3 minute read
Onno Blom over De Kooi in oorlogstijd
GEVANGEN
IN DE KOOI
De Kooi – van de naam van de wijk gaat iets dreigends uit. Alsof je er gevangen wordt genomen en nooit meer kan ontsnappen. Als jongen durfde ik er bijna niet doorheen te fietsen. Mannen zaten in de zomer voor hun deur op een krat bier, vrouwen met lange, glanzende felgekleurde nagels stonden op straat sigaretten te roken. Hier konden ze je zomaar van je fiets trekken en een klap voor je kop geven. Tegelijkertijd bezit De Kooi een mysterieuze schoonheid. De kleine, speelse arbeiderswoningen van vurig gekleurde bakstenen werden in de jaren twintig van de vorige eeuw gebouwd door fameuze architecten als Hendrik Jesse. De mensen die er gingen wonen waren vaak arm, maar sociaal. De Kooi stond bekend als een rood bolwerk. Op de hoek van de Atjehstraat en de Driftstraat, aan de rand van het door Willem Dudok ontworpen Kooipark, staat een monument. De Naald
werd opgericht in 1937, ter ere van het 25-jarig bestaan van woningbouwvereniging Eendracht. Sinds de jaren vijftig is op De Naald een plaquette aangebracht met dertien namen van ‘hen die niet weder keerden’ uit de Tweede Wereldoorlog. Het Kooipark was aan het einde van de Duitse bezetting totaal vernield. De Wehrmacht had het gebruikt als militair terrein. Er waren voertuigen gestald, loopgraven en schuttersputten aangelegd. Het was een modderpoel, waarin geen boom meer overeind stond. Die hadden de Kooibewoners omgezaagd in de Hongerwinter en in de kachel opgestookt. Op 15 mei 1944 werd de wijk aan alle kanten vergrendeld. Bij een grootscheepse razzia pakte de Sicherheitspolizei negentwintig mensen op, en stuurde ze na verhoor naar werk- en concentratiekampen. Nog niet de helft ‘keerde weer’, zoals op de plaquette valt te lezen. Maar ook zij die wel terugkeerden, bleven hun leven lang getraumatiseerd. De familie van de Zweedse journalist Martin Klepke komt uit De Kooi, en speelde daar tijdens de oorlog een actieve rol in het verzet. Klepke heeft daarover een indrukwekkend boek beschreven, Het geluid van het spoor. Zijn tante Dien verspreidde vanuit haar winkeltje aan huis illegale krantjes. Er stond een drukpers onder de vloer. Tante Annie verspreidde verboden vlugschriften tot buiten de stad. Annie’s zus, tante Co, ging verder. Zij zat in een verzetsgroep die het geweld niet schuwde. Blies een deel van het spoor op om de Duitsers te saboteren en bereidde een gewapende aanslag voor. Die mislukte. Co Vijlbrief werd opgepakt, en van het ene kamp naar het andere getransporteerd. In Ravensbrück is ze gruwelijk gemarteld. Keer op keer werden haar knieën uit de kom getrokken. Op een dodenmars uit Dachau had ze een uitgeteerde medegevangene op haar rug genomen en was met haar kapotte knieën de bevrijding binnen gelopen. Na de oorlog zat Vijlbrief namens de CPN in de Leidse gemeenteraad. Haar verhaal is in de stad bekend. Haar moed en mededogen zijn in de stad vereeuwigd in een monument van Truus Menger. Er is een straat naar haar genoemd. Martin Klepke maakt in zijn boek duidelijk dat over de oorlog vaak hardgrondig werd gezwegen. Zijn familie leed meestal in stilte. Klepke heeft het zwijgen willen doorbreken. Hij moest weten wat zijn ooms en tantes was overkomen. Hij heeft het kwaad in de ogen gekeken. Uiteindelijk is zijn liefdevolle reconstructie van de wrede geschiedenis een pleidooi voor solidariteit. Zijn verhaal maakt duidelijk dat de meeste mensen níet deugen, maar dat een enkeling toch in staat blijkt om onder extreme omstandigheden overeind te blijven, zelfs anderen te helpen – en voort te leven. Dat is hoopgevend. Toch fiets ik nog altijd een beetje angstig door De Kooi.