Teksten instructieles 2: Tekst 3
tekst 3
Voetbal in Brazilië Iedereen speelt voetbal De mensen in Brazilië zijn gek op voetbal. Zelfs kleine kinderen spelen het. Overal wordt voetbal gespeeld. Op het strand. Op straat. Op een grasveldje. Sommige mensen kunnen heel goed voetballen. Deze mensen worden profvoetballer. Voetballen is dan je baan. Je voetbalt voor je werk. Sommige profvoetballers waren eerst arm. Maar nu zijn ze welgesteld!
Vrij om voetbal te kijken In Brazilië zijn 20.000 voetbalteams. Die teams spelen voetbal. In een voetbalstadion. In de stad Rio in Brazilië staat een voetbalstadion. Dat is het grootste voetbalstadion van de wereld. Er kunnen 155.000 mensen in! Alle mensen in Brazilië kijken naar het voetbal. In het voetbalstadion. Of thuis. Soms is er een belangrijke wedstrijd. Iedereen is dan vrij. Niemand hoeft te werken. Iedereen kan dan kijken naar de wedstrijd!
1
Oefeningen instructieles 2: Oefening A
oefening A, B, C
Persoonlijke voornaamwoorden 1 Mijn naam is Maria. Ik woon in Brasília, de hoofdstad van Brazilië. 2 Maria zegt: 'Kom Antonio. Ga jij mee naar de stad?'
Brazilië
3 Maria vraagt: 'Mama, gaat u ook mee naar de stad?'
Brasília
4 Mama zegt: 'Jullie kunnen eerst schoenen gaan kopen, Maria en Antonio.' 5 Maria en Antonio gaan naar een winkelcentrum. Daar kopen ze schoenen voor Antonio.
Oefening B
Bezittelijke voornaamwoorden 1 Antonio zegt tegen Maria: 'Ik vind mijn nieuwe schoenen heel mooi.' 2 Maria's vader heeft pauze. Dan moet hij weer naar zijn werk. 3 Antonio en Maria zeggen: 'Dit zijn onze boodschappen.' 4 Maria wil nog een nieuwe cd kopen van haar favoriete zangeres.
Oefening C
Aanwijzende voornaamwoorden 1 Maria koopt de cd. Antonio kent deze niet. 2 Maria en Antonio lopen door Brasilia. Dit is een mooie stad. 3 Vanavond gaan ze voetbal kijken. Dat vinden Antonio en Maria fijn.
2
Teksten instructieles 2: Tekst 4
tekst 4
Eten in Brazilië De mensen in Brazilië moeten natuurlijk eten. Maar wat eten ze 's morgens? En 's middags en 's avonds?
Het ontbijt De mensen in Brazilië eten 's morgens niet veel. Ze nuttigen fruit. En ze eten een beetje brood. Daar doen ze jam of vlees op. Ze drinken koffie bij het ontbijt.
De lunch 's Morgens eten de mensen in Brazilië dus een kleine maaltijd. Maar 's middags eten ze een flinke maaltijd. Daar doen ze lang over. Soms wel drie uur! Het middageten is warm. De mensen eten dan bonen en groenten met vis of vlees.
Het diner De mensen in Brazilië eten 's avonds pas laat. Soms pas om 21.00 uur. Het bekendste avondeten in Brazilië is feijoada. Daar eten de mensen rijst, meel of sinaasappels bij. Over de feijoada moet je een hete saus doen. Dan smaakt het pas echt lekker!
[plaatje van feijoada: een bonengerecht met verschillende soorten gebakken, gestoofd en gekookt vlees; de witte bonen en het vlees moeten duidelijk te zien zijn op het plaatje]
3
Oefeningen instructieles 2: Oefening D
oefening D, E, F
Persoonlijke voornaamwoorden 1 Mijn naam is Ricardo. Ik ben een gaucho, een cowboy. 2 Ricardo woont in Rio Grande. Het is een groot stuk land. 3 Koe Carla wil niet doorlopen. Zij luistert niet naar Ricardo. 4 Ricardo heeft een zoon: Paulo. Hij helpt Paulo op het paard. 5 Ricardo en Paulo zitten op het paard. Paulo vraagt: 'Wat gaan wij nu doen, papa?'
Oefening E
Bezittelijke voornaamwoorden 1 Ricardo vraagt aan Paulo: 'Jouw honden luisteren goed. Hoe doe je dat?' 2 'Ik geef de honden op tijd hun eten', zegt Paulo. 3 'Misschien moet u uw koeien wat eerder eten geven, papa!' 4 In de verte staat opa. Hij roept: 'Komen jullie nou, Ricardo en Paulo? Jullie drinken staat al klaar!'
Oefening F
Aanwijzende voornaamwoorden 1 Paulo wil graag thee. Die krijgt hij van opa. 2 Paulo krijgt van opa matĂŠ. Dat is hele sterke thee van kruiden. 3 De koeien staan in de wei. Dit vinden Ricardo en Paulo heel fijn.
4
Maak nu: 1 Woorden en 2 Verbanden
1 Woorden Oefening 1
Lees de zinnen. Een tropisch regenwoud komt voor in een land waar het vochtig is. In een vochtig land valt veel regen en het is er nat. Wat is nog meer vochtig? Zet een rondje om de goede antwoorden. A B C D
Oefening 2
De was die net droog is. Een nat doekje. Een droge handdoek. Je haren die pas gewassen zijn.
Lees de zinnen. Zet een rondje om het goede antwoord. Indianen leven in een stam. Ze leven in een groep. Iedere groep heeft een eigen taal en eigen kleren. Wanneer zeg je dat mensen in een stam leven? A Als mensen alleen met hun eigen familie wonen. B Als mensen in een groep wonen.
Oefening 3
Lees de zinnen. Zet een rondje om het goede antwoord. Sommige dieren gaan op jacht. Ze gaan achter dieren aan en ze maken ze dood. Wat is hetzelfde als op jacht gaan? A Achter dieren aangaan voor de lol. B Achter dieren aangaan en ze dood maken om het vlees. C Achter dieren aangaan maar ze niet dood maken.
5
Oefening 4
Lees de zinnen. Zet een rondje om het goede antwoord. Een tropisch regenwoud is een heel groot bos. Je vindt het in landen waar het heel vaak regent. Wat is een tropisch regenwoud? A Een heel groot bos waar het nooit regent. B Een heel groot bos waar het veel regent.
Oefening 5
Lees het stukje tekst. Geef antwoord op de vraag. Sommige vogels jagen. Ze gaan achter kleine dieren op de grond aan. Die maken ze dood. Welke dieren jagen ook op andere dieren? Zet een rondje om de goede antwoorden. A B C D
Oefening 6
een een een een
leeuw schaap tijger koe
Lees het stukje tekst. Lees daarna de vraag heel goed. Jij bent handig met de computer. Jij weet hoe je met de computer moet werken. Dat is makkelijk. Zo kun je de verhalen lezen over Li en Arim in BraziliĂŤ. En de oefeningen maken. Weet jij wat handig is voor een Indiaan? Wat is voor hem makkelijk? Als je vindt dat de zin waar is, zet je een kruisje bij waar. Als je vindt dat de zin niet waar is, zet je een kruisje bij niet waar. waar
1 Voor een Indiaan is het handig als hij kan jagen. 2 Voor een Indiaan is het handig als hij kan fietsen. 3 Voor een Indiaan is het handig als hij weet hoe een computer werkt. 4 Voor een Indiaan is het handig als hij in de tuin kan werken.
6
niet waar
Oefening 7
Lees het stukje tekst. Zet een rondje om het goede antwoord. In het tropisch regenwoud zijn vier lagen van planten en bomen. In iedere laag groeien andere planten en bomen. De eerste laag bestaat uit de hoogste bomen. Op de vierde laag zijn alleen kleine bomen en planten. De lagen zijn een soort verdiepingen. Het tropische regenwoud bestaat uit verschillende lagen. Hoe kun je die lagen ook noemen? Zet een rondje om het goede antwoord. A bomen B verdiepingen C soorten
Oefening 8
Lees het stukje tekst. Zet een rondje om het goede antwoord. Indianen wonen niet lang op dezelfde plek. Ze bouwen telkens een nieuw huis op een andere plek. Mensen die niet lang op dezelfde plek wonen, noem je nomadisch. Wat is nomadisch? A Mensen die heel lang op dezelfde plek blijven wonen. B Mensen die hun eigen huis bouwen. C Mensen die niet lang op dezelfde plek blijven wonen.
Oefening 9
Lees het stukje tekst. Zet een rondje om de goede zin. In het tropisch regenwoud beschermen de hogere bomen de kleine planten. De hogere bomen zorgen voor de kleine planten. De kleine planten hebben zo geen gevaar van de zware regen en de hete zon. Wat is beschermen? Zet een rondje om de zin die goed is. A Een moeder en een vader beschermen hun baby. Ze zorgen dat er geen gevaar is. Ze zorgen bijvoorbeeld dat de baby niet uit zijn bedje kan vallen. B Een baby beschermt zijn vader en moeder. Als hij honger heeft, begint hij heel hard te huilen.
7
Oefening 10
Maak de zinnen af. Lees de woorden. Let op: soms moet je een woord twee keer invullen. Je hoeft niet alle woorden te gebruiken. beschermen – stam – tropisch regenwoud – lagen Een
is een heel groot bos waar het veel
regent. Het regent er vaak, daarom kunnen er veel bomen en planten groeien. In het
zijn vier Dat zijn een soort verdiepingen waar
verschillende planten en bomen groeien.
Oefening 11
Lees de twee rijtjes met woorden en zinnen. Elk woord of elke zin uit de eerste rij hoort bij een woord of zin uit de tweede rij. Trek een lijn tussen de woorden en zinnen die bij elkaar horen. de stam
handig
nomadisch
op jacht gaan
iets wat makkelijk is als je het kunt
mensen die in een groep wonen
achter dieren aangaan en ze doodmaken mensen die niet lang op dezelfde plek blijven wonen Oefening 12
Lees de woorden. Vul de goede woorden in op de stippellijntjes in de zin. beschermen – zijn lief voor – jagen op Poezen dood en eten hun vlees.
Oefening 13
muizen. Ze maken de muizen
Lees de woorden. Vul het goede woord in op de stippellijntjes. handig – jaagt – beschermt – vochtig Een paraplu paraplu wordt dan wel nat en blijft lekker droog!
8
je tegen de regen. De Maar jij
2 Verbanden Oefening 1
Kijk goed naar de zinnen. Geef antwoord op de vragen. Gebruik de helptekst Persoonlijke voornaamwoorden. 1 Hoi, ik ben Yarima. Ik ben 10 jaar. Ik woon in de stam van de Yanomami-indianen. 2 Mijn broertje heet Orawe. Hij is 12 jaar. 3 Yarima en Orawe houden veel van jagen. Ze mogen vaak mee met de andere Indianen. 4 Ze jagen in het bos. Het bos is groot. En het is heel mooi. 5 Op een dag vraagt een Indiaan: 'Orawe en Yarima, hebben jullie zin om mee te gaan?' 6 'Ga je mee, Orawe?', vraagt Yarima aan Orawe. 7 Orawe en Yarima kijken naar elkaar. Orawe knikt en zegt: 'Kom, dan gaan we'. 1 Naar wie verwijst het woord ik? Naar 2 Naar wie verwijst het woord hij? Naar 3 Naar wie verwijst het woord ze? Naar 4 Waar verwijst het woord het naar? Naar 5 Naar wie verwijst het woord jullie? Naar 6 Naar wie verwijst het woord je? Naar 7 Naar wie verwijst het woord we? Naar
9