INLEIDING
Hoofdstuk 1
INLEIDING
Hoewel veel leerkrachten en logopedisten enthousiast zijn over de Denkstimulerende Gespreksmethodiek van Marion Blank (D.G.M.), wordt de methodiek niet veelvuldig gebruikt. Reden hiervoor is naar ons idee, dat behandelingen volgens deze methodiek nogal bewerkelijk zijn, onder andere doordat een lange voorbereidingstijd noodzakelijk is. Door middel van dit praktijkboek trachten wij het gebruik van de D.G.M. toegankelijker te maken. Dit boek omvat veertig werkbladen, waarop wij onderwerpen voor gesprek hebben uitgewerkt. Met behulp van deze werkbladen kan de gebruiker zijn eigen voorbereidingstijd tot een minimum terugbrengen en thuisraken in de werkwijze van de methodiek. De werkbladen zijn zowel bedoeld voor logopedisten, die kinderen met een achterstand in taalontwikkeling en cognitieve ontwikkeling willen behandelen, als voor leerkrachten, die deze kinderen willen stimuleren. Wij gaan hierbij uit van de volgende punten: - De gebruiker van de werkbladen moet bekend zijn met de theorie over de methodiek van Marion Blank en met de wijze waarop men een denkgesprekje met een kind voert. Wij raden aan om literatuur over de theorie van Marion Blank te lezen. De informatie die wij in dit boek geven over D.G.M. geeft namelijk niet voldoende basis om een goed denkgesprek met een kind te kunnen voeren. - De gebruiker moet over voldoende didactische vaardigheden beschikken om een denkgesprekje met een kind te kunnen leiden. Zo moet hij op een juiste manier op de antwoorden van een kind in kunnen gaan. Om zich daarin te bekwamen is het mogelijk een cursus te volgen, bijvoorbeeld bij het Logopedisch Bureau Rotterdam.
DGM in de praktijk
6
INLEIDING
1.1 De theorie van Marion Blank Marion Blank gaat ervan uit dat een achterstand in taalontwikkeling en cognitieve ontwikkeling veroorzaakt wordt door de aard en de inhoud van de communicatie in het directe leefmilieu van het kind. Dit kind leert niet omgaan met taal als middel om de wereld te ontdekken en ervaringen te ordenen. Zij noemt dit: Het ontbreken van de ‘internal mental set’. Als gevolg hiervan krijgt het kind een tekort aan ‘abstract attitude’: Het kind begrijpt en gebruikt de taal niet of onvoldoende, als die taal refereert aan situaties en gebeurtenissen, die niet aan het hier en nu gebonden zijn. De taal wordt voornamelijk gebruikt om aan primaire behoeften te kunnen voldoen. De Denkstimulerende Gespreksmethodiek leert een kind om op een steeds hoger abstractieniveau denkwerk te verrichten, waardoor het zijn waarnemingen en ervaringen beter kan rangschikken en de wereld om zich heen beter kan structureren. Als middel om denkprocessen te ontwikkelen wordt taal gebruikt. Marion Blank maakt gebruik van vier technieken: - Vragen stellen Marion Blank rangschikt de denkvragen in vier niveaus: I Matching perception; II Selective analysis of perception; III Reordening perception; IV Reasoning about perception. Een overzicht van de niveau' s wordt gegeven in hoofdstuk zes. - Differentiëren tussen de antwoorden (goed, deels goed, fout) - Inspelen op het antwoord van het kind - Aansluiten bij concrete ervaringen Het kind wordt gestimuleerd om te vertrouwen op de eigen waarneming en niet zomaar af te gaan op wat ‘men’ (een volwassene) zegt. Hierbij is het gebruik van materiaal noodzakelijk. Het kind moet zelf kunnen waarnemen of een bewering juist is. Het gebruiken van materiaal helpt ons om dicht bij de werkelijkheid te blijven.
1.2 De doelgroep De D.G.M. is geschikt voor kinderen met een achterstand in de taaldenkontwikkeling, waarbij het talig niveau tussen de drie en acht jaar ligt. We benadrukken dat de D.G.M. met name geschikt is voor kinderen met problemen van semantischconceptuele aard. Volgens Marion Blank kan men de gedragskenmerken van deze kinderen typeren met behulp van twee dimensies:
DGM in de praktijk
7
INLEIDING
- De taal- en cognitieve dimensie: De taal beperkt zich tot het beschrijven van concrete voorwerpen en situaties. Er is sprake van een gebrekkige auditieve en visuele discriminatie en het kind heeft vaak concentratieproblemen. Het kind is impulsief, heeft een tekort aan kennis en het denken speelt zich af op associatief niveau. - De sociaal-emotionele dimensie: Het kind heeft een negatief zelfbeeld en een gebrek aan zelfvertrouwen. Het vertoont vaak agressief gedrag. Er is een geringe motivatie om te onderzoeken en te leren.
1.3 De selectie van kinderen voor de behandeling Kinderen die mogelijk in aanmerking komen voor een behandeling volgens de D.G.M., kunnen met behulp van de volgende instrumenten worden geselecteerd: - De volgende onderdelen uit de Leidse Diagnostische Toets van H.J. Groenendaal: • zinnen nazeggen • verhaaltje vragen • begrip en inzicht - De Observatielijst uit de Sadog-uitgave D.G.M.: Praten met kinderen met de volgende onderdelen: • emotionele ontwikkeling • persoonlijk-sociale ontwikkeling • werkhouding • motorische ontwikkeling • taalontwikkeling Eveneens kan een vergelijkbare observatielijst gebruikt worden. - De Vragenlijst Denkprocessen van H.J. Groenendaal. Dit is een diagnostische toets van de communicatievaardigheden van kleuters. Omdat deze toets het niveau bepaalt waarop men het denkgesprek kan aanvangen, sluit deze toets zeer goed aan bij de D.G.M. De uitgave is echter experimenteel, zonder normering. - Onderdelen uit gangbare taaltesten waarbij taaldenkprocessen getoetst worden, bijvoorbeeld de Test voor verzwegen betekenis uit de Taaltest Voor Kinderen Het kind waarmee u volgens de Denkstimulerende Gespreksmethodiek wilt werken moet aan de volgende minimum eisen voldoen: - Het kunnen benoemen van handelingen en objecten in één- of tweewoordzinnen. - Visuele waarneming op eenvoudig niveau. - Tactiele waarneming (een eenvoudig voorwerp op de tast herkennen).
DGM in de praktijk
8
INLEIDING
- Eenvoudige opdrachten kunnen uitvoeren. - Eenvoudige gebaren begrijpen. - Eenvoudige gebaren kunnen imiteren. - Bereidheid hebben tot contact met volwassenen.
DGM in de praktijk
9
OPZET WERKBLADEN
Hoofdstuk 2
DE OPZET VAN DE WERKBLADEN
2.1 De onderwerpen van gesprek De onderwerpen voor het denkgesprek zijn gerangschikt naar een vijftal invalshoeken: I
constructie van materiaal
II
verandering van materiaal
III
verhaal vertellen
IV
motorische activiteiten
V
waarnemingsanalyse
ad.I Bij ‘constructie van materiaal’ wordt het kind geholpen om dagelijkse voorwerpen te analyseren. Het kind maakt vertrouwde dingen zoals een poppenhuis of een slinger. Deze voorwerpen bestaan uit verschillende voor het kind herkenbare onderdelen. Het kind leert hoe iets in elkaar zit en wat allemaal nodig is om een bepaald object te vormen. ad.II Bij ‘verandering van materiaal’ wordt er gewerkt met materiaal dat van toestand verandert. Voorbeelden zijn ' sinaasappelsap maken'of ' kleuren mengen' . De grootste moeilijkheid bij het werken met veranderbaar materiaal is dat er weinig overeenkomst is tussen het begin- en het eindproduct. Tevens kunnen de veranderingen vaak niet meer ongedaan gemaakt worden. En om het nog moeilijker te maken heeft het veranderbare materiaal vaak verschillende namen voor de toestand waarin het zich bevindt. Denk aan ijs, water en stoom. Doordat het kind zelf meewerkt aan het veranderen van het materiaal en hier stapje voor stapje in begeleid wordt krijgt het de kans om een materiaalverandering te gaan begrijpen. ad.III Het ‘verhaal vertellen’ stimuleert het kind om verbanden tussen bepaalde passages te leggen. Vaak ziet het zwak-functionerende kind het verhaal als een serie van onafhankelijke gebeurtenissen. Doordat de therapeut steeds tijdens het voorlezen cognitieve taken stelt, krijgt hij vat op het begrip van
DGM in de praktijk
10
OPZET WERKBLADEN
het kind. Tevens krijgt het kind de kans om kleinere informatiebrokjes te verwerken waardoor het uiteindelijk de verbanden tussen de verschillende ‘brokjes’ beter gaat zien. Het kind moet uiteindelijk in staat zijn om zich bij ieder woord een voorstelling te kunnen maken. ad.IV ‘Motorische activiteiten’ zijn vaak erg motiverend voor een kind. Iedere activiteit kan door het kind op een cognitieve manier worden onderzocht. Doordat fysieke activiteit met cognitieve activiteit wordt afgewisseld blijft het kind lang geïnteresseerd en gemotiveerd. ad.V Bij de ‘waarnemingsanalyse’ leert het kind dat een voorwerp uit delen is opgebouwd. Een ketting bestaat uit kralen, een huis is gebouwd van stenen en bestaat uit diverse kamers met meubels, enzovoorts. Uiteindelijk is het kind zich bewust van de onderdelen van een voorwerp en ziet het voorwerp niet meer als ondeelbaar geheel.
2.2 De opbouw van het werkblad Elk onderwerp beslaat twee pagina' s, die u tijdens de behandeling bij de hand kunt houden. Het werkblad ziet er als volgt uit: Ten eerste wordt de invalshoek (I t/m V) en het onderwerp waarop de vragen betrekking hebben aangegeven. Dan volgt een opsomming van het benodigde materiaal dat u bij het betreffende onderwerp van gesprek moet gebruiken (‘benodigd materiaal’). Vervolgens worden suggesties voor materiaalgebruik gegeven waarmee u een gesprek kunt verlevendigen (‘benodigd extra materiaal’). Het materiaal dat op het werkblad staat beschreven als ‘benodigd materiaal’ is ook werkelijk nodig als u het denkgesprekje over het betreffende onderwerp wilt voeren. Het materiaal dat beschreven staat onder ‘benodigd extra materiaal’ is niet ècht noodzakelijk. Indien u dit materiaal niet tot uw beschikking heeft hoeft dat geen belemmering te zijn voor het denkgesprekje. Voor bepaalde vragen heeft u echter dit materiaal wèl nodig. De keuze uit de vragen wordt dus beperkt als u het ‘extra benodigd materiaal’ niet tot uw beschikking heeft. Daarna wordt de werkwijze van de activiteit waarover het denkgesprekje wordt gevoerd uitgelegd. Tenslotte volgen er denkvragen die tijdens het gesprek aan het kind gesteld kùnnen worden. Deze denkvragen zijn gerangschikt per niveau. Voor elke vraag wordt aangegeven welke denktaak van het kind vereist wordt als u deze vraag stelt. Als u een handeling moet verrichten voordat de vraag gesteld kan worden, wordt dit tussen haakjes vermeld. Soms wordt er bij een vraag aangegeven hoe u deze vraag zou kunnen vereenvoudigen indien het kind de vraag niet of fout beantwoordt.
DGM in de praktijk
11
OPZET WERKBLADEN
Een voorbeeld:
Figuur 1: voorbeeld werkblad
Niveau I denktaak
denkvraag
herkennen
(Laat met de ogen dicht een voorwerp voelen en leg het dan tussen andere voorwerpen.) Wijs eens aan wat je net voelde. [Vereenvoudiging: Geef het kind de diverse voorwerpen één voor één weer in handen en vraag of dit het juiste voorwerp is.]
Een uitzondering op deze indeling van het werkblad wordt gevormd door de invalshoek ‘verhaal vertellen’. Om praktische redenen hebben we ervoor gekozen om de vragen niet per niveau te rangschikken. De volgorde van het werkblad zou dan immers niet overeenkomen met die van het boekje. Allereerst staat aangegeven op welke pagina van het boek de vraag betrekking heeft. Dan volgt een omschrijving van de denktaak en het niveau ervan en ten slotte volgt de denkvraag zelf. Een voorbeeld: Figuur 2: voorbeeld werkblad ‘verhaal vertellen’
pagina
denktaak
denkvraag
3
IV verklaren
Waarom heeft Pablo een muts op? [Vereenvoudiging: Wanneer zet jij een muts op?]
DGM in de praktijk
12
OPZET WERKBLADEN
N.B. Het materiaal dat wij gekozen hebben bij de invalshoek ‘verhaal vertellen’ zijn diverse boekjes van de Disney Boekenclub. De redenen hiervoor zijn: - De boekjes zijn makkelijk verkrijgbaar (boekhandel De Slegte en diverse ‘witte boekenwinkels’). - Er is sprake van een sequentiële ontwikkeling. - De plaatjes verklaren de tekst. - Het kind kan zich goed met de karakters uit deze verhaaltjes identificeren. De boekjes van de Disney Boekenclub hebben geen paginanummers. Omdat dit voor het gebruik van de boekjes in combinatie met de Werkbladen D.G.M. toch noodzakelijk is zijn wij ervan uitgegaan dat de titelpagina bladzijde 1 is en hebben vervolgens verder genummerd.
Als tweede mogelijkheid om te werken met de invalshoek ‘verhaal vertellen’ hebben we verschillende logische reeksen uitgewerkt. De plaatjes die bij deze logische reeksen horen, zijn aan de werkbladen toegevoegd. Iemand die geen boekje van de Disney Boekenclub voorhanden heeft, kan toch met behulp van deze logische reeksen met het onderdeel ‘verhaal vertellen’ aan de slag, mits het kind de vragen uit niveau III en IV aankan. Het begrijpen van logische reeksen vraagt meer inzicht van een kind dan het begrijpen van een verhaal, omdat grote stukken informatie zijn weggelaten. De opzet van het werkblad is vergelijkbaar met die van de boekjes.
DGM in de praktijk
13