Zwijn wordt wild!
Dit boek bevat ook een cd. Hierop wordt het verhaal verteld en voorzien van leuke meezingliedjes, fantastische muziek en als bonustracks enkele swingende kleuterhits van Zwijn. Eerder verschenen van Ilja Gort & Caroline d’Hollosy de bekroonde kinderboeken Zwijn gaat op muziek en Zwijn kan toveren.
Ilja Gort & Caroline d’Hollosy
Zwijn is een held. Hij is onhandig en eigenwijs, maar heeft een hart van goud. In Zwijn wordt wild! gaat hij logeren bij zijn neefje Boemboem in donker Afrika. Samen trekken ze de rimboe in en beleven opwindende oerwoudavonturen met gevaarlijke wilde dieren: hongerige leeuwen, gemene krokodillen, listige slangen, grote spinnen en een neushoorn die geen neushoorn is. Het gaat er spannend aan toe, maar Zwijn ontdekt een onvermoede kracht in zichzelf en leert zijn neefje een ‘durfliedje’. Als je dat zingt hoef je nooit meer bang te zijn. Zo komt alles, met veel humor, toch nog op z’n pootjes terecht.
© 2006 Tirion Uitgevers bv, Baarn ISBN 90 4390 892 4 EAN 978 90 4390 892 4 NUR 214 Tekst & illustraties: Ilja Gort & Caroline d’Hollosy Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher. Dit boek is gepubliceerd door Uitgeverij Cantecleer Postbus 309 3740 AH Baarn www.tirionuitgevers.nl Cantecleer maakt deel uit van Tirion Uitgevers bv www.zwijn.com
In de rieten oerwoudhut waar Boemboem met z’n familie woont, is het heet. Er gebeurt niet veel; je hoort alleen het zoemen van een vlieg. Af en toe ritselen de palmbladeren van het dak en waait er door het open raam een vleug zoetige junglegeur naar binnen, tegelijk met de geluiden van het oerwoud. Een of ander beest krijst ‘Gekko! Gekko!’ Ergens antwoordt een vogel met een spottend ‘Hoe Hoe Hoe!’ Van ver weg klinkt een dof gebrul. Zwijn en zijn neefje Boemboem liggen loom op de mat. Ze vervelen zich een beetje.
© 2006 Tirion Uitgevers bv, Baarn ISBN 90 4390 892 4 EAN 978 90 4390 892 4 NUR 214 Tekst & illustraties: Ilja Gort & Caroline d’Hollosy Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher. Dit boek is gepubliceerd door Uitgeverij Cantecleer Postbus 309 3740 AH Baarn www.tirionuitgevers.nl Cantecleer maakt deel uit van Tirion Uitgevers bv www.zwijn.com
In de rieten oerwoudhut waar Boemboem met z’n familie woont, is het heet. Er gebeurt niet veel; je hoort alleen het zoemen van een vlieg. Af en toe ritselen de palmbladeren van het dak en waait er door het open raam een vleug zoetige junglegeur naar binnen, tegelijk met de geluiden van het oerwoud. Een of ander beest krijst ‘Gekko! Gekko!’ Ergens antwoordt een vogel met een spottend ‘Hoe Hoe Hoe!’ Van ver weg klinkt een dof gebrul. Zwijn en zijn neefje Boemboem liggen loom op de mat. Ze vervelen zich een beetje.
‘Mogen we buiten spelen?’ vraagt Boemboem aan z’n moeder. ‘Tuurlijk, maar niet naar de bruine bosvijver! Daar zitten gevaarlijke krokodillen en luipaarden,’ waarschuwt ze. ‘En doe je nieuwe rode stropdas om. Je moet er netjes uitzien. Vandaag is je vader jarig en ik ga zijn lievelingskostje bakken: oerwoudpatat.’ ‘Mmmm! Lekker mam!’ roept Boemboem, terwijl hij zijn glimmend rode stropdas om doet. ‘Tot vanmiddag...’ ‘Ho, ho!’ lacht moeder, ’... eerst een kusje!’ Met een brede zwaai tilt ze de twee vriendjes van de vloer om ze een stevige pakkerd te geven. Als ze de hut uitlopen doet Boemboem zijn rode das af, rolt hem op en stopt hem in zijn zak. ‘Veel te strak. Waar zullen we heen gaan?’ ‘Kweenie,’ zegt Zwijn. ‘Is dat ver, die bosvijver?’
‘Mogen we buiten spelen?’ vraagt Boemboem aan z’n moeder. ‘Tuurlijk, maar niet naar de bruine bosvijver! Daar zitten gevaarlijke krokodillen en luipaarden,’ waarschuwt ze. ‘En doe je nieuwe rode stropdas om. Je moet er netjes uitzien. Vandaag is je vader jarig en ik ga zijn lievelingskostje bakken: oerwoudpatat.’ ‘Mmmm! Lekker mam!’ roept Boemboem, terwijl hij zijn glimmend rode stropdas om doet. ‘Tot vanmiddag...’ ‘Ho, ho!’ lacht moeder, ’... eerst een kusje!’ Met een brede zwaai tilt ze de twee vriendjes van de vloer om ze een stevige pakkerd te geven. Als ze de hut uitlopen doet Boemboem zijn rode das af, rolt hem op en stopt hem in zijn zak. ‘Veel te strak. Waar zullen we heen gaan?’ ‘Kweenie,’ zegt Zwijn. ‘Is dat ver, die bosvijver?’
De hitte zindert boven de savanne. Het vergeelde gras wiegt loom in de warme wind. In de schaduw van een dikke boom ligt een nest buurtleeuwen te luieren in het warme zand. Op het geluid van de naderende pootstapjes van de twee vriendjes doet de enorme vaderleeuw traag één oog open. Dan springt hij bliksemsnel op, schudt met een woest gebaar zijn machtige leeuwenkop, zodat het zand aan alle kanten uit zijn manen stuift en maakt zich klaar voor een dodelijke sprong. Maar op het laatste moment herkent hij Boemboem en ontspannen gaat hij weer liggen. ‘Hé, Boemboem!’ bromt hij terwijl hij zich weer in het zand schurkt. ‘Hoe is het met je? Is dat nou je neef? Kom d’r bij liggen man, lekker in de schaduw. ’t Is veel te heet om je druk te maken.’ Gezellig nestelen de twee vriendjes zich tegen de warme buik van de grote vaderleeuw aan. Vanonder de zachte leeuwenvacht klinkt vlakbij hun oren een dof gerommel uit de leeuwenbuik. ‘Wat een lawaai!’ zegt Zwijn. ‘Het lijkt wel onweer! Heeft u soms honger?’
De hitte zindert boven de savanne. Het vergeelde gras wiegt loom in de warme wind. In de schaduw van een dikke boom ligt een nest buurtleeuwen te luieren in het warme zand. Op het geluid van de naderende pootstapjes van de twee vriendjes doet de enorme vaderleeuw traag één oog open. Dan springt hij bliksemsnel op, schudt met een woest gebaar zijn machtige leeuwenkop, zodat het zand aan alle kanten uit zijn manen stuift en maakt zich klaar voor een dodelijke sprong. Maar op het laatste moment herkent hij Boemboem en ontspannen gaat hij weer liggen. ‘Hé, Boemboem!’ bromt hij terwijl hij zich weer in het zand schurkt. ‘Hoe is het met je? Is dat nou je neef? Kom d’r bij liggen man, lekker in de schaduw. ’t Is veel te heet om je druk te maken.’ Gezellig nestelen de twee vriendjes zich tegen de warme buik van de grote vaderleeuw aan. Vanonder de zachte leeuwenvacht klinkt vlakbij hun oren een dof gerommel uit de leeuwenbuik. ‘Wat een lawaai!’ zegt Zwijn. ‘Het lijkt wel onweer! Heeft u soms honger?’
‘Niet zo kletsen,’ gaapt de vaderleeuw, ‘we liggen lekker te soezelen.’ Hij spert zijn muil wagenwijd open in een lange, landerige leeuwengeeuw. Zwijn schrikt van de enorme blikkerende leeuwentanden: ‘Wauw!’ Wat een tánden! Mag ik ‘ns voelen?’ ‘Niet doen!’ schrikt Boemboem. ‘Engie engie!’ ‘Welnee!’ bromt de vaderleeuw goedmoedig. ‘Voel maar rustig, hoor. Heb je wel je handen gewassen?’ Zwijn voelt voorzichtig met het topje van z’n pootje aan de punt van een vlijmscherpe leeuwentand. ‘Wauw...!’ fluistert hij met ontzag. ‘Scherp!!!’ Dan ziet hij hoe de leeuwenogen plotseling een starende uitdrukking krijgen en zich richten op een punt ergens achter hem. Hij draait zich om en ziet een verdwaald babyhertje zonder moeder uit de bosrand komen. Met een diep gegrom springt de vaderleeuw overeind.
‘Niet zo kletsen,’ gaapt de vaderleeuw, ‘we liggen lekker te soezelen.’ Hij spert zijn muil wagenwijd open in een lange, landerige leeuwengeeuw. Zwijn schrikt van de enorme blikkerende leeuwentanden: ‘Wauw!’ Wat een tánden! Mag ik ‘ns voelen?’ ‘Niet doen!’ schrikt Boemboem. ‘Engie engie!’ ‘Welnee!’ bromt de vaderleeuw goedmoedig. ‘Voel maar rustig, hoor. Heb je wel je handen gewassen?’ Zwijn voelt voorzichtig met het topje van z’n pootje aan de punt van een vlijmscherpe leeuwentand. ‘Wauw...!’ fluistert hij met ontzag. ‘Scherp!!!’ Dan ziet hij hoe de leeuwenogen plotseling een starende uitdrukking krijgen en zich richten op een punt ergens achter hem. Hij draait zich om en ziet een verdwaald babyhertje zonder moeder uit de bosrand komen. Met een diep gegrom springt de vaderleeuw overeind.
Maar net op het moment dat de leeuw op het babyhertje wil afstormen, steekt Zwijn z’n pootje uit en laat het grote beest struikelen. Met een dreunende klap stort de koning der dieren voorover in het zand. ‘Wat doe je nou!?’ brult hij verbaasd en wrijft over zijn pijnlijke kaak. ‘U wou dat babyhertje gaan opeten!’ zegt Zwijn boos. ‘Natuurlijk!’ gromt de leeuw verwonderd. ‘Ik heb HONGER!’ ‘Maar dat is toch ZIELIG!?’ zegt Zwijn. ‘Maar ik moet toch ETEN!?’ zegt de leeuw.
Maar net op het moment dat de leeuw op het babyhertje wil afstormen, steekt Zwijn z’n pootje uit en laat het grote beest struikelen. Met een dreunende klap stort de koning der dieren voorover in het zand. ‘Wat doe je nou!?’ brult hij verbaasd en wrijft over zijn pijnlijke kaak. ‘U wou dat babyhertje gaan opeten!’ zegt Zwijn boos. ‘Natuurlijk!’ gromt de leeuw verwonderd. ‘Ik heb HONGER!’ ‘Maar dat is toch ZIELIG!?’ zegt Zwijn. ‘Maar ik moet toch ETEN!?’ zegt de leeuw.
‘Ik weet wat! Ik weet wat!’ komt Boemboem tussenbeide. ‘MOEDER!’ ‘Moet hij je moeder opeten?’ vraagt Zwijn verschrikt. ‘Nee, natuurlijk niet, maar mijn moeder is toch oerwoudpatat aan het bakken?! Ruik dan!’ En inderdaad; een heerlijke geur van versgebakken friet waaiert over de vlakte. ‘Momentje, meneer leeuw, ik ga een zak patat voor u halen!’ roept Boemboem en hij rent naar huis. Even later is hij terug met een grote zak verse oerwoudpatat.
‘Lust ik dat?’ vraagt de grote leeuw wantrouwend. ‘Proef nou maar’, stelt Boemboem hem gerust. ‘U vindt het vast heerlijk.’ De vaderleeuw steekt zijn poot in de zak, prikt zijn klauw vol friet en steekt die in zijn muil. Smakkend kauwt hij een grote hap patat. Dan verspreidt een brede glimlach zich over zijn snuit. Hij spert zijn leeuwenmuil open, gooit zijn kop in z’n nek en met wapperende manen laat hij zijn oorverdovende vaderleeuwenbrul over de savanne schallen. ‘LEKKERRRRRRRRRRRRRR!’ ‘Dat dacht ik wel,’ lacht Zwijn tevreden. ‘Kom op, Boemboem, nu gaan we naar de bruine bosvijver!’
‘Ik weet wat! Ik weet wat!’ komt Boemboem tussenbeide. ‘MOEDER!’ ‘Moet hij je moeder opeten?’ vraagt Zwijn verschrikt. ‘Nee, natuurlijk niet, maar mijn moeder is toch oerwoudpatat aan het bakken?! Ruik dan!’ En inderdaad; een heerlijke geur van versgebakken friet waaiert over de vlakte. ‘Momentje, meneer leeuw, ik ga een zak patat voor u halen!’ roept Boemboem en hij rent naar huis. Even later is hij terug met een grote zak verse oerwoudpatat.
‘Lust ik dat?’ vraagt de grote leeuw wantrouwend. ‘Proef nou maar’, stelt Boemboem hem gerust. ‘U vindt het vast heerlijk.’ De vaderleeuw steekt zijn poot in de zak, prikt zijn klauw vol friet en steekt die in zijn muil. Smakkend kauwt hij een grote hap patat. Dan verspreidt een brede glimlach zich over zijn snuit. Hij spert zijn leeuwenmuil open, gooit zijn kop in z’n nek en met wapperende manen laat hij zijn oorverdovende vaderleeuwenbrul over de savanne schallen. ‘LEKKERRRRRRRRRRRRRR!’ ‘Dat dacht ik wel,’ lacht Zwijn tevreden. ‘Kom op, Boemboem, nu gaan we naar de bruine bosvijver!’
Als ze op de tast hun weg zoeken door het hoge riet langs de oever van de bruine bosvijver, staan de vriendjes plotseling tegenover een levensgroot luipaard. Z’n botten steken door z’n vel van de honger. Doodstil verspert het wilde beest hen de doorgang. Zijn ogen staren hen ijskoud aan, als felgroene halogeenlampjes. Dan klinkt diep achter uit zijn keel een laag, bloeddorstig gegrom. ‘RENNEN!’ roept Zwijn, en meteen roffelen hun korte pootjes met grote snelheid over het pad. ‘BLIJF STAAN!’ brult het luipaard. ‘IK WIL JULLIE OPVRETEN!!’
Als ze langs de waterkant rennen, schiet er plotseling een reusachtige krokodil uit het water. ‘Nee, nee, luipaard kruipaard!’ gorgelt de krokodil. ‘Je vergist je: IK ga ze opvreten! Dit zijn typische krokodillenverwenhapjes! ’ En in een flitsende beweging hapt hij met klappende kaken naar Boemboems rennende pootjes. ‘Hellepie!’ gilt Boemboem...
Als ze op de tast hun weg zoeken door het hoge riet langs de oever van de bruine bosvijver, staan de vriendjes plotseling tegenover een levensgroot luipaard. Z’n botten steken door z’n vel van de honger. Doodstil verspert het wilde beest hen de doorgang. Zijn ogen staren hen ijskoud aan, als felgroene halogeenlampjes. Dan klinkt diep achter uit zijn keel een laag, bloeddorstig gegrom. ‘RENNEN!’ roept Zwijn, en meteen roffelen hun korte pootjes met grote snelheid over het pad. ‘BLIJF STAAN!’ brult het luipaard. ‘IK WIL JULLIE OPVRETEN!!’
Als ze langs de waterkant rennen, schiet er plotseling een reusachtige krokodil uit het water. ‘Nee, nee, luipaard kruipaard!’ gorgelt de krokodil. ‘Je vergist je: IK ga ze opvreten! Dit zijn typische krokodillenverwenhapjes! ’ En in een flitsende beweging hapt hij met klappende kaken naar Boemboems rennende pootjes. ‘Hellepie!’ gilt Boemboem...
‘Naar de overkant!’ roept Zwijn. ‘Hier! Pak beet!’ Hij drukt Boemboem een liaan in zijn pootjes, trekt hem zo ver mogelijk naar achteren en geeft hem een enorme duw. Grommend draait de krokodil zich om en duikt met een dubbele salto de vijver weer in. ‘Tarzááán!’ joelt Boemboem, en met een brede zwaai zwiert hij over de vijver. Dan barst het vijveroppervlak open, en in een zuil van schuimend gespetter schiet de reusachtige krokodil als een raket uit het water. Zijn bek wagenwijd open gesperd. Heel even blikkert het zonlicht op twee rijen messcherpe tanden.
‘HAP!’ zegt de krokodil. En weg is Boemboem. Wit van schrik zet Zwijn zijn handen als een toeter aan z’n mond en schreeuwt: ‘HEEE, KROKODIL!!! D’R ZIT EEN KIKKER IN JE BIL!!!’ Verschrikt kijkt de krokodil achterom en doet van verbazing z’n bek open. Meteen springt Boemboem eruit en zwemt met snelle slagen terug naar de kant. Even staart de krokodil glazig naar zijn ontsnapte prooi, dan begint hij te huilen. Dikke krokodillentranen biggelen langs zijn wangen. ‘Ik heb al drie dagen niks gegeten,’ snikt hij, ‘en jullie zien er zo lekker smakelijk uit. Mag ik niet één, klein, pootje? Één klein ieniemieniepootje?’ ‘Ammenooitniet!’ zegt Zwijn beslist. ‘En niet meer mijn neefje opeten, hè? Anders maken we cowboylaarzen van je!’
‘Naar de overkant!’ roept Zwijn. ‘Hier! Pak beet!’ Hij drukt Boemboem een liaan in zijn pootjes, trekt hem zo ver mogelijk naar achteren en geeft hem een enorme duw. Grommend draait de krokodil zich om en duikt met een dubbele salto de vijver weer in. ‘Tarzááán!’ joelt Boemboem, en met een brede zwaai zwiert hij over de vijver. Dan barst het vijveroppervlak open, en in een zuil van schuimend gespetter schiet de reusachtige krokodil als een raket uit het water. Zijn bek wagenwijd open gesperd. Heel even blikkert het zonlicht op twee rijen messcherpe tanden.
‘HAP!’ zegt de krokodil. En weg is Boemboem. Wit van schrik zet Zwijn zijn handen als een toeter aan z’n mond en schreeuwt: ‘HEEE, KROKODIL!!! D’R ZIT EEN KIKKER IN JE BIL!!!’ Verschrikt kijkt de krokodil achterom en doet van verbazing z’n bek open. Meteen springt Boemboem eruit en zwemt met snelle slagen terug naar de kant. Even staart de krokodil glazig naar zijn ontsnapte prooi, dan begint hij te huilen. Dikke krokodillentranen biggelen langs zijn wangen. ‘Ik heb al drie dagen niks gegeten,’ snikt hij, ‘en jullie zien er zo lekker smakelijk uit. Mag ik niet één, klein, pootje? Één klein ieniemieniepootje?’ ‘Ammenooitniet!’ zegt Zwijn beslist. ‘En niet meer mijn neefje opeten, hè? Anders maken we cowboylaarzen van je!’
Als Zwijn zijn kletsnatte neefje op de kant trekt, barst achter hem met een woest gebrul het luipaard uit de struiken. ‘Vlug!’ roept Zwijn. ‘Die boom!’ Als een speer schieten de twee vriendjes de boom in en even later zitten ze, hoog tussen het gebladerte, op een dikke tak uit te hijgen. Het luipaard gaat op zijn achterste poten staan, slaat zijn klauwen in de stam en probeert naar boven te klimmen. Maar de boom is te glad en z’n nagels krassen machteloos door de boomschors. De krokodil klimt uit het water en waggelt de oever op. ‘Kom uit die boom, pestkoppen!’ roept hij naar boven. ‘We hebben trek!’ ‘Waarom moeten jullie ons nou zo nodig opeten?’ roept Zwijn naar beneden. ‘Omdat jullie d’r zo smakelijk uitzien,’ grijnst het luipaard en likt alvast zijn lippen af. ‘Vooral Boemboem. Zo lekker jong en mals. Echt een lekker snackje!’ Boemboem moet huilen. ‘Bhoe, hoe, hoe... Ik ben geen snackje...’ ‘Bovendien,’ vervolgt het luipaard, ‘kunnen jullie toch niet tegen ons op, want wij zijn wilde dieren.’ ‘Ik ben anders óók een dier!’ protesteert Zwijn. ‘Een ZWIJN!’ ‘Puh!’ smaalt de krokodil, die met zijn korte pootjes tevergeefs in de boom probeert te klimmen. ‘Een knuffelzwijn zeker!’
Als Zwijn zijn kletsnatte neefje op de kant trekt, barst achter hem met een woest gebrul het luipaard uit de struiken. ‘Vlug!’ roept Zwijn. ‘Die boom!’ Als een speer schieten de twee vriendjes de boom in en even later zitten ze, hoog tussen het gebladerte, op een dikke tak uit te hijgen. Het luipaard gaat op zijn achterste poten staan, slaat zijn klauwen in de stam en probeert naar boven te klimmen. Maar de boom is te glad en z’n nagels krassen machteloos door de boomschors. De krokodil klimt uit het water en waggelt de oever op. ‘Kom uit die boom, pestkoppen!’ roept hij naar boven. ‘We hebben trek!’ ‘Waarom moeten jullie ons nou zo nodig opeten?’ roept Zwijn naar beneden. ‘Omdat jullie d’r zo smakelijk uitzien,’ grijnst het luipaard en likt alvast zijn lippen af. ‘Vooral Boemboem. Zo lekker jong en mals. Echt een lekker snackje!’ Boemboem moet huilen. ‘Bhoe, hoe, hoe... Ik ben geen snackje...’ ‘Bovendien,’ vervolgt het luipaard, ‘kunnen jullie toch niet tegen ons op, want wij zijn wilde dieren.’ ‘Ik ben anders óók een dier!’ protesteert Zwijn. ‘Een ZWIJN!’ ‘Puh!’ smaalt de krokodil, die met zijn korte pootjes tevergeefs in de boom probeert te klimmen. ‘Een knuffelzwijn zeker!’
Dan voelt Zwijn diep in zijn binnenste een gevoeletje wakker worden. Een diepe woede maakt zich van hem meester, alsof er in zijn borst een klein rood ballonnetje wordt opgeblazen. Hij moet denken aan zijn grote sterke vader en aan zijn grootvader, met hun ruige vacht en hun blikkerende slagtanden. ’Oh ja!?’ roept hij strijdlustig, ‘Ik? Een knuffelzwijn? Een WILD zwijn zul je bedoelen! Ik zal jullie ’ns ’n poepie laten ruiken!’ En met een lange aanvalskreet laat hij zich pardoes uit de boom vallen. ‘YAHOOOOO...’
Met een klap landt hij boven op de krokodil, die een gil van pijn slaakt. ‘Auww! M’n arme rug! Kun je niet uitkijken?’ ‘Eigen schuld, dikke bult!’ roept Zwijn en bliksemsnel draait hij zijn kontje naar het gezicht van het luipaard en laat een keiharde scheet recht in zijn snufferd. Het luipaard schrikt zich wild! Woest schudt hij zijn kop terwijl hij met zijn poot z’n neus dichtknijpt. ‘GATSIE!’ brult hij. ‘STINK!!! Wegwezen!’ Met grote sprongen vlucht hij het bos in. Hoestend van de stank hobbelt de krokodil terug naar de bosvijver.
Dan voelt Zwijn diep in zijn binnenste een gevoeletje wakker worden. Een diepe woede maakt zich van hem meester, alsof er in zijn borst een klein rood ballonnetje wordt opgeblazen. Hij moet denken aan zijn grote sterke vader en aan zijn grootvader, met hun ruige vacht en hun blikkerende slagtanden. ’Oh ja!?’ roept hij strijdlustig, ‘Ik? Een knuffelzwijn? Een WILD zwijn zul je bedoelen! Ik zal jullie ’ns ’n poepie laten ruiken!’ En met een lange aanvalskreet laat hij zich pardoes uit de boom vallen. ‘YAHOOOOO...’
Met een klap landt hij boven op de krokodil, die een gil van pijn slaakt. ‘Auww! M’n arme rug! Kun je niet uitkijken?’ ‘Eigen schuld, dikke bult!’ roept Zwijn en bliksemsnel draait hij zijn kontje naar het gezicht van het luipaard en laat een keiharde scheet recht in zijn snufferd. Het luipaard schrikt zich wild! Woest schudt hij zijn kop terwijl hij met zijn poot z’n neus dichtknijpt. ‘GATSIE!’ brult hij. ‘STINK!!! Wegwezen!’ Met grote sprongen vlucht hij het bos in. Hoestend van de stank hobbelt de krokodil terug naar de bosvijver.
Woedend rent Zwijn hen achterna. ‘Van mijn neefje blijven jullie AF, lelijkerds!’ roept hij. ‘En nooit meer terugkomen, hè?! Anders word ik pas écht wild...’ Maar de dieren zijn al in de rimboe verdwenen. ‘Hoe doe je dat toch, Zwijn?’ verzucht Boemboem. ‘Ben je nou nooit ‘ns BANG?’ ‘Ik heb een truukje,’ antwoordt Zwijn. ’Als je bang bent, zing dan het durfliedje. Dan gaat er van binnen een klein lichtje branden, en je zult zien, dan gaat ’t meteen een heel stuk beter. En Zwijn begint te zingen:
‘Je moet niet bang zijn, dat heeft helemaal geen zin. Gewoon nooit bang zijn, dan weet je dat je wint.’
Woedend rent Zwijn hen achterna. ‘Van mijn neefje blijven jullie AF, lelijkerds!’ roept hij. ‘En nooit meer terugkomen, hè?! Anders word ik pas écht wild...’ Maar de dieren zijn al in de rimboe verdwenen. ‘Hoe doe je dat toch, Zwijn?’ verzucht Boemboem. ‘Ben je nou nooit ‘ns BANG?’ ‘Ik heb een truukje,’ antwoordt Zwijn. ’Als je bang bent, zing dan het durfliedje. Dan gaat er van binnen een klein lichtje branden, en je zult zien, dan gaat ’t meteen een heel stuk beter. En Zwijn begint te zingen:
‘Je moet niet bang zijn, dat heeft helemaal geen zin. Gewoon nooit bang zijn, dan weet je dat je wint.’
‘Kom,’ zegt Boemboem, ‘laten we dit pad nemen.’ Ze slaan linksaf, een dicht begroeid oerwoudpaadje in. Na een tijdje lopen hoort Zwijn boven in de takken wat kraken. Hij kijkt omhoog en ziet in een boom iets grijzigs door het groen schemeren. ‘Hallo!’ roept hij naar boven. ‘Zit daar iets?’
‘Ikke...’ klinkt het zachtjes tussen de bladeren vandaan. ‘Wie is ikke?’ Fluisterend komt het antwoord: ‘... Ikke... dikke olifant...’ ‘Een OLIFANT?! Laat je eens zien dan?!’ Een rimpelige grijze slurf duwt voorzichtig de bladeren opzij, en twee kleine oogjes gluren door een gaatje. Daar, hoog tussen het groen, op een tak die doorbuigt onder zijn gewicht, probeert een enorme olifant met een dikke kont zich onzichtbaar te maken. ‘Wat doe jij daar?’ vraagt Zwijn stomverwonderd. ‘Ik ben een beetje bang,’ zucht de olifant verontschuldigend. ‘Er loopt daar beneden ergens een muis los.’ ‘Een OLIFANT die bang is voor een MUIS???!’ lacht Zwijn. ‘Dat hoeft toch helemaal niet! Kom, we zullen je een durfliedje leren.’ Zwijn en Boemboem beginnen het durfliedje te zingen. Voorzichtig probeert de olifant mee te neuriën. Maar dan breekt onder luid gekraak de tak waarop hij zit af, en met een klap die de grond doet trillen dondert het zware dier uit de boom. Van schrik laat de olifant een keiharde boer. ‘BWRAHP!’ ‘Niks gebroken?’ vraagt Zwijn bezorgd. ‘Nee hoor, ik kan wel tegen een stootje,’ lacht de olifant. ‘En door dat liedje van jullie ben ik ook niet meer bang. Hartstikke bedankt jongens! Ik ga d’r meteen van tussen! Feestvieren! Want ik ben eigenlijk jarig vandaag! Aju! Enne... Doe die muis de groeten als je ‘m nog ziet!’ Hij draait zich om en dendert op een drafje het oerwoud in.
‘Kom,’ zegt Boemboem, ‘laten we dit pad nemen.’ Ze slaan linksaf, een dicht begroeid oerwoudpaadje in. Na een tijdje lopen hoort Zwijn boven in de takken wat kraken. Hij kijkt omhoog en ziet in een boom iets grijzigs door het groen schemeren. ‘Hallo!’ roept hij naar boven. ‘Zit daar iets?’
‘Ikke...’ klinkt het zachtjes tussen de bladeren vandaan. ‘Wie is ikke?’ Fluisterend komt het antwoord: ‘... Ikke... dikke olifant...’ ‘Een OLIFANT?! Laat je eens zien dan?!’ Een rimpelige grijze slurf duwt voorzichtig de bladeren opzij, en twee kleine oogjes gluren door een gaatje. Daar, hoog tussen het groen, op een tak die doorbuigt onder zijn gewicht, probeert een enorme olifant met een dikke kont zich onzichtbaar te maken. ‘Wat doe jij daar?’ vraagt Zwijn stomverwonderd. ‘Ik ben een beetje bang,’ zucht de olifant verontschuldigend. ‘Er loopt daar beneden ergens een muis los.’ ‘Een OLIFANT die bang is voor een MUIS???!’ lacht Zwijn. ‘Dat hoeft toch helemaal niet! Kom, we zullen je een durfliedje leren.’ Zwijn en Boemboem beginnen het durfliedje te zingen. Voorzichtig probeert de olifant mee te neuriën. Maar dan breekt onder luid gekraak de tak waarop hij zit af, en met een klap die de grond doet trillen dondert het zware dier uit de boom. Van schrik laat de olifant een keiharde boer. ‘BWRAHP!’ ‘Niks gebroken?’ vraagt Zwijn bezorgd. ‘Nee hoor, ik kan wel tegen een stootje,’ lacht de olifant. ‘En door dat liedje van jullie ben ik ook niet meer bang. Hartstikke bedankt jongens! Ik ga d’r meteen van tussen! Feestvieren! Want ik ben eigenlijk jarig vandaag! Aju! Enne... Doe die muis de groeten als je ‘m nog ziet!’ Hij draait zich om en dendert op een drafje het oerwoud in.
‘Wat een giller!’ lacht Boemboem, als zij weer door het oerwoud lopen, ‘een olifant die bang is voor een muis!’ ‘Kan gebeuren,’ grinnikt Zwijn, ‘maar in ieder geval heeft hij nu het durfliedje en kan hij..... YECH!!!’ Zwijn is met zijn gezicht recht in een kleverig spinnenweb gelopen. Geschrokken deinst hij achteruit en probeert de plakkerige spinnewebdraden van zijn wangen te trekken. ‘Hmm,’ peinst hij dan, ‘waar een web is, moet ook een spin zijn...’ En warempel: als hij zijn blik omhoog richt, kijkt hij recht in het harige gezicht van een dikke, zwarte spin. Zo groot als een voetbal met pootjes. Het beest hangt boven in z’n web en kijkt Zwijn met kleine, felrode oogjes aan. ‘Alle balle!’ hijgt Zwijn van schrik. ‘Jij bent geen kleintje!’ ’Nee,’ lacht de spin, ‘ik ben nogal groot. Dat komt, ik ben een vógelspin.’ ‘Hoezo een vogelspin?’ vraagt Zwijn. ‘Kun je dan vliegen of zo? Of mooi fluiten? Of lúst je juist graag vogels?’ ‘Nee, jôh!’ De spin slaat zich op z’n bolle buikje van het lachen. Ik ben net zo gróót als een vogel! En ik zit altijd in bomen en zo, dus líjk ik een beetje op een vogel, en daarom noemen ze me vogelspin!’
‘Wat een giller!’ lacht Boemboem, als zij weer door het oerwoud lopen, ‘een olifant die bang is voor een muis!’ ‘Kan gebeuren,’ grinnikt Zwijn, ‘maar in ieder geval heeft hij nu het durfliedje en kan hij..... YECH!!!’ Zwijn is met zijn gezicht recht in een kleverig spinnenweb gelopen. Geschrokken deinst hij achteruit en probeert de plakkerige spinnewebdraden van zijn wangen te trekken. ‘Hmm,’ peinst hij dan, ‘waar een web is, moet ook een spin zijn...’ En warempel: als hij zijn blik omhoog richt, kijkt hij recht in het harige gezicht van een dikke, zwarte spin. Zo groot als een voetbal met pootjes. Het beest hangt boven in z’n web en kijkt Zwijn met kleine, felrode oogjes aan. ‘Alle balle!’ hijgt Zwijn van schrik. ‘Jij bent geen kleintje!’ ’Nee,’ lacht de spin, ‘ik ben nogal groot. Dat komt, ik ben een vógelspin.’ ‘Hoezo een vogelspin?’ vraagt Zwijn. ‘Kun je dan vliegen of zo? Of mooi fluiten? Of lúst je juist graag vogels?’ ‘Nee, jôh!’ De spin slaat zich op z’n bolle buikje van het lachen. Ik ben net zo gróót als een vogel! En ik zit altijd in bomen en zo, dus líjk ik een beetje op een vogel, en daarom noemen ze me vogelspin!’
‘Ben je gevaarlijk?’ vraagt Zwijn. ‘Welnee,’ grinnikt de spin, ‘dat komt door dat dikke, harige lijf van me, en die rare rooie oogjes. Maar ik doe niks, hoor.’ ‘Gelukkig maar...,’ zucht Boemboem. ‘Maarre...,’ vervolgt de spin, ‘kunnen jullie mij misschien even helpen? Mijn ene pootje zit vast in een kleverige knoop van m’n web.’ ‘Geen probleem, spinnie,’ zegt Zwijn. ‘Maak jij z’n pootje even los, Boemboem?’ Boemboem steekt zijn hand uit om de lange, harige spinnenpoot los te trekken, maar midden in die beweging stopt hij. ‘Ik durf niet...,’ fluistert hij zachtjes. ‘Ik ben bang voor hem.’ ‘Dat hoor ik wel meer,’ lacht de spin, ‘maar ik doe niks hoor. Echt niet...’ ’Liedje...,’ bromt Zwijn. ‘Wat?’ vraagt Boemboem verbaasd. ‘DURFLIEDJE!’ zegt Zwijn nog een keer. ‘Oh ja!’ zegt Boemboem, en zachtjes begint hij het durfliedje te zingen. Onder het zingen pakt hij aarzelend de harige spinnenpoot en trekt hem voorzichtig los uit het web. ‘Ahhh... dank je wel!’ verzucht de spin dankbaar en wrijft over zijn stijve knie, ‘ik zat al urenlang vast!’ Troostend kroelt Zwijn met z’n vingers door de stugge nekhaartjes van de spin. ‘Mmmm lekker,’ bromt de spin genietend. ‘Als ik ooit iets terug kan doen...’
‘Ben je gevaarlijk?’ vraagt Zwijn. ‘Welnee,’ grinnikt de spin, ‘dat komt door dat dikke, harige lijf van me, en die rare rooie oogjes. Maar ik doe niks, hoor.’ ‘Gelukkig maar...,’ zucht Boemboem. ‘Maarre...,’ vervolgt de spin, ‘kunnen jullie mij misschien even helpen? Mijn ene pootje zit vast in een kleverige knoop van m’n web.’ ‘Geen probleem, spinnie,’ zegt Zwijn. ‘Maak jij z’n pootje even los, Boemboem?’ Boemboem steekt zijn hand uit om de lange, harige spinnenpoot los te trekken, maar midden in die beweging stopt hij. ‘Ik durf niet...,’ fluistert hij zachtjes. ‘Ik ben bang voor hem.’ ‘Dat hoor ik wel meer,’ lacht de spin, ‘maar ik doe niks hoor. Echt niet...’ ’Liedje...,’ bromt Zwijn. ‘Wat?’ vraagt Boemboem verbaasd. ‘DURFLIEDJE!’ zegt Zwijn nog een keer. ‘Oh ja!’ zegt Boemboem, en zachtjes begint hij het durfliedje te zingen. Onder het zingen pakt hij aarzelend de harige spinnenpoot en trekt hem voorzichtig los uit het web. ‘Ahhh... dank je wel!’ verzucht de spin dankbaar en wrijft over zijn stijve knie, ‘ik zat al urenlang vast!’ Troostend kroelt Zwijn met z’n vingers door de stugge nekhaartjes van de spin. ‘Mmmm lekker,’ bromt de spin genietend. ‘Als ik ooit iets terug kan doen...’
De vriendjes zijn nog geen tien stappen verder, of met een doffe plof valt er een enorme wurgslang op hun schouders. ‘Haaaaaaaaa! Dáár heb ik julliessssss!’ lispelt de slang sissend. ‘Jullie gaan op de kaartssssss!’ ‘Uche, uche!’ hoest Zwijn en worstelt verwoed om los te komen. ‘Laat los, lelijke bospaling! Waar heb je ’t over?! Wélke kaart?!’ ‘De menúkaartssssss!’ sist de slang en met een hikkend lachje sleurt hij de twee vriendjes mee de bosjes in. Daar, op een open plek, ligt een stel dikke slangen te eten. ‘Kijk eens, jongenssssss!’ roept de wurgslang, en trots houdt hij Zwijn en Boemboem omhoog. ‘Kijk eens wat ik heb? Twee lekkere, kersverse voorgerechtjessssss!’
‘Doe mij die met dat roze snuitje maar! Schoongemaakt, met uitjes graag!’ brult een zeer dikke brilslang. ‘Ik wil die met dat t-shirt wel!’ roept een andere gladjanus. ‘Met mayonaise!’ ‘Komt voor mekaar!’ roept de wurgslang. ‘Zo,’ wendt hij zich tot de twee geschrokken vriendjes. ‘Dit is heel even een naar gevoel, want ik moet jullie nu gaan wurgen. Doe je ogen maar even dicht. ‘t Is zo voorbij.’
De vriendjes zijn nog geen tien stappen verder, of met een doffe plof valt er een enorme wurgslang op hun schouders. ‘Haaaaaaaaa! Dáár heb ik julliessssss!’ lispelt de slang sissend. ‘Jullie gaan op de kaartssssss!’ ‘Uche, uche!’ hoest Zwijn en worstelt verwoed om los te komen. ‘Laat los, lelijke bospaling! Waar heb je ’t over?! Wélke kaart?!’ ‘De menúkaartssssss!’ sist de slang en met een hikkend lachje sleurt hij de twee vriendjes mee de bosjes in. Daar, op een open plek, ligt een stel dikke slangen te eten. ‘Kijk eens, jongenssssss!’ roept de wurgslang, en trots houdt hij Zwijn en Boemboem omhoog. ‘Kijk eens wat ik heb? Twee lekkere, kersverse voorgerechtjessssss!’
‘Doe mij die met dat roze snuitje maar! Schoongemaakt, met uitjes graag!’ brult een zeer dikke brilslang. ‘Ik wil die met dat t-shirt wel!’ roept een andere gladjanus. ‘Met mayonaise!’ ‘Komt voor mekaar!’ roept de wurgslang. ‘Zo,’ wendt hij zich tot de twee geschrokken vriendjes. ‘Dit is heel even een naar gevoel, want ik moet jullie nu gaan wurgen. Doe je ogen maar even dicht. ‘t Is zo voorbij.’
Maar net op het moment dat de slang met wurgen wil beginnen, valt er uit de boom boven hem een zwarte, harige spin, zo groot als een voetbal met pootjes. Recht op z’n neus. ‘Help!’ brult de slang, wit van angst. ‘Een giftige spin!’ Van schrik laat hij de twee vriendjes vallen en vlucht kronkelend het struikgewas in. Lachend, met rode oogjes die twinkelen van pret, kijkt de spin de twee vriendjes aan. ‘Die had ik mooi te pakken hè? Hij schrok zich het apelazerus! Hij scheet in z’n broek van angst!’ Zwijn en Boemboem schieten tegelijk in de lach. ‘Goed gedaan, spinnie!’ zegt Zwijn. ‘Hartstikke bedankt! Maarre... hij had helemaal geen broek aan!’
Maar net op het moment dat de slang met wurgen wil beginnen, valt er uit de boom boven hem een zwarte, harige spin, zo groot als een voetbal met pootjes. Recht op z’n neus. ‘Help!’ brult de slang, wit van angst. ‘Een giftige spin!’ Van schrik laat hij de twee vriendjes vallen en vlucht kronkelend het struikgewas in. Lachend, met rode oogjes die twinkelen van pret, kijkt de spin de twee vriendjes aan. ‘Die had ik mooi te pakken hè? Hij schrok zich het apelazerus! Hij scheet in z’n broek van angst!’ Zwijn en Boemboem schieten tegelijk in de lach. ‘Goed gedaan, spinnie!’ zegt Zwijn. ‘Hartstikke bedankt! Maarre... hij had helemaal geen broek aan!’
‘Kom,’ zegt Boemboem, ‘we gaan op huus an. Laten we die rivier daarginds oversteken, dan zijn we zo weer thuis.’ Als ze bij de rivier komen staat in het bruine, traag stromende water een groot, nat nijlpaard kroppen sla te eten. Er drijven er een heel stel om hem heen. Zijn dikke, grijze huid slobbert langs zijn plompe poten. Hij smakt luidruchtig. ‘Leuk!’ roept Zwijn enthousiast. ‘Een neushoorn! Nooit gezien!’ En voordat Boemboem hem kan tegenhouden, rent hij naar het beest toe. Maar dan schrikt hij: die neushoorn heeft geen neushoorn! ‘Meneer neushoorn,’ vraagt Zwijn verwonderd aan het nijlpaard. ‘Waar is uw neushoorn?’
Met kleine bloeddoorlopen oogjes kijkt het nijlpaard hem scheef aan. ‘Wat bedoel je,’ bromt hij korzelig, ‘ik héb helemaal geen neushoorn’. Smakkend begint hij weer te kauwen op de verlepte krop sla die uit zijn bek hangt. ‘Daarom vraag ik het juist,’ zegt Zwijn. ‘Uw hoorn is weg!’
Het nijlpaard kijkt Zwijn woedend aan en begint met zijn plompe voorpoot door de modder te schrapen. ‘Raar eigenlijk,’ zegt Zwijn, die niet in de gaten heeft dat het beest steeds kwaaier wordt, ‘dat u zo DIK bent. U eet alleen maar sla! En toch heeft u allemaal vetrollen! Het lijkt gewoon wel of u een soort BROEK aan heeft! Doet u eigenlijk wel aan SPORT?!’
‘Kom,’ zegt Boemboem, ‘we gaan op huus an. Laten we die rivier daarginds oversteken, dan zijn we zo weer thuis.’ Als ze bij de rivier komen staat in het bruine, traag stromende water een groot, nat nijlpaard kroppen sla te eten. Er drijven er een heel stel om hem heen. Zijn dikke, grijze huid slobbert langs zijn plompe poten. Hij smakt luidruchtig. ‘Leuk!’ roept Zwijn enthousiast. ‘Een neushoorn! Nooit gezien!’ En voordat Boemboem hem kan tegenhouden, rent hij naar het beest toe. Maar dan schrikt hij: die neushoorn heeft geen neushoorn! ‘Meneer neushoorn,’ vraagt Zwijn verwonderd aan het nijlpaard. ‘Waar is uw neushoorn?’
Met kleine bloeddoorlopen oogjes kijkt het nijlpaard hem scheef aan. ‘Wat bedoel je,’ bromt hij korzelig, ‘ik héb helemaal geen neushoorn’. Smakkend begint hij weer te kauwen op de verlepte krop sla die uit zijn bek hangt. ‘Daarom vraag ik het juist,’ zegt Zwijn. ‘Uw hoorn is weg!’
Het nijlpaard kijkt Zwijn woedend aan en begint met zijn plompe voorpoot door de modder te schrapen. ‘Raar eigenlijk,’ zegt Zwijn, die niet in de gaten heeft dat het beest steeds kwaaier wordt, ‘dat u zo DIK bent. U eet alleen maar sla! En toch heeft u allemaal vetrollen! Het lijkt gewoon wel of u een soort BROEK aan heeft! Doet u eigenlijk wel aan SPORT?!’
Nu wordt het nijlpaard echt kwaad. Hij spert z'n reusachtige bek vol lange, gele tanden open en een paar half opgegeten kroppen sla plonzen terug in het rivierwater. ‘Kijk uit, Zwijn!’ fluistert Boemboem, ‘dat is geen neushoorn, maar een nijlpaard. En hij wordt link...’. Meteen hapt het nijlpaard met zijn grote muil naar Zwijn. HAP! ‘Wegwezen!’ roept Zwijn. De twee zetten het op een lopen. KABOEM, KABOEM! Met groot geweld dendert het kletsnatte rivierbeest achter hen aan. Hijgend rennen de twee vriendjes voor hun leven. ‘Zwijn!’ piept Boemboem angstig. ‘Ik ben bang!’ ‘Liedje!’ roept Zwijn over z’n schouder. ‘Wat?’ ‘LIEDJE!’ roept Zwijn nog ’n keer. ‘Oh ja, bijna vergeten!’
Onder het rennen begint Boemboem te zingen: ‘Je moet niet bang zijn, dat heeft helemaal geen zin. Gewoon nooit bang zijn, dan weet je dat je wint.’
Terwijl het landschap voorbij vliegt, herhaalt Boemboem keer op keer het durfliedje. Plotseling blijft hij stokstijf staan. Het nijlpaard heeft daar niet op gerekend en dendert hem in volle vaart voorbij. Een eindje verder komt hij in een grote stofwolk tot stilstand.
Nu wordt het nijlpaard echt kwaad. Hij spert z'n reusachtige bek vol lange, gele tanden open en een paar half opgegeten kroppen sla plonzen terug in het rivierwater. ‘Kijk uit, Zwijn!’ fluistert Boemboem, ‘dat is geen neushoorn, maar een nijlpaard. En hij wordt link...’. Meteen hapt het nijlpaard met zijn grote muil naar Zwijn. HAP! ‘Wegwezen!’ roept Zwijn. De twee zetten het op een lopen. KABOEM, KABOEM! Met groot geweld dendert het kletsnatte rivierbeest achter hen aan. Hijgend rennen de twee vriendjes voor hun leven. ‘Zwijn!’ piept Boemboem angstig. ‘Ik ben bang!’ ‘Liedje!’ roept Zwijn over z’n schouder. ‘Wat?’ ‘LIEDJE!’ roept Zwijn nog ’n keer. ‘Oh ja, bijna vergeten!’
Onder het rennen begint Boemboem te zingen: ‘Je moet niet bang zijn, dat heeft helemaal geen zin. Gewoon nooit bang zijn, dan weet je dat je wint.’
Terwijl het landschap voorbij vliegt, herhaalt Boemboem keer op keer het durfliedje. Plotseling blijft hij stokstijf staan. Het nijlpaard heeft daar niet op gerekend en dendert hem in volle vaart voorbij. Een eindje verder komt hij in een grote stofwolk tot stilstand.
Vervaarlijk zwaaiend met zijn kleine nijlpaardenstaartje draait het grote beest zich om naar Boemboem. Die steekt nadenkend zijn hand in zijn zak en haalt er de rode stropdas uit. ‘Kijk!’ zegt hij, en met de stropdas in zijn uitgestoken hand stapt hij op het nijlpaard af. Tot hij zo dichtbij staat dat hij de warme nijpaardenadem in z’n gezicht voelt. ‘Alstublieft. Die is voor u!’ ‘Oh? Eh...’ snuift het nijlpaard beduusd, en kijkt met zijn kleine oogjes niet-begrijpend naar de stropdas. ‘Nou, ja, eh... Lekker! Dankjewel... Waar smaakt ’t naar?’ En hij doet zijn bek vast open. ‘Nee,’ lacht Boemboem. ‘Dit is niet om te eten, dit is een das. Die moet u óm doen.’ ‘Maar ik heb het helemaal niet koud,’ zegt het nijlpaard verbaasd. ‘Hoeft ook niet,’ zegt Boemboem. ‘Dit is omdat het mooi stáát. Doe uw kop ‘ns ietsjes omlaag?’ ‘Oké,’ bromt het nijlpaard. Gehoorzaam buigt hij zijn grote natte nijlpaarden kop naar beneden. Voorzichtig schuift Boemboem de rode stropdas om de zware nek. Zwijn geeft het nijlpaard een bemoedigend klapje op zijn kont: ‘Sorry de knorrie, meneer nijlpaard, dat ik daarnet zulke stomme dingen tegen u zei. Maar die das staat u echt helemaal gaaf!!’
‘Echt waar?’ twijfelt het nijlpaard. ‘Supergaaf!’ roept Boemboem trots. ‘Dat staat u echt hartstikke cool!’ ‘Nou, dat komt dan goed uit,’ bromt het nijlpaard tevreden, ‘want ik ben vandaag jarig. Trouwens, waar moeten jullie eigenlijk naartoe?’ ‘Ik woon bij de oude ginkoboom,’ zegt Boemboem, ‘achter de buurtleeuwen’. ‘Oh, die ken ik goed,’ lacht het nijlpaard. ‘Maar dan breng ik jullie toch even? Klim maar op m’n rug!’ ‘Tof!’ roept Zwijn. ‘Kom op, Boemboem!’ Hij tilt zijn neefje op de nijpaardenrug en klimt er daarna zelf achterop. ‘Karren maar!’ roept Zwijn.
Vervaarlijk zwaaiend met zijn kleine nijlpaardenstaartje draait het grote beest zich om naar Boemboem. Die steekt nadenkend zijn hand in zijn zak en haalt er de rode stropdas uit. ‘Kijk!’ zegt hij, en met de stropdas in zijn uitgestoken hand stapt hij op het nijlpaard af. Tot hij zo dichtbij staat dat hij de warme nijpaardenadem in z’n gezicht voelt. ‘Alstublieft. Die is voor u!’ ‘Oh? Eh...’ snuift het nijlpaard beduusd, en kijkt met zijn kleine oogjes niet-begrijpend naar de stropdas. ‘Nou, ja, eh... Lekker! Dankjewel... Waar smaakt ’t naar?’ En hij doet zijn bek vast open. ‘Nee,’ lacht Boemboem. ‘Dit is niet om te eten, dit is een das. Die moet u óm doen.’ ‘Maar ik heb het helemaal niet koud,’ zegt het nijlpaard verbaasd. ‘Hoeft ook niet,’ zegt Boemboem. ‘Dit is omdat het mooi stáát. Doe uw kop ‘ns ietsjes omlaag?’ ‘Oké,’ bromt het nijlpaard. Gehoorzaam buigt hij zijn grote natte nijlpaarden kop naar beneden. Voorzichtig schuift Boemboem de rode stropdas om de zware nek. Zwijn geeft het nijlpaard een bemoedigend klapje op zijn kont: ‘Sorry de knorrie, meneer nijlpaard, dat ik daarnet zulke stomme dingen tegen u zei. Maar die das staat u echt helemaal gaaf!!’
‘Echt waar?’ twijfelt het nijlpaard. ‘Supergaaf!’ roept Boemboem trots. ‘Dat staat u echt hartstikke cool!’ ‘Nou, dat komt dan goed uit,’ bromt het nijlpaard tevreden, ‘want ik ben vandaag jarig. Trouwens, waar moeten jullie eigenlijk naartoe?’ ‘Ik woon bij de oude ginkoboom,’ zegt Boemboem, ‘achter de buurtleeuwen’. ‘Oh, die ken ik goed,’ lacht het nijlpaard. ‘Maar dan breng ik jullie toch even? Klim maar op m’n rug!’ ‘Tof!’ roept Zwijn. ‘Kom op, Boemboem!’ Hij tilt zijn neefje op de nijpaardenrug en klimt er daarna zelf achterop. ‘Karren maar!’ roept Zwijn.
Lees ook de andere avonturen van Zwijn
Zwijn gaat op muziek ISBN 90 213 3495 x
In een rustig drafje hobbelen de drie dieren over de savanne. De zon staat laag en hult het landschap in een oranjegouden gloed. Aan de horizon vliegt een troep witte vogels uit een eenzame boom. Het leeuwgele zand wolkt om de dravende nijlpaardenpoten. Om te voorkomen dat hij van de hobbelende rug afglijdt, klemt Boemboem zich stevig vast aan de kleine nijlpaardenoortjes. Over zijn schouder fluistert hij tegen Zwijn: ‘Net hè, toen ik hem die stropdas gaf... was ik helemaal niet bang...’ ‘Goed zo,’ knort Zwijn tevreden. Dan ben je net als ik... LEKKER WILD!’
Zwijn kan toveren ISBN 90 4390 747 2