9 minute read

Het interview

amBassaDeuR van jaZZ en meeRTaliGHeiD

BOp-lesgever piet van de Craen Over zijn twee passies

Advertisement

vuB-hoogleraar piet van de Craen heeft net een boeiende en afrondende lezing van een vierdelige cyclus over louis ‘satchmo’ armstrong gegeven, als ik hem in de lokalen van het BOp interview. Het wordt een bevlogen gesprek, waarbij piet het vooral heeft over zijn twee grote passies: jazz en meertaligheid.

“Het was Peter Decabooter die eind 2016 contact met me opnam. Hij had de vraag gekregen of het BOp, naast voordrachten over klassieke muziek, ook lezingen over jazz kon geven. Peter ging op zoek naar iemand die een cursus jazz kon geven en is zo bij mij terecht gekomen. Vanaf januari 2017 ben ik begonnen met een negendelige cursus jazzgeschiedenis en sindsdien ben ik maandelijks te gast bij het BOp. Voor die lezingen over jazz kan ik altijd rekenen op een trouw publiek.”

Wanneer ben je jazzliefhebber geworden?

Al op jonge leeftijd, toen ik 15-16 jaar was. Ik zat op een middelbare school in Antwerpen, waar ik les Nederlands kreeg van Jef Wyn. Hij was lid van de Antwerpse jazzclub en vertelde op begeesterende wijze over die voor mij toen onbekende muziek. Hij is op dat vlak een belangrijke mentor geweest. Op dergelijke jonge leeftijd ben je immers op zoek. Dankzij hem en Louis Vaes, de voorzitter van de Antwerpse jazzclub, is er toen een wereld voor mij opengegaan.

Toch niet evident om je op die leeftijd al voor jazz te interesseren?

De jaren zestig en zeventig waren inderdaad een periode waarin vooral rock en pop op de meeste belangstelling konden rekenen. Maar vergis je niet: er was toen ook een grote groep die interesse betoonde voor dit muziekgenre. We organiseerden als scholieren in het middelbaar onderwijs al fuiven op jazzmuziek. En met een aantal leeftijdsgenoten ver-

diepten we ons in de geschiedenis van de jazz.

Hoe moet ik me dat concreet voorstellen?

Een figuur die daarbij een zeer belangrijke rol heeft gespeeld, is de Franse jazz-

criticus Hugues Panassié. Voor de lezers van het magazine is dat zeer waarschijnlijk een grote onbekende, maar hij was in 1932 de oprichter van de befaamde ‘Hot Club de France’ in Parijs en auteur van talrijke jazzboeken. In de jaren dertig was hij ook een van de eersten om in te gaan tegen het toen in Europa heersende beeld dat jazz vooral muziek voor blanke dansorkesten was, en wees hij op het grote belang van de zogenaamde New Orleans-stijl en de belangrijke rol van de zwarte Amerikaanse mens bij deze muziek. Ik heb nog het voorrecht gehad om voor zijn vroegtijdig overlijden in 1974 een aantal stages bij hem te volgen waar je vooral leerde luisteren en jazzmuziek evalueren. Ik ging ook jaarlijks naar ‘La Grande Parade du Jazz’ in Nice, waar je zowat alle jazzgroten kon zien, zoals Count Basie en zijn orkest, zanger en orkestleider Cab Calloway, pianist Eubie Blake, vibrafonist Lionel Hampton, pianist Earl Hines, trompettist Jon Faddis en vele anderen.

Over groten gesproken: wie is voor jou voor de grootste in de geschiedenis van de jazz?

Dergelijke vraag is moeilijk te beantwoorden, maar ik zou graag twee namen naar voren schuiven: Louis Armstrong en Duke Ellington. Armstrong is Mister Jazz: geen intellectueel, ook al heeft hij heel wat - vaak autobiografische - teksten geschreven, maar zijn invloed op de evolutie van jazzmuziek is enorm. Er is natuurlijk zijn fabuleuze trompetspel en zijn grenzeloze inventiviteit. Daarnaast heeft hij een bijzonder innemende muzikale persoonlijkheid en beschikt hij over een natuurlijk acteertalent. Zijn invloed reikt echter verder dan het strikt muzikale: net als Ellington is hij een voorbeeld voor de zwarte gemeenschap van de Verenigde Staten. Ellington is eerder Doctor Jazz: een man die de jazz aanzien gaf en wiens invloed op de jazzmuziek tot vandaag immens is. Wynton Marsalis - het huidige boegbeeld van de jazz, trompettist en artistiek directeur van het Jazz at Lincoln Center in New York - zet vandaag zijn erfenis verder.

Wat denk je van de veelgehoorde mening dat jazz voornamelijk over improvisatie gaat?

Dat is waarschijnlijk de grootste misvatting over jazz. Zoals Sam Floyd jr, de oud-voorzitter van het vermaarde Center for Black Music Research in Chicago het uitdrukt: improvisatie is een aspect van jazz, maar zeker geen synoniem ervan. Het is wel zo dat in jazz niet de partituur maar wel de manier van uitvoeren het belangrijkst is. Net zoals in het theater de tekst van het stuk alleen maar de aanleiding is om te spelen, is een muzikaal thema een aanleiding om te improviseren. De uitvoering van het thema alleen kan echter best uitstekende jazzmuziek opleveren, waarbij improvisatie weinig rol speelt.

Het is duidelijk dat we nog uren over jazz kunnen doorgaan, maar ik wil het ook over jouw academische loopbaan hebben…

Naast mijn grote interesse voor jazz moest er natuurlijk ook gestudeerd worden. Brussel was een logische keuze want de enige grote stad in België, meertalig en internationaal. Aan de VUB studeerde ik Germaanse filologie - nu taal- en letterkunde - en schreef een proefschrift over hermeneutische taalanalyse, die de structuur van spreken en denken naast de betekenis van taal blootlegt. Dit paste ik onder meer toe op het domein van meertaligheid en dat begrip staat sindsdien centraal in mijn werk als onderzoeker.

meertaligheid is momenteel ‘in’. Wanneer is het wetenschappelijk onderzoek daarover begonnen?

De studie van meertaligheid als academisch onderzoeksveld dateert al van de jaren dertig. In 1995 heeft de Europese Commissie voor het eerst een witboek gepresenteerd waarin meertaligheid wordt aanbevolen. Dat leidde tot de oprichting van de European Language Council, waarvan ik medeoprichter ben. Het is een associatie van universiteiten met de bedoeling Europese ideeën over meertaligheid te verspreiden. Onderwijs is immers geen bevoegdheid van Europa maar van de lidstaten en de organisatie is een soort van doorgeefluik van Europese taalpolitiek naar de lidstaten via het onderwijs.

Wat waren de resultaten van dat onderzoek?

Daaruit bleek over de hele lijn dat meertalig onderwijs zowel een individuele, een maatschappelijke als een cognitieve meerwaarde heeft. De talenkennis van de leerlingen wordt opmerkelijk beter, ze verliezen - in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht - hun moedertaal niet, de kennis van de leerstof gaat er in het algemeen op vooruit, en hun motivatie is groter. Ook het brein wordt erdoor gestimuleerd. Het is dan ook jammer dat meertalig onderwijs nog niet door iedereen wordt aanvaard.

Waaraan ligt dat volgens jou?

De angst voor het onbekende speelt daarbij ongetwijfeld een belangrijke rol. Soms zijn er politieke motieven in het spel, al tonen alle onderzoeken de meerwaarde van een dergelijk onderwijs aan. 

Ook het feit dat educatieve uitgeverijen vanuit commercieel oogpunt amper brood zien in de uitgave van handboeken over het onderwerp is een grote hinderpaal. Zo bestaat er in het Nederlands slechts één handboek: Klaar voor CLIL (Content and Language Integrated Learning), uitgegeven in 2017. Dat heb ik samen met Liesbeth Martens geredigeerd.

Hoever staat het met meertalig onderwijs in ons land?

Het allereerste project in België ontstond in het Lycée de Waha in Luik, waar vanaf 1988 lessen in het Frans en het Engels werden gegeven. Politica Laurette Onkelinx stuurde haar zoon en dochter daarnaartoe en was zo gecharmeerd door de resultaten dat zij, als toenmalig minister van Onderwijs in de Franse Gemeenschap, in 1998 aan de basis lag van een decreet waardoor scholen immersieonderwijs - zoals meertalig onderwijs ook wordt genoemd - mochten organiseren. Momenteel zijn er in Wallonië meer dan 300 basis- en secundaire scholen die dergelijk onderwijs aanbieden. In Brussel startte de Scholengroep Brussel in 2001 met het STIMOB-project (Stimulerend meertalig onderwijs Brussel), waarbij in Nederlandstalige basisscholen 20 % van het leerplan in het Frans wordt aangeboden. Momenteel zijn er een tiental basisscholen bij betrokken. Ondertussen had het VGC in 2010 ook een visietekst over taalbeleid goedgekeurd, die zich positief uitsprak over meertalig onderwijs. Vlaanderen is in deze materie wat achterop gebleven: pas door het onderwijsdecreet 23 van 2013 werd bepaald dat secundaire scholen, mits hun aanvraag door het ministerie wordt goedgekeurd, 20 % van het curriculum in het Frans of Engels mogen aanbieden. Momenteel zijn er zo’n 120 scholen bij betrokken en hun aantal stijgt jaarlijks. Ongeveer de helft kiest voor het Frans, de andere helft voor het Engels, een kleine minderheid voor Duits.

Hoe kijk je nu naar de resultaten van dat meertalig onderwijs in België?

Zeer positief. Ik begeleid een aantal immersiescholen en praat regelmatig met leraren. Daaruit blijkt grote tevredenheid over de resultaten van hun leerlingen. Directies kunnen trouwens in grote mate onafhankelijk beslissen over hun deelname aan dergelijk onderwijs, en hoeven dus geen ingewikkelde procedure te volgen, wat zeker een groot voordeel is. De drie grote onderwijsnetten zijn eveneens

positief. Jaarlijks organiseert het ministerie van Onderwijs voor leerkrachten in Vlaanderen en Brussel een studiedag, met groot succes. Ook het aantal deelnemende scholen stijgt jaarlijks. Het Nederlandstalig onderwijs is wat dit betreft aan een inhaalbeweging bezig.

Hoe is de situatie ondertussen in europa?

Duitsland en Finland zijn landen die midden jaren negentig begonnen. Een andere pionier is Nederland. Ook Spanje en Italië, die er respectievelijk in 2005 en 2010 mee van start gingen, zitten in de lift. Pijnpunten zijn Groot-Brittannië en Frankrijk. Dat zijn niet toevallig twee landen die hun positie in Europa moeten herdefiniëren. In Frankrijk komt daar nog bij dat het onderwijs er zeer centralistisch is georganiseerd, waardoor alles via Parijs moet verlopen. Grosso modo bieden tussen de 5 en 10% van alle scholen in Europa meertalig onderwijs aan.

Hoe kijk je naar de toekomst van het meertalig onderwijs?

Ik ben ervan overtuigd dat meer en meer het belang zal worden ingezien van de mogelijkheid om via meertalig onderwijs al doende, spelenderwijs en impliciet kennis te verwerven van de tweede taal. Meertaligheid wordt trouwens steeds belangrijker in onze huidige maatschappij. Ik zag het recent nog in de schaakclub van mijn woonplaats Ukkel: toen ik enkele jaren geleden lid werd, was de voer-

taal uitsluitend Frans. Vandaag spreken sommige Franstalige leden Nederlands, en het groeiend aantal Vlaamse leden van de jeugdafdeling leert Frans. Ook het feit dat minister Sven Gatz - de enige minister voor meertaligheid in Europa - drietaligheid als norm heeft vooropgesteld voor achttienjarige schoolverlaters vind ik een zeer significant en hoopvol signaal.

en ook het BOp mag meegenieten van jouw expertise op dat vlak…

In het najaar geef ik inderdaad een driedelige lezingcyclus over meertaligheid. Daarin wordt dieper ingegaan op het onderwerp: wat is het precies, wat zijn de effecten op het geheugen en het brein, wat is de link met het belang van levenslang leren? Vanuit mijn academische expertise vind ik het belangrijk om wetenschappelijke inzichten over het onderwerp op een vulgariserende en begrijpelijke manier te vertalen naar een geïnteresseerd publiek, net zoals ik dat ook wil doen met jazzmuziek.

Jij bent inderdaad een ware ambassadeur van zowel de meertaligheid als van de jazz. Hopelijk kan het BOp nog zeer lang een beroep doen op jouw kennis.

n Tekst: luc De munck

Foto’s: peter Decabooter en anderen

In november en december kan je twee jazzvoordrachten van Piet van de Craen bijwonen: Blues en Tin Pan Alley (woensdag 25 november) en Jazz & Broadway Shows (woensdag 9 december). In het kader van de lezingenreeks over meertaligheid heeft Piet Van de Craen het op woensdag 2 december over ‘Meertaligheid, onderwijs en levenslang leren’. Meer informatie hierover op onze kalenderpagina’s.

This article is from: