charles van leeuwen
Herinneringen aan
frater Andreas
Herinneringen aan
frater Andreas met teksten van Maximino Arts Tharcisio Horsten Amatus Hosemans Paschasius van Loon Modestus Spierings Victor Zwijsen samengesteld en ingeleid door Charles van Leeuwen
Inhoud
Š 2007 Fraters cmm en Charles van Leeuwen Uitgave: Fraters cmm, Tilburg Boekverzorging: Brigitte Slangen, Nijmegen Lithografie: Fred Vermaat, Wijchen Druk: Deko, Tilburg Tekening omslag: frater Vincenzo de Kok isbn 978 90 812137 1 4 All rights reserved. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of door fotokopieÍn, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voorwoord 7 Het bijzondere charisma van frater Andreas 13 pater victor zwijsen Hij heeft mijn bewondering niet nodig 38 frater modestus spierings Gij in mijne plaats en ik in de uwe 52 frater paschasius van loon Een gewoon leven, zo goed mogelijk beleefd 64 frater maximino arts Een bemoedigende persoonlijkheid 74 frater tharcisio horsten Een bijzonder door God bevoorrechte persoon 88 frater amatus hosemans Met liefde en allernauwkeurigste stiptheid 106 Over de teksten en illustraties 123 Publicaties over frater Andreas 126
Voorwoord
Dit is een boekje met herinneringen aan frater Andreas van den Boer. In de archieven van de fraters zijn tientallen teksten bewaard, in de vorm van brieven of schriftjes met beschouwingen, van mensen die ‘de heilige frater’ hebben gekend. Uit de vele getuigenissen hebben we er enkele gekozen: ze geven samen een heel persoonlijk beeld van wie frater Andreas was, waar hij voor stond en hoe hij leefde. Sinds de dood van frater Andreas in 1917 is negentig jaar verstreken. In die kleine eeuw zijn meer dan tien levensbeschrijvingen verschenen, waarvan sommige zeer omvangrijk en gedetailleerd zijn, zoals die uit 1998 van de fraters Ben Westerburger en Toon Wouters. Er is zodoende een bijzonder uitvoerige documentatie over het leven van frater Andreas, van de bedstee waarin hij geboren is tot de cel waarin hij sliep, van de leerlingen die hij heeft gehad tot de lessen die hij gaf, van de boeken die hij las tot de grapjes die hij maakte. Maar alle aandacht van historici en archivarissen ten spijt, wordt het voor iemand van de huidige tijd steeds moeilijker om zich in de wereld van frater Andreas in te leven en zich de leefwijze van de fraters van toen voor te stellen. Wat bewoog Andreas en zijn medebroeders? Wat was het waarom frater Andreas zo’n indruk maakte op de mensen rondom hem?
7
8
En wat betekende zijn voorbeeld voor hen, tijdens zijn leven en na zijn dood? Dit boekje wil een antwoord geven op deze vragen door terug te gaan naar de bronnen.
wel veel bijzondere dingen tegen: veel mensen hebben in de ontmoeting met hem iets beleefd dat ze hebben willen vasthouden en doorgeven.
De hier gebundelde verhalen zijn na de dood van de frater opgetekend door medebroeders, leerlingen en collega’s. De teksten geven een levendige indruk van de gemeenschap waarin frater Andreas leefde en de school waarop hij werkte. Ze bevatten veel kleine anekdotes die nog altijd herkenbaar zijn en voelbaar maken wat frater Andreas voor andere mensen heeft kunnen betekenen. De medebroeders blijven in hun verhalen over frater Andreas overigens tamelijk nuchter en schrikken niet terug voor kritische opmerkingen en relativerende beschouwingen. Zo rijst een beeld op van een heel aparte maar ook heel kwetsbare man, een beeld dat veel menselijker en waarschijnlijk ook herkenbaarder is dan het onderhand vrijwel gecanoniseerde beeld van de heldhaftige en voorbeeldige religieus die hij óók was.
Dit boekje beperkt zich niet tot het verhaal van frater Andreas alleen. Op bidprentjes zien we hem altijd alleen afgebeeld. Maar het wonderlijke is dat er geen enkele foto van frater Andreas is waar hij alleen op staat. Altijd zien we hem tussen schoolkinderen, medebroeders, familieleden en dorpsgenoten. Omdat men zo nodig een persoonlijk portret van ‘de heilige frater’ wilde hebben, moesten fotografen die groepsfoto’s bewerken en er een deel van uitvergroten. Maar zo vertekenden ze wel de werkelijkheid. Is het niet mooier om frater Andreas af te beelden als onderwijzer, temidden van zijn leerlingen? Komt dan zijn inzet voor kinderen niet beter tot zijn recht? En is het niet juister om frater Andreas opnieuw tussen zijn medebroeders te plaatsen? Dan wordt immers zichtbaar dat hij zijn missie samen met anderen oppakte en zijn gedrevenheid deelde met veel andere fraters. Frater Andreas was geen religieus die een eenzame strijd voerde, maar een man die in gemeenschap stond en een grote toewijding voor kinderen had. Voor een authentiek portret moeten we frater Andreas dus opnieuw temidden van kinderen en confraters plaatsen. Daarom gaat dit boek niet alleen over frater Andreas, maar ook over de mensen rondom hem: fraters en priesters, kinderen en ouders.
Frater Andreas heeft op authentieke wijze invulling gegeven aan een leven als religieus. Hij heeft zich herkend in de bewogenheid van de fraters en door zijn manier van leven heeft hij die mede inhoud gegeven en geloofwaardig gemaakt. Daarmee heeft hij gedaan wat binnen zijn bereik lag: een leven in dienst van opvoeding en onderwijs aan kinderen, aandacht en zorg voor medebroeders, toewijding aan de congregatie en de kerk. Misschien was het geen spectaculair leven en heeft het ook niet tot zulke spectaculaire resultaten geleid, althans op het eerste gezicht. Maar als we de verhalen over frater Andreas goed lezen, komen we
Het boekje wil zich ook niet beperken tot het verhaal van vroeger. De fratergeschiedenis is meer dan een verzameling stoffige brochures en vergeelde foto’s. Het verhaal van frater Andreas en zijn
9
confraters gaat namelijk nog steeds door: overal ter wereld zijn mensen aan het werk om barmhartigheid handen en voeten te geven. Ze werken in onderwijs en opvoeding en leggen zich toe op de zorg voor zieken en achtergestelden. Ze vangen vergeten mensen op en bieden uitkomst en redding waar niemand anders tussenkomt. Ze bidden en brengen hoop, leggen de basis voor gemeenschap en geven de kerk een stem en een gezicht. Frater Andreas heeft ook vandaag de dag nog broeders en zusters die vanuit eenzelfde bevlogenheid leven en werken, in eenzelfde religieuze levensvorm of misschien wel op heel andere wijze. Als we iets over het werk, het geloof, de idealen, de worstelingen en de wonderen van frater Andreas vertellen, dan is het om mensen van nu te inspireren. Zijn toeleg en toewijding hebben nog niets aan actualiteit ingeboet en zijn werk moet worden voortgezet. Een van de eerste biografieÍn van frater Andreas werd in 1922 geschreven door een Oostenrijkse priester, pater Theophorus Max S.C.J., die toevallig met de fraters in contact was gekomen toen hij na de Eerste Wereldoorlog een groep kinderen begeleidde die in Nederland werd opgevangen. Pater Max was erg onder de indruk van wat de fraters voor de kinderen deden en schreef zijn boek uit dankbaarheid: hij droeg het op aan den Wohltätern der Wiener und deutschen Kinder in Tilburg. Het is misschien een klein detail, maar het illustreert treffend dat we het verhaal van frater Andreas niet kunnen scheiden van het grotere verhaal van barmhartigheid waarvoor de fraters zich inzetten. Charles van Leeuwen 3 augustus 2007
11
Het bijzondere charisma van frater Andreas
Bij de zaligen en heiligen van zijn tijd steekt frater Andreas van den Boer (1841-1917) maar bleekjes af. Hij was geen geleerde en kerkvorst zoals Columbia Marmion (1856-1923), geen bevlogen ordestichter zoals Pierre Julien Eymard (1811-1868) en geen tot de verbeelding sprekend missionaris zoals Damiaan de Veuster (1840-1889). Hij heeft geen geschriften nagelaten met een hoog mystiek gehalte zoals Theresia van Lisieux (1873-1897) en geen kerkelijk-politiek getuigenis afgelegd door de marteldood zoals Titus Brandsma (1881-1942). Frater Andreas was een veel gewonere religieuze mens dan de hiervoor genoemden: een sympathieke en misschien wat onhandige onderwijzer, die nuchter en zonder veel opsmuk heeft geleefd. Een diep gelovige man die zijn beperkingen voor lief nam en er het beste van heeft willen maken. Een onopvallend religieus die ongewild misschien toch de hoofdprijs van een zaligverklaring wint. Dit stelt ons na bijna een eeuw voor de vraag: hoe moeten we het leven van frater Andreas beoordelen en welke verklaring hebben we voor die ‘roep van heiligheid’? Welke betekenis kunnen we eraan toekennen, als de zaligverklaring waarop al tientallen jaren wordt gewacht en gespeculeerd, doorgang mocht vinden? Het bijzondere charisma van frater Andreas ligt, dat is duidelijk, in
13
14
zijn eenvoud. Hij was een man zonder pretenties en zonder overbodige franje. De consequent eenvoudige wijze waarop hij heeft geleefd en zich heeft ingezet voor het lot van kwetsbare mensen, kan ons vandaag de dag inspireren en bemoedigen. Want het geheim van religieus leven schuilt in die eenvoud en in dat consequente volhouden ervan. Frater Andreas kan een voorbeeld zijn voor onderwijzers, hulpverleners en andere werkers van barmhartigheid, tot wie hij heel zachtjes lijkt te zeggen: ‘wat ik kon doen als eenvoudige broeder, kunnen jullie eveneens. Doe het maar gewoon.’ Het bijzondere charisma van Frater Andreas schuilt ook in zijn concrete en doortastende optreden. Hij was een zorgzame broeder en een milde onderwijzer. In die zorgzaamheid en mildheid ging hij verder dan de anderen. Hij had oog voor kinderen die het op school moeilijk hadden en probeerde hen extra te begeleiden. Hij strafte niet graag maar pakte de lastpakken aan met mildheid. Hij schoot te hulp waar mensen het alleen niet redden. Hij gaf aandacht aan kinderen en medebroeders die zich in het grote onderwijsbedrijf eenzaam voelden en zocht hen extra op. Medebroeders die twijfelden, bood hij met zijn eenvoudige voorbeeld een zachte bemoediging. Hij was een man die voorzichtig maar heel concreet de idealen van barmhartigheid en broederschap in de praktijk bracht. Het bijzondere charisma van frater Andreas schuilt tenslotte ook in zijn stille leven vanuit het gebed. Mensen rondom hem bespeurden die sterk innerlijke toeleg. Ze voelden zijn zachte bewo-
genheid aan en waren erdoor getroffen. Zoals frater Exuperius Nouwens over hem getuigde: ‘Als men frater Andreas zag, dacht men onwillekeurig aan iemand die voortdurend in Gods tegenwoordigheid wandelt en als men hem ergens ontmoette, vooral onder de tijd van de silence, kon men niet anders denken dan: hij is met God bezig.’ Het ontgaat ons grotendeels wat zich allemaal in het binnenste van frater Andreas heeft afgespeeld, de pogingen van de eerste biografen om zijn gebedsleven te reconstrueren, ten spijt. Maar duidelijk is wel dat zijn leven in stilte en gebed verankerd was en dat frater Andreas daaruit de kracht putte om te leven zoals hij geleefd heeft. Kampioen van deugdzaamheid In de oudste bronnen wordt frater Andreas vaak voorgesteld als een kampioen van deugdzaamheid. Hij was een man van zijn tijd en leefde strak naar de regel van de congregatie en naar de voorschriften die de Kerk had uitgevaardigd. Centrale begrippen in zijn opvatting van religieus leven waren regelmaat, gehoorzaamheid, dienstbaarheid, broederliefde, zachtmoedigheid en versterving aan de eigen wil. Hij was van een onverbeterlijke goedheid en braafheid. ‘Als je hem een plezier wilde doen, moest je hem een gunst vragen’, zegt één van zijn medebroeders. Sommige medebroeders of leerlingen vonden hem daarom wel eens wat sullig, anderen klaagden soms dat hij wel erg zeurderig, stijf of ouderwets was. In hun herinneringen aan frater Andreas benoemen medebroeders en leerlingen ook die menselijke en zwakke kanten en ze geven aan dat ze hem juist daarom beminden. Frater An-
15
dreas was meer dan een gladde en glimmende modelreligieus: hij toonde zijn eigen kwetsbaarheid en kon daardoor andere kwetsbare mensen nabij komen.
16
Frater Andreas droeg daarmee het bijzondere charisma van de gemeenschap van de fraters uit. Hij is een vertegenwoordiger van wat we de founding generation van de fraters van barmhartigheid kunnen noemen: de bijzondere groep fraters van het eerste uur. Hij ging als dertienjarige naar de kweekschool toen de congregatie amper tien jaar oud was en nog maar enkele tientallen leden had. Hij kende dus alle jonge en nieuwe fraters, omdat ze met hem op de kweekschool zaten of in hetzelfde moederhuis woonden. Hij kreeg zelf een taak in de vorming en opleiding van de eerste generaties priesterstudenten. Hij volgde het gezag van de oprichters van de congregatie, Mgr. Joannes Zwijsen en Superior Franciscus de Beer. Hij nam deel aan het grote avontuur van spirituele ontdekkingen en nieuwe ondernemingen van die eerste decennia. In het levensverhaal van frater Andreas zien we de weerslag van de verschillende religieuze waarden die aan het begin van de congregatie stonden – waarden die toen essentieel waren maar die nog steeds de kern van elk christelijk leven vormen. Het zijn de waarden van broederliefde, barmhartige zorg, eenvoud, toewijding, vastberadenheid, rechtvaardigheid, Godsvertrouwen, gemeenschap, enthousiasme… Maar die zo sterk gemarkeerde en ongetwijfeld ook enigszins gedateerde voorstelling van braafheid en deugdzaamheid kan vandaag de dag een nadere kennismaking met frater Andreas wel in
de weg staan. Een van de collega’s en medebroeders die hem goed heeft gekend, frater Amatus Hosemans, geeft aan dat dat een eeuw geleden ook al zo was: ‘De meesten die in nauw contact komen met frater Andreas, staan in het begin wat huiverig tegenover hem. Hij is voor hen te precies, te heilig. Langzamerhand echter groeit in hen de stille bewondering voor deze man, een bewondering die ze niet meer kwijt raken, ook niet als ze al veel jaren het instituut verlaten hebben. Het blijkt dat frater Andreas van alle opvoeders van Ruwenberg, en hij was naar menselijke maatstaven nog niet zo’n heel beste, de meeste indruk heeft gemaakt en het diepst heeft doorgewerkt op wie met hem in aanraking kwamen. Een verklaring voor deze ongewone invloed moet hierin liggen, dat men in zijn ongeveer zestig jaar stipt beleefd kloosterleven, tot in de uiterste finesses doorgevoerd, in zijn ongeveer vijftig jaar lang zwoegen om zijn taak als opvoeder en onderwijzer zo goed mogelijk te vervullen en in zijn woorden en handelingen die toch eigenlijk allemaal naar God gericht waren, de heiligheid ontdekt heeft van deze eenvoudige man, die zich het liefste op de achtergrond houdt en die in alles gewoon wil doen. Omdat men begrepen heeft dat zijn heldhaftige strijd in trouw aan het kleine, heel wat verder reikt dan die kleine dingen zelf, dat zijn woorden en daden feitelijk maar één richting hebben, namelijk God, en dat het de liefde tot God is en het vervullen van Gods wil dat heel dit leven in beslag neemt. En zo gebeurt het dat hij, zonder het waarschijnlijk zelf te weten, toch op de voorgrond komt en er een ongewone invloed van hem uitgaat.’
17
Frater en onderwijzer Wie was frater Andreas en hoe heeft hij geleefd? Hij werd als Jan van den Boer op 24 november 1841 in Udenhout geboren en was de jongste van zeven in een eenvoudige Brabantse boerenfamilie. Hij groeide in verschillende delen van de gemeente op, omdat de familie al snel een paar keer verhuisde: het bedrijf van zijn vader liep kennelijk goed en kon enkele keren uitbreiden. Zo woonde Jan eerst in Udenhout zelf, later in Biezenmortel en vervolgens in Helvoirt. Hij leerde als boerenzoon hard werken en zou zich zijn hele leven onderscheiden door een onuitputtelijke werklust. Maar hij kreeg van de vrome familie ook een warm en diep geloof mee dat hem nimmer zou verlaten. De pientere jongen hield van lezen en studeren en was daarmee in het dorp al gauw een buitenbeentje. Zo verwonderde het eigenlijk niemand dat hij in 1855 naar de nieuwe kweekschool van de fraters in Tilburg ging en op zeventienjarige leeftijd koos voor een toekomst als religieus en onderwijzer. In 1863 legde hij de geloften voor het leven af. Niet lang daarvoor, in 1844, was door bisschop Joannes Zwijsen de congregatie opgericht van de Fraters van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid, die naar de plaats waar ze begonnen ook wel Fraters van Tilburg werden genoemd. Zwijsen beoogde hiermee een geloof- en werkgemeenschap te stichten die tal van noden in zijn bisdom kon aanpakken, allereerst het katholiek onderwijs zelf waaraan veel behoefte was, maar ook andere vormen van onderwijs en opvang voor armen en achtergestelden. Dat waren vergelijkbare doelen als andere net opgerichte katholieke
19
broedercongregaties zich stelden: het idee van Zwijsen was namelijk niet nieuw en ook op andere plaatsen, zoals in Gent, Maastricht, Huijbergen, Dongen en Oudenbosch, waren gemeenschappen van broeders van barmhartigheid aan het werk. Zwijsen had enkele jaren eerder, in 1832 toen hij nog kapelaan was in Tilburg, ook al een zustercongregatie opgericht: de Zusters van Liefde. Deze richtte zich met veel succes op onderwijs en ziekenzorg in de regio, maar liep tegen bepaalde grenzen aan. Met name het werk met grotere jongens was voor de zusters minder geschikt en moest daarom aan mannen worden overgelaten. De fratercongregatie kwam vrij snel van de grond. Ook al groeide ze iets trager dan die van de zusters, toch telde de congregatie in 1859, het jaar waarin Jan van den Boer novice werd en de naam van frater Andreas kreeg, toch al ruim honderd fraters. Deze bedienden op dat moment een paar scholen in Tilburg, maar waren ook vestigingen begonnen in plaatsen die iets verder weg lagen, zoals Maaseijk, Grave en Sint-Michielsgestel. Frater Andreas werd opgeleid tot onderwijzer en in 1861 aangesteld op het grote internaat Huize Ruwenberg in Sint-Michielsgestel. In dit prestigieuze instituut, waar veel kinderen van belangrijke katholieke families op school gingen, zou frater Andreas ruim vijftig jaar werken. Eerst draaide hij mee met het lager onderwijs, maar al snel kreeg hij de zorg toevertrouwd voor de ‘Latinisten’, de vooropleiding voor jongens die priester wilden worden. De congregatie had deze Latijnse klas opgezet, in de hoop dat sommige jongens van de opleiding voor het priesterschap in de congregatie zouden kiezen: de congregatie kende tot 1916 name-
21
lijk zowel broeders als priesters. Omdat deze mengvorm in de praktijk lastig bleek te zijn en geen blijvende goedkeuring kreeg van de kerkelijke autoriteiten, is de combinatie later losgelaten en zijn de priesters elders gaan werken. Maar in de jaren waarin frater Andreas op de Ruwenberg werkte, was de priesteropleiding er nog wel. Frater Andreas begeleidde in de periode 1871-1900 verschillende kwekelingenklassen, eerst als onderwijzer en later ook als directeur van de kwekelingen. Het werken met jongeren van 12-18 jaar lag hem beter dan met kleine kinderen. Zijn serieuze persoonlijkheid kwam tussen de jongens met een roeping beter tot zijn recht. Het werk als opvoeder en onderwijzer was druk en veelzijdig: frater Andreas gaf verschillende vakken zoals schoonschrijven en Nederlands en haalde later nog aanvullende onderwijsaktes in Frans en Duits. De talen lagen hem en hij zou er veel mee doen, niet alleen in het onderwijs. Zo vertaalde hij in de verloren uurtjes een flink aantal kinderboeken uit het Duits en hield hij de status van het Frans, in die tijd een van de officiĂŤle omgangstalen binnen de congregatie, hoog. Hij gaf niet alleen aan de kinderen les, maar ook aan fraters die met deze talen minder vertrouwd waren. Naast het onderwijs zelf waren er nog allerlei andere taken die de dag van een frater vulden, zoals het surveilleren bij het opstaan van de jongens, bij het spelen in de cour, tijdens de recreatie en in de slaapzalen. Dan was er het nodige huishoudelijke werk en uiteraard kwam daar nog het bijwonen van de eucharistie bij en het deelnemen aan andere dagelijkse religieuze oefeningen.
23
Mild en toegewijd In een aantal opzichten was frater Andreas een speciale frater. Hij was in alles zeer precies en hij verraste iedereen door zijn ongelooflijke stiptheid. Nimmer kwam hij te laat en bij alles wat hij deed, hield hij zijn horloge nauwlettend in de gaten. Ook was hij zeer strict in het omgaan met de religieuze leefregel, als geen ander wist hij ook de kleinste bepalingen na te volgen en betekenis te geven. Hij was een man met een grote zelfbeheersing die voor de hardere en strengere kanten van het religieuze leven niet terugschrok. Zo werd hij voor veel fraters een model van religieuze gehoorzaamheid en een levend voorbeeld van het navolgen van de regel. Maar hij was veel meer dan dat. Hij was ook een man van gemeenschap die zijn medebroeders welwillend terzijde stond en loyaal naar zijn oversten luisterde. Misschien wat braaf en traag, maar tevens vrolijk, vriendelijk en ongecompliceerd in de omgang. Hij klaagde nooit en onttrok zich aan geen enkele plicht. Zo werd hij een zeer gewaardeerde medebroeder. Maar er was nog iets: hij was ook een beminde onderwijzer. Dat was iets eigenaardigs, want veel succes met het lesgeven had hij niet en hij was geen bijzonder begenadigd leerkracht. Hij miste daarvoor natuurlijk gezag en vlotheid. Was hij dus geen rijk begiftigde onderwijsman, visie had hij wel. Zo was hij wars van de gewone onderwijsaanpak van zijn tijd en verfoeide hij het om kinderen te slaan en streng te straffen. Hij koos steevast voor een milde en humane benadering en ging serieus met de jongens in gesprek. Hij wist de jongens en fraters die zich eenzaam voelden in het grote en strenge internaat door zijn zachtaardige en voorzichtige natuur heel nabij te komen.
25
Zo was frater Andreas de verpersoonlijking van de voornaamste waarden van de congregatie. Hij liet zien wat een nederig en dienstbaar religieus leven kon zijn. Hij maakte tevens zichtbaar wat het betekende om broeder te zijn en in gemeenschap te leven. En hij was een man die in de praktijk bracht wat barmhartigheid was, de barmhartigheid die de congregatie in haar naam droeg maar die in het grote en uitgroeiende onderwijsbedrijf niet voor iedereen voelbaar was. Toen frater Andreas zeventig was en gezondheidsproblemen kreeg, werd hij overgeplaatst naar een fraterhuis in Tilburg. Ofschoon hij vijftig jaar in de Ruwenberg had gewoond en geheel was vergroeid met het gebouw en de gemeenschap, aanvaardde hij deze overplaatsing in 1912 monter en zonder klagen. Het was misschien ook beter dat hij, die ouder en gebrekkiger werd, in een kleinere gemeenschap kon gaan wonen. Hij had last van een tuberculeuze aandoening aan de rechterschouder en die ontsteking ontwikkelde zich lelijk. Zo leed hij veel pijn en verloor vrijwel geheel de controle over zijn rechterhand. Het tekent het karakter en doorzettingsvermogen van de frater dat hij zichzelf aanleerde om links te schrijven, zodanig dat het een leraar schoonschijven sieren kon. Hij zij daarover: ‘de genadige God geeft ons altijd een tweede kans. Ik kan niet meer rechts schrijven, maar nog wel links, niet meer met de pen maar nog wel met het potlood.’ Na een rustige ouderdom overleed hij tamelijk onverwacht. In de zomer van 1917, toen hij 75 jaar oud was, liep hij een zware kou op. Hij had tot dan toe een redelijke conditie gehad, maar op een kille
27
28
zomerdag had hij overdreven en een te lange wandeling gemaakt van zijn communiteit in Tilburg naar zijn familie in Berkel. Hij spaarde zichzelf niet en was gewoon doorgelopen, maar moest dat beboeten met een verraderlijke ziekte. Het werd zijn sterfbed, zijn toestand verslechterde namelijk snel. Het was een zwaar sterfbed: op momenten van stil en ontvankelijk gebed volgden uren van vertwijfeling en morele verzoeking, de vredige gesprekken met verplegende broeders gingen over in een koortsige dood- en zielenstrijd. Het zou op de fraters die het meemaakten, een diepe indruk achterlaten. De zo rustige en bescheiden frater voerde een vinnige strijd en hield die heldhaftig vol, tot hij uiteindelijk in de avond van 3 augustus 1917 de geest gaf. Er zijn uiteenlopende getuigenissen over die laatste momenten: ellendig volgens sommigen, berustend en stralend volgens anderen. Voor de fraters rondom was het overlijden van Andreas een erg aangrijpende gebeurtenis. Hun stervende medebroeder plaatste hen oog in oog met de eeuwigheid. Ze wilden bidden voor zijn zielenheil, maar beseften dat ze misschien beter zíjn gebed voor hun eigen zielenheil konden vragen. Ze treurden om zijn heengaan maar waren tegelijk dankbaar voor een zo heerlijk opgaan. En met de dood leek het niet afgelopen. De man die bij zijn leven al ‘de heilige frater’ werd genoemd, werd eenmaal overleden nog heiliger: velen bleken bijzondere herinneringen te hebben aan zijn heiligheid. Heilige frater? De schoolkinderen noemden hem al ‘de heilige frater’. Dat was niet bedoeld als een compliment, frater Andreas kon immers niet
goed orde houden. Hij was een onderwijzer die misschien uitblonk in vroomheid, maar voor de klas dikwijls stuntelde en zichzelf in verlegenheid bracht. Hij was trouwens niet de enige frater die deze dubieuze eretitel toekwam: onder de schooljeugd van het internaat Ruwenberg was dezelfde bijnaam voor meerdere vakbroeders in zwang. Soms met een spottende en ironische bijklank, soms met een vleem van bewondering voor de religieuze houding die de kinderen wel aanvoelden maar niet konden duiden. Het kon frater Andreas aanvankelijk niet zo veel schelen dat hij die bijnaam had gekregen. Hij was nu eenmaal een man van principes: hij vond het belangrijk het schoolreglement nauwlettend toe te passen, de regels van het religieuze leven strict op te vatten, de collega’s zoveel mogelijk van dienst te zijn en de leerlingen correct te behandelen. Dat was geen kwestie van heiligheid, maar van precisie. Die nauwlettendheid werd met de bijnaam van ‘heilige frater’ niet eens voldoende uitgedrukt: zoeken naar houvast was immers nog geen heiligheid, uitstralen van vastberadenheid nog geen zaligheid? Maar frater Andreas kon er niets aan doen: de bijnaam van ‘heilige frater’ zou aan hem blijven kleven. Als op een feestavond het vuurwerk de lucht in werd geschoten, grapten de jongens: zo snel als de vuurpijl de hemel in schiet, zo snel zal ook frater Andreas ooit in de hemel worden opgenomen. En als de frater zich per ongeluk stootte aan een kachelpijp en een originele krachtterm liet ontvallen, Geloofd zij Jezus Christus, dan vonden de jongens dat weer
29
30
een prachtige illustratie van zijn vermeende heiligheid. En ook andere aparte eigenschappen van frater Andreas, zoals zijn verlegenheid, zijn slaperigheid, zijn verstrooidheid en zijn bijna obsessieve streven om de klok te respecteren, werden geïnterpreteerd als een aspect van die spreekwoordelijke heiligheid. Verkeerde frater Andreas niet altijd in hemelse sferen? Was het geen wonder hoe hij desondanks altijd precies op tijd was? Was dat geen bovenmenselijke prestatie, een volstrekte beheersing van de tijd en een volmaakt eerbiedigen van de collega’s en de schoolorde? Het werd voor frater Andreas pijnlijker toen ook zijn medebroeders die bijnaam gingen hanteren. In het kapittel zei eens de communiteitsoverste Frumentius van Hulten, toen hij de regel uitlegde: kijk maar naar frater Andreas, dat is een ‘heilige frater’ en hij past de regel perfect toe. Frater Andreas had daarna het gevoel dat iedereen op hem lette: het maakte hem nog schuwer en schichtiger dan hij van nature al was. En uit reactie ging hij de regel nog scrupuleuzer hanteren dan hij al gewoon was. Hij wilde op geen enkele wijze aanstoot geven en was bang zijn medebroeders onwaardig te zijn of ze het verkeerde voorbeeld te geven. Naarmate hij vaker ten voorbeeld werd gehouden – en overste frater Frumentius had de neiging hem al te vaak als modelreligieus voor te stellen – voelde hij zich angstiger en ongelukkiger. Hij wuifde elk compliment weg en kreeg een hardgrondige hekel aan die bijnaam.
Frater Andreas raakte de reputatie van heiligheid niet meer kwijt. Kinderen zagen als ze op school kwamen verlangend uit naar de kennismaking met die ‘heilige frater’, met als gevolg dat ze teleurgesteld waren als ze hem ontmoetten. Was dat alles? Was die zo gewone en slovende onderwijzer nu de ‘heilige frater’? Ouders van schoolkinderen waren ook nieuwsgierig en letten op hem als ze het Instituut Ruwenberg bezochten. Ze verwonderden zich over zijn eenvoudige voorkomen en teruggetrokken houding: ze hadden zich bij de ‘heilige frater van de Ruwenberg’ iets heel anders voorgesteld! Zijn medebroeders bleven nuchter onder die bijnaam van ‘heilige frater’ en schrokken niet terug voor enige kritiek, zoals blijkt uit de herinnering van frater Paschasius van Loon: ‘In die tijd werd wel eens gezegd: Frater Andreas is een heilige mens, maar het zou aardig uitkomen als wij veel van die heiligen hier hadden, want de boel zou lelijk in de war lopen.’ En de medebroeders konden het niet nalaten om hem te bespieden, op de proef te stellen of gekscherend aan te spreken op die veelbesproken heiligheid. Bij het vallen van dat doemwoord kromp frater Andreas dan van schrik ineen: hij wilde er niet van horen, het was een pesterij waar hij geen weerwoord op had. Misschien was het ook wel een vorm van blasfemie: want het deed geen recht aan de Heiligheid van de grote en barmhartige God, van Christus, en van zoveel saints et bienheureux die écht heilig waren. Hij probeerde nog onopvallender te leven en trok zich meer en meer in zichzelf terug. Het zou echter niet baten: hij was en bleef voor allen de ‘heilige frater’.
31
In zalige bescheidenheid We weten vrij veel van het leven van frater Andreas, dat blijkt wel uit de tot nu toe aangehaalde getuigenissen over hem. Op de een of andere manier ging naar deze onopvallende frater toch telkens de aandacht uit. Leerlingen, ouders, medebroeders: ze waren door hem gebiologeerd en konden lang naar hem kijken. Frater Andreas had al tijdens zijn leven die ‘roep van heiligheid’, maar uit de verhalen die we kennen maken we op dat die vermeende heiligheid wel onderwerp van discussie was. Sommige mensen zagen serieus iets heiligs in hem, anderen zagen dat helemaal niet of alleen schertsend en plagend. Zelf wilde hij er nimmer van horen, hij voelde zich een doodgewoon mens en deed zijn uiterste best om vooral een ‘normale’ frater te zijn. Frater Andreas droeg de bijnaam van ‘heilige frater’ als een soort kruis, het was een kwelling die hij lange tijd onderging en die hem diep en blijvend zou tekenen. Hij weigerde elk persoonlijk eerbetoon, zoals zijn medebroeder Amatus zich herinnert: ‘Eer, rijkdommen, genietingen der wereld versmaadde hij. Eer - daar lachte hij om. Men moest niet proberen hem eer te geven. Ik moest eens een artikel schrijven voor een courant. Ik herinner me niet waarover, maar frater Andreas kon er toch in vermeld worden. Ik zei hem: ‘André, ‘k zal u eens vermelden in mijn artikel. Hij keek me verontwaardigd aan: “Mij vermelden! Waar kan dat goed voor zijn? Laat me om Gods wil vrij”. Ik heb hem gehoorzaamd om hem geen verdriet te doen.’ Maar anderen waren minder discreet en vertelden de verhalen over het
33
voorbeeldige leven en de vermeende heiligheid gretig door, op zo’n manier dat hij een ikoon van Ruwenberg zou worden. De bijnaam van ‘heilige frater’ zou frater Andreas tot op zijn sterfbed achtervolgen en zelfs nog langer! Want na zijn dood volgt een stuk geschiedenis dat we maar moeilijk kunnen traceren. In betrekkelijk korte tijd werd frater Andreas namelijk voor een wijde kring van mensen écht een heilige frater. Velen riepen hem in hun gebeden aan. Talrijk waren de bijzondere gebedsverhoringen die aan de tussenkomst van frater Andreas werden toegeschreven. Er gebeurden wonderen. Er ontstond een devotie. Zijn graf werd een plaats van bedevaart. De zo bescheiden en teruggetrokken frater werd een beroemdheid. Congregatie en bisdom beseften dat ze iets moesten doen met de berichten over wonderen en onverklaarbare genezingen die na de dood van frater Andreas opkwamen. De fraters riepen in 1924 een Frater Andreas Bureau in het leven dat de opdracht kreeg de verhalen over frater Andreas en de getuigenissen van wonderen vast te leggen. De drukpersen van het rooms-katholieke jongensweeshuis moesten voorzien in een toenemende behoefte aan bidprentjes, penningen en souvenirs. Ook was er vraag naar een levensverhaal en daarom schreven verschillende fraters en paters zijn biografie. Eveneens ondersteunden de fraters de organisatie van gebedsdiensten en vanaf 1930 ook bedevaarten naar zijn graf. Zo kreeg de verering van frater Andreas binnen enkele jaren na zijn dood al een vrij gestructureerd karakter. En dit alles gebeurde snel, want het eerste decennium na de dood van frater Andreas was er al sprake van een geconsolideerde cultus. Toch zou het tot na de oorlog duren voordat een offici-
35
eel proces voor de zaligverklaring kon beginnen: pas in 1947-1948 werden de vele getuigenissen en wonderen door een commissie van kerkelijke deskundigen bestudeerd en verzameld. Het proces zou in de decennia erna worden voortgezet en is in 1982 afgesloten. Er is een uitvoerige officiële documentatie bijeengebracht en de geleerden en kardinalen studeren alleen nog op een laatste wonder, een wonder dat officieel erkend kan worden, voordat tot zaligverklaring kan worden overgegaan. Eén ding lijkt zeker: voor frater Andreas zelf zou dat proces van zaligverklaring niet nodig zijn geweest. Als hij er, negentig jaar na zijn dood, weet van zou hebben, dan zou hij zich er waarschijnlijk even ongelukkig bij voelen als toen hij de in zijn ogen niet verdiende bijnaam van ‘heilige frater’ moest aanhoren. Hij zou het afhouden en wegwimpelen en zeggen: ik was maar een heel bescheiden en gewone frater, laat me alsjeblieft met rust. En als het proces van zaligverklaring, dat zestig jaar geleden is begonnen en enkele jaren geleden afgesloten, inderdaad zou uitmonden in een zaligverklaring, dan zouden we een omstreden zalige hebben: een zalige die in eigen ogen niet zalig was en wilde zijn, een zalige tegen wil en dank. We hebben in frater Andreas geen spectaculaire en hemelbestormende kandidaatzalige, maar een heel eenvoudige man, een zalige zonder pretenties. Zoals een medebroeder over hem zei: ‘Voorzover ik weet en gezien heb, is nergens iets bijzonders of enige schittering te bespeuren geweest dan alleen de stille schittering die uitgaat van een gewoon leven, zo goed mogelijk beleefd’.
37
pater victor zwijsen Eerste geschiedschrijver van de fraters
40
pater victor zwijsen (1858-1930) was de kleinzoon van Cornelis Zwijsen, de broer van de stichter van de congregatie, Mgr. Joannes Zwijsen. Al op tienjarige leeftijd ging de jonge Zwijsen, die Cornelis Johannes heette naar zijn grootvader én naar zijn beroemde oom, op school in Huize Ruwenberg in Sint-Michielsgestel. Hij begon daar enkele jaren later aan de priesteropleiding van de congregatie. In 1876 trad hij in het noviciaat van de fraters in, in 1879 legde hij de eeuwige geloften af en in 1882 werd hij tot priester gewijd. Hij was door zijn afkomst, zijn priesterschap en zijn scherp menselijk inzicht voorbestemd om in de gemeenschap een leidinggevende functie te bekleden. Na een periode als kapelaan in ’t Heike in Tilburg – dezelfde functie waarmee zijn oom vijftig jaar eerder zijn roemrijke kerkelijke loopbaan had aangevangen – werd hij in 1892 rector van het fraterhuis en de blindenschool Sint Henricus in Grave. Twee jaar later werd hij uitgezonden naar Curaçao, waar hij in Willemstad rector werd van het Sint Thomascollege. In 1909 werd hij weer naar Tilburg teruggeroepen en kreeg, vanwege zijn journalistieke ervaring en literaire talent, naast de pastorale bediening van de bij het Moederhuis gelegen Paterskerk, vooral redactioneel werk te doen. Hij werd hoofdredacteur van het katholieke kinderblad De Engelbewaarder en vervulde in 1912 ook een jaar het hoofdredacteurschap van het katholieke dagblad De Tijd, een functie die hij na korte tijd echter weer neerlegde. Het lijkt erop dat hij in Amsterdam zijn draai niet goed kon vinden, of dat het bestuur van de congregatie een journalistieke baan voor fraters en paters niet geschikt achtte. Toen in 1916 de congregatie van de fraters op gezag van Rome een broedercongregatie werd en de priesters moesten uittreden,
moest ook Zwijsen gehoor geven en een nieuw leven beginnen. Hij werd rector van de psychiatrische inrichting Coudewater in Rosmalen, een functie die hij combineerde met redactiewerk voor het door hem opgerichte bisdomblad St.-Jansklokken en ander schrijfwerk. Hij publiceerde onder zijn nieuwe naam C.J. Zwijsen onder meer diverse studies op het gebied van de Spaanse letterkunde en een uitgebreide biografie van Franciscus van Sales (1920). Het is tekenend voor zijn levenslange verbondenheid met de fraters, ook na zijn gedwongen vertrek uit de congregatie, dat hij in het voorwoord van deze biografie de eerste algemeen overste van de fraters met liefde in herinnering roept: pater Franciscus Salesius de Beer, ‘dien ik als een vader vereerde’. Zwijsen was de eerste frater die het belang van geschiedschrijving van de congregatie inzag. Hij schreef de kroniek van het Moederhuis vanaf 1880 en vulde waarschijnlijk ook de gegevens van de voorgaande jaren aan. Hij kon putten uit persoonlijke belevenissen en familie-overlevering voor de in de jaren 1880 geschreven Herinneringen uit het leven van Z.D.H. Mgr. J. Zwijsen Aartsbisschop van ’s-Hertogenbosch en was zeer actief rond het 50-jarig jubileum van de congregatie in 1894. Niet alleen publiceerde hij tientallen artikelen over de congregatie in dagbladen in heel Nederland, ook leverde hij met het gedenkboek Gouden Jubeljaar in 1894 de eerste officiële geschiedenis van de fraters. De hier gepubliceerde tekst over frater Andreas is een te Coudewater geschreven brief van 18 maart 1920, gericht aan de algemeen overste.
41
Hij heeft mijn bewondering niet nodig pater victor zwijsen
42
Reeds als jongen van tien jaar kwam ik op Ruwenberg onder leiding van frater Andreas en ik heb hem gekend tot dat ik zestig was. Uit de eerste jaren herinner ik me niet veel, totdat ik in 1871 onder zijn meer speciale leiding kwam bij de oprichting van de Latijnse afdeling der Kweekschool op Ruwenberg. Twaalf jongelui, waaronder één Duitser, Latinisten genaamd, werden aan zijn zorgen toevertrouwd in een daarvoor afgezonderd gedeelte van de Oude Bouw. Een dezer, en niet een der gemakkelijksten, was ondergetekende. Ik houd niet van frater Andreas Mijn eerste indruk, die ik toen van hem kreeg en nog lange tijd daarna behield, was vervat in deze woorden, die ik me eens liet ontvallen en die zelfs doordrongen tot de Hoogeerwaarde Superior Generaal De Beer: je n’aime pas fròre André, ik houd niet van frater Andreas. Aan wie de schuld? Nu ik ouder geworden ben en de zaken met geheel ander oog bezie, aarzel ik niet om te zeggen: de schuld lag aan mij. Na drie jaren gewoon leerling op Ruwenberg te zijn geweest, in welke jaren ik maar éénmaal een klein prijsje van goed gedrag had kunnen bemachtigen, kwam ik nu onder het nogal stroeve bestuur van een man, die een en al plichtsbesef was. In dat keurslijf van plicht, opgevat zoals frater Andreas dat deed,
liet ik mij toch niet gemakkelijk opsluiten. Maar hoe refractair ik ook was, ik heb de goede man nooit zijn geduld zien verliezen, en, al was er dan geen liefde voor hem in mijn jeugdig hart, aan eerbied voor zijn deugd ontbrak het toch niet. Kleine omstandigheden deden die eerbied groeien. Zo zag ik eens omdat ik er vlakbij stond, hoe de goede man geweldig zijn hoofd stootte aan de hoek van een kachelpijp. Geen zweem van ongeduld verried zich, maar wel hoorde ik hoe een zacht Geloofd zij Jezus Christus hem ontsnapte als een klein tekentje van een zeer grote deugd. Onze Lieve Heer roept ons Als hij bij het einde der recreatie in de deur van de Oude Bouw stond met de bel in de hand, dan was zijn gewoon woord: Mes amis, Dieu nous appelle, vrienden, Onze Lieve Heer roept ons. Wel mokten wij dan nog wel eens, maar de gedachte aan het volbrengen van plicht om God ging er toch langzaam in. De godsvrucht had in zijn opvoedingssysteem een zeer ruime plaats, en, laat ik het eerlijk zeggen, dat verdroot mij, die toen alles behalve godvruchtig was aangelegd, dikwijls niet weinig. Dat werd er niet beter op, toen ik anderen (die beter gedaan hadden te zwijgen) wel eens hoorde zeggen, dat hij veel te fijn was en ons te fijn groot gebracht had. Doorstappen! Wij Latinisten hadden de eerste jaren van ons verblijf op Ruwenberg geen vakantie, dat wil zeggen: wij gingen niet naar huis. Een
43
harde beproeving voorwaar! Maar dan sloofde frater Andreas zich uit, om ons de tijd te veraangenamen met allerlei vermakelijkheden, waarin hij echter maar voor de helft of nog minder slaagde. Men heeft dan ook naderhand de vakanties weer ingevoerd. Op de wandelingen in de schilderachtige omgeving van Sint Michielsgestel was niet alleen de zon, maar vooral zijn horloge de wegwijzer. Zijn Allons serrer, doorstappen, betekende dan ook niet anders dan: laten wij vooral zorgen op tijd thuis en geen minuut over tijd weer aan de studie te zijn. Van dwalen op onbekende wegen, of op banen waarvan hij de lengte niet kende, was dan ook geen sprake. Maar wij hadden dan toch de illusie soms verdwaald te zijn. Slaapduiveltje In de studie die dan volgde, had er gewoonlijk iets bijzonders plaats. Wij wisten zeer goed welke moeite frater Andreas had om de slaap meester te blijven, niet alleen in de kapel, waar hij ongelooflijke pogingen deed om wakker te blijven, maar ook in de studie. Was hij aan’t vechten tegen het slaapduiveltje, dan maakten wij, althans ondergetekende, heel gretig gebruik van de gelegenheid om ook een uiltje te knappen. Was het soms heel erg en was de ‘waker’ op de lessenaar overwonnen, althans voor een ogenblik, dan werd er wel eens een guitenstreek uitgehaald, bijvoorbeeld door in het kamertje achter de klas, waar de versnaperingen waren opgeborgen, op verkenning uit te gaan. Maar het slot op de kast gaf nooit toe en zulke strooptochten waren altijd vruchteloos, te meer daar zij maar een ogenblik mochten duren, want in het volgend ogenblik zegevierde weer de geest over het vlees en herbegon de strijd op leven en dood met de slaap.
45
Ophemelen
46
We hadden in die dagen verschillende surveillanten, die frater Andreas nu en dan aflosten. Daar waren erbij, die daarvoor alle geschiktheid misten, wat zeker geen wonder was, want hoe minachtend ook dikwijls op het postje van surveillant wordt neergezien, daar wordt toch heel wat tact en karakterkennis vereist om meester te blijven over een troepje jongelui in de vlegeljaren, die hoe goed ook van inzicht, toch vol guitenstreken zitten en elk ogenblik bespieden om hun guitennatuur uit te vieren. Ik weet zeker dat hij zich over meer dan een surveillant, die of te toegevend of te streng was, te beklagen heeft gehad. Maar nooit is hem in ons bijzijn een woord ontsnapt, dat uiting gaf aan die ontevredenheid of de eerbied die wij voor de surveillanten moesten hebben, kon verminderen. Integendeel, hij wist hun hoedanigheden zozeer op te hemelen, dat we sommigen van hen gingen beschouwen als halve heiligen, die echter later, toen wij hun medebroeders geworden waren, danig tegenvielen. We hadden ze leren beschouwen in het licht, waarmee frater Andreas hen omgaf, maar de werkelijkheid was anders. Tederheid Bijzondere feiten uit die dagen herinner ik me niet. Alles verliep als een vreedzame stroom zonder horten of stoten. Wel niet altijd zonder teleurstelling, misschien van weerszijden, maar buitengewone dingen hadden niet plaats, anders zouden ze toch een diepere indruk in mij achtergelaten hebben. Eens, gedurende die
studietijd, was mijn moeder zwaar ziek. En nu bleek, dat de man die ik beschouwde als zonder medegevoel, overvloeide van tederheid. De wijze waarop hij mij het geval mededeelde en de diepgevoelde manier, waarop hij mij trachtte te troosten, zijn mij bijgebleven als de herinnering aan een zachte balsem, die over mijn beweeglijke ziel werd uitgestort. Na vijf jaren humaniora, wat een vreugde was het hem, zijn eerstelingen te mogen aanbieden aan de congregatie! Wel was het getalletje van twaalf geslonken tot zes (een was door de dood aan zijn bezorgdheid ontvallen tijdens de studietijd op Ruwenberg), maar deze zes waren en bleven hem dierbaar. Hier houden mijn betrekkingen tot frater Andreas op. Wij verbleven in Tilburg, hij werd belast met een nieuw klasje van studenten op Ruwenberg. Naderhand kwam ik slechts zelden meer met hem in aanraking, daar onze wegen te zeer uiteen liepen. Rijk vloeiende bronader Voor ’t eerst weer kwam ik met hem in contact, al was het dan ook maar op papier, toen ik als rector te Grave mee mocht werken aan de overname en redactie van De Engelbewaarder. Dit nu zo bloeiende kindertijdschrift had al vier jaren te Maastricht op de Sint Paulusdrukkerij bestaan. Het leidde echter een kwijnend leven, zodat het in 1892 voor de formidabele prijs van ƒ 1,- (zegge en schrijve één gulden) overging in handen van de heer Jozef Witlox te Grave, waar het voortaan zou geredigeerd worden. Met het drukken en exploiteren zou zich het rk jongens-weeshuis te Tilburg belasten. Gedurende tien jaren echter zou een bepaald gedeelte
47
der te maken winst worden uitgekeerd aan het Jongens-Blindeninstituut te Grave. Van alle kanten daagde hulp op in de vorm van bijdragen voor dit kindertijdschrift. Een der eersten die zich aanmeldden, was frater Andreas, die een rijk vloeiende bronader van verhaaltjes en stukjes opende. Ik kan niet zegen, dat alle uitmuntten in wat men noemt kinderstijl. Niet altijd wist hij de toon te treffen die toch, om een stukje voor kinderen aantrekkelijk te maken, zo nodig is. Het kwam dan ook nog al eens voor, dat een of ander stukje geweigerd of althans niet geplaatst werd. Dat is geen gemakkelijke zaak noch voor degene die weigeren moet, noch voor degene die de weigering ondergaat. Menigeen zou door zulk een tegenslag worden afgeschrikt om de pen nog op te nemen. Niet zo frater Andreas. Hij aanvaardde de op- en aanmerkingen van hem, aan wie hij zelf het schrijven en stellen geleerd had, met de grootste gelijkmoedigheid en zette zich altijd weer opnieuw aan de arbeid. Zo toonde hij zich wel geen genie in het schrijven, maar een genie in deugd‌ gelijk aan een groot vuur dat door de wind, ook de tegenwind, wordt aangewakkerd terwijl een klein vlammetje er door uitgaat en nooit meer oplaait. Heldenfiguur der nederigheid Datzelfde ondervond ik later herhaalde malen. Meer dan eens werden mij, zijn oud-leerling, omvangrijke handschriften, bestaande uit tientallen cahiers, ter lezing en beoordeling geven door de superieuren van de congregatie. Niet altijd was het oordeel, dat ik schriftelijk uitbracht, vleiend, zelfs veel minder dan dat, maar nooit heb ik er klachten van hem over vernomen. En dat
49
50
wil wat zeggen! Geschriften zijn toch als kinderen. Al zijn deze onooglijk en misvormd, de ouders kunnen toch niet uitstaan dat men er een vinger naar uitsteekt. Zo ook, al ontbreekt er nog zoveel aan de geesteskinderen, de geestelijke vaders verdragen het in de regel maar moeilijk dat aan die kinderen getornd wordt. En nog veel minder, dat ze in een hoekje worden geduwd en vergeten! Op die regel maakte frater Andreas een uitzondering. Het ama nesciri et pro nihilo reputari, wees gaarne vergeten en voor niets geteld van Thomas à Kempis, was hem vlees en bloed geworden, misschien niet zonder veel inwendige strijd en moeite, maar de buitenwereld heeft daar nooit iets van kunnen merken en waarnemen. Zo was hij voor mij een der heldenfiguren der nederigheid, die dikwijls wel veel geprezen, maar weinig beoefend wordt, misschien wel het minst (en hier klop ik met mijn penhouder in de hand rouwmoedig op de borst) door hen, die zich geroepen achten de pen te voeren ter voorlichting van anderen. ‘t Was hem genoeg, het goede gewild te hebben. Of men zijn pennevruchten bruikbaar achtte of niet, ‘t was (althans schijnbaar en dat is al veel) om het even. Hij had Gods glorie en het heil van anderen bedoeld: dat was voor hem hoofdzaak, al het andere is slechts nevenzaak. Jeugdige weerbarstigheid En nu tenslotte is mijn jeugdig en onbezonnen Je n’aime pas frère André, overgeslagen in een tegenovergesteld gevoelen: J’admire frère André, ik bewonder frater Andreas en dat wel des te meer naarmate zulke edelstenen als die zijner nederigheid zeldzamer zijn. Hij heeft mijn bewondering niet nodig. Maar laat ik ze neerleggen op
zijn graf als een vergoeding van het leed, door jeugdige weerbarstigheid en onbezonnenheid hem ongetwijfeld en menigmaal veroorzaakt.
51
frater modestus spierings huisgenoot van frater Andreas
54
De uit Oss afkomstige frater modestus spierings (18521922) ging naar de kweekschool van de fraters en trad in 1871, toen hij zijn hulpakte al had behaald, in de congregatie in. Hij was een van de weinige fraters van zijn generatie die een hoofdakte mocht halen, het beleid op het gebied van de studie was in die tijd nog erg terughoudend. Het congregatiebestuur zorgde ervoor dat het aantal hoofdaktes niet sneller groeide dan het aantal scholen om onrust en frustratie onder de frater-onderwijzers te voorkomen. Frater Modestus haalde zijn hoofdakte, tegelijk met de akte lo Frans, in 1879. Hij zou een van de Brabantse frater-onderwijzers van de opbouw worden, telkens werd hij uitgezonden naar een nieuwe vestiging om die op te zetten of te consolideren. Zijn loopbaan als onderwijzer en hoofdonderwijzer speelde zich zodoende af op veel verschillende plaatsen: Den Bosch (1872-1875), Tilburg ’t Heike (1875-1895), Reusel (1895-1899), Tilburg St. Denis (18991904) en Goirle (1904-1914). Het feit dat hij een deskundig onderwijzer en gewaardeerd medebroeder was, wordt geïllustreerd
door zijn verkiezing als Raadfrater in 1902. Hij was auteur van enkele schoolboeken voor geschiedenis, zoals Ons verleden en ons heden en Onze Staatsinrichting (1910-1911), boeken die lange tijd in het fonds van de fratersuitgeverij opgenomen bleven en diverse keren herdrukt werden. Frater Modestus voorzag ermee in een behoefte aan lesboeken met een katholieke kijk op de Nederlandse geschiedenis en samenleving. In 1914 mocht hij gaan ‘rusten’ in de fratercommuniteit van De Heuvel, hetzelfde huis waar ook frater Andreas zijn laatste jaren verbleef. In die jaren ontwikkelde zich een vriendschap tussen de twee oudere fraters, die in de tijd van de recreatie dikwijls samen gingen wandelen. In de hier gepubliceerde tekst, retraite-aantekeningen die zijn gedateerd op 3 augustus 1919, haalt frater Modestus herinneringen op aan frater Andreas als huisgenoot en vertelt over ziekte en sterven van zijn vriend en medebroeder.
55
Gij in mijne plaats en ik in de uwe frater modestus spierings
56
Ondergetekende, die thans 66 jaar telt, heeft frater Andreas het eerst gekend toen hij zelf kwekeling was (1867 of 1868). Frater Andreas is toen enkele maanden surveillant geweest bij de kwekelingen. Zachte goeie man Waarom wij dachten dat hij een heilig man was, weet ik niet meer. Misschien was het ons wel voorgezegd. Ik vond hem nogal droog en zag wel, dat hij veel moeite had om de slaap te verzetten. Als hij moest surveilleren aan tafel en ook op de studiezaal, dan liep hij gewoonlijk achterin de klas op en neer. Toen Zijne Eerwaarde na een paar maanden vertrok, liet hij geen bijzondere indruk achter dan dat hij een zachte goeie man was. Of hij van nature zachte en kalm was, weet ik niet, maar ik heb hem nooit anders gekend. Ik heb meermaals horen vertellen, dat hij als onderwijzer niets te zeggen had en dat de jongens (laagste klas) de banken buiten droegen. Toen ik zei, dat ze het bij mij niet doen zouden, dat ik ze wel bij d’r kraag zou pakken en ze zelf buiten zetten, was het antwoord: ‘ja, gij, maar frater Andreas niet, die zou nooit een kind aanraken, in geen geval. En hij moest eens boos worden: in geen geval, neen hoor, dan maar de lucht in.’ Geen wonder dat hij niets te zeggen had over dat klein goed. Een surveillant zei eens tegen
frater directeur, frater Gregorius, dat hij een jongen een klap had gegeven, waarop frater directeur hem wees op de zachte frater Andreas. ‘Jawel’, frater directeur’, klonk het, maar als ze allemaal waren als frater Andreas dan ware we wel heiligen, maar dan kondet ge uw beroemd instituut wel sluiten.’ Zo was ‘t. Dit wordt verhaald van frater Amandus en heb ik van hem zelf gehoord. 57 Een straatje om Een paar bewijzen van de grote teerheid van geweten. Op zekere dag vroeg hij de overste, frater Ignacio, of hij van het moederhuis komende een straatje om mocht gaan. Het gevraagde verlof werd gegeven. Toen hij weg was, zei ik tegen frater directeur dat hij geen straatje om ging, hoogstens linksom en in plaats van rechts. Toen zei frater directeur: ‘Hij vraagt nog wel verlof voor andere kleinigheden.’ Frater Andreas ging graag nu en dan eens wandelen. Op zekere dag vroeg ik hem, of hij een uurtje mee uitging, maar hij zei dat hij geen tijd had. Nu viel het zo dat er eigenlijk geen liefhebbers waren, toch vond ik iemand. ’s Avonds kwam frater Andreas bij me, om te vragen of ik een gezel gevonden had en of ik een aangename wandeling had gehad. En toen hij hoorde, dat alles in orde was, was hij kinderlijk blij en voegde er nog bij: ‘Dan is het goed, maar ik had toch eigenlijk mee moeten gaan, want gij zijt ook wel eens met mij wezen wandelen dat ge liever thuis gebleven hadt.’
Eigendomsrecht
58
Op een wandeling stonden we opeens voor een hek, waardoor een boer toegang had tot zijn land aan de overzijde der spoorbaan. Ik zei: ‘maak maar open’. Frater Andreas was wel de oudste, maar blijf buiten zulke beslissing. Een van de fraters vroeg of dat wel mocht vanwege de Maatschappij der Staatsspoor. Ik hernam: ‘kom, dat geeft toch niets, in twee stappen zijn we erover. Het eigendomsrecht zegt hier niets.’ Dat ging frater Andreas te ver. ‘Maar frater Modestus, hoe kun je nu zoiets zeggen?’ Ja, hij stond er lelijk tussen: de broederlijke liefde en het eigendomsrecht. ‘Och frater Andreas, de hele aarde is van de Heer. Wij zijn kinderen Gods en dus ook erfgenamen, zegt de Heilige Paulus, we kunnen gerust over de spoorweg stappen.’ En we gingen erover. Frater Andreas zei: ‘alla dan maar’ en kwam ook. Misschien zal hij die dag en ook die avond nog in kommer en kwel hebben gezeten over het geval. Zo heb ik zijn Eerwaarde misschien wel vaker voor de grap in moeilijkheden gebracht. Maar nooit uit wrevel of zoets, want ik hield hem hoog, hoger misschien dan sommigen die hem wat treuzelig en kwezelig vonden. Ik hield er veel van en kon op wandeling goed met hem aan het praten blijven, hij was goed ontwikkeld. Noveen In de laatste jaren van zijn leven leed hij aan een kwaal van zijn rechterarm, ik meen boven aan de rechterschouder. Hij heeft daarom nog leren schrijven met zijn linkerhand… Nu stelde frater
Directeur eens voor om met hem en nog een andere frater een noveen te doen voor genezing, als het hem zalig was. Hij wou dat wel doen, maar meende dat het beter was die noveen niet te houden: hij mocht wel iets lijden voor Onze Lieve Heer. Onder de Heilige Mis, als de fraters een kruisgebed doen, moest ook die zieke arm omhoog, zo lang het kon. Ik had dikwijls meelij met hem. Toen hij later weer beter werd, moest die arm weer mee in het kruisgebed. Overigens heb ik in zijn bidden, ook niet bij het doen van de Heilige Kruisweg, behalve innige godsvrucht, iets bijzonders in hem opgemerkt. Dat scheen zo de leus van zijn leven: alles zo volmaakt mogelijk, maar niets bijzonders. Laatste wandeling Ongeveer een maand voor zijn dood kreeg hij een aanval van diarree, ik denk een kou. Daar iedereen zijn liefde voor de versterving kende, en ook zijn karakter om alles aan de overste over te laten, was men verwonderd dat de dokter niet ontboden werd. Die kwaal ging ongeveer over. Veertien dagen voor zijn afsterven ging frater Andreas te voet met frater directeur, frater Melchior, en mij naar zijn broer in Berkel bij Tilburg. Onderweg vroeg hem frater directeur nog, hoe het ging. Alles was in orde. Ongeveer een uur hebben we in Berkel doorgebracht, frater directeur deed zijn zaken af en frater Andreas toonde in alles de beste gezondheid. Zijn nicht die daar gehuwd was en aan wie de boerderij toebehoorde, riep er over dat hij er zo fris en gezond uitzag. En dat deed ook haar man en zijn broer Christ, en dat was inderdaad waar. Frater Andreas gebruikte met smaak een boterham en rookte een si-
59
gaar. Toen we naar Tilburg zouden terugkeren, wilde de familie niet dat frater Andreas te voet zou gaan. Het rijtuig kwam voor en zo brachten ze ons naar Tilburg. Woensdag daaraanvolgende zou frater Andreas met frater directeur naar zijn andere broer voor zaken in Helvoirt gaan. Het weer was slecht, daarom werd de reis uitgesteld. Maar ’s anderendaags was frater Andreas zwaar ziek. 61 Feliciteren De dokter die ook zijn arm behandeld had, werd ontboden en deze zei, dat frater Andreas niet naar het Moederhuis mocht vervoerd worden om daar verpleegd te worden. Een frater uit het Moederhuis zou hem hier verplegen, in het fraterhuis van het Heilig Hart op de Heuvel. ’s Anderendaags tegen de avond werd frater Andreas ten volle bediend: algemene ontsteltenis. Na de Heilige Sacramenten met grote godsvrucht te hebben ontvangen en zijn eeuwige geloften te hebben vernieuwd, gingen de fraters hem feliciteren. Hij was zo opgewekt, dat ik zei: ‘frater Andreas, over twee dagen sta je weer in school’, waarop hij zei: ‘Ja, ja, ik geloof ook niet dat ik van deze ziekte zal sterven.’ Ondertussen trad er geen beterschap in, maar verergerde de ziekte. Elkaar niet vergeten Vrijdag 3 augustus bezocht ik de zieke voor ik naar school ging. Ik hoorde nog juist dat frater Victorinus, de ziekenverpleger, tot frater Andreas zei: ‘vandaag gaat ge naar de Hemel’. Frater Andreas vond dat goed en verzocht tevens, dat de fraters hem in het gebed
62
niet zouden vergeten. Frater Victorinus beloofde dat en verzocht frater Andreas, dat hij ook de fraters niet zou vergeten. Neen, dat zou hij nooit. Toen ik hem even later vroeg hoe het ging, zei hij: ‘goed’ en voegde erbij, dat hij zo weinig vertrouwen gevoelde op God. Ik zei dat veel heiligen en ook de Heilige Alfonsus dat hadden ondervonden, maar dat hij maar dikwijls acten van betrouwen op God en Onze Lieve Vrouw moest bidden, en dat hij zijn vertrouwen niet moest stellen op zich zelven, maar op Onze Lieve Heer en Onze Lieve Vrouw (of alles theologisch in orde was, weet ik niet). Ik zei dat ik de jongens in de school voor hem zou laten bidden. Dat was goed, zei hij. Ondertussen ging de dag voorbij en naderde het sterfuur. Luide schreeuw ’s Avonds om een uur of acht gingen we gezamenlijk naar de ziekenkamer. Frater Andreas lag op sterven. Zijn biechtvader zat bij zijn sterfbed en zei hem enige schietgebeden voor, die frater Andreas nazei. Toen zijn biechtvader, de Eerwaarde Heer van Riel, kapelaan op de Heuvel, hem verliet, nam frater Plechelmus zijn taak over. Zolang hij kon, zei frater Andreas alles na. Zijn adem werd steeds korter. Opeens opende hij zijn stervende ogen. Ik meende dat hij iemand zocht en zijn gebroken ogen op mij vestigde: dat zal wel verbeelding zijn geweest. Steeds korter werd de adem. Plotseling zag ik zijn tong naar voren komen, ik zat met frater Salvius aan het voeteneinde. Frater Andreas gaf een luide schreeuw. Zijn tong ging weer terug. Even later kwam zijn tong weer terug en gaf hij weer een schreeuw, als iemand die iets heel vuils in zijn mond zou krijgen. Frater Andreas was dood.
Aanroepen Diezelfde avond begonnen wij onze jaarlijkse retraite. We baden voor de afgestorvene en riepen hem tevens aan. Zijn biechtvader zei tegen ons: ‘ge kunt hem gerust aanroepen, ik zal het ook doen. Dikwijls, als de afgestorvene in de biechtstoel aan mijn voeten neergeknield was, dacht ik: het moet omgekeerd zijn, gij in mijne plaats en ik in de uwe…’ Ik zal het hierbij laten, tot me nog wat invalt. Ik heb deze memoires geschreven onder de retraite van 1919 (1-10 augustus). Heilige frater Andreas, bid voor mij en bescherm mij naar ziel en lichaam, ofschoon ik het niet waardig ben. Ik roep hem dikwijls aan en zou dat alle fraters willen aanraden. Iets bijzonders verkregen? Neen, ook niet gevraagd. Mijn arm zieltje is het voornaamste, maar ook mijn lichamelijke positie wordt hem toevertrouwd. Hij blijve voor me bidden, tot ik en alle medebroeders bij hem in de Hemel zijn.
63
frater paschasius van loon Timmerman en surveillant
66
Toen de uit Rotterdam afkomstige frater paschasius van loon (1859-1941) in 1888 bij de fraters intrad, werd hij timmerman in het Moederhuis. In 1891 legde hij in Tilburg zijn eeuwige geloften af. Als timmerman werd hij soms voor korte periodes uitgeleend aan een ander fraterhuis en zo kende zijn leven veel afwisseling en reizen. In alle fraterhuizen was immers veel ‘huiswerk’ te doen en dat was de handige frater Paschasius goed toevertrouwd. Hij werkte behalve in het Moederhuis en andere Tilburgse communiteiten ook periodes in Ruwenberg, Maaseijk, Willemstad (1891-1894) en Grave (1909-1919) en verrichtte daar allerhande timmer-, bouw- en schilderwerk. In 1919 werd hij uitgezonden naar Santa Rosa op Curaçao en in 1922 ging hij over naar het fraterhuis in Paramaribo, waar hij in 1941 overleed.
Het laatste jaar van zijn noviciaat, 1990-1991, was frater Paschasius surveillant op Ruwenberg en werkte hij onder leiding van frater Andreas. In een op 6 augustus 1919 in Willemstad geschreven tekst vertelt hij hoe het was om met frater Andreas samen te werken. De deskundige timmerman laat zich op kritische wijze uit over het meubilair van Ruwenberg en geeft als ambachtsman een weliswaar respectvol, maar ook tamelijk nuchter oordeel over de verrichtingen van zijn medebroeder Andreas.
67
Hobbelen
Een gewoon leven, zo goed mogelijk beleefd frater paschasius van loon
68
Daar mij gevraagd is een en ander op te schrijven wat ik mij nog herinner van frater Andreas van den Boer, wil ik dat doen in het belang van de zaak zelf en tot stichting van zijn medebroeders.
Iets aan te merken? Ik ben met frater Andreas op Ruwenberg geweest van 1891 tot 1892, dus één jaar. Ik was toen surveillant bij de kwekelingen waarvan frater Andreas toen directeur was. Ik geloof dat frater Andreas een kloosterling was die volmaaktheid zocht, in het volmaakt doen van gewone zaken: want ik kan me niet herinneren dat ik hem enige fout heb zien bedrijven tegen onze regel of tegen onze gebruiken. In 1891 werd ik geprofest en ging toen naar Curaçao. Toen ik afscheid nam van frater Andreas vroeg hij mij, of ik hem niet een of ander op te merken had, dat mij in de omgang met hem gehinderd had. Ik kon niets anders vinden dan dat hij mij enkele keren wat lang had laten wachten eer hij mij kwam aflossen in de surveillance. Maar ik voegde er bij, ik was nog maar aspirant: ‘het kan best zijn dat u dat gedaan hebt op verlangen van de Oversten om mij te beproeven.’ Hij zei daarop niets maar begon te lachen.
Ik heb wel bij hem opgemerkt dat hij dikwijls te strijden had tegen de slaap in de kapel, maar dat deed hij dan ook en hij verzette zich op allerlei manieren ertegen. De kwekelingen zaten op Ruwenberg in de kapel in de twee laatste banken. Frater Andreas zat dan in de zijgang op een houten bidbankje, en ik achter de bank der kwekelingen. Die bidbankjes waren door onze frater timmerman gemaakt en die goede man had de naam en ook menigmaal de daad dat alles wat hij maakte scheef was. Zodoende pasten die bankjes slecht op de vloer en hadden een rusteloze neiging tot hobbelen. Had frater Andreas nu last van de slaap, dan was zijn eerste werk met de armen van het bankje opgeheven recht op te gaan zitten. Hielp dat nog niet, dan hield hij ook de voeten van de grond opgeheven en maakte wel eens mijn lachlust gaande, doordat hij dan begon te hobbelen. Woorden tellen Van iemand als frater Andreas zou men verwachten dat hij alle voorvallen zou aangrijpen om daaruit geestelijke lessen te trekken. Misschien heeft hij dat voor zichzelf wel gedaan, maar het is mij wel eens in gedachten gekomen dat hij dat juist zo weinig deed voor anderen. Maakte ik of een ander bij zulke gelegenheid enige toepasselijke geestelijke opmerkingen, dan deed hij van harte mee, maar zelden begon hij zelf. Misschien was hij daar te nederig voor. Ik heb mij soms wel eens innerlijk verkneukeld als ik met hem over een of ander sprak waarin hij zichzelf weinig ver-
69
trouwde. Aanhoudend kwamen deze of dergelijke gezegden over zijn lippen: ‘als ik me niet vergis, is het zó. Of het is al zo lang geleden dat ik het niet meer met zekerheid kan zeggen, maar ik geloof zó’. Dan hield hij de wijsvinger voor de monde en telde zijn woorden één voor één als moest hij een telegram voorzeggen en voor elk woord betalen. Wat is hij weer bang dat hij zal liegen, dacht ik bij mezelf. Een beetje kleinzielig Ik geloof niet dat hij een man was met hevige hartstochten. Ik heb hem altijd gehouden voor een goedige zachte man, ernstig, zelfs min of meer droog, maar die uit de deugd zich geweld aandeed om het gewone leven mee te leven en zich naar andere mensen te schikken. Zo herinner ik me dat hij mee speelde in de poppenkast, met een ernst, als gold het een zaak van gewicht. En juist daardoor hadden fraters en grotere jongens zo’n schik in hem bij zulke gelegenheden. Ik herinner mij nog een voorval op Ruwenberg tussen mij en frater Andreas. Ik was begonnen met bij de kwekelingen enige voorvallen te vertellen uit het leven van de heilige Gerardus Majella. Zij vonden dat schoon en verzochten mij dat boek mee te brengen en daaruit voor te lezen, hetgeen ik deed. Toen frater Andreas bij hen kwam, hadden zij het nog druk daarover. Maar later sprak hij mij daarover aan en vond het niet goed. Zij moesten door het lezen van dat boek eens zin krijgen om redemptorist te worden. ‘Maar frater Andreas’, zei ik, ‘het goede kan toch maar gedaan worden, misschien kunnen zij als ze redemptorist worden nog meer goed doen dan bij ons?’ Maar neen
71
dat ging er bij hem niet in. ‘Ze zijn nu hier om bij ons in de congregatie pater te worden, dus moeten wij het daar ook op aansturen.’ Ik vond dat toen wel een beetje kleinzielig, maar het kan zeer goed zijn dat zijn liefde voor de congregatie hem daartoe dreef. Als wij veel van die heiligen hadden 72 In het jaar 1900 kwam ik op Ruwenberg weer bij de kwekelingen in bediening als surveillant. Frater Andreas was toen bij hen lesgever, ik geloof in het Duits, in het schoon schrijven en misschien ook nog in andere vakken, dat weet ik nu niet juist meer. Maar altijd vond ik hem bereid als ik hem voor het een of ander nodig had om mij te helpen. Ik ben toen drie jaar met hem in die betrekking geweest, maar moet van die tijd zeggen wat ik ook over hem zei voor het jaar vóór mijn vertrek naar Curaçao: dat ik hem nooit iets heb zien doen in strijd met de regelen of gebruiken der congregatie. Wel werd in die tijd wel eens gezegd: ‘Frater Andreas is een heilig mens, maar het zou aardig uitkomen als wij veel van die heiligen hier hadden, want de boel zou lelijk in de war lopen.’ Maar dat sloeg op zijn weinig gezag dat hij had bij de kinderen, niet op zijn deugd. Wat voor goeds hij bij kinderen heeft bewerkt door zijn stiptheid en deugd, is natuurlijk niet te zeggen, omdat zulks God alleen bekend is. Kwekelingen Menselijkerwijs gesproken heeft hij niet veel tot stand gebracht. Zoals ik hierboven al neerschreef, heb ik altijd horen zeggen dat
hij weinig gezag had bij de kinderen. Bij de kwekelingen ging dat beter, die waren wat ouder en respecteerden hem om zijn deugd. Verder heeft hij een groot gedeelte van zijn leven als frater doorgebracht als directeur van de kwekelingen. Die kwekelingen werden opgeleid om eenmaal pater in onze congregatie te worden. Zo’n cursus begon gewoonlijk met twaalf of dertien jongens van 12 of 13 jaar, deze bleven kwekelingen tot 18- of 19-jarige leeftijd. Dan werden ze als frater gekleed en was hun studietijd op Ruwenberg geëindigd. Zij bleven dus vijf jaar onder directie van frater Andreas. Hij heeft zo ik meen zes cursussen gehad, dat beslaat dus een tijdsruimte van 6 x 5 = 30 jaar. Het resultaat nu van deze dertig jaren arbeid is althans voor ons congregatie niet heel schitterend geweest. Vele van die kwekelingen hebben het niet tot pater gebracht. Van diegenen die het wel zo ver brachten, heeft hij er drie de congregatie zien verlaten, totdat tenslotte de anderen, wel op last van Rome, toch allen zijn heengegaan. Dus eindig ik zoals ik ben begonnen met te zeggen: zover ik weet en gezien heb, is nergens iets bijzonders of enige schittering te bespeuren geweest dan alleen de stille schittering die uitgaat van een gewoon leven, zo goed mogelijk beleefd.
73
frater maximino arts Inspecteur van het onderwijs
76
De uit Woensel afkomstige frater maximino arts (18761935) volgde de door fraters geleide bisschoppelijke kweekschool in Den Bosch en trad in 1893 bij de fraters in. Het grootste deel van zijn noviciaat legde hij af in het nieuwe fraterhuis in Zwolle, waar hij in 1897 zijn eeuwige geloften aflegde. Hij volgde als onderwijzer de ‘carroussel’ van overplaatsingen en was hij op tal van plaatsen werkzaam: Ruwenberg (1897-1900), Den Bosch (1900-1903), Oisterwijk (1903-1905), Zwolle (1905-1908), Tilburg (1908-1914), wederom Zwolle (1914-1917), Cuijk (1917-1919) en tenslotte opnieuw Den Bosch (1919-1935). Hij was een pedagoog in hart en nieren die naast zijn onderwijzerschap ook actief was aan de Bisschoppelijke Kweekschool zelf en nog tal van andere onderwijsactiviteiten aanpakte die buiten het werkterrein van de congregatie lagen. Zo werkte hij aan de Volksuniversiteit, zette zich in voor het volwassenenonderwijs en gaf cursussen onder werklozen, jeugdleiders en gevangenbewaarders. Hij leed aan een hartkwaal en overleed relatief jong op 59-jarige leeftijd.
Frater Maximino was ook inspecteur van het onderwijs en bezocht in die hoedanigheid alle fraterscholen. Zo kende hij frater Andreas, bij wie hij verschillende keren moest visiteren. Hij is als geen ander in staat om te beschrijven hoe frater Andreas in het onderwijs stond en wat zijn didactische visies waren. Opvallend is dat frater Maximino als inspecteur eigenlijk een kritisch oordeel moet vellen over het werk van de onderwijzer, maar dat hij als mens en medebroeder wel erg onder de indruk is van de houding en de uitstraling van frater Andreas. In de hier gepubliceerde brief aan de algemeen overste van de fraters, een brief die geen datering heeft maar waarschijnlijk in 1919 is geschreven, dringt hij erop aan dat er serieus werk wordt gemaakt van een levensbeschrijving van frater Andreas. Het moet een verhaal worden dat zich niet beperkt tot de feiten van het leven maar dat ook de geest en de spiritualiteit van deze bijzondere man probeert op te roepen.
77
Maak de kinderen aan u gelijk
Een bemoedigende persoonlijkheid frater maximino arts
78
Een enkel woord van verering wil ik wijden aan de nagedachtenis van frater Andreas. Om een volledig levensbeeld te schrijven ontbreken mij de tijd en de nodige gegevens, ik bepaal mij daarom slechts tot enkele losse trekken. Ik wil doen uitkomen welke eigenschappen ik persoonlijk bij frater Andreas in zijn hoedanigheid van onderwijzer-opvoeder heb waargenomen.
Verheven idealen Toen ik voor het eerst met frater Andreas in aanraking kwam, was ik ongeveer twintig jaar, en al had ik toen volstrekt geen ondervinding of mensenkennis, toch voelde ik toen al heel duidelijk, dat hij een man was met een warm hart en met verheven ideale opvattingen. En hij beschouwde het als een dure plicht, die ideale opvattingen zoveel mogelijk in daden om te zetten. Meermalen sprak hij met mij alleen en dan wilde hij met zijn vurig temperament en zijn echt apostolische zielenijver mij overtuigen, dat elk onderwijzer tot de jeugd moet spreken met gloed en leven, zodat hun woorden tot openbaringen worden voor de jonge harten. Hij zelf kwam tot de jeugd met strenge beginselen van godsvrucht, deugd en zedelijkheid en hij kwam met de brandende begeerte de kinderharten alle mogelijke deugden in te prenten.
Zijn opvoedersidealen waren wars van alle tijdgeest. Hij huldige niet de leus: geef de kinderen een gelukkige jeugd en daarmee uit, neen zijn ideaal van een harmonisch-godsdienstige opvoeding hield ook in: breng het kind tot inspanning van alle krachten om het goede te bereiken op intellectueel, moreel en godsdienstig gebied. Daaruit vloeide ook voort, dat hij van zijn leerlingen zelfbeheersing eiste in bijna alle voorkomende gelegenheden. En toch zal ik niet beweren dat deze man, die wist dat hij de schone roeping had jonge zielen gereed te maken voor de grote strijd des levens, een goed onderwijzer was. Daarvoor was wellicht zijn gezichtskring te beperkt en kon hij zich te weinig in de kinderziel indenken. Hij kon zich nooit stellen in de plaats van het kind, en het grote principe der christelijke opvoeding ‘wordt als kinderen’ kreeg voor zijn vroom hart de betekenis: ‘maak de kinderen aan u gelijk’. Zijn fout was, dat hij kinderen als volwassenen meende te kunnen behandelen. Als hij bij de kinderen was, sprak alles aan de gehele man van ernst, stiptheid, plichtsgevoel, angst en stijfheid. Alles wat zweemde naar joligheid was iets ondenkbaars, in de klas moest hij daarvan ook nooit iets hebben. Hij kon zelfs van de kinderen niet veel verdragen en zeker verstond hij niet de kunst veel door de vingers te zien. Ik denk dat hij de overtuiging heeft gehad, dat elke jeugdige onbezonnenheid die ongestraft bleef, verkeerde sporen in het kinderzieltje zou achterlaten. Mij heeft het altijd toegeschenen dat er bij frater Andreas een duidelijk waarneembaar pedagogisch tekort was, dat hem belette veel op het kind te kunnen inwerken.
79
Wist ik het toch…
80
Nu doet zich echter het vreemde verschijnsel voor, dat deze onbekwame opvoeder die niets had wat des kinds was, toch in later jaren door al zijn oud-leerlingen in hoge mate vereerd werd. Hij moet dus op zijn onderwijs of op zijn omgang met zijn leerlingen de stempel gedrukt hebben een buitengewoon man te zijn. Een buitengewoon of zelfs een gewoon goed opvoeder noemde hij zich niet. Hij zelf verklaarde meermalen: ‘van al de goede eigenschappen die het kenmerk vormen van een echte volksonderwijzer heb ik er geen één.’ En oprecht gemeend was bij hem de verzuchting: ‘wist ik toch, hoe ik mij zelf geschikt kon maken om dat volle leven te leiden dat uit de band tracht te springen, door bewust zijn van kracht. Ik weet maar niet hoe ik dat doen moet.’ Al wist hij dat inderdaad niet, toch zou ik deze nederige kloosterling aan alle onderwijzers ten voorbeeld willen stellen en ik kan mij onder de grote pedagogen geen man voorstellen waarvan zoveel te leren valt als juist van frater Andreas. Onverstoorbaar goed humeur Het zware juk van de arbeid, met zijn aanleg niet overeenkomend en dat dodend was voor zo menige geest, is hem op de schouders gelegd en hij heeft dat juk niet alleen tevreden, maar zelfs blijmoedig gedragen. Ik heb hem zien staan voor woelige opstandige leerlingen en hij zag er dan zo vermoeid en tobberig uit, maar zodra de deur der klas zich achter hem sloot, waren alle zware gedachten uit zijn hoofd verdreven en leek hem alles blijheid en
vrede. Wie zegt ons nu hoe hij het evenwicht zijner krachten en de kalmte der ziel door kleine plaaggeesten zo onbarmhartig gestoord, weer zo snel terugvond? Waar haalde deze zwaar beproefde man dat onverstoorbaar goede humeur dat de beminnelijkheid van zijn karakter voltooide? Hier juist zou ik stil willen staan bij een paar eigenaardige en beminnelijke trekken, die hem kenschetsen. Van al hetgeen hij zich had voorgesteld, bereikte hij niets. En toch, als hij doodmoe uit de klas kwam, straalde nog de lust tot arbeid op zijn streng gelaat, en met gloed in de ogen sprak hij dan nog over de uitbreiding van het Rijk Gods in de harten der kinderen. Fris en jong blijven Ook nog in andere opzichten had frater Andreas een zwaar leven. Maar niet alleen voor hem, voor ons allen staat er geschreven: ‘Een worsteling is ’s mensen leven op aarde’. Welk onderwijzer heeft ze niet doorleefd, die ogenblikken van diepe gedruktheid? O, hoe raadselvol schijnt alle impulsieve en nadenkende naturen soms het leven. Hoe moeilijk valt het ons datgene wat in ’s levens strijd in de diepte der ziel omgaat tot klaarheid te brengen. Ach, hoe groot is het getal dergenen, die een sombere pessimistische stemming als een zware donkere schaduw op hun hele leven zien liggen. Moedeloosheid en teleurstelling knagen dan aan hun levenskracht. … Zulke mensen, en wij allen hebben een voorbeeld nodig om sterk te worden, om jong en fris te blijven. Fris en jong blijven kan immers wel. Ik ken wel mannen met rimpelige gezichten, maar met een jonge lach om de mond en met jeugd in de ogen.
81
82
Tot zulke mannen en vrouwen voelt het kind zich aangetrokken, omdat het in hen iets vindt, dat nog als van een kind is. Jong bleef ook frater Andreas. Op zeventigjarige leeftijd wilde hij nog de kindertaal en het kinderleven bestuderen om aantrekkelijk voor kinderen te kunnen schrijven, en al ontbraken hem de talenten voor kinderschrijver, zijn laatste verhaal in De Engelbewaarder was toch aanmerkelijk beter dan zijn vroegere verhalen voor de jeugd. In ĂŠĂŠn woord: het leven van frater Andreas is een sprekende weerlegging van de neerslachtigheid en lafhartigheid, waar menig onderwijzer onder gebukt gaat. Ons vak leent zich tot ontevredenheid. Iedere leerling stelt aan de onderwijzer zijn eisen, en ieder onderwijzer zal wel van tijd tot tijd gevoeld hebben dat er leerlingen waren die op zijn leiding niet of moeilijk reageerden. En daarom heb ik voor mij de overtuiging dat alle opvoeders wel eens moedeloze buien hebben, zelfs wel dagen of weken doorbrengen waarop alle moed dreigt te ontzinken. Bemoedigende persoonlijkheid Niet alleen onderwijzers, maar elk vak goed vervuld heeft zijn moeilijkheden en daarom heeft ook bijna ieder mens zijn ogenblikken van troosteloosheid en zwakke moed. Wat een bemoedigende persoonlijkheid kon daarom frater Andreas voor iedereen zijn. En welk een verheven en nuttig werk zou hij verrichten die er in slaagde, deze voorbeeldige man levend in een boek te zetten. Nu is hij reeds vriend van velen, maar bestond er van hem een juiste uitbeelding, dan werd hij van nog een veel groter aantal een goed vriend. Dan zou men naar hem grijpen in tegenspoed, men
zou zijn voorspraak inroepen juist om hem te kunnen navolgen, en in veler gemoed zou hij geduld, verlichting, hoop, kalmte en vrede brengen. Evenwicht in ons werk en leven Wij allen voelen dat er heel wat strijd gevoerd moet worden, alvorens er evenwicht komt in ons werk en in ons leven, en wij verlangen dan naar een levend voorbeeld. In frater Andreas hebben wij dat voorbeeld. In de grootste moeilijkheden bij volslagen mislukking van al zijn pogingen verloor hij nooit zijn kalmte, wat er ook gebeurde, hij hield steeds zijn eigenwaarde en plicht in het oog en handelde daarnaar. Het is juist deze karaktertrek die aantoont, welke invloed vaste grondbeginselen op hem uitoefenden. Zijn plichtsgevoel werkte zo machtig op hem in, dat hij daardoor niet alleen al zijn handelingen en gedachten beheerste, maar het gaf hem ook het meesterschap over zijn innerlijke impulsen. Meermalen heb ik opgemerkt, dat na een met zorg voorbereide en met grote inspanning gegeven en toch nog volkomen mislukte les, zijn zielenevenwicht niet gestoord werd. Als bijvoorbeeld deze geplaagde man afgemat uit de klas kwam en hij hoorde met lof over de congregatie of over een confrater spreken, dan zag men op zijn gelaat de weerglans van die inwendige blijheid die soms straalt uit de oogjes van opgetogen kindergezichten.
83
Verlangen naar een authentiek portret Hier in Den Bosch wordt dan ook reeds geruime tijd verlangd naar een mooie levensbeschrijving. Maar men voegt er bij, men moet bij die levensbeschrijving de rechte weg volgen. Die begint echter niet bij de geboorte, om vervolgens langs allerlei data met min of meer gewichtige levensbijzonderheden te eindigen bij het sterfjaar. Dat is zo maar een wegje langs de buitenkant. Men verlangt geen kroniek van zijn leven, maar men vraagt naar zijn werkelijk leven, dat duidelijk de in- en uitwendige strijd, zijn streven en zijn daden weergeeft, zodat de betekenis van zijn leven voor al zijn vereerders duidelijk wordt gemaakt. Zo komen we in aanraking rechtstreeks met hem zelf, maar ook alleen op die wijze ondergaan we de invloed van zijn louterende verheffende persoonlijkheid. Zulk een levensbeschrijving, voegt men er hier in Den Bosch bij, dient meer met het hart dan met het hoofd te worden geschreven, niet om de kloosterling te tekenen met zachte stemmingen, maar juist om de worstelaar, de strijder, de man van de daad nauwkeurig te kunnen weergeven. Me dunkt u zult hierin de Bossche confraters wel gelijk geven. Zij beschouwen frater Andreas als een lijder die troost heeft gevonden, als een strijder die gezegevierd heeft. Daarom kan hij worden de trooster in ons leven, de sterker in onze strijd, de wekker van nieuwe belangstelling in ons zelfzuchtige hart.
85
Zwarigheden Wat ik hier geschreven heb, heb ik ook aan enige confraters hier laten lezen. Zij vonden dat ik bijzonderheden had moeten geven. Hier heb ik op geantwoord, dat ik weinig bijzonderheden ken, en dat ik overigens bijzonderheden niet van zoveel belang acht. De toekomstige levensbeschrijver moet immers met hart en ziel in het karakter en de gedachtenwereld van frater Andreas doordringen en alleen die bijzonderheden vermelden, die op de diepere grondslag van zijn karakter en op de vorming van zijn geestelijk leven invloed hebben uitgeoefend. En dan verwacht ik dat van een mooie levensbeschrijving een bezielende invloed zal uitgaan, die als een gezonde zeewind de matte energieloze stemming zal wegdrijven, waarin wij door tegenspoed of mislukking onzer pogingen gebracht waren. Als iemand het recht heeft tot ons te zeggen: ‘ga voor geen zwarigheden uit de weg’, dan is het zeker frater Andreas. Mij dunkt, ik hoor hem nog zeggen: ‘ook voor onze stemming en voor onze eigen geestelijke groei is het zo heerlijk als ons werk zwaar is.’ En nu hoop ik, dat we in de komende levensbeschrijving een afschaduwing van zijn sterkte mogen ondervinden, die ons de sleutel geeft tot meesterschap over de diepste kern van onze algehele menselijkheid.
87
frater tharcisio horsten Algemeen overste en geschiedschrijver
90
De uit Tilburg afkomstige frater tharcisio horsten (1879-1952) was net als de fraters Andreas en Amatus een erg op taal en letterkunde georiënteerde frater. Hij begon zijn noviciaat in 1896 en maakte zo nog juist kennis met een oude generatie. De eerste algemeen overste pater Franciscus Salesius De Beer zou in 1900 terugtreden en een jaar later overlijden en de befaamde directeur van de kweekschool frater Xaverius Dijkhoff, die de opleiding dertig jaar lang had geleid, zou in 1897 terugtreden. Frater Tharcisio werd zoals veel medebroeders onderwijzer maar hij bleef daarnaast studeren: hij behaalde de akte lo Frans in 1900, de akte lo Engels in 1904 en de hoofdakte in 1906. Vanaf dat jaar ging hij lesgeven aan de kweekschool van de fraters, eerst in Tilburg, later eveneens in Den Bosch en vanaf 1914 in het Moederhuis in Tilburg. Hij maakte naam als auteur van een katholieke literatuurgeschiedenis voor middelbare scholen, Stemmen van verre en dichtbij (5 delen, 1915-1919) en werd betrokken bij de nieuwe opleiding van de Rooms-Katholieke Leergangen in Tilburg en Den Bosch, een initiatief dat zich in 1923 verder zou ontwikkelen tot de Katholieke Universiteit Nijmegen. Alles leek erop te wijzen dat ook frater Horsten met zijn sterk literaire en historische belangstelling en zijn vriendschappen met katholieke letterkundigen als L.C. Michels en pater Maximilianus van Dun eveneens de weg van de wetenschap zou gaan, maar het lot besliste anders: in 1926 werd hij gekozen tot algemeen overste, een functie die hij twaalf jaar zou vervullen. Ofschoon hij tijdens zijn bestuurstijd veel is blijven lezen en schrijven, zozeer dat hij op officiële foto’s dikwijls met een boek in de hand staat afgebeeld, kwam hij pas na afloop van zijn bestuurstijd in 1938 weer toe aan serieus boekenproject.
Hij vatte toen het plan op om een officiële geschiedenis van de congregatie te schrijven, een onderneming die hij ondanks de oorlogsjaren en een snel verslechterende gezondheid nog juist ten einde heeft kunnen brengen. Het laatste van de drie delen van De Fraters van Tilburg 1844-1944 verscheen in het jaar van zijn dood in 1952. 91 Uiteraard moest de fratergeschiedenis die Horsten schreef ook een hoofdstuk bevatten over frater Andreas. Maar Horsten vond dat hij als geschiedschrijver geen onderwerpen hoefde te behandelen die al elders waren beschreven en zo schreef hij niet over het leven van frater Andreas, waar diverse boeken over waren, maar vooral over wat er na zijn dood was gebeurd. De door Horsten geschreven tekst bevat dus niet veel persoonlijke herinneringen aan frater Andreas, maar geeft wel veel informatie over de ontwikkeling van de frater-andreas-devotie. Horsten beschrijft als geschiedschrijver, maar ook als betrokken medebroeder en als verantwoordelijke oud algemeen overste, hoe deze devotie gestadig groeide en mede door de fraters werd ondersteund. Hij rondt zijn verhaal af in 1944, als de voorbereidingen worden getroffen voor het proces van zaligverklaring, dat uiteindelijk in 1946 zal beginnen en in 1982 worden afgerond.
Een bijzonder door God bevoorrechte persoon frater tharcisio horsten
92
Op 3 augustus 1917, de eerste vrijdag van de maand, bekroonde frater Andreas van den Boer zijn heilig leven door een heilige dood. Frater Andreas was geboren op 14 november 1841 en stierf in Tilburg in het fraterhuis van het H. Hart van Jezus aan de Bossche Weg in geur en faam van heiligheid in de ouderdom van bijna 76 jaren, waarvan hij er 58 in onze congregatie had doorgebracht. Veel jaren was hij werkzaam geweest op Ruwenberg bij het onderwijs, ook bij de opleiding en vorming van de toekomstige priesters der congregatie, wier leider hij was van 1871 af, tot hij als zodanig in 1900 vervangen werd… De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in Tilburg. Daden van enig formaat heeft hij in zijn lang leven niet verricht, behalve dan dat hij zich energiek opwerkte tot een heilige.
Een zeer zonderling geval Reeds tijdens zijn leven beschouwden vele van zijn medebroeders hem met stille verering als een bijzonder door God bevoorrechte persoon en toen frater Andreas op de eerste vrijdag van augustus 1917 zijn heilige ziel aan God gaf, en deze gebeurtenis door de pers in een kort bericht bekend werd, was menigeen in de congregatie en velen van zijn honderden oud-leerlingen, speciaal van Ruwenberg, overtuigd dat er in de hemel een heilige en voorspre-
ker meer was. Het werd een zeer zonderling geval. Deze stille en bescheiden man, zo vriendelijk en toch zo diep ernstig, die zijn ogen altijd neergeslagen hield en toch spraakzaam en het tegenovergestelde van stug was, altijd rustig en altijd zich zelf volkomen meester, die niemand ooit een enkele van de talrijke kloosterregels en voorschriften heeft zien overtreden, die nooit de aandacht van iemand zocht, aan wiens persoon niets te ontdekken was wat de aandacht trekken kon, deze in God verzonken mens, die zich nooit met de buitenwereld bemoeide dan wanneer de gehoorzaamheid hem daartoe verplichtte, wie men het kon aanzien dat hij voortdurend leefde in een sterk gevoel van Gods tegenwoordigheid, werd op het kerkhof van het Moederhuis in zijn graf ter ruste gelegd, zoals zijn afgestorven medebroeders vóór en na hem, waarvan meer dan één heilig geleefd had en een heilige dood was gestorven, waarvan sommigen zich naam en faam verworven hadden onder hun tijdgenoten. Doch dát was juist het wonderbare: bij die anderen was het graf een einde, maar voor frater Andreas een begin. Honderden noden Frater Andreas had altijd gestreefd naar de verborgenheid, en hij dacht er niet aan, dat iemand iets bijzonders in hem zag. Doch de Vader, die in het verborgen ziet, begon te vergelden. God stortte in het hart van velen in en buiten de congregatie die frater Andreas hadden gekend en in stille verering zijn heilig leven hadden bewonderd, het vertrouwen. En zij begonnen frater Andreas aan te roepen in de honderden noden, waarin wij mensen altijd verke-
93
ren. En er kwam uitkomst in de nood. En zij zeiden, dat hun gebed verhoord was door de tussenkomst van frater Andreas. Wie was daarmee begonnen? En waar? En hoe? Niemand zal het ooit weten. Doch met gegrond vertrouwen mogen we zeggen: van de Heer is dit geschied en het is wonderbaar in onze ogen. Een stroom die niet meer zou ophouden Zo werd frater Andreas, die de mensen en het gerucht altijd ontweken had, plotseling het centrum van een kring vereerders, die zich steeds wijder en wijder uitbreidde. Er kwamen in het fraterhuis te Tilburg berichten binnen van ‘gebedsverhoringen’, telkens weer nieuwe. Het werd een stroom die niet meer zou ophouden. Spoedig was nu enige organisatie noodzakelijk en zo kwam in 1924 in het Moederhuis het Frater Andreas Bureau tot stand, dat alles te verzorgen kreeg wat op frater Andreas betrekking had. Het ontving en verzorgde de correspondentie, bewaarde toegezonden giften, publiceerde op verzoek de gebedsverhoringen in het tijdschrift De Engelbewaarder. Onder zegel De ijverigste promotor voor de verering van frater Andreas was frater Dorotheus van Santvoort, de man die ook wel de ‘Apostel van het Gebedenverbond’ werd genoemd en die ook tot aan zijn dood op 10 juni 1923 de zaak van frater Andreas met ongeëvenaarde ijver behartigde. Hij slaagde er spoedig in de kerkelijke overheid en speciaal de vicaris-generaal van het bisdom van ’s-Herto-
95
96
genbosch, Mgr. Pompen, die steeds de levendigste belangstelling aan de dag legde voor alles wat onze congregatie betrof, te interesseren voor de opvallend drukke en groeiende verering van de toen pas overleden frater Andreas. Reeds op 17 juli 1919 richtte Mgr. Pompen een schrijven aan de fraters, waarin hij verzocht dat alle fraters zouden opschrijven wat ze van frater Andreas wisten. Om te zorgen dat de getuigenissen systematisch zouden worden opgesteld, zoals voor een toekomstig proces nodig zou zijn, gaf de circulaire van Mgr. Pompen vrij gedetailleerd in punten aan, waarover de gegevens moesten lopen. Verder werd gelast, dat alles wat aan frater Andreas had toebehoord, moest verzameld worden: kleren, boeken, geschriften, gebruiksvoorwerpen, enz. Dit alles moest onder zegel worden bewaard en berust nu in het Moederhuis. Bisschoppelijke rechtbank Ruim honderd schriftelijke getuigenissen over de deugden en het heilig leven van frater Andreas zijn toen binnengekomen en deze waren van die aard, dat men besloot, mede op grond van de steeds toenemende gebedsverhoringen, aan Mgr. F.A. Diepen, bisschop van ’s-Hertogenbosch, te verzoeken een bisschoppelijke rechtbank in te stellen voor het officiële onderzoek naar de heldhaftigheid van de deugden van de dienaar Gods. Mgr. Diepen was evenwel van mening, dat de tijd nog niet was gekomen om het eigenlijk gezegd bisschoppelijk proces te beginnen. En zo bleef de zaak van frater Andreas officieel rusten. Echter vervolgden de gebeurtenissen hun loop.
Levensbeelden en prentjes Velen, vooral die frater Andreas niet persoonlijk gekend hadden, wilden iets meer van die heilige man weten: men vroeg een levensbeschrijving. Aan dit verlangen werd voldaan door frater Frumentius van Hulten, die frater Andreas jarenlang op Ruwenberg had gekend en ook enige jaren zijn overste was geweest. Hij schreef een boekje: Frater Andreas. Een levensbeeld (1921). Velen wensten een prentje van Frater Andreas te bezitten. Doch dat was een moeilijk geval, er bestond namelijk geen foto van frater Andreas. In een boekje dat frater Andreas dikwijls heeft gelezen, staat dat het verlangen om gefotografeerd te worden niets dan ijdelheid verraadt. En daarom is frater Andreas nooit afzonderlijk gefotografeerd. Wel bestonden op Ruwenberg groepsfoto’s bij feestelijke gelegenheden vervaardigd en frater Andreas schikte zich dan naar het verlangen van de oversten. Met behulp van deze foto’s heeft men zo goed mogelijk een portret van frater Andreas trachten samen te stellen en naar deze foto’s heeft men hem meermaals geschilderd. Degenen die frater Andreas lang en goed gekend hebben, zijn het er echter over eens, dat er iets in die portretten ontbreekt: het eigenlijke dat niemand zeggen kan, de weerspiegeling van zijn rustige, blijde ingekeerde ziel op zijn gelaat en in geheel zijn uiterlijk. De prentjes volgens deze foto’s of geschilderde portretten vervaardigd, gewoonlijk met een stukje stof door frater Andreas gedragen, worden door het Frater Andreas Bureau gratis verspreid. Op de achterzijde staat een gebed, door de kerkelijke overheid goedgekeurd, om ‘door de voorspraak van uw getrouwe dienaar, frater Andreas’ hulp te vragen.
97
Een zoom van bloemen
98
Er werden ook medailles gemaakt met de beeltenis van frater Andreas en grotere platen die door het Frater Andreas Bureau in de handel werden gebracht. De kring van zijn vereerders breidde zich steeds uit. Men pelgrimeerde naar zijn graf om er biddend te smeken of te danken. Men legde bloemen op zijn graf of hing bloemen aan het eenvoudige grafkruis. Soms gebeurde het, dat een liefdevolle, dankbare hand een zoom van bloemen schikte rond het graf. Een dame die in Breda voor hoofdonderwijzeres slaagde, ging recht van de examenzaal naar het station, nam de trein naar Tilburg, zocht het fraterhuis en bij het graf gebracht knielde zij in het zand en bad lang. Toen stond zij op, plukte bloemen in de tuin van het klooster, omzoomde er het graf mee, knielde nog eens, legde toen haar hand op de aarde die het lichaam dekt en maakte daarna een groot kruis. Toen ging zij naar het station terug en reisde naar haar moeder, om haar het blijde nieuws te vertellen ‘dat zij door de voorspraak van frater Andreas geslaagd was voor de hoofdakte’. Dit is één verhaal uit honderden… Zuid-Amerikaanse jongedames Door de publicatie van de gebedsverhoringen in De Engelbewaarder werd frater Andreas door dit tijdschrift bekend in België, OostIndië, Suriname en Curaçao en men vindt ook van die landen en streken gebedsverhoringen vermeld. Van Curaçao uit heeft de devotie zich verspreid in verschillende republieken van Zuid-Amerika. Op Curaçao hebben de Zusters van Roosendaal een Spaans
pensionaat voor jonge dames uit deftige stand (vergelijk ons vroeger Colegio Santo Tomas), dat zijn leerlingen vooral betrekt uit Venezuela, Equador, Bolivia, Quito en Peru. Deze Zuid-Amerikaanse jongedames leren bij de zusters de devotie tot frater Andreas: en zo komt het dat in vele deftige huizen in die Zuid-Amerikaanse landen het prentje of de plaat van de eenvoudige frater Andreas te vinden is en jongedames en kinderen de medaille van frater Andreas dragen in haar tasje of om de hals. Algemeen voorbeeld In 1922 kreeg de verering van frater Andreas een nieuwe uitbreiding. In Tilburg verbleef toen een Weens priester, Theophorus J.M. Max S.C.J., belast met de Duits sprekende kinderen uit Oostenrijk en Duitsland die met en na de oorlog van 1914-1918 door bemiddeling van het R.K. Huisvestingscomité in Nederland onderdak en verzorging vonden. Deze priester hoorde ook van frater Andreas spreken en begon het leven van de man te bestuderen. Hij meende aan zijn landgenoten en de Duits sprekende katholieken een weldaad te bewijzen door voor hen het leven van frater Andreas te beschrijven. In 1922 verscheen Frater M. Andreas von Tilburg, opgedragen aan de weldoeners van de Weense en Duitse kinderen in Tilburg. In 1925 werd deze levensbeschrijving in het Nederlands vertaald. Wij laten hier een deel van het voorwoord van vicaris-generaal Mgr. J. Pompen volgen: ‘…Het is wel zeer opvallend, dat het stille, in God verborgen leven van frater Andreas zoveel indruk maakt in een tijd, waarin het inwendig leven bij zovelen met de dag verzwakt en de godsdienst zich tot louter
99
uiterlijkheden beperkt. Gelukkig beseft de kern van het gelovig volk nog wel, dat zulk een verborgen leven, zulk een inwendig leven als van frater Andreas de mens veredelt en heiligt en daarom aan God hoogst welgevallig is. Hoe anders dat groot aantal genezingen en buitengewone feiten verklaren, die als gebedsverhoringen van frater Andreas worden aangezien? Van deze gebedsverhoringen vernam ook Pater Max. Na ’n grondig onderzoek van frater Andreas’ levenswijze vond hij dat bij een juiste beoordeling der omstandigheden, frater Andreas de man moest zijn die aan onze tijd als algemeen voorbeeld gesteld kon worden, van naastenliefde, eenvoud, arbeidsliefde en gebedsleven. Hierdoor aangespoord, besloot hij ook het Duitse volk binnen te leiden in de “geheimen van het inwendig leven” van frater Andreas, waarmee ieder “zich tot eenzelfde zielenadel, eenzelfde geluk en vrede en gelijke heiligheid kan opwerken”…’ Gestadige groei der devotie De verering breidde zich sterk uit en nam nieuwe vormen aan. Op zijn sterfdag 3 augustus 1930 bezocht de eerste bedevaart het graf van frater Andreas. Zij bestond uit achttien personen uit Bergen op Zoom… Op zondag 30 juli 1939 bracht de bedevaart haar tiende bezoek. Er werd als altijd gebeden op het graf, de pelgrims woonden in de kapel van het fraterhuis, waar een kaars geofferd werd, het Lof bij. Het Frater Andreas Bureau werd bezocht waar de prentjes werden uitgedeeld en men zich de platen en medailles kon aanschaffen. In het tiende jaar bestond de bedevaart uit een kleine tachtig pelgrims uit Bergen op Zoom, Oosterhout en ande-
101
102
re plaatsen. Een klaar bewijs voor de gestadige groei der devotie tot frater Andreas. In 1932 werd dan ook andermaal de zaak van frater Andreas voorgelegd aan Mgr. Diepen en werd het verzoek de maatregelen te nemen om te komen tot de instelling van een kerkelijke rechtbank herhaald. Mgr. Diepen bleef echter nog steeds huiverig zich in deze zaak te mengen. De bisschop was van oordeel dat de zaak nog niet rijp was voor officiële behandeling en wilde nog sprekender feiten afwachten… Een relikwie op de maagstreek Een zeer opvallend feit had plaats in 1937. Het betrof de genezing van pater Aloysius van den Heuvel in het trappistenklooster te Tilburg… In zijn attest verhaalt pater Aloysius, dat hij reeds geruime tijd aan maaglijden onderhevig was. In februari 1937 nam de kwaal onrustbarende vormen aan. Pater Aloysius werd overvallen door hevige bloedbrakingen, die noodzakelijk maakten dat hij werd overgebracht naar het St. Elisabeth-Ziekenhuis te Tilburg. ‘Na grondige observatie en onderzoek bleek, dat de zaak hopeloos was’ en werd de zieke naar zijn klooster teruggebracht, nadat hij vier weken in het ziekenhuis in behandeling was geweest. ‘Het onderzoek had uitgemaakt, dat ik aan kanker leed en mij nog slechts korte tijd (slechts enkele weken, hadden de geneesheren gezegd) te leven overbleef. Maar de zaak liep heel anders. Op de 25e verjaardag van mijn priesterwijding had ik het onschatbaar geluk weer de H. Mis te mogen lezen… en in juli 1937 werd ik uit de ziekenzaal ontslagen en keerde ik tot onze gewone levenswijze terug…’ Pater Aloysius schrijft het zeer bijzondere van zijn geval
toe aan de tussenkomst van frater Andreas: ‘Dikwijls reeds had men mij verteld van de vele gebedsverhoringen door frater Andreas verkregen. En zo ging mijn vertrouwen altijd meer naar de hulp, die ik van hem hoopte te verkrijgen. Bovendien droeg ik steeds en draag nog tot op de dag van heden op de maagstreek een prentje met relikwie van frater Andreas. Zelf bad ik met een onwankelbaar vertrouwen tot de dienaar Gods. Anderen, zowel binnen als buiten het Trappistenklooster baden met hem mee, met het resultaat, dat een ieder tot op de dag van heden verwonderd doet staan. Het is dan ook mijn eigen en ieders overtuiging, dat frater Andreas voor mij mijn geheel onverwachte genezing heeft verkregen…’ Hoogste glanspunt Heeft God plannen met onze nederige, heilige medebroeder? Wie zal het zeggen! Een feit is, dat thans, meer dan 25 jaar na zijn dood, de verering en het vertrouwen blijven toenemen en steeds meer mensen in hun noden hun toevlucht zoeken bij frater Andreas. Er gaat schier geen dag voorbij, dat het Frater Andreas Bureau er de bewijzen niet van ervaart, ofschoon ons na de stopzetting van De Engelbewaarder (vanwege de papierschaarste van deze jaren) geen middel meer overblijft tot publicatie van de gebedsverhoringen en dankbare vereerders genoodzaakt zijn zich te behelpen met de advertentiekolommen van een dagblad. Sinds 1942, de 25e verjaardag van het heilig afsterven van frater Andreas, heeft zijn zaak de aandacht van het hoofdbestuur der congregatie voortdurend beziggehouden… Het naderende eeuwfeest van de
103
congregatie vestigde als vanzelf de aandacht nog krachtiger op de medebroeder in wie de congregatie haar hoogste glanspunt heeft bereikt. Het was de aangewezen tijd om de zaak van frater Andreas definitief aan de orde te stellen‌ Terwijl het hoofdbestuur zich in 1944 met die gedachten en plannen bezighield, leidde de Voorzienigheid de omstandigheden zó, dat van bevriende en bevoegde zijde in Rome de in de zaak van frater Andreas te volgen weg werd aangewezen. Zo is dan in 1944 de eerste definitieve en officiÍle stap gezet op de weg, die moge leiden tot het instellen van een diocesane kerkelijke rechtbank en het kerkelijk proces in Rome, tot eer van God en tot verheerlijking van zijn dienaar frater Andreas.
105
frater amatus hosemans Collega, medebroeder en vertrouweling
108
Van alle medebroeders was de Tilburgse frater amatus hosemans (1865-1946) waarschijnlijk degene die het meest met frater Andreas bevriend was en die als onderwijscollega en huisgenoot ook veel met hem heeft gedeeld. Amatus was al jong naar het internaat Ruwenberg gestuurd en maakte daar Andreas als onderwijzer en surveillant mee. In 1882 begon hij in Tilburg zijn noviciaat en vanaf 1884 kwam hij op Ruwenberg terug, maar dan als surveillant en onderwijzer. Het was een periode waarin Ruwenberg sterk in verandering was en de verantwoordelijken een nieuw, minder streng klimaat wilden invoeren: frater Andreas en frater Amatus waren twee van de fraters die met de concrete uitvoering van dit beleid werden belast. Amatus behoorde net als Andreas tot de studerende fraters en behaalde zijn lo Frans in 1888, zijn lo Engels in 1892 en de hoofdakte in 1894. Hij was een van de toonaangevende docenten van Ruwenberg en enige tijd ook directeur. Hij schreef in 1902, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de school, een erg mooie kroniek over het leven op school. Zijn onderwijsloopbaan zou hem echter ook langs andere fraterscholen voeren: Den Bosch (1892), Tilburg waar hij directeur van de kweekschool van de fraters werd (1906-1912), Den Bosch (1916) en tenslotte Zwolle waar hij directeur van de ulo werd (1914-1943). Frater Amatus vervulde een bestuursfunctie als eerste Raadfrater in de jaren 1908-1912, een periode waarin de congregatie innerlijk sterk verdeeld was en er sprake was van een conflict tussen paters en fraters. Amatus’ principiële opstelling werd gehonoreerd met een benoeming op een afgelegen plaats, Zwolle, ver van het bestuurlijke centrum in het Tilburgse Moederhuis. Aan het eind van de oorlog kwam frater Amatus naar het Moederhuis in Tilburg terug, waar hij in 1946 overleed.
Amatus Hosemans had een zeer vlotte pen en hij schreef behalve bovengenoemde kroniek van Ruwenberg een uitgebreid oeuvre bijeen. Zoals zoveel andere fraters publiceerde hij meestal onder pseudoniem. Het tekent de productiviteit en de creativiteit van de man dat hij wel tien verschillende schuilnamen had en zijn publicaties in tijdschriften en kranten, zijn schoolboeken en zijn vertalingen, zijn gedichten en toneelstukken verschillend ondertekende. Zoals gezegd was frater Amatus Hosemans een vriend en vertrouweling van frater Andreas. Dat kwam niet alleen omdat ze een lokaal naast elkaar hadden, maar ook omdat ze beiden Frans hadden gestudeerd en een grote belangstelling deelden voor talen en literatuur. Maar ze waren meer dan goede collega’s en literaire vrienden, ze voelden elkaar ook in de religieuze sferen heel nauw aan. Zo is Amatus een belangrijke getuige over het leven van frater Andreas geworden: door zijn eigen geschriften hierover, maar ook doordat hij de eerste biografen veel informatie uit de eerste hand kon geven. Hier gepubliceerd zijn delen van de kroniek van Ruwenberg die hij tijdens de oorlogsjaren nog eens heeft bewerkt (en die postuum gedeeltelijk zou worden gepubliceerd in het fratertijdschrift Heden en verleden, 1953), aangevuld met delen van een brief aan de algemeen overste van 11 augustus 1944, als antwoord op een lange lijst vragen. Als enige van de in dit boekje gepubliceerde teksten gaat het hier dus om een collage van verschillende bronnen. De fragmenten die het meest sprekend vertellen over het leven van frater Andreas, zijn hier naast elkaar gezet en worden als het ware als een nieuwe tekst gepresenteerd.
109
Met liefde en allernauwkeurigste stiptheid frater amatus hosemans
110
Zal ik nog iets zeggen over frater Andreas? Er is een hele levensbeschrijving van hem, waarvoor ik zelf de meeste stof heb geleverd aan pater Max, de schrijver, die daarvoor een paar dagen bij mij in Zwolle is geweest. Ja ik wil het hebben over een paar overdrijvingen in zijn stiptheid. Natuurlijk om zijn naam te verkleinen. Niemand kan een hoger idee van frater Andreas hebben dan ik, die zijn vertrouwen mocht genieten. Met allerlei kwesties kwam hij bij mij, die zoveel jonger, zijn leerling ben geweest.
ses doorgevoerd, in zijn ongeveer vijftig jaar lang zwoegen om zijn taak als opvoeder en onderwijzer zo goed mogelijk te vervullen en in zijn woorden en handelingen die toch eigenlijk allemaal naar God gericht waren, de heiligheid ontdekt heeft van deze eenvoudige man, die zich het liefste op de achtergrond houdt en die in alles gewoon wil doen. Omdat men begrepen heeft dat zijn heldhaftige strijd in trouw aan het kleine, heel wat verder reikt dan die kleine dingen zelf, dat zijn woorden en daden feitelijk maar één richting hebben, namelijk God, en dat het de liefde tot God is en het vervullen van Gods wil dat heel dit leven in beslag neemt. En zo gebeurt het dat hij, zonder het waarschijnlijk zelf te weten, toch op de voorgrond komt en er een ongewone invloed van hem uitgaat. Bespieden
Te precies, te heilig De meesten die in nauw contact komen met frater Andreas, staan in het begin wat huiverig tegenover hem.. Hij is voor hen te precies, te heilig. Langzamerhand echter groeit in hen de stille bewondering voor deze man, een bewondering die ze niet meer kwijt raken, ook niet als ze al veel jaren het instituut verlaten hebben. Het blijkt dat frater Andreas van alle opvoeders van Ruwenberg, en hij was naar menselijke maatstaven nog niet zo’n heel beste, de meeste indruk heeft gemaakt en het diepst heeft doorgewerkt op wie met hem in aanraking kwamen. Een verklaring voor deze ongewone invloed moet hierin liggen, dat men in zijn ongeveer zestig jaar stipt beleefd kloosterleven, tot in de uiterste fines-
Als jongen van twaalf heb ik les gehad van frater Andreas. Hij heeft mij de eerste beginselen van het Frans onderwezen. Toen zag ik hem iedere deugd beoefenen, die ik als kind van een echte frater verwachtte. Vriendelijkheid, geduld, toewijding. Ik bewonderde zijn vriendelijk geduld met een medeleerling, die steeds maar beweerde zijn lessen te kennen en er totaal niets van wist. Later heb ik 22 jaar als medebroeder met hem geleefd op het Instituut Ruwenberg en in hem nooit iets opgemerkt strijdig met de deugden, die onze Heilige Regel van ons vraagt. Zowel de goddelijke als cardinale deugden beoefende hij op heldhaftige wijze. Meermaals heb ik hem bespied om te zien of hij geen enkele fout bedreef. Zelfs trachtte ik te beproeven of ik hem geen enkele regel, zoals
111
die van het stilzwijgen, kon laten overtreden, bijvoorbeeld door hem een of ander boek te tonen en te vragen wat hij ervan dacht, maar kon hem er niet toe brengen ook maar een enkel woord te spreken. Met een vriendelijk knikje moest ik tevreden zijn. De lasten van zijn bedieningen 112 Met liefde en allernauwkeurigste stiptheid heeft hij de strengheden van het religieuze leven en de lasten van zijn bedieningen aanvaard. De lasten van zijn bedieningen kwamen voort uit het feit, dat hij geen gezag had over de kinderen van het instituut. Wel over de studenten die werden opgeleid tot priesters van de congregatie. De kinderen van het instituut wisten dat hij een heilige was en vereerden hem als zodanig. Doch – o âge sans pitié – in de klas waren ze roerig, praatziek en lastig en toonden zich dat bijzonder bij frater Andreas, van wiens zachtmoedigheid ze eerbiedig een vermaning aanhoorden, doch geen strenge straf vreesden. Die last – een vreselijke last voor wie het bij ondervinding weet – heeft frater Andreas geregeld gedragen zonder zich boos te maken of driftig uit te vallen. Een zekere onvolmaaktheid Toen ik frater Tharcisius was opgevolgd in de klas naast die van frater Thomas, gaf Andreas daar Duitse les. In de winter 1890-1891 spande het er geweldig. Er was een gewoel en gepraat van belang. Op een avond stak een van de leerlingen een rood vlaggetje in de hoogte onder algemeen gelach. Ik sprong van de lessenaar en
plaatste me voor het glas in de deur. Het werd natuurlijk direct stil. De volgende dag komt frater Andreas bij me. Als ik er niet op tegen had, zou hij frater directeur vragen of ik die les van hem mocht overnemen en hij klas doen bij mijn jongens. Daar heeft hij zeker ’s nachts over nagedacht, want er zat een zekere onvolmaaktheid in dat zelf voor te stellen. Het heil der jeugd heeft hem zonder twijfel daarover doen heenstappen. Geduld bewaren Wie op Ruwenberg een plaatsvervanger wilde zoeken, als hij belet was, ging gewoonlijk naar frater Andreas, omdat men hem steeds bereid vond. ‘Als frater directeur het goed vindt, wil ik het gaarne doen’, was het gewoonlijke antwoord. Of men surveillance vroeg voor de speelplaats of voor de klas, alles was hem goed. Daar hij geen gezag had, tekende hij de tekortkomingen der leerlingen aan op een leitje, natuurlijk in het Frans. De klasfrater vond dat lijstje en moest de afrekening doen. Jansen n’ entre pas bien. Willems parle. Martens n’est pas attentif pendant la prière. Bakker futselt. Dat futselen kende hij blijkbaar niet in ’t Frans, tot ik het opzocht en op het leitje schreef: futselen = frimiller. In het vervolg stond er steeds: N.N. frimille. Wij zeiden dan lachend: hij kan het geduld bewaren en gaat recht naar de hemel. Wij maken ons boos voor hem en moeten er later voor naar het vagevuur. We hadden maar wat graag dat hij in onze klas kwam, omdat hij dan zeker voor onze leerlingen, die ook de zijne waren, zou bidden.
113
Proeve van nauwgezetheid Lange tijd moest hij mij op Ruwenberg omstreeks zeven uur in de klas aflossen, omdat ik om half acht uur met de jongens in de refter moest zijn en daarna gewoonlijk meeging naar de speelzaal. Iedere middag vroeg hij hoe laat hij moest komen, omdat ik niet altijd op dezelfde tijd klaar was met de les. Dikwijls spraken de leerlingen over de heiligheid van frater Andreas en op zekere dag kreeg ik het in mijn hoofd om met de jongens een proef te nemen van zijn nauwgezetheid. De jongens zouden voor elke dag der week een andere tijd aangeven en we zouden zien of frater Andreas zich daar juist aan hield. Ik weet natuurlijk niet juist meer welke tijd werd aangegeven, maar het was bijvoorbeeld op deze manier: ’s maandags zou ik frater Andreas bestellen tegen vijf voor zeven, dinsdags drie over zeven, woensdag vijf over, etc. Op de middag moest ik telkens onder een of ander voorwendsel mijn horloge gelijk zetten met dat van frater Andreas en de jongens kregen ook die tijd. De eerste avond op de minuut af ging de klasdeur open en trad frater Andreas binnen. Een stiekem lachje van de jongens: het kwam uit. De tweede dag weer op de minuut af. Ze keken ernstiger: dat was sterk. De derde dag weer. ‘Hé’, zuchtten ze in verwondering en konden dat elke dag herhalen, want hoe ik ook variëerde, één dag zelfs tot op een halve minuut, frater Andreas verscheen telkens op de aangegeven tijd. Zo stipt was hij steeds op alles, wat een overste of iemand die hij als zijn overste beschouwde, hem opdroeg.
115
Verstorven in zijn houding
116
Uit alles: woorden, werken, houding, bleek dat hij de grootste zorg droeg om de reinheid te bewaren. Zijn ogen gewoonlijk terneer geslagen, steeds verstorven in zijn houding. Nooit zou hij zitten met de knieën over elkaar, hoogstens de voeten over elkaar. Zeer gereserveerd tegenover personen van het andere geslacht, al was hij ook vriendelijk. Nooit raakte hij iemand aan het lichaam. Toen Pater Bolsius S.J., een oud-leerling, hem eens omhelsde (een begroeting in Nederland niet algemeen) in tegenwoordigheid van zijn confraters, ontstelde hij en wist van verlegenheid niet wat te doen. De zuivere waarheid Hij was volmaakt eenvoudig, zocht niets dan God tot wie hij in zijn werk recht opging. Volkomen waarheidlievend, zodat nooit iemand twijfelde aan hetgeen hij meedeelde als waar. Zijn liefde voor de waarheid wekte bij ons wel eens de lachlust op. Een vertelling tijdens de recreatie kon wel eens beginnen als volgt: ‘Vorige week dinsdag ontmoette ik te ’s Bosch in de Torenstraat Pater Superior. Ik zei zojuist dat het op dinsdag was: ik geloof dat het op woensdag was.’ De vertelling ging verder, doch werd weer onderbroken door: ‘nu meen ik toch, dat ik het eerst goed heb gezegd, het was op dinsdag.’ En zo was het steeds. Zulke verhaaltrant maakte de geschiedenis voor ons wel eens saai. Ik heb een algemeen overste, pater Drabbe, eens horen zeggen: ‘als bij een visitatie mij een zaak verschillend werd voorgesteld, ondervroeg ik fra-
ter Andreas erover. Als hij antwoord gaf, was zijn voorstelling altijd de zuivere waarheid.’ De heilige leugenaar Zijn voortdurend gebed en devoot ontvangen der Heilige Sacramenten hielpen hem om alle fouten te vermijden of te verbeteren wat hij aan verkeerds in zich ontdekte. Hij ging zich zo nauwkeurig na, dat hij iedere week in het schuldkapittel zich beschuldigde van allerlei overtredingen. Wat hij zich als fout aanrekende, konden wij niet begrijpen. Met betrekking tot het schuldkapittel noemde men hem wel eens de heilige leugenaar. Eer geven Eer, rijkdommen, genietingen der wereld versmaadde hij. Eer daar lachte hij om. Men moest niet proberen hem eer te geven. Ik moest eens een artikel schrijven voor een courant. Ik herinner me niet waarover, maar frater Andreas kon er toch in vermeld worden. Ik zei hem: ‘André, ’k zal u eens vermelden in mijn artikel.’ Hij keek me verontwaardigd aan: ‘Mij vermelden! Waar kan dat goed voor zijn? Laat me om Gods wil vrij’. Ik heb hem gehoorzaamd om hem geen verdriet te doen. Gans verslonden Eer en hulde bracht hij aan al de geheimen van onze Heilige Eredienst. Er lag iets heel bijzonders bijvoorbeeld in zijn toon bij het
117
118
Gloria Patri. Kerstmis was een heel bijzonder feest voor hem om zijn devotie voor het mysterie van de menswording. Zijn grote dankbaarheid daarvoor en voor het aandeel dat Maria daarin had, bleek ook uit de grote godsvrucht waarmee hij het Angelus Domini bad. Zijn knielen voor het Allerheiligste Sacrament, zijn hoogst eerbiedige houding in de kapel, zijn ingetogenheid, ik mag zeggen: zijn gans verslonden zijn in het gebed na de Heilige Communie en tijdens de Heilige Mis, getuigden van zijn diepe verering van de Heilige Eucharistie. Hij sprak ook gaarne over de grootheid van dit Heilige Sacrament, niet alleen in de klas tijdens het godsdienstonderricht, doch ook tijdens de recreatie… Zijn geest was steeds gericht op God. Hij leefde zo ingetogen, dat hij in de tijd van het silentium niets opmerkte van hetgeen rondom hem geschiedde. Als hij op een eenzame plaats liep, kon men hem horen verzuchten tot God in schietgebeden. Ook zijn gehele uiterlijk gaf daarvan blijk. Ontmoette men hem in gang of tuin, dan voelde men, dat hij met God omging. Kindergarten Hij vereerde alle heiligen naargelang ze in het kerkelijk jaar herdacht werden. Hij schreef een noveenboekje, waarin novenen voor verschillende heiligen voorkomen. Om kinderen tot de verering der heiligen te bevorderen, vertaalde hij uit het Duits Kindergarten van Fr. Mättler S.J., met levens van jeugdige heiligen. Ook in het tijdschrift De Engelbewaarder plaatste hij vele artikelen om de godsvrucht onder de kinderen te verspreiden. Hij verlangde vurig de verbreiding van ons heilig geloof. Een van zijn meest geliefde
lectuur vormden de annalen der Missiën en boeken die daarover handelden. Dikwijls vertelde hij daarvan aan een groep fraters, die met de grootste belangstelling luisterden, want dan was hij werkelijk interessant en begeesterd en deelde van zijn liefde voor het missiewerk aan zijn hoorders mede. Als we dat zagen, zeiden we steeds: ‘daar gaat het over de katholieke missiën!’ 119 Stille studiezaal Hoe ernstig frater Andreas het leven ook opnam, toch was hij in de recreatie altijd opgewekt, nooit luidruchtig of uitgelaten, maar wel vrolijk gestemd. Hij kon zeer gezellig praten. Was er verlof tot roken, dan maakte hij daarvan gebruik, ik denk om niet zonderling te wezen. Ofschoon ik voor mezelf overtuigd was dat hij het liever had gelaten. Aardige gezegden, leuke anekdoten kende hij en vertelde die graag. Hij was eens surveillant in een studiezaal met studenten die stil zaten te werken, toen er opeens leven werd gemaakt. De surveillant keek naar de student op de hoek der eerste bank. Deze zag om naar de student op de tweede bank, die tweede naar de derde, enz., totdat de student op de laatste bank omzag naar het beeld van het Heilig Hart, dat tegen de achtermuur stond en dus als schuldige werd aangewezen... Dan bloosde frater Andreas een beetje, alsof hij was tekort gebleven aan eerbied tot het Heilig Hart.
De lippen bleven gesloten Was hij op de studiezaal, dan werd te zijnen respecte het silentium stipt onderhouden. Alleen uit eerbied voor hem. We waren overtuigd, dat hij nooit iets van anderen overbracht. Zware overtredingen begingen we niet, en ook niet zulke, die nadelige gevolgen na zich konden slepen. Daarom legde de regel hem niets op en daar bleef hij bij. Zalige confrater, bid voor ons. ’k Heb tot uw heiligheid bijgedragen, door u wel eens op de proef te stellen, of ge nooit iets misdoen zoudt. ‘Is dit een mooi boek, Andreas?’ ’t Hoofd knikte wel ‘ja’ maar de lippen bleven gesloten, als spreken niet strikt noodzakelijk was. Zeg Andreas, doe toch eens een groot wonder, dat we u op een altaar mogen plaatsen.
121
Over de teksten en illustraties
De tekst van frater Tharcisio Horsten is een (iets ingekort) hoofdstuk uit zijn geschiedenis De Fraters van Tilburg van 1844-1944 (Tilburg, 19461952) deel 3, p. 50-59. De overige teksten zijn handschriften die zich bevinden in het archief van het Frater Andreas Bureau, aan de Gasthuisring te Tilburg. De dossiernummers zijn respectievelijk 10.2.5 (Victor Zwijsen), 10.3.4 (Paschasius van Loon), 10.3.5 (Modestus Spierings), 10.3.17 (Maximino Arts) en 12.8 (Amatus Hosemans). De tekst van frater Amatus is aangevuld met delen van de kroniek van Ruwenberg (18521887 en 1901-1902, vijf getypte schriften) die zich bevindt in de sectie Ruwenberg van het Fratersarchief in Tilburg. Het doel van deze uitgave is om een groter publiek bekend te maken met frater Andreas en de bronnen over zijn leven. Het oogmerk is dus niet om deze bronnen kritisch en volledig te ontsluiten. De teksten zijn soms licht aangepast, als ze aanleiding gaven tot onduidelijkheden of misverstanden. Spelling en interpunctie zijn gemoderniseerd. Omwille van de toegankelijkheid zijn in de teksten tussentitels aangebracht, wat betekende dat de oorspronkelijke alinea-indeling hier en daar iets moest worden gewijzigd. Om overlappingen te voorkomen, zijn drie van de zes teksten van fraters die hier worden gereproduceerd (van de fraters Modestus, Tharcisio en Amatus) iets ingekort.
123
Lijst van illustraties
124
Tekening omslag: portret frater Andreas door frater Vincenzo de Kok (1911-1997) p. 2 Frater Andreas door Carl Itschert (1876-1936), olieverfschilderij naar foto, 1921 p. 6 De bedstee waarin frater Andreas geboren is p 10 Frater Andreas op een oude schoolfoto, 1879 p. 12 Vier bidprentjes van frater Andreas p. 18 Geboortehuis van frater Andreas in Udenhout p. 20 Interieur van het ouderlijk huis van frater Andreas Frater Andreas met zijn familie, 1906 p. 22 Luchtfoto Huize Ruwenberg, ca. 1950 Voorgevel Huize Ruwenberg, ca. 1900 p. 24 Huize Ruwenberg. De slaapzaal Huize Ruwenberg. De eetzaal p. 26 Schoolplein Ruwenberg. Rechts loopt frater Andreas p. 32 Het Moederhuis van de fraters in Tilburg. Tekening uit 1894 p. 34 Cel van frater Andreas in de communiteit De Heuvel p. 36 Frater Andreas op een schoolfoto p. 38 Pater Victor Zwijsen p. 44 Groepsfoto van de priesterstudenten met frater Andreas en rector Zweers p. 48 Groepsfoto met 22 van de 28 priesters die in 1916 de congregatie moesten verlaten: velen hadden hun opleiding gehad van frater Andreas. Vierde van links op de eerste rij pater Victor Zwijsen
p. 52 Frater Modestus Spierings (links op de eerste rij naast frater Andreas op de groepsfoto van de fratercommuniteit van De Heuvel, ca. 1916-1917 p. 60 Boerderij waar frater Andreas opgroeide in Biezenmortel p. 64 Frater Paschasius van Loon p. 70 Huize Ruwenberg. Kapel p. 74 Frater Maximino Arts p. 84 Schoolfoto met frater Andreas p. 86 Handschrift van frater Andreas, aangevangen met de rechterhand en later voortgezet met de linkerhand. Een tekst over de broederlijke berisping. p. 88 Frater Tharcisio Horsten in Manado p. 94 Het graf van frater Andreas met een bloeiende rozenstruik, ca. 1930 p. 100 Gebed tot frater Andreas rond een ziekbed, foto ca. 1950 p. 104 De kerkelijke rechtbank in zitting bijeen, 1946 p. 106 Frater Amatus Hosemans p. 114 Frater Andreas en frater Amatus bij het jubileum van Ruwenberg in 1902 p. 120 Processie bij de translatio in 1968. Toen is het graf van frater Andreas overgebracht van de tuin naar de kapel van het Moederhuis van de fraters in Tilburg p. 122 Bij die gelegenheid vond tevens onderzoek plaats van de stoffelijke resten, voordat deze opnieuw in een verzegelde kist werden geplaatst
125
Publicaties over frater Andreas
126
Er zijn verschillende biografieën over frater Andreas geschreven. De meest recente levensbeschrijving is van de fraters Ben Westerburger & Toon Wouters, Frater Andreas van den Boer (Andreasbureau, Tilburg 1998, 238 p.). Het boek, dat alleen nog antiquarisch te vinden is, geeft een toegankelijke beschrijving van het leven en de belevingswereld van frater Andreas. Het bevat tevens een kritisch overzicht van de bronnen en put uit tal van bekende, maar vaak ook onbekende getuigenissen van medebroeders, leerlingen, familieleden en kennissen. Een schier volledige documentatie vindt men in Ben Westenburger, The life of Frater Andreas van den Boer. Positio super virtutibus (Roma 1993, 1011 p.). Een relatief recente Engelstalige levensbeschrijving is die van frater Anthony Koning, Brother Andreas van den Boer CMM. The mercy brother without frills (Mosocho Kenya, 1991, 133 p.) en een tamelijk recente uitgave in het bahasa Indonesia is van frater P.J. van Lierop, Seorang Frater cmm yang sederhana berbelaskasih dan kudus (cmm-yafa, Seri Spiritualitas cmm, Yafa Indonesia, 1996). Er is ook al veel geschreven over de geschiedenis van de fraters cmm. Een levendig beeld krijgt men uit het boekje Enigen uit velen. Fraters van Zwijsen in 22 portretten onder redactie van Joep Eijkens (Tilburg 1994) met ook een portret van frater Andreas. Voor wie zich nog verder wil documenteren, zijn er de oudere boeken van frater Frumentius van Hulten, Frater Andreas. Een levensbeeld (Tilburg 1921, 76 p., de eerste levensbeschrijving, met een klassiek en lang doorwerkend beeld van de ‘heilige frater’), van pater Th.J.M. Max SCJ,
Frater Andreas (Tilburg 1921, 286 p., een zeer invloedrijke uitgave die verschillende drukken zou kennen en eerst verscheen in het Duits, en die niet alleen de levensgang maar ook het innerlijke geloofsleven van de frater reconstrueert), van zuster M. Emerentia OP, Geluk dat in stilte groeide. Een verhaal van de levensopgang van een Brabantse jongen (Tilburg 1951, 155 p, vlot geschreven, deels fictief levensverhaal voor een breder publiek) en van M. Van Delft cssr, Frater Andreas. Kort bericht over een man die geruisloos door het leven ging (Tilburg 1972, 52 p., verdienstelijk maar met weinig nieuwe gegevens). Waardevol is het themanummer van het tijdschrift Ontmoetingen 27 (september 1968) dat met bijdragen van veel verschillende auteurs nieuwe perspectieven ontvouwt en een eigentijds beeld schept, in het kader van een streven naar herbronning. Mooie beelden en voorwerpen zijn ook te zien op de expositie over de fratergeschiedenis in het generalaat van de fraters in Tilburg, in 1994 samengesteld door frater Caesarius Mommers en Carine van Vugt. Tenslotte kan ook de website fraterandreas.nl worden genoemd die in 2006 door Charles van Leeuwen en Paul Simons op verzoek van de fraters is ingericht. Uit het bovenstaande komt naar voren, dat mensen uit veel verschillende religieuze tradities een bijdrage hebben geleverd aan de historiografie van frater Andreas.
127