsis tenuiramosa
bedreigd
Rafelige parasolzwam
Macrolepiota excoriata
bedreigd
Grauwe barsthoed
Dermoloma cuneifolium
bedreigd
Kleverige wasplaat
Hygrocybe glutinipes
kwetsbaar
Verblekende knotszwam
Clavulinopsis luteoalba
kwetsbaar
Wormvormige knotszwam Clavaria fragilis
kwetsbaar
Sneeuwvloksatijnzwam
Entoloma sericellum
kwetsbaar
Slanke aardtong
Geoglossum umbratile
kwetsbaar
Witte stinkmycena
Hemimycena delectabilis
kwetsbaar
Sikkelkoraalzwam
Clavulinopsis corniculata
kwetsbaar
Kabouterwasplaat
Hygrocybe insipida
kwetsbaar
Gewone weidewasplaat
Hygrocybe pratensis
kwetsbaar
Gele knotszwam
Clavulinopsis helveola
gevoelig
Elfenwasplaat
Hygrocybe ceracea
gevoelig
Papegaaizwammetje
Hygrocybe psittacina
gevoelig
Sneeuwzwammetje
Hygrocybe virginea
gevoelig
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
Fraaie resultaten In totaal werden 17 tuinen, 10 hooilanden, 22 weilanden, 15 bermen en één bos onderzocht, verspreid over 17 gemeenten. Drie grasvelden (twee kerkhoven en één rond de kerk) worden meegenomen in de categorie ‘tuinen’ omdat ze als een klassiek gazon worden beheerd. Het West-Brabantse project leverde 70 graslandpaddenstoelen op, waaronder nieuwe vindplaatsen van 17 Rode Lijstsoorten (Tabel 1). In totaal werden twaalf nieuwe gebieden ontdekt met minstens één Rode Lijst-soort (drie hooilanden, drie weilanden, drie voortuinen en drie bermen). Van de 17 Rode Lijst-soorten behoren er vier tot de Prioritaire soorten van de provincie Vlaams-Brabant. Drie ervan kregen de status van Koesterbuur. Alle vier zijn het indicators voor voedselarme graslanden. De koesterburen werden waargenomen in drie tuinen tuinen met gazonéén tuin met bos, vier hooilanden en zes weilanden en één berm. (Tabel 2).
Brakona jaarboek 2012 • 29 Tabel 2 De Prioritaire soorten die in West-Brabant werden aangetroffen in 2012 en die indicator zijn voor schrale graslanden. Gemeenten die de betreffende koesterbuur hebben geadopteerd, zijn in groen aangeduid. Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Vindplaats 2012 in West-Brabant
Fijngeschubde aardtong
Geoglossum fallax
Voortuin St.-Martens-Bodegem, Dilbeek
Slanke aardtong
Geoglossum umbratile
Voortuin St.-Martens-Bodegem, Dilbeek
Papegaaizwammetje
Hygrocybe psittacina
Voortuin Terlindenweg, Asse Grasland Pervivo, Kester (Gooik) Schapenweide Gravenbosstraat, Liedekerke Berm en weiland Lenniksesteenweg, Pepingen Graslanden steenweg op Elingen, Pepingen Grasland Ninoofsesteenweg, Gooik Grasland Ninoofsesteenweg, Herne Weiland met Motte, Bever Grasland Malakofftoren, Halle Grasland Wolfsputten, Dilbeek Voortuinen St.-Martens-Bodegem, Dilbeek Weiland Lombergbos, Gooik Tuin, Linkebeek
Grauwe barsthoed
Dermoloma cuneifolium
Kerkhof Kattestraat, Gooik
Figuur 5 Op zoek naar graslandpaddenstoelen in een hooiland met veel Gewone margriet en Papegaaizwammetjes, Gewoon sneeuwzwammetjes en Spitse knotszwam. Foto Roosmarijn Steeman
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
30 • Brakona jaarboek 2012
Figuur 6 Papegaaizwammetje werd op 13 locaties waargenomen in Vlaams-Brabant, in het hooiland in Herne waren de aantallen zeer hoog. Foto Roosmarijn Steeman
Figuur 7 De Zwartwordende wasplaat is de eerste wasplaat die verschijnt bij verschraling. Deze foto werd genomen op de graslanden rond het kasteel van Gaasbeek, waar deze soort weer een nieuwe vindplaats had. Foto Roosmarijn Steeman
Fijngeschubde aardtong (Geoglossum fallax) en Slanke aardtong (Geoglossum umbratile) werden slechts in één voortuin in Sint-Martens-Bodegem aangetroffen. Deze vindplaats was al bekend sinds 2008. Gelukkig is de eigenaar van de voortuin zich bewust van de ecologische waarde van deze soorten. Hij volgt de populatie dan ook nauwgezet op. Papegaaizwammetje (Hygrocybe psittacina) werd op 13 plaatsen gevonden: zeven locaties waren voor de aanvang van het project nog niet bekend (Figuur 8). In Asse, waar het Papegaaizwammetje als koesterbuur werd weerhouden, is de soort pas in 2012 voor het eerst gemeld (in een mosrijke voortuin). Ook Liedekerke mocht dat jaar zijn eerste Papegaaizwammetje toevoegen aan de gemeentelijst. De vondst van Grauwe barsthoed (Dermoloma cuneifolium) op een oud kerkhof
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
Brakona jaarboek 2012 • 31 Tabel 3 Een overzicht van de Provinciaal Prioritaire paddenstoelen. De soorten die als koesterbuur door gemeenten werden opgenomen, zijn aangeduid in het groen.
in Gooik, was pas de tweede waarneming voor West-Brabant en de zevende in Vlaams-Brabant. De soort werd in de provincie voor het eerst vastgesteld in 2008 in het wasplatenweiland in Bever. Deze plek werd opnieuw bezocht in 2012 maar van de Grauwe barsthoed geen spoor.
Nog slechts één wasplatengrasland ... Het project leverde acht soorten wasplaten op, de orchideeën onder de paddenstoelen. Geen enkele soort was nieuw voor West-Brabant, maar voor de meeste soorten werd wel een aantal nieuwe vindplaatsen ontdekt: het Gewoon sneeuwzwammetje (Hygrocybe virginea) werd gevonden op negen nieuwe locaties, Papegaaizwammetje op zeven, Elfenwasplaat (Hygrocybe ceracea) en Kleverige wasplaat (Hygrocybe glutinipes) stonden op vier nog niet bekende plaatsen, Zwartwordende wasplaat (Hygrocybe conica) (Figuur 7) en Weidewasplaat (Hygrocybe pratensis) op twee, terwijl Gewoon vuurzwammetje (Hygrocybe miniata) en Kabouterwasplaat (Hygrocybe insipida) op één nieuwe locatie werden aangetroffen. In West-Brabant bleef het aantal graslanden met minimaal vijf soorten wasplaten (de zogenaamde ‘wasplaatgraslanden’) (Kuyper, 1994) in 2008 beperkt tot drie: Zevenbronnen (in Dworp), Kanaaldijk (in Lembeek) en Burchtgrasland (in Bever) (Figuur 8). De zoektocht van 2012 leverde geen nieuwe wasplaatgraslanden op. Erger nog: van de drie van 2008 bleef in 2012 enkel nog dat van Bever over. Mocht de begrazingsdruk op het private paardenweiland van Zevenbronnen kunnen worden verlaagd en mochten de kanaalbermen van Lembeek een aangepast maairegime krijgen (met twee maaibeurten per jaar), dan zou een aantal van de verdwenen soorten snel weer de kop kunnen opsteken.
Nederlandse naam * Anemonenbekerzwam Blauwzwarte stekelzwam Bleke fluweelmelkzwam Fijngeschubde aardtong Fraaie gordijnzwam Franjeamaniet Geelvoetwasplaat Goudplaatzwam Goudporieboleet Grauwe barsthoed Grauwe wasplaat Grote aderbekerzwam Kaneelboleet Kleibosrussula Lila melkzwam Olijfkleurige gordijnzwam Paarse galgordijnzwam Papegaaizwammetje Pluche russula Rode kelkzwam Ruige aardtong Ruige weerschijnzam Sikkelkoraalzwam Slanke aardtong Slijmwasplaat Vaaggegordelde melkzwam Verkleurende barsthoed Violette gordijnzwam Waslakzwam Zonnerussula
Wetenschappelijke naam Cortinarius alcalinophilus Dumontinia tuberosa Phellodon niger Lactarius azonites Geoglossum fallax Cortinarius calochrous Amanita strobiliformis Hygrocybe flavipes Xerocomus pelletieri Boletus impolitus Dermoloma cuneifolium Hygrocybe irrigata Disciotis venosa Gyroporus castaneus Russula pseudointegra Lactarius lilacinus Cortinarius infractus Cortinarius croceocoeruleus Hygrocybe psittacina Russula melzeri Sarcoscypha coccinea Trichoglossum hirsutum Inonotus hispidus Clavulinopsis corniculata Geoglossum umbratile Hygrocybe laeta Lacatarius evosmus Dermoloma magicum Cortinarius violaceus Ganoderma pfeifferi Russula solaris
Figuur 8 Weiland met Motte in Bever, het enige wasplatengrasland (minstens 5 soorten wasplaten) dat in 2012 in West-Brabant werd gevonden. Foto Roosmarijn Steeman
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
32 • Brakona jaarboek 2012
Gazonsoorten, verschralingsindicatoren, pioniers & co
Figuur 9 Het Groot mosklokje wordt vaak gezien in mosrijke gazons en is de soort die zoektochten naar graslandpaddenstoelen het meest werd waargenomen. Foto Ralph Vandiest
Het Groot mosklokje (Galerina clavata), een typische soort van rijkere, licht bemeste of gemulchte graslanden, werd het vaakst aangetroffen. Deze soort verschijnt snel in gazons waar mos een kans krijgt (Figuur 9). Ze kan er massaal vruchtlichamen vormen, wat soms resulteert in honderden exemplaren op enkele vierkante meters. Op de tweede plaats staat de Grijsbruine grasmycena (Mycena aetites), nog een soort die in menig Vlaams gazon groeit. Brons gaat gedeeld naar de Bleekgele mycena (Mycena flavoalba), de Afgeplatte stuifzwam (Vascellum pratense) en het Grasmosklokje (Galerina laevis): drie soorten die je bijna overal kan verwachten in gazons en iets rijkere graslanden. Een aantal paddenstoelen die indicatief zijn voor verschraling werd slechts één keer waargenomen: Blanke champignonparasol (Leucoagaricus leucothites), Kaal barnsteenmosklokje (Galerina vittiformis), Levertraanzwam (Macrocysticia cucumis), Loodgrijze bovist (Bovista plumbea), Puntig kaalkopje (Psilocybe semilanceata), Okergele korrelhoed (Cystoderma amianthinum), Reuzenbovist (Langermannia gigantea), Satijnsteelfranjehoed (Psathyrella lutensis), Wasplaatmycena (Mycena mairei), Weidebreeksteeltje (Conocybe mesospora), Gewone weidechampignon (Agaricus campestris), Bleekrandtrechterzwam (Clitocybe marginella), Geelbruin mosklokje (Galerina hypnorum) en Wijnkleurige champignon (Agaricus dulcidulus). De pioniersoorten werden vertegenwoordigd door het Piekhaarzwammetje (Crinipellis scabellus) en het Pelargoniumtrechtertje (Omphalina velutipes). Beide groeien op een open bodem en zijn indicatief voor zich ontwikkelende, schrale
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
Brakona jaarboek 2012 • 33
graslanden met potentiële natuurwaarde (Kuyper, 1994). Het Piekhaarzwammetje werd op vijf plaatsen waargenomen, het Pelargnoniumtrechtertje is slechts twee keer gezien. In totaal werden 23 indicatorsoorten voor stabiele, schrale graslanden met aanzienlijke natuurwaarden (Kuyper, 1994) gezien. Concreet gaat het om acht soorten wasplaten, acht soorten knotsen koraalzwammen, twee aardtongsoorten, twee satijnzwammen, aangevuld met Donzig breeksteeltje (Conocybe pubescens), Zwartbruine vlekplaat (Panaeolus ater) en Rafelige parasolzwam (Macrolepiota excoriata). Van deze lijst werden negen soorten (Bruine zwartsneesatijnzwam (Entoloma caeseocinctum), Bezemkoraaltje (Ramariopsis clavuligera), Grijze knotszwam (Clavaria daulnoyae),
Bundelknotszwam (Clavulinopsis fusiformis), Zwartbruine vlekplaat, Sneeuwvloksatijnzwam (Entoloma sericellum), Kabouterwasplaat, Fijngeschubde aardtong en Slanke aardtong) slechts op één locatie gevonden. Tenslotte werden twee indicatoren voor oude, niet of weinig gestoorde, schrale graslanden met hoge natuurwaarden (Kuyper, 1994) gevonden. De Witte stinkmycena (Hemimycena delectabilis) werd niet toevallig in het enige wasplatenweiland in Bever gezien, waar ook Spits havikskruid (Hieracium lactucella) (Steeman, 2013) werd gevonden. Grauwe barsthoed werd aangetroffen in een gazon van enkele vierkante meters groot, op een klein, oud kerkhof in Gooik. Dit was ook de enige locatie in West-Brabant waar Sneeuwvloksatijnzwam werd gezien.
Figuur 10 Zelfs in regelmatig kort gemaaide en licht bemeste gazons zijn paddenstoelen te vinden. De Giftige weidetrechterzwam kan wel wat mest verdragen. Foto Roosmarijn Steeman
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
34 • Brakona jaarboek 2012
Besluit In 63 van de 65 graslanden, bermen en tuinen waar naar graslandpaddenstoelen gezocht werd in West-Brabant, waren deze ook effectief aanwezig. Op 27 locaties werden enkel paddenstoelen voor rijkere graslanden genoteerd, in 36 graslanden kon minstens één indicatorsoort voor schrale graslanden worden gevonden en op zeven locaties werden minstens vijf indicatorsoorten voor schrale graslanden ontdekt. In de voortuinen in de Rozenstraat (Liedekerke) en in het grasland van het Agentschap voor Natuur en Bos in de Felix Wijnsstraat (Pepingen) werden geen graslandpaddenstoelen gezien. Het aantal wasplaatgraslanden daalde van drie in 2008 naar één in 2012. In totaal werden 17 tuinen, tien hooilanden, 22 weilanden, 15 bermen en één bos onderzocht, verspreid over 17 gemeenten. In 80% van de hooilanden, 64% van de weilanden, 47% van de tuinen en 33% van de bermen werden indicatorsoorten voor schrale graslanden gevonden. Van de zeven locaties met minstens vijf indicatorsoorten zijn er drie graslanden met maaibeheer, drie tuinen (waaronder één kerkhofgazon) en één weiland. Uit deze cijfers kunnen we besluiten dat maaibeheer goede resultaten oplevert voor schrale-graslandpaddenstoelen. Van de drie graslanden die worden gemaaid, wordt er één beheerd door de Jeugdbond voor Natuur en Milieu
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
(JNM). Ook in de toekomst zal dit grasland door de JNM worden beheerd waarbij een verdere verschraling zal worden nagestreefd. De overige, betere graslanden worden regelmatiger gemaaid (gazonbeheer met afvoer van het maaisel), maar worden wellicht niet bemest. Het is belangrijk om de beheerders van deze graslanden te informeren dat dit beheer ook in de toekomst moet worden verder gezet. Ook tuinen en gazons van kerkhoven blijken van belang voor graslandpaddenstoelen. Vanuit de gemeente kan een mobilisatiecampagne worden opgezet om gazons niet te bemesten en mos te laten staan. Tuinen met een geschikte bodemgesteldheid voor graslandpaddenstoelen (zandige heuvelruggen, kalrijke leembodem) moeten in de toekomst meer systematisch worden onderzocht. Dit zal ongetwijfeld leiden tot een aantal nieuwe vindplaatsen van graslandpaddenstoelen. Ten slotte zijn historisch begraasde weilanden die op hellingen liggen die te steil zijn voor bemesting en waar kleine niveauverschillen nog intact zijn, ook de moeite waard om te onderzoeken. Deze laatste zijn echter zo zeldzaam dat het de moeite loont om ze op te volgen en gesprekken te voeren met de landbouwer om een overeenkomst te sluiten en op termijn tot een aankoop voor natuur over te gaan.
Brakona jaarboek 2012 • 35
Referenties •
• •
•
•
•
•
Arnolds, E. & Veerkamp, M., (2008). Basisrapport Rode Lijst Paddenstoelen. Nederlandse Mycologische Vereniging, Utrecht. Kuyper, TH. W., (1994). Paddenstoelen en natuurbeheer. WM KNNV 212, Stichting uitgeverij KNNV, Utrecht. Öster, M., 2008. Low congruence between the diversity of waxcap (hygrocybe spp.) fungi and vascular plants in semi-natural grasslands. Basic and Applied ecology 9: 514-522. Steeman, R., Lambrechts, J. & Vervoort, L., (2005). Onverwacht waardevolle mycoflora in Oost-Brabantse graslanden: ontdekking van enkele nieuwe ‘wasplatenweiden’ in 2004. BRAKONA jaarboek 2004: 70-83. Steeman, R., Lambrechts, J., & Guelinckx, R., (2008). Een netwerk van aardtong-houdende, knotszwamrijke ‘wasplatenweiden’ in Vlaams-Brabant. BRAKONA jaarboek 2006-2007: 100121. Steeman, R., Asperges, M., Buelens, G., De Ceuster, R., Declercq, B., Kiszka, A., Leysen, R., Meuwis, T., Monnens, J., Robijns, J., Van den Wijngaert, M., Van Roy, J., Veraghtert, W. & Verstraeten, P., (2011). Paddenstoelen in Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 1980-2009, Verspreiding en ecologie. Natuurpunt Studie, Mechelen. 728 pp., ill. Steeman, R., (2013). Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan. BRAKONA jaarboek 2012
Auteurs Roosmarijn Steeman Natuurpunt Studie Coxiestraat 11, 2800 Mechelen 015 29 72 22 roosmarijn.steeman@natuurpunt.be
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
36 • Brakona jaarboek 2012
Colofon
Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie De provincie Vlaams-Brabant ging in 2000 over tot de oprichting van de Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie, Brakona. Dit initiatief kadert momenteel binnen het provinciaal milieubeleidsplan 2009 - 2013 onder project 9 "natuurlijke entiteiten kwalitatief bevorderen" (betere natuur) en meer bepaald onder subdoelstelling 3 "uitbouw soortgericht beleid". BRAKONA stelt zich de optimalisatie van het potentieel aan natuurkennis in functie van het natuurbehoud en -beheer in de provincie Vlaams-Brabant als hoofddoel. Meer bepaald de werking rond Prioritaire Provinciale Soorten (PPS) en de concretisering daarvan binnen het provinciaal biodiversiteitsproject "Koesterburen" is één van de taakstellingen. Tevens wil het als contactorgaan het lokale studiewerk een meerwaarde geven door het voeren van een georganiseerd overleg tussen de bestaande milieuverenigingen en natuurstudiewerkgroepen. Info: Griet Nijs, Projectcoördinator Brakona Natuurpunt Studie Coxiestraat 11 2800 Mechelen 015 77 01 61 E-mail: brakona@natuurpunt.be www.brakona.be
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
Met dank aan auteurs en co-auteurs • Pallieter De Smedt en Kevin Lambeets • Roosmarijn Steeman • Wout Willems • Iwan Lewylle • Jens D’Haeseleer Voor het nalezen van de artikelen werd een beroep gedaan op enkele experts ter zake en gelegenheidsreferenten. Hiervoor wensen we uitdrukkelijk Dominique Verbelen, Hendrik Devriese en Robert Jooris te bedanken. Eveneens dank aan de vele fotografen die belangeloos hun foto’s ter beschikking stelden: • Fons Bongers, Chantal Deschepper, Pallieter De Smedt, Jens D’Haeseleer, Jan Decreton, Bernhard Jacobi, Johannes Jansen, Leo Janssen, Kevin Lambeets, Iwan Lewylle, Jonas Mortelmans, Johan Neegers, Bruno Nef, Jean-Pierre Roland, Jules Robijns, Roosmarijn Steeman, Kasper Van Acker, Jan Van der Voort, Ralph Vandiest, Ward Vercruysse, Nicolas Vereecken, Henk Wallays, Wout Willems, Hugo Willocx Coördinatie en eindredactie • Griet Nijs, Brakona projectcoördinator Vormgeving • Luc Nagels, luc@vissenaken.be Coverfoto's • Papegaaizwammetje. Foto Roosmarijn Steeman
Brakona jaarboek 2012 • 37
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan Roosmarijn Steeman
Jaarboek
2012
Graslandpaddenstoelen in West-Brabant
38 • Brakona jaarboek 2012
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan Roosmarijn Steeman
Figuur 1: Van Groot spiegelklokje zijn nog slechts een handvol vindplaatsen bekend in Vlaanderen. Foto: Jules Robijns
Niet alle plantensoorten zijn geholpen met een zuiver gebiedsgericht milieubeleid; sommige vragen een meer specifieke – soortgerichte – aanpak. Daarom bakende de Provincie Vlaams-Brabant in 2008 een lijst af met soorten waarvoor ze een belangrijke verantwoordelijkheid draagt inzake bescherming en behoud, en waarvoor actie wenselijk is. Deze zogenaamde Provinciaal Prioritaire Soorten (PPS) dienen als uitgangsbasis voor het provinciale soortenbeleid en moeten de provincie helpen hun beperkte budget zo efficiënt en nuttig mogelijk te besteden ter bescherming van deze soorten. Aangezien de natuur continu in beweging is, vraagt de PPS-lijst regelmatig om aanpassingen. Zo werden in het kader van een Bijzonder Natuurbeschermingsproject rond de actualisatie van de prioritaire plantenlijst in Vlaams-Brabant (Steeman et al., 2012) heel wat nieuwe, al dan niet historische gegevens van prioritaire plantensoorten voor het eerst geanalyseerd. Op basis hiervan werd een vernieuwde lijst van ‘prioritaire soorten’ opgesteld. In dit artikel worden deze nieuwe lijst en een aantal veranderingen in de flora van Vlaams-Brabant sinds 2000 toegelicht.
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
Brakona jaarboek 2012 • 39
Een onontgonnen schat aan data In 2006 verscheen de atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest (Van Landuyt et al., 2006). Hierin werden alle gegevens verwerkt die eerder in de ‘Florabank’- een samenwerkingsverband tussen het INBO & Flo.Wer - werden verzameld. Deze gegevens werden door botanisten bijeengebracht tussen 19722004. Later bleek dat veel gegevens uit Vlaams-Brabant niet tijdig in de ‘Florabank’ werden opgenomen: streeplijsten opgemaakt voor beheerplannen van natuurgebieden, plantengegevens verzameld in het kader van andere inrichtingsplannen, losse floragegevens uit notitieboekjes van plantenwerkgroepen en amateurbotanisten, … Een massa aan niet eerder ontsloten data, vaak van soorten die vroeger nog algemeen voorkwamen maar intussen zeldzaam zijn geworden. Bij de opmaak van de lijst van ‘Provinciale Prioritaire Soorten’ (PPS) (Nijs, 2009) werd deze lacune onderkend. Op aangeven van een aantal deskundigen werd dan ook een bijkomende categorie ‘symboolsoorten’ en ‘aandachtssoorten’ aan de floraselectie van de prioritaire soorten toegevoegd. In 2011 werd een project opgezet om de prioritaire soortenlijst te actualiseren. Oude groeiplaatsen van soorten die voor de PPS-status in aanmerking komen, werden op het terrein gecontroleerd en meer dan 10.000 ‘historische’ data werden aan de databank toegevoegd. De oefening werd beperkt tot de ‘prioritaire soorten’, ’aandachtsoorten’ en ’symboolsoorten’ die werden afgebakend in 2008 (Nijs, 2009), dat resulteerde in een aantal verschuivingen.
Prioritaire plantensoorten, symboolsoorten en aandachtsoorten: nog even herhalen Nog even herhalen. Een soort wordt weerhouden als ‘prioritaire’ soort voor een provincie indien ze beantwoordt aan bepaalde criteria: (1) de soort staat opgelijst in de Rode Lijst in de categorie ’ernstig bedreigd’, ’bedreigd’ of ’kwetsbaar’ (Van Landuyt et al., 2006) of (2) werd opgenomen in de Habitatrichtlijn (Nijs, 2009). Indien aan één van voorgaande voorwaarden werd voldaan en het gekende Vlaamse areaal van de soort voor minstens 33% in Vlaams-Brabant ligt, wordt ze als ‘prioritair’ weerhouden. Bij de selectie van de prioritaire soorten door Nijs (2009), werden alle gegevens die op dat moment voorhanden waren in rekening gebracht. Bij de update van de prioritaire soorten (Steeman et al., 2012) werd enkel rekening gehouden met de waarnemingen sinds 2000. Door deze herberekening schoven negen prioritaire soorten van de oorspronkelijk lijst door naar de categorieën ‘symboolsoorten’, ‘aandachtsoorten’ of ‘verdwenen’ (na 1999 niet meer gezien in VlaamsBrabant). Daartegenover stond de toevoeging van een gelijk aantal nieuwe soorten aan de prioritaire soortenlijst. Figuur 1: Schematisch overzicht van de totstandkoming van de PPSsoorten. Te monitoren soorten
Milieubeleid Verbeteren milieukwaliteit Soortenbeleid Gebiedsgericht beleid
Habitatrichtlijn Vogelrichtlijn (Europees) Rode Lijst (Vlaanderen) Relatieve verspreiding (regionaal) PPS
+ Symboolsoorten (bijkomende factoren)
Actiesoorten (werkbaar) Passieve soorten (moeilijker werkbaar)
Actief soortenbeleid
+ Aandachtssoorten (op te volgen)
Leefgebiedenbenadering
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
40 • Brakona jaarboek 2012
Zeven van de negen nieuwe ‘prioritaire soorten’ zijn voormalige ‘symboolsoorten’ waarvan de Vlaams-Brabantse populaties nu minstens 33% van de Vlaamse verspreiding vertegenwoordigen. De andere twee soorten die werden toegevoegd aan de ‘prioritaire soorten’ stonden eerder al vermeld in de categorie ‘aandachtssoorten’.
Figuur 2: Bospaardenstaart, een nieuwkomer op de PPS-lijst, het percentage van deze plant voor de provincie nam toe van 24% naar 45%. Foto: Johan Neegers
Vijf ‘prioritaire soorten’ maken op hun beurt de omgekeerde beweging en belanden in de categorie ‘symboolsoorten’ omdat ze nu minder dan 33% vertegenwoordigen. ‘Symboolsoorten’ zijn soorten die niet (meer) voldoen aan de criteria voor de PPS maar toch provinciale aandacht verdienen om een bepaalde reden (Nijs, 2009). Bij de planten vertegenwoordigen de meeste symboolsoorten 20 tot 33% van de Vlaamse populatie in Vlaams-Brabant. Drie soorten vormen hierop een uitzondering: Boswederik (Lysimachia nemorum), Groot springzaad (Impatiens noli-tangere) en Karwijselie (Selinum carvifolia). Ze staan voor respectievelijk 46%, 39% en 55%, maar worden (nog) niet op de Rode Lijst vermeld, waardoor ze niet in aanmerking komen als PPS. Deze soorten werden gekozen als symboolsoort omdat hun Vlaams-Brabantse populaties belangrijk zijn voor het behoud van de soort in Vlaanderen. Op Vlaams niveau gaan deze soorten achteruit, maar in de Leemstreek houden ze nog goed stand. De ‘symboolsoorten’ kregen er naast vijf soorten uit de categorie ‘prioritaire soorten’ ook drie nieuwe soorten uit de categorie ‘aandachtsoorten’ bij. In de categorie ‘aandachtsoorten’ verschenen twee soorten die voorheen vermeld stonden op de ‘prioritaire soortenlijst’ en twee soorten uit de categorie ‘symboolsoorten’. De meeste aandachtsoorten zijn (voorlopig) nog vrij algemeen maar kunnen het in de nabije toekomst moeilijk krijgen. Daarom is het belangrijk via deze weg hun evolutie in de gaten te houden. De categorie ‘verdwenen’ kreeg er vijf nieuwe soorten bij (soorten die niet meer gezien zijn na 1999). Deze soorten zouden in de nabije toekomst terug kunnen opduiken en dienen dan de nodige aandacht te krijgen. Zo dook in april 2013 Handjesereprijs, die op de nieuwe PPS-lijst uit 2012 als ‘verdwenen’ stond aangegeven, al terug op in de provincie. Deze soort zal in de toekomst dan ook de nodige provinciale aandacht krijgen.
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
Brakona jaarboek 2012 • 41
Even voorstellen: de nieuwkomers Nieuwkomers onder de prioritaire soorten in Vlaams-Brabant zijn Harlekijn (Anacamptis morio), Naakte lathyrus (Lathyrus aphaca), Knollathyrus (Lathyrus linifolius), Stippelvaren (Oreopteris limbosperma), Bospaardenstaart (Equisetum sylavticum), Ronde zegge (Carex diandra), Eironde leeuwenbek (Kickxia spuria), Bergnachtorchis (Platanthera chlorantha) en Soldaatje (Orchis militaris). De redenen voor opname zijn uiteenlopend. De achteruitgang van Harlekijn in Vlaanderen heeft zich ingezet in de tweede helft van de 20ste eeuw. In Vlaams-Brabant is nog één standplaats gekend waar momenteel slechts zes exemplaren groeien. De vraag is hoelang de soort daar nog zal standhouden: slechte weersomstandigheden (late vorst, overstromingen) kunnen zo’n kleine populatie immers snel de das om doen. Ondanks het feit dat deze soort, net als Naakte lathyrus, Stippelvaren, Knollathyrus, Bospaardenstaart, Ronde zegge en Bergnachtorchis de laatste decennia in Vlaams-Brabant hard achteruitgingen, vertegenwoordigen hun Vlaams-Brabantse populaties meer dan 33% van de Vlaamse verspreiding. In de rest van Vlaanderen kenden deze Rode Lijstsoorten een nog veel sterkere achteruitgang.
Figuur 3: Stippelvaren komt als voormalige “symboolsoort” op de PPS-lijst terecht. Het is een soort van bossen op matig voedselarme, zure bodems. Foto: Kasper Van Acker
Figuur 4: De enige overblijvende vindplaats van Harlekijn in Vlaams-Brabant is meteen ook de laatste vindplaats voor Vlaanderen, deze soort verdient zijn plaats op de PPS-lijst. Foto: Johannes Jansen
Figuur 5: Op de historisch gekende vindplaatsen in Vlaams-Brabant is Knollathyrus verdwenen. In 2002 en in 2010 werd de soort op twee nieuwe plaatsen ontdekt rond Halle. Foto: Leo Janssen
Soldaatje komt op de lijst door de ontdekking van een nieuwe vindplaats in 2011 (Zellik). Hierdoor komt het provinciale totaal op drie vindplaatsen, goed voor exact 33% van de Vlaamse populatie. Deze soort verscheen in 1997 voor het eerst in Vlaams-Brabant op de berm van de E40 in Everberg en Egenhoven en houdt er een stabiele populatie op na. In 2011 werd een nieuwe vindplaats ontdekt in Zellik, op een grasland in een bedrijventerrein, grenzend aan het Kerremansbos.
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
42 • Brakona jaarboek 2012 Tabel 1: Overzicht en update van de prioritaire, mogelijke symbool- en aandachtsoorten voor de provincie Vlaams-Brabant sinds 2012, met opgave van hun status op de Rode Lijst, het percentage dat de Vlaams-Brabantse populaties vertegenwoordigen op Vlaams niveau (resp. in 2008 en 2012) en hun Europese status.
Nederlandse naam Prioritaire soorten Akkergeelster Harlekijn Naakte lathyrus Vingerhelmbloem Grote muggenorchis Schubzegge Vogelnestje Dauwnetel Witte rapunzel Geelgroene wespenorchis Knollathyrus Stippelvaren Graslathyrus Stijve naaldvaren Schedegeelster Bospaardenstaart Klimopbremraap Ronde zegge Amandelwolfsmelk Gebogen driehoeksvaren Groot spiegelklokje Vingerzegge Bleek bosvogeltje Weegbreefonteinkruid Eironde leeuwenbek Bergnachtorchis Donzige klit Betonie Soldaatje Mogelijke symboolsoorten Karwijselie Boswederik Groot springzaad Trosdravik Beemdkroon Gele zegge Dicht havikskruid Kleine valeriaan Bosorchis Brede orchis Grote pimpernel Grote tijm Kleine schorseneer Zachte naaldvaren Spits fonteinkruid Waterlepeltje Hondskruid Bochtige klaver Blauwe knoop Bijenorchis Geel walstro Kraagroos Aandachtsoorten Spits havikskruid Zaagblad Slanke zegge Ruige leeuwentand Drijvende waterweegbree
Wetenschappelijke naam
Rode Lijst-status
% 2008
% 2012
Gagea villosa Orchis morio Lathyrus aphaca Corydalis solida Gymnadenia conopsea Carex lepidocarpa Neottia nidus-avis Galeopsis speciosa Phyteuma spicatum Epipactis muelleri Lathyrus linifolius Oreopteris limbosperma Lathyrus nissolia Polystichum aculeatum Gagea spathacea Equisetum sylvaticum Orobanche hederae Carex diandra Euphorbia amygdaloides Gymnocarpium dryopteris Legousia speculum-veneris Carex digitata Cephalanthera damasonium Potamogeton coloratus Kickxia spuria Platanthera chlorantha Arctium tomentosum Stachys officinalis Orchis militaris
zz ub zz zz ub ub b zz zz ub b zz zz zz b zz b ub zz ub b ub zz b b b b zz zz
100 25 24 55 67 100 80 35 62 100 25 22 39 54 47 24 60 30 37 75 42 75 67 43 17 25 60 36 18
100 100 80 67 63 63 57 55 53 50 50 50 49 46 45 45 44 44 42 40 40 40 38 38 38 37 36 34 33
Selinum carvifolia Lysimachia nemorum Impatiens noli-tangere Bromus racemosus Knautia arvensis Carex flava Hieracium lachenalii Valeriana dioica Dactylorhiza fuchsii Dactylorhiza majalis Sanguisorba officinalis Thymus pulegioides Scorzonera humilis Polystichum setiferum Potamogeton acutifolius Ludwigia palustris Anacamptis pyramidalis Trifolium medium Succisa pratensis Ophrys apifera Galium verum Rosa agrestis
nb nb nb nb a ub kw kw og kw kw kw b zz zz zz zz zz a zz a zz
Hieracium lactucella Serratula tinctoria Carex strigosa Leontodon hispidus Luronium natans
b zz zz a kw
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
17 23 33 67 22 28 30 29 14 29 22 28
55 46 39 32 31 29 29 29 28 28 27 26 25 25 25 24 23 21 22 20 20 20
26 20 44 21 17
19 19 18 18 16
20 33 25 25 36
Europese status
Bijlage 2
Brakona jaarboek 2012 • 43
Grote bremraap Watergras Teer guichelheil Welriekende agrimonie Akkerboterbloem Addertong Gewone vleugeltjesbloem Verdwenen uit Vlaams-Brabant Handjesereprijs Koraalmeidoorn Klein spiegelklokje Kleinste egelskop Naaldenkervel Kruipend moerasscherm
Orobanche rapum-genistae Catabrosa aquatica Anagallis tenella Agrimonia procera Ranunculus arvensis Ophioglossum vulgatum Polygala vulgaris
zz zz zz zz ub
8 20 25 18 14
kw
12
16 14 13 12 11 10 10
Veronica triphyllos Crataegus rhipidophylla Legousia hybrida Sparganium natans Scandix pecten-veneris Apium repens
ub ui ub zz ub ub
36 50 25 5 6 14
0 0 0 0 0 0
Soortspecifiek beheeradvies voor een bedrijventerrein in volle ontwikkeling, heeft helaas weinig zin. Ook al onderhoudt Natuurpunt goede contacten met de beheerder van dit terrein, toch zou deze standplaats op termijn op de schop kunnen gaan. Een goede reden dus om deze soort de nodige aandacht te schenken!
Figuur 6: Soldaatje is een orchidee die de voorkeur geeft aan niet al te droge, grazige kalkgraslanden. Foto: Jules Robijns
Eironde leeuwenbek werd voor het eerst in Vlaams-Brabant waargenomen in 2004, in het Rosdel (Hoegaarden). De soort groeit vooral op matig voedselrijke akkers op kalkhoudende, vochtige leembodem. In Vlaanderen is Eironde leeuwenbek altijd vrij zeldzaam geweest: sinds 1972 ging het telkens om eenmalige vondsten; nergens had de soort een permanente populatie. Eironde leeuwenbek werd in 2008 (samen met Spiesleeuwenbek) ook in Katerspoel (Hoegaarden) aangetroffen op de akkers van het succesvolle project ‘Graan voor Gorzen’. Van de Leemstreek liggen historische data voor van een rijke akkerflora. Voor de beheerders is het alvast een hart onder de riem dat deze flora er dankzij extensief akkerbeheer stilaan herleeft. Ook op een kapvlakte in Pikhakendonk (Boortmeerbeek) werd de soort in 2011 ontdekt. Eironde leeuwenbek groeide er samen met o.a. Ruige rupsklaver (Medicago polymorpha) en Kleine kattenstaart (Lythrum hyssopifolia). Deze akkerflora kreeg er kiemkansen doordat de bodem werd verstoord tengevolge van populierenkap. Of ze er zich bij successie zal kunPrioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
44 • Brakona jaarboek 2012
nen handhaven, is maar zeer de vraag. Indien men Eironde leeuwenbek hier wil behouden, wordt er in het natuurgebied Pikhakendonk best een extensief beheerde akker aangelegd. Sinds de ontdekking in Boortmeerbeek, vertegenwoordigt de provinciale populatie 38% van de Vlaamse populatie, waardoor ze als prioritaire soort wordt weerhouden voor de provincie Vlaams-Brabant.
Figuur 7: De herontdekking van Handjesereprijs in de provincie in 2013 zorgt ervoor dat deze soort van de categorie “Uitgestorven” meteen terug in de categorie “Prioritaire soorten” belandt. Foto: Jules Robijns
En hoe doet de rest het?
wat het totaal op zeven achteruitgaande soorten brengt. Slechts zes ‘aandachtssoorten’ gaan erop vooruit. In totaal gaan 44 soorten achteruit en zijn er slechts 24 die erop vooruitgaan. Opvallend is dat er veel nieuwe vindplaatsen werden opgetekend, maar dat de soorten slechts zelden op de oude vindplaatsen worden teruggezien. Er zijn natuurlijk nog veel locaties waar nog niet opnieuw werd gezocht. Mogelijk houden ze nog daar wel stand in kleine relictpopulaties.
Van de 26 ’symboolsoorten’ die in 2008 werden geselecteerd zijn er 12 die sinds 2000 vooruitgaan en 14 die achteruitgaan. Bij de ’aandachtsoorten’ zijn er twee die sinds 2000 verdwenen uit de provincie en vijf die achteruitgingen,
In een vervolgproject wordt gepoogd om nog meer historische vindplaatsen te onderzoeken met de hulp van de ‘historische’ waarnemers. Ook de koesterburen kunnen in dit vervolgproject een plaats krijgen.
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
Brakona jaarboek 2012 • 45
Eindbalans Van acht soorten uit de totale soortenlijst (dus incl. aandacht- en symboolsoorten) zijn slechts een handvol (maximaal vijf ) vindplaatsen bekend in Vlaanderen: Vingerzegge (Carex digitata), Kleine schorseneer (Scorzonera humilis), Groot spiegelklokje (Legousia speculum-veneris), Gebogen driehoeksvaren (Gymnocarpuim dyopteris), Geelgroene wespenorchis (Epipactis muelleri), Naakte lathyrus, Knollathyrus en Harlekijn. Door het beperkte aantal vindplaatsen dreigen deze soorten te verdwijnen en zo erg snel de status van ‘Prioritaire Soort’ kwijt te spelen, net wanneer de bescherming hoogstnoodzakelijk is. Daarom is het goed dat deze soorten toch de nodige provinciale erkenning krijgen als ‘symboolsoorten’ en ‘aandachtsoorten’. De lijst van ‘Provinciaal Prioritaire Soorten’ is, als we de criteria volgen, zeer dynamisch. Jaarlijks zou een aangepaste lijst kunnen worden opgemaakt, gebaseerd op de meest recente gegevens. Zelfs de lijst die werd opgemaakt in het projectrapport (Steeman et al., 2012) is voor sommige soorten reeds achterhaald, zoals de vondst van Handjesereprijs aantoont. Het is interessant om deze soorten op te volgen en een jaarlijkse update te maken waarbij de grootste prioriteit moet worden gegeven aan de soorten die op Vlaams niveau het zeldzaamst zijn.
Figuur 8: Dauwnetel is een soort van extensieve akkers of braakland op leem. In Vlaams-Brabant zijn de meeste groeiplaatsen in periodiek natte ruigten te vinden. De soort duikt soms op na bodemverstoring. Foto: Bruno Nef
Verder is het belangrijk om de 44 soorten die procentueel achteruitgingen in de provincie op te volgen en actie te nemen indien nodig. Een gepast beheer kan immers wonderen, zeker als er nog een goede zaadbank aanwezig is. Tenslotte nog dit: negen van de 69 ‘belangrijke plantensoorten’ die voor Vlaams-Brabant werden afgebakend zijn akkersoorten: Akkergeelster (Gagea villosa), Handjesereprijs (Veronica triphyllos), Groot spiegelklokje, Dauwnetel (Galeopsis speciosa), Naakte lathyrus, Klein spiegelklokje (Legousia hybrida), Akkerboterbloem (Ranunculus arvensis), Eironde leeuwenbek en Naaldenkervel (Scandix pecten-veneris).
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
46 • Brakona jaarboek 2012
Dit zijn pioniersoorten die, in tegenstelling tot vele andere soorten, verstoring nodig hebben om te kunnen blijven bestaan. Veel van hen waren vroeger, toen de landbouw nog minder intensief was, een algemene verschijning in de velden. De snelle achteruitgang van deze soorten in Vlaanderen is gerelateerd aan veranderde landbouwmethodes met dichter plantverband, het verlaten van braaklegging en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De meeste van de akkerplanten die op de Rode Lijst staan, zijn soorten van kalkhoudende, lemige bodem en zijn dus typisch voor de Leemstreek in Vlaams-Brabant. Voor deze soorten is het belangrijk om op bepaalde plaatsen extensief akkerbeheer met wintergranen te herstellen.
Figuur 9: Akkerreservaten geven aan verdwenen of zeldzame akkerkruiden weer een kans. Foto: Jules Robijns
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
Voor fauna - met doelsoorten als Grauwe gors (Emberiza calandra), Geelgors (Emberiza citrinella), Grauwe kiekendief (Circus pygargus) en Hamster (Cricetus cricetus) - werden al akkerreservaten ingericht met verrassende akkerflora als gevolg. Een akkerfloraproject waarbij akkers ingericht worden voor de zeldzame, akkerflora gebonden aan klakhoudende en lemige bodem kan heel wat opleveren. Deze 'kunstmatige' natuurgebieden kunnen een echte aanwinst zijn voor flora en fauna midden in het eentonige en intensief gebruikte landbouwlandschap.
Brakona jaarboek 2012 • 47
Referenties •
Steeman, R., Vervoort, L. & Lambrechts, J. (2012). Actualisatie provinciale prioritaire plantensoorten en aanzet voor ‘de hotspotkaart van de bedreigde planten in VlaamsBrabant’. Rapport Natuurpunt Studie 2010/10, Mechelen. 50 pp
•
Nijs G. (2009). Provinciaal Prioritaire Soorten: het hoe, wat en waarom. Brakona jaarboek 2008, pp 36-39.
•
Van Landuyt, W., Hoste I., Vanhecke, L., Van den Brempt, P., Vercruysse, W. & De Beer, D., (2006). Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Instituut voor natuur- en bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België & Flo.Wer. 1007 pp
Auteurs Roosmarijn Steeman Natuurpunt Studie Coxiestraat 11, 2800 Mechelen 015 29 72 22 roosmarijn.steeman@natuurpunt.be
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
48 • Brakona jaarboek 2012
Colofon
Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie De provincie Vlaams-Brabant ging in 2000 over tot de oprichting van de Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie, Brakona. Dit initiatief kadert momenteel binnen het provinciaal milieubeleidsplan 2009 - 2013 onder project 9 "natuurlijke entiteiten kwalitatief bevorderen" (betere natuur) en meer bepaald onder subdoelstelling 3 "uitbouw soortgericht beleid". BRAKONA stelt zich de optimalisatie van het potentieel aan natuurkennis in functie van het natuurbehoud en -beheer in de provincie Vlaams-Brabant als hoofddoel. Meer bepaald de werking rond Prioritaire Provinciale Soorten (PPS) en de concretisering daarvan binnen het provinciaal biodiversiteitsproject "Koesterburen" is één van de taakstellingen. Tevens wil het als contactorgaan het lokale studiewerk een meerwaarde geven door het voeren van een georganiseerd overleg tussen de bestaande milieuverenigingen en natuurstudiewerkgroepen. Info: Griet Nijs, Projectcoördinator Brakona Natuurpunt Studie Coxiestraat 11 2800 Mechelen 015 77 01 61 E-mail: brakona@natuurpunt.be www.brakona.be
Prioritaire Provinciale Plantensoorten: soorten komen, soorten gaan
Met dank aan auteurs en co-auteurs • Pallieter De Smedt en Kevin Lambeets • Roosmarijn Steeman • Wout Willems • Iwan Lewylle • Jens D’Haeseleer Voor het nalezen van de artikelen werd een beroep gedaan op enkele experts ter zake en gelegenheidsreferenten. Hiervoor wensen we uitdrukkelijk Dominique Verbelen, Hendrik Devriese en Robert Jooris te bedanken. Eveneens dank aan de vele fotografen die belangeloos hun foto’s ter beschikking stelden: • Fons Bongers, Chantal Deschepper, Pallieter De Smedt, Jens D’Haeseleer, Jan Decreton, Bernhard Jacobi, Johannes Jansen, Leo Janssen, Kevin Lambeets, Iwan Lewylle, Jonas Mortelmans, Johan Neegers, Bruno Nef, Jean-Pierre Roland, Jules Robijns, Roosmarijn Steeman, Kasper Van Acker, Jan Van der Voort, Ralph Vandiest, Ward Vercruysse, Nicolas Vereecken, Henk Wallays, Wout Willems, Hugo Willocx Coördinatie en eindredactie • Griet Nijs, Brakona projectcoördinator Vormgeving • Luc Nagels, luc@vissenaken.be Coverfoto's • Akkerreservaat. Foto Jules Robijns
Brakona jaarboek 2012 • 49
Verspreiding en ecologie van doornsprinkhanen (Orthoptera: Tetrigidae) in het voormalig zandwinningsgebied Bos van Aa (Zemst) Pallieter De Smedt Kevin Lambeets
Jaarboek
2012
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
50 • Brakona jaarboek 2012
Verspreiding en ecologie van doornsprinkhanen (Orthoptera: Tetrigidae) in het voormalig zandwinningsgebied Bos van Aa (Zemst) Pallieter De Smedt Kevin Lambeets
De voormalige zandgroeve Bos van Aa verrijst heden als een heuvel in het landschap. Na de grootschalige zandontginningen, tussen de jaren 1970 en halfweg de jaren 1990, werden de diepe putten opgevuld met gebiedsvreemde sedimenten. Afgelopen decennia liepen de industriële werkzaamheden ten einde en heden zijn de werken gestart voor de nabestemming van het gebied namelijk natuur. Deze zgn. ‘Nieuwe Natuur’ wordt sinds 2012 beheerd door Natuurpunt Beheer vzw en het lokale beheerteam. Bos van Aa staat echter al langer bekend voor zijn unieke fauna en flora op regionale schaal. Ondermeer de unieke aanwezigheid van vier soorten doornsprinkhanen is hier de getuige van. Dit artikel beschrijft het voorkomen van doornsprinkhanen in Bos van Aa, met aandacht voor hun fenologie en verspreiding. Een uitgebreide dataset van omgevingsvariabelen laat ons toe om dieper in te gaan op de specifieke ecologie van elke soort en aanbevelingen te doen naar beheer van de aanwezige biotopen.
Gewoon doorntje. Foto Ward Vercruysse
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
Brakona jaarboek 2012 • 51
Bos van Aa Bos van Aa situeert zich op 20 km ten noorden van Brussel in de gemeente Zemst, Vlaams-Brabant. Het gebied ligt net ten oosten van het Zeekanaal Brussel-Schelde, het kanaal dat Brussel met de Schelde verbindt. Voor 1970 bestond Bos van Aa uit een kleinschalig landbouwlandschap waar vooral klein fruit (besdragende struiken) werd geteeld. Een gebied van 220ha werd na 1970 onteigend voor de aanleg van een nieuwe zeesluis op het kanaal. 120ha daarvan werd ingedijkt en gebruikt om overtollig sediment op te spuiten (hoofdzakelijk zand). Eind jaren '70 startte men met een zandwinning op het terrein, eerst werd het opgespoten zand ontgonnen en later werd ook dieper zand gedolven. Eind jaren 1990 stopten de zandwinningsactiviteiten en werd de zandgroeve volgestort met gebiedsvreemde sedimenten. De werkzaamheden werden in 2010 beëindigd wegens het overschrijden van de ophogingslimieten. Anno 2010 kenmerkt het gebied zich door zandgronden in het centrale gedeelte en gebiedsvreemde grond van verschillende texturen in het noorden en zuiden van het gebied. Op verschillende locaties tornen de grondhopen ver boven het maaiveld uit. Niet enkel geomorfologisch onderging het gebied de afgelopen decennia een ware metamorfose, ook de juridische status van het gebied veranderde sterk. Sinds 2000 is het Bos van Aa aangeduid als natuurgebied op het gewestplan en werd het opgenomen binnen het VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk) en aangeduid als Habitatrichtlijngebied binnen het Natura 2000-netwerk (deel van BE2300044 “Bossen van het zuidoosten van de Zandleemstreek). Bos van Aa staat echter al langer bekend voor zijn unieke fauna en flora op regionale schaal. Vooral op gebied van hogere planten en vogels (MENZZ, 1994), maar ook op gebied van spinnen (Van Keer & Van Keer, 1990; De Smedt et al.,
2013) en waterkevers (Van Keer, 1996) heeft de site heel wat te bieden. Andere fauna- en floragroepen kregen pas aandacht vanaf 2008 na inventarisaties van de Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM). De unieke biotopen van Bos van Aa leverden ook voor een waaier van andere groepen interessante soorten op (JNM, 2009; 2011). Sprinkhanen (Orthoptera) werden tot voor kort maar sporadisch geïnventariseerd, met een eerste interessante waarneming van het in België kwetsbare Zanddoorntje (Tetrix ceperoi) in 2008 (04/08/2008 det. Gert Arijs). Deze waarneming werd in 2009 bevestigd door Hendrik Devriese (22/08/2009). Ook het in België bedreigde Kalkdoorntje (Tetrix tenuicornis) werd toen voor het eerst waargenomen. Naast het eerder vastgestelde voorkomen van de algemenere soorten, Gewoon doorntje (Tetrix undulata) en Zeggendoorntje (Tetrix subulata), kwam met deze waarneming de teller voor het gebied op vier doornsprinkhaansoorten te staan. Bos van Aa is hiermee mogelijk ook het enige gebied in Vlaanderen waar we de vier soorten naast elkaar aantreffen. Een intensieve bodemvalbemonstering anno 2011-2012 in Bos van Aa (zie De Smedt et al., 2013) leverde voldoende gegevens op om de aanwezige doornsprinkhanen nauwkeuriger te bestuderen.
Doornsprinkhanen in Vlaanderen Doornsprinkhanen (Tetrigidae) zijn kleine sprinkhanen die zich kenmerken door een verlengd halsschild, dat vaak tot aan de achterlijfspunt strekt. Deze ‘doorn’, waaraan de dieren hun naam danken, heeft de beschermende functie van de voorvleugels, waaronder zich de achtervleugels bevinden, volledig overgenomen. De voorvleugel is gereduceerd en niet meer functioneel. Doornsprinkhanen komen voor in allerlei biotopen, maar zijn gebonden aan vochtige habitats voor hun ei-afzet. In te-
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
52 • Brakona jaarboek 2012
Figuur 1: Bos van Aa. Foto Chantal Deschepper
Figuur 2: Bos van Aa. Foto Chantal Deschepper
Zeggendoorntje (Tetrix subulata) Het Zeggendoorntje is een algemene sprinkhanensoort in Vlaanderen, maar kwetsbaar in Wallonië (Decleer et al., 2000). Het is een typische soort van vochtige terreinen zoals beekdalen. Het is de enige Tetrix-soort waarvan zowel kortdoornige als langdoornige dieren frequent gevonden worden. Het halsschild is relatief vlak en de doorn steekt steeds uit tot voorbij de achterknie. De langdoornige dieren kunnen goed vliegen en koloniseren daardoor makkelijk nieuwe gebieden. Zeggendoorntjes zijn meestal vrij uniform bruin gekleurd. De soort is van Zanddoorntje te onderscheiden doordat de kiel - een smalle richel - op de achterdij geen bocht maakt.
Zanddoorntje (Tetrix ceperoi) Het Zanddoorntje is een kwetsbare sprinkhanensoort in Vlaanderen en vermoedelijk uitgestorven in Wallonië (Decleer et al., 2000; SALTABEL, 2013). Het is een typische pionierssoort van zeer open vegetaties. Ze komt vooral voor in de duinen, maar breidt zich meer en meer uit naar het binnenland in Vlaanderen. Zanddoorntjes zijn zeer slanke sprinkhanen met een lange doorn en achtervleugels die voorbij de doorn uitsteken. Het zijn goede vliegers en kunnen zo vermoedelijk snel geschikte plekken koloniseren. Ze zijn bont gekleurd, met meestal bruine, grijze en groene tinten als basiskleur. De kiel op de achterdij maakt een knik net voor de knie, waar meestal ook witte vlekjes kenmerkend zijn. Hierdoor is de soort goed te onderscheiden van Zeggendoorntje.
genstelling tot de meeste andere sprinkhaanachtigen, maken doornsprinkhanen geen door mensen hoorbaar geluid en zijn daarom ook moeilijker waar te nemen. Ze leven hoofdzakelijk van mossen en algen (Kleukers et al., 1997). Doornsprinkhanen zijn goede zwemmers en kunnen hiervan dankbaar gebruik maken om te ontsnappen bij gevaar. In Europa komen slechts twaalf soorten voor waarvan vier in Vlaanderen (Decleer et al., 2000; SALTABEL, 2013). Voor determinatie van de soorten zie Kleukers et al. (1997) of Kleukers (2007).
Werkwijze van het onderzoek Gedurende een grootschalig geleedpotigenonderzoek werden sprinkhanen verzameld met bodemvallen. 25 bodemvallen werden verspreid opgesteld in Bos van Aa van 6 maart 2011 tot 29 april 2012, bijna 14 maanden. De vallen (10,5 cm x 10,5 cm x 6 cm) waren voorzien van een plexiglazen dakje dat 5 cm
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
boven elke bodemval stond. De vallen werden gevuld met een 4% formaldehyde oplossing en elke twee weken geleegd van april tot september en elke vier weken van oktober tot maart. Bodemvallen zijn geen ideale methode voor de bemonstering van soortenrijkdom van sprinkhanen (Schirmel et al., 2010), maar deze methode kan wel gebruikt worden om bodembewonende sprinkhaanachtigen te bemonsteren zoals krekels (Gryllidae) en doornsprinkhanen (Tetrigidae) (Nagy et al., 2007; Schirmel et al., 2010). Extra vangsten werden uitgevoerd met een sleepnet rond de bodemvallen op 20 augustus 2011 en op 28 mei 2012. Rond elke bodemval werd 120 (2x60) keer door de vegetatie gesleept en de gevangen doornsprinkhanen werden op naam gebracht. We verwijzen naar deze vangsten als “handvangsten”. Vegetatie in een 2 m x 2 m kwadraat rond elke bodemval was gekwantificeerd gebruik makend van een ordinale Braun-Blanquet bedekkingsschaal
Brakona jaarboek 2012 • 53
Figuur 3: Bos van Aa. Foto Henk Wallays
Figuur 4: Bos van Aa. Foto Jonas Mortelmans
Gewoon doorntje (Tetrix undulata) Het Gewoon doorntje is een algemene sprinkhanensoort in Vlaanderen die op allerlei plekken met open vegetatie kan waargenomen worden. Het is een doornsprinkhaan met korte doorn (langdoornige dieren zijn zeldzaam) die zich niet vliegend kan verplaatsen door de korte achtervleugel. Het halsschild is dakvormig en de voorvleugel korter dan het verschil tussen de lengte van de doorn en de achtervleugel. Gewoon doorntje toont veel slanker dan Kalkdoorntje. De kleur is zeer variabel van licht en donkerbruin tot moskleurig, met soms zwarte vlekken of strepen.
Kalkdoorntje (Tetrix tenuicornis) Het Kalkdoorntje staat op de Vlaamse Rode lijst als bedreigd en komt in Vlaanderen enkel voor op de Sint-Pietersberg en de Maasvallei. Vroeger werd de soort veel rond Brussel gevonden, maar ging hier sterk achteruit (Decleer et al., 2000; SALTABEL, 2013). Tijdens de inventarisatie van de sprinkhanen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd de soort in zeven gebieden gevonden (Saltabru, 2006). Het is een typische soort van kalkgraslanden en stenige plaatsen. Het is een doornsprinkhaan met een korte doorn (langdoornige dieren zijn zeer zeldzaam) en kan zich dus niet al vliegend verplaatsen. Het halsschild is dakvormig en de voorvleugel is langer dan het verschil tussen de lengte van de doorn en de achtervleugel. Kalkdoorntjes zijn meestal grijsbont gekleurd met twee donkere vlekken op het halsschild. Kalkdoorntjes tonen veel breder en forser dan Gewone doorntjes en hebben dunnere antennen.
zoals aangepast door Barkman et al. (1964). De vegetatiebemonstering werd uitgevoerd de tweede helft van mei 2011. Ellenbergwaarden voor de vegetatieplots werden berekend via het gewogen gemiddelde van de waarden van de Braun-Blanquet schaal. In de plots werden in mei 2012 bodemstalen genomen en geanalyseerd op relevante bodemparameters. Via een redundantie-analyse (RDA) werd de variatie in het voorkomen van doornsprinkhaansoorten en omgevingsvariabelen in de ruimte weergegeven, met een logaritmische schaal van de soortaantallen als afhankelijke variabele. Deze techniek spreidt of clustert soorten op basis van zowel hun ruimtelijke spreiding als vangstaantallen en onthult mogelijke relaties met opgemeten condities. Deze multivariate analyse werd uitgevoerd met het statistische pakket CANOCO versie 4.5 (Ter Braak & Ĺ milauer, 2002).
Resultaten van de vangstcampagne Tijdens het onderzoek werden met de bodemvallen 879 sprinkhanen gevangen, waarvan 179 doornsprinkhanen. Van deze doornsprinkhanen waren 113 individuen volwassen. Daarnaast werden er tijdens de handvangsten nog 48 individuen bij gevangen, wat het totaal op 161 volwassen doornsprinkhanen brengt. Kalkdoorntje was het talrijkst vertegenwoordigd met 94 individuen (58%), gevolgd door Gewoon doorntje (39 ind.), Zeggendoorntje (20 ind.) en Zanddoorntje (8 ind.). Het aantal gevangen individuen per vangstmethode is weergeven in Tabel 1. 1. Fenologie Op basis van de bodemvalvangsten kan gesteld worden dat de doornsprinkhanen van Bos van Aa twee activiteitspieken vertonen: een eerste van 28/05 tot 26/06 en een tweede kleinere piek van 24/07 tot 20/08 (Figuur 5). Een periode van 8 weken scheidt deze twee pieken, die overeenstemt met de ontwikkelingstijd van
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
54 • Brakona jaarboek 2012
Figuur 5: Fenologie van juveniele (donkere lijn) en adulte (lichte lijn) doornsprinkhanen op Bos van Aa van maart 2011 tot en met april 2012. De y-as geeft het totale aantal individuen weer dat gevangen werd met 25 bodemvallen.
Figuur 6: Fenologie van Gewoon doorntje (licht grijze lijn), Kalkdoorntje (donker grijze lijn) en Zeggendoorntje (zwarte lijn) op Bos van Aa van maart 2011 tot en met april 2012. De y-as geeft het totale aantal individuen weer dat gevangen werd met 25 bodemvallen.
doornsprinkhanen van ei tot imago. Ook de juveniele individuen tonen twee pieken: een eerste rond 24/07 en een tweede rond 04/09. Vermoedeljk betreft de eerste piek Zeggendoorntje en Zanddoorntje, die de vroegste voortplantingstijd hebben en Gewoon doorntje, dat zich voortplant over een langere periode. De tweede piek zal hoofdzakelijk uit Kalkdoorntje bestaan, maar ook uit Gewoon doorntje. Zowel de activiteit van de volwassen als van de juveniele dieren stopt in oktober en start weer vanaf half maart. Dit geeft weer dat zowel volgroeide (maar niet geslachtsrijpe) als juveniele dieren overwinteren. Dit klopt met het gegeven dat de meeste doornsprinkhanen een één- of tweejarige cyclus hebben (Kleukers et al., 1997). Als we kijken naar de gegevens per soort zien we dat de activiteitspiek van de volwassen individuen samenvalt met die van Kalkdoorntje (Figuur 6). Niet zo verwonderlijk aangezien deze soort het talrijkst werd aangetroffen in de bodemvallen. We merken echter dat volwassen Kalkdoorntjes het laatst op het seizoen verschijnen, pas vanaf mei,
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
en het vroegst niet meer actief zijn met de laatste exemplaren in september. Dit bevestigt vroegere studies die stelden dat het Kalkdoorntje waarschijnlijk niet als volwassen dier overwintert. Juveniele dieren overwinteren en worden volwassen in het voorjaar, leggen eieren en sterven. Dit zorgde voor de eerste piek volwassen dieren. De tweede piek valt echter moeilijk te verklaren, volgens huidige studies zijn er geen twee generaties per jaar (pers. comm. Hendrik Devriese). Over de fenologie van het Kalkdoorntje zijn er echter enkel fragmentaire gegevens beschikbaar (Devriese, 1996). De soort is slechter bestudeerd dan de overige drie soorten. Bijkomend veldonderzoek op het Bos van Aa en andere Belgische populaties (vb. rond Sint-Pietersberg in het oosten van ons land) kan hier vermoedelijk meer duidelijkheid over geven. De eieren van alle soorten behalve Kalkdoorntje ontwikkelen tot volwassen sprinkhanen na ongeveer twee maanden en zorgen voor de tweede piek volwassen dieren (subadulte dieren die pas het volgende jaar zich zullen voortplanten). Deze overwinteren en zullen het volgende jaar de eerste piek volwassen dieren vormen. Kleukers et al. (1997) geven voor Gewoon doorntje een lagere najaarspiek dan voorjaarspiek in België (dit is omgekeerd in Nederland) wat ze mogelijk wijten aan een verschil in waarnemingsintensiteit. Onze gegevens duiden echter ook een duidelijkere voorjaars- dan najaarspiek terwijl de waarnemingsintensiteit gelijk bleef. 2. Ecologie Uit de ordinatie (zie kadertekst) blijkt de tegenovergestelde respons van Gewoon doorntje en Zeggendoorntje als ook de gelijkaardige respons van Zanddoorntje en Kalkdoorntje op de omgevingsvariabelen (Figuur 7). Zeggendoorntje blijkt eerder vochtige biotopen te verkiezen, terwijl de andere drie soorten drogere biotopen prefereren op Bos van Aa. Zeggendoorntje komt vooral voor in natte biotopen (Kleukers et al. 1997), terwijl de
Brakona jaarboek 2012 • 55
andere drie soorten vermoedelijk deze nattere biotopen enkel opzoeken voor de ei-afzet. Sprinkhanen hebben immers hoge temperaturen nodig voor al hun biologische activiteiten en ontwikkeling (Chapell & Whitman, 1990), deze hoge temperaturen gaan meestal gepaard met droge, schaarse vegetaties. Ook de hoeveelheid ammonium heeft een significante invloed op de variatie in het voorkomen van de vier doornsprinkhanen. Van de beschikbare stikstof in de bodems op Bos van Aa vinden we 99% terug onder de vorm van ammonium (De Smedt, niet gepubliceerde data), dus we kunnen aannemen dat ammonium de beschikbare stikstof goed weergeeft. Pioniersgronden zijn over het algemeen arm aan stikstof, waardoor de biomassaproductie beperkt is. Het voorkomen van zowel Gewoon doorntje als Zeggendoorntje lijkt niet beĂŻnvloed door het aanwezige ammonium in de bodem. Kalkdoorntje en Zanddoorntje daarentegen tonen een negatieve relatie met de hoeveelheid ammonium in de bodem. We kunnen besluiten dat deze twee soorten uitgesproken pionierssoorten zijn, gebonden aan arme bodems met schaarse vegetatie. In Bos van Aa komen deze soorten hoofdzakelijk voor op open graslanden van het Europees habitattype 2330 (buntgras- en struisgraslanden). Daarnaast werd er geen relatie gevonden met de hoeveelheid kalk in de bodem en het voorkomen van Kalkdoorntje, een relatie die in de literatuur wel eens wordt gesuggereerd (bv. Kleukers et al., 1997). 3. Verspreiding op Bos van Aa Om de verspreiding van de doornsprinkhanen visueel in kaart te brengen zijn verspreidingskaartjes
Figuur 7: RDA (Redundantie-analyse) van de vier soorten doornsprinkhanen op Bos van Aa, gebaseerd op de aanwezigheid van deze soorten in en rond de 25 bodemvallen. Significante omgevingsvariabelen zijn weergegeven d.m.v. rode pijlen, het voorkomen van de vier doornsprinkhaansoorten d.m.v. de blauwe pijlen. Het beschikbare ammonium (N-NH4) en de Ellenbergindicatorwaarde voor vocht (VOCHTIND) verklaarden daarbij 29.5% van de totale soortenvariabiliteiten. Tabel 1: Aantal gevangen doornsprinkhanen per vangstmethode.
Bodemvallen
Handvangsten
Zeggendoorntje
Tetrix subulata
12
8
Zanddoorntje
Tetrix ceperoi
0
8
Gewoon doorntje
Tetrix undulata
37
2
Kalkdoorntje
Tetrix tenuicornis
64
30
gemaakt van de soorten in het gebied en kort besproken. Verspreidingskaartjes tonen de aantallen (LOG10 schaal) doornsprinkhanen per soort verzameld tijdens het onderzoek met bodemvallen (witte bolletjes). Deze gegevens werden aangevuld met losse zichtwaarnemingen van 2009 tot 2013 (kruisjes). Het Zeggendoorntje vinden we vooral nabij vochtige plaatsen of stilstaand water in acht van de 25 bodemvallen (Figuur 8). Zeven individuen werden gevangen in de vochtige weilanden in het zuiden (Figuur 9), vijf individuen in
Ordinatie
Met een ordinatie kan de samenhang tussen twee of meerdere omgevingsfactoren en de invloed daarvan op het voorkomen van soorten worden weergegeven. Een ordinatie laat toe soorten te rangschikken langs gradiĂŤnten (assen) op grond van gemeten waarden voor meerdere omgevingsfactoren. De richting waarin de pijl van een omgevingsvariabele wijst, is de richting waar hoge waarden gevonden worden. Pijlen die samen lopen zijn sterk gecorreleerd en hebben dus een gelijkaardige respons tegen over de gemeten omgevingsvariabelen. Pijlen die in tegengestelde richting wijzen hebben een tegenovergestelde respons en pijlen die haaks op elkaar staan vertonen geen of een zeer zwakke correlatie.
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
56 • Brakona jaarboek 2012
het oosten nabij een vijver en nog vier in het moerasgebied in het centrum van het gebied. Daarnaast zijn er nog verspreide losse waarnemingen, maar ook deze zijn meestal nabij waterplassen of vochtige biotopen. Deze plekken worden waarschijnlijk al vliegend bereikt, aangezien het de langdoornige vorm, die even frequent voorkomt als de kortdoornige vorm (Decleer et al., 2000), een goede vlieger is. Hoewel het Zanddoorntje een zeer goede vlieger is komt hij het minst verspreid voor in het gebied (Figuur 10). Deze soort heeft een bolwerk in Bos van Aa t.h.v. een zandige kuil met een oppervlakte van ongeveer 0,15 ha die een tweetal meter lager ligt dan de omringende zandbodems (Figuur 11). Deze vochtige zandkuil met plasjes en droge heuveltjes is geschikt biotoop voor dit doorntje. Deze populatie is waarschijnlijk een brongebied voor andere open zandige vegetaties elders in Bos van Aa. Het Gewoon doorntje wordt verspreid over het gebied waargenomen in 15 van de 25 bodemvallen (Figuur 12). Vanuit de bodemvallen lijkt hij het vooral goed te doen op graslanden van de zogenaamde vogelpootjes-associatie. Dit zijn pioniersgemeenschappen van zandige gronden met, hoofdzakelijk in het westen, een groot aandeel Klein vogelpootje (Ornithopus perpusillus). Daarbuiten vinden we Gewoon doorntjes op allerlei graslandtypen en pioniersvegetaties. Zowel in de natte graslanden van het zuiden als op de
Figuur 8: Verspreiding van Zeggendoorntje op Bos van Aa Figuur 9: Vochtige graslanden in het zuiden van het gebied als voornaamste biotoop voor Zeggendoorntje. Foto Pallieter De Smedt Figuur 10: Verspreiding van Zanddoorntje op Bos van Aa Figuur 11: Zandige kuil met plasjes en droge heuvels als hotspot voor Zanddoorntje. Foto Pallieter De Smedt
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
Brakona jaarboek 2012 • 57
noordelijke gronden, en rond de oude zandverwerkingscentrale op zeer droge kale grond werden zichtwaarnemingen gedaan. Opvallend was ook de waarneming van drie individuen in bosgebied. Deze soort lijkt het meest algemeen op open, schrale graslanden (Figuur 13), maar lijk minder strikt gebonden aan het pioniersmilieu dan Kalkdoorntje en Zanddoorntje. Ook het Kalkdoorntje vinden we verspreid overheen het gebied in 14 van de 25 bodemvallen (Figuur 14). Dit is het doorntje dat in de grootste aantallen in het gebied wordt waargenomen. Deze soort toont een duidelijk zwaartepunt op de westelijke zandgronden met 48% van de gevonden individuen. De soort ontbreekt bijna op de vergraste zandgronden meer naar het noorden (Figuur 13) en vinden we wederom massaal op de open pioniersvegetaties waar de meest recente werken naar het noorden toe stopten met 22% van de individuen. Verder vinden we 35% op schrale gronden in het oosten van het gebied (Figuur 15). Daarnaast zijn er losse zichtwaarnemingen gedaan over bijna het gehele gebied, uitgezonderd bos- en moerasgebieden. Opvallend is de vangst van drie individuen op de natte graslanden in het zuiden. Mogelijk vinden we in het westen en oosten van het gebied bronpopulaties en zwerven individuen uit over het gehele gebied. Hoewel de soort niet kan vliegen kunnen we er wel vanuit gaan dat zij zich via de grond toch over enkele honderden meters kan verplaatsen.
Figuur 12: Verspreiding van Gewoon doorntje op Bos van Aa Figuur 13: Schrale graslanden als voornaamste biotoop voor Gewoon doorntje. Foto Kevin Lambeets Figuur 14: Verspreiding van Kalkdoorntje op Bos van Aa Figuur 15: Droge, open zandgronden met een hoog percentage kaal zand in het oosten van Bos van Aa. Op dit type graslanden worden de grootste aantallen Kalkdoorntje gevonden. Foto Pallieter De Smedt
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
58 • Brakona jaarboek 2012
Conclusie
Figuur 16: Zeggendoorntje. Foto Ward Vercruysse
Dit artikel beschrijft het voorkomen van de vier in Vlaanderen voorkomende doornsprinkhanen en hun ruimtelijke verspreiding op Bos van Aa. Op basis van de gevangen individuen werd de fenologie en de ecologie van deze interessante sprinkhanen verder opgehelderd. Deze gegevens bleken ook waardevol voor het toekomstig beheer van het gebied, en gaven mee vorm aan het ontwerpbeheerplan (Lambeets, 2012). Onze gegevens ondersteunen verder de veronderstelling dat Kalkdoorntje enkel als juveniel de winter doorbrengt, maar dat nog bijkomend onderzoek nodig is naar de levenscyclus van deze soort. De data van Gewoon doorntje indiceert een lagere tweede activiteitspiek ten opzichte van de eerste, hoewel dit momenteel ecologisch niet te verklaren is. Hoewel Zanddoorntje en Zeggendoorntje de beste vliegers zijn, werden ze het minst waargenomen. De eigenschap om zich vliegend te kunnen verplaatsen resulteert waarschijnlijk
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
in de lage vangstaantallen met bodemvallen. Gewoon doorntje mag dan wel het meest gebiedsdekkend aanwezig lijken, als we enkel de data van de handvangsten bekijken blijkt het Gewoon doorntje het minst talrijk. Het is bijgevolg niet voor de hand liggend om effectief de meest talrijke soort te duiden. Kalkdoorntje lijkt het centrale natte deel en de bosgebieden te mijden, terwijl Gewoon doorntje hier wel voorkomt in lage aantallen. Hoewel uit dit onderzoek te vermoeden is dat Kalkdoorntje een sterke voorkeur heeft voor droge, open graslanden (Kleukers et al., 1997), lijkt de soort toch flink te zwerven. Dit biedt goede mogelijkheden voor de kolonisatie van deze soort na habitatherstel van droge kalk- en schraalgraslanden elders in BelgiĂŤ. Op voorwaarde echter dat er bronpopulaties in de regio aanwezig zijn. In Bos van Aa toont Zeggendoorntje een uitgesproken
Brakona jaarboek 2012 • 59
voorkeur voor vochtige biotopen. Het areaal vochtig grasland en kleine open waters is sterk afgenomen de afgelopen jaren (zie De Smedt et al., 2013); vermoedelijk was het Zeggendoorntje voorheen algemener in het gebied. Verder is het Zeggendoorntje de meest algemene doornsprinkhaan in het nabijgelegen natuurgebied Bos van Aa - Kollinten (geg. JNM ‘s Heerenbosch) en heeft van de vier soorten waarschijnlijk de beste kansen om verder uit te wijken en voortplantingsbiotoop te vinden. Dit geldt niet voor Zanddoorntje, die nu de meest beperkte verspreiding heeft en nog enkel voortplantingsbiotoop lijkt te vinden in het oosten van het gebied. Droge open zandige terreinen wisselen hier af met vochtige zandgronden voor de ei-afzet. Zanddoorntje is de meest bedreigde soort in het gebied en het behoud van vochtige zandbodems is prioritair voor het voortbestaan van deze soort op Bos van Aa. Gewoon doorntje en Kalkdoorntje hebben waarschijnlijk
beide baat bij de bescherming van open pioniersvegetaties die het centrum van Bos van Aa karakteriseren. Deze kleine familie van ongewervelden met slechts vier soorten in Vlaanderen ondersteunt het belang van Bos van Aa en haar bedreigde biotopen voor biodiversiteit in de regio. De ratificatie van de Habitatrichtlijn en het bijbehorende herstel van bedreigde Europese natuur zoals (hei)schrale graslanden, structuurrijke ruigten en mesofiele, bloemrijke hooilanden (De Rycke, 2011), zijn al een eerste stap in de goede richting om het leefgebied van de doornsprinkhanen te beschermen. Daarnaast vormt een ontwerpbeheerplan (Lambeets et al., 2012) de eerste aanzet tot een goede beheerpraktijk op maat en op kleinere ruimtelijke schaal. De verdere uitwerking hiervan zal deze soorten een duurzame toekomst verzekeren.
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
60 • Brakona jaarboek 2012
Referenties: •
•
•
•
•
•
Barkman, J.J., Doing, H., Segal, S. (1964). Kritische Bemerkungen und Vorschläge zur quantitativen Vegetationsanalyse. Acta Botanica Neerlandica 13: 394 419 Chappell, M.A., Whitman, D.W., (1990). Grasshopper thermoregulation. In: Chapman R.F., Joern A. (ed). Biology of grasshoppers. Wiley-Interscience, New York. p. 143-172 Decleer, K., Devriese, H., Hofmans, K., Lock, K., Barenburg, B., Maes, D. (2000). Voorlopige atlas en “rode lijst” van de sprinkhanen en krekels van België (Insecta, Orthoptera). Werkgroep Saltabel i.s.m. I.N. en K.B.I.N., Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2000/10, Brussel: pp. 76 De Rycke, A. (2011). S-IHD-rapport 13 – Bossen van het zuidoosten van de Zandleemstreek Schelde- en Durmeëstuarium tussen de Nederlandse grens en Gent, gebieden buiten Sigma en Natuurontwikkelingsplan (NOP). Agentschap voor Natuur en Bos. pp. 358. De Smedt, P., Van Keer, J., Van Keer, K., Lambeets, K. (2013). The arachnofauna of Bos van Aa: Comparison between two faunistic studies, 25 years apart. Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 28: in druk Devriese, H. (1996) Bijdrage tot de systematiek, morfologie en biologie van de West-Palearctische Tetrigidae. Saltabel 15: 2-38
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
•
•
•
•
•
• •
JNM (2009). Natuur in ademnood op het Bos van Aa. Aanbevelingen voor de ecologische restauratie van het Bos van Aa. Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM) Afdeling ‘s Heerenbosch. www.kanaalregio-bosvanaa.be, 7 augustus 2012 JNM (2011). Inventarisaties – Bos van Aa 2010. Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM) Afdeling ‘s Heerenbosch. www.kanaalregio-bosvanaa.be, 7 augustus 2012 Kleukers, R.M.J.C. (2007). De sprinkhanen van Nederland en België. 4de ed. Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht: pp. 80 Kleukers, R.M.J.C., Nieukerken, E.J. van, Odé, B., Willemse, L.P.M., Wingerden, W.K.R.E. van (1997). De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera) - Nederlandse Fauna I. Nationaal Natuurhistorisch Museum, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden: pp. 416 Lambeets, K., i.s.m. het beheerteam (2012). Ontwerpbeheerplan Bos van Aa, omwald gebied. Dossier Natuurpunt Beheer: pp 12. MENZZ (1994). Het Bos van Aa te Zemst: Pleidooi voor het behoud van een ‘maanlandschap’. Eigen publicatie Nagy, A., Sólymus, P., Rácz, I.A. (2007). A test on the effectiveness and selectivity of three sampling methods frequently used in orthopterological field studies. Entomologica Fennica 18: 149-159
Brakona jaarboek 2012 • 61
• • •
•
•
•
SALTABEL (2013). Werkgroep Saltabel Natuurpunt. www.saltabel.be, 9 april 2013 SaltaBru (2006) Atlas van de Sprinkhanen van Brussel. SaltaBru project 3, zomer 2006, Leefmilieu Brussel: 11 Schirmel, J., Buchholz, S., Fartmann, T. (2010). Is pitfall trapping a valuable sampling method for grassland Orthoptera? Journal of Insect Conservation 14: 289-296 Ter Braak, C.J., Šmilauer, P. (2002). CANOCO Reference Manual and CanoDraw for Windows User's Guide: Software for Canonical Community Ordination (Version 4.5). Microcomputer power, Ithaca NY Van Keer, J., Van Keer, K. (1990). Spinnenfauna van het Bos van Aa te Zemst (Brabant). Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 5: 21-27 Van Keer, K. (1996). Soorten DYTISCIDAE (Waterroofkevers), GYRINIDAE (“Schrijverkens”), HYGROBIIDAE (Slijkzwemmers) en HALIPLIDAE (Watertreders) gevangen in het Bos van Aa (Collectie K. Van Keer)
Auteur De Smedt Pallieter Labo voor Bos & Natuur, Universiteit Gent Geraardsbergse Steenweg 267 9090 Gontrode (Melle) pallieter.desmedt@ugent.be
Lambeets Kevin Natuurpunt Beheer vzw, dienst natuur M. Coxiestraat 11 2800 Mechelen kevin.lambeets@natuurpunt.be
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
62 • Brakona jaarboek 2012
Colofon
Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie De provincie Vlaams-Brabant ging in 2000 over tot de oprichting van de Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie, Brakona. Dit initiatief kadert momenteel binnen het provinciaal milieubeleidsplan 2009 - 2013 onder project 9 "natuurlijke entiteiten kwalitatief bevorderen" (betere natuur) en meer bepaald onder subdoelstelling 3 "uitbouw soortgericht beleid". BRAKONA stelt zich de optimalisatie van het potentieel aan natuurkennis in functie van het natuurbehoud en -beheer in de provincie Vlaams-Brabant als hoofddoel. Meer bepaald de werking rond Prioritaire Provinciale Soorten (PPS) en de concretisering daarvan binnen het provinciaal biodiversiteitsproject "Koesterburen" is één van de taakstellingen. Tevens wil het als contactorgaan het lokale studiewerk een meerwaarde geven door het voeren van een georganiseerd overleg tussen de bestaande milieuverenigingen en natuurstudiewerkgroepen. Info: Griet Nijs, Projectcoördinator Brakona Natuurpunt Studie Coxiestraat 11 2800 Mechelen 015 77 01 61 E-mail: brakona@natuurpunt.be www.brakona.be
Doornsprinkhanen in Bos van Aa
Met dank aan auteurs en co-auteurs • Pallieter De Smedt en Kevin Lambeets • Roosmarijn Steeman • Wout Willems • Iwan Lewylle • Jens D’Haeseleer Voor het nalezen van de artikelen werd een beroep gedaan op enkele experts ter zake en gelegenheidsreferenten. Hiervoor wensen we uitdrukkelijk Dominique Verbelen, Hendrik Devriese en Robert Jooris te bedanken. Eveneens dank aan de vele fotografen die belangeloos hun foto’s ter beschikking stelden: • Fons Bongers, Chantal Deschepper, Pallieter De Smedt, Jens D’Haeseleer, Jan Decreton, Bernhard Jacobi, Johannes Jansen, Leo Janssen, Kevin Lambeets, Iwan Lewylle, Jonas Mortelmans, Johan Neegers, Bruno Nef, Jean-Pierre Roland, Jules Robijns, Roosmarijn Steeman, Kasper Van Acker, Jan Van der Voort, Ralph Vandiest, Ward Vercruysse, Nicolas Vereecken, Henk Wallays, Wout Willems, Hugo Willocx Coördinatie en eindredactie • Griet Nijs, Brakona projectcoördinator Vormgeving • Luc Nagels, luc@vissenaken.be Coverfoto's • Zanddoorntje. Foto Ward Vercruysse
Brakona jaarboek 2012 • 63
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant Wout Willems
Jaarboek
2012
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
64 • Brakona jaarboek 2012
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant Wout Willems
Er was lange tijd weinig bekend over de winter- en zomerverblijfplaatsen van vleermuizen in Vlaams-Brabant. Gegevens vóór 2000 zijn schaars: uit die periode zijn nauwelijks zomerwaarnemingen beschikbaar en slechts op een beperkt aantal locaties werden gestandaardiseerde wintertellingen uitgevoerd (Willems, 2002). De eerste provinciaal gecoördineerde wintertelling in 2005 toonde aan dat de overwinterende aantallen niet hoog maar wel erg divers waren (Willems & Boers, 2005). Recente zomergegevens zijn slechts uit enkele gebieden (bv. Het Vinne in Zoutleeuw) beschikbaar (Lambrechts et al., 2009) maar voor de meeste plaatsen zijn onvolledige tot geen gegevens voorhanden, of zijn deze reeds meer dan tien jaar oud (Willems et al., 2003). Deze fragmentarische kennis maakte echter wel duidelijk dat Vlaams-Brabant voor twee soorten van groot belang is voor hun voortbestaan in Vlaanderen: twee van de vier (in 2011) bekende kolonies van de Ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus) bleken zich op Vlaams-Brabants grondgebied te bevinden en van de weinige (in 2011) bekende populaties van de Bosvleermuis (Nyctalus leisleri) bleek het zwaartepunt in en om het Zoniënwoud, het Heverleebos en het Meerdaalwoud te liggen. Verbeterde opname-apparatuur en geavanceerde software laten nu toe soorten makkelijker te detecteren dan tien jaar geleden. Door op deze manier systematisch gegevens te verzamelen kunnen kennishiaten rond het voorkomen van vleermuissoorten worden opgevuld. Deze kennis kan leiden tot een efficiëntere en effectieve bescherming. Om die reden werd in 2012 het project Vleermuizen in Bos en Park in de provincie Vlaams-Brabant opgestart. Inventarisatie en onderzoek
Overzicht resultaten
Voor dit project werden 20 gebieden, voornamelijk oude boscomplexen en parklandschappen, geselecteerd verspreid over Vlaams-Brabant (Figuur 1). Deze werden in de periode maart tot en met september 2012 ’s avonds elk drie tot zeven keer bezocht met een vleermuizendetector. Ook werd een verkennend onderzoek opgezet om vleermuizen in bossen te vangen met mistnetten. Er werden in totaal 153 mandagen veldwerk verricht.
In de loop van het project werden 2.794 vleermuiswaarnemingen verricht (het overgrote deel detectorwaarnemingen), verspreid over minstens 13 soorten. Een overzicht is te vinden in Tabel 1. Bij deze tabel moet worden opgemerkt dat het om waarnemingen gaat, niet om absolute aantallen. Een voorbeeld: een detectorwaarneming van drie Gewone dwergvleermuizen (Pipistrellus pipustrellus) of een vangst van vijf Rosse vleermuizen (Nyctalus noctula)
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
Diversen
15
15
2
2
1
3
1
4
2 2 1
1
6
Baltsplaats
Doodvondst
Verblijfplaats
1713 79 2 28 62 41 123 22 9 113 2 117 175 70 35 12 11 9 27 56 2706
Visueel
1747 79 2 28 66 41 124 23 17 114 2 117 181 77 37 12 23 16 29 59 2794
Netvangsten
Gewone dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Kleine dwergvleermuis (onzeker) Dwergvleermuis spec. Baardvleermuis Brandts vleermuis Baardvleermuis spec. Franjestaart Ingekorven vleermuis Watervleermuis Meervleermuis Myotis spec. Laatvlieger Rosse vleermuis Bosvleermuis Rosse/Bosvleermuis Gewone grootoorvleermuis Grijze grootoorvleermuis Grootoorvleermuis spec. Vleermuis spec. Totaal
Detector
Soort
Totaal
Brakona jaarboek 2012 • 65
1 1 3 1
1
1 4 1 1 28
1 4 1 11 1
1
42
2
2
4
1 2 7
Tabel 1: Overzicht aantal waarnemingen per soort en waarnemingswijze
Figuur 1: Overzicht projectgebieden
op dezelfde datum en locatie worden elk beschouwd als één waarneming. Een enkele Rosse vleermuis die foerageert boven twee verschillende vijvers en dus op twee locaties wordt waargenomen, wordt beschouwd als
twee waarnemingen. Overzichtskaarten geven dus een indicatie van de locaties/ biotopen waar de dieren voorkomen, eerder dan van de werkelijke aantallen. Figuur 2 toont een voorbeeld van een gebiedsoverzichtskaart. Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
66 • Brakona jaarboek 2012
Bosvleermuis: lang leve het Grote Kolenwoud De aanwezigheid van de Bosvleermuis in de gekende kerngebieden (Meerdaalwoud, Zoniënwoud, Laanvallei) werd bevestigd. Tijdens het project werden echter ook enkele nieuwe gebieden ontdekt: de kasteeldomeinen van Gaasbeek en Groenenberg en het kasteeldomein Ter Rijst. Geografisch gezien blijken Bosvleermuizen in VlaamsBrabant voor te komen rondom de (restanten van) het oude Kolenwoud, in een straal van 18 km rondom de zuidelijke helft van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De soort werd daar in vijf van de zeven onderzochte gebieden aangetroffen (Figuur 3). Vergelijkbaar onderzoek in de 13 overige projectgebieden, verspreid over de rest van de provincie, leverde geen waarnemingen van Bosvleermuis op. Nergens werden hoge aantallen vastgesteld: meestal ging het om één, uitzonderlijk om twee dieren. Dit indiceert dat de totale populatie Bosvleermuizen vermoedelijk zeer klein is, wat de soort extra
Figuur 2: Vleermuizenwaarnemingen Zoniënwoud 2012. Digitale versie van de orthofoto’s Vlaams-Brabant 2007 (AGIV & provincie Vlaams-Brabant) Figuur 3: Actuele verspreiding van de Bosvleermuis
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
Brakona jaarboek 2012 • 67
kwetsbaar maakt. Uit de waarnemingen blijkt dat Bosvleermuizen een groot deel van de tijd niet in het bos zelf foerageren maar eerder in een bosrijke, vochtige, halfopen omgeving. Hier jagen ze liefst in de buurt van grotere wateroppervlakten. Een waterpartij is nochtans geen bindende voorwaarde: langdurig jagende Bosvleermuizen werden ook waargenomen boven door bos omringde graslanden en zelfs boven een open strook gevormd door een (op dat moment zeer verkeersluwe) steenweg door het bos. Afgaande op deze voorkeur aan foerageergebieden, kunnen ook de waarnemingen van voorgaande jaren (2001-2011) gekaderd worden. Voor hun verblijfplaats zijn Bosvleermuizen gebonden aan de grote, uitgestrekte en oude (Kolenwoud)bossen. Om te foerageren zoeken zij echter de bosranden en open zones in bossen op. Vooral waterpartijen in een halfopen omgeving in de zeer ruime omgeving van het bos zijn erg in trek. Dit betekent dat de dieren sterk gebonden zijn aan natte valleigebieden en zich dan vermoedelijk ook langs deze valleien verplaatsen. Ze maken ook dankbaar gebruik van de verspreide, kleinere maar oude bossen en bosrijke kasteeldomeinen waar een vijver vaak een extra aantrekkingspool vormt.
De bevindingen rond de Bosvleermuis werden omgezet in gepaste aanbevelingen voor bos- en landschapsbeheer die tot een betere bescherming van de soort leiden.
Ingekorven vleermuis: een verhaal van stallen en zenders Ingekorven vleermuizen waarnemen met behulp van een detector bleek weinig evident. Buiten enkele opnames nabij een reeds bekende koloniekerk werden geen detectorwaarnemingen van de soort in de projectgebieden verricht. Het is bekend dat voor vleermuizen toegankelijke stallen een favoriet foerageerbiotoop vormen voor de Ingekorven vleermuis (Dekeukeleire & Janssen, 2012) waar ze op stalvliegen jagen (Lambrechts et al., 2011). Om die reden werd in dit verspreidingsonderzoek dan ook gefocust op veestallen om de soort te vinden. In augustus 2012 werden automatische D500-detectoren geplaatst in twee stallen en een schuur in de omgeving van Diest. Deze drie locaties werden alle bezocht door Ingekorven vleermuizen. In de meest geschikte stal werden vervolgens gedurende zeven nachten netvangsten verricht.
Figuur 4: Ingekorven vleermuizen overwinteren vrij hangend aan het plafond, in slaapplaatsen met een extreem stabiele temperatuur. Dergelijke plaatsen zijn zeldzaam, en de dieren zijn er kwetsbaar. Foto Fons Bongers
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
68 • Brakona jaarboek 2012
muis Annemie werd na vrijlating gevolgd tot haar verblijfplaats. Nadien werd deze vleermuis nog drie nachten gevolgd en konden vliegroutes en foerageerzones in kaart worden gebracht. Vleermuis Annemie vloog naar de zolders van de abdij van Averbode. Daar werden twee dieren opgemerkt, meteen goed voor een nog niet eerder gekende locatie voor deze soort. Naast de kerkzolders van Lovenjoel en Houwaart (resp. 164 en 23 dieren) is dit de derde kolonieplaats van de Ingekorven vleermuis in Vlaams-Brabant. Verder wordt de schuur van natuurboerderij Het Bolhuis te Dassenaarde sporadisch als verblijfplaats gebruikt door solitaire dieren.
Figuur 5: Mannetje Bosvleermuis gevangen aan de Ganzenpootvijver. ZoniĂŤnwoud, 05/06/2012. Foto Wout Willems Figuur 6: Gezenderde Ingekorven vleermuis 'Laure'. Dassenaarde, 23/08/2012. Foto Wout Willems
Tabel 2: Gegevens gezenderde Ingekorven vleermuizen, natuurboerderij het Bolhuis (Diest)
Drie Ingekorven vleermuizen werden gevangen en van een zender en naam voorzien (Figuur 6; Tabel 2). Vleermuis Berne vloog na vrijlating tot een boom op de nabijgelegen heuveltop. De avond erop kon dit dier kortstondig worden gevolgd tijdens een foerageervlucht. Vleermuis Laure vloog na vrijlating niet weg maar bracht de dag door op de nokbalk van de stal. Het dier werd nadien niet meer teruggevonden. Vleer-
De gezenderde dieren jaagden het grootste deel van de nacht boven graslanden, zelden ver van beschutting (bomenrijen, bosranden). Deze graslanden lagen vrijwel allemaal in natuurgebied: de omgeving van de abdij van Averbode en de natuurgebieden Dassenaarde, Klein Asdonk en Catselt. Het ideale foerageergebied voor de Ingekorven vleermuis blijkt te bestaan uit een kleinschalig landschap met een afwisseling van bossen, bomenrijen, graslanden (Figuur 7) en kleine boerderijen met voor vleermuizen toegankelijke stallen (Figuur 8). De vleermuizen passeren in de loop van de nacht meermaals in een stal om te foerageren en de stal wordt tevens gebruikt om op te warmen, en als rustlocatie vooraleer terug te vliegen naar de dagverblijfplaats. Om zich te verplaatsen lijkt de Ingekorven vleermuis eerder gebruik te maken van beboste zones, dit in tegenstelling tot de meer halfopen foerageerzones. Woonkernen
Datum
Tijd
Soort
Geslacht
Gewicht (g)
Leeftijd
Naam dier
20/08/12
4:00
Ingekorven vleermuis
m
7,50
1e jaars
Berne
23/08/12
23:50
Ingekorven vleermuis
v
9,25
1e jaars
Laure
30/08/12
23:45
Ingekorven vleermuis
v
11,75
min 2 jaar
Annemie
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
Brakona jaarboek 2012 • 69
Over Franjestaarten en Grijze grootoren (Molenstede, Averbode, Okselaar) en verlichte plaatsen worden tijdens de vliegroute (en tijdens het foerageren) gemeden. Het kruisen van verlichte straten (lintbebouwing) gebeurt schijnbaar via de plaatsen waar boszones aan weerszijden van de weg elkaar het meest raken. Om kansen te bieden aan Ingekorven vleermuizen moeten kleinschalige landschappen worden behouden en verder worden ontwikkeld. Aandacht voor duistere zones en verbindingen van (ook kleine) bosgebieden door duistere groenverbindingen is van belang. Versnipperde woonzones en lintbebouwing zijn nefast voor de soort. En uiteraard is ook bescherming van de dieren op de huidig bekende verblijf- en foerageerplaatsen (zolders en stallen) van groot belang.
Dit project leverde buiten de twee doelsoorten ook nieuwe inzichten en verspreidingskaarten op van andere vleermuizensoorten. We beperken ons hier tot de twee meest opvallende. Het onderzoek leerde dat de Franjestaart (Myotis nattereri) – een soort die voorheen nauwelijks werd waargenomen in de zomer en slechts
Figuur 7: Vastgestelde foerageerzones Ingekorven vleermuis in kleinschalig cultuurlandschap. Diest/ Tessenderlo. Digitale versie van de orthofoto’s Vlaams-Brabant 2007 (AGIV & provincie VlaamsBrabant)
Figuur 8: Boerderij met open stal, foerageerplaats van Ingekorven vleermuis. Schaffen, 12/09/2012. Foto Wout Willems
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
70 • Brakona jaarboek 2012
Figuur 9: Verspreiding Ingekorven vleermuis (detectorwaarnemingen, verblijf- en rustplaatsen). Routes en foerageergebieden vastgesteld met telemetrie zijn hier niet opgenomen.
Figuur 10: Verspreiding Franjestaart
Figuur 11: Verspreiding Grijze grootoorvleermuis
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
Brakona jaarboek 2012 • 71
Beheeradvies voor bos en park in zeer lage aantallen in de winter – verspreid over de provincie VlaamsBrabant voorkomt (Figuur 10). De waargenomen aantallen zijn echter laag. Van de Grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus) waren geen recente waarnemingen in VlaamsBrabant bekend (Verkem et al., 2003) en oudere literatuur geeft slechts twee koloniemeldingen weer in het westen van de provincie (Jooris, 1977; Holsbeek et al., 1986). Onderscheid tussen de Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) en de Grijze grootoorvleermuis is zeer moeilijk, wat verklaart waarom oudere of niet-projectgebonden waarnemingen schaars zijn. Tijdens dit onderzoek werden kolonies gevonden in Averbode (30 dieren, Figuur 12) en Attenrode (vijf dieren); detectorwaarnemingen waren er in het Walenbos, in Diest en waarschijnlijk ook in het Meerdaalwoud (Figuur 11). Eén dier werd gevangen in een mistnet (Tienbundersbos). Dit project heeft bijgevolg zeer sterk bijgedragen tot een betere kennis van de verspreiding van de soort.
De resultaten van dit onderzoek leidden tot specifieke beheeradviezen voor de 20 onderzochte gebieden. Buiten deze specifieke vleermuisvriendelijke adviezen werden ook algemene maatregelen voorgesteld. Het vleermuisvriendelijker maken van bos, park en landschap door een aangepast beheer kost immers vaak niet veel moeite. Zo is aandacht voor bepaalde werkpunten (bv. tijdens bosbouwwerkzaamheden) al een grote stap voorwaarts.
Figuur 12: De Grijze grootoorvleermuis is gebonden aan rustige, grotere zolders. Dit dier verbleef op de abdijzolders van Averbode, 21/08/2012. Foto Wout Willems
Een goed voorbeeld is het streven naar behoud van oude bomen en bomen met boomholten. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan het verwijderen van gevaarlijke of overhellende takken, of het ringen of kandelaberen van een boom als een mogelijk alternatief worden weerhouden. Een dergelijke boom kan daarna nog jaren als vleermuizenboom blijven staan (Willems, 2005). Wordt er gekapt, dan zijn groepsgewijze of individuele kappingen vleermuisvriendelijker dan grote kaalslag. Kappingen kunnen gepland worden tijdens de periode Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
72 • Brakona jaarboek 2012
met het minste risico op aanwezigheid van vleermuizen. Door zaagsneden net onder en ruim boven boomholten te maken, kan worden voorkomen dat vleermuizen letterlijk worden doorgezaagd. Omgezaagde boomdelen met holten een nacht laten liggen maakt dat eventuele dieren nog uit de holte kunnen kruipen.
Samenvatting
Figuur 13: Een structuurrijk bos met veel boomholten biedt een garantie voor een gezonde vleermuizenpopulatie. Meerdaalwoud, 30/08/2012. Foto: Wout Willems
In 2012 werd een uitgebreide vleermuizeninventarisatie gehouden in 20 bos- en parkgebieden in Vlaams-Brabant, met bijzondere aandacht voor de Bosvleermuis en de Ingekorven vleermuis. Er werden 2.794 waarnemingen verricht (vooral met behulp van een batdetector) van minstens 13 soorten. Van ieder gebied werden verspreidingskaarten opgemaakt en specifieke vleermuisvriendelijke beheermaatregelen geformuleerd. De waarnemingen leidden tot geactualiseerde provinciale soortverspreidingskaarten. Er werden twee nieuwe locaties met Bosvleermuis gevonden. Ingekorven vleermuis werd gevonden in een nieuwe regio waarbij
verblijfplaatsen, foerageergebieden en routes via telemetrie in kaart werden gebracht. Van beide soorten werden nieuwe inzichten verkregen in het landschapsgebruik.
Dankwoord Graag willen we de provincie VlaamsBrabant danken, partner voor natuur, die dit project mogelijk maakte. Bijzondere dank gaat uit naar de vele enthousiaste vrijwilligers: Georges Buelens, Frank Claessens, Philippe Descuyffeleer, Pallieter Desmedt, Frans De Schamphelaere, Marianne D'Hulster, Margunn Faes, Christine Goessens, Krien Hansen, Cécile Herr, Wendy Janssens, Myriam Kumpen, Gwendoline Landuyt, Alex Lefevre, Ann Lenaerts, Iwan Lewylle, Els Lommelen, Luc Mesmans, Bart Mulkens, Axel Neukermans, Tim Neukermans, Thierry Onkelinx, Annabel Pennings, Els Van Aarle, Hans Roosen, Rauwerd Roosen, Hugo Van Bochaute, Annemie Van Doorslaer, Marc Van De Sijpe, Filip Van Den Wijngaert, Stijn Van der Veken, Herman Van Schepdael, René Verdonck, Kamila Wawrocka en Karolina Wawrocka. Dank ook aan Daan Dekeukeleire, René Janssen, Jorg Lambrechts, Marc Herremans en de collega’s van de dienst Natuur.studie voor de logistieke en professionele steun, en aan de eigenaars en beheerders van de onderzochte gebieden.
Meer lezen? Dit artikel is een beknopte samenvatting van de resultaten van het project Vleermuizen in bos en park. Voor meer uitgebreide informatie wordt verwezen naar het volledige rapport: Willems W., Lambrechts J. & Lefevre A. (2012). Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant. Rapport Natuurpunt Studie 2012/12, Natuurpunt Studie, Mechelen, 115p. www.natuurpunt.be/uploads/ natuurbehoud/natuurstudie/ documenten/vleermuizeninbosenparkin vlbr2012_20121213.pdf
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
Brakona jaarboek 2012 • 73
Referentielijst •
•
•
•
•
Dekeukeleire, D. & Janssen, R., (2012). De Ingekorven vleermuis in Vlaanderen. In: Zoogdier, 23 (3), p 2426. Holsbeek, L., Lefevre, A., Van Gompel, J. & Vantorre, R., (1986). Zoogdiereninventarisatie van Vlaanderen (1976-85): bijdrage tot de kennis van het voorkomen en de verspreiding van de zoogdieren in het Vlaamse en het Brusselse Gewest, België. Speciale uitgave Euglena, Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming, Nationale Zoogdierenwerkgroep, Gent. Jooris, R. (1977). Eerste waarnemingen van de Grijze grootoor, Plecotus austricaus (Fisher, 1829), in Vlaanderen. Lutra 19, p 1720. Lambrechts, J., Guelinckx, R., Collaerts, P., Van der Wijden, B. & Jacobs, M., (2009). De kracht van natuurherstel in Het Vinne. Resultaten van 4 jaar intensieve faunamonitoring. BRAKONA jaarboek 2008: p 6-35. Lambrechts, J., Jacobs, M., Lefevre, A., Herremans, M., Struyve, T., Jacobs, I. & Claessens, F., (2011). Voedselkeuze van de Ingekorven vleermuis en de invloed van het gebruik van ontwormingsmiddelen op de ontwikkeling van coprofiele fauna. Rapport Natuurpunt Studie 2011/18, Natuurpunt Studie, Mechelen, België.
•
•
•
•
•
Verkem, S., De Maeseneer, J., Vandendriessche, B., Verbeylen, G. & Yskout, S., (2003). Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt Studie en JNM-Zoogdierenwerkgroep, Mechelen en Gent, 451p. Willems, W., (2002). Vleermuizen in Oost-Brabant. In: VOS, M. Jaarboek Natuurstudie 2001. Natuurpunt OostBrabant, p 27-35. Willems, W. (2005). Vleermuizenonderzoek in bossen: belang van boshabitats en boomholten. In: Natuur. Focus 4 (1), p 4-8. Willems W. & Boers K., (2005). Vleermuizen en winterslaapplaatsen in Vlaams-Brabant. In: Moreau K. & Nosssent R. Brakona Jaarboek 2004, p 52-60. Willems, W., Lefevre, A. & Versweyveld, S., (2003). Vleermuizenonderzoek in domeinbossen en bosreservaten. Rapport Natuur.studie 2003/10, Natuurpunt Studie, Mechelen, 183p.
Auteur Wout Willems Coxiestraat 11, 2800 Mechelen wout.willems@natuurpunt.be 015 29 72 68
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
74 • Brakona jaarboek 2012
Colofon
Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie De provincie Vlaams-Brabant ging in 2000 over tot de oprichting van de Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie, Brakona. Dit initiatief kadert momenteel binnen het provinciaal milieubeleidsplan 2009 - 2013 onder project 9 "natuurlijke entiteiten kwalitatief bevorderen" (betere natuur) en meer bepaald onder subdoelstelling 3 "uitbouw soortgericht beleid". BRAKONA stelt zich de optimalisatie van het potentieel aan natuurkennis in functie van het natuurbehoud en -beheer in de provincie Vlaams-Brabant als hoofddoel. Meer bepaald de werking rond Prioritaire Provinciale Soorten (PPS) en de concretisering daarvan binnen het provinciaal biodiversiteitsproject "Koesterburen" is één van de taakstellingen. Tevens wil het als contactorgaan het lokale studiewerk een meerwaarde geven door het voeren van een georganiseerd overleg tussen de bestaande milieuverenigingen en natuurstudiewerkgroepen. Info: Griet Nijs, Projectcoördinator Brakona Natuurpunt Studie Coxiestraat 11 2800 Mechelen 015 77 01 61 E-mail: brakona@natuurpunt.be www.brakona.be
Vleermuizen in bos en park in de provincie Vlaams-Brabant
Met dank aan auteurs en co-auteurs • Pallieter De Smedt en Kevin Lambeets • Roosmarijn Steeman • Wout Willems • Iwan Lewylle • Jens D’Haeseleer Voor het nalezen van de artikelen werd een beroep gedaan op enkele experts ter zake en gelegenheidsreferenten. Hiervoor wensen we uitdrukkelijk Dominique Verbelen, Hendrik Devriese en Robert Jooris te bedanken. Eveneens dank aan de vele fotografen die belangeloos hun foto’s ter beschikking stelden: • Fons Bongers, Chantal Deschepper, Pallieter De Smedt, Jens D’Haeseleer, Jan Decreton, Bernhard Jacobi, Johannes Jansen, Leo Janssen, Kevin Lambeets, Iwan Lewylle, Jonas Mortelmans, Johan Neegers, Bruno Nef, Jean-Pierre Roland, Jules Robijns, Roosmarijn Steeman, Kasper Van Acker, Jan Van der Voort, Ralph Vandiest, Ward Vercruysse, Nicolas Vereecken, Henk Wallays, Wout Willems, Hugo Willocx Coördinatie en eindredactie • Griet Nijs, Brakona projectcoördinator Vormgeving • Luc Nagels, luc@vissenaken.be Coverfoto's • Ingekorven vleermuis. Foto Fons Bongers
Brakona jaarboek 2012 • 75
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12 Iwan Lewylle
Jaarboek
2012
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
76 • Brakona jaarboek 2012
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12 Iwan Lewylle
De Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans) in Vlaams-Brabant en Limburg heeft betere tijden gekend. De laatste jaren nemen op verschillende locaties de aantallen ‘fluitende’ Vroedmeesterpadden af. Af en toe valt er ook goed nieuws te rapen: nu en dan wordt er ook al eens een nieuwe vindplaats ontdekt. Toch is de globale balans negatief: de totale Vlaamse populatie zit op een historisch dieptepunt. Aan initiatieven ontbreekt het nochtans niet. Op heel wat vindplaatsen worden acties op touw gezet, maar die zijn niet altijd even succesvol. Waarom deze acties niet effectief zijn, was tot voor kort nogal onduidelijk. Vinger aan de paddenpoot
Figuur 1: Een volwassen mannetje Vroedmeesterpad met eisnoer op de rug. Foto: Jan Van der Voort
In 2010 werd met de steun van de Provincie Vlaams-Brabant een Bijzonder Natuurbeschermingsproject opgestart om na te gaan hoe het met de Vroedmeesterpad in de provincie is gesteld (Lewylle, 2011). De VlaamsBrabantse populaties werden in het
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
verleden immers niet systematisch opgevolgd. Bovendien werden de beschikbare data niet (altijd) gecentraliseerd waardoor het moeilijk was om een vinger aan de pols te kunnen houden. Hoe goed (of slecht) stond de soort er voor? Waarom leken de aantallen op enkele plaatsen te dalen? Welke maatregelen zouden
Brakona jaarboek 2012 • 77
moeten worden genomen om de soort er opnieuw bovenop te helpen? Veel vragen, maar algauw bleek dat er eerst een antwoord moest worden gevonden op misschien wel de belangrijkste vraag: hoe ziet de ideale (voortplantings)habitat van de Vroedmeesterpad er uit? Met deze vraagstelling in het achterhoofd werd in 2010-2011 elke populatie in Vlaams-Brabant op minstens drie warme avonden bezocht, op zoek naar roepende dieren. Vooral de mannetjes roepen (of beter: ‘fluiten’), maar ook vrouwtjes durven al wel eens een kreet slaan. Vroedmeesterpadden roepen doorgaans van begin april tot augustus, met een duidelijke piek in mei en juni. Naast de speurtocht naar ‘fluiters’ werden alle gekende voortplantingspoelen minstens één keer bemonsterd in juli - augustus, op zoek naar larven. Om een beter zicht te krijgen op de habitatvereisten van de soort, werden aanvullende terreinbezoeken uitgevoerd in Grootloon, Voeren, Nederlands Limburg en de Viroin.
Cijfers en getallen De Vlaams-Brabantse hotspot ligt zonder twijfel in Neerijse, een deelgemeente van Huldenberg (Figuur 3). Rond de oude herenhoeve Ter Saert weerklinken al meer dan 35 jaar fluitende padjes. Nadat de nabijgelegen zandgroeve Ganzeman in 2005 in beheer werd gegeven aan Natuurpunt, werd deze locatie vrij snel door de soort gekoloniseerd (Lehouck & Jooris, 2006). De populatie in de groeve groeide gestaag aan tot ca. 50 roepers in 2008-2009) (mond. med. Boudewijn Goddeeris). Nog beter: de soort wist van daar uit nieuwe locaties te bereiken: zowel nabij het Instituut de Ganspoel in Loonbeek (Huldenberg) als in de dorpskern van Duisburg werden sinds 2009 roepende Vroedmeesterpadden gehoord. Minder goed nieuws: in 2012 werden in Ganspoel slechts één of twee dieren gemeld, ondanks de aanleg van extra voortplantingshabitat. Ook de aantallen in de groeve Ganzeman namen in 2010-2011 af tot ca. 15 roepende Vroedmeesterpadden.
Figuur 2: De larven van de Vroedmeesterpad zijn goed herkenbaar aan de zwarte spikkels op de staartzoom. Foto: Iwan Lewylle
Soortfiche De Vroedmeesterpad is een klein, onopvallende amfibie: 4 à 5 cm groot, wrattig, uniform gekleurd met een gedrongen lichaamsbouw (Figuur 1). De ogen hebben een verticale pupil en dat is best opmerkelijk want – op de Knoflookpad (Pelobates fuscus) na – hebben alle andere inheemse paddensoorten een horizontale pupil. Op het eerste gezicht lijkt de soort weinig om het lijf te hebben, maar niets is minder waar. Vooral het mannetje houdt er intrigerende gewoontes op na: hij masseert de cloaca van het vrouwtje wanneer ze de eieren legt, vormt met de achterpoten een ‘korfje’ waarmee hij het eisnoer opvangt, draait dit rond zijn achterpoten en draagt de eieren 15 tot 40 dagen met zich mee. De larven ontwikkelen dus ‘op de rug’ van het mannetje, niet in het water. Eenmaal ze een bepaalde grootte hebben, worden de larven in het water afgezet. Larven kunnen tamelijk groot worden (tot 9 cm) en zijn vooral herkenbaar aan de bruine en witte stippen op de staart (Figuur 2). Het leefgebied van de soort is vrij divers. Vroedmeesterpadden zijn echte zonnekloppers en verkiezen dan ook een (sterk) zonbeschenen habitat. Bosranden en graslanden op zuidgerichte hellingen in een kleinschalig landschap, maar ook door de mens gecreëerde landschappen zoals groeves, kerkhoven, zelfs tuinen,…: het kan allemaal, zolang het er maar warm is. De soort prefereert een schrale, open vegetatie. Muizenholen en holtes en spleten tussen stenen of onder dood hout zijn een must als schuilen overwinteringsplek. Een groot deel van de Vroedmeersterpadden in Vlaanderen houdt zich op nabij oude of vervallen gebouwen waar ze plekjes kunnen vinden om vorstvrij te overwinteren. De plaatsen waar larven worden afgezet variëren van kleine plassen tot vrij grote (bron)vijvers, op voorwaarde dat die niet al te voedselrijk zijn. In Nederland en Vlaanderen zit de Vroedmeesterpad op de noordwestgrens van haar Europees areaal. Het verspreidingsgebied in Vlaanderen is sterk versnipperd en nagenoeg alle populaties zijn sterk van elkaar geïsoleerd. In Limburg komt de soort voor in Grootloon en Voeren maar de aantallen zijn er de voorbije jaren drastisch gedaald. Ook Vlaams-Brabant telt slechts een handvol autochtone populaties, verspreid over Sint-Genesius-Rode, Overijse en Huldenberg. Recent werd een aantal roepende mannetjes ontdekt in Tervuren, in de dorpskern van Duisburg (Tervuren) en Loonbeek (Huldenberg). Op sommige locaties werd de soort illegaal geïntroduceerd zoals in Wervik, Gent, Ternat en Herk-de-Stad. In Wallonië is de soort nog vrij algemeen, hoewel ze ook daar (sterk) lijkt af te nemen (mond. med. Peter Engelen).
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
78 • Brakona jaarboek 2012 Figuur 3: Verspreiding van de Vroedmeesterpad in VlaamsBrabant. De bufferzones (met een straal 2 km) geven de ‘maximale’ dispersiecapaciteit van de Vroedmeesterpad weer. Populaties die binnen elkaars bufferzone(s) liggen, behoren tot eenzelfde metapopulatie. De populatie ter hoogte van het Instituut Ganspoel ligt in theorie net buiten de bufferzone(s) van de populaties in Neerijse, maar wordt toch tot de metapopulatie gerekend, nl. die van Ter SaertGanzeman-Ganspoel. ‘Zwervers’ worden op de kaart als een puntlocatie (ruit) weergegeven; het gaat hier om eenmalige waarnemingen van (roepende) exemplaren. Vaak is niet geweten waar deze dieren zich (kunnen) voortplanten. Digitale versie van de orthofoto’s Vlaams-Brabant 2007 (AGIV & provincie VlaamsBrabant)
Figuur 4: Deze kunstmatige tuinvijver in Overijse is een vaste voortplantingsstek van de Vroedmeesterpad. Bijna jaarlijks worden hier larven afgezet, soms zelfs meer dan honderd stuks. Ook in Nederland plant de soort zich voort in gelijkaardige kunstmatige waterpartijen. Foto: Iwan Lewylle
In Overijse zitten de Vroedmeesterpadjes voornamelijk in een particuliere tuin, nabij een oude zandgroeve. Op deze locatie werden in 2008 nog tien roepende mannetjes geteld, al bleef in 2012 de teller er steken op amper drie, misschien vier roepers. De soort plant er zich voort in een kleine, betonnen tuinvijver (Figuur 4). In de nabijgelegen Nellebeekvallei werden in 2004 drie roepende mannetjes gehoord maar deze ‘populatie’ lijkt intussen te zijn verdwenen. Om de soort van lokaal uitsterven te behoeden, werden
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
in de nabijheid van de tuin en de Nellebeekvallei vijf nieuwe poelen aangelegd door Regionaal Landschap Dijleland, vooralsnog zonder succes… In de gemeente Sint-Genesius-Rode zitten de Vroedmeesterpadden voornamelijk in de Kwadebeekvallei, een klein natuurgebied aan de rand van de dorpskern. In 2011 werden er zeven roepers geregistreerd. Er worden ook regelmatig roepende dieren gehoord in twee veedrinkpoelen in het Waterlooveld, een aangrenzend akkergebied tussen SintGenesius-Rode en Waterloo. Een handvol meldingen komt uit tuinen van een woonwijk in Sint-Genesius-Rode. In Sint-Agatha-Rode en Tervuren werden resp. in 2004 en 2005 voor het laatst Vroedmeesterpadden waargenomen. Sindsdien werd het er akelig stil. In de omgeving van het Rodebos-Laanvallei (Sint-Agatha-Rode) liggen wel nog verschillende schrale heidepercelen maar deze zijn (te) klein en worden te weinig door de zon beschenen. Ook de (voormalige) voortplantingsvijver wordt vrij sterk beschaduwd door het omliggende bos. Bijkomend knelpunt: in de poel zit vis. De populatie in het arboretum in Tervuren is – net als die in het Hallerbos in Halle – meer dan waarschijnlijk al (tientallen) jaren uitgestorven. De laatst gekende
Brakona jaarboek 2012 • 79
waarnemingen dateren er van 1986 (11 ex. in het arboretum) en 1994 (6 ex. in het Hallerbos). In Tervuren werd wel nog een enkeling gehoord in de dorpskern in 2009. Globaal gezien lijkt dit niet meteen een rooskleurig plaatje: een handvol geïsoleerde populaties met voornamelijk erg lage en meestal ook dalende aantallen. Zou het kunnen dat er tijdens de zoektocht veel exemplaren over het hoofd werden gezien en dat de soort er toch nog beter aan toe is dan wordt vermoed? Misschien wel. Onderzoek heeft aangetoond dat slechts 5 tot 10% van de populatie gelijktijdig roept (Crombags & Hoogerwerf, 1993). Het aantal roepende mannetjes dat tijdens één luistersessie wordt vastgesteld, geeft dus slechts een (vage) indicatie voor de populatiegrootte: het werkelijke aantal kan tien tot twintig keer hoger liggen. Bijkomende moeilijkheid: Vroedmeesterpadden zijn pas na drie jaar volwassen en nemen dan pas voor het eerst aan de roepkoren (en de voortplanting) deel. Omdat amfibieënpopulaties voor een groot deel uit juvenielen en onvolwassen dieren bestaan en net die dieren worden gemist bij (nachtelijke) luistersessies, kan ook dit kan leiden tot een aanzienlijke onderschatting van de werkelijke aantallen.
Voortplantingshabitat Vroedmeesterpad Het project wou o.a. een antwoord vinden op de vraag hoe een ideaal voortplantingshabitat er voor een Vroedmeesterpad zou moeten uitzien. Diep of ondiep? Veel of weinig waterplanten? Mesotroof of eutroof? Met of zonder vis? Omdat het aantal voortplantingspoelen in Vlaams-Brabant te beperkt is, werden ook voortplantingslocaties in andere regio’s bezocht. In Belgisch Limburg worden larven voornamelijk afgezet in kunstmatige waterpartijen (veedrinkbakken en tuinvijvertjes). Vooral speciaal ontworpen betonnen voortplantingsbakken lijken er goed aan te slaan. Geëutrofieerde veedrinkpoelen en vijvers met sterke bloei van o.a. bruinwieren of draadalgen scoren veel minder goed. In Nederlands Limburg en ten zuiden van Samber en Maas werden de meeste larven aangetroffen in kleine plassen en (middel)grote poelen in groeves. In het gros van de gevallen ging het om mesotrofe poelen waarin nauwelijks of geen waterplanten voorkwamen. De Vroedmeesterpad komt in Nederland vaak samen voor met de Geelbuikvuurpad (Bombina variegata). Ze profiteert er lokaal van de nieuwe biotopen die er voor de
Figuur 5: Verspreiding van de Vroedmeesterpad in Vlaanderen (1996-2012)(bron: Hyladatabank)
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
80 • Brakona jaarboek 2012
Staat van instandhouding van de Vroedmeesterpad in Vlaams-Brabant Op basis van het aantal adulten en larven dat tijdens het project ‘Vroedmeesterpad in VlaamsBrabant’ (Lewylle, 2011) in 2010-2011 werd waargenomen, werd de toestand van de verschillende populaties bepaald. Hiervoor werden de criteria gehanteerd voor de bepaling van de lokale staat van instandhouding (Adriaens et al., 2008). Het resultaat was teleurstellend, maar zeker niet verrassend. De toestand van alle populaties in Vlaams-Brabant bevond zich in een ongunstige staat van instandhouding (Tabel 1). Engelen en Jooris maakten in 2009 eenzelfde oefening, maar dan op Vlaams niveau. Ook zij kwamen min of meer tot eenzelfde conclusie en luidden als eersten de alarmbel. Indien we rekening zouden houden met de bevindingen van Crombaghs en Hoogerwerf (1993) dat slechts 5 tot 10 % van de populatie gelijktijdig roept en dat het werkelijke aantal dieren dus tien tot twintig keer hoger kan liggen dan het aantal roepende mannetjes dat werd vastgesteld, dan zouden de populatieschattingen voor Vlaams-Brabant er al een pak rooskleuriger uitzien: de provinciale populatie zou dan ca. 500, mogelijk zelfs ongeveer 1000 exemplaren zou tellen. Dergelijke cijfers lijken ons echter te optimistisch, aangezien tijdens inventarisaties naar roepende Vroedmeesterpadden quasi nooit hoge aantallen niet-roepende exemplaren worden gevonden.
Tabel 1: Overzicht toetsing van de Vlaams-Brabantse populaties aan de staat van instandhouding (IHD) voor het criterium ‘toestand van de populatie’ in 2010-2011. Wanneer de populaties worden geclusterd tot metapopulaties (Figuur 3), dan is de toestand iets minder kritiek, maar wordt toch geen betere ‘score’ behaald voor de IHD’s. Alle (meta) populaties bevinden zich dus in een ongunstige staat van instandhouding. De wijze van inventariseren vond plaats zoals voorgeschreven in Adriaens et al. (2008). Criterium toestand populatie Staat van Instandhouding gunstig
populatiegrootte
voortplanting
afstand nabije populatie
A - goed
>200 roepende mannetjes
talrijke larven of juvenielen
< 1 km
B - voldoende
50 - 200 roepende mannetjes
larven of juvenielen
1 - 2 km
ongunstig
C - gedegradeerd
< 50 roepende mannetjes
geen larven of juvenielen
> 2 km
niet voldoende onderzocht
n. v. o. Populatiegrootte
Afstand nabije populatie
Naam populatie
Gemeente
Roepende adulten
Staat
Voortplanting
Staat
km
Staat
Groeve Ganzeman*
Neerijse
15
C
Hoeve Ter Saert*
Neerijse
10
C
18
B
1 - 2 km
B
0
C
1 - 2 km
B
Ter Saertveld*
Neerijse
0
C
Ganspoel*
Neerijse
7
C
1
B
1 - 2 km
B
0
C
>2 km
C
Ketelhuis Overijse
Overijse
5 & 10
C
150
A
>2 km
C
Kwadebeekvallei**
Sint-Genesius-Rode
Waterlooveld**
Sint-Genesius-Rode
6
C
9
B
1 - 2 km
B
2à3
C
0
C
1 - 2 km
B
Rodebos - Laanvallei
Sint-Agatha-Rode
Tervuren
Tervuren
0
C
0
C
>2 km
C
0
C
/
n. v. o.
>2 km
C
Hallersbos
Halle
/
n. v. o.
/
n. v. o.
>2 km
C
* Metapopulatie Huldenberg
32
C
19
B
>2 km
C
** Metapopulatie Sint-Genesius-Rode
8à9
C
9
B
>2 km
C
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
Brakona jaarboek 2012 • 81
Geelbuikvuurpad werden aangelegd. In Wallonië delen Vroedmeesterpad en Rugstreeppad (Bufo calamita) al wel eens dezelfde habitat. De Rugstreeppad en de Geelbuikvuurpad zijn beide uitgesproken pionierssoorten. Bij de Vroedmeesterpad lijkt dit - zeker wat de voortplantingshabitat betreft - minder het geval aangezien larven ook worden afgezet in bv. (bron)poelen in bossen of aan bosranden. De Bruine kikker (Rana temporaria), Gewone pad (Bufo bufo), Alpenwatersalamander (Ichthyosaura alpestris) en Kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris) zijn vrijwel altijd aanwezig op vindplaatsen van Vroedmeesterpad. Toch zou, op basis van de inventarisaties in Vlaanderen, kunnen worden geconcludeerd dat de Vroedmeesterpad zich vooral lijkt voort te planten op plaatsen waar andere amfibiesoorten niet in al te hoge dichtheden voorkomen. En wat met de soorten uit het groene kikkercomplex? Voor Nederlands Limburg is het moeilijk om hierover een uitspraak te doen. Bastaardkikker (Pelophylax kl. esculentus), Meerkikker (Pelophylax ridibundus) en Poelkikker (Pelophylax lessonae) waren in ZuidLimburg anno 1980 knap zeldzaam (Smit, 1981) maar de eerste twee worden er tegenwoordig wel als begeleidende soorten van Vroedmeesterpad omschreven (van Buggenum et al., 2009). Toch lijkt het ernaar alsof deze laatste (sterk) te lijden kan hebben onder de aanwezigheid van ‘groene kikkers’. De aanwezigheid van Meerkikkers (Figuur 5) in Grootloon en Huldenberg lijkt alvast nefast voor de soort. In Grootloon hebben Meerkikkers recent verschillende veedrinkpoelen en een voortplantingsbak gekoloniseerd. Ze kwamen, plantten er zich voort en de Vroedmeesterpadden gingen achteruit. Ook in Huldenberg (groeve Ganzeman en Instituut Ganspoel) krijgen Meerkikkers stevig voet aan grond. De impact op de Vroedmeesterpadden is hier niet meteen duidelijk. Wel is bekend dat Meerkikkers te duchten
predatoren zijn, die mogelijk juveniele Vroedmeesterpadden kunnen verschalken. Bovendien kunnen de larven van Meerkikker in voedselconcurrentie treden met de larven van de Vroedmeesterpad. In Nederland neemt men alvast het zekere voor het onzekere en worden voortplantingsplaatsen van Vroedmeesterpad die werden gekoloniseerd door Meerkikkers gedempt en later opnieuw uitgegraven (mond. med. Ben Crombaghs). Het is voorlopig nog onduidelijk of dergelijke acties succesvol zijn of niet, en of Meerkikkers deze locaties uiteindelijk verlaten bij gebrek aan geschikte waterpartijen. Een andere onderzoeksvraag: wat is de impact van organische vervuiling in de voortplantingspoelen? De Vroedmeesterpad verdraagt waarschijnlijk een geringe mate
Figuur 5: Op plaatsen waar de Meerkikker zich vestigt, lijkt de Vroedmeesterpad het onderspit te delven. Foto: Hugo Willocx
Figuur 6: De voortplantingspoel nabij de Hoeve Ter Saert was lang een vaste waarde voor de Vroedmeesterpad. In 2003 werden hier nog 40 roepende Vroedmeesterpadden gehoord, in de periode 2011-2012 ging het nog om acht à negen roepers. Ondanks meerdere, intensieve schepnetbemonsteringen werden er slechts twee larven gevonden. De massale algenbloei die zich regelmatig in deze waterpartij ontwikkelt, zit hier mogelijk voor iets tussen. Foto: Iwan Lewylle
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
82 • Brakona jaarboek 2012
Figuur 7 (links): In de voortplantingsbak in Ganspoel (links vooraan) en de veedrinkvijver werden vooralsnog geen larven van Vroedmeesterpad gevonden. Beide waterpartijen zijn troebel en werden gekoloniseerd door tientallen Meerkikkers. Ook de landhabitat groeide recent dicht door sierplanten. Voorlopig wachten de aangelegde, zonbeschenen steenhopen nog op hun eerste ‘fluiters’. Foto: Iwan Lewylle Figuur 8 (rechts): De voortplantingspoel in de groeve Ganzeman groeide in 2009-2011 dicht met Riet, Grote Lisdodde, Lidsteng en fonteinkruiden. In de winter van 2011-2012 werd deze waterpartij geschoond en voorzien van ondiepe zones. Extra beheer in de komende jaren is een noodzaak. Foto: Iwan Lewylle
aan organische vervuiling (Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2006). De soort komt vooral voor in mesotrofe tot van nature voedselrijke waterpartijen. In zeer eutrofe tot hypertrofe waterpartijen worden echter zelden larven – en dan steeds in zeer lage aantallen – aangetroffen. Een te hoog nutriëntengehalte heeft voor de soort meerdere nadelen. Zo leidt het vaak tot kroosvorming, algenbloei of troebel water (Figuur 6). Water dat helemaal is bedekt met een dikke krooslaag, warmt minder snel op en dat heeft een tragere metamorfose van amfibieënlarven tot gevolg. Vroedmeesterpaddenlarven mogen dan wel tolerant zijn voor koude watertemperaturen, toch tonen ze een duidelijke voorkeur voor ondiepe, snel opwarmende oeverzones of ondiepe poelen. Mogelijk ligt het voortplantingssucces in dergelijke heldere, warme waterpartijen (aanzienlijk) ook hoger. Ander nadeel: eutrofiëring zorgt er waarschijnlijk voor dat de voortplantingshabitat meer geschikt wordt voor andere amfibieënsoorten (bv. Meerkikkers), doordat de vegetatie er zich veel beter en sneller kan ontwikkelen. Een waterpartij met een hoog trofiegehalte is bovendien ook vaak indicatief voor een gedegradeerd landhabitat (bv. vermeste
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
weilanden). In Nederland streeft men in voortplantingspoelen van Vroedmeesterpad naar een maximale bedekking van 20-25% met water- en oeverplanten en wordt elke poel gemiddeld eens per drie à vijf jaar geschoond (Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2006).
Beheermaatregelen en succesratio in Vlaams-Brabant In het verleden werden alle pijlen gericht op een optimaal beheer van de landhabitat. Poelen werden hierbij over het hoofd gezien. In Vlaams-Brabant werd voor het eerst wel de focus gelegd op een goed beheer van voortplantingspoelen voor de Vroedmeesterpad. De voorbije jaren kon reeds heel wat gerealiseerd worden. In Sint-Genesius-Rode werd de poel in de Kwadebeekvallei opgeschoond. Het resultaat liet niet lang op zich wachten: het jaar na de schoning werden in de poel voor het eerst sinds lang negen larven aangetroffen. De betonnen drinkwaterbakken die voor de Vroedmeesterpad werden geïnstalleerd in Ganspoel en Overijse kenden daarentegen geen succes (Figuur 7). Mogelijk oorzaken: het water in beide bakken is zeer troebel, één bak wordt sterk beschaduwd door omringende bomen, de andere wordt
Brakona jaarboek 2012 • 83
bedekt door een dikke laag kroos. Bovendien werd de omgeving ook snel gekoloniseerd door Meerkikkers. Ook het landbiotoop op beide locaties is niet optimaal. In Ganspoel bv. werd de zuid-geëxponeerde helling nabij de voortplantingsbak vol geplant met sierstruiken (Pennings, 2010). De aanleg van vijf poelen in Overijse bleek evenmin een succes. Eén poel, aangelegd in een hypertroof grasland, groeide meteen weer dicht en wordt vrij sterk beschaduwd. Twee andere weidepoelen zijn zeer troebel, er treedt af en toe een enorme algenbloei op en ook hier werden vooralsnog geen larven gevonden. De overige twee poelen in de Nellebeekvallei zijn goed voor hoge aantallen Bruine kikker, Gewone pad, Alpenwatersalamander en Kleine watersalamander maar ook hier vooralsnog geen Vroedmeesterpadden. In de kleine tuinvijver, de belangrijkste voortplantingspoel in Overijse, werden in 2010 ca. 150 larven aangetroffen. De nieuwe eigenaars hebben het huis en de tuin recent echter ‘opgelapt’, wat de populatie er alvast geen goed lijkt te doen. De poel in de groeve Ganzeman werd in de winter van 2011-2012 geschoond. De poel groeide geleidelijk aan dicht met Riet en Grote lisdodde (Figuur 8). Vooral Meerkikkers leken hier baat bij
te hebben. Er werd een zeer ondiepe oeverzone aangelegd. Positief: in de zomer volgend op de uitgevoerde beheerwerken werden heel wat zonnende larven aangetroffen die zich vooral ophielden in die nieuwe oeverstrook. De twee veedrinkpoelen nabij de Ter Saert hoeve werden in het verleden maar zelden geschoond. De grootste poel nabij de hoeve vertoont in sommige jaren een stevige algenbloei. De adulte dieren houden zich hier voornamelijk op in een bosrand die door particulieren als hakhout wordt beheerd. Verdichting van deze bosrand en beschaduwing door een populierenrij nabij de poel vormen belangrijke aandachtspunten. Hopelijk wordt het hakhoutbeheer in het hellingbos voortgezet en zal de populierenrij worden gerooid. Zonder gepaste maatregelen lijkt de Vroedmeesterpad hier haar laatste tonen uit te fluiten: ondanks een intensieve bemonstering werden hier de voorbije jaren slechts drie larven gevonden, waarvan één in een verderop gelegen veedrinkpoeltje… In 2003 werden ter hoogte van de hoeve nog 40 roepende Vroedmeesterpadden gehoord, in de periode 2011-2012 ging het nog om acht à negen roepers. Kort samengevat; de recente beheermaatregelen in Vlaams-Brabant kenden tot dusver een wisselend succes!
Figuur 9 (links): Een voortplantingsbak, geïntegreerd in een helling in een natuurgebied in Grootloon. De roepkoren laten zich vooral horen op een hoger gelegen, oud kerkhof. De bak wordt succesvol gebruikt door mannetjes Vroedmeesterpad om er hun larven in af te zetten. Foto: Iwan Lewylle Figuur 10 (rechts): De meest succesvolle voortplantingssite in Voeren: een herstelde veedrinkbak nabij het natuurgebied Altenbroek. Hier worden bijna jaarlijks tientallen larven waargenomen. Foto: Iwan Lewylle
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
84 • Brakona jaarboek 2012
En hoe gaat het in Limburg? In Grootloon en in de Voerstreek trekt men volop de kaart van de betonnen ‘voortplantingsbakken’ (Figuur 9 en 10) en ‘controleerbare’ poeltjes in schrale graslanden (Figuur 11). Dankzij de aflaatsystemen en sluisjes kan men die waterpartijen immers perfect sturen. Van zodra de waterkwaliteit niet meer voldoet, kan de bak of het poeltje worden afgelaten. In natuurgebied Altenbroek in Voeren werden in de nazomer van 2013 ca. honderd larven vastgesteld in een pas aangelegd folievijvertje nabij de voortplantingsbak zichtbaar op Figuur 10. Het lokale roepkoor nam, als enige in Vlaanderen, de laatste jaren sterk toe. In Nederlands Limburg opteert men vooral voor frequent schonen van poelen (om de drie à vijf jaar). De vegetatie en het slib worden op die manier afgevoerd, wat vaak lijdt tot hogere aantallen larven Vroedmeesterpad (mond. med. Ben Crombaghs en Frans Abels). Op
Figuur 11: Een poeltje, gelegen in een schraal grasland, werd voorzien van een kleine dam. In het geval van massale kroos- of algenvorming, kan het water worden afgelaten. Het is nu afwachten of deze waterpartijen dor Vroedmeesterpadden zullen worden gekoloniseerd. Foto: Iwan Lewylle
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
een boerenerf nabij Heerlen wordt de vegetatie in verschillende tuinvijvers met betonnen bodem zelfs jaarlijks verwijderd (Figuur 12). Ook deze aanpak is succesvol, met honderden tot meer dan duizend larven per waterpartij (mond. med. Frans Abels). In de aangelegde steenhopen rondom de boerderij houden zich nu vele tientallen roepende Vroedmeesterpadden op. In Belgisch en Nederlands Limburg lijken de verschillende werkwijzes intussen goed aan te slaan. Kan het kwaad mochten poelen periodiek uitdrogen? Het lijkt erop dat de soort wat dat betreft wel tegen een stootje kan. Bij ‘gecontroleerde’ drooglegging moet wel steeds worden gecheckt of er zich geen larven meer in het water bevinden. Zo’n tijdelijk drooglegging werkt in elk geval in het nadeel van organismen die zeer sterk aan water zijn gebonden. Vis en Meerkikker kunnen door deze beheeringreep worden geëlimineerd, wat positief uitpakt voor Vroedmeesterpadden. Ook de oorspronkelijke voortplantingshabitat van
Brakona jaarboek 2012 • 85
Infectieziekte chytridiomycose De schimmel Batrachochytrium dendrobatidis kan de infectieziekte chytridiomycose veroorzaken. Er wordt gesteld dat deze infectieziekte één van de ergste is die gewervelden ooit heeft getroffen. Chytridiomycose heeft wereldwijd al tot het uitsterven van verschillende amfibieënsoorten geleid. Daarnaast zijn heel wat soorten door de ziekte sterk in aantal afgenomen. Zowel in Nederland als Vlaanderen blijkt 4 à 5% van de amfibieën te zijn besmet met de schimmel (Jooris & Spitzen, 2010), maar de precieze impact ervan op het inheemse amfibieënbestand is vooralsnog niet duidelijk. Zowel in België als Nederland werd al een Vroedmeesterpad slachtoffer van deze infectieziekte (Pasmans & Martel, 2010; mond. med. Spitzen A., 2013). Er is meer onderzoek nodig vooraleer we een zicht zullen krijgen of chytridiomycose ook voor inheemse amfibieën in de Lage Landen een ernstige bedreiging kan vormen. Doordat Vlaanderen vooralsnog niet beschikt over een gestandaardiseerd meetnet en populaties Vroedmeesterpad niet systematisch worden opgevolgd, is het niet mogelijk om opmerkelijke trends vast te stellen in de betreffende populaties. In het licht van potentiële bedreigingen als bovenstaande infectieziekte zou zo’n early warning system nochtans goede diensten kunnen bewijzen.
deze paddensoort (dynamische beek- en riviersystemen op een stenig substraat) droogt regelmatig van nature uit en de soort lijkt daar wel mee overweg te kunnen. Zo zetten Vroedmeesterpadden bv. in de Creuse in Frankrijk vaak larven af in regelmatig uitdrogende plasjes in rotsige rivierbeddingen. Vroedmeesterpadden komen dus, zoals eerder gesteld, vaak voor in urbaan leefgebied. Daar bieden betonnen voortplantingsbakken bovendien het
voordeel dat ze relatief eenvoudig kunnen worden geplaatst op locaties waar de grondwatertafel vrij diep onder het maaiveld zit. Op die manier kan gemakkelijk nieuw leefgebied voor de soort worden gecreëerd. Dergelijke sites kunnen ook fungeren als stapstenen of leiden tot de uitbouw van (grote) metapopulaties. Indien lokaal niet succesvol, kunnen de bakken relatief makkelijk worden verplaatst en elders worden ingezet.
Figuur 12: Een poel met betonnen bodem op het erf van een boerderij in Nederlands Limburg. In deze waterpartij worden jaarlijks honderden larven Vroedmeesterpad aangetroffen. In de achtergrond liggen grote steenhopen als schuilplaats voor de Vroedmeesterpad. Heel wat dieren overwinteren in de schuur en kelder van de oude boerderij. Foto: Iwan Lewylle
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
86 • Brakona jaarboek 2012
Koerswijziging? In de periode 2008-2012 werden er door het Regionaal Landschap Dijleland, Regionaal Landschap Pajottenland en Zennevallei en Natuurpunt verschillende initiatieven in Vlaams-Brabant op poten gezet. Aangezien de meeste populaties op het moment van ingrijpen al sterk afnamen of op de rand van uitsterven stonden, leidden deze acties tot nu toe helaas niet tot ‘het grote herstel’ van de soort. De nieuwe aanpak (i.e. regelmatig schonen van poelen en plaatsen van voortplantingsbakken), wordt desondanks best voorgezet zodat deze beheermaatregelen op termijn grondig op hun verdiensten kunnen worden geëvalueerd. In Belgisch en Nederlands Limburg wordt er vooral voortplanting vastgesteld in leefgebieden waar zowel de land- als voortplantingshabitat goed worden beheerd. Op plaatsen waar frequent beheer uitblijft, verdwijnt de Vroedmeesterpad uiteindelijk. De Vroedmeesterpad lijkt nu eenmaal een cultuurvolger met een kleine ‘c’ te zijn.
Conclusie Het beheer van de landhabitat is en blijft uitermate belangrijk, maar het lijkt er sterk naar dat ook het beheer van de voortplantingshabitat cruciaal is, zeker voor kleine, geïsoleerde populaties. Indien we de soort van lokaal uitsterven willen behoeden, moeten we streven naar voldoende grote, met elkaar verbonden populaties en optimalisatie van het leefgebied. Ondanks het feit dat het onduidelijk is waar de Vlaamse populaties momenteel het meeste onder te lijden hebben (aanwezigheid van Meerkikkers,
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
slechte waterkwaliteit, natuurlijke populatieschommelingen, ongeschikt landhabitat of een combinatie van factoren), werden er de afgelopen jaren toch enkele successen geboekt door de aanleg van semipermanente waterpartijen en gericht beheer van de voortplantingshabitat. Een intensiever beheer en het voorzien van extra voortplantingsgelegenheid zou het tij voor de soort in Vlaanderen keren. Een soortbeschermingsplan, en dus een globale aanpak, dringt zich alvast op.
Dankwoord Een woord van dank gaat uit naar Hyla, de amfibieën en reptielenwerkgroep van Natuurpunt. Verschillende Hylavrijwilligers waaronder Bert Vandenbosch, Boudewijn Goddeeris en Mark Lehouck droegen bij aan de inventarisatie in het kader van het Bijzondere natuurbeschermingsproject ‘De Vroedmeesterpad in VlaamsBrabant, een verkennende studie van de voortplantingshabitat’. De samenwerking met verschillende Natuurpuntafdelingen en medewerkers van het Regionaal Landschap Dijleland (RLD) en Regionaal Landschap Pajottenland en Zennevallei verliep zeer constructief en leidde tot verschillende nieuwe acties. De Stuurgroep Vroedmeesterpad verdient zeker ook een pluim voor haar inzet; deze mensen kwamen regelmatig samen in functie van het project ‘De Vroedmeesterpad op de rand’, een initiatief van RLD. En als laatste een bijzondere dankbetuiging aan de provincies VlaamsBrabant en Limburg voor de financiële ondersteuning van de twee provinciale projecten over de Vroedmeesterpad.
Brakona jaarboek 2012 • 87
Referenties •
•
•
• •
•
Adriaans, D., Adriaans, T., Ameeuw, G.(red.) (2008). Ontwikkeling van de criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de habitatrichtlijnsoorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2008 (35), Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Crombaghs, B. & Hoogerwerf, G., (1993). De Meertensgroeve te Vilt als leefgebied voor de Vroedmeesterpad Alytes obstetricans. Limes Divergens, Nijmegen. Engelen P. & Jooris R., 2009. Actuele status van habitatrichtlijnsoorten in Vlaanderen: de Vroedmeesterpad. Hyla-flits 1/2009. Jooris, R. & A. Spitzen (2010). Chytrodiomycose nu ook in België. Hylaflits 2010, nr. 1. Lehouck, M., & Jooris, R., (2006). Een groeve voor de Vroedmeesterpad. Brakona Jaarboek 2005. Natuurpunt, Mechelen. Lewylle, I., (2011). De Vroedmeesterpad in Vlaams-Brabant: een verkennende studie naar het voortplantingshabitat. Natuur.Studie 2011/14. Mechelen.
• •
•
•
•
Pasmans, F. & Martel A., (2010). Chytrodiomycose bij Belgische amfibieën. Hylaflits 2010, nr. 2. Pennings, A., (2010). Inrichting en beheer van nieuw biotoop voor de Vroedmeesterpad in Vlaams-Brabant. Hylaflits 2010, nr. 1. Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad. Beschermingsplan Vroedmeesterpad & Geelbuikvuurpad in Limburg. Crombaghs, B. & Bosman W. (red.) 2006-2010. Natuurbalans - Limes Divergens BV & stichting Ravon, Nijmegen. Smit, R.C.J. (1981). Verspreiding en biotopen van amfibieën in ZuidLimburg e.o. - Stageverslag Instituut voor Taxonomische Zoölogie, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam & Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum. van Buggenum H.J.M., Geraeds R.P.G. & Lenders A.J.W. (2009). Herpetofauna van Limburg: verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen in de periode 1980-2008. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg. 425 pp.
Auteurs Iwan Lewylle Natuurpunt Studie vzw Coxiestraat 11, 2800 Mechelen iwan.lewylle@natuurpunt.be
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
88 • Brakona jaarboek 2012
Colofon
Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie De provincie Vlaams-Brabant ging in 2000 over tot de oprichting van de Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie, Brakona. Dit initiatief kadert momenteel binnen het provinciaal milieubeleidsplan 2009 - 2013 onder project 9 "natuurlijke entiteiten kwalitatief bevorderen" (betere natuur) en meer bepaald onder subdoelstelling 3 "uitbouw soortgericht beleid". BRAKONA stelt zich de optimalisatie van het potentieel aan natuurkennis in functie van het natuurbehoud en -beheer in de provincie Vlaams-Brabant als hoofddoel. Meer bepaald de werking rond Prioritaire Provinciale Soorten (PPS) en de concretisering daarvan binnen het provinciaal biodiversiteitsproject "Koesterburen" is één van de taakstellingen. Tevens wil het als contactorgaan het lokale studiewerk een meerwaarde geven door het voeren van een georganiseerd overleg tussen de bestaande milieuverenigingen en natuurstudiewerkgroepen. Info: Griet Nijs, Projectcoördinator Brakona Natuurpunt Studie Coxiestraat 11 2800 Mechelen 015 77 01 61 E-mail: brakona@natuurpunt.be www.brakona.be
De Vroedmeesterpad: 5 voor 12
Met dank aan auteurs en co-auteurs • Pallieter De Smedt en Kevin Lambeets • Roosmarijn Steeman • Wout Willems • Iwan Lewylle • Jens D’Haeseleer Voor het nalezen van de artikelen werd een beroep gedaan op enkele experts ter zake en gelegenheidsreferenten. Hiervoor wensen we uitdrukkelijk Dominique Verbelen, Hendrik Devriese en Robert Jooris te bedanken. Eveneens dank aan de vele fotografen die belangeloos hun foto’s ter beschikking stelden: • Fons Bongers, Chantal Deschepper, Pallieter De Smedt, Jens D’Haeseleer, Jan Decreton, Bernhard Jacobi, Johannes Jansen, Leo Janssen, Kevin Lambeets, Iwan Lewylle, Jonas Mortelmans, Johan Neegers, Bruno Nef, Jean-Pierre Roland, Jules Robijns, Roosmarijn Steeman, Kasper Van Acker, Jan Van der Voort, Ralph Vandiest, Ward Vercruysse, Nicolas Vereecken, Henk Wallays, Wout Willems, Hugo Willocx Coördinatie en eindredactie • Griet Nijs, Brakona projectcoördinator Vormgeving • Luc Nagels, luc@vissenaken.be Coverfoto's • Vroedmeesterpad. Foto Jan Van der Voort