E U ROPA EN ZI J N W ER EL D EN
Prof. dr. P.J.A.N. Rietbergen
E U RO PA E N Z IJN W ER ELD EN
2
E U ROPA EN ZI J N W ER EL D EN
Prof. dr. P.J.A.N. Rietbergen
INL E ID ING
Het academisch jaar 2012-2013 is een lustrumjaar voor de Radboud Universiteit Nijmegen. Ook de Faculteit der Letteren jubileert want zij heeft van meet af aan bijgedragen aan de ontwikkeling van wetenschap op het gebied van taal en cultuur. Binnen de muren van onze faculteit vindt theorievorming en empirisch onderzoek plaats, ‘bewaren’ wij deskundig ons aller erfgoed, we ontsluiten dit en brengen het opnieuw in cultuur. Wij zorgen voor de overdracht van kennis op nieuwe generaties en het breed verspreiden van wetenschappelijk verantwoorde inzichten behoort tot ons dagelijks werk als geesteswetenschappers.
In onze bachelor- en masteropleidingen, in
onze researchmasters en in onze Graduate School for the Humanities, waarin de promovendi elkaar en de
5
andere onderzoekers in de geesteswetenschappen ontmoeten, dragen we op socratische wijze onze kennis over aan jongere generaties academici, die vervolgens breed in de samenleving of ook binnen de academische gemeenschap hun kennis en vaardigheden inzetten. Dat werk van kennisoverdracht door middel van academisch onderwijs is zélf een bijzondere vorm van taal en van cultuur. Onze faculteit is de thuishaven van twee onlangs zeer positief beoordeelde onderzoeksinstituten: het Centre for Language Studies, CLS, voor de taalwetenschappen en HLCS, het onderzoeksinstituut voor Historical, Literary and Cultural Studies. In dit onderzoek speelt – binnen een breed palet van onderzoeksdisciplines, over instituutsgrenzen heen en in samenwerking met de Faculteit Filosofie, Theologie en Religiestudies, – het thema ‘Europa en zijn werelden’ een belangrijke rol. In ons Nawoord wordt dit nader toegelicht.
6
In deze voor ‘Europa’ moeilijke tijden is het van groot belang dat taal- en cultuurwetenschappers hun inzichten niet alleen met elkaar in de academische gemeenschap bediscussiëren, maar deze ook delen en bespreken met die personen en instanties die dagelijks vorm geven aan Europa: alle burgers. Europa lijkt op dit moment evenzo omstreden als verdedigbaar, en wij kunnen als wetenschappers aan het debat van burgers daarover bijdragen met wetenschappelijk verantwoorde kennis en inzichten. We hebben onze collega professor Peter Rietbergen bereid gevonden om zijn aan ‘Europa’ gewijde diesrede 2012 om te vormen tot de tekst ‘Europa en zijn werelden’, een voor een breed publiek toegankelijke beschouwing over de geschiedenis en cultuur van Europa. Zijn tekst toont historische feiten, geeft een beeld van de diverse visies en plaatst ons impliciet voor vragen, die wij, net als alle andere burgers van Europa, zelf zullen moeten zien te beantwoorden. Kennis schept verplichtingen, inzichten dagen uit tot gesprek.
7
Met dit geschenk wensen wij u een voorspoedig lustrumjaar 2013 en nodigen wij u uit om met ons, vanuit de letterenfaculteit, de geesteswetenschappen vrucht te laten dragen binnen het academisch dispuut en in de samenleving.
Paul Sars, decaan Theo Engelen, vicedecaan/decaan per 1 januari 2013 Margriet Jagtman, directeur bedrijfsvoering Anne Marije Schaap, secretaris AndrĂŠ Lardinois, directeur HLCS Paula Fikkert, directeur CLS Odin Dekkers, onderwijsdirecteur Juul van Ewijk, studentassessor in het bestuur
8
9
10
EUROPA EN ZIJN W E R E L D E N
M
Met de bloei van het antieke Griekenland in de 5e eeuw v.Chr. begon Europa. Met de ondergang van het moderne Griekenland in de 21e eeuw n.Chr. eindigt het. Zoals de meeste aardige aforismen,
is ook deze uitspraak onjuist, en dus geen goed uitgangspunt voor een academisch essay. Laat ik gewoon beginnen met een vraag: verkeert Europa in Crisis? Niemand zal het ontkennen, zeker niet degenen die zich daarover verkneukelen – en dat zijn er, in Nederland en elders in Europa, velen, ook in kringen waar niet tevens populistisch en nationalistisch gedachtengoed gehuldigd wordt. Echter, ik wil de vraag niet alleen bevestigend beantwoorden maar er zelfs de volgende stelling aan verbinden: zonder crisis, ja zonder een reeks van crises, van grote problemen, zou het Europa dat wij kennen niet bestaan.
11
� Wat is Europa eigenlijk? Geografisch is het moeilijk te definiëren: volgens sommigen ligt het middelpunt benoorden Vilnius, in Litauen. In feite is Europa een deel van het continent Eurazië, dat vanaf ca. 18.000 jaar geleden een crisis doormaakte. Het laatste glaciale maximum liep af, en alles op aarde veranderde. De poolgletsjers, die zich tijdens de laatste IJstijd hadden uitgestrekt tot midden-Nederland, trokken zich terug. Met de gelijktijdige aardopwarming gaf dat proces aan de ruimte die nu (west- en centraal-)Europa heet zijn fysieke contouren en condities: een door zeeën, rivieren, bergketens en niet te vergeten gigantische, ondoordringbare wouden gefragmenteerde wereld. Dientengevolge werden mensen hier geheel anders uitgedaagd dan op de enorme vlaktes van, bijvoorbeeld, noord- en centraal-China en noord-India. In het grootste deel van de Europese
12
ruimte ontwikkelden zich zeer vele, kleine, relatief geïsoleerde gemeenschappen, met hun eigen identiteiten. Staatvorming vond laat plaats, en bereikte zelden de omvang van de imperia die elders ontstonden. Overigens: alhoewel de oude Grieken de eersten waren, die hun geografische wereld ‘Europa’ noemden, met de talloze dorpssamenlevingen benoorden en bewesten de Balkan hadden de stadstaatjes rond de Aegeïsche Zee weinig te maken. Hun culturele wereld, die zij ‘Hellas’ noemden, was zeker aanvankelijk vooral georiënteerd op Egypte en op de kusten van het Nabije Oosten.
Door de expansiedrang van een ander stad-
staatje, Rome, vanaf de 3e eeuw vóór Chr., werden het zuid-westelijke en, deels, het centrale deel van de Europese ruimte langzaamaan deel van de politieke en culturele wereld die de Romeinse elite schiep. Doch ook die wereld had eigenlijk haar zwaartepunt in noord-Afrika en west-Azië. Wel vormden de Mediterrane contreien nu een subglobale eenheid, qua
13
communicatiedichtheid, dominante cultuurtaal en eenheid van wetgeving alleen te vergelijken met het vroege Chinese imperium.
� Imperium en/vs. Kerk Zevenhonderd jaar later raakt het Romeinse Rijk in een economische en politieke crisis. Pogend die te keren, kiezen de imperatoren van de 4e eeuw van de Europese jaartelling ervoor één religieuze ideologie te omarmen – het nog jonge christendom. Ik verbind daarmee de naam Constantijn de Grote. Toegegeven, ’s keizers eigen geloof staat ter discussie. Zijn steun aan het christendom was imperiaal gemotiveerd. Maar dankzij hem en
14
zijn opvolgers kon de Kerk, toen het rijk uiteindelijk toch uiteen viel, vier culturele verworvenheden helpen bewaren: het Romeinse recht; de fundamentele bestuurseenheid die de stad was; de militaire wegen, die dikwijls pelgrimswegen werden; en de eenheid scheppende cultuurtaal Latijn, die de Kerk- en geleerdentaal werd.
Zonder het netwerk van priesters en bisschop-
pen zou Europa weer een louter geografische ruimte geworden zijn. Zij droegen er zorg voor, dat deze basale vormen van culturele integratie bleven bestaan. Doch ook de Kerk ontkwam niet aan een crisis. De bisschop van Rome had zich, als opvolger van Petrus, Christus’ eerste plaatsbekleder op aarde, opgeworpen als leider van de Kerk althans in het voormalige West-Romeinse Rijk. In de 7e en 8e eeuw echter werden zijn positie en daarmee macht speelbal van de stedelijke aristocratische families. In de periferie kwam de macht aan vorsten
15
16
die veelal van Germaanse oorsprong waren, en dus niet stamden uit Europa, maar uit het westen van Azië.
De Kerk, die haar machtsopgang te danken
had aan een imperium, sloot nu, om machtsneergang te voorkomen, opnieuw een pact met een imperium – een jong imperium, dat was gevormd door een familie van Germaanse vorsten.
Ik verbind hiermee de namen Leo III en Karel
de Grote. Paus en keizer, afgebeeld rechts en links van de Apostel Petrus, beseften dat hun heerschappijsystemen, het ene ideologisch, het andere politiek, niet zonder elkaar konden.
Overigens was Karel zeker niet de ‘vader van
Europa’. Integendeel, hij verdeelde uiteindelijk zijn rijk onder zijn nakomelingen, zoals een Germaans vorst betaamde.
Op termijn was de Kerk de winnaar: de keizer
en zijn opvolgers hadden in hun rijken als bindmiddel de suprastatelijke ideologie van het christendom nodig, en de geletterde clerus als bestuurselite. In de 7e en 8e eeuw werd de paus de werkelijke machthebber in de Europese ruimte.
17
Die situatie moest wel leiden tot problemen.
In de 9e en 10e eeuw rivaliseerden de vorsten in Europa gewelddadig met elkaar, en met de paus. Op de achtergrond speelde echter, zonder dat mensen het beseften, een veel ingrijpender crisis. De bevolking groeide te hard. De agrarische bestaansmiddelen waren niet meer toereikend. Chaos en geweld heersten. Eén leider zocht een oplossing – in een gemeenschappelijke vijand.
18
Ik verbind daarmee de naam Urbanus II. Deze paus riep in 1095 op tot wat de eerste Kruistocht werd – zoals de leuze wilde: om het Heilige Land van de ongelovigen te bevrijden. Mensen gaven daaraan massaal gehoor. Tweehonderd jaar duurden de ‘heilige oorlogen’. Zij hadden grote gevolgen.
� Europa in Eurazië: identiteitsvorming en wereldbeeld Uit alle windstreken kwamen lieden die nooit hun dorp verlaten hadden, die geen weet hadden van wat tien kilometer verder gebeurde, voor het eerst op grote schaal bijeen, in de Kruisvaarderslegers. Nu pas beseften zij, wat hen bond. En dat besef werd nog sterker toen zij de grenzen van hun eigen wereld overschreden, andere werelden betraden en daar andere mensen ontmoetten: de barbaarse bewoners van de bergachtige Balkan, de orthodox-christelijke inwoners van het Byzantijnse Rijk, de islamieten van
19
Klein-Azië. Juist nu ontwikkelde zich de godsdienst van deze Europeanen, het katholieke christendom, tot een religieus-culturele identiteit, een wereldbeeld: de ‘Christenheid’, die samenviel met het geografische west- en centraal-Europa. Historisch even belangrijk was een andere ontwikkeling, die ook uit de Kruistochten voortvloeide: voor het eerst sinds de desintegratie van het West-Romeinse Rijk werd de ruimte Europa weer betrokken bij de Euraziatische economie. De welvaart van steden en staten in Europa raakte in de 13e en 14e eeuw allengs afhankelijk van de internationale handel. Die verliep via karavaanwegen over land dwars door Eurazië, en overzee via de Mediterranée en de Indische Oceaan. Wij weten nu, dat
20
de Chinese markt van die handel ook toen de motor was: het was de markt van het grootste imperium op aarde.
Werelden kwamen nu in beweging, en Europe-
anen, zoals bijvoorbeeld christelijke missionarissen en handelsreizigers – onder wie de Vlaming Willem van Roebroek en de Venetiaan Marco Polo, die naar China reisden – ontdekten het ‘ontdekken’. In de 15e eeuw verstoorden oorlogen in het politiek en religieus verdeelde islamitische Midden-Oosten de transcontinentale commercie en communicatie. Weer trokken Europeanen erop uit. Vierhonderd jaar na de Kruistochten richtten zij zich opnieuw, maar nu definitief en grootschalig, op de wijdere wereld – niet alleen Azië, maar ook Afrika en Amerika. De ‘tijd van de ontdekkingen’ was definitief aangebroken – al was deze ontwikkeling alleen mogelijk omdat langs Euraziatische handelsroutes het kompas en ’t buskruit uit China naar het westen gekomen waren.
21
22
23
24
De ontdekking van andere werelden droeg er mede toe bij dat de bewoners van de westelijke uithoek van Eurazië hun eigen wereld nu consequent ‘Europa’ gingen noemen, in plaats van ‘Christenheid’. Behalve een geografisch werd de naam langzaamaan ook een cultureel begrip. Immers, ‘de’ Christenheid had afgedaan. De macht van de ongedeelde, ‘katholieke’, dat wil zeggen zich ‘algemeen’ noemende Kerk was voorbij. Vanaf de vroege 16e eeuw ontstonden scherpe religieuze tegenstellingen. Dikwijls werden die vertaald in politieke slogans, omdat staten propaganda bedreven nu zij elkaar meer dan ooit bestreden: vanwege toenemende demografische druk en de noodzaak van economische expansie, niet alleen binnen de eigen geografisch-culturele ruimte, maar óók in de overzeese werelden die zij steeds meer als de hunne claimden.
25
� Europa ‘maakt ’ de wereld Europeanen reisden naar de verste uithoeken van de aarde, en brachten die steeds meer in één verband. Hun motieven waren economisch, machtspolitiek en missionair. Maar er is nog een verklaring, te vaak vergeten! Op basis van lezing van het Bijbelboek Genesis besefte elke christen, elke Europeaan dat ‘de Tuin in Eden’, de oorsprongsplek, niet in zijn eigen wereld lag.
En toch zocht men toegang tot dat verloren paradijs, die raadselachtige oorsprongsplek, waar misschien de sleutel tot het begrip van Gods Schepping te vin-
26
den was. Dat bracht een essentiële dynamiek van reizen, van kennisdrang in het Europese denken, een dynamiek die elders niet is ontstaan. Zó werd Europa uniek.
Onze wereld is de enige die de hele aarde heeft
verkend, en haar bovendien ook wetenschappelijk heeft geduid – vooral mens- en geesteswetenschappelijk! De gevolgen waren verstrekkend, en globaal. De Europese expansie was succesvol – handel en territoriale veroveringen, kolonisatie, resulteerden in
27
een toestroom van edelmetaal en andere producten. Op grond van dat succes definieerden Europeanen zich steeds meer niet alleen als ‘anders dan anderen’, maar ook als: ‘beter dan anderen’. Identiteiten zijn immers meestal begrenzingen, uitsluitingconstructies.
Vanaf de late 18e eeuw kreeg Europa zijn enor-
me koloniaal-imperiale dimensie in Azië, in Afrika, in Amerika. Ook de wereldomspannende visie van Europeanen op de fenomenen ‘mens’ en ‘kennis’ werd allengs dominant. In tal van niet-Europese samenlevingen plaatsten cultureel-politieke elites, die zich, al dan niet gedwongen, bij de triomferende Europeanen aansloten, zichzelf binnen wat nu ‘de mensheid’ werd genoemd – een door Europeanen bedacht en ingevuld concept. Kortom, globalisering was eeuwenlang: Europeanisering – materieel, cultureel en wetenschappelijk.
32
� Europa’s meest langdurige crisis Intussen verkeerde Europa zelf vanaf de late 16e eeuw in een ernstige crisis, niet alleen door een ‘kleine IJstijd’, die decennialang de grotendeels agrarische economie trof, maar vooral ook door mede daardoor ontstane voedselschaarste, hongersnood, epidemieën – en oorlogen.
33
34
35
Tussen ca 1600 en ca. 1700 werd er elk jaar wel ergens in Europa gevochten, om economische macht, vooral. Niet alleen vanwege allerlei militaire vernieuwingen waren deze oorlogen bloediger dan ooit. Soldaten werden nu ingezet met een propagandistisch beroep op de intussen steeds grotere godsdienstige tegenstellingen die het gevolg waren van de ideologische en institutionele versnippering van het oorspronkelijke christendom. Voor deze langdurige ellende zochten velen een oplossing. Het ontstaan van de ‘Respublica litteraria’, de ‘Republiek der Letteren’, was daartoe een poging. In deze kosmopolitische ‘virtuele gemeenschap’ poogden geletterden – mensen die lazen, schreven, mensen die zich om de ‘publieke zaak’ bekommerden – met elkaar via correspondenties en andere teksten in dialoog te blijven, over de staatsgrenzen binnen het verdeelde Europa heen.
Ik verbind daarmee de naam William Penn. In
1693 schreef hij een essay over vrede in Europa, en stelde voor, dat de staatsoverheden afgevaardigden
36
zouden sturen naar een raad die onderlinge problemen zou bespreken. Ook het Ottomaanse Rijk, met als kern het huidige Turkije, moest lid zijn, al was het islamitisch. Overigens besefte Penn dat de Duitse statenbond, het ‘Heilige Roomse Rijk’, de machtigste stem zou hebben. Maar Penns plannen bleven papier. Na een relatief rustige vroege 18e eeuw volgde opnieuw crisis op crisis. De situatie verergerde zelfs na Napoleons visionaire, maar dictatoriale experiment in de jaren rond 1800. Al legde hij de grondslag voor tal van eenheidscheppende maatregelen – waarvan de meeste na 1950 ook langzaamaan zijn gerealiseerd – Europa was tijdens zijn bewind geen geheel geworden. Integendeel, meer dan ooit was het een verdeelde wereld van oor-
37
logvoerende staten – natiestaten nu, die zich in zichzelf keerden, wars van alle eenheidsretoriek. Doch mede daardoor kon Europa, beseften sommigen, geen weerstand bieden aan de economische en politieke bedreiging die de jonge Verenigde Staten van Amerika vormden. Ik verbind met dat inzicht de naam Conrad von Schmidt-Phiseldek. De Deense denker drong in 1821 aan op stichting van de ‘Verenigde Staten van Europa’. Hij pleitte voor een gemeenschappelijk gerechtshof, en een gezamenlijke economische politiek – om interne rust en externe macht te garanderen. Doch het wassend tij van nationalisme en populisme dat haaks op zijn streven stond, kon Schmidt-Phiseldek niet keren. Uiteindelijk leidde Europa’s staatkundige fragmentatie tot twee door wederzijdse wantrouwen en
38
concurrentie uitgelokte oorlogen – wereldoorlogen, want zij destabiliseerden ook de overzeese imperia. Steeds meer beseften economische en politieke leiders, dat zonder overeenstemming over grondstoffen, telkens nieuwe conflicten zouden ontstaan. En gezien de nieuwe wapentechnologie, zouden die ÂEuropa vernietigen – en de rest van de wereld.
39
Ik verbind met dat besef de naam Jean Monnet. Werkzaam voor de uit de eerste wereldoorlog geboren Volkenbond, ervoer hij de tweede oorlog als ultieme crisis, die tot een politieke doorbraak moest leiden. Hij en enkele medestanders wisten, te beginnen in Frankrijk en Duitsland, delen van de politieke elite te winnen voor hun denken.
Zo ontstond, op basis van een complexe meng-
vorm van intergouvernementeel en supranationaal denken, in 1951 de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal, die een gemeenschappelijk economisch beleid ging voeren.
40
Van daaruit werd het Europese bouwwerk verder opgetrokken. Maar zoals ik al schreef: Europa heeft werelden bijeen gebracht, de wereld gemaakt tot een globaal geheel. Mede daardoor is de crisis die wij in het tweede decennium van de 21e eeuw doormaken, niet alleen een crisis die andere werelden raakt, maar wordt zij mede veroorzaakt door wat in andere werelden gebeurt – in de bankensector in de Verenigde Staten, in de economie van China, in de politieke verdeeldheid van de islamitische staten in het Nabije en Midden-Oosten en in de armoede van sub-Saharaans Afrika. Het zijn, alle, werelden waarin Europa vanaf de 16e eeuw geïntervenieerd heeft en dusdoende ontwikkelingen in gang heeft gezet, die nu onomkeerbaar zijn. Intussen wordt het Europese bouwwerk door een interne, procesmatige dynamiek steeds groter – maar niet per se stabieler. Dat brengt mij op een vraag die Monnet op het einde van zijn leven stelde: had hij dat bouwwerk niet steviger moeten funderen, namelijk in de ‘Europese cultuur’? Die vraag roept onvermijdelijk een andere op.
41
� Een unieke cultuur? Neen…
Zijn er karakteristieken die Europa onderscheiden van andere cultuurwerelden?
Velen zeggen en schrijven dat – ook politici, als
het hun zo uitkomt. Ik heb de indruk dat Europa’s zogenaamde culturele identiteit hun vooral van pas komt als het politiek-economische proces vastloopt en zij de oplossingen – die onvermijdelijk het intussen sterk gewortelde natie-denken aantasten – electoraal niet durven debiteren. Maar bestaat er wel zoiets als een ‘typisch’ Europese, uniek-Europese cultuur? In NRC-Handelsblad verscheen lange tijd een wekelijkse reeks: ‘Made in Europe’, waarin de auteur het ‘culturele DNA van ons continent’ beschrijft. Het is een ongelukkige uitdrukking. De suggestie dat cultuur genetisch bepaald is, is onbewezen. Cultuur verbinden met een geografische, zelfs etnische identiteit is zelfs gevaarlijk.
42
Bovendien, wie zijn wereldgeschiedenis een beetje kent, beseft dat deze en vergelijkbare canons geen lijst bieden van cultuuruitingen die uniek zijn voor Europa. De roman of de landschapstuin Europese identiteitmarkers noemen, betekent: vergeten dat in Japan al romans geschreven werden, eeuwen voordat het genre hier in zwang kwam en dat die tuin gebaseerd was op Chinese voorbeelden, in de 18e eeuw door de Jezuïeten in het westen geïntroduceerd.
Overigens is cultuur in deze artikelen vooral
alfacultuur. Het decimale en binaire denken – dat in India ontwikkeld werd -, komt er evenmin in voor als de tweede wet van de thermodynamica en de relativiteitstheorie, hoewel die gedachtenconstructies natuurlijk eveneens culturele fenomenen zijn.
43
Kortom, zulke teksten verdrieten mij, omdat zij ons op verkeerde sporen brengen. Veel van wat in Europa cultuur is, kenmerkt zeker niet Europa alleen. En hoe waardevol ook, beeldende kunst, literatuur, filosofie, muziek, et cetera zijn mijns inziens niet de essentie van onze beschaving, hoewel zij van die essentie wel de sporen tonen, en er vaak de publieke vertolkingen van zijn.
Ja zelfs, laten wij eens en vooral vaststellen,
dat ook de cultuurvorm die velen het ware fundament van Europa noemen, niet Europees is, maar eveneens de invloed weerspiegelt die al meer dan tweeduizend jaar lang andere cultuurwerelden op de onze hebben.
44
De joodse religie was Aziatisch – en ondanks zijn pretenties noch het eerste, noch het enige monotheïsme. In retrospectief is het jodendom alleen bijzonder omdat het een profeet voortbracht, die, zoals vele geloofsijveraars voor hem, niet meer wilde dan de eigen godsdienst hervormen. Pas na zijn dood werkten zijn volgelingen zijn gedachten uit tot wat de kern werd van een nieuwe godsdienst.
Maar ook het christendom is goeddeels Azia-
tisch: het ontleende basisbeginselen onder andere aan de uit Iran afgeleide, in de Mediterrane wereld gepraktiseerde Mithras-eredienst en aan de Gnosis van Mesopotamië en Syrië. Wat de Mariaverering aangaat: die is, in tekst en beeld, zeker ten dele een kopie van de Isis-cultus uit het oude Egypte.
45
Pas duizend jaar na de dood van Jezus van Nazareth volgden de meeste mensen in de geografische ruimte Europa de leer die in zijn naam groot geworden was. Zo werd het christendom wat ik Europa’s kleine traditie noem. Klein, want 90% van de Europeanen begrepen het theologisch hechtdoortimmerde geloof dat de katholieke Kerk predikte helemaal niet. Binnen vaag-christelijke kaders leefden zij tot de 19e eeuw vooral volgens oeroude, lokaal gewortelde gebruiken die de Kerkelijke leiders zelf heidens, of minstens bijgelovig noemden. Europa heeft ook een grote traditie. Vanaf de 4e en 5e eeuw bewaarde de Kerk de Romeinse cultuur, die vele antiek-Griekse elementen in zich droeg. Maar juist delen van die Griekse beschaving waren in oorsprong zeker niet Europees: geen Parthenonfries in Athene zonder de paleizen van Persepolis, geen Pythagoras zonder de wijsgeren van India.
Deze gemengd antiek-christelijke traditie werd
door de Humanisten van de 14e en 15e eeuw gerevitaliseerd.
46
Zij werd echter pas werkelijk een grote traditie door de boekdrukkunst, gepraktiseerd sedert de jaren 1450 – waarvoor de inspiratie, wellicht, toch ook uit China kwam: Marco Polo schrijft er rond 1300 al over. Het duurde overigens tot de vroege 20e eeuw eer de meeste Europeanen konden lezen en schrijven.
47
� Uniek – ja toch… Tot zover onderscheidt Europa zich echter niet van andere werelden. Ook China en India kennen hun kleine en grote traditie, religieus en intellectueel. Echter, in Europa ontstonden, vanaf de 14e en 15e eeuw, in die antiek-christelijke cultuur steeds sterkere seculiere tendensen. De Kerkelijke instituties claimden dominantie over het denken. Het verzet daartegen ontwikkelde zich tot wat wij onze ‘moderne’ beschaving noemen.
In dat proces werd ook geleerdheid gesecu-
lariseerd, zeker toen de rationele empirie van de Humanistische Bijbelfilologie zich verbond met de kwantificering van de zich ontwikkelende natuurwetenschappen. Geleerdheid werd allengs wetenschap. Juist de politieke versnippering en de vele crises die tot competitie tussen staten aanzetten, stimuleerden de groei van de wetenschappen.
Zo kreeg Europa nog een tweede, eveneens
unieke karakteristiek.
48
49
50
Niet alleen ontwikkelden Europeanen als enigen de concepten ‘wereld’ en ‘mensheid’, en vulden zij die in met gedachten, met ‘beelden’ die vooral hun zelfbeeld weerspiegelden. Zij schiepen ook, vooralsnog in hun eigen ruimte, een geseculariseerde visie op de werkelijkheid, die al sedert de 17e eeuw wetenschap een essentieel, onderscheidend element noemt.
Ik verbind daar
mee de naam Samuel Purchas. Hij schreef in 1625, dat Europa de rest van de wereld overtrof, enerzijds door de inzichten die de menswetenschappen hadden gebracht, anderzijds door de talloze technische uitvindingen.
51
Ik verbind met dit Europese zelfbeeld echter
óók de naam Friedrich von Hardenberg. Opgeleid als ingenieur, beschreef hij in 1799 zijn Europa als de wieg van het onderzoek naar de kleinste elementen van de fysisch-chemische natuur. Maar Hardenberg was tevens de dichter Novalis. Hij waarschuwde zijn wereld ook, in zijn beroemde ‘essay’ Die Chris tenheit oder Europa (oorspronkelijk uit 1799) en in zijn al even beroemde gedichtencyclus Hymnen an die Nacht: als Europa de macht van machines en techniek boven alles zou stellen, zou het zichzelf ontmenselijken.
Precies dat besef werd in de 19e en vroege 20e
eeuw deel van Europa’s dynamiek van zelfreflectie, en resulteerde vanaf de jaren 1950 in een derde karakteristiek: onze wereld heeft zich vrijwillig verenigd, tégen oorlog, althans binnen de eigen grenzen, en daarbinnen ook vóor welvaart, en voor het welzijn dat daardoor mogelijk wordt.
52
53
� Democratie? De vraag is echter: moet Europa meer willen zijn dan de cultuur die het nu is, dan de economischpolitieke eenheid die het nu bereikt heeft? Wij hebben geen keuze. De macroprocessen die welvaart en welzijn van elke Europeaan bepalen – arbeid en economie, energiepolitiek, veiligheid, et cetera – kunnen alleen door instituties op macroschaal gerealiseerd en humaan geregeld worden. Wie, in Nederland en elders in Europa, willen veiligstellen wat de afgelopen decennia verwezenlijkt is, moeten voor een federaal Europa kiezen. En al is democratie, in haar sedert de late 20e eeuw vooral particratische en populistische vorm, allesbehalve ideaal: zij moeten voor Europese partijen, voor een Europese democratie kiezen.
54
Vooropgesteld dient, dat democratie een middel is, geen doel. Laten wij bovendien vaststellen, dat de (representatieve) democratie een relatief jonge vorm is waarin de vanouds complexe relatie tussen overheid en volk wordt uitgedrukt. Pas in de late 18e eeuw voorzichtig gepraktiseerd in enkele Europese staten, duurde het toch honderd jaar eer alle volwassen mannen, en nog langer voordat ook vrouwen erin participeerden. Dat tot in de vroege 20e eeuw overal in Europa kiesrecht op allerlei wijzen beperkt werd, geeft aan dat politieke elites – die natuurlijk ook de eigen sociaaleconomische positie wilden en willen beschermen – zich afvroegen, of het recht inderdaad ‘algemeen’ moest zijn.
Die vraag wordt nu opnieuw gesteld, en, even-
eens opnieuw, gerelateerd aan een andere ontwikkeling.
55
Precies vanaf de vroege 19e eeuw verwierven massacultuur en massamedia voor het eerst zichtbaar hun macht in en over de Europese samenleving. Een almaar invloedrijker, niet door politieke maar door kapitalistisch-financiële overwegingen gestuurde massacommunicatie verknoopt zich met de politiek. Zo ontstond wat wij sedert de laatste decennia van de 20e eeuw een ‘publieksdemocratie’ noemen. Tragisch genoeg neemt tezelfdertijd het functioneel analfabetisme in Europa toe, met alle gevolgen voor cultuurparticipatie in het algemeen – en voor de representatieve democratie in het bijzonder, aangezien die mede daardoor steeds meer terugvalt op visueel gepresenteerde persoonlijk-emotionele retoriek.
Enerzijds hopen velen, dat de idealen waarop
de samenlevingen in Europa zich zouden moeten baseren, via democratische weg zullen worden gerealiseerd. Anderzijds is volstrekt duidelijk dat met de massacommunicatieve toegang tot de kiezers allerlei vormen van populisme via datzelfde democratischelectorale stelsel de politieke besluitvormingsprocessen eveneens fundamenteel kunnen bepalen. Kort-
56
om, democratie is een middel dat, naar haar aard, vele doelen kan dienen.
� Solidariteit Ons doel moet zijn, telkens weer dat ene identiteitselement te benadrukken dat, overigens pas in de 20e eeuw, de misschien meest bijzondere karakteristiek geworden is van de Europese wereld. Neen, ik bedoel niet persoonlijk gepraktiseerde naastenliefde. Dat ethische ideaal is niet uniek voor Europa, noch voor het christendom, dat het in Europa ontwikkelde.
Zulk een religieus-sociale, individuele plicht
werd ook al benadrukt door Meester Kong, oftewel: Confucius, in zijn Analecta, die in hun huidige vorm dateren uit de eerst eeuwen vóór het begin van de christelijke jaartelling – en waarvan de eerste uittreksels overigens door een zeventiende-eeuwse Nederlander werden vertaald.
57
Zoals daar te lezen staat:
Oftewel: ‘Zi Gong vroeg: “Is er één woord dat de mens kan dienen als richtinggevend in zijn leven?” De Meester antwoordde: “Wat dunkt je van ‘shu’ [wederkerigheid, P.R.]: doe nooit anderen aan wat je niet ook zelf zou willen ervaren.” ’
58
Een vergelijkbaar gebod leest men in de vers 272 van de tweede sura van de Koran.
Oftewel: ‘(…) de liefdadigheid die je geeft, komt jezelf ten goede. (…) Alles wat je geeft, zul je terug ontvangen, en onrecht zul je niet ervaren. (…)’
59
Neen, ik bedoel de gedurende de afgelopen tweehonderd jaar geseculariseerde, en intussen ook collectief, ja zelfs democratisch overeengekomen variant daarvan: maatschappelijke solidariteit, die qua omvang en diepgang eveneens uniek is voor, althans, grote delen van Europa. Doch die maatschappelijke solidariteit is niet vanzelf een collectieve verantwoordelijkheid geworden.
Het proces is begonnen binnen de verschil-
lende staten en wordt overigens zeker niet intrinsiek bepaald door een positief antwoord op de vraag of die staten ook natie-staten waren, en of overheidsbeleid democratisch tot stand kwam. Terugkijkend, zoals ik in deze tekst gedaan heb, zien wij al vanaf de 5e eeuw in het machtspolitieke spel in Europa ook op het vlak van de zorg voor de (mede-) mens een wisselwerking tussen wereldlijke machten – stadsregeringen eerst, staatsoverheden later – en Kerkelijke instellingen: kloosters eerst, allerlei institutionaliseringen van christelijke liefdadigheid, later. Omdat in heel Europa christelijke ethiek en vor-
60
men van politiek onlosmakelijk verbonden waren, tevens vanuit het eigenbelang van de politieke elites die vooral geen onrust wilden, ontstaat al vanaf de 17e eeuw overheidszorg op bovenlokaal niveau, voor groepen die in problemen geraakten.
Ik verbind met deze ontwikkeling het voorbeeld van de instellingen die in Frankrijk, maar niet alleen daar, werden ingericht voor oud-soldaten – degenen die de oorlogs- en dus machtspolitiek van Europa’s
61
staten realiseerden en die men na afloop van hun dienst niet in de kou wilde laten staan. In de Duitse landen en elders verrezen tehuizen waarin wezen werden ondergebracht. In Engeland doch eveneens op het vasteland werden vondelingeninstituten ge-
sticht – temeer toen door de sociale ellende die gepaard ging met de IndustriÍle Revolutie en de groeiende verstedelijking talloze ongehuwde vrouwen, en soms zelfs ouderparen, besloten om in arren moede kinderen op straat achter te laten. In de loop van
62
de 19e eeuw tenslotte kwamen er op allengs grotere schaal ziekenhuizen en andere opvangcentra voor hen die thuis geen fysieke of psychische verzorging kregen. Natuurlijk werd al deze van overheidswege georganiseerde hulp in de meer geürbaniseerde regio’s veel
ruimer aangeboden dan op het agrarische platteland waaruit tot de late 19e eeuw Europa nog grotendeels bestond. Daar bleef veelal het gezin tot in de jaren ’60 van de 20e eeuw het mantelzorgende vangnet voor vrijwel elk gezinslid dat niet meer zelfstandig kon functioneren.
63
Vanaf de late 18e eeuw seculariseerden de zorgnoties en -acties in grote delen van Europa steeds sterker. Het gevolg was mede, dat de Kerken, in campagnes die historici later een ‘christelijk beschavingsoffensief’ hebben genoemd, hun morele en dus ook politieke greep op de mensen (opnieuw) probeerden te vestigen, ja zelfs poogden te verstevigen. Dat was de wereldlijke machthebbers niet altijd onwelkom. Juist omdat zij, na de revolutieperiode rond 1800, in
64
de vroege 19e eeuw zulke noties als ‘natiestaat’ en ‘het volk’ uitvonden om hun politieke macht sterker te schragen, hadden zij idealen nodig die dat volk aanspraken, en het daardoor rustig zouden houden.
Zo ontstond opnieuw een verbond tussen
‘het altaar’ en de ‘troon’. Maar nu was de politieke macht, van de (staats-)overheid, de voornaamste, sturende factor. Tegen het einde van de 19e eeuw immers kon de politiek zich in veel Europese landen beroepen op de volkswil, door het democratisch bestel dat langzaamaan zijn intrede deed. In het besef dat verreweg de meeste kiezers hun politieke overtuigingen impliciet bleven ontlenen aan hun christelijke culturele achtergrond, terwijl tegelijkertijd de expliciete greep van de Kerken, van de christelijke godsdienst op het publieke domein afnam, hadden de machthebbers er belang bij, christelijke idealen te transformeren tot geseculariseerde solidariteit die voor de hele samenleving gold.
65
De 19e eeuw was ook de eeuw van het socialisme. Hoe men het wendt of keert, dat gedachtengoed is, althans in Europa, geboren uit christelijk-charitatieve idealen. Echter, de dragers ervan ontdeden het van religieuze connotaties, vanuit hun onvrede met de sociaal-politieke status quo. Socialisten immers zagen de verwezenlijking van solidariteit in de negentiende-eeuwse (liberale) politieke structuren niet gegarandeerd, en door de Kerken bovendien veel te weinig publiekelijk gepropageerd. Dus eisten en realiseerden nu allerlei socialistisch-geïnspireerde groepen en organisaties, en later tevens de geformaliseerde socialistische politieke partijen nieuwe vormen van zorg en welzijn, juist ook enkele die wij tegenwoordig als vanzelfsprekend beschouwen: van een werkweek met een gelimiteerd aantal arbeids uren en met vrije dagen die ‘betaald’ worden tot vakanties die eveneens in feite publiekelijk worden gefinancieerd.
Zoals te verwachten viel, reageerde de Katho-
lieke Kerk, vanuit (hervonden) ethische principes én machtspolitieke overwegingen, al snel met pau-
66
selijke sociale encyclieken. Maar ook de protestante Kerken ondernamen vanuit vergelijkbare motieven soortgelijke acties. In die complexe processen werd het de meeste politieke elites in de vroege 20e eeuw volstrekt duidelijk, dat basale vormen van welzijn voor iedereen moesten worden gerealiseerd – in de mate, natuurlijk, waarin reële economische welvaart dat mogelijk maakte. Na eeuwen is de afgelopen honderd jaar naastenliefde een sociaal-politieke norm geworden. Solidariteit is géén persoonlijke liefdadigheid meer, noch een belangenloze gift aan de ander. Het is, meer dan ooit, een actie die het collectieve (eigen-) belang dient. En alleen zo kan zij als doelstelling aan de ‘politiek’ worden opgelegd en verwezenlijkt, of dat nu gebeurt in een democratisch systeem, of anderszins.
67
� Europa nu – tussen een gekend verleden en een onbekende toekomst
Intussen echter hebben velen vergeten dat die
solidariteit inderdaad geld kost dat verdiend moet worden. Tallozen willen liever niet beseffen dat, in een sterk krimpende economie, nationaal, Europees, globaal, veel verworvenheden die vanzelfsprekend waren – of minstens leken te zijn en door politici al te gemakkelijk werden beloofd – in de toekomst niet meer zullen bestaan.
Precies in die situatie zal solidariteit werkelijk
individuele en collectieve offers vragen, en mensen echt op de proef stellen. Het is een boodschap die overal in Europa in het politieke debat doordringt, al lijken veel partijen de harde consequenties ervan niet graag met hun kiezers te willen bespreken.
Dat geldt temeer omdat het handhaven van die
solidariteit, als geleefd ideaal, niet alleen binnen elk land afzonderlijk een probleem is. Wij, dat wil zeggen de Europeanen die het publieke belang dragen, die vertegenwoordigers kiezen om dat ideaal tot po-
68
litieke realiteit te maken, moeten die solidariteit vooral binnen Europese kaders beoefenen.
Immers, solidariteit met Griekenland, Spanje
of welke andere Europese staat dan ook, is noodzakelijk omdat de crises – sociaal, economisch, financieel – die zich in (euro-)Europa voordoen, kettingreacties op gang brengen. Die zijn niet alleen bedreigend voor de Europese welvaart, die de welvaart bepaalt van elke natie in Europa. Minstens zo gevaarlijk is, dat diezelfde kettingreacties het grote risico in zich dragen de vrede te bedreigen die de onze is geworden en die wij te zeer als vanzelfsprekend beschouwen: regionalisme, nationalisme en populisme krijgen in zulke situaties een makkelijker speelveld. Kortom, van solidariteit zijn alle andere culturele realiteiten die velen in Europa hoog willen houden
69
– rechtsstaat, tolerantie, vrede, welzijn – slechts afgeleiden: zij staan, of vallen ermee. Alleen wanneer wie zich Europeaan willen noemen, dat ideaal van solidariteit verwezenlijken, verwezenlijken zij ook een wereld die, in beweging met andere werelden, zal blijven bestaan. Tezelfdertijd moet het besef doorbreken, dat de grenzen tussen werelden allengs diffuser worden, en moet Europa zich afvragen niet of, maar wel hoe en in welke mate het de macht wil hebben om in dat veranderende globale veld een werkelijk menselijk middelpunt te zijn.
Dit essay is een in november 2012 uitgewerkte versie van de rede op 24 mei 2012 uitgesproken bij gelegenheid van de Dies van de Radboud Universiteit Nijmegen. Prof.dr. Peter Rietbergen (1950) is hoogleraar Cultuur geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij publiceerde onder meer Europe: A Cultural History (Londen 1998; nieuwe uitgave 2006) dat intussen vertaald is in het Chinees, Koreaans en Pools.
70
NAWO O R D
Met ingang van 2012 staat in het onderzoek van de Faculteit der Letteren Europa centraal. De discussie over wat het begrip Europa behelst haalt nagenoeg dagelijks de kranten en dus is een wetenschappelijke bezinning op deze vraag meer dan ooit relevant. Is er een gezamenlijke eigen cultuur vast te stellen van het stuk wereld dat ingesloten ligt tussen Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Oeral en Poolzee? Dat kan alleen vastgesteld door vergelijking met andere delen van de wereld. Hoe onderscheidt de Europese identiteit zich van de rest van de wereld en hoe interacteert Europa met andere werelddelen? Bovendien moeten die vragen in historisch perspectief worden geplaatst. We willen weten welke ontwikkeling ‘Europa’ heeft doorgemaakt. Begint Europa als culturele eenheid pas echt te bestaan in de tijd van de ontdekkingsreizen (15de eeuw),
71
of rekenen we de voorliggende periode waarin eerder van Christianitas werd gesproken ook tot Europese geschiedenis? En aangezien niet alleen het christendom, maar ook de Griekse en Romeinse filosofie, geografie, recht en talen een diepgaande en blijvende invloed hebben gehad op het Europese gedachtengoed, moeten we het begin niet nog eerder dateren?
De antwoorden op al deze vragen zijn op hun
best complex, maar waarschijnlijk zelfs meerduidig en omstreden. De culturele eigenheid van Europa is er een van eenheid in verscheidenheid. Net zoals andere werelden heeft Europa een eigen gezicht, dat aan de randen van het continent overigens minder herkenbaar is. Maar kijkt men binnen de ruime grenzen van Europa, dan treft men ook daar werelden van, al dan niet nationaal, verschil aan die duiding behoeven. De term ‘Europa en zijn werelden’ refereert aan deze verschillen binnen en buiten de grenzen. En bovendien is er ruimte voor een contemporain en een historisch perspectief. Onderzoekers binnen de Faculteit van Letteren (voornamelijk HLCS) in samenwerking met filosofen,
72
theologen en religiewetenschappers (FFTR) hebben de uitdaging aangenomen hun onderzoek te focussen op de zo beschreven materie. Zij weten als geen ander dat Europa niet ĂŠĂŠn, maar meerdere culturele identiteiten heeft. Zij realiseren zich evenzeer dat Europa pas betekenis krijgt in vergelijking met andere delen van de wereld. Sterker nog, de Europese identiteiten zijn voor een belangrijk deel geboren uit contacten met andere culturen. Het andere onderzoeksinstituut binnen Letteren, CLS, levert eveneens een bidrage door de studie van grensoverschrijdende taal en cultuurbeĂŻnvloeding binnen het Europese gebied.
Identiteit is overigens zelf al een problematisch
begrip en zal daarom in de komende jaren in deelonderwerpen worden gesplitst. In wezen zal er bij elk deelonderwerp gevraagd worden: (1) hoe zagen mensen op het Europese continent zelf hun identiteit, (2) hoe definieerden waarnemers buiten Europa die identiteit en, tenslotte, (3) hoe terecht waren die percepties wanneer we achteraf naar de verschillen kijken?
73
Binnen de Geesteswetenschappen, maar zeker binnen HLCS, bestaat een lange traditie van onderzoek naar de Europese geschiedenis en cultuur op uiteenlopende terreinen. In dit nieuwe programma worden onderzoekers samengebracht door vanuit eenzelfde vraag te kijken naar verschijnselen die al lang op hun agenda stonden. Dit komt het onderzoek en de cohesie van de faculteit op verschillende manieren ten goed.
Uit de samenstelling van de groep onder
zoekers vloeit een logische indeling van het onderzoek voort, alhoewel de genoemde groepen ook elders kunnen deelnemen. Het ‘begin van Europa’ wordt bijvoorbeeld bestudeerd door onderzoekers van GLTC, Oude Geschiedenis, Archeologie, Kunstgeschiedenis, Filosofie en Religiewetenschappen. Een tweede invalshoek reflecteert op ‘het beeld van Europa’. Archeologen, kunsthistorici en cultuurwetenschappers zullen nagaan wat typisch Europees is aan de vormgeving van kunstzinnige produkten. De vraag is dus niet ‘Hoe werd Europa afgebeeld?’, maar ‘Wat
74
is er Europees aan afbeeldingen van Europese kunstenaars?’. Een vergelijkbare vraag wordt gesteld door de letterkundigen en communicatiedeskundigen die zich buigen over ‘de taal en verhalen van Europa’. Wat verbindt Proust en Verlaine met Mann en Schiller? En dus ook: wat onderscheidt hen van Chinese, Afrikaanse of Amerikaanse collega’s? Wanneer kwamen nationale letterkundes op binnen Europa?
Cultuur in antropologische zin omvat natuurlijk
meer dan kunst alleen. Een vierde thematiek behelst ‘het leven in Europa’. Heeft Europa een eigen manier ontwikkeld waarin economie, politiek, kunst, religie en demografie samenkwamen in herkenbaar eigen levenslopen? Een veel gehanteerde uitdrukking als het West-Europese huwelijkspatroon doet vermoeden dat dat inderdaad zo is, maar in de term zit al opgesloten dat er ook hier verschillen bínnen Europa zijn.
Last but nor least, zijn er in de politieke
dimensie een aantal fenomenen met een evident Europese oorsprong: democratie en constitutionele
75
monarchie, maar ook stromingen als kapitalisme, liberalisme, socialisme, communisme, fascisme en nationaal-socialisme. De Faculteit der Letteren spreekt tegenwoordig Duidelijke Taal. Wij staan voor goede disciplinaire opleidingen, maar gaan verdieping en verbreding niet uit de weg. Door te kiezen voor het thema ‘Europa en zijn werelden’ maken wij duidelijk dat we onze maatschappelijke taak verstaan, maar ook dat de contemporaine discussies lange historische wortels hebben en ingewikkelder zijn dan menigeen ons wil doen geloven. Theo Engelen
76
GEB RU IK T E I L LUS T R AT I E S
p 2 – Joan Blaeu, Atlas Maior, 1665, Europa. p 9 – Joan Blaeu, Kaart van de wereld in twee halfronden, Nova et accvratissima totivs terrarvm orbis tabvla, gravure, 1664. p 10 – Sebastian Münster, ‘Cosmographey: das ist, Beschreibung aller Länder, Herrschafften vnd fürnemesten Stetten des gantzen Erdbodens …’, Basel 1598, Europa Regina. p 13 – De Capitolijnse Wolvin met Romulus en Remus, brons, 75 x 115 cm. De datering van de wolvin is 5e eeuw v. Chr., Romulus en Remus zijn in de late 15e eeuw toegevoegd waarschijnlijk door Antonio Pollaiuolo, Rome, Capitolijnse Musea. p 14 – Binnenplaats van de Capitolijnse Musea met frag menten van het beeld van Constantijn de Grote, vroege 4e eeuw. p 15 – Ambrogio Buonvicino, Sint Clemens I, stuc, begin 17e eeuw, Rome, Vaticaanstad, Sint Pieter, portico. p 16 – Karel de Grote en paus Leo III knielend voor Petrus, ca. 800. Rome, mozaïek uit het voormalig triclinium van het Lateraanse paleis. p 18 – Paus Urbanus II consacreert het altaar van de kerk van Cluny, 11e eeuw. p 22-23 – Marco Polo en zijn karavaan op weg naar het Verre Oosten, Abraham Cresques, Atlas Catalan, 1375, perkament, 65 x 50 cm., Parijs, Bibliothèque nationale de France.
77
p 24-25 – Centraal Amerika en de Antillen, Vallard Atlas, 1547, perkament, 39 x 28 cm, San Martin (CA), The Huntington Library. p 26 – Lucas Cranach de Oude, Paradijs, 1530, olieverf op paneel, 81 x 114 cm., Wenen, Kunsthistorisches Museum. p 27– Joseph Moxon, Kaart van het Paradijs of de Hof van Eden, gravure, 32,6 x 48.1 cm., London, British Library. p 28-31 – Joan Blaeu, Kaart van de wereld in twee halfronden, Nova et accvratissima totivs terrarvm orbis tabvla, gravure, 1664. p 28-31 – Joan Blaeu, Atlas Maior, Amsterdam, 1662, Österreichische Nationalbibliothek, inv. nr. ÖNB/KAR: 389030-F.K 1-46, I-IV: Amerika, Afrika, Azië en Europa. p 33 – Pieter Brueghel de Jongere, Wintertafereel met vogelval, 1635, olie op paneel, 39 x 56 cm., particuliere collectie p 34-35 – Romeyn de Hooghe, Overwinning van koning Willem III door het volkomen verslaan van Jacob de II in Ierland, Kopergravure, 1690. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek. p 37 – Portret van William Penn. p 37 – Titelpagina van An Essay Towards the Present and Future Peace of Europe by the Establishment of an European Dyet, Parliament Or Estates van William Penn, London, 1693. p 38 – Titelpagina van Europäische Bund van Dr. C.F. von Schmidt-Phiseldek, Kopenhagen, 1821. p 39 – Satirische landkaart van Europa: Sommerschau über Europa 1915, gedrukt door Lucas Gräfe A.K., Hamburg, 1915. p 40 – Duitse postzegel uit 1977 met portret van Jean Monnet p 43 – (l) Tuin van Paleis Het Loo, Apeldoorn. (r) Anoniem (Chinees), de stad Suzhou, 1744, verblijfplaats onbekend. p 44 – (l) Christus als Sol Invictus, plafondmozaïek, 3e-4e eeuw, Rome, Vaticaanstad, necroplis onder St. Pieter, Mausoleum M. (r) Relief met Mithras als stierendoder, 3e-4e eeuw, gepolychormeerde kalksteen, h. 120 cm, Bolzano, Museo Archeologico dell’Alto Adigee.
78
p 45 – (l) Isis geeft Horus de borst, Egyptisch, Musée du Louvre. (r) Nino Pisano, Madonna di Latte, 1343-1347, gepolychro meerd marmer, h. 89 cm., Pisa, Museo Nazionale di San Matteo. p 47 – Johan Gutenberg, Mazarine of 24-lijns-bijbel, titelpagina, Mainz, 1455, London, British Library, inv. nr. C.9.d.4. p 49 – Andreas Cellarius, Harmonia Macrocosmica, Amsterdam, 1660-1661, Scenographia Systematis Copernicani. p 50 – Kaart van de kust van Virginia zoals geobserveerd door kapitein John Smith uit: Johann Ludwig Gottfriedt, Newe Welt vnd americanische Historien, Frankfurt, 1655. p 51 – Portret van Samuel Purchas in: Boissard, J.J., Bibliotheca, sive thesaurus virtutis et gloriae, s.l., 1627, Volume 1, p. 296 p 53 – E. Eichenj, Portret van Novalis/Friedrich Leopold von Hardenberg, gravure, 1845. p 54 – Hoch das Freie Wahlrecht, Berlin 1910, naar origineel van Walter Crane. p 55 – Heraus mit dem Frauenwahlrecht Frauentag, Berlin, 1914. p 58 – The morals of Confucius. A chinese philosopher, who flourished above five hundred years before the coming of Christ, London, 1691, afbeelding naast titelpagina. p 59 – Qu’ran gesigneerd door Hamdullah (beter bekend als Ibn al-Shaykh), Ottomaans, 1515, 21 x 14 cm., verblijfplaats onbekend. p 61 – Foundling Hospital in London, gravure, 1752. p 62 – Frankeschen Stiftungen Halle, kopergravure, circa 1750. p 63 – Jacques Rigaud, De grande cour van het Hôtel royal des Invalides te Parijs, ets, midden 18e eeuw. p 64 – Voorpagina van de in London uitgegeven krant Der Sozialdemokrat van 8 maart 1890 met het bericht dat de SPD met 1,3 miljoen stemmen de grootste partij is geworden van het Keizerrijk. p 69 – Graffiti op een muur in Lissabon: ‘Herhalen tot we het zelf geloven: we zijn geen Griekenland, we zijn geen Grieken land …’, foto: giodi (flickr.com)
79
© Peter Rietbergen © Faculteit der Letteren
Radboud Universiteit Nijmegen Faculteit der Letteren Postbus 9103, 6500 HD Nijmegen Bezoekadres: Erasmusplein 1 Telefoon (024) 361 21 71 www.ru.nl Ontwerp BureauKetel (bureauketel.nl) Beeldredactie Peter Rietbergen BureauKetel Beeldresearch CKD, RU Nijmegen Drukwerk Drukkerij Efficiënt