Inventarisatie beschermde verblijfplaatsen Rheden mei 2013
Januari 2014
Huismus, gierzwaluw en vleermuizen
Buiting Advies Wilhelminaweg 64 6951 BP Dieren 0313 - 619042 www.buiting.nl
Titel:
Inventarisatie beschermde verblijfplaatsen Rheden. Huismus, gierzwaluw en vleermuizen
Opdrachtgevers: Veldwerk: Auteurs: Controle: Datum:
Gemeente Rheden, Provincie Gelderland V. van Dijk, R. van Gestel, E. Prins, Q. de Ruiter en E. Verkaik, E. Verkaik en R. van Gestel E. Prins januari 2014
2
Inhoudsopgave 1
Inleiding ........................................................................................................................................... 4
2
Bescherming .................................................................................................................................... 5
3
4
5
6
2.1
Huismus en Gierzwaluw .......................................................................................................... 5
2.2
Vleermuizen............................................................................................................................. 5
Achtergrondinformatie over de soorten ......................................................................................... 6 3.1
Huismus ................................................................................................................................... 6
3.2
Gierzwaluw .............................................................................................................................. 6
3.3
Vleermuizen............................................................................................................................. 7
Inventarisatiemethoden ................................................................................................................ 10 4.1
Onderzoeksgebied ................................................................................................................. 10
4.2
Huismus ................................................................................................................................. 10
4.3
Gierzwaluw ............................................................................................................................ 11
4.4
Vleermuizen........................................................................................................................... 11
Resultaten...................................................................................................................................... 14 5.1
Huismus ................................................................................................................................. 14
5.2
Gierzwaluw ............................................................................................................................ 15
5.3
Vleermuizen........................................................................................................................... 16
Discussie en conclusies .................................................................................................................. 19 6.1
Betrouwbaarheid en compleetheid ...................................................................................... 19
6.1.1
Methoden algemeen ..................................................................................................... 19
6.1.2
Huismus ......................................................................................................................... 19
6.1.3
Gierzwaluw .................................................................................................................... 23
6.1.4
Vleermuizen................................................................................................................... 23
6.2
Tijdsbesteding veldwerk ........................................................................................................ 26
6.3
Verbetering methoden .......................................................................................................... 26
6.3.1
Huismus ......................................................................................................................... 26
6.3.2
Gierzwaluw .................................................................................................................... 27
6.3.3
Vleermuizen................................................................................................................... 27
Geraadpleegde bronnen ....................................................................................................................... 29 Bijlage 1. Indeling wijken vleermuisinventarisatie ................................................................................ 30 Bijlage 2. Overzicht inventarisatieronden vleermuisverblijven ............................................................ 31
3
1
Inleiding
In dit rapport beschrijven we de inventarisatie van de verblijfplaatsen van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen die wij in 2013 uitvoerden in de gemeente Rheden. De aanleiding voor het onderzoek vormt het feit dat de verblijf- en broedplaatsen van zowel verschillende vleermuissoorten als van gierzwaluw en huismus zich vaak in of aan gebouwen bevinden. Deze verblijf- en broedplaatsen zijn jaarrond beschermd via de Flora- en faunawet. Wanneer werkzaamheden aan een gebouw worden uitgevoerd moet een flora- en fauna onderzoek plaatsvinden. Dergelijk onderzoek is niet alleen verplicht voor grotere werkzaamheden maar ook voor kleine, zoals de isolatie van een spouwmuur of de restauratie van een schuur. Omdat zo'n onderzoek relatief kostbaar is en doordat de kosten van het floraen faunaonderzoek vaak niet in verhouding staan tot de kosten van de werkzaamheden zelf, wordt het flora- en faunaonderzoek meestal achterwege gelaten. Dit is geen optimale situatie; niet voor de bewoners, die daarmee in overtreding zijn, maar ook niet voor beschermde diersoorten, doordat het risico bestaat dat hun verblijfplaatsen ongezien verdwijnt. De gemeente Rheden en de provincie Gelderland zoeken dan ook naar een oplossing. Op dit moment onderzoekt de gemeente Rheden, in een werkgroep, de mogelijkheden voor het verkrijgen van een “generieke ontheffing” voor de genoemde diersoorten. Bij deze aanpak wordt als uitgangspunt genomen dat de populaties van deze soorten op peil worden gehouden en worden gestimuleerd, door onder andere regelmatig nieuwe verblijfplaatsen te realiseren. Daartegenover staat dat werkzaamheden aan gebouwen en woningen in de toekomst dan veelal zonder flora- en faunaonderzoek plaats kunnen vinden. Bij de generieke ontheffing wordt een stappenplan opgesteld, waarin is opgenomen op welke wijze de werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden. Op deze wijze wordt voorkomen dat bij de werkzaamheden dieren worden gedood of ernstig worden verstoord en wordt voorkomen dat waardevolle verblijfplaatsen verdwijnen. De verwachting is dat deze insteek, waarbij op voorhand veel nieuwe verblijfplaatsen worden aangelegd, zal leiden tot groei van de populaties. Om tot een generieke ontheffing te kunnen komen is het noodzakelijk een goed beeld te hebben van de aanwezigheid van de beschermde soorten en hun verblijfplaatsen. In dat kader is het hieronder beschreven onderzoek uitgevoerd. De doelstelling van de inventarisaties was het in beeld brengen van de vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en broedplaatsen van huismus en gierzwaluw in de bebouwde kom van het dorp Rheden. Daarnaast was het onderzoek bedoeld om van te leren en diende het onderzoek ook aanwijzingen te geven over de effectiviteit, efficiëntie en mogelijke verbeterpunten van de gebruikte methoden. Hieronder omschrijven we in hoofdstuk 2 eerst kort het projectgebied. Als toelichting bij de gebruikte methode geven we in hoofdstuk 3 achtergrondinformatie over de diersoorten. Vervolgens beschrijven we in hoofdstuk 4 op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd. In hoofdstuk 5 volgen de resultaten en in hoofdstuk 6 de discussie en conclusies. In dat hoofdstuk gaan we eerst in op de betrouwbaarheid en compleetheid van de resultaten, vervolgens geven we aan hoeveelheid tijd het onderzoek heeft gekost en in de laatste paragraaf bespreken we mogelijke verbeteringen van de methoden.
4
2
Bescherming
2.1
Huismus en Gierzwaluw De huismus en gierzwaluw zijn beschermd onder zowel de Vogelrichtlijn als de Flora- en faunawet. In de Vogelrichtlijn is door de Europese Unie vastgelegd op welke manier vogels in Europa beschermd moeten worden. Volgens de richtlijn moeten alle in het wild levende vogelsoorten, hun eieren, hun nesten en hun leefgebieden worden beschermd. Het opzettelijk verstoren en doden van vogels is verboden volgens de richtlijn. In Nederland is de Vogelrichtlijn uitgewerkt in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet beschermt de Nederlandse inheemse flora- en fauna, waaronder de in het wild levende vogelsoorten. Voor alle in het wild voorkomende soorten geldt de zorgplicht. Daarnaast is een beperkt aantal plantensoorten en diersoorten extra beschermd, door middel van een aantal verboden. Voor vogels zijn de volgende verbodsbepalingen relevant:
Artikel 9. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12. Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Voor zowel huismus als gierzwaluw zijn de nestplaatsen het gehele jaar beschermd (DR 2009). De nestplaatsen van deze soorten vallen hierbij in categorie 2, waarbij het gaat om ‘nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar’ (DR 2009). 2.2
Vleermuizen De in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn beschermd onder de Europese Habitatrichtlijn en zijn daarbij opgenomen op bijlage IV van deze richtlijn. Voor deze soorten en hun vaste rust- en voorplantingsplaatsen moet ons land beschermingsmaatregelen nemen. Deze bescherming is verwerkt in de Nederlandse Flora- en faunawet, waardoor ook voor vleermuizen de hierboven beschreven verbodsbepalingen relevant zijn (zie paragraaf 2.1). Binnen de Flora- en faunawet worden drie beschermingscategorieën onderscheiden, waarbij de vleermuizen opgenomen zijn in de zwaarste beschermingscategorie. Voor handelingen waarbij deze soorten verstoord kunnen worden is hierdoor een ontheffing noodzakelijk.
5
3
Achtergrondinformatie over de soorten Hieronder volgt enige achtergrondinformatie over de diersoorten. Deze kennis verduidelijkt de gebruikte methoden. De informatie in dit hoofdstuk is met name gebaseerd op de Soortenstandaards die zijn opgesteld voor deze soorten.
3.1
Huismus
Overlevingsfactoren De huismus is sterk verbonden aan door mensen bewoond gebied en broedt in dorpen, steden en op het platteland rond bebouwing. Alleen hier vindt de huismus nestgelegenheid, voedsel, dekking, stofbadplaatsen en drinkwater; allen factoren die deze soort nodig heeft om zich succesvol voort te kunnen planten. Dit alles moet zeer dicht in de buurt liggen van de nestplaats. De huismus is namelijk zeer honkvast en verplaatst zich maximaal maar enkele honderden meters van het nest. Deze nesten maken huismussen onder dakpannen, in gaten en kieren van huizen, maar ook in nestkasten. Het nest wordt het hele jaar door gebruikt. Een tijd voor en na de broedtijd en bij strenge vorst overnachten de ouders en jongen in het nest. Vanaf het najaar wordt nestmateriaal aangesleept om het nest weer gebruiksklaar te maken. Voedsel bestaat in stedelijk gebied vooral uit voedselresten van mensen en dieren. In minder stedelijk gebied worden vooral zaden van grassen en onkruiden, bloemknoppen, bessen en insecten gegeten. Jongen hebben in de eerste twee weken zacht eiwitrijk voedsel nodig, zoals bladluizen, muggen, vliegen, rupsen en spinnen. Essentieel voor succesvolle voortplanting is dat deze voedselbronnen betrouwbaar en continu in het jaar aanwezig zijn en dat de voedselbron maar enkele meters van goede dekking verwijderd is. Deze dekking vinden huismussen in groenblijvende of stekelige struiken en bij begroeide gevels en schuttingen. Op deze manier kunnen ze zich beschermen tegen predatoren zoals sperwer en huiskat. Groenblijvende struiken zijn ook nodig om in de winter als gezamenlijke overnachtingplaats te gebruiken. Om parasieten tegen te gaan hebben huismussen verder kaal zand nodig om af en toe een stofbad te nemen. Voortplanting De meeste huismussen worden maar 1 of 2 jaar oud, met uitschieters naar 5 tot 10 jaar. Vanwege het hoge sterftecijfer van de huismus door met name predatie, heeft deze soort 2 tot 3 succesvolle legsels per jaar nodig om een populatie in stand te houden. Tijdens de broedtijd zingen de mannetjes vanaf 1 Ă 2 uur na zonsopkomst. De zangactiviteit neemt rond de middag weer af. De legsels van 4 tot 7 eieren worden in 12 tot 14 dagen uitgebroed, waarna de jongen na 14 tot 16 dagen het nest verlaten. Ze worden vervolgens 10 tot 14 dagen bijgevoerd door de ouders. Jongen zoeken in stedelijk gebied binnen 1 tot 2 kilometer naar nieuw leefgebied terwijl in landelijk gebied tot 5 kilometer van de nestplaats wordt gezocht. Broedpaartjes van de huismus blijven hun hele leven bij elkaar. Als een van de ouders overlijd, dan vormen de dieren een nieuw paar met een vogel die nog geen partner heeft gevonden. 3.2
Gierzwaluw In tegenstelling tot de huismus is de gierzwaluw een trekvogel, die ons land alleen kort in het voorjaar en de zomer bezoekt om te broeden. De soort is in ons land van ongeveer eind april tot augustus en in deze periode broeden ze eenmaal.
6
Oorspronkelijk zijn gierzwaluwen rotsbewoners en in ons land zijn ze net als de huismus sterk gebonden aan mensen en bebouwing. De dieren nestelen hier in donkere holtes, ventilatieschachten, spleten in muren en onder dakpannen. Omdat de dieren niet direct vanuit het nest kunnen opstijgen hebben ze voor hun nest een vrije vliegruimte nodig, waarin ze zich naar beneden kunnen laten vallen. Vaak vormen gierzwaluwen kolonies, waarbij ze met meerdere paren bijeen broeden. Gierzwaluwen zijn voorzichtig bij het zoeken van nieuwe nestplaatsen. Ze zoeken vooral vlak bij bestaande kolonies en zullen niet snel een onbekende ruimte binnendringen. Ze zijn dan ook zeer plaatstrouw, waarbij ze jarenlang dezelfde nestplaats gebruiken. Bestaande nestplaatsen worden verder ook door de niet broedende vogels bezocht die op zoek zijn naar een eigen nestplaats en inspecteren of er lege nestplaatsen zijn. Deze inspecties vinden vaak ’s ochtends vroeg en ’s avonds plaats. In de broedperiode bezoeken de oudervogels het nest vaak, om te voeren of om het broeden over te nemen. Ook brengen de vogels de nacht door op het nest. Gierzwaluwen zijn echte insecteneters, die al vliegend hun prooi vangen. Jonge dieren worden af en toe gevoed met een ‘voedselbal’ van insecten. Tijdens langdurig slecht weer blijven de oudervogels op het nest bij de kleine jongen. De dieren kunnen hierbij enige tijd in een ‘winterslaap’ gaan. 3.3
Vleermuizen In Nederland verblijven een aantal meer algemeen voorkomende vleermuissoorten regelmatig in gebouwen. Dit zijn de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger, de meervleermuis en de gewone grootoorvleermuis. Hieronder volgt kort enige informatie over deze soorten. Deze informatie is afkomstig van zowel de Soortenstandaards, de Atlas van de Nederlandse Vleermuizen (Limpens et al. 1997) en de website www.vleermuis.net Gewone dwergvleermuis De gewone dwergvleermuis is een kleine, bruine vleermuis. Deze soort komt algemeen in Nederland voor en zoekt zijn voedsel in open en halfopen landschap, zowel boven water als bij opgaande beplanting. Foerageergebieden liggen maximaal zo’n 5 kilometer van de verblijfplaats en er wordt ook veel in bebouwd gebied gefoerageerd. De gewone dwergvleermuis is een echte gebouwbewonende soort, die onder meer verblijft in spouwmuren, achter daklijsten, onder dakpannen, en achter betimmering. Tussen mei en half juli vormen de vrouwtjes kraamkolonies. In groepen van meestal 50 tot 120 individuen brengen ze hun jongen groot. Een kolonie bevolkt een netwerk aan kraamverblijfplaatsen, veelal in gebouwen, en regelmatig verhuist (een deel van) de groep naar een andere verblijfplaats. De jongen zijn na een paar dagen in staat om aan de buik van de moeder mee te verhuizen. De volwassen mannetjes zijn niet in de kraamkolonies aanwezig, maar deze brengen de zomer alleen of in kleine groepjes door. Na de kraamperiode bezetten mannetjes van half augustus tot begin oktober vaste territoria waarin ze vaste routes vliegen en proberen met werf- of paarroepen vrouwtjes naar hun verblijfplaats te lokken om te paren. Mannetjes kunnen het hele jaar door in deze verblijfplaatsen te vinden zijn. Als verblijfplaats worden hiervoor, naast gebouwen, ook vleermuiskasten en boomholten gebruikt. Na de paarperiode gaan vleermuizen in rust tussen november en maart, in winterverblijfplaatsen. Belangrijk is dat deze locaties bij vrieskou boven het vriespunt blijven. Daarom worden ook weer vooral bewoonde gebouwen gebruikt. Bij relatief warm weer kunnen ze uit hun rust ontwaken en gaan foerageren of van winterverblijfplaats wisselen. Winterverblijfplaatsen bevinden zich niet verder dan 20 kilometer van de kraam- en zomerverblijfplaatsen. Het komt geregeld voor dat winterverblijfplaatsen tegelijk ook zomerverblijfplaatsen zijn.
7
Ruige dwergvleermuis Qua uiterlijk lijkt deze soort op de gewone dwergvleermuis. De soort komt met name in het westen van het land vrij algemeen voor. Voedsel zoekt de ruige dwergvleermuis in waterrijke, halfopen landschappen, langs bosranden, houtwallen en boven water. Het foerageergebied moet in de regel donker zijn en waterpartijen bevatten. In Nederland worden in gebouwen vooral paarverblijven en overwinteringsverblijven van de ruige dwergvleermuis gevonden. De vrouwtjes trekken in de lente en zomer naar kraamverblijven in noordoost Europa waardoor in ons land maar sporadisch kraamverblijven worden gevonden. In het najaar trekken de vrouwtjes weer terug naar overwinteringsplaatsen in ons land. In Nederland worden in de zomer vrijwel uitsluitend (kleine groepjes) mannetjes gezien, vooral in bomen en achter loshangend schors en in nest- en vleermuiskasten. Vrouwtjes worden zelden aangetroffen. Zomerverblijfplaatsen zijn van april tot half augustus in gebruik en kunnen ook als paar- en winterverblijfplaatsen dienen. De paarverblijfplaatsen bevinden zich hoofdzakelijk in waterrijk gebied. Als paarverblijf maakt de soort gebruikt van holten in bomen, loshangend schors, daklijsten en betimmeringen, spouwmuren en ook is de soort gevonden onder dakpannen. De paarverlijfplaatsen worden verdedigd tegen andere mannetjes en hier keren ze elk jaar naar terug. In tegenstelling tot gewone dwergvleermuis roepen mannetjes van ruige dwergvleermuis vanuit hun paarverblijfplaatsen om vrouwtjes te lokken om te paren. Dit doen ze van half augustus tot en met half oktober. Overwinteren doet de soort in vergelijkbare schuilplaatsen als de paarplaatsen, dus in gebouwen in spouwmuren, achter betimmering en onder dakpannen, maar ook in boomholten en in vleermuiskasten. Laatvlieger De laatvlieger is een grote en robuuste vleermuis met een vacht die meestal varieert van middel- tot donkerbruin. Het gewicht varieert tussen de 18 en 25 gram en de spanwijdte tussen 31 en 38 cm. De vleugels zijn in vergelijking met andere grote vleermuissoorten relatief breed. In Nederland is de soort algemeen en heeft hier na de gewone dwergvleermuis de grootste verspreiding. De soort foerageert in halfopen tot open landschap, bij beschutte tuinen, open plekken in parken en bossen en langs houtwallen. Meestal wordt niet verder dan zo’n maximaal 4 kilometer van de verblijfplaats naar voedsel gezocht. De laatvlieger is een gebouwbewonende soort. Kraamgroepen bestaan uit enkele tientallen dieren, die verblijven in spouwmuren, achter betimmering onder daklijsten en onder dakpannen. Plekken onder dakpannen nabij de schoorsteen wordt als favoriet genoemd. De dieren zijn erg plaatstrouw en gebruiken hetzelfde huis vaak jaar na jaar, maar de kraamgroep als geheel gebruikt wel vaak een netwerk van dicht bij elkaar gelegen gebouwen. Sollitaire mannetjes worden ook wel achter luiken gevonden. In de paartijd worden vergelijkbare verblijven gebruikt, als is over de paartijd niet veel bekend. Overwinteren doet de soort vooral op vrij droge plekken in gebouwen, zoals spouwmuren en spleten en scheuren in zolders en kelders. Gewone grootoorvleermuis De grootoorvleermuis is een middelgrote vleermuis met grote oren. In Nederland komt de soort vooral in het midden en zuiden van het land voor. De soort jaagt dicht bij de vegetatie, waar ze insecten uit de lucht vangen maar ook wel van bladeren oppikken. Ze jagen op beschutte plekken in bos en in parkachtig landschap, maar ook wel in gebouwen als kerken of schuren. De soort vormt groepjes van 5 tot 25 dieren die verspreid naast elkaar een groot aantal verblijfplaatsen gebruiken. Ze verhuizen hierbij vaak. Ze verblijven in een scala aan verblijfplaatsen, van zolders, spouwmuren, en onder dakpannen, tot vleermuiskasten,
8
nestkasten en holten en spleten in bomen. Overwinteren doen ze in de omgeving van hun zomergebied, in vooral ondergrondse ruimten, zoals grotten, bunkers en kelders. Maar ook op zolders en in kerktorens wordt overwinterd. Meervleermuis De meervleermuis is een grote vleermuissoort, met een spanwijdte van 20 tot 30cm en een gewicht tot 20 gram. De soort komt vooral in de waterrijke gebieden van ons land voor, in het noorden en westen. Maar verspreid is de soort ook in de rest van het land aanwezig. De soort foerageert vooral boven groter open water en langs oevers, waarbij de dieren dichtbij het wateroppervlak prooien vangen. Kolonies van deze soort bevinden zich in spouwmuren, onder dakpannen en op kerkzolders. Over de overwinteringsplaatsen van de soort is minder bekend. Een deel van de populatie wordt gevonden in ondergrondse verblijfplaatsen, als grotten, bunkers, forten en kelders. Af en toe worden overwinterende dieren in gebouwen gevonden. De soort overwintert soms op grote afstand van het zomerverblijf. De paarverblijven liggen op de trekroute van zomerverblijf naar winterverblijf, al wordt ook bij de overwinteringslocatie gepaard. Als paarverblijf worden verder vleermuiskasten en gebouwen gebruikt.
9
4
Inventarisatiemethoden
4.1
Onderzoeksgebied Het onderzoek is uitgevoerd in de bebouwde kom van het dorp Rheden (figuur 1). Voor het merendeel bestaat het gebied uit woonwijken. In het oostelijk deel is een groot industrieterrein aanwezig. Het onderzoek is uitgevoerd vanaf de openbare weg. Een groot oppervlakte industrieterrein in het oostelijk deel van het plangebied is niet openbaar toegankelijk. Het totale oppervlakte van het onderzoeksgebied beslaat 173 hectare. Twee grote, niet toegankelijke industrieterreinen in het oostelijk deel beslaan samen zo’n 25 hectare.
Figuur 1, het onderzoeksgebied is met een blauwe lijn begrensd. Bron achtergrond: Google Earth.
4.2
Huismus Huismussen zijn geĂŻnventariseerd volgens de aanwijzingen in de Soortenstandaard Huismus (DR 2011). Daarbij zijn in het plangebied nesten van de huismus of indicaties die op een nest wijzen in kaart gebracht. Typen nestindicatie Doordat de huismus zijn nest goed verbergt, in gebouwen of dichte struiken, is het lastig de nesten zelf te inventariseren. Maar er zijn een aantal aanwijzingen die wijzen op de aanwezigheid van een nestplaats, zoals het slepen met nestmateriaal of met voedsel naar een mogelijke nestlocatie. Ook zingende mannetjes vormen een goede aanwijzing voor de
10
aanwezigheid van een nest, doordat de diertjes in de broedperiode vlakbij het nest blijven. Bij het onderzoek zijn de volgende waarnemingen geïnventariseerd: nest of nestbouw (mussen die nestmateriaal aanslepen), bedelende jongen die gevoerd worden bij een mogelijke nestplaats, of mussen die aanvliegen met voer naar een waarschijnlijke nestplaats, een zingend mannetje, waargenomen binnen de periode 10 maart en 20 juni, Verder is bij de inventarisaties gelet op huismussen die buiten een nest jongen voeren. Dataverzameling Op 22 mei en 3 juni 2013 zijn in Rheden tussen respectievelijk 7:15u en 15:10u en tussen 7:10u en 14:15u nesten/nestindicaties in kaart gebracht. Met 2 of 3 personen zijn per fiets alle straten van Rheden afgefietst waarbij actief is gezocht naar indicaties voor nesten van de huismus. Als een dergelijke nestindicatie werd waargenomen, werd er een waypoint aangemaakt met een GPS (Garmin GPSmap 60Cx). Vervolgens werd het huisnummer van het betreffende huis genoteerd, werd het aantal nestindicaties bij het betreffende huis genoteerd en werd het type nestindicatie aangegeven. In de GPS werd ook de afgelegde route opgeslagen, zodat achteraf duidelijk is welke route is afgelegd en of alle straten daadwerkelijk bezocht zijn. Om het inventariseren overzichtelijk te houden werd Rheden opgedeeld in 6 wijken die op beide inventarisatiedagen allemaal in het geheel werden afgefietst. Hierbij werden de wijken op de tweede inventarisatiedag in een andere volgorde geïnventariseerd dan op de eerste dag. Dataverwerking De aangemaakte waypoints werden in Google Earth geladen. Met behulp van de genoteerde informatie uit het veld is elk waypoint van de plaats waar het is aangemaakt, op het betreffende huis verplaatst. Als één waypoint uit het veld meerdere soorten nestindicaties omvatte, werd dit waypoint opgesplitst (bijv. waypoint 14 wordt 14A en 14B). 4.3
Gierzwaluw De beste methode voor het inventariseren van deze soort is het posten bij poteniële nestlocaties zodat het daadwerkelijk aanvliegen van een vogel naar een nest wordt waargenomen. Deze methode is echter erg arbeidsintensief, omdat per locatie zo’n 15-30 minuten moet worden gepost. Een minder arbeidsintensieve methode is het noteren van laagvliegende vogels, die een potentiële nestlocatie bezoeken. Het beste tijdstip voor inventarisaties is in de avond, van 18:00 tot zonsondergang, in de periode 1 juni tot 15 juli, bij rustig, droog weer (DR 2011a). Bij dit onderzoek is voor de laatste methode gekozen. Hierbij werden tijdens de inventarisatieronden van vleermuizen en huismussen in het gebied de waarnemingen van laagvliegende gierzwaluwen vastgelegd.
4.4
Vleermuizen De inventarisaties van de vleermuisverblijven zijn opgezet overeenkomstig de aanwijzingen in het Vleermuisprotocol (2013) (zie samenvatting figuur 2) en de aanwijzingen in de Handreiking Verblijfplaatsen zoeken (Vleermuis Werkgroep Nederland, 2011).
11
Gewone dwergvleermuis Kraamverblijfplaats: 15 mei – 15 juli, 2 bezoeken van 2 uur Zomerverblijfplaats: 15 april – 15 okt, 2 bezoeken van 2 uur, waarvan tenminste 1 in ochtend. Paarverblijfplaats: 15 aug- 1 okt, 2 bezoeken van 2 uur, starten 1 uur na zonsondergang Ruige dwergvleermuis Kraamverblijfplaats: 15 mei – 15 juli, 2 bezoeken van 2 uur Zomerverblijfplaats: 15 april – 15 okt, 2 bezoeken van 2 uur, waarvan tenminste 1 in ochtend. Paarverblijfplaats: 15 aug- 1 okt, 2 bezoeken van 2 uur, starten 1 uur na zonsondergang, zo mogelijk later, rond middernacht Laatvlieger Kraamverblijfplaats: 15 mei – 15 juli, 2 bezoeken van 2 uur, ’s avonds Zomerverblijfplaats: 15 mei- 15 sep, 2 bezoeken van 2 uur, waarvan 1 keer ’s avonds. Paarverblijfplaats niet van toepassing Gewone grootoorvleermuis Kraamverblijfplaats : 1 juni – 15 juli, tot 60 min voor zonsopkomst in 2 bezoeken van 2 uur. Zomerverblijfplaats: 15 april – 15 aug, tot 60 min voor zonsopkomst, in 2 bezoeken van 2 uur. Paarverblijfplaats: 15 aug – 1 okt. , 2 bezoeken van 2 uur Meervleermuis Kraamverblijf: 15 mei- 15 juli, 2 bezoeken waarvan tenminste 1 in de ochtend Zomerverblijfplaats: 1 april – 15 aug, 2 bezoeken waarvan tenminste 1 in de ochtend Paarverblijf: 15 aug – 15 sept, 2 bezoeken rond middernacht (0-3 uur). Figuur 2. Samenvatting van de eisen uit het vleermuisprotocol 2013. Per verblijf is het aantal bezoeken en het gewenste tijdstip weergegeven. Tijdstip Omdat in deze omgeving met name de gebouwbewonende soorten gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis te verwachten zijn, werd de methode op deze soorten afgestemd. Er werd gekozen voor vier bezoeken in het voorjaar en de zomer, voor het vaststellen van kraam- en zomerverblijfplaatsen, en twee bezoeken in de nazomer voor het vaststellen van paarverblijfplaatsen. Twee van de vier zomerbezoeken vonden plaats in de periode 14 juni – 9 juli en werden uitgevoerd net voor zonsopkomst (bijlage 2). De eerste ochtendbezoeken startten we anderhalf uur voor zonsopkomst en duurden tot een half uur na zonsopkomst. Echter, vaak werd de vleermuisactiviteit net voor zonsopkomst veel minder, zodat we latere bezoeken twee uur voor zonsopkomst begonnen en bij zonsopkomst beëindigden. De andere twee zomerbezoeken vonden plaats in de avond en werden uitgevoerd in de periode 6-juni – 31 juli. Omdat soms al rond zonsondergang uitvliegende vleermuizen werden gezien begonnen de avondbezoeken ongeveer een kwartier voor zonsondergang en deze bezoeken duurden vervolgens zo’n twee uur. Tot slot werden alle deelgebieden in de nazomer (periode 15 aug – 1 okt) tweemaal bezocht voor het vaststellen van paarverblijfplaatsen. Deze bezoeken startten een uur na zonsondergang.
12
Intensiteit Als intensiteit voor het inventariseren van kraam- en zomerverblijfplaatsen is uitgegaan van 25 hectare gebied per bezoek van 2 uur, overeenkomstig de aanbeveling uit de Handreiking Verblijfplaatsen zoeken (Vleermuis Werkgroep Nederland, 2011). Het totale onderzoeksgebied van 170 hectare werd hiervoor in zeven blokken verdeeld (bijlage 1), waarbij op een nacht één of enkele blokken werden geïnventariseerd. In bijlage 2 staat een overzicht van de inventarisatiemomenten per blok. Voor het inventariseren van paarverblijven werd in eerste instantie ook deze intensiteit aangehouden. Omdat bij het inventariseren van de paarroepende mannetjes bleek dat deze diertjes vaak erg trouw aan hun territorium waren is bij de laatste bezoeken in het najaar per bezoek een iets groter gebied onderzocht, van zo’n 35 hectare in twee uur tijd. Werkwijze Tijdens de avondbezoeken in de zomer is gezocht naar uitvliegende vleermuizen en vroeg terugkerende vleermuizen en tijdens de ochtendbezoeken in de zomer is gezocht naar zwermende en invliegende vleermuizen. Tijdens de bezoeken werd door één persoon steeds één deelgebied onderzocht. Op de fiets of met de auto werden de straten van de betreffende wijk afgereden. Zodra meerdere diertjes werden gehoord of gezien, werd actief gezocht naar de bron om een mogelijke verblijfplaatsen te ontdekken. De precieze verblijfplaatsen (huisnummer en straat) werden vervolgens genoteerd en gemarkeerd met gps. Tijdens de bezoeken in de nazomer werd gelet op de paarroep van vleermuizen. Wanneer roepende mannetjes werden gehoord werd de positie met gps gemarkeerd en opgeslagen. Mannetjes van de gewone dwergvleermuis vliegen in deze periode al roepend rond in hun territorium, zodat het alleen globaal mogelijk is om vast te stellen waar het kraamverblijf zich zou moeten bevinden. Mannetjes van de ruige dwergvleermuis roepen wel vanuit hun paarverblijf. Soortanalyse Tijdens de veldbezoeken maakten we gebruik van verschillende typen batdetectoren (Petterson D 240x Bat Detector, Elekon Batlogger M, Mini-3 Bat Detector). Met twee typen (Petterson D240X, Elekon Batlogger M) is het mogelijks het geluid direct op te nemen en later te analyseren. Met name de time expansion functie van beide detectoren is gebruikt om onderscheid te maken tussen de paarroepjes van gewone- en ruige dwergvleermuis. Met de Elekon Batlogger M zijn tijdens de intenvarisaties verder bijna continue opnamen gemaakt van de vleermuisgeluiden. Wanneer nodig zijn deze opnamen later geanalyseerd, met behulp van analyse-software (Batexplorer), om te bepalen welke vleermuissoorten werden waargenomen.
13
5
Resultaten
5.1
Huismus Bij beide inventarisatieronden werden op veel plekken in de kern van Rheden aanwijzingen gevonden voor nestplaatsen van huismussen (figuur 3, tabel 1).
Figuur 3. De locaties met de indicaties voor de nesten van de huismus. Op zeer veel plekken werden zingende mannetjes gezien en gehoord terwijl het aantal vogels dat werd gezien vliegend met voer of nestmateriaal naar een mogelijke nestplaats duidelijk lager was (tabel 1). Het voeren van jongen buiten het nest werd slechts eenmaal waargenomen. Een behoorlijk aantal van de weergegeven punten in figuur 3 betreft locaties waar waarschijnlijk meerdere nesten aanwezig zijn. Hier werden bijvoorbeeld meerdere mannetjes gezien die samen op hetzelfde huis of een direct aangrenzend huis zaten te zingen. Of hier werden meerdere vogels gezien die ieder naar een verschillende mogelijke nestplaats vlogen.
14
Tabel 1. Per waarnemingscategorie en inventarisatiedag is weergegeven het aantal locaties waar waarnemingen werden gedaan en is weergegeven het totale aantal mogelijke nesten dat daarbij werd gezien. Aantal locaties Totaal aantal mogelijke nesten 22 mei
3 juni
22 mei
3 juni
Aanvoer nestmateriaal
1
3
1
3
Aanvliegen met voer
13
21
16
23
Zingend mannetje
180
175
269
256
Voeren van jongen buiten nest
1
0
1
0
195
199
287
272
Totalen
5.2
395
559
Gierzwaluw Tijdens de inventarisaties van huismussen en vleermuizen werden op 14 verschillende locaties laagvliegende gierzwaluwen gezien (figuur 4). Bij 4 locaties aan de rand van Rheden ging het om groepjes laagvliegende zwaluwen die boven grasland (Arnhemsestraatweg) en boven water (IJsselsingel) aan het foerageren waren. Bij de Arnhemsestraatweg werden totaal zo’n 35 dieren gezien, boven de IJsselsingel 8 dieren.
Figuur 4. De locaties waar laagvliegende gierzwaluwen werden gezien. De overige waarnemingen betroffen dieren die laag vlogen in een straat of bij een huis. Het gaat hier om kleine aantallen dieren (1-5 dieren). Nabij deze locaties zijn mogelijk verblijfplaatsen aanwezig. Slechts eenmaal werd een gierzwaluw gezien die daadwerkelijk
15
een nestlocatie aandeed. Dit was bij de Oranjeweg, op een locatie waar al eerder laagvliegende gierzwaluwen waren gezien. 5.3
Vleermuizen Bij de inventarisaties werden in en rond Rheden 5 soorten vleermuizen waargenomen, namelijk de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger, de rosse vleermuis en de watervleermuis. De resultaten worden per soort besproken.
Figuur 5. De locaties waar (mogelijk) verblijven voor vleermuizen aanwezig zijn. Meer informatie over de kraam- en zomerverblijven in tabel 2.
De gewone dwergvleermuis De meeste vleermuiswaarnemingen in Rheden hadden betrekking op deze soort. Op veel plekken, verspreid over de bebouwde kom van Rheden wordt door deze soort naar voedsel gezocht. Vaak zijn in de bebouwde kom per jachtlocatie slechts één tot enkele dieren aanwezig, waarbij ze soms opvallend langdurig en plaatstrouw op een locatie aan het jagen kunnen zijn. Bij de IJsselsingel ten zuiden van Rheden werden wel vaak wat grotere aantallen jagende dieren gehoord. In Rheden troffen we ook een aantal verblijfplaatsen aan van deze soort (figuur 5). Met name aan de noordkant van Rheden vonden we een aantal grotere verblijfplaatsen. Bij verblijven A en C zagen we ’s avonds respectievelijk 60 en 15 uitvliegende dieren. Deze verblijfplaatsen vonden we toen het uitvliegen al aan de gang was, zodat het waarschijnlijk is dat hier toen meer dieren verbleven. Bij locatie K hebben we het verblijf zelf niet kunnen vinden. Wel werden hier op verschillende avonden meerdere passerende dieren gezien. Ook dit lijkt een grotere verblijfplaats te zijn. Tot slot werden bij verblijf B, ook langs de Arnhemsestraatweg ’s morgens vroeg een tiental zwermende vleermuizen gezien en gehoord. Bij al deze
16
verblijfplaatsen gaat het vermoedelijk om kraamverblijfplaatsen waar in de zomer tientallen dieren aanwezig kunnen zijn. Veel dieren die deze verblijfplaatsen verlieten vlogen richting het noorden. Ze zullen vermoedelijk in het halfopen landschap en de bossen ten noorden van Rheden hun voedsel zoeken. Een andere grotere verblijfplaats is het verblijf langs de Oranjeweg (D), waar ’s morgens vroeg een tiental zwermende dieren werden gezien en waar veel vleermuisactiviteit was. Ook bij locatie J werden ’s morgens vroeg meerdere vleermuizen zwermend gezien en gehoord. Hier werd de eigenlijke verblijfplaats niet gevonden en het is onduidelijk hoe groot deze verblijfplaats is. Bij verblijven G en H werden ’s morgens enige zwermdende dieren en het gaat hier vermoedelijk om wat kleinere verblijven. Bij twee locaties (E, F) verbleven vermoedelijk maar één of hooguit enkele dieren. Rond deze locaties werden in de ochtend namelijk maar steeds of hooguit twee vleermuizen gehoord en gezien en hier werd gezien hoe deze vleermuizen daadwerkelijk de verblijfplaats invlogen. Ook in de paartijd verblijven er veel gewone dwergvleermuizen in Rheden. In de paartijd vliegen mannetjes van deze soort roepend rond binnen een soort van territorium. Hierbij proberen ze vrouwtjes naar een verblijfplaats te lokken. Verspreid over heel Rheden hebben we roepende mannetjes waargenomen. Op veel locaties was daarbij sprake van een duidelijk territorium, waarin het mannetje gedurende de avond steeds werd gehoord. De locaties van 57 territoria zijn afgebeeld in figuur 5. Bij ongeveer de helft van deze locaties werd zowel bij de eerste als bij de twee inventarisatieronde op de locatie een roepend mannetje gehoord. De exacte locaties van de verblijfplaatsen zelf hebben we niet gevonden. Tabel 2: Overzicht van de gevonden zomer- en kraamverblijven van vleermuizen in Rheden. In de kolom vleermuissoort staat GD voor gewone dwergvleermuis en LV voor laatvlieger. Locatie soort Adres Datum vondst Opmerkingen A GD Wethouder Winterinkstraat 9 06-06-2013 Aantal uitvliegend minstens 60, nok dak B GD Arnhemsestraatweg 22 09-07-2013 Ong. 10 zwermende vleermuizen C GD Arnhemsestraatweg 51 10-06-2013 Aantal uitvliegend minstens 15, nok D GD Oranjeweg 148 01-07-2013 Ong. 10 zwermende vleermuizen, nok zijkant E GD Worth Rhedenseweg 45 01-07-2013 1 aanvliegend, onder vensterbank nabij ingang F GD Worth Rhedenseweg 2 01-07-2013 2 aanvliegend, nok zijkant huis G GD Kerkstraat 21 09-07-2013 3-5 zwermend, spouwmuur H GD Emmaweg 41 04-07-2013 Continue ong. 4 zwermend I LV Arnhemsestraatweg 67 10-06-2013 Aantal uitvliegend minstens 40. Zijkant ter hoogte dakrand J GD Groenestraat 3 10-06-2013 Meerdere malen verhoogde activiteit. Uitvlieglocatie niet zichtbaar vanaf de weg. K GD Arnhemsestraatweg 17 25-07-2013 Verhoogde activiteit, waarschijnlijk verblijfplaats in de buurt. Laatvlieger Aan de noordkant van Rheden werd één verblijfplaats van laatvliegers gevonden (verblijf I, figuur 5). Hier werden op 10 juni 40 uitlviegende dieren geteld, op het moment dat het uitvliegen al aan de gang was. Vermoedelijk is het aantal dieren dat er verbleef dus groter. Bij latere inventarisaties werden hier ’s avonds enkele malen zwermende dieren gezien. Gezien het grote aantal dieren dat bij dit verblijf werd waargenomen gaat het hier om een kraamverblijfplaats. De uitvliegende dieren vlogen richting het noorden en hebben hun jachtgebied waarschijnlijk vooral buiten de bebouwde kom van Rheden. Een andere verblijfplaats van laatvliegers hebben we niet gevonden. Wel hoorden we op enkele locaties aan de rand van Rheden passerende of foeragerende laatvliegers. En verder
17
zagen we op twee plekken binnen de bebouwde kom kleine aantallen (1-3) foeragerende dieren. Dit foerageren vond plaats net na zonsondergang en duurde niet lang. In de paartijd werden voor deze soort geen aanwijzingen voor een verblijfplaats gevonden. Ruige dwergvleermuis Deze soort is verspreid over Rheden op meerdere plekken gehoord. Bij de IJsselsingel werd de soort meerdere keren waargenomen. Het ging daarbij steeds om een enkele foeragerende vleermuis. Ook op enkele andere locaties binnen Rheden werd de soort gehoord en ook daar ging het steeds om een enkele vleermuis, die foeragerend of passerend werd gehoord. Op twee plekken vonden we een aanwijzing voor een paarverblijfplaats van deze soort. Bij één locatie werd de roepende vleermuis al begin juni gehoord, wat erg vroeg is aangezien de paartijd in augustus begint. Het ging hiebij om een rondvliegende vleermuis, die langere tijd op dezelfde plek bleef rondvliegen. De andere waarneming was in de paartijd. Opvallend was dat deze vleermuis slechts kort werd gehoord en later op de avond en ook de dagen erna niet meer werd waargenomen. Rosse vleermuis Deze soort werd op verschillende plekken in Rheden waargenomen. Zowel bij de ochtend- als avondbezoeken werden rosse vleermuizen jagend gezien en gehoord, op verschillende plekken aan de rand van de bebouwde kom. Het ging steeds om één of enkele dieren die vaak op wat grotere hoogte in meer open gebied aan het jagen waren, nabij bomen, boven open water of gewoon boven open veld. Verder werd enkele malen gezien hoe kleine aantallen rosse vleermuizen op grote hoogte (> 30 meter) over Rheden heen vlogen, vooral in de richting Noord-Zuid. De rosse vleermuis is een echte boombewonende soort, waarvan we geen verblijfplaats hebben gevonden. Watervleermuis Slechts op één plek hebben we deze soort gehoord, namelijk foeragerend boven de Ijsselsingel. In de zomer verblijft de soort in boomholtes. Verblijfplaatsen van de soort hebben we niet gevonden.
18
6
Discussie en conclusies In deze discussie bespreken we eerst de betrouwbaarheid en compleetheid van de resultaten. Vervolgens gaan we in op de tijd die het veldwerk heeft gekost en tot slot doen we in paragraaf 6.3 suggesties voor mogelijke verbeteringen van de methoden.
6.1
Betrouwbaarheid en compleetheid
6.1.1
Methoden algemeen Bij alle drie de soortsgroepen, huismus, gierzwaluw en vleermuizen, hadden de inventarisaties als doel verblijfplaatsen in gebouwen in Rheden in kaart te brengen. De methode die hiervoor werd gebruikt was dat er door waarnemers vanaf de openbare weg werd gelet op aanwijzingen voor verblijfplaatsen van deze soorten. Een belangrijk nadeel bij deze methode is, dat de openbare weg soms ver van de eigenlijke verblijfplaats af kan liggen. Door alleen vanaf de openbare weg te inventariseren is een deel van Rheden letterlijk buiten beeld gebleven bij de inventarisaties. Zingende mannetjes van de huismus bijvoorbeeld, zijn op enkele tientallen meters nog goed te horen, maar wanneer ze verder dan zo’n 50 meter bij de openbare weg vandaan zitten, is niet meer goed aan te geven waar het mogelijke nest zich bevindt en om hoeveel mannetjes het precies gaat. Dit speelt bijvoorbeeld bij huizen met grote tuinen, zoals langs de Arnhemsestraatweg. En ook bij de twee grote industrieterreinen die niet toegankelijk zijn, zijn mogelijk nestlocaties gemist. Wat hiermee samenhangt is dat de achterkant van huizen door de gebruikte methode vaak buiten beeld blijft. Voor huismussen geldt bijvoorbeeld dat vanaf de openbare weg aan de andere zijde van de woning dikwijls wel mannetjes te horen zijn. Het is dan echter niet duidelijk om hoeveel mannetjes het gaat en waar ze zich precies bevinden. In dit soort gevallen werd door ons een schatting gemaakt van de aantallen en de locaties, maar dit zorgt wel voor wat onzekerheid en onnauwkeurigheid. Doordat de achterzijden van huizen veelal buiten beeld blijven zijn zeker ook nestlocaties van huismussen geheel gemist. Dieren die vanuit een achtertuin aanvliegen met voer naar een nest aan de achterzijde, worden bijvoorbeeld makkelijk gemist. Bij vleermuizen speelt hetzelfde. Vleermuizen die zwermen en met name wegvliegen aan de achterzijde van een huizenblok of van een groot vrijstaand huis met een diepe tuin, worden bij deze methode vrij snel over het hoofd gezien.
6.1.2
Huismus Bij de huismusinventarisaties werden veel indicaties voor waarschijnlijke huismusnesten verzameld (figuur 3, tabel 1). Hieronder gaan we eerst in op de betrouwbaarheid van de methode. Vervolgens gaan we in op de vraag hoe groot de populatie huismussen is in Rheden. Locatie nest Bij onze inventarisaties zijn veel aanwijzingen gevonden voor locaties waar waarschijnlijk nesten van huismussen aanwezig zijn. De meerderheid van de waarnemingen betroffen baltsende mannetjes in het voorjaar. Deze mannetjes vormen een goede aanwijzing dat een nestlocatie in de buurt aanwezig is. De daadwerkelijke locatie van het nest zelf is met een dergelijke waarneming echter nog niet gevonden. Het nest zal wel vaak in de directe omgeving aanwezig zijn, doordat de mussen in broedtijd plaatstrouw zijn. Veel waarnemingen betroffen ook mannetjes die op de dakrand of dakgoot zaten te zingen, nabij potentiĂŤle nestlocaties direct onder de dakpannen erachter. Maar bij een aantal waarnemingen is de
19
locatie van het nest zelf onzekerder. Zo vonden we ook zingende mannetjes in of op struikjes en bomen. Bij een dergelijke waarneming is niet direct duidelijk waar het nest zich bevindt, al nestelt de soort ook wel in dichte struiken. Waarschijnlijker is echter dat mannetjes in het voorjaar ook zingen wanneer ze zich niet direct bij het nest bevinden. De door ons gevonden nestindicaties geven daardoor niet precies aan waar het nest zich bevindt maar vormen een indicatie dat zich in de buurt zeer waarschijnlijk één of meerdere huismusnesten bevinden. Compleetheid Afwijkingen Soortenstandaard De methode die is toegepast is gebaseerd op de aanwijzingen in de Soortenstandaard Huismus. Op enkele punten is echter, om praktische redenen, afgeweken van deze aanwijzingen. Hieronder gaan we kort in op het mogelijke effect van de afwijking van de voorgeschreven methode.
Periode in het jaar. Volgens de Soortenstandaard moeten de twee inventarisaties binnen de periode van 1 april tot 15 mei vallen. Wij inventariseerden, om praktische redenen later, namelijk in de periode eind mei - begin juni. Dit betekent dat onze waarnemingen mogelijk buiten de meest optimale periode plaatsvond. Echter, omdat het voorjaar dit jaar erg koud en daardoor laat was heeft onze afwijking waarschijnlijk geen groot effect gehad. Op de internetsite waarneming.nl worden dagelijks waarnemingen van huismussen doorgegeven waarbij men ook kan aangeven wat het gedrag van de vogel is. Aan de waarnemingen van baltsende/ zingende huismussen is te zien dat huismussen dit jaar hun zangactiviteit wat hebben verspreid over de maanden april – juni (figuur 6). Hiermee vindt de zang nog erg laat in het voorjaar plaats, in vergelijking met voorgaande jaren. Zo lag de zangpiek in 2011 en 2012 in maart, lag de zangpiek in 2010 in februari-maart en in 2009 in april. Dit jaar was het voorjaar koud. Hierdoor heeft onze, normaal gesproken erg late inventarisatie, plaatsgevonden op een moment dat veel huismussen dit jaar nog actief aan het zingen waren. Ook bij het eigenlijke veldwerk viel op dat veel waargenomen mannetjes nog uitbundig aan het zingen waren. Het is daardoor niet te verwachten dat de afwijking die plaats vond van de aanbevolen inventarisatieperiode er dit jaar toe heeft geleid dat nestlocaties op grote schaal niet werden gevonden.
Weersomstandigheden. De soortenstandaard geeft verder aan dat inventarisaties plaats dienen te vinden bij goed weer. Het was tijdens beide inventarisatiedagen vrij koud en vrij bewolkt, wat niet het meest gunstige weer is voor vogelinventarisaties. Echter, het hele voorjaar verliep dit jaar vrij koud. Voor de inventarisaties is gekozen voor die dagen die binnen het betreffende tijdsvak het beste weer kenden. Zoals al aangegeven werden op beide dagen veel mannetjes zingend gezien en het effect van het relatief koude weer zal daardoor beperkt zijn geweest.
Inventarisatie later op de dag. Aangeraden wordt huismussen te inventariseren vanaf twee uur na zonsopkomst. De zang van de vogels is dan het meest uitbundig en neemt vervolgens aan het eind van de ochtend weer af. Onze inventarisaties liepen ook begin van de middag nog door en het viel daarbij inderdaad op dat de zangactiviteit iets minder was dan in de ochtend. Mogelijk zijn een aantal nesten niet gevonden door iets later op de dag ook te inventariseren. Doordat het grootste deel van de wijken in de ochtend is geïnventariseerd is het effect hiervan beperkt.
20
#
Maand
Figuur 6. Aantal waargenomen zingende huismusmannetjes in 2013, met de verdeling over de maanden. Gegevens van waarneming.nl. De figuur is opgemaakt in augustus, zodat waarnemingen na augustus 2013 ontbreken.
Grootte van de populatie Samenvoegen van waarnemingen van beide dagen tot 1 nestlocatie Bij de eerste inventarisatiedag werden 287 mogelijke nesten gevonden en bij de tweede 272 (tabel 1). Gaan we ervan uit dat alle nestlocaties bij dag twee andere nestlocaties zijn dan bij dag 1, dan vonden we indicaties voor ten minste 559 broedpaartjes van huismussen in Rheden. Huismussen hebben ongeveer 30 dagen nodig voor het leggen en bebroeden van eieren en het vervolgens grootbrengen van jongen. Daarna beginnen ze vaak aan een tweede of derde legsel, op dezelfde nestlocatie. Een deel van de waarnemingen tijdens het tweede bezoek zal dan ook betrekking op broedparen die ook al bij het eerste bezoek werden gezien. Gaan we ervan uit dat alle nestindicaties van de tweede ronde betrekking hebben op paartjes die ook al bij de eerste ronde werden ontdekt dan komen we op een schatting van een minimum aantal van 287 broedparen, het hoogste aantal waarnemingen van beide dagen (tabel 1). Het werkelijke aantal door ons gevonden broedparen zal ergens tussen deze maximum- en minimumwaarde inliggen. Maar waar precies? Welke waarnemingen van dag 1 kun je samenvoegen met een waarneming van dag 2 omdat ze betrekking hebben op dezelfde nestlocatie? De vraag die je hiervoor eigenlijk moet beantwoorden is: over welke afstand kunnen waarnemingen voor dezelfde nestlocatie nog uit elkaar liggen? De handleiding voor broedvogelinventarisaties van SOVON houdt voor huismussen als ‘fusieafstand’ 100 meter aan. Waarnemingen van verschillende inventarisatieronden die 100 meter uit elkaar liggen mogen nog samen worden gevoegd tot hetzelfde territorium. 100 meter is in een woonwijk een behoorlijke afstand. 100 meter is bijvoorbeeld zo’n 15 woningen naast elkaar. Wanneer je loodrecht op de straat kijkt, staat 100 meter gelijk aan ongeveer 3 huizenblokken plus de achtertuinen en tussenliggende straten. Zouden wij ook uitgaan van deze 100 meter dan kunnen we de meeste waarnemingen van dag 2 bij waarnemingen van dag 1 voegen waardoor we tot een schatting komen van zo’n 300 broedpaartjes binnen Rheden.
21
Echter, voor ons gevoel zouden we met een kleinere fusieafstand moeten rekenen om een reële schatting te krijgen van het aantal nestlocaties binnen Rheden. De meeste van onze nestindicaties zijn afkomstig van zingende mannetjes. Wat opviel bij de inventarisaties was dat veel zingende mannetjes behoorlijk trouw zijn aan hun zangplekje. We inventariseerden de wijken per fiets, waarbij het dikwijls gebeurde dat we eenzelfde locatie enkele malen op een dag passeerden, bijvoorbeeld omdat een bepaalde zijstraat nog geïnventariseerd moest worden. Hierbij viel op dat mannetjes plaatstrouw waren en enkele uren na de eerste waarneming vaak nog op precies dezelfde zangplek aanwezig waren. Of we merkten dat er bij hetzelfde huis enkele uren later nog steeds druk werd gezongen door een mannetje. Ook in de Soortenstandaad wordt aangegeven dat huismussen in broedtijd plaatstrouw zijn en zich in de broedtijd niet ver van de broedplaats verwijderen. Samenvoegen over een afstand van 20 meter lijkt ons voor Rheden een reëlere schatting te geven, gezien de plaats trouwheid van de huismus. Twintig meter is ongeveer de afstand van een rijtjeshuis plus tuin, of de afstand van enkele (twee tot drie) rijtjeshuizen naast elkaar. Wanneer we waarnemingen van beide dagen samenvoegen die binnen 20 meter van elkaar liggen, dan komen we op een schatting van ongeveer 450 broedpaartjes binnen heel Rheden. Vergelijking met andere studies Zoals hierboven aangegeven vonden wij in Rheden ongeveer 450 broedpaartjes tijdens onze inventarisaties. Gaan we uit van een iets grotere fusieafstand dan de door ons gebruikte 20 meter, dan zal het aantal broedpaartjes dat wij vonden nog wat lager zijn, richting de 400. Daar staat tegenover dat we waarschijnlijk een aantal nestlocaties hebben gemist, omdat de nesten zich buiten ons beeld bevonden (zie paragraaf 6.1). Ook hebben we een aantal nestlocaties gemist omdat mannetjes niet zaten te zingen toen wij inventariseerden, wegens de koude of het late tijdstip op de dag dat wij passeerden. Maar zoals hierboven aangegeven, verwachten we niet dat we hierdoor een groot deel van de nestlocaties hebben gemist. Een reële schatting van het aantal broedpaartjes in het door ons geïnventariseerde gebied in Rheden (173 hectare) lijkt ons 400-500 territoria. Dit komt neer op zo’n 2,3 tot 2,9 territoria per hectare. Een deel van ons inventarisatiegebied (25 hectare) bestond echter uit niet toegankelijk industrieterrein, waar geen huismussen werden waargenomen. Wanneer hiervoor wordt gecompenseerd komen we tot een schatting van zo’n 2,7 – 3,4 territoria per hectare. Het Meetnet Urbane Soorten, van Sovon, geeft informatie over de dichtheden van stadsvogels per waarnemingspunt in steden. Dichtheden in aantallen per hectare zijn niet direct op te maken uit deze cijfers. Wel vonden we een aantal verslagen van broedvogelinventarisaties in stedelijk gebied waaruit de aantallen per hectare zijn op te maken. Het door ons gevonden aantal territoria is vergelijkbaar met de resultaten van inventarisaties in Didam. Daar werden in drie verschillende wijken dichtheden gevonden van 2,5, 3,6 en 4,1 territoria per hectare (Hageman, 2011). In andere delen van ons land komen ook lagere dichtheden voor. Zo waren in een nog jonge woonwijk in Pijnacker-Zuid 1,6 territoria per hectare van de huismus aanwezig (Elfferich, 2005) en waren in een 70 hectare grote wijk in Terneuzen slechts 0,7 territoria per hectare aanwezig (Wieland, 2009). Bij deze laatste inventarisatie echter werden ook wat grotere groengebieden, als park en sportpark, geïnventariseerd. Uit de atlas van de Nederlandse broedvogels (Hustings et al. 2002) valt op te maken dat een dichtheid van meer dan 3 territoria per hectare hoog is te noemen. Dergelijke dichtheden worden vooral gehaald in wat oudere, groene woonwijken. In nieuwbouwwijken zijn dichtheden laag, met minder dan 0,2 paar per hectare. De door ons gevonden dichtheden zijn dus hoog te noemen, wat wel past bij de wat oudere leeftijd van een aantal wijken van Rheden.
22
6.1.3
Gierzwaluw Bij onze inventarisatie is slechts één verblijfplaats van deze soort daadwerkelijk gelokaliseerd. Het daadwerkelijk aantal nestlocaties in Rheden is zeker hoger dan dit ene geval. Zo werden tijdens de bezoeken aan Rheden vaak kleine groepjes gierzwaluwen vliegend hoog boven Rheden waargenomen. Het ging dan om groepjes van 2-10 dieren, met verspreid over Rheden enkele van deze groepjes. Ook het maximale aantal jagende dieren dat direct nabij Rheden werd gezien (35) doet vermoeden dat in Rheden een groter aantal dieren verblijft. Verder werden bij de inventarisaties op nog acht locaties laagvliegende dieren in de straten gezien. Hier werd echter geen daadwerkelijk bezoek aan een nestlocatie waargenomen. Toch zijn op veel van deze locaties waarschijnlijk wel nestplaatsen in de buurt aanwezig.
6.1.4
Vleermuizen Kleine zomerverblijfplaatsen Bij de inventarisaties zijn een aantal zomer- en kraamverblijven gevonden. Naar ons idee is het beeld voor de vleermuizen echter nog niet compleet. Met name kleine verblijfplaatsen, waar één of enkele dieren in de zomer verblijven, zijn maar weinig gevonden. Slechts tweemaal werd waargenomen hoe een enkele gewone dwergvleermuis snel een verblijf invloog. Op deze locaties was eerder in de ochtend niet duidelijk sprake van zwermgedrag, waardoor dergelijke kleine verblijven lastig zijn te ontdekken. Ons gevoel is dat op meerdere plekken dergelijke kleine verblijfplaatsen aanwezig zijn. Zo zagen we in de kraamtijd tot zonsopkomst op een tiental (tientallen) plekken in Rheden kleine aantallen (één of soms enkele) foeragerende gewone dwergvleermuizen. Deze diertjes waren vaak zeer langdurig aanwezig, bij bijvoorbeeld een grote tuin of in een plantsoen. Net voor zonsopkomst waren ze dan ineens ‘gevlogen’. Mogelijk gebruiken ook deze diertjes een klein verblijf in de directe omgeving. Ook voor de laatvlieger is het waarschijnlijk dat er in Rheden tenminste nog enkele verblijven zijn waar kleine aantallen dieren verblijven. Op enkele locaties zagen we net na zonsondergang hoe 1 of 2 dieren foerageerden boven gazons in Rheden zelf, nabij de Oranjeweg. Na korte tijd bleken de dieren verdwenen. Van deze soort is bekend dat ze na het uitvliegen eerste korte tijd nabij hun verblijfplaats foerageren om daarna op grotere afstand eten te zoeken. Om die reden verwachten we dat ook in het centrale deel van Rheden, nabij de Oranjeweg, kleine verblijfplaatsen van deze soort aanwezig zijn. Kraamverblijven Verblijven die door grotere aantallen dieren worden bewoond zijn makkelijker te vinden doordat er bij de verblijven meer uitvliegende en zwermende dieren zijn. Desondanks is het goed mogelijk dat we ook een aantal grotere verblijfplaatsen niet hebben gevonden. Dit komt vooral doordat gewone dwergvleermuizen en ook laatvliegers regelmatig van verblijfplaats wisselen. Van de kraamkolonies van de gewone dwergvleermuis is bekend dat ze in de kraamtijd een netwerk van verblijven gebruiken. Een aantal favoriete verblijfplaatsen kan continue in gebruik zijn, maar er zijn ook verblijven die niet continu worden gebruikt. Ook wij merkten dit wisselen van verblijfplaats, namelijk bij verblijf A. Dit verblijf vonden we doordat we daar bij een avondinventarisatie veel uitvliegende vleermuizen zagen. Echter, bij de twee daarop volgende ochtendbezoeken aan deze wijk was er van deze verblijfplaats nauwelijks iets te merken en was er maar heel beperkt zwermactiviteit te zien (twee rondvliegende vleermuizen). Zonder de ‘toevalstreffer’ bij de avondinventarisatie hadden we dit verblijf waarschijnlijk dan ook niet gevonden. Het is dus goed mogelijk dat ook grote verblijven zijn gemist, doordat vleermuizen sommige verblijven slechts gedurende korte tijd gebruiken.
23
Met betrekking tot de laatvlieger is niet duidelijk of er nog andere grote verblijfplaatsen zijn in Rheden. Ook deze soort kan in de kraamtijd wisselen van verblijfplaats. Het grote verblijf dat we vonden was wel langere tijd in gebruik, maar het is niet uit te sluiten dat in de buurt van dit verblijf nog een ander verblijf gedurende korte tijd in gebruik is geweest, wat is gemist bij de inventarisaties. Ook de grote tuinen in dit deel van Rheden maken het lastig om een goed beeld te krijgen van de precieze locaties van verblijven. Het is verder niet waarschijnlijk dat er grote verblijven zijn van laatvlieger op geheel andere locaties in Rheden. De soort is namelijk op andere locaties niet op grote schaal gehoord of gezien. Paarverblijven Ruige dwergvleermuis We hebben slechts op twee locaties aanwijzingen gevonden voor een mogelijk paarverblijf van de ruige dwergvleermuis. Mogelijk zijn voor deze soort locaties gemist doordat we relatief vroeg op de avond hebben geïnventariseerd. Voor deze soort wordt aangeraden om de inventarisaties in de paartijd te starten 1 uur na zonsondergang en zo mogelijk later, rond middernacht. Ook de atlas van Nederlandse vleermuizen geeft aan dat paarroepende ruige dwergvleermuizen de hele nacht te horen zijn, maar vooral tussen 00:00 en 03:00 uur. Wellicht hebben we enkele roepende dieren gemist, doordat we onze inventarisaties startten een uur na zonsondergang en veelal afsloten voor 24:00. Het aantal locaties dat we hebben gemist zal echter maar beperkt zijn, doordat deze soort maar beperkt voorkomt in Rheden. Dit blijkt uit het relatief kleine aantal waarnemingen dat we deden van deze soort van passerende en foeragerende dieren. Gewone dwergvleermuis Op een groot aantal locaties werden paarroepende gewone dwergvleermuizen gehoord. Toch lijkt het goed mogelijk dat een aantal territoria zijn gemist. Bij de tweede inventarisatieronde werden namelijk op een tiental locaties paarroepende mannetjes gehoord waar bij de eerdere inventarisaties geen roepende dieren werden gehoord. Ook waren er een tiental locaties waar bij de eerste ronde wel een mannetje werd gehoord, maar bij de tweede ronde niet. Paarroepende mannetjes zijn blijkbaar niet de gehele paarperiode actief of zijn niet de gehele periode actief op dezelfde locatie. Het is daardoor mogelijk dat er locaties zijn gemist. Winterverblijven Winterverblijven zijn door ons niet gevonden in Rheden, maar dergelijke verblijfplaatsen zijn zeker aanwezig in Rheden. De gewone dwergvleermuis overwintert nabij de locaties waar de soort zomers verblijft. De dieren overwinteren in gebouwen, op plekken die overwegend vorstvrij zijn en verblijft daarbij op vergelijkbare locaties als in de zomer. Bij deze soort worden twee typen winterverblijfplaatsen onderscheiden, namelijk kleine verblijfplaatsen voor enkele dieren en zogeheten massaverblijfplaatsen; winterverblijfplaatsen waar grote aantallen dieren samen verblijven (DR, 2011b). Vooral bij kouder winterweer worden massaverblijven door grote aantallen vleermuizen gebruikt. Massaverblijven in Nederland worden vooral gevonden in grote en vaak ook hoge gebouwen, waarbij invliegopeningen vaak hoog boven de grond zitten (Korsten, 2013). De massaverblijven worden al in de zomer (half juli – augustus) op grote schaal door de vleermuizen verkend, waarbij er vooral rond middernacht door de dieren bij het verblijf wordt gezwermd. Door ons is geïnventariseerd rond de periode dat er op grote schaal door deze soort bij winterverblijven wordt gezwermd. We inventariseerden eind juli en eind augustus/ begin september in de avonden en hierbij zijn geen massaverblijven gevonden. Het is niet helemaal uit te sluiten dat dergelijke verblijven toch aanwezig zijn, omdat in augustus niet rond
24
middernacht werd geïnventariseerd in Rheden. Juist dat is het moment dat dergelijke verblijven het best zijn te inventariseren. Gewone dwergvleermuizen verblijven ’s winters ook met enkele dieren bij elkaar in kleine verblijven. Het kan dan gaan om vergelijkbare locaties als waar de soort in de zomer verblijft. Zelfs locaties die niet vorstvrij zijn worden door de dieren gebruikt om de winter door te brengen. Zodra het strenger gaat vriezen verlaten de dieren de niet vorstvrije plekken, maar bij warmere temperaturen kunnen ze er al weer snel terugkeren. Kleinere verblijfplaatsen, waar ’s winters enkele dieren verblijven, zijn veel lastiger te vinden, dan massaverblijfplaatsen, doordat hier niet op grote schaal wordt gezwermd. Het is goed mogelijk dat een aantal zomerverblijven die we vonden ook in de winter door deze soort wordt gebruikt. Ook de laatvlieger is een standvleermuis, die overwintert nabij de locaties waar die zomers aanwezig is. De soort wordt ’s winters weinig waargenomen en overwintert op moeilijk bereikbare plekken in gebouwen, op nauwe, droge plekken, vaak diep weggekropen, in spleten en spouwmuren. Het is heel waarschijnlijk dat deze soort ook in Rheden overwintert maar deze plekken zijn moeilijk op te sporen. Naast gewone dwergvleermuis en laatvlieger overwinteren ook andere soorten in gebouwen, zoals de ruige dwergvleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Ook deze soorten zouden in Rheden kunnen overwinteren.
25
6.2
Tijdsbesteding veldwerk Huismussen De huismusinventarisatie bleken efficiënt uit te voeren met twee man, waarbij één persoon de waarnemingen doet en noteert en de andere persoon ook waarneemt en verder de route plant en bijhoudt. Op deze wijze is Rheden in 28 manuren te inventariseren (tabel 3). Vleermuizen De eerste inventarisatieronden werden door 2 personen per wijk uitgevoerd. Latere ronden voerden we uit met 1 persoon per wijk. Wanneer we uitgaan van 1 persoon per wijk dan kosten de inventarisaties zoals we ze nu uitvoerden in totaal 84 manuren werk (tabel 3), exclusief reistijd. Gierzwaluwen In dit pilotproject zijn de gierzwaluwen niet apart geïnventariseerd, maar is ervoor gekozen om tijdens veldwerk voor de huismussen en vleermuizen ook op gierzwaluwen te letten. De tijd die nu gestoken is in het inventariseren van gierzwaluwen zit daarom nu bij de inventarisatietijd van de huismussen en vleermuizen. Tabel 3: overzicht van manuren die nodig zijn om verblijfplaatsen te inventariseren volgens de werkwijze zoals we die nu hebben toegepast. Te inventariseren Aantal Aantal uren per Aantal Totaal soort(groep) inventarisatieronden inventarisatieronde personen aantal uren Huismus 2 7 2 28 Vleermuizen 42 (7 blokken, 6 2 1 84 bezoeken per blok) Totaal 112
6.3
Verbetering methoden
6.3.1
Huismus Huismussen komen algemeen voor in Rheden. Bij onze inventarisaties zijn in korte tijd veel mogelijke verblijfplaatsen in kaart gebracht en wat dat betreft bleek de gebruikte methode erg effectief. De locaties die werden gevonden zijn wel vooral gebaseerd op waarnemingen van baltsende (zingende) mannetjes. Hiermee is de exacte locatie van de nesten nog niet gevonden. De betrouwbaarheid van de methode kan dan ook worden verbeterd door indicaties voor nesten alleen te baseren op aanwijzingen die duidelijk aangeven waar het nest zich bevindt. Het gaat dan om waarnemingen van het nest zelf, of waarnemingen van het transport van voer of nestmateriaal naar een locatie. Een dergelijke inventarisatie zal wel veel meer tijd vragen dan bij de huidige methode, doordat nestbezoeken veel minder vaak voorkomen dan het baltsen van de mannetjes. Een andere wijze waarop de methode is te verbeteren, is door bij de inventarisaties niet alleen vanaf de weg te inventariseren, maar door ook de achterkant van huizenblokken te bekijken. Dit kan bijvoorbeeld door ook vanaf openbaar toegankelijke voetpaden te inventariseren. Deze methode brengt meer werk met zich mee dan de gebruikte methode. Wel wordt zo een completer beeld gekregen van de nestlocaties.
26
6.3.2
Gierzwaluw Bij de inventarisaties van vleermuizen en huismussen werden ook de waarnemingen van laagvliegende gierzwaluwen genoteerd. Met deze methode werd slechts één verblijfslocatie in kaart gebracht en werden een aantal potentiële locaties gevonden. Het beperkte aantal gevonden nesten bij onze inventarisaties is goed te verklaren doordat de gebruikte methode maar beperkt op de gierzwaluw was afgestemd. De soort kan betrouwbaarder worden geïnventariseerd door op mooie zomeravonden gedurende de uren voor zonsondergang één of enkele inventarisatieronden uit te voeren specifiek afgestemd op deze soort. Op deze wijze zijn waarschijnlijk meer potentiële verblijflocaties in kaart te brengen, dan nu zijn gevonden. Een dergelijke inventarisatieronde is goed te combineren met een aansluitende avondinventarisatie voor vleermuizen. Beide inventarisaties dienen namelijk in de periode 15 mei – 15 juli gehouden te worden, de ene net voor en de andere net na zonsondergang. Verder kunnen met de resultaten van onze huidige studie vrij eenvoudig meer verblijven in kaart worden gebracht. Gierzwaluwen zijn namelijk zeer plaatstrouw en nestelen jaarlijks op dezelfde plekken. Door op de plekken waar nu laagvliegende dieren werden waargenomen in een volgend broedseizoen enige tijd te posten kan vrij eenvoudig een beter beeld gekregen worden van nestlocaties van deze soort. Tot slot werden bij vleermuisinventarisaties rond zonsopkomst enkele malen roepende gierzwaluwen gehoord, die leken te roepen vanaf een nestlocatie. Wellicht is ook de periode rond zonsopkomst een goed moment om gierzwaluwen te inventariseren, doordat dieren vanuit hun nestlocatie roepen. Hierover is nog geen informatie gevonden.
6.3.3
Vleermuizen Zomer- en kraamverblijven Zoals in paragraaf 6.1.4 beschreven is maar een deel van de verblijfplaatsen van vleermuizen gevonden. Dit ondanks de grote onderzoeksinspanning (paragraaf 6.2). Toch zal het niet eenvoudig zijn op veel efficiëntere wijze verblijfplaatsen op te sporen. Verblijven zijn vooral herkenbaar wanneer dieren het verblijf in- of uitvliegen. Dit gebeurt maar gedurende korte tijd in de avond, nacht en vroege ochtend. Hierdoor zijn verblijven niet eenvoudig waar te nemen. Kleine verbeteringen van de effectiviteit en efficiëntie zijn wel mogelijk:
De meest effectieve methode om verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen te vinden waren de ochtendinventarisaties waarbij gelet werd op zwermende vleermuizen. Waarschijnlijk kunnen meer verblijfplaatsen van deze soort in kaart worden gebracht door in de kraamtijd meer uren aan ochtendinventarisaties uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld door per wijk een extra inventarisatieronde te houden.
Het inventariseren vanuit de auto met de Elekon Batlogger M bleek een efficiënte methode om ’s morgens vroeg zwermende gewone dwergvleermuizen op te sporen. Door een auto te gebruiken in plaats van de fiets zijn in de twee uur tijd voor zonsopkomst grotere wijken te inspecteren.
De avondinventarisaties in de zomer voerden we vooral uit om verblijfplaatsen van laatvlieger te vinden. Deze soort is dan te ontdekken bij het uitvliegen en wanneer ze ’s avonds al weer vroeg terugkeren naar hun verblijfplaats. Bij onze inventarisaties hebben we in het tweede uur van de inventarisatie geen nieuwe verblijfplaatsen gevonden; niet van laatvlieger en niet van gewone dwergvleermuis. Ook zijn deze
27
twee soorten dan inmiddels al uitgevlogen. Het tweede uur inventarisatie droeg daarmee weinig bij aan de effectiviteit.
Paarverblijven Bij het in kaart brengen van de paarroepende mannetjes van de gewone dwergvleermuis werden wel veel territoria gevonden maar de eigenlijke verblijfplaatsen bleven buiten beeld. Het daadwerkelijk vinden van de verblijfplaatsen in de paartijd zal een behoorlijke extra inspanning vergen, zo is onze verwachting. Hiervoor dient bijvoorbeeld een tijdlang bij een territorium te worden gepost, in de hoop een keer een invliegende vleermuis waar te nemen. Omdat het dan donker is, zullen invliegende vleermuizen waarschijnlijk niet snel worden gezien. Een betere methode is wellicht om te focussen op de zomerperiode. Paarverblijven worden vaak het hele jaar door de mannetjes gebruikt, dus ook als zomerverblijfplaats (DR 2011b). Door in de zomer voor zonsopkomst te posten bij een individuele vleermuis die bij bebouwing jaagt en rondvliegt is waarschijnlijk sneller de verblijfplaats te achterhalen dan bij het posten in de nazomer. Een voordeel van deze werkwijze is verder dat het inventariseren van de verblijfplaatsen van mannetjes in de zomer te combineren is met het inventariseren van kraamverblijven. Winterverblijven Winterverblijfplaatsen van vleermuizen in gebouwen zijn niet gemakkelijk te vinden doordat de dieren in de winter weinig actief zijn. Een uitzondering vormen de massaverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, die in augustus eenvoudig zijn op te sporen doordat er dan door de dieren op grote schaal bij deze verblijfplaatsen wordt gezwermd. Met een inventarisatieronde rond middernacht in augustus is hier een beeld van te krijgen. Informatie over de locatie van een massaverblijfplaats is waardevol voor het behoud van deze soort, doordat in dergelijke verblijven vaak vele honderden dieren de koude perioden van de winter doorbrengen.
28
Geraadpleegde bronnen Dienst Regelingen 2009. Aangepaste lijst jaarrond beschermde nesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep. Bijlage bij de uitleg aangepaste beoordeling ruimtelijke ingrepen. Dienst Regelingen 2011. Soortenstandaard Huismus Passer domesticus. Dienst Regelingen Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 45pp. Dienst Regelingen. 2011a. Soortenstandaard Gierzwaluw Apus apus. Dienst Regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. 40pp. Dienst Regelingen. 2011b. Soortenstandaard gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus. Dienst Regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. 77pp. Dienst Regelingen. 2011c. Soortenstandaard ruige dwergvleermuis Pipistrellus nathusii. Dienst Regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. 69pp. Elfferich, P. 2005. Broedvogels in Klapwijk binnen de singels, 2005. Vereniging voor Natuur- en Milieubescherming Pijacker (NMP). Gegevens Autoriteit Natuur (GAN). 2013. Vleermuisprotocol. Hageman, M. 2011. Broedvogelinventarisatie De bomenwijk in Didam. Vlerk 28(1): 32-26. Hustings, F. Vergeer, J. W. (redactie). 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels. 584pp. Jansen, E. Huitema, H. Twisk, P. Thissen, J. 2009. Handleiding vleermuizen inventariseren in de stad. Zoogdiervereniging. 49pp. Korsten, E. 2013. Winterverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen. Presentatie op het symposium vleermuizen in de stad. Amersfoort 15 november 2013. Limpens, H. Mostert, K. Bongers, W. 1997. Atlas van de Nederlandse Vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. 255pp Vleermuis Werkgroep Nederland. 2011. Handreiking Verblijfplaatsen zoeken (zonder detector). 2pp. Wieland, A. 2009. Broedvogelinventarisatie Zaamslag. Natuurbeschermingsvereniging De Steltkluut, Terneuzen.
Internetsites
www.drloket.nl www.vleermuis.net
www.vogelbescherming.nl www.waarneming.nl
29
Bijlage 1. Indeling wijken vleermuisinventarisatie
De indeling van de wijken voor de vleermuisinventarisaties
30
Bijlage 2. Overzicht inventarisatieronden vleermuisverblijven Per wijk een overzicht van de inventarisatiemomenten en medewerkers Namen van inventariseerders: EP = Elmar Prins, EV = Eric Verkaik, RG = RenĂŠ van Gestel, VD = Victor van Dijk, QR = Quirijn de Ruijter.
6-juni avond 9 juni avond 10 juni avond 11 juni avond 12 juni avond 14 juni ochtend 24 juni ochtend 1 juli ochtend 4 juli ochtend 9 juli ochtend 18 juli avond 25 juli avond 31 juli avond 26 augustus avond 27 augustus avond 5 september avond 11 september avond 12 september avond 26 september avond
A EV, EP
B
C
D
EV, RG
EP, VD
E
F
G
EV
EP, VD
EV
EP
EP, RG EV, VD EV
EV, EP
EP, VD EP
RG
EV
EP
EP
EV EV
EV, EP
RG
EP EV, QR EP
RG RG
EV, QR
EV RG
QR EP
RG
EV-EP EV
EV EV
EV, EP
EV, EP
RG EP EV
EP
EV
31
EV
EP
Buiting Advies Wilhelminaweg 64 6951 BP Dieren 0313 - 619042 www.buiting.nl