<H>ART Focus - McKenzie

Page 1

4.

FEATURES EXPO / CAHF

12.04 2012

&lt;H&gt;ART

Lucy McKenzie en de pure liefde voor de decoratie

Contemporary Art Heritage Flanders (CAHF) is een samenwerkingsverband tussen M HKA (Antwerpen), Middelheimmuseum (Antwerpen), S.M.A.K. (Gent) en Mu.ZEE (Oostende). Het partnership zet zich in voor de internationale promotie van de Vlaamse hedendaagse kunstcollecties en ondersteunt initiatieven rond actuele kunst. Zo bieden de vier musea samen een overzicht van de hedendaagse kunst die in Vlaanderen aanwezig is en dat in een internationale context. In samenwerking met H ART worden dit seizoen vier belangrijke tentoonstellingen uitgekozen, in elk museum één, waarbij van de gelegenheid gebruik wordt gemaakt om telkens de eigen museale collectie te belichten. In nummer 93 waren Nedko Solakov en het S.M.A.K. aan de beurt. In dit nummer komen Lucy McKenzie en Mu.ZEE aan bod. Later volgen Jimmie Durham en M HKA en Thomas Schütte en het Middelheimmuseum. Elk van de kunstenaars heeft een band met de betrokken museumcollectie. Meer over Contemporary Art Heritage Flanders op www.cahf.be.

De Schotse kunstenares Lucy McKenzie prijst, tijdens Beaufort04 in het Oostendse Mu.ZEE, in een collectie grote schilderijen de verschillende afdelingen van een fictief shoppingcenter aan. Aan de hand van tekeningen, vlaggen, foto’s en inkijkkasten weerspiegelt ze – met haar team – op de modernistische gevel van het museum de geschiedenis van het gebouw. Het was ooit een warenhuis. Je krijgt, ook ’s avonds, een beeld van de ‘bricabracomania’ van het voormalige warenhuis.

Oostends Mu.ZEE is ‘theater van het geheugen’

‘Een kunstenaar heeft altijd een omgeving’

Paul DEPONDT meer, maar was belangrijk in de jaren tachtig. Het label had een bijzondere esthetiek, de muziek was sterk, de platenhoezen waren geweldig. Ik kwam voor enige maanden en ik hield van de plek. Ik wilde weg uit Glasgow – waar ik toen woonde. In Brussel kreeg je toegang tot zoveel verscheidene informatiebronnen. Veel kunst en uitzonderlijk design. Heel goede artisanale kunstateliers. Je hebt er prachtige rommelmarkten. Als je iets zoekt is Brussel een bijzondere plek. Je vindt er de meest uitzonderlijke designvoorwerpen, en tegelijk kun je je er laten informeren door onderlegde handelaren. Voor mij, omdat ik zeer geïnteresseerd ben in mode, strips, design, architectuur, is Brussel ‘the place to be’. En Brussel is ook interessant omdat het zo’n multiculturele stad is; ik voel mij er nooit een buitenstaander. Ik voel me er altijd zeer welkom.”

“Je moet heel zorgvuldig met een museumcollectie omgaan”, vindt Phillip Van den Bossche, directeur van Mu.ZEE in Oostende. “Veel musea zijn vooral ‘tentoonstellingsmachines’ geworden. Het beheren en tonen van hun collectie, een van hun belangrijkste taken, hebben ze vaak min of meer opzij geschoven. De pioniers van de hedendaagse kunst in Vlaanderen hadden heel andere zorgen. Ze formuleerden andere prioriteiten. De vorige generatie directeuren dacht niet na over het museum vanuit de collectievorming, maar was vooral op zoek naar een gebouw, naar huisvesting voor hun tentoonstellingen.” Paul DEPONDT

Artisanale vaardigheden

van links naar rechts: pelican avenue (Caroline Lerch), Lucy Mc Kenzie, Beca Lipscombe,Caitlin Keogh en Lucile Desamory (foto © jean-pierre stoop)

Lucy McKenzie (Glasgow, °1977), dochter van een kunsthistoricus – “waardoor ik voortdurend in kunstgeschiedenis werd gewassen” – werkt graag met een team. Het gezelschap dat in Oostende de gevel omtoverde in een warenhuissetting – het gebouw was ooit een winkel – werkte al eerder samen voor de tentoonstelling ‘Town-Gown Conflict’ in de Kunsthalle van Zürich. Ze kiest resoluut voor ‘creatieve samenwerking’ met medestanders uit verschillende disciplines, voor een weldadige en inspirerende “crossborder art scene”. Voor Beaufort04 ontwierp ze met haar mede­ werkers een ‘gevelkunstwerk’, een naar buiten gekeerd environment, dat dag en nacht kan worden bezocht en bekeken. ‘Te Kust en te Keur’ is een denkbeeldig grootwarenhuis en tegelijk ook een groepstentoonstelling van gelijkgestemde kunstenaars: naast McKenzie ook Lucile Desamory en Caitlin Keogh, en modeontwerpers Beca Lipscombe – waarmee ze al langer samenwerkt – en pelican avenue (Caroline Lerch). McKenzie figureert als curator van het ‘Gesamtkunstwerk’. Ze is in Glasgow geboren maar woont en werkt in Brussel. Ze verbleef langere tijd in New York, Londen en Berlijn maar koos doelbewust voor België. “Ik kwam in Brussel in 2004 voor een paar maanden. Ik was zeer geïnteresseerd in het muzieklabel Les Disques du Crépuscule. Dat bestaat niet

MARIA GABRIËLLE MARIA DEGRÈVE LOODS12 22 APRIL TOT 13 MEI 2012 - ZATERDAG EN ZONDAG VAN 15 TOT 19 U KOOPHANDELSTRAAT 12 - 9230 WETTEREN -WIJK OVERBEKE CONTACT: VINCENTDERODER@YAHOO.COM - 0496 63 93 58 - WWWLOODS12.BE

&lt;H&gt;ART 12.04 2012

FEATURES EXPO / CAHF

H ART en CAHF

‘Ik ben vooral geïnteresseerd in oudmeesterlijke technieken’

“Mijn vader is een kunsthistoricus, geïnteresseerd in publieke kunst, kunst in de openbare ruimte, in de fotografie rond zulke projecten. Hij heeft me de feeling gegeven voor wat er rond mij gebeurt, voor de omgeving. Hij nam me mee door Glasgow, waar ik geboren ben, en vertelde enthousiast over de architectuur en de beelden. Hij leerde mij ook het respect voor kunstgeschiedenis en research. Het was een mooie tijd in Glasgow, want in de jaren tachtig en negentig onderging de stad een sterke culturele omwenteling. Negatief wat tewerkstelling betreft, positief wat de kunstscene kon worden. Wij dachten nooit ‘dat je naar Londen moest’, we hadden in Glasgow alles.” “Ik heb in Brussel zes maanden in de Van der Keelen School gestudeerd. Decoratieve schilderkunst. Ik wilde iets anders, ik wilde het vervelende moment, waar kunstenaars plots mee te maken hebben, doorbreken en iets nieuws leren. Daarom ging ik opnieuw naar school. Ik leerde weer fris kijken naar schilderkunst. Ik begon meer en meer na te denken over hele interieurs, niet alleen over een schilderij.” McKenzie geeft les aan de Düsseldorfse academie – de kunstschool waar Joseph Beuys ooit doceerde. “Ik geef cursussen in oudmeesterlijke technieken, in decoratie en in artisanale vaardigheden. Dat klinkt wellicht vreemd, omdat de academie bekend staat voor een brede artistieke vrijheid. Maar ik vind het belangrijk dat aankomende kunstenaars die oude technieken aanleren: het marmeren, het opsieren, het aanbrengen van motieven, het decoreren en het stofferen.” Vroeger was ze vooral benieuwd naar punkmuziek. “Popmuziek is voor jongeren de eerste vorm

&lt;H&gt;ART 12.04 2012

Ingreep op de gevel van Mu.ZEE, © foto Steven Decroos, Oostende, 2012

van creativiteit. Wanneer je jong bent, ben je geïnteresseerd in popcultuur. Ook in platenhoezen. En in punk – maar dat was niet echt mijn generatie.” Op den duur, zegt ze, vond ze ook textiel buitengewoon spannend. “Ik trad op als model voor de ontwerpster Beca Lipscombe, later zijn we gaan samenwerken. Ze ontwierp en maakte Schotse motieven. Van haar leerde ik het principe van ‘art-directed lifestyles’, hetgeen mijn werk zeer heeft beïnvloed.” De tentoonstelling ‘Te Kust en te Keur’ in het Mu.ZEE, de bijdrage van het museum aan Beaufort04, is “een commentaar op de samenleving”. Voor McKenzie is er geen onderscheid tussen ‘high’ en ‘low’, ook niet tussen grote en artisanale kunst. Wat nu in Oostende is te zien, is een ‘vertoning’ van kunstwerken, commerciële producten, displays en reclamemateriaal. Ze hanteert een soort van nostalgische pastiche en satire op de popcultuur die ze als consument zelf enorm verleidelijk vindt. Haar medestanders presenteren, elk in hun discipline, allerlei producten en consumptiegoederen. Het museum is een vitrine van onze samenleving. Maar tegelijk ook een kritische kanttekening bij het onbezonnen shoppen en dwangmatig consumeren. Weerspiegeling “Ik plaats me in de traditie van de ‘Arts and Crafts movement’, ik engageer mij met de industrie en de werkelijke wereld, niet met de denkbeeldige, maar met de realiteit van onze samenleving. Eigenlijk moet je een interieur, de plek waar mensen leven, zien als een weerspiegeling van hun identiteit. Dat zag ik in Brussel: de meeste kunstenaars werken in hun eigen huis. Die plek wordt een plaats voor bezinning en reflectie, voor creatieve ontplooiing, voor inspiratie.” McKenzie wil interieurs – “die plekken waar gedachten vorm krijgen en houvast bieden” – interpreteren. Dat kun je door ze te fotograferen, te tekenen of ze ook na te bouwen. Dat deed ze met de woonplek van Brian Ferry – “dat was een interieur als portret van die popster”. “Ik ben vooral geïnteresseerd in oudmeesterlijke technieken, ik heb een pure liefde voor de decoratie. We maakten tapijten, niet in textiel, maar geschilderde tapijten op de vloer. Het was namaak, maar met interesse voor de motieven. Het gaat om een kunstzinnige setting.” “Die interesse is niet in tegenspraak met hedendaagse kunst. Het is een soort verdieping. Het is kunst vormgegeven in decoratie. Daar kun je die artisanale technieken heel goed voor aanwenden. Traditionele technieken bevorderen een gemakkelijker communicatie over kunst. Wat je ontwerpt, is bevattelijker. Kunst wordt toegankelijker.” Wat zou het ultieme kunstwerk kunnen zijn? McKenzie doorliep zeer verscheidene discipli-

nes, in mode, in schilderkunst, in performances. Uiteindelijk wil ze, zegt ze met enige nadruk, een heel huis decoreren. “Voor ogen staat het interieur-denken van Henry van de Velde, die niet alleen het huis inrichtte, maar ook de kledij ontwierp van de bewoners.” Le Corbusier ontwierp huisvesting voor de arbeiders van Citroen – ‘Citrohan’ –, gelijke huizen voor iedereen. Toen hij een keertje op bezoek ging, zag hij dat de bewoners hun huizen hadden ‘geïndividualiseerd’ door toevoegingen, kleuren, bloemenperken. Hij betreurde dat zijn vormgeving was verstoord. McKenzie wijst nog op een Weense anekdote over Adolf Loos en Josef Hoffmann. “De architect Hoffmann kreeg van een rijke ondernemer het verzoek een huis te ontwerpen en het ook te stofferen. Hij wilde de opdracht alleen aanvaarden als hij alles – ook kleren en schoeisel – mocht ontwerpen. Toen hij later het huis bezocht, liep de bewoner met door Hoffmann ontworpen pantoffels door het huis. Toch had de architect bezwaren. Hij had de pantoffels ontworpen voor de badkamer, niet voor de andere vertrekken. Het verstoorde de rust van zijn totaalontwerp.” McKenzie transformeert ruimtes. Ze zet een fors meubelstuk op de dansvloer in een bar. “Het obstakel dwingt dansers tot een andere verhouding met de vloer.” Het stofferen van een ruimte is “denken binnen de ruimte”, het problematiseren van een plek – zoals in het Oostends Mu.ZEE, “een museum versus een voormalig warenhuis”. ‘Te Kust en te Keur’, tot 30 september in Mu.ZEE, Romestraat 11, Oostende. Open di-zo van 10-18u. www.muzee.be

Green Track In Gent ondertekenden 23 Gentse kunstenorganisaties midden maart een engagementsverklaring om hun organisatie te verduurzamen. Dit gebeurde op initiatief van BAM, Bij’ De Vieze Gasten, NTGent, S.M.A.K., timelab en Vooruit en met steun van de stad Gent, het Gents Klimaatverbond en Jonge Sla (VTi/Ecolife). De ondertekening betekent de kick-off van Green Track, het transitienetwerk voor de Gentse kunstensector en kwam er na overleg om te kijken hoe de deelnemende organisaties hun inzet in het transitieproces naar een duurzame stad konden opdrijven. De Stad Gent besliste om de opstart van het initiatief financieel te ondersteunen. Green Track wil een charter opstellen waar alle kunstenorganisaties in Gent aan zullen kunnen deelnemen. In eerste instantie krijgen andere geïnteresseerde organisaties de kans om het charter te ondertekenen. Daarna worden gezamenlijk actieplannen opgesteld en acties ondernomen. Meer info via info@greentrack.be

FEATURES EXPO / CAHF

4.

“Als vorm is het museum conceptueel zó versleten, en als instelling is het zó kwetsbaar”, luidt een van de ‘geciteerde’ stellingen in de eerste beleidsnota van Phillip Van den Bossche, toen hij aantrad als directeur van het toenmalige PMMK in Oostende. Zijn collega Christian Bernard van het Musée d’art moderne et contemporain in Genève, aan wie hij die gedurfde uitspraak ontleent, kan zich de toekomst van het museum alleen voorstellen “als een staat van permanente crisis”. In zijn museum in Genève zijn de opeenvolgende zalen “theaters van het geheugen”, met wisselende monografische ensembles die allemaal “in een langzaam ontplooiend denkproces” steeds opnieuw kunnen worden opgesteld en getransformeerd. Hij wil niet alleen recente thema’s aansnijden, maar eveneens thema’s van de moderniteit. Bernard wil ook andere types tentoonstellingen uitproberen en hij werkt aan een retrospectief overzicht van het verleden van zijn museum. Meer museum Phillip Van den Bossche: “We zijn nu een aantal jaren verder met het eerste beleidsplan, dat we kort hebben samengevat in één zin: ‘meer museum worden’. Ik denk dat we intussen een paar stappen verder zijn. Die hebben te maken met hoe we dat denken over de collectie, over de wisselwerking tussen collectie en tijdelijke tentoonstellingen, de afgelopen drie jaar in de praktijk hebben gebracht. Dat heb ik vaker gezegd: het is ook een manier van hardop nadenken, over het maken van tentoonstellingen, over de relatie tussen kunstenaars, tijdelijke tentoonstellingen en collectie, hoe je daar een aantal verbindingen in probeert te zoeken. En wat voor mij cruciaal is geweest, is de tentoonstelling ‘Jean Brusselmans’ vorig jaar, die ik met een kunstenaar als cocurator heb gemaakt, met Koenraad Dedobbeleer. Heel vroeg bij het maken van die solotentoonstelling zijn we gaan nadenken over een vervolg. Die tweede tentoonstelling was ‘Het zelfportret, het huis en de seizoenen’. Dat is een tentoonstelling waarin we hedendaagse kunst in dialoog hebben gebracht met een andere selectie schilderijen van Brusselmans. Dat was ook een expositie waarin een groot aantal kunstwerken uit onze collectie is terechtgekomen. Het was een eerste ‘moment van zichtbaarheid’ om een aantal aankopen, die ik afgelopen jaren heb gedaan, ook op te stellen. Ook die tentoonstelling heb ik in samenwerking met Koenraad Dedobbeleer gemaakt. Het was een opening, op verschillende manieren, omdat we toen een soort van ‘modus vivendi’ hebben gevonden, waar we tegelijkertijd heel veel vragen kunnen stellen. We hebben een manier gevonden om voor een groot publiek verbindingen te maken tussen wat je ‘moderne kunst’ zou kunnen noemen en ‘hedendaagse kunst’. We hebben uit reacties kunnen zien dat dit door het publiek zeer werd geapprecieerd, hoe er op een associatieve manier, soms op een meer formele manier, verbindingen werden gemaakt tussen de werken uit de collectie, om ‘wat is nu die artistieke praktijk van Jean Brusselmans’ door te trekken in de

5.

­ edendaagse kunstpraktijk. Ik heb daar een aanh tal zaken uit geleerd.” Topstukkenvleugel Van den Bossche: “We hebben sinds een aantal weken een eerste permanente topstukkenvleugel. Die vleugel bouwt verder op ‘Het zelfportret, het huis en de seizoenen’. Ik ben met die beperking gaan werken. Hoe doe je dat in de eenentwintigste eeuw? Kan je nog praten over een topstuk? Wat is een topstuk? Ik heb daar een korte wandtekst over geschreven en bij die tekst staat een koffiemok van Jozef Peeters uit de jaren twintig. Met opzet staat dat kleine potje daar. Je kunt onmiddellijk uit die wandtekst en dat koffiekopje van Peeters de vraag stellen: is Peeters dan een topstuk? En dan ga je de eerste zaal binnen en zie je links ‘Het zelfportret met bloemenhoed’ van James Ensor en rechts ‘De duizeling’ van Léon Spilliaert, dat zijn twee schilderijen die onder het topstukkendecreet van Vlaanderen vallen. We zijn daarmee gaan spelen. Dat brengen we in verband met ‘La nuque’ van Luc Tuymans, waarvan hij meermalen heeft gezegd dat het werk is geïnspireerd op een van de zelfportretten van Spilliaert, en dan gaat het verder door met Marcel Broodthaers, Georges Vantongerloo, maar ook Walter Swennen, Gust de Smet, Jean Brusselmans. We zijn afgestapt van een historische of chronologische lijn. Het is een manier of een zoeken om enerzijds hedendaagse en moderne kunst samen te brengen, anderzijds om in

5.

het denken over het museum hedendaagse kunstenaars te betrekken – hoe zij naar die kunstgeschiedenis kijken – en van daaruit is het idee gegroeid om collecties met elkaar te confronteren.” PPP “Er is natuurlijk ook de tentoonstelling ‘PPP, Public, Private, Paintings’ waarin we onze verzameling in verband hebben gebracht met vijftien privécollecties. Nu tonen we in de collectiepresentatie ‘Passie#1’ een bedrijfscollectie – van Belfius, voorheen Dexia – die historisch nauw verwant is met onze verzameling, het gaat over Belgische kunst. We zijn niet vertrokken uit het idee van ‘topstukkenkunst’ of van een doorsnede van die verzamelingen; we wilden rond een aantal figuren gaan werken. In het eerste luik van ‘Passie’ is dat Jan Vercruysse en Lili Dujourie. We tonen ook werken van Constant Permeke, Félicien Rops of George Minne. Niet in directe dialoog, maar in aparte kabinetten. Je geeft het publiek een soort hint: kijk, een kunstenaar staat nooit alleen, een kunstenaar heeft altijd een omgeving, misschien generatiegenoten, ook kunstgeschiedenis. Dat is een van de grootste troeven van dit museum: wij hebben een collectie Belgische kunst waarmee we die lijnen kunnen uitzetten, vanaf de negentiende eeuw. We hoeven daar niet geforceerd mee om te gaan. Voor mij is dat geen loze uitspraak: is het weer mogelijk om over een langere termijn na te denken? En die ‘lange termijn’ zit intrinsiek in deze collectie. En hoe kun je in een samenleving, waar alles om de korte termijn gaat – de hypes – die dingen weer bij elkaar brengen? Ik denk dat dit een nieuwe piste is, het is een nieuwe wending in ons idee over ‘hoe je weer meer een museum wordt’.” “Wat Mu.ZEE uniek maakt, in vergelijking met bijvoorbeeld het S.M.A.K. of het M HKA, is dat we hier over een brede collectie waken die loopt van midden negentiende eeuw tot op heden. Wij beschikken over de mogelijkheid om een groots en gedetailleerd Belgisch verhaal te vertellen over het ontstaan van de moderne kunst. Het museum van de eenentwintigste eeuw is een huis met verschillende kamers voor en van kunstenaars. Het verzamelt hun ‘denk-beelden’ en zoekt – ‘trial and error’ – naar presentatiemanieren en verbindingen tussen de collectie, de tijdelijke tentoonstellingen en het verzamelbeleid, tussen de participatie van het publiek en de specifieke en met argumenten onderbouwde keuzes van het museum.” Geen kunsthal Geschiedenis staat altijd voorop, ook die van het museum en van het verzamelen. “Het museum is de plaats van de kunstgeschiedenis”, citeert Van den Bossche de door hem zeer bewonderde maar intussen overleden museumdirecteur Johannes Cladders. “Die geschiedenis wordt echter vanuit het heden geschreven. Het zicht op het verleden verandert door wat nu gebeurt. Ik moet in het museum dus ook kunnen zien wat er verandert, maar op een wezenlijk andere wijze dan in een kunsthal. De totale pluraliteit is hier niet aan te tonen. Ik hoef die ook niet te laten zien, maar alleen dat wat ik als juist ervaar. Je kunt niet buiten je tijd gaan staan. Je kijkt altijd naar dat verleden met de ogen van nu. Daarom vind ik het zo belangrijk jonge hedendaagse kunstenaars via collectiepresentaties en via aankopen in relatie te brengen met onze verzameling.”

Ann Veronica Janssens, ‘Corps Noir’, 2001, foto Steven Decroos

“Negentig procent van de bezoekers is er niet of weinig in geïnteresseerd uit welke collectie een werk komt. Misschien moeten we daarover gaan nadenken: wat betekent dat voor een museum en voor het verzamelbeleid. We moeten afstappen van ‘mijn’ en ‘zijn’ collectie. Ik ben niet op zoek naar het samensmelten van verzamelingen, of het nu Belfius is of andere privécollecties. Ik denk dat je het temporele, het tijdelijke, veel meer kunt gebruiken in collectiepresentaties. Het samenbrengen in een tijdspanne van een jaar – de twee afleveringen van ‘Passie’ – geeft eigenlijk aan hoe je twaalf maanden kunt samenwerken en die kunstwerken zichtbaar kunt maken, zowel uit onze collectie als die van Belfius.” “Er zijn aankopen, schenkingen – zoals de verzameling van Xavier Tricot – en bruiklenen. Met bruiklenen moet je als museum goed oppassen. De bruikleengevers of hun erven willen, soms na twintig of dertig jaar, hun bezit verkopen. Het is hun goed recht, het is hun eigendom. Vaak heb je dan verzameld met die collectie voor ogen, ook met die bruiklenen. Als die wegvallen, heb je hiaten, omdat je rond tijdelijke bruiklenen bent gaan verzamelen. Ik denk dat we naar een ander model gaan, waarin het tijdelijke een grotere rol gaat spelen in die lange termijn. Dat klinkt als een contradictie, maar dat is het helemaal niet. Ik denk dat het belangrijk is dat je context kan creëren voor een publiek, hoe een kunstwerk is ontstaan, hoe het artistiek denken van een kunstenaar in elkaar zit, en dat je daarvoor je aankoopbeleid en je denken over de collectie gebruikt, maar dat je dat heel goed tijdelijk kunt aanvullen met andere kunstwerken. Musea, ook de grote instellingen, kunnen niet alles verzamelen. De aankoopbudgetten zijn beperkt. Die bescheidenheid is stilaan aan het doordringen bij een nieuwe generatie museumdirecteuren. Je moet niet alleen theoretisch denken over de rol van een museum in de samenleving, maar ook over hoe je dat praktisch vormgeeft, door een manier van hardop nadenken, via collectiepresentaties en tijdelijke tentoonstellingen.” ‘Passie#1 – Collectie Mu.ZEE ontmoet Collectie Belfius Bank’ tot 9 september in Mu.ZEE, Romestraat 11, Oostende. Open di-zo van 10-18u. www.muzee.be

De topstukkenzaal van Mu.ZEE met links vooraan Evelyne Axell, ‘Joli mois de mai’, 1970, foto Steven Decroos

FEATURES EXPO / CAHF

12.04 2012

&lt;H&gt;ART


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.