Instructiewijzer Met het “passend lesmodel” gaat u aan de slag om tijdens de les in de behoeften van zoveel mogelijk leerlingen te voorzien. U past aandachtspunten toe waarvan alle leerlingen profiteren. Door te kiezen voor speciale aandachtspunten speelt u in op de behoefte van een individuele leerling. Deze instructiewijzer helpt u bij het toepassen van de aandachtspunten. Op de voorzijde van elk blad staat een aandachtspunt met toelichting en voorbeeld. Op de achterzijde van elk blad staan observatietips. Een IB-er of externe begeleider kan meten in hoeverre effect zichtbaar is; wanneer de eerste meting wordt uitgevoerd vóórdat de leerkracht met de tip aan de slag gaat kan bij toepassing gekeken worden of de gegevens verbeteren. Neem de tijd om meerdere lessen met hetzelfde aandachtspunt te oefenen. Onder de observatietips staan aanwijzingen om dieper op het aandachtspunt in te gaan. Een observator kan aankruisen op welke punten gelet moet worden om het effect van het aandachtspunt te vergroten.
1
Extra behoeften Naast de tips die een sterke basisaanpak bevorderen, biedt de Instructiewijzer aandachtspunten voor leerlingen die wat extra’s nodig hebben: extra behoefte aan een leerkracht die structuur biedt (blauw), verantwoordelijkheid geeft (groen) of zelfvertrouwen stimuleert (geel). Wanneer u in uw lesvoorbereiding aangeeft voor welke leerlingen u extra aandachtspunten hanteert, kan de observator zich op deze leerlingen richten.
De instructiewijzer helpt u bij het toepassen van de aandachtspunten uit het “passend lesmodel” en hij brengt snel in kaart of een gekozen aandachtspunt voor u en uw klas effectief is.
Observatiewijzer Met het passend lesmodel gaat een leerkracht aan de slag om tijdens de les in te spelen op de behoeften van zoveel mogelijk leerlingen. Een leerkracht kan zelf met de tips aan de slag, maar feedback van een ander geeft vaak nieuwe inzichten. Wanneer een leerkracht werkt met het passend lesmodel, is het goed om regelmatig een les door een (externe) begeleider te laten observeren. In de observatiewijzer (dit is de achterzijde van de uitwerkingen in de instructiewijzer) staan aandachtspunten waarmee de toepassing van de tips uit de Instructiewijzer bespreekbaar te maken zijn. Hoe weet een leerkracht of een gebruikte tip effect heeft? Bij een aantal aandachtspunten uit de instructiewijzer staat een observatietip gegeven; hiermee kan het effect meetbaar gemaakt worden. Het verdient de voorkeur om voordat de leerkracht het gekozen aandachtspunt gaat uitvoeren de les te observeren. Zo kan bij toepassing van het aandachtspunt gekeken worden of de observatiegegevens inderdaad verbeteren. U kunt met de leerkracht bij een observatietip een streefdoel afspreken. Hoeveel complimenten wil hij geven? Of hoeveel leerlingen moeten zelfstandig aan het werk zijn? Spreek ook af binnen welke termijn de leerkracht dit doel wil behalen. Op deze wijze kunt u samen met de leerkracht evalueren of het toepassen van het aandachtspunt succesvol verloopt. Onder de observatietips staan punten om te werken aan het betreffende aandachtspunt. Door toepassing van deze punten kan het effect van het aandachtspunt vergroot worden. U kunt samen met de leerkracht bepalen aan welke punten al aandacht besteed wordt, en welke meer in de les naar voren zouden kunnen komen.
Extra onderwijsbehoeften Indien de leerkracht aan de slag gaat met aandachtspunten om in te spelen op extra behoeften van leerlingen (de gekleurde bladen), is het raadzaam om duidelijk aan te geven om welke leerlingen het gaat. Tijdens observaties kan de observator zich dan op die leerlingen te richten.
2
Introductie 1.1.
Geef de start van de les duidelijk aan
Gebruik een vast signaal of ritueel om duidelijk te maken dat de les gaat beginnen. Bijvoorbeeld: • Rinkelen met een belletje • Stem verheffen bij de openingszin • Zeggen: “We gaan beginnen met rekenen” • Een openingsliedje (met name bij jongere leerlingen) • Klappen in de handen • Wijzen op de activiteit op het dagrooster Neem hierbij een centrale positie in zodat alle leerlingen u kunnen zien. Zorg ervoor dat de start van de les aansluit bij het leeftijdsniveau van de leerlingen; bij jongere leerlingen een liedje, voor oudere leerlingen de mondelinge mededeling. Wanneer de leerlingen klok kunnen kijken, kunt u aan het begin van de dag de activiteiten met de tijden aan geven (eventueel ondersteund met dagritmekaarten). Door een klok duidelijk in het zicht te hangen, kan de leerling zelf zien wanneer een activiteit gaat beginnen. Let er in dat geval wel op dat de activiteit daadwerkelijk op de afgesproken tijd begint. Zorg ervoor dat tussen de voorgaande les en de nieuw te starten les een moment van rust is; controleer of alle activiteiten daadwerkelijk zijn afgerond.
3
Introductie Observatiewijzer
1.1.
Geef de start van de les duidelijk aan
Tel het aantal leerlingen dat na het aangeven van de start meteen (auditief of visueel) gericht is op de les: …………………………………………………………………………… Noteer de tijd die verstrijkt tussen de aankondiging en de daadwerkelijke start van de les: ………………………………………………………… Gebruik deze informatie om te kijken of het aangeven van de start voor alle leerlingen duidelijk genoeg is en de leerlingen aanspreekt Bekijk of eventueel aan de volgende punten iets veranderd/verbeterd kan worden: O De leerkracht heeft een centrale positie O De leerkracht gebruikt een vast signaal om de start van de les aan te geven O De leerkracht gebruikt een duidelijk signaal om de start van de les aan te geven O De start van de les past bij het niveau en belevingswereld van de leerlingen O De leerkracht start meteen na het aangeven van het startsignaal O Er vinden geen andere activiteiten meer plaats na de start van de les O Leerlingen hebben een moment van ontspanning gehad
4
Introductie
1.2 Plaats het nieuwe lesdoel in een concrete/ herkenbare situatie Koppel het lesdoel aan een situatie die de leerlingen onlangs hebben meegemaakt, een gebeurtenis uit het nieuws of een veelvoorkomende dagelijkse situatie. Illustreer dit aan de hand van een verhaal, een krantenartikel of een stukje film. Laat de leerlingen hun eigen ervaringen vertellen om hen zo bij het lesdoel te betrekken. Het plaatsen van het lesdoel in een concrete situatie is geen doel op zich. Zorg er dus voor dat het een niet te groot deel van de les in beslag neemt (maximaal 5 minuten) zodat er voldoende tijd beschikbaar is om te oefenen met het lesdoel. Bij een optelrijtje laat u een kassabon zien. Kunnen ze die zelf optellen? Bij het lezen van een legenda laat u een landkaart zien. Wanneer gebruiken ze die (vakantie, pretpark)? Bij een geschiedenisles over de Tweede Wereldoorlog vraagt u leerlingen of ze iets van een (over)grootouder mee willen nemen.
5
Introductie Observatiewijzer
1.2.
Plaats het nieuwe lesdoel in een concrete/ herkenbare situatie
Observeer per minuut hoeveel leerlingen hun aandacht bij de les hebben: Minuut 1: ……………… Minuut 2: ……………… Minuut 3: ……………… Minuut 4: ……………… Minuut 5: ……………… Gebruik deze informatie om te kijken of de situatie levendig en aantrekkelijk genoeg is voor de leerlingen. Bekijk of eventueel aan de volgende punten iets veranderd/verbeterd kan worden: O De situatie sluit aan bij de belevingswereld van de leerlingen O De situatie wordt levendig geïllustreerd O De leerlingen krijgen de kans om hun eigen ervaringen over de situatie te vertellen O De situatie maakt de leerlingen enthousiast voor de les O Er wordt snel overgeschakeld naar het werkelijke lesdoel
6
Introductie 1.3.
Plaats het nieuwe lesdoel in een concrete/ herkenbare situatie
Observeer per minuut hoeveel leerlingen hun aandacht bij de les hebben: Minuut 1: ……………… Minuut 2: ……………… Minuut 3: ……………… Minuut 4: ……………… Minuut 5: ……………… Gebruik deze informatie om te kijken of de situatie levendig en aantrekkelijk genoeg is voor de leerlingen. Bekijk of eventueel aan de volgende punten iets veranderd/verbeterd kan worden: O De situatie sluit aan bij de belevingswereld van de leerlingen O De situatie wordt levendig geïllustreerd O De leerlingen krijgen de kans om hun eigen ervaringen over de situatie te vertellen O De situatie maakt de leerlingen enthousiast voor de les O Er wordt snel overgeschakeld naar het werkelijke lesdoel
7
Introductie 1.3. Activeer voorkennis bij de leerlingen Zet van tevoren op een rijtje welke kennis de leerling voor de les nodig heeft. Welke van deze kennis heeft u onlangs behandeld? Haal door enkele gerichte vragen de voorkennis bij de leerlingen op. De voorkennis helpt de leerling bij het opnemen van nieuwe lesstof, bovendien geeft het de leerlingen vertrouwen doordat ze vragen krijgen over stof die ze al gehad hebben. Besteed niet meer dan een paar minuten aan het ophalen van voorkennis. Om de les voor alle leerlingen uitdagend te houden, gaat u daarna aan de slag met de nieuwe lesstof. Wanneer u vermoedt dat bepaalde leerlingen niet over voldoende voorkennis beschikken, kunt u vóór de les hier aandacht met de betreffende leerlingen aan besteden (pre-teaching). Bij het aanleren van de hoofdsteden in Europa, herinnert u de leerlingen aan de eerder geleerde landen in Europa. Bij breuken herhaalt u de taartsommen van de week ervoor.
8
Introductie Observatiewijzer
1.3. Activeer voorkennis bij de leerlingen Observeer per minuut hoeveel leerlingen hun aandacht bij het ophalen van voorkennis hebben: Minuut 1: ……………… Minuut 2: ……………… Minuut 3: ……………… Minuut 4: ……………… Minuut 5: ……………… Gebruik deze informatie om te kijken of het ophalen van voorkennis niet te lang duurt en/of de leerlingen er voldoende bij worden betrokken. Bekijk of eventueel aan de volgende punten iets veranderd/verbeterd kan worden: O De leerlingen hebben een actieve rol bij het ophalen van voorkennis: O de leerkracht stelt vragen aan de leerlingen O de leerlingen kunnen op elkaar reageren O de leerlingen mogen voorkennis demonstreren (door iets voor te doen) O …………………………………………………………… O De leerkracht weet na het ophalen van voorkennis of alle leerlingen de benodigde kennis bezitten O De leerkracht gaat na het ophalen van voorkennis door met de nieuwe lesstof
9
Introductie 1.4. Vertel het doel van de les Door aan de leerlingen duidelijk te vertellen wat het lesdoel is, weten ze waar ze deze les vooral hun aandacht moeten richten. Zo weten ze vooraf waarop ze beoordeeld worden, dit biedt duidelijkheid. Let er op dat het lesdoel in begrijpelijke taal voor de leerlingen wordt geformuleerd. Het doel voor de leerlingen is dus vaak anders geformuleerd dan staat beschreven in de docentenhandleiding. Wanneer in de docentenhandleiding bijvoorbeeld staat dat leerlingen mmkmm-woorden lezen, dan kan het doel richting de leerlingen zijn: “we gaan nieuwe woorden leren.” U kunt het doel ook visueel maken, door het bijvoorbeeld op het bord te schrijven. “Deze les gaan we woorden met een c en woorden met een k schrijven.” “Het gaat er in deze les om dat je netjes schrijft.”
10
Introductie Observatiewijzer
1.4. Vertel het doel van de les Observeer hoeveel leerlingen hun aandacht bij het vertellen van het lesdoel hebben. ……………………………… Observeer hoeveel leerlingen tijdens het verwerken daadwerkelijk met het lesdoel aan de slag zijn. ……………………………… Observeer hoeveel leerlingen tijdens de afsluiting van de les het lesdoel kunnen herhalen. …………………………….. Gebruik deze informatie om te bekijken of het lesdoel voor alle leerlingen duidelijk genoeg is. Bekijk of eventueel aan de volgende punten iets veranderd/verbeterd kan worden: O Het doel is specifiek geformuleerd O Het doel is duidelijk geformuleerd O De formulering richting de leerlingen klopt met het doel voor de docent O De les draait werkelijk om het genoemde doel
11
Introductie 1.5.
Bespreek het belang van het doel
Vertel of vraag de leerlingen wanneer ze het doel in het dagelijks leven of in andere lessen kunnen gebruiken. Dit motiveert leerlingen om aan het doel te werken. Stimuleer de leerlingen om zelf na te denken over het belang van het doel. Besteed maximaal enkele minuten om het belang te bespreken, zo blijft er voldoende tijd over om met het lesdoel te oefenen. “Het gebruiken van een verhoudingstabel is handig als we bijvoorbeeld gaan rekenen met procenten.” “Het is handig om te kunnen ontleden. Dat kan je goed gebruiken als je vreemde talen, zoals Frans, Duits of Latijn gaat leren.” “Samenwerken is niet alleen op school nodig, maar ook als je bijvoorbeeld thuis samen met je broer een klus moet doen of wanneer je later gaat werken.”
12
Introductie Observatiewijzer
1.5.
Bespreek het belang van het doel
Observeer per minuut hoeveel leerlingen hun aandacht bij het vertellen van het belang van het doel hebben: Minuut 1: ……………… Minuut 2: ……………… Minuut 3: ……………… Gebruik deze informatie om te kijken of het belang van het doel duidelijk en aantrekkelijk genoeg is voor de leerlingen. Bekijk of eventueel aan de volgende punten iets veranderd/verbeterd kan worden: O Het belang van het doel is duidelijk voor de leerlingen O De leerlingen hebben een eigen inbreng over hun ideeën over het belang van het doel O De leerkracht controleert of de leerlingen het belang van het doel hebben begrepen
13
Introductie 1.6. Leg een relatie met het vorige lesdoel Herinner de leerlingen eraan wat ze de vorige keer in de les hebben gedaan. Doe dit bijvoorbeeld door een opgave te laten zien of de betreffende bladzijde uit het boek. Leg uit hoe deze les aansluit of volgt op de vorige lessen. Betrek de leerlingen bij het vorige lesdoel door hen de kans te geven te laten zien wat zij van dit vorige lesdoel hebben onthouden. Een relatie leggen met het vorige lesdoel kan gecombineerd worden met het ophalen van voorkennis. “Vorige les hebben we geoefend om gewichten met behulp van een verhoudingstabel te berekenen. Wat zou je nog meer met een verhoudingstabel kunnen uitrekenen? Ja, bijvoorbeeld om procenten uit te rekenen.” “Vorige keer gingen we de vormen sorteren op kleur: blauw bij blauw, en rood bij rood. Nu gaan we dezelfde vormen bij elkaar leggen: de driehoek bij de driehoek en het rondje bij het rondje.”
14
Introductie Observatiewijzer
1.6. Leg een relatie met het vorige lesdoel Observeer hoeveel leerlingen hun aandacht hebben bij het leggen van een relatie met het vorige lesdoel: Aantal leerlingen dat gericht is op de uitleg Aantal leerlingen dat een reactie geeft/eigen inbreng heeft bij het leggen van een relatie met het vorige lesdoel Gebruik deze informatie om te bekijken of de relatie met het vorige lesdoel voor de leerlingen duidelijk en op een aansprekende wijze wordt gebracht. Bekijk of eventueel aan de volgende punten iets veranderd/verbeterd kan worden: O De leerkracht noemt het vorige lesdoel/laat de leerlingen dit noemen O De leerlingen hebben gelegenheid om in te gaan op het vorige lesdoel O Het is duidelijk voor de leerlingen hoe deze les verder ingaat op het vorige lesdoel
15
Introductie 1.7. Vertel wat de leerlingen deze les gaan doen Maak aan de leerlingen alle stappen van de les duidelijk: - welke oefeningen gaan ze doen - welke werkvormen worden er gehanteerd - hoe lang gaat de les duren Bij jongere leerlingen houdt u het aantal stappen beperkt, veel oudere leerlingen kunnen wat meer stappen aan. Bij te veel stappen verliezen de leerlingen het overzicht. “Deze les gaan jullie zelf eerst nadenken hoe jullie de som gaan oplossen. Als jullie dat bij een som hebben geprobeerd, bekijken we wat een handige manier is. Die schrijven we op het bord. Daarna gaan jullie verder oefenen en maken jullie opdracht 4 uit het boek. Degene die eerder klaar zijn gaan door met opdracht 5. Aan het einde van de les kijken we naar jullie antwoorden.”
16
Introductie Observatiewijzer
1.7. Vertel wat de leerlingen deze les gaan doen Benoemde onderdelen van Uitgevoerde onderdelen de les van de les ………………………………………… …………………………………… ………………………………………… …………………………………… ………………………………………… …………………………………… ………………………………………… …………………………………… ………………………………………… …………………………………… Gebruik deze informatie om te kijken of de leerkracht een correct en duidelijk overzicht geeft van wat er in de les gaat gebeuren. Bekijk of eventueel aan de volgende punten iets veranderd/verbeterd kan worden: O De leerkracht noemt alle onderdelen van de les O Alle genoemde onderdelen van de les komen daadwerkelijk aan de orde O Het aantal stappen van de les is overzichtelijk voor de leerlingen O De onderdelen worden op een overzichtelijke manier weergegeven
17
Voorbereiding
Structuur bieden Gebruik een beperkt aantal herkenbare werkvormen Variatie in werkvormen zorgt ervoor dat alle leerlingen aan hun trekken komen en dat de leerlingen gemotiveerd aan de slag blijven. Voor leerlingen met behoefte aan extra structuur is het belangrijk dat ze weten wat er gaat komen. Te veel variatie zorgt voor verlies van het overzicht en effectieve leertijd. Zorg voor vertrouwde werkvormen die de leerlingen kennen. Introduceer af en toe een nieuwe werkvorm en geef de leerling met behoefte aan extra structuur meer tijd en aandacht om aan de nieuwe werkvorm te wennen. Behandel een nieuwe werkvorm bij voorkeur bij lesstof die de leerling al redelijk beheerst.
18
Voorbereiding
Structuur bieden Observatiewijzer
Gebruik een beperkt aantal herkenbare werkvormen Observeer (per minuut) hoeveel leerlingen met behoefte aan extra structuur zelfstandig aan de slag zijn tijdens het zelfstandig verwerken. Leerling met behoefte aan structuur
1
2
3
4
5
De volgende werkvormen komen aan de orde: ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… Gebruik deze informatie om te bepalen of de werkvormen voor de leerlingen voldoende vertrouwd zijn. Bekijk of eventueel aan de volgende punten iets veranderd/verbeterd kan worden: O De werkvorm is bekend bij de leerling O Het aantal werkvormen is beperkt O De leerkracht herinnert de leerling aan een eerdere les waarin de werkvorm werd gebruikt O Een nieuwe werkvorm is stapsgewijs geïntroduceerd aan de leerling
19