Derrick Gosselin & Bruno Tindemans
KLIMAATSVERANDERING: EEN ERFENIS MET NOOD AAN TOEKOMSTVISIE De opwarming van de aarde is een politiek feit. De relatie met de toename van CO2 in de lucht is sinds lang vastgesteld. Dat menselijke activiteit verantwoordelijk is voor deze toename van CO2 werd herhaaldelijk door onderzoek aangetoond… al is men in zo’n complexe materie nooit helemaal zeker. Een vervelend probleem blijft de onzekerheid over de snelheid waaraan we opwarmen en dus op welke termijn welke impact voor schokken zal zorgen. Alles bij elkaar geen rooskleurige situatie. Specialisten vrezen het ergste. Daarenboven bestaan er oncomfortabele voortschrijdende inzichten: de onzekerheid over de snelheid en de impact van de opwarming leiden tot het vraagstuk van de proportionaliteit van maatregelen tegenover de schaal van het probleem. Verder is Europa slechts verantwoordelijk voor minder dan 15% van de uitstoot van broeikassen. Zelfs in het hypothetische geval dat de EU geen CO2 meer zou uitstoten, is een globale besluitvorming broodnodig: lokaal bestuur – globaal beleid. En beiden staan qua methode noch qua aanpak voldoende op punt om tot goede resultaten te kunnen leiden. De complexiteit gaat verder de hoogte in door de groeiende inzichten met betrekking tot de onderlinge afhankelijkheid van de klimaatproblemen met water, energie en voedsel. Klimaatsverandering en vooruitzien: een erfenis met onzekere toekomst maar met enorme nood aan toekomstvisie.
Welke principes zullen ons gidsen? De grondbeginselen van de christendemocraten geven met vooruitziendheid, solidariteit en rentmeesterschap stevige ankerpunten voor goed beleid. Dit is echter een harde noot en enkel gidsende principes volstaan niet langer. De uitdagingen, de complexiteit en de voortschrijdende inzichten maken dat we meer dan ooit nood hebben aan een structuur: een structuur om te coördineren, te innoveren, te voeden, te begeleiden en veerkrachtig te (kunnen) reageren. In wat volgt schetsen we eerst het probleem van de klimaatsverandering. Ver-
Klimaatsverandering 33
volgens trachten we te begrijpen welke de specifieke moeilijkheden zijn om christendemocratische antwoorden te formuleren om te besluiten met de concretisering van deze structuur in een pleidooi voor wat we een Instituut vóór de Toekomst noemen.
Warmt de aarde op? De klimaatproblematiek veronderstelt dat we te doen hebben met een opwarming van de aarde die resulteert in een klimaatsverandering. Maar is dit wel zo? Welke bewijzen hebben we hiervoor? Hoewel elf van de laatste vijftien zomers (1996-2010) behoorden tot de warmste van de voorbije tweehonderd jaar is dit nog geen bewijs van de opwarming van de aarde. Daarentegen zijn het smelten van de ijskap, van gletsjers en het ontdooien van de permafrost in Groenland en Siberië wel tekens dat er iets fundamenteel aan het veranderen is. Ook de snelle afname van de oppervlakte bedekt met Noordpoolijs op zee tijdens de zomer is een ernstig signaal. Het Noordpoolijs is in 2012 geslonken tot het laagste niveau sinds het begin van de metingen in 1979. Het is nog een kwestie van enkele decennia vooraleer schepen tijdens de zomer via de Noordpool naar China kunnen varen (wellicht vanaf 2040-50). Dit was de voorbije drie miljoen jaren niet mogelijk! We stellen dus vast dat er een opwarming van de aarde optreedt. Dit betekent nog niet dat we begrijpen wat er gebeurt noch dat we oorzaak en gevolg kennen. Om dit op een wetenschappelijke manier (lees: betrouwbaar en verifieerbaar) te benaderen, formuleren we verschillende hypothesen die mogelijks de opwarming verklaren en stellen we een theorie voor om de samenhang te begrijpen, te verklaren en te voorspellen. Een eerste fundamentele hypothese was te stellen dat er een relatie bestaat tussen de gemiddelde temperatuur op aarde en de concentratie CO2 in de lucht. Reeds in 1861 stelde de Engelse fysicus John Tyndall het verschijnsel van broeikaseffect vast op basis van gasspectroscopie. In 1896 werd dit theoretisch verklaard door de Zweedse scheikundige en latere Nobelprijswinnaar Svante Arrhenius: een toename van de CO2concentraties in de lucht doet de temperatuur op aarde stijgen. Hoewel hij in 1896 de gevoeligheid van het klimaat voor CO2 met een factor twee overschatte, toonde hij wel als eerste het verband aan tussen de stijging van CO2 en van de temperatuur. Overigens is de CO2-concentratie in de atmosfeer sinds 1750 met 35% toegenomen terwijl de aarde de afgelopen eeuw 0,76°C is opgewarmd: de oceanen hebben 80% van deze warmte opgenomen en door uitzetting van het water de zeespiegel met 17 cm doen stijgen. De tweede vraag is of de toename aan CO2 in de lucht het gevolg was van natuurlijke dan wel van menselijke activiteiten. Het resultaat van een van de belangrijke klimaatmodellen is dat de stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde enkel kan verklaard worden door menselijk gedrag (met een zekerheid groter dan 90%). We zien ook dat de stijging samenvalt met de industriële revolutie en de massale uitstoot van C02 door de verbranding van steenkool en later petroleum als primaire energiebron. Dit
34
Klimaatsverandering
model stelt met andere woorden dat de mens verantwoordelijk is voor de opwarming van de aarde. Het is hiervoor dat het IPCC - Intergovernmental Panel on Climate Change - van de Verenigde Naties gezamenlijk met Albert (Al) Gore Jr. de Nobelprijs voor de Vrede kreeg in 2007.
Voorspelbaarheid Zoals in vele wetenschappelijke debatten veroorzaakt de complexiteit onzekerheid: hebben we met een klimaatsverandering te maken? En wat zullen dan de gevolgen hiervan zijn? Een aantal waarnemingen kloppen immers niet volledig met de modellen zoals bijvoorbeeld de voorspellingen op subcontinentale schaal. Alhoewel het debat open blijft, is het overgrote deel van de wetenschappers wel al overtuigd door de (indirecte) bewijzen die de opwarming van de aarde aan de mens toeschrijven door de massale uitstoot van zogenaamde broeikasgassen1. Deze bestaan voor meer dan 60% uit CO2-gas en dat is meteen ook de reden waarom we over CO2-equivalent spreken. 2 De klimaatsverandering, als gevolg van de opwarming van de aarde, zorgt voor veranderingen van de lokale weersomstandigheden (natter of droger en met meer extremen) die grote gevolgen hebben voor de duurzaamheid van samenlevingen en het functioneren van de ecosystemen. Bovendien is alles met alles gekoppeld. Bij het opstellen van wetenschappelijk gefundeerde korte- en langetermijnscenario’s van klimaatsverandering blijkt keer op keer dat deze interdependenties ons verrassen omdat we onvoldoende weten over de onderliggende fysische, chemische en biologische processen. In essentie bestaat de klimaatproblematiek vandaag dan ook uit drie problemen: ten eerste het verbeteren van betrouwbare modellen om zicht te krijgen op de snelheid van de opwarming, ten tweede het begrijpen van de processen die de opwarming sturen en tenslotte het inschatten van de gevolgen hiervan op aarde. Hoe kunnen we de klimaatsopwarming beter voorspellen? Het antwoord is allesbehalve eenvoudig. Om betere voorspellingen te kunnen maken worden klimaatmodellen3 opgesteld. Dit zijn in essentie wiskundige vergelijkingen van natuurwetten die de gemiddelde temperatuur op aarde berekenen, voorspellen en simuleren op basis van een energiebalans. Dat gaat van een simpele wiskundige vergelijking van de stralingsbalans 4 (cf. stralingswet van Stefan Boltzmann) van de aarde tot zeer complexe modellen die de atmosferische en oceanische processen koppelen, de zogenaamde Global Climate Models (GCM). Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat de wolken en de zee 5 een grote rol spelen in deze energiebalans. Het zijn deze GCM-modellen die momenteel een belangrijke rol spelen in de CO2-temperatuurdiscussie en in de voorspellingen van de gemiddelde wereldtemperatuur zoals bijvoorbeeld in de rapporten van het IPCC van de Verenigde Naties. De betrouwbaarheid van al deze modellen wordt gevalideerd door eerst na te gaan in hoeverre de modellen historische gegevens kunnen reproduceren. Hoe beter ze
Klimaatsverandering 35
het verleden ‘voorspellen’ hoe betrouwbaarder ze mogelijks de toekomst kunnen voorspellen. Het geologisch verleden van de aarde biedt daartoe de mogelijkheid door temperaturen die voorspeld waren door klimaatmodellen te vergelijken met temperaturen die verkregen worden door bijvoorbeeld boorkernen in poolijs, de zogenaamde proxy’s. De huidige klimaatmodellen zijn nu al zo betrouwbaar dat ze de oorzaken van klimaatsveranderingen in het verleden kunnen verklaren en om de karakteristieken van toekomstige klimaatsverandering grofweg te voorspellen met een bruikbaar niveau van betrouwbaarheid. Zo hebben de modellen o.a. correct de evolutie van de oppervlakte temperatuur van de aarde en van de oceanen voorspeld evenals de toename van de temperatuur in het Arctisch gebied. Maar het gedrag in de tropen wordt door de modellen nog niet correct voorspeld. In elk geval geven de huidige modellen relatief betrouwbare indicaties van wat ons te wachten staat. De toekomstige opwarming van de aarde is ten slotte ook afhankelijk van de ‘gevoeligheid’ van het klimaat voor de toevoeging van meer broeikasgassen aan de atmosfeer. Verschillende klimaatmodellen geven verschillende inschattingen voor deze klimaatssensitiviteit6 . Volgens het IPCC ligt de klimaatgevoeligheid zeer waarschijnlijk niet onder de 1,5°C en waarschijnlijk tussen de 2 en de 4,5°C. Door de talrijke onzekerheden schatte het IPCC in zijn rapport van 2007 dat de wereldwijde gemiddelde temperatuurstijging in 2100 tussen de 1,1 en 6,4°C zal bedragen bij gelijkblijvend beleid. Sommige wetenschappers stellen dat we nu reeds niet meer onder de 2°C kunnen en wellicht voor het einde van de eeuw naar de 4°C gaan.
Wat zijn de mogelijke gevolgen van de opwarming? De opwarming zorgt ervoor dat het landijs op de polen en op Groenland smelt waardoor het zeeniveau zal stijgen. Door het verdwijnen van sneeuw en ijs zal de albedo of het weerkaatsende effect van de aarde verminderen, wat tot bijkomende opwarming leidt. Minder witte oppervlaktes betekent immers minder weerkaatsing en dus meer absorptie van zonlicht. Als de temperatuur toeneemt, zal ook de permafrost smelten waardoor zeer grote hoeveelheden methaan vrijkomen in de atmosfeer. Methaan is 25 keer de equivalente hoeveelheid CO2 waard. Bovendien neemt dan ook de verdamping van warm (zee)water toe, wat leidt tot meer neerslag. De temperatuurschommelingen zullen zich uiten in stijgingen en dalingen die niet noodzakelijkerwijs in één gebied plaatsvinden maar wel zullen leiden tot een extremer klimaat met periodes van extremere droogte of neerslag. Meer neerslag op de polen en in hoger gelegen gebieden betekent sneeuw, hetgeen de krimp van de ijskappen dan weer afremt. Het smeltende Noordpoolijs kan ook leiden tot een lager zoutgehalte in de Noordzee. Dit kan de warme Golfstroom verstoren wat voor West-Europa een daling van de temperatuur zou betekenen. Het precieze verloop hiervan is echter allerminst zeker en de scenario’s hierover geven dan ook verschillende uitkomsten.
36
Klimaatsverandering
In elk geval zijn de belangrijkste gevolgen van klimaatsverandering (opwarming) het sterkst voelbaar in laaggelegen en droge tropische gebieden en in de poolgebieden, waar dit nu al sterk voelbaar is. Volgende impact wordt verwacht: 1. Een zeespiegelstijging tussen de 18 en 59 cm in 2100 ten opzichte van 1990. Het aantal mensen dat getroffen wordt door overstromingen zal dan toenemen van 10 naar 100 miljoen per jaar. 2. Meer droogte op een aantal plaatsen, wat kan leiden tot meer bosbranden en woestijnvorming. 3. Afname van de landbouwproductiviteit in gebieden waar droogte toeneemt zoals in het Midden-Oosten en India. 4. Toename van de landbouwproductiviteit in bepaalde gebieden. 5. Toegang voor ontginning van natuurlijke grondstoffen aan de Noordpool. 6. Toename van extreme weersomstandigheden en verandering van neerslagpatronen. 7. Verspreiding van ziekten zoals malaria. 8. Aantasting van ecosystemen door de verschuiving van klimaatzones waardoor de biodiversiteit op aarde verandert (sommige planten en dieren kunnen zich niet snel genoeg aanpassen waardoor ze uitsterven). 9. Tekort aan drinkbaar water: klimaatsverandering kan het watertekort groter maken in regio’s zoals bijvoorbeeld het Midden-Oosten, de Sahel en Australië. 10. Vernietiging van het koraalrif door toename van CO2 in zeewater en de daarmee samenhangende verzuring. 11. Het ijs op de Noordpool zal verdwijnen in de zomer, waarschijnlijk voor 2050 waardoor de vaarroutes open komen. 12. Het terugtrekken van gletsjers en het verdwijnen van natuurlijke skigebieden. 13. Afname van de ozonlaag. 14. Ontwikkelingslanden zijn veel kwetsbaarder voor klimaatsverandering wegens hun beperktere mogelijkheid om zich aan te passen. Men verwacht dan ook miljoenen klimaatvluchtelingen in de volgende decennia.
En wat betekent dit nu voor de politiek? Winston S. Churchill poneerde dat ‘hoe verder je in het verleden kunt kijken, hoe verder je in de toekomst kunt denken’. Dat is zeker van toepassing om de klimaatsverandering in zijn juiste context te plaatsen om er politieke conclusies aan te kunnen koppelen. Het klimaat op aarde is in de voorbije miljoenen jaren immers vaak veranderd. Hierdoor zijn soorten geëvolueerd of uitgestorven en zijn nieuwe soorten ontstaan. En toch is er een probleem.
Klimaatsverandering 37
In een recent interview7 stelde Richard Leakey, een van de belangrijkste paleoantropologen ter wereld en voormalig Keniaans toppoliticus, dat deze situatie alles behalve geruststellend is:
‘If you look back, the thing that strikes you, if you’ve got any sensitivity, is that extinction is the most common phenomena. Extinction is always driven by environmental change. Environmental change is always driven by climate change. Man accelerated, if not created, planet change phenomena; I think we have to recognize that the future is by no means a very rosy one.’
De grootste uitdaging voor de mensheid in de komende decennia is het vinden van oplossingen voor de klimaatsverandering. Dat wil zeggen dat de uitstoot van broeikasgassen gedurende de volgende 80 jaar wereldwijd drastisch moet verminderen. En vooral dat er voldoende vorderingen moeten worden gemaakt binnen de beperkte tijd die ons daarvoor nog rest. Martin Rees, voormalig voorzitter van de Royal Society, schat dat we maximaal 30 jaar de tijd hebben om voldoende vooruitgang te boeken. Hij staat hierin niet alleen. Ook wetenschappers van het IPCC denken dat we nu reeds een stijging van gemiddeld 2°C niet meer kunnen vermijden en we wellicht naar de 3°C of 4°C gaan op het einde van de eeuw. Mocht dit gebeuren, zouden de gevolgen zeer verstrekkend zijn voor onze kleinkinderen. Onder dit gesternte stelt zich meteen de meest fundamentele uitdaging voor de komende jaren: welke lokaal bestuur (local government) en globaal beleid (global governance) hebben we nodig en hoe kunnen we deze politiek vertaald krijgen om het probleem van klimaatsverandering in deze korte termijn op te lossen? Alles draait rond innovatie: innovatie in de globale besluitvormingsprocessen enerzijds en technologische innovatie anderzijds. Wie in het eerste niet slaagt, zal in beide mislukken! Bovendien is alles aan alles gekoppeld. Deze interdependenties leiden tot een zeer grote complexiteit en tot uitdagingen die volledig nieuw zijn en dus vaak buiten onze ervaringswereld liggen. Met andere woorden: we zijn hiervoor niet opgeleid en we beheersen de methoden niet om over zulke complexiteit na te kunnen nadenken, wat zorgt voor wat we noemen wicked problems 8 of uitermate complexe problemen: m.a.w. problemen met grote moeilijkheden. Innovatie in de besluitvormingsprocessen omtrent problemen die de wereldbevolking en haar leiders aangaan, dienen danig te verbeteren. Ingrijpende beslissingen moeten kunnen worden genomen in het belang van de wereldbevolking en niet gedreven door regionale belangen noch geïnspireerd door tijdelijk voordeel of politieke verplichte kortzichtigheid. De geschiedenis leert dat dit geen gemakkelijke uitdaging is:
38
Klimaatsverandering
bevoegdheidsverschuivingen naar supranationale instellingen worden immers slechts toegegeven na wereldbranden, grote crisissen of fundamentele verschuivingen: lokaal besturen en gelijktijdig globaal beheren. Vooruitzien en proactief beleid voeren is in deze nog moeilijker: tegen de sterke politieke krachten van het heden in dient men immers een politieke visie te ontwikkelen waarbij daadkrachtig leiderschap mogelijk moet zijn om ze ook te realiseren. Bovendien dient dit te geschieden op een schaal waarop weinig beleidsmakers ooit bestuurlijke ervaring hebben opgedaan en tikt de klok om resultaten te bereiken – resultaten waar overigens weinigen op korte termijn enig voordeel bij halen. Toch dienen we ons voor te bereiden door zelf na te denken. Anders groeit de kans dat anderen hun denken zullen opleggen. Nu al kan men de stemmen horen van diegenen die democratische beslissingsvormen in deze sterk in vraag beginnen stellen… Een ideologische verankering met betrekking tot klimaatsverandering is op het eerste gezicht een no-brainer. De concepten van solidariteit en rentmeesterschap geven vanuit de doctrine van CD&V op een intuïtieve wijze aan dat klimaatsveranderingen een zorg moeten zijn voor christendemocraten. De solidariteit heeft bijvoorbeeld betrekking op het feit dat armere, veelal laaggelegen of drogere en tropische gebieden harder zullen getroffen worden dan hoger gelegen, nattere en rijkere delen van de wereld. Het rentmeesterschap-principe leert ons dat we de aarde en haar natuurlijk kapitaal gekregen hebben van onze ouders, maar ook dat we dit kapitaal intact moeten houden en doorgeven zodat ook onze kinderen er de rentevruchten van kunnen plukken. Ook hier is de aansluiting met de klimaatsgevolgen en het leef baar houden van de planeet vanzelfsprekend. De modernere vertaling die CD&V van deze begrippen heeft gemaakt werden vertolkt door de combinatie van vier V-woorden: verzorgen, vooruitzien, verbinden en versterken. Wellicht komt de tweede V – die van Vooruitzien – het dichtst in de buurt met erop te wijzen dat het de plicht is van een democratie niet alleen gericht te zijn op het ‘hier en nu’, maar ook en vooral nu op de toekomst, het ‘straks en dan’: ‘We hebben immers ook een verantwoordelijkheid op te nemen naar de volgende generaties toe. Dat is dan opnieuw rentmeesterschap: het bewustzijn dat we erfgenamen zijn van een stukje wereld, maar ook erflaters! Vooruitzien impliceert dan ook voorzien. Naast de huidige generaties staan de christendemocraten de toekomstige generaties voor ogen inzake aandacht voor begroting, duurzame energie, pensioenen, sociale zekerheid, enzovoort. Het welzijn en de welvaart van het hele volk staat daarbij voorop, vandaag en morgen’ (CD&V-website, 2012).
Vooruitzien is makkelijker gezegd… Er zijn echter vervelende elementen die de vertaling naar een antwoord op de uitdagin-
Klimaatsverandering 39
gen rond klimaatsverandering niet zo eenvoudig maken. We bekijken er vier. Vooruitziendheid – De vaardigheden en de capaciteit om te kunnen vooruitzien dienen opgebouwd te worden. Vooruitziendheid en voorzien is al moeilijk op zich. Maar in een turbulente, onzekere en snel veranderende wereld waar de complexiteit steeds toeneemt, wordt dit een nachtmerrie. Nieuwe methoden dienen aangeleerd en verder ontwikkeld te worden. De voorbije jaren hebben ten overvloede aangetoond dat een beleid dat vooruitziet naar een toekomst die een extrapolatie en voortzetting van het verleden is zonder discontinue schokken, rampzalig is. Daarenboven stelden we reeds dat de modellering en evolutie van het klimaat hierop geen uitzondering vormt. Integendeel. Herinner u de wicked problems! Politieke besluitvorming is hierin soms een belemmering als ze de consensus tussen de bestaande maatschappelijke krachten nastreeft en nalaat op bepaalde domeinen het leiderschap op zich te nemen op basis van een weldoorgedachte toekomstvisie die actie bepleit op vandaag met positieve effecten in die toekomst en die de mensen hiervan tracht te overtuigen. Proportionaliteit – Een tweede specifieke uitdaging wordt gevormd door de mogelijke aard en omvang van de actie die men wil ondernemen. De onzekerheden die klimaatsverandering en haar gevolgen omgeven, maken dat scenario’s voortdurend worden bijgestuurd op basis van voortschrijdende inzichten. Politieke actie en vooruitziendheid wordt daarmee niet gemakkelijker: in een rationele opmaak van een beleid gaat men ervan uit dat de maatregelen en programmapunten die men voorstelt in verhouding staan tot de grootte en het risico van het probleem zelf. Met andere woorden: wil men vandaag proactief maatregelen voorstellen en actie ondernemen die preventief de negatieve gevolgen van klimaatopwarming zullen beperken in de toekomst, vanuit welk scenario vertrekt men dan? Van een zeer gematigd of een zeer negatief scenario? Hoe radicaler de maatregelen, hoe meer weerstand er is bij een preventief beleid. En bij voortschrijdende inzichten: hoe ga je bijsturen en toch de geloofwaardigheid behouden voor het beleid? Interdependentie – De complexiteit van de omgeving wordt omhoog gedreven door de toenemende onderlinge afhankelijkheid in onze wereld. Klimaat beïnvloedt niet enkel de energiebehoefte maar meer nog de (zoet)waterreserves en dus de voedselproductie of landbouwproductiviteit. De energiebehoefte heeft dan weer consequenties voor de economie, de landbouw, de waterhuishouding, enzovoort. Deze interdependentie zorgt op zich voor onzekerheid en onverwachte schokken, zeker als deze in een steeds globalere wereld gebeuren: hoe kan je vooruitzien en voorzien in zulk een complexer wordende omgeving? Supranationale besluitvorming – De complexiteit van de besluitvorming wordt eveneens omhoog gedreven door het mondiale of door het inter- of supranationale karakter van de besluitvormingsprocessen. De uitdaging van een wereldwijd afdwingbaar beleid dat ingaat tegen de kortetermijnbelangen van de constituerende landen is nieuw en niet nieuw: niet nieuw omdat christendemocraten op andere fronten een voortrek-
40
Klimaatsverandering
kersrol hebben gespeeld om voor problemen die de landsgrenzen overstijgen te komen tot supranationale besluitvormingsprocessen en structuren die oplossingen mogelijk maakten. Denk maar aan de prominente rol van de zes christendemocratische leiders in de oprichting van de Europese Gemeenschap en van vele andere christendemocratische voortrekkers in de ontwikkeling van de Europese besluitvorming. Niet toevallig waren de stichters van deze supranationale instanties bezield door de machtige christendemocratische ideeĂŤn van verzoening, samenwerking en solidariteit. Aan de andere kant is de uitdaging wel nieuw omdat de christendemocraten op het wereldtoneel niet in dezelfde mate geestesverwanten hebben als in de naoorlogse Europese context. Kunnen christendemocraten een voortrekkersrol spelen op het wereldtoneel? Welke wereldwijde banden kunnen we smeden op basis van onze uitgangspunten? Kan een klein land leiderschap tonen op basis van onze competentie en onze go-between-diplomatie. Niet de macht maar de basisprincipes, het inzicht, de kunde en de wil bij te dragen kunnen hierbij worden ingezet. Kortom: Leiderschap.
Een toekomstinstituut Het christendemocratische principe van rentmeesterschap is voor het klimaat zeker betekenisloos als daar ook niet de vooruitziendheid aan verbonden wordt. Beide gaan hand in hand. Maar het problematische ligt niet in het principe, dan wel in de realisatie van vooruitziendheid in een steeds complexere wereld. Wetenschappelijk onderzoek aan de beste centra ter wereld tonen keer op keer aan dat het zoeken naar oplossingen voor zeer complexe problemen zoals klimaatsveranderingen enkel kan slagen wanneer studie, onderzoek en open discussie gelijktijdig gebeuren. Met andere woorden: de rol van een instituut waarin beleidsoriĂŤnterend werk wordt verricht, blijkt een absolute voorwaarde te zijn voor de toekomstige welvaart een land. Recent onderzoek aan twee van de beste onderzoekscentra ter wereld: het MIT 9 en de universiteit van Harvard door Daron Acemoglu en James Robinson, bevestigt dat goed politiek leiderschap vooral welvaart schept via zijn inclusieve instellingen die welvaart bestendigen. Een toekomstinstituut voor Vlaanderen of BelgiĂŤ is dan ook een nalatenschap voor decennia dat kadert in de politieke visie van de christendemocratie. Het zou een speerpunt moeten zijn van christendemocraten om vooruitziendheid te bepleiten en te kunnen realiseren in een zeer complexe context, daar waar vele anderen blijven steken in de methoden en aanpakken uit het verleden. Binnen dit instituut dienen ook de afgeleide problemen aan bod te komen zoals een nationaal energiedebat, een stad voor de toekomst, toekomstig onderwijs, gezondheid zonder zorgen en de exploratie van bestuursvormen die toelaten op internationaal niveau oplossingen te vinden. Op basis van onderzoek, ervaringen en resultaten in landen met een traditie in toekomstonderzoek en toekomstverkenning stellen we vast dat complexe problemen nood hebben aan wat we noemen structuren om strategische debatten te kunnen voe-
Klimaatsverandering 41
ren. Met een toekomstinstituut kan dit werkelijkheid worden. Geconfronteerd met de huidige en toekomstige uitdagingen zal het belang van een christendemocratische visie wellicht een baken zijn waarnaar velen zich zullen richten. Het zal enkel een baken zijn indien we de solidariteit voor de toekomst op ons nemen en vandaag de maatregelen treffen om ze te structuren en dus vorm te geven. [Derrick Gosselin is buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit Gent, fellow aan de universiteit van Oxford (Oxford Martin School en Green Templeton College) en lid van de Global Agenda Councils van het World Economic Forum. Hij doet onderzoek naar beslissen in complexe en onzekere omgevingen (Futures Research). In Oxford werkt hij rond energy & environment en technology & society; Bruno Tindemans is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Universiteit Gent en gastdocent aan de SaĂŻd Business School van de universiteit van Oxford. Hij doet onderzoek naar visievorming en ondernemerschap in turbulentie]
Literatuur: D. Acemoglu & J. Robinson, Why Nations Fail, Profile Books: Londen, 2012. D. Gosselin & B. Tindemans, Toekomstmakers, hoe besturen bij onzekerheid, LannooCampus: Leuven, 2012. J. Martin, The Meaning of the 21st Century, Riverhead Penguin: New York, 2007. M. Rees, Our Final Hour: A Scientist’s Warning, Basic Books: New York, 2004. N. Stern, Stern Review on The Economics of Climate, HM Treasury: London, 2006 (zie ook http://www.hm-treasury.gov.uk/stern_review_report.htm)
42
Klimaatsverandering
1 Internationaal spreekt men van Global Warming Potential (GWP) van een broeikasgas. Het is een relatieve maat, die het “aardopwarmingsvermogen” van een broeikasgas aangeeft vergeleken met dat van koolstofdioxide (CO2). M.a.w. het opwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar van 1 kg van het gas ten opzichte van 1 kg CO2. Zo heeft methaangas (CH4 ) een GWP van 25. Dit betekent dat 1kg methaan in de lucht brengen hetzelfde effect geeft als 25 kg CO2. 2 Sinds de laatste 100 jaar is de concentratie aan CO2 in de lucht met meer dan 30% toegenomen: van 298 ppm (parts per million) in 1850 tot 392 ppm in augustus 2012. Dit is nog altijd maar 0,0392% CO2 in de lucht maar deze kleine hoeveelheid heeft enorme gevolgen en zorgt uiteindelijk via broeikasgedrag (minder terugkaatsing van de zonne-energie) voor de opwarming. Deze concentratie is in de voorbij 20 miljoen jaren nooit zo hoog geweest. 3 De meest geavanceerde klimaatmodellen zijn een koppeling van atmosferische modellen en oceanische modellen. Ze zijn zo complex dat ze vaak moeilijk te analyseren zijn. De bekendste zijn HadAM3 van het Hadley Center in Groot Brittannië en GFDL CM2.X van NOAA Geophysical Fluid Dynamics Laboratory in de USA.
De toename of afname van energie met een temperatuursverandering tot gevolg, is afhankelijk van de energie die wordt toegevoegd aan de aarde door de zon (ongeveer 1650 W/m2) en van de mate van energieafvoer door weerkaatsing van zonnestraling: de zogenaamde albedo factor van de aarde. Het albedo is een maat voor de lichtweerkaatsing. Voor de aarde bedraagt deze gemiddeld 0,3: de
4
aarde kaatst 30% van de zonne-energie terug. Men ziet onmiddellijk dat de kleur van de aarde (wit reflecteert meer dan donkere oppervlakten) en wolken het albedo zullen beïnvloeden. Zo zal het verdwijnen van de witte ijskap minder zonenergie-terugkaatsing en dus de opwarming versnellen. Het gedrag van de wolken is hierin ook een zeer belangrijke factor. Huidig onderzoek richt zich dan ook op: het indirecte aerosoleffect (de invloed van stofdeeltjes in de lucht op de eigenschappen van wolken), het effect van wolken op zonnestraling, de dynamica van ijskappen, het vrijkomen van methaangas, de mengprocessen in de oceanen, verschuivingen van de CO2-chemie van zeewater, de watercyclus en de koolstofcyclus. Het begrijpen van deze processen is belangrijk om inzicht te krijgen in oorzaak en gevolg en dus in het verfijnen van de modellen zodat de voorspellende kracht ervan beter wordt om de snelheid en de grootte van de opwarming te kunnen voorspellen. 5
Klimaatsensitiviteit = de verwachte opwarming in graden Celcius indien de CO2 concentratie verdubbelt in de atmosfeer.
6
7
Associate Press, New York op 26 mei 2012.
8 Voor meer achtergrond rond wicked problems, een uitgebreide discussie rond het probleem van toekomstdenken en toekomstonderzoek en de reden en nood voor het oprichten van een toekomstinstituut verwijzen we naar het boek: Gosselin en Tindemans (2012), Toekomstmakers, LannooCampus:Leuven. 9
Massachusetts Institute of Technology.
Klimaatsverandering 43