Hoofdstuk 1: Aanleiding Vastgesteld is dat met name vaardigheden op het gebied van taakaanpak, werkhouding en sociale competentie lastig kunnen zijn voor leerlingen uit het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO). Tijdens een stage doen zich regelmatig situaties voor waarin een beroep wordt gedaan op deze vaardigheden. Een stage biedt zodoende ruime mogelijkheid voor een leerling om zijn vaardigheden met betrekking tot deze leerdoelen te oefenen en te vergroten. Om deze kansen optimaal te benutten, is het noodzakelijk dat de begeleiders op de werkplek op de hoogte zijn van de “obstakels/uitdagingen� in de vaardigheden van de verschillende leerlingen. Daarvoor zijn de zogenaamde taakkaarten ontwikkeld. De taakkaarten geven de begeleider aanwijzingen hoe hij tijdens werkzaamheden in de stage met de leerling kan werken aan verschillende vaardigheden, die de leerling helpen goed te functioneren op de stageplaats en op toekomstige werkplekken. Deze handleiding gaat uitgebreid in op de inhoud en het gebruik van de taakkaarten. Mocht u na het lezen van deze handleiding nog vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met Floor Oostendorp (f.oostendorp@cedgroep.nl) of Linda Jonkman (l.jonkman@cedgroep.nl).
Hoofdstuk 2: Taakkaarten Voor de taakkaarten zijn twaalf vaardigheden geselecteerd, te weten1: 1. Aan regels houden (werkhouding) 2. Hulp vragen (werkhouding) 3. Instructie opvolgen (taakaanpak) 4. Omgaan met tijd (plannen/organiseren) 5. Oplossingsgericht werken (taakaanpak) 6. Verantwoordelijkheid (werkhouding) 7. Voorbereiden (plannen/organiseren) 8. Werken volgens een stappenplan (taakaanpak) 9. Zelfstandig werken (taakaanpak) 10.Reflectie op eindproduct (reflectie/terugkoppeling) 11.Reflectie op werkwijze (reflectie/terugkoppeling) 12.Ervaringen delen (ervaringen delen) De leerdoelen in deze vaardigheden zijn gebaseerd op de VSO-zml leerlijn “leren leren” – 2008 en de VSO-zml leerlijn “sociaal-emotionele ontwikkeling” - 2008. De leerdoelen hebben betrekking op de vaardigheden van leerlingen die aan de orde komen tijdens een stage. Voorbeeld 1: Een leerdoel van de vaardigheid ‘omgaan met tijd’ kan bijvoorbeeld goed worden geoefend bij het vullen van vakken in de supermarkt. De leerling leert hierbij inschatten hoeveel vakken hij kan vullen binnen een bepaalde tijd. Voorbeeld 2: Een ander voorbeeld is het controleren van het werk op vooraf gestelde eisen. De leerling die inpakwerk doet, controleert of hij producten op juiste wijze in de doos heeft gedaan. Hij werkt hiermee aan een doel passend bij de vaardigheid ‘reflectie op werkwijze’. De wijze waarop de leerling aan een leerdoel kan werken en de begeleider hem hierbij kan ondersteunen en instrueren, staat beschreven op de taakkaarten. De taakkaarten zijn opgesplitst in de volgende twee typen: - Begeleiderskaarten: Deze zijn informatief/didactisch van aard. De begeleiderskaarten informeren de begeleider over de leerdoelen waar tijdens de stage de aandacht naar toe moet gaan. Ze geven de begeleider bovendien tips en instructies over hoe hij dit in de praktijk kan uitvoeren. - Leerlingkaarten: Deze zijn evaluatief/reflectief van aard. De leerlingkaarten maken de leerling bewust van de leerdoelen waar hij 1 Tussen haken staan de subdoelen waar de vaardigheden onder vallen. 2
tijdens zijn stage aan werkt en geven hem bovendien inzicht in de vorderingen die hij tijdens zijn stage maakt. Beide typen kaarten zijn ingedeeld in vaardigheid en daarbinnen in niveau. Voor elke vaardigheid is er op elk niveau zowel een begeleiderskaart als een leerlingkaart. Iedere vaardigheid is te herkennen aan een eigen kleur.
3
De taakkaarten zien er als volgt uit:
Begeleiderskaart: Aanduiding vaardigheid en niveau Omschrijving leerdoel op niveau Taken om doel mee te oefenen
Aanwijzingen voor instructie
Aanwijzingen voor evaluatie
Leerlingkaart: Aanduiding vaardigheid en niveau Leerdoel, omschreven op niveau, in begrijpelijke taal voor de leerlingen Beoordeling gebeurt door toekennen van sterren: = Nooit = Soms = Vaak = Altijd
Omschrijving leerdoel op niveau
4
2.1. Werkwijze De taakkaarten maken het mogelijk een stageplek tot op zekere hoogte aan te passen aan het niveau van de leerling. De begeleider op de werkplek kan namelijk, door middel van de informatie op de begeleiderskaart, zijn instructie en aansturing van de leerling aanpassen aan het niveau van de leerling volgens de aanwijzingen op de kaart. Hiervoor moet een proces doorlopen worden waarbij zowel de leerkracht, de leerling als uiteindelijk de begeleider op de werkplek een rol spelen. Dat proces vindt plaats in het volgende stappenplan: Stap 1) Leerkracht bepaalt op basis van gegevens uit het leerlingvolgsysteem (LVS) het niveau van de leerling op de leerlijnen ‘leren leren’ en ‘sociaalemotionele ontwikkeling.’ Stap 2) Leerling krijgt de leerlingkaarten bij zijn niveau en de begeleider op de werkplek krijgt de begeleiderskaarten bij het niveau van de leerling (per leerdoel is er één leerlingkaart en één begeleiderskaart) Stap 3) Begeleider leest de instructie op de begeleiderskaarten en weet hoe hij de leerling moet aansturen en ondersteunen Stap 4) Elke week evalueren de leerling en de begeleider de stage op basis van de leerdoelen van de leerling. De leerling vult dit, onder supervisie van de begeleider, in op zijn leerlingkaarten2. Aanwijzing bij stap 3: de aanwijzingen op de begeleiderskaarten gaan uit van directe instructie. Verschillende vormen van instructie geven worden onder de noemer 'directe instructie' geplaatst: - voordoen & nadoen: Het hoofdpunt van directe instructie is dat de begeleider aan de leerling uitlegt hoe hij een taak moet uitvoeren, of dat hij de taak voordoet. Vervolgens krijgt de leerling gelegenheid om het na te doen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld 'authentieke instructie', waarbij de leerling zelf op zoek moet gaan naar oplossingen. - actieve rol voor de leerling: Dat de leerling niet zelf op zoek gaat naar oplossingen betekent niet dat zijn rol niet actief kan zijn. In goede directe instructie betrekt de begeleider de leerling bijvoorbeeld door vragen te stellen en door de ruimte te laten om de leerling te laten reageren op de uitleg. Ook de leerling steeds taken laten nadoen zorgt voor een actieve rol. - regelmatige feedback: Nadat de begeleider de instructie heeft gegeven, krijgt de leerling ruim de gelegenheid om te oefenen. Door duidelijke feedback krijgt de leerling te horen wat er goed (en minder goed) gaat, zo krijgt hij gelegenheid om de vertelde strategie echt goed toe te passen. Positieve feedback (complimenten) heeft de voorkeur boven negatieve feedback (correcties). - doelgericht: Een belangrijk punt van alle vormen van instructie, maar zeker ook van directe instructie, is dat in elke fase van de uitvoering van de stagetaak duidelijk is wat het doel is. Bij voorkeur staat slechts één
2
De leerling beoordeelt zijn eigen gedrag door aan zichzelf sterren toe te kennen. Hierbij geldt:
hoe meer sterren worden toegekend, des te beter is de beheersing van het doel. 5
doel centraal. Er kunnen wel meerdere doelen zijdelings aan bod komen, maar de instructie, de oefeningen en de evaluatie zijn allemaal gericht op één lesdoel. Bij de start van de stagetaak hoort de leerling wat het doel is. Bijvoorbeeld: “Tijdens deze stagetaak gaat het erom dat je 15 minuten zelfstandig werkt. Zelfstandig werken is werken zonder hulp te vragen of anderen te storen.” Wanneer de leerling weet wat het doel is, kan hij zich daarop focussen. De leerling zal wellicht anders aan de slag gaan wanneer hij weet dat hij beoordeeld wordt op zelfstandig werken dan wanneer het gaat om zo snel mogelijk spullen in een doos te stoppen. De instructie die de begeleider geeft past bij het doel. De begeleider geeft tips hoe de leerling zich aan het doel kan houden. Daarbij is het belangrijk dat de benodigde materialen aanwezig zijn. Wanneer de leerling bijvoorbeeld 15 minuten zelfstandig moet werken, moet er een klok aanwezig zijn. Een afsluiting waarbij het doel nogmaals aan de orde komt is belangrijk.
2.2. Afspraken op de stageplaats Het is aan te bevelen om voor het gebruik van de taakkaarten een afspraak op de stageplaats te maken om de achtergrond en het gebruik van de taakkaarten uit te leggen. Hier kunt u de informatie uit deze handleiding bij gebruiken. Bespreek tijdens dit overleg de volgende onderwerpen: - aan hoeveel taakkaarten gewerkt kan worden - op welk moment in de week de taakkaarten met de leerling worden geëvalueerd - na hoeveel tijd terugkoppeling naar de school plaatsvindt. Plan ook een aantal stagebezoeken in, waarin u kijkt hoe er wordt gewerkt met de taakkaarten. Reserveer wat tijd tijdens dit stagebezoek voor eventuele vragen van de begeleider over het gebruik van de taakkaarten.
2.3. Werken aan leerdoelen Een leerling kan per stage aan twaalf verschillende vaardigheden, en dus leerdoelen, werken. Voor sommige leerlingen is een aantal van de comptenties te hoog gegrepen of zijn sommige vaardigheden minder relevant of worden al beheerst. In dat geval kan de leerkracht een voorselectie maken en bepalen welke kaarten de leerling meekrijgt naar een werkplek. Dit kan per werkplek en per leerling variëren. Er is niet één vaste volgorde waarop de taakkaarten tijdens een stage aan de orde kunnen komen. Wel geven wij het advies om in het begin van de stage te werken aan de vaardigheden die, als ze beheerst worden, een ondersteunende functie kunnen hebben bij het aanleren of inoefenen van andere vaardigheden. Het gaat hier om de vaardigheden ‘zelfstandig werken’ en ‘oplossingsgericht werken’. Deze vaardigheden zorgen ervoor dat een leerling zelfstandig leert werken en een taak beter en met minder begeleiding kan uitvoeren. Leerlingen
6
die deze vaardigheden beheersen hebben daar baat bij tijdens het aanleren van de andere vaardigheden.
2.4. Evaluatie van de leerling Het is aan te bevelen om wekelijks met de leerling te evalueren. Per leerlingkaart is er per leerdoel ruimte voor acht evaluatiemomenten. Na deze acht momenten is het de bedoeling dat de begeleider de resultaten van de leerling evalueert in een overkoepelende evaluatie. De resultaten worden teruggekoppeld naar de leerkracht. Naar aanleiding van de overkoepelende evaluatie zijn er twee mogelijkheden: - De leerling scoort op alle leerdoelen voldoende/goed J de leerling kan nu aan leerdoelen gaan werken die een niveau hoger liggen dan zijn huidige niveau. Zowel de leerling als de begeleider krijgen in dit geval andere kaarten. - De leerling scoort nog niet op alle leerdoelen voldoende/goed J de leerling gaat werken aan de leerdoelen waarop hij nog niet voldoende scoort. De leerdoelen die hij al wel voldoende beheerst, kunnen minder aandacht krijgen. Mocht na de eerste overkoepelende evaluatie de stage bijna afgerond zijn, dan kan, ongeacht het resultaat van deze evaluatie, het huidige niveau van de leerling gehandhaafd blijven.
Hoofdstuk 3: Implementatietraject Tijdens het implementatietraject zullen stagecoรถrdinatoren van scholen begeleid worden bij het invoeren van de taakkaarten op stageplekken samen met de stagebegeleiders. De inhoud van dit begeleidingstraject zal in samenwerking met de begeleider van de CED-Groep vastgesteld worden op basis van de wensen van de school. Naast de vaste bezoeken aan de stageplekken, waarin met taakkaarten gewerkt wordt, zal er tijdens het implementatietraject aandacht zijn voor onder meer: - het bepalen van de volgorde van de taakkaarten voor leerlingen; - Het inzetten van de taakkaarten in de stagesituaties; - Het geven van directe instructie.
7