HOUTVADEMECUM Dr. R.K.W.M. Klaassen
CMYK
80 K
C80 M5 Y100 K3
C50 Y100
HOUTVADEMECUM
HOUTVADEMECUM Dr. René Klaassen hoofdredacteur
1
HOUTVADEMECUM
B
VOORWOORD
BEGELEIDINGSCOMMISSIE VAN HET HOUTVADEMECUM
De volgende deskundigen hadden zitting in de begeleidingscommissie vanuit de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Houtondernemingen (VVNH):
ir. E.D. (Eric) de Munck - namens Auteur S.J. (Bas) van Etten - Stichting Keuringsbureau Hout ing. P.A.T. (Peter) de Graauw- Stichting Keuringsbureau Hout J. (Jan) Voet - Koninklijke VVNH namens Sectiebestuur Naaldhout E. (Erik) Leeuw - Koninklijke VVNH namens Sectiebestuur Hardhout F. (Frank) Habraken - Koninklijke VVNH namens Sectiebestuur Hardhout T. (Tom) Trooster - Koninklijke VVNH namens Sectiebestuur Hardhout G. (Gijsbert) Burgman - Koninklijke VVNH namens Sectiebestuur Hardhout Copyright @ 2018 Centrum Hout Almere 11-de geheel herziene en vermeerderde druk; 1-ste druk 1955 Uitgave: Uitgeverij Vakbladen.com & Smartwave, Zwolle. ISBN 978 90 828 172 94 NUR 530 Hoofdredactie: Dr. René Klaassen Redactie en technisch advies: Ir. Eric D. de Munck Vormgeving: Henk Marin Klaassen, Marco Zuijdwijk Fotobewerking: Marco Zuijdwijk
Deze uitgave is met de allergrootste nauwkeurigheid samengesteld. Desondanks zijn noch de auteurs, noch de uitgever verantwoordelijk voor enig gevolg dat zou voortvloeien uit eventuele onnauwkeurigheden of onjuistheden. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiëren of op enige andere wijze, zonder voorafgaande, schriftelijke toestemming van de uitgever. Alle afbeeldingen in dit boek zijn zo goed mogelijk gereproduceerd. Toch verschillen foto’s van houtsoorten en -producten die in druk worden afgebeeld altijd van de visuele indruk die het object in werkelijkheid maakt. De samenstellers houden zich aanbevolen voor omissies, aanvullingen, correcties en andere op- of aanmerkingen. Mocht onbedoeld in dit werk de auteursrechten of andere rechten geschonden worden, dan verzoeken wij de rechthebbende hiervan melding te maken, opdat herstel kan plaatsvinden.
2
Zolang ik me kan herinneren is het Houtvademecum een begrip in Nederland. Dit naslagwerk heeft bij veel professionals, hobbyisten en houtliefhebbers een prominente plaats in de boekenkast en sommigen spreken zelfs van ‘de houtbijbel’. Het boekwerk is het resultaat van een decennialang lopend initiatief om betrouwbare informatie over houtsoorten vanuit onderzoek en praktijk bijeen te brengen, ter promotie van goed houtgebruik. In de loop der jaren hebben velen aan dit project bijgedragen. De oorsprong van het boek ligt in 1955 en was een initiatief van de Stichting. Houtvoorlichtingsinstituut Amsterdam (de voorloper van het Centrum Hout) met ondersteuning van het Houtinstituut van TNO. In de derde druk, uit 1963, zijn 143 houtsoorten beschreven waarvan 96 met foto van het langshout. Verder zijn technische gegevens in tabellen opgenomen en geeft het een algemene omschrijving van de opbouw en eigenschappen van hout. De beschrijvingen waren in 1963 vooral gericht op het uiterlijk (kleur, textuur) van de houtsoorten en de ervaringen in de toepassing. In de huidige druk zijn deze houtsoorten nog steeds terug te vinden met zelfs tekstonderdelen uit die tijd. De houtfoto’s van de derde druk zijn genomen van monsters uit de houtcollectie van het Houtvoorlichtingsinstituut. Helaas zijn deze foto’s verloren gegaan en vanaf 2001 is gewerkt aan een nieuwe fotocollectie. Het Centrum Hout, nu onderdeel van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Houtondernemingen (Kon. VVNH) heeft steeds gezocht naar een zo groot mogelijk draagvlak voor het Houtvademecum door een begeleidingscommissie te vormen, bestaande uit experts vanuit de houthandel, TNO, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Nationaal Houtvoorlichtingsbureau Brussel, Nederlandse Branchevereniging voor de Timmerindustrie, Universiteit van Wageningen, SKH en SHR. Verder werd telkens een hoofdredacteur aangesteld die verantwoordelijk was voor een uitgave. Onder leiding van P.M. Heilig werd het Houtvademecum uitgebreid met 33 houtsoorten, maar werd het format van de beschrijvingen grotendeels gehandhaafd. Vanaf 1990 was Iep Wiselius de hoofdredacteur en onder zijn leiding is het Houtvademecum sterk veranderd. Het aantal houtsoorten nam toe tot 240. Zijn grootste verdienste lag in het vergroten van de technische en inhoudelijke kennis en het toevoegen van vele nieuwe foto’s. Toen Iep Wiselius zijn hoofdredacteurschap in 2010 neergelegde, ben ik gevraagd om zijn opvolger te worden. Ik was bijzonder vereerd om na 16 jaar lid te zijn geweest van de begeleidingscommissie, samen met het Houtvademecumteam (Centrum Hout als auteur en de uitgever) het voortouw te mogen nemen in het verder verbeteren en uitbreiden van dit naslagwerk met een hoge (inter)nationale status. In het voorwoord van elke voorgaande druk werden lezers van het boek uitgenodigd om verbeteringen en aanvullingen door te geven. Dit is een belangrijke traditie, want juist het weergeven van gebruikersinformatie over het gedrag van een houtsoort in de toepassing maakt het Houtvademecum waardevol. In de aanloop naar deze 11de druk zijn mensen nu ook actief benaderd om hun praktijkervaring te delen en ook voor komende uitgaven wordt deze terugkoppeling bijzonder op prijs gesteld. Met nieuwe praktijkinformatie, actuele ontwikkelingen en eigen inzichten van de hoofdredacteur zijn de houtbeschrijvingen aangepast. Verder zijn honderden nieuwe foto’s gemaakt waardoor er bijna voor alle beschreven houtsoorten een volledige set foto’s beschikbaar is van kwartierse, dosse en kopse vlakken. Omdat voor ‘goed houtgebruik’ ook de houtsoort bekend moet zijn, is in de beschrijving het onderdeel houtherkenning toegevoegd. >> Naast specifieke houtsoortenkennis is voor het goed toepassen van hout ook algemene kennis
3
HOUTVADEMECUM
van hout cruciaal. Hierbij gaat het om de eigenschappen die een houtsoort geschikt maken voor de verschillende toepassingen, maar ook hoe deze eigenschappen te meten, te beoordelen en te beïnvloeden zijn. Deze algemene houtkennis is nu te vinden in het geheel herschreven en geactualiseerde onderdeel ‘basiskennis hout’. Ik hoop dat deze 11de druk van het Houtvademecum de komende jaren wederom een bijdrage zal leveren aan ‘goed houtgebruik’ en daarmee aan de promotie van hout als bouwmateriaal. Want het toepassen van hout met kennis van zaken is de basis voor de positionering van hout als veelzijdig en milieuvriendelijk bouwmateriaal. Centrum Hout (Kon. VVNH), ik als hoofdredacteur en velen met ons hebben de overtuiging dat een toename van het gebruik van de hernieuwbare grondstof hout ook een bijdrage levert aan een duurzamere wereld. René Klaassen
IN MEMORIAM Op 18 juli 2015 is op 71-jarige leeftijd Iep Wiselius overleden. Iep was houtexpert, houtliefhebber en schrijver in hart en nieren. Tussen 1990 en 2011 was hij, in opdracht van Centrum Hout, hoofdredacteur van het Houtvademecum. Onder zijn bezielende leiding groeide dit unieke naslagwerk uit van een zwart-wituitgave met 177 tot een full colour standaardwerk met ruim 240 houtsoortbeschrijvingen, op basis waarvan deze editie verder kon worden uitgebouwd.
4
DANKWOORD De ingrijpende vernieuwing en uitbreiding van het Houtvademecum is mogelijk geworden met medewerking van een groot aantal personen, bedrijven en organisaties, die wij hierbij willen bedanken. Voor deze 11de druk zijn circa 500 nieuwe foto’s gemaakt, waarvan vele van houtoppervlakken. Het was een hele klus om goed materiaal te verzamelen. Er moest zekerheid zijn over de identiteit van de houtsoort, maar het hout moest ook voldoende omvang hebben om er foutvrije kwartierse en dosse vlakken uit te kunnen zagen. Diverse partijen zijn behulpzaam geweest bij het verkrijgen van het monstermateriaal en dank is verschuldigd aan Naturalis in Leiden, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren, de NEHOSOC en de inspecteurs van SKH. Ook in dit kader dank verschuldigd aan Malaysian Timber Council. Een deel van de foto’s van de kopse vlakken is gemaakt op de universiteit van Wageningen met hulp van Paul Copini en Ellen Wilderink. Vaak waren de monsters niet al te groot en vereiste het echt vakmanschap om hieruit plankjes te zagen met dosse en kwartierse oppervlakken. Dank hiervoor is verschuldigd aan SHR-medewerkers Ewald Pfeiffer, Bert Roelofs en Wiro Cobben. Nebojša Bogdanović, die als student bij SHR heeft gewerkt, is speciale dank verschuldigd voor zijn aandeel in het verkrijgen van de monsters en het maken van de foto’s. Speciale dank ook aan Willem Hurkmans, Raimund Aichbauer (NEHOSOC) en J.J. Graphics, in samenwerking met HTCO België, voor het ter beschikking stellen van beeldmateriaal. Bij het opstellen van de teksten is inbreng verkregen vanuit de begeleidingscommissie en leden van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Houtondernemingen (Kon. VVNH), alsook van de volgende experts, die in dit kader speciale dank zijn verschuldigd: SHR-experts André Jorissen (sterkte-eigenschappen, ook TUe), Bôke Tjeerdsma (houtmodificatie), Jos Creemers (aantasting en vooral aantasting door insecten, ook dank voor hulp bij het maken van de foto’s), Marina van der Zee (brandeigenschappen) en Niels Lutke Schipholt (coatings), experts van SKH Piet de Graaf (bouwbesluit) en Robert Daamen (lijmen en coating) en verder Geert van Dijk (houtbeschrijvingen), Geert Ravenshorst (sterkteklasse-indeling, TUD), Mart Vlam (tropische jaarringen, WUR), Michael Sailer (thermische eigenschappen, ex-TNO), Peter Laming (houtherkenning), Theo Assink (Europees loofhout) en Ute Sass-Klaassen (boomgroei en jaarringen, WUR). Verder is in dit kader dank verschuldigd aan Andries van Eckeveld, Arjan de Jong, Arjan van Hunnik, Frans Steenland, Marielle Gottschall, Mark van Benthem, Pieter Rozema, Ron Metz, Selwin Kaaijk en Wim de Groot. Ten slotte is dank verschuldigd aan Eric de Munck van Centrum Hout, die in het proces, naast dat hij onderdeel van het team was, mede optrad als technisch adviseur, SHR voor het vrijmaken van tijd voor de hoofdredacteur om aan deze uitgave te werken en aan de Kon. VVNH die het Centrum Hout in staat stelde dit werk uit te voeren.
5
HOUTVADEMECUM
INHOUD
pagina
INLEIDING 9 HOUTGEBRUIK 9 DEEL I TABELLEN 11
TABEL A: FYSISCH-MECHANISCHE EIGENSCHAPPEN 13 TABEL B: KLEURINDICATIE VAN VERS GEZAAGD HOUT 33 TABEL C: BEPERKTE INFORMATIE OVER POTENTIELE HANDELSHOUTSOORTEN 41 TABEL D: STERKTEKLASSEN 47
DEEL II HOUTBESCHRIJVING 59 TOELICHTING 59 OVERZICHT VAN BESCHREVEN HOUTSOORTEN 62 BESCHRIJVINGEN VAN HOUTACHTIGE MATERIALEN VAN MONOCOTYLEDONAE 681 DEEL III BASISKENNIS HOUT 685 1 BOTANISCHE INDELING 685 1.1 Boomsoortnamen 685 1.2 Houtsoortnamen en handelsnamen 685
2 HOUTVORMING DOOR BOMEN 688 2.1 Houtvorming 688 2.2 Groeidynamiek 689 2.3 Groei en houtstructuur 691 2.4 Dendrochronologie: leeftijds- en herkomstbepaling 695 3 OPBOUW VAN HOUT 698 3.1 Macrostructuur 698 3.2 Microstructuur 701 3.3 Ultrastructuur 704 4 UITERLIJKE KENMERKEN VAN GEZAAGD OF GESCHAAFD HOUT 4.1 Zaagwijzen: kwartiers, rift, dosse en halfkwartiers 4.2 Draadverloop 4.3 Uiterlijke kenmerken 4.4 Geur en smaak 4.5 Andere typische kenmerken
706 706 706 707 710 710
5 HOUTEIGENSCHAPPEN EN BEPALINGSMETHODEN 712 5.1 Fysische houteigenschappen 712 5.2 Mechanische houteigenschappen 722 5.3 Chemische houteigenschappen 727 5.4 Biologische houtaantasting 729 5.5 Elektrische geleidbaarheid 736 5.6 Warmte-eigenschappen 737 5.7 Hout als brandstof 738
6
6 BEWERKING 742 6.1 Houtoogst 742 6.2 Eerste bewerking na oogst, rondhoutverwerking 743 6.3 Drogen 744 6.4 Schaven, profileren, afkorten, schuren 744 6.5 Stomen en buigen 745 6.6 Snijden en schillen 745 6.7 Lijmen 746 6.8 Oppervlaktebehandeling 749 6.9 Gebruik van bevestigingsmiddelen 750 7 HOUT IN TOEPASSING EN REGELGEVING 752 7.1 Houtsoorten en regelgeving 752 7.2 Houtsoorten en toepassingen 752 8 VERANDEREN VAN HOUTEIGENSCHAPPEN 760 8.1 Houtmodificatie 760 8.2 Impregneren, houtverduurzaming 763 8.3 Oppervlaktebehandeling 764 9 BOUWBESLUIT EN HET REKENEN AAN HOUT 766 9.1 Inleiding 766 9.2 Sterkte 767 9.3 Brand, hout en Bouwbesluit 769 9.4 Isolatie 771 9.5 Houtstof 772 9.6 Milieu 773 10 HOUT EN MILIEU 774 10.1 Duurzaam geproduceerd hout 774 10.2 Legaal hout 775 10.3 Milieu-impact 776 10.4 Gezond binnenmilieu 778
HOUTNORMEN EN RICHTLIJNEN 781 GERAADPLEEGDE LITERATUUR 787 BRONNEN VAN FOTO’S 793 ALFABETISCH REGISTER VAN HOUTNAMEN 809
7
HOUTVADEMECUM INLEIDING De in dit Houtvademecum beschreven houtsoorten worden in Nederland en andere West-Europese landen op grotere of kleinere schaal verhandeld. Enkele houtsoorten die nog slechts in kleine hoeveelheden of in het geheel niet meer verkrijgbaar zijn, zijn vanuit historisch belang en soms vanwege hun specifieke toepassingen toch in deze editie gehandhaafd. Van andere soorten met een nu beperkt marktaandeel, bestaat de kans dat dit in de toekomst weer kan stijgen. Ook deze soorten zijn in deze editie te vinden. Informatie over de houtsoorten wordt gegeven in tabellen (deel I) en houtbeschrijvingen (deel II). De houtbeschrijvingen geven in kort bestek informatie over de boomsoort, de botanische naam, het herkomstgebied, de (handels)houtsoortnamen, het uiterlijk van het hout, de vorm waarin het hout op de markt komt, de eigenschappen van het hout, de verwerkings- en toepassingsmogelijkheden. In de tabellen zijn waarden van fysische en mechanische eigenschappen van de houtsoorten gegeven. Gezien de variatie in houtstructuur als gevolg van groeiplaatsomstandigheden, kunnen de meeste houteigenschappen niet in één getal worden uitgedrukt, maar wordt gebruikgemaakt van een bandbreedte waarbinnen de eigenschap van een houtsoort zich begeeft. De meeste waarden in de tabellen zijn dan ook gemiddelde waarden, opgebouwd uit informatie van verschillende bronnen. Bij weinig bekende houtsoorten (Lesser Known Timber Species / Lesser Used Timber Species) zijn de waarden soms slechts afkomstig van een beperkte steekproef. De gebruiker van deze tabellen moet altijd met spreiding rekening houden en de getallen lenen zich dus alleen voor een algemene vergelijking tussen de houtsoorten. Voor de mechanische eigenschappen geldt nog een extra aandachtspunt, want sterkteeigenschappen kunnen niet uit de tabellen worden verkregen omdat sterkte direct gekoppeld is aan houtkwaliteit. Daarom is in de houtbeschrijving specifiek een onderdeel ‘sterkteklasse’ opgenomen waarin, indien beschikbaar, de relatie wordt gegeven tussen de sterkte van het hout en de houtkwaliteit. Een vergelijking van houtsoorten op basis van de sterkte-eigenschappen (buigsterkte, elasticiteit, schuifsterkte, splijtsterkte) uit de tabel is dan ook niet mogelijk omdat deze gebaseerd zijn op foutvrije proefstukken. HOUTGEBRUIK Bij het gebruik van houtsoorten in verschillende toepassingen spelen, naast de houteigenschappen en een gunstige prijs, ook de doorlopende verkrijgbaarheid in de juiste afmetingen, de benodigde kwaliteit en betrouwbare handelsstromen een hoofdrol. Houtproductie uit duurzaam beheerde bossen is hierbij inmiddels uitgangspunt geworden. Omdat het aandeel plantagehout, waarbij ook snel gegroeid hout wordt geproduceerd, nog steeds stijgt moet bij sommige houtsoorten met een behoorlijk variërende houtkwaliteit rekening worden gehouden. Bij het toepassen van dit plantagehout moet men hier bedacht op zijn. Binnen de bouwregelgeving worden specifieke eisen gesteld. Om hieraan te kunnen voldoen, moeten bij het toepassen van elke specifieke houtsoort de relevante eigenschappen bekend zijn. Het gaat hierbij vaak om sterkte- en fysische eigenschappen, weerstand tegen schimmelaantasting, lijmbaarheid en afwerkbaarheid. Ook buiten de bouwwereld kunnen specifieke wensen en eisen bestaan die in veel gevallen niet in richtlijnen of normen zijn vastgelegd; houtsoorten worden in deze gevallen vaak gekozen vanwege het uiterlijk, de prijs en/of verkrijgbaarheid.
8
9
HOUTVADEMECUM
In alle toepassingen, maar zeker ook in de toepassingen zonder specifieke eisen, is het van belang dat de houtsoortkeuze, de afmetingen, de voorbewerking en het eventuele onderhoud worden afgestemd op de toepassing. Dit geldt voor gebruikers maar zeker ook voor instanties die hout voorschrijven.
DEEL 1 TABELLEN
De informatie in dit Houtvademecum heeft tot doel om bij te dragen aan het maken van de juiste houtsoortkeuze, als ook het maken van goede bestek-omschrijvingen en leveringsafspraken. Het gaat hierbij om specifieke houtsoorteigenschappen, het gedrag van hout in de toepassing en meetbare eisen aan kwaliteit en vochtgehalte. GEBRUIKSAANWIJZING In deel III basiskennis hout worden achtergronden gegeven bij de informatie die in dit boek is opgenomen. Hoofdstuk 1 legt de relatie uit tussen boomsoorten en houtsoorten en verklaart hiermee hoe de naamgeving van houtsoorten in elkaar zit. In hoofdstuk 2 wordt uitgelegd hoe hout groeit, waarmee inzicht gegeven wordt in het ontstaan van variatie in houteigenschappen en het ontstaan van onvolkomenheden. In hoofdstuk 3 wordt de houtstructuur uitgelegd waardoor verschillende houteigenschappen beter begrepen worden, worden de mogelijkheden aangegeven voor het monitoren van tropische bosbeheersystemen op basis van de groei van hout en worden handvatten gegeven voor houtherkenning. In hoofdstuk 4 wordt aanvullende informatie gegeven voor houtherkenning en wordt een overzicht gegeven van de verschillende verschijningsvormen van houtsoorten. In hoofdstuk 5 worden alle eigenschappen van hout behandeld en wordt aangegeven hoe deze eigenschappen bepaald worden. Op basis van alle in dit Houtvademecum aanwezige soorten zijn overzichten gemaakt hoe de eigenschappen tussen alle soorten variĂŤren. Hoofdstuk 6 behandelt de bewerking van hout en het effect op kwaliteit. Hoofdstuk 7 geeft een overzicht van de verschillende toepassingen waarin hout kan worden gebruikt met daarbij aangegeven wat de belangrijkste houteigenschappen zijn en de eisen vanuit de regelgeving. In hoofdstuk 8 worden technieken besproken om hout te veranderen in eigenschappen en dimensies. Hoofdstuk 9 geeft de relatie tussen houtgebruik en bouwbesluit weer waarbij ingegaan wordt op vervorming, geluid, isolatie, gezondheid en brand. Ten slotte wordt in hoofdstuk 10 ingegaan op het handhaven van duurzame houtproductie en houtgebruik in relatie tot gezondheid. Bij zowel de tabellen als de houtbeschrijvingen zijn de verschillende onderdelen uitgelegd in een korte toelichting. Het wordt aanbevolen om deze toelichting voor gebruik door te lezen. Alle houtsoorten hebben een nummer, zodat snel tussen de beschrijvingen en tabellen gewisseld kan worden.
10
11
TOELICHTING OP TABEL A: FYSISCH-MECHANISCHE EIGENSCHAPPEN
DEEL I TABELLEN
HOUTVADEMECUM
De informatie die in deze tabel bijeen is gebracht, is gebaseerd op een groot aantal literatuur bronnen (zie literatuurlijst) en interne rapporten van Nederlandse onderzoeksinstituten (zie ook literatuurlijst). Er is geprobeerd zoveel mogelijk objectieve gegevens in de tabel op te nemen, dat wil zeggen dat de hoofdredacteuren bij verschillende waarden uit verschillende bronnen zelf de afweging hebben gemaakt, welke informatie meest betrouwbaar is en welke data gecombineerd of genegeerd moeten worden. Indien van toepassing zijn de waarden gegeven voor hout met een vochtgehalte van 12%. Er is gepoogd de tabel zo volledig mogelijk te maken, maar niet alle informatie is voor elke houtsoort bekend. Algemene informatie (kolommen 1 t/m 3) Hier staat het volgnummer en de naam van de houtsoort gegeven en de gemiddelde volumieke massa bij 12% vochtgehalte. Dit gemiddelde volumierke massa ligt dus ergens in de range zoals gegeven bij de houtbeschrijving. Fysische eigenschappen (kolommen 4 t/m 23) Omdat hout een specifiek evenwichthoutvochtgehalte aanneemt bij een specifieke relatieve luchtvochtigheid (RV) moet hier in de toepassing rekening mee worden gehouden. Omdat het bij drogen een ander evenwichthoutvochtgehalte aanneemt dan bij vochtopname zijn beide waarden per RV gegeven. Met name in buitentoepassing is hout onderhevig aan verschillende RV’s en daarom is voor de meest gangbare RV-belastingen van hout hier de waarde voor de krimp en zwelling gegeven. Verder is de krimp en zwelling over standaard trajecten gegeven namelijk van vers gezaagd tot een vochtgehalte van 12% en van versgezaagd tot geheel gedroogd (vochtgehalte 0%). De evenwichtvochtgehaltes zijn steeds gegeven voor vochtopname en vochtafgifte bij 40%, 60%, 85% en 90% relatieve luchtvochtigheid (kolom 4 en 12). De krimp en zwelling (radiaal en tangentiaal) zijn genoemd bij veranderende evenwichtshoutvochtgehaltes bij veranderende relatieve luchtvochtigheden van 30 - 60%, 60 - 30%, 60 - 90% en 90 - 60% (kolom 13 t/m 16). De radiale (kolom 17) en tangentiale (kolom 18) krimpcoëfficiënten (het percentage krimp dat optreedt bij 1% vochtvermindering, berekend over het vochtgehalte-traject zoals aangegeven in kolom 19) zijn vermeld. De radiale en tangentiale krimp van nat tot 12% vochtgehalte en de totale krimp (nat tot 0% vochtgehalte) staan in de kolommen 20-23. De krimp wordt berekend tov de afmeting in natte toestand en zwelling wordt berekend tov de afmetingen in de droogste toestand. Mechanische eigenschappen (kolommen 24 t/m 31) Alle vermelde mechanische eigenschappen zijn bepaald onder laboratorium omstandigheden aan kleine foutvrije proefstukken aan gedroogd hout met een vochtgehalte van circa 12% (*= hier is nat hout beproefd). Het zijn daarom geen maximale sterkten of toelaatbare spanningen. De waarden bieden alleen de mogelijkheid houtsoorten onderling te vergelijken. In kolom 24 staat de buigsterkte loodrecht op de vezelrichting, kolom 25 staat de elasticiteitsmodulus bij >>
12
13
buiging, in kolom 26 staat de druksterkte evenwijdig aan de vezelrichting, in kolom 27 staat de schuifsterkte. In de kolommen 28, 28a en 28b staan de splijtsterktes gegeven. In kolom 28 is geen onderscheidt tussen radiale en tangentiale richting van het hout gemaakt. In de kolommen a en b is de spijtsterkte of radiaal of tangentiaal bepaald. In de kolommen 29 en 30 zijn de langse en kopse hardheid volgens Janka weegegeven. De Janka hardheid geeft aan welke kracht nodig is om een gladde stalen bol met een diameter van 11,284 mm tot de helft (daar waar de bol een oppervlakte heeft van 100 mm²) in het hout te drukken.
DEEL I TABELLEN
HOUTVADEMECUM
Waarschuwing: Op basis van de waarden in deze tabel kan geen uitspraak gedaan worden over de sterkteklasse van een houtsoort. De sterkteklasse is namelijk gekoppeld aan een specifieke houtkwaliteit (niet aan foutvrij hout) en is gebaseerd op de 5%-ondergrens (niet op de gemiddelde waarde). De getallen in deze tabel van een bepaalde houtsoort kunnen dus veel hoger zijn dan de waarden behorende bij een gegeven sterkteklasse van dezelfde houtsoort. Bij de buigsterkte kunnen de waarden uit de sterkteklasse 25-35% lager liggen dan de waarden uit de tabel.
14
15
8,5
9,5
10,5
12,5
16
18
18
21
640
8,5
10
12
13
17
19
19
21
3
Abiurana
1125
4
Abura
545
1,0
1,7
3,5
5
Afrormosia
720
7
8
10
12
14
17
16
19
23
0,6
1,1
0,7
1,5
0,2
0,4
16 6
1,0
6
Afzelia-Apa
785
8
9
11
13
16
18
17
19
23
0,8
1,4
0,5
0,9
0,2
0,3
14 6
6
Doussié
785
9
10
12
14
16
18
18
20
24
0,8
1,1
0,5
0,7
0,2
0,3
7
Aldina
850
8
Alerce
465
7,5
9
10
12
15
18
17
20
25
0,4
0,7
0,4
0,9
0,1
0,2
9
Alone
525
10
Amburana/Cerejeira
575
11
Andira
850
12
Andiroba
655
10
10
13
15
18
22
20
23
28
13
Angelim pedra
840
10
10
12
14
16
19
17
21
25
14
Angelim vermelho
1000
15
Aniegré
700
15
Aniegré
525
16
Antiaris
450
17
Appel
675
18
Araracanga
19
Arariba
20
Arurá vermelho
740
21
Avodiré
530
22
Azobé-kern
990
9
10
12
14
18
22
19
24
32
1,6
22
Azobé Intermediair
1020
9
9,5
12
14
17
20,5
19
22
26
23
Azijnhout
950
24
Bacuri
850
25
Balau, Red
838
9,5
11
13
14
17
21
19
23
26
Balau/Bangkirai/Selangan batu
925
8
10
11
14
15
18
16
19
27
Balsa
150
28
Basralocus
780
29
Berken, Europees
655
30
Beuken, Europees
30 30
13
8,5
9
11
12
19
27
0,3
0,7
0,5
0,9
0,1
0,2
27
0,9
1,1
1,1
1,5
0,2
0,3
18
14
17
18
26
25
26
27
28
28a
28b
29
30
20 6
1,1
2,4
2,4
4,5
20 6
2,7
4,0
4,9
6,8
5,9
9,5
6,5
5,0
2,3
3,0
1,0
1,7
14 6
1,0
18 6
0,8
6700 12500
176
10,5 6,5
3,1
5,0
1,4
3,0
2,0
rad
tan
29
4
39
50
11
1900
19500
90
16
55
79
10000
45
7
83
118
13200
67
13
129
13200
67
7
86
8200
4,3
125
15200
72
7
81
8200
2,1
4,5
63
5000
35
5
4,4
6,3
61
7800
35
5
4580
4300
12800
12200 3470
38
79
9300
7600
4260
4500
4000
3810
8391
7485 5430
99
10200
56
8
7,4
97
15100
62
11
2,4
4,2
4,7
7,3
107
13700
56
10
43
7440
1,3
2,2
4,4
7,1
121
14100
62
14
61
9030
7650
2,1
4,0
5,7
9,5
156
16900
85
18
14300
13500
130
11700
3,5
5,5
90
4,6
7,8
56
7700
36
7
845
6,2
9,9
148
20500
88
23
790
2,4
5,6
118
16800
66
13
0,8
1,8
22
12
0,8
18
11
0,7
1,3
0,2
0,3 0,4
17 6
57 108
r-t
5,1
0,2
0,3
24
6,9
1,0
0,2
23
tan
2,7
0,5
1,3
22
rad
2,5
1,4
0,7
21
tan
2,1
0,9
0,9
20
rad
1,8
20
0,5
17
1,0
14
15
16
(%)
18
15
RV 60-90% (%)
tan
RV 60-90% (%)
rad
RV 30-60% (%)
tan
RV 30-60% (%)
rad
14
langs (N)
395
Abarco
2
tan
13
kops (N)
Abachi
1
rad
Splijtsterkte/mm breedte (N/mm)
12
Splijtsterkte/mm breedte (N/mm)
11
Splijtsterkte/mm breedte (N/mm)
10
Schuifsterkte (N/mm²)
Vochtgehalte bij vezelverzadigingspunt (%)
9
Druksterkte//vezel (N/mm²)
90% RV vochtafgifte (%)
8
MOE (N/mm²)
90% RV vochtopname (%)
7
MOR (N/mm²)
85% RV vochtafgifte (%)
6
Janka hardheid (N)
0% vochtgehalte
85% RV vochtopname (%)
5
0% vochtgehalte
60% RV vochtafgifte (%)
4
12% vochtgehalte
60% RV vochtopname (%)
3
Vochttraject (%%)
40% RV vochtafgifte (%)
2
1
(%)
40% RV vochtopname (%)
Krimp (%), van nat naar
Gemiddelde volumieke massa (12% vochtgehalte)
Krimpcoëfficiënt
Naam
Werking bij
12% vochtgehalte
Evenwichtsvochtgehalte bij Volgnummer van houtsoort
HOUTVADEMECUM
FYSISCH-MECHANISCHE EIGENSCHAPPEN
19 6 20 6
1,8
1,5
3,0
3780
4580
12500
60
10
2,0
3,5
3,5
6,3
89
10500
50
14
68
94
6500
4900
157
18600
72
17
84
127
19200
17000
20 6
3,8
6,0
7,2
10,2
1,4
1,9
1,4
2,0
0,3
0,4
20 6
3,2
5,0
7,0
8,7
3,0
4,5
4,5
9,0
160
18200
31
0,9
1,8
0,8
2,0
0,2
0,4
19 6
2,2
6,0
4,6
10,4
120
15100
65
11
22
1,0
1,9
1,1
2,5
0,2
0,5
20 6
2,2
5,2
4,8
10,0
131
15900
71
14
0,6
2,0
2,3
5,4
22
3420
39
2
1,5
2,1
5,5
8,0
126
16000
66
125
14200
113
19
23
27
1,0
1,4
0,3
0,4
710
7
9
10
12
15
19
17
22
32
Beuken ongestoomd
722
8
9
11
13
17
20
19
23
32
0,9
1,5
1,2
2,5
0,2
0,4
Beuken gestoomd
645
8
9
10,5
12
16
19
18
21
32
0,8
1,5
1,0
1,8
0,2
0,4
31
Bilinga
780
8
9
11
14
17
20
19
21
24
1,0
1,8
1,0
2,0
0,2
0,3
32
Blue gum
940
1,2
1,5
1,5
2,2
33
Bodo
765
34
Bomanga
650
20 6
10071
106
0,4
21
11100
8,7
0,3
17
5560 2270
5,4
2,4
13
42
4,8
1,6
11
35
2,6 2,0
9
25
67
1,8
8
33
48
1,0
21
5700 7300
8
53
89
10400
8400
58
14
84
90
12300
54
10
80
122
46
49
5,0
8,0
24 6
2,5
5,9
5,2
11,2
24 6
2,8
7,8
5,2
11,5
18 6
2,1
4,2
4,7
7,8
129
13400
61
8
3,7
6,0
6,5
10,0
117
16000
68
13
100
4470
9660
4,3
6,0
5380 72
2,5
4,1
5300
62
68
40 11780
DEEL I TABELLEN
DEEL I TABELLEN
48
390 5470 6500
5500 7250
6900
7300
58 6
72
Disclaimer: zie bijbehorende toelichting voor het gebruik van waarden uit deze tabel
16
17
123
Bruinhart
975
9
10
11
13
14
16
15
17
19
0,8
1,3
0,6
0,9
0,3
0,4
38
Bubinga
830
8
9
10,5
12,5
15,5
19
17,5
21
28
0,8
1,2
1,3
1,7
0,2
0,3
39
Bucida
1100
40
Buxus
985
41
Calophyllum/Bintangor/Jacareuba
660
9
10
12
13
16
19
17
20
26
2,1
42
Cambara/Jaboty
615
10,5
12
14
16,5
18
23
18,5
24,5
28
43
Casca
890
44
Cedrela/Ceder
550
45
Cedrorana
520
46
Chengal
920
47
Cloeziana
780
48
Cocobolo
1090
49
Cocus
1100
50
Coigue
650
51
Coromandel
1075
52
Cumaru
1025
53
Curupay
1060
54
Curupixa
725
55
Dabéma
710
56
Danta
760
9
10
13
15
18
21
20
23
28
1,0
57
Demerara groenhart
1075
9
10
12
14
16
20
17
21
24
58
Dennen
450
8
9
11
13
17
19
19
21
59
Dibétou
590
9
10
11
13
17
19,5
19
21,5
60
Douglas
605
61
Durian
785
3,1
3,8
4,3
7,2
62
Ebben
1125
2,5
5,0
8,2
12,8
63
Ebiara
700
9
9,5
11,5
13
15,5
19
16,5
20
24
1,8
4,0
3,5
64
Eiken, Amerikaans rood
725
9
9
12
13
14
18
17
20
28
0,8
1,5
1,0
2,0
2,5
5,0
4,0
65
Eiken, Amerikaans wit
745
8
10
10
14
15
20
17
22
27
0,8
1,6
0,8
1,0
2,3
4,5
66
Eiken, Europees licht
735
9
10
12
13
17
20
19
22
32
0,8
1,2
0,8
1,7
0,2
0,3
20 6
1,8
66
Eiken, Europees zwaar
735
0,9
1,7
1,2
2,1
0,2
0,4
20 6
66
Eiken, Japans
630
8
9
11
13
16
20
18
23
34
0,7
1,3
0,8
1,5
0,1
0,3
20 6
67
Elzen, Europees
585
67
Elzen, Amerikaans
530
7,5
9
10,5
13
16
21
18
22,5
27
0,6
1,0
0,9
1,5
68
Esdoorn
665
68
Esdoorn, Amerikaans hard maple
721
9
10
12
14
18
22
20
25
36
1,0
1,6
1,0
1,7
68
Esdoorn, Amerikaans soft maple
540
10
10
13
14
19
22
20
24
34
10,5
12
13,5
16
18
21,5
19,5
23
30
0,6
0,9
0,6
0,9
0,6
0,9
0,7
1,4
0,2
0,3
13
18
1,0
20
13
0,4
5,5
7,3
5,6
10,0
2,7
3,9
2,5
4,3
5,1
1,3
2,3
21
22
rad
tan
rad
2,5
3,5
2,1
4,4
17 6
1,4
22 6
20 6
12 5
2,0 0,2
12
0,3
0% vochtgehalte
1,6
23
20
0% vochtgehalte
37
1,2
12% vochtgehalte
32
19
12% vochtgehalte
24
Vochttraject (%%)
20
(%)
21
(%)
19
RV 60-90% (%)
16
RV 60-90% (%)
14
RV 30-60% (%)
12
RV 30-60% (%)
11
640
Naam
700
Breu
36
18
tan
0,3
tan
r-t
rad
tan
4890 6750 7300
7800 11570
4,4
7,9
106
13800
11,0
15,0
108
12800
70
10
14100
12300
3,6
5,4
8,4
88
8530
53
11
7850
5600
2,0
5,1
3,6
8,7
86
10400
51
4
5600
3900
3,5
6,5
6,9
11,3
135
2,3
3,5
4,3
6,1
78
9800
3500
2500
1,6
3,1
3,4
5,8
80
13000
1,5
3,0
2,5
150
4,2
5,9
36
84
57 41
8
20000
75
14
137
17000
73
44
2900
5,1
11,7
96
11300
50
55
49
10300
9500
9650
10150
2,0
2,6
5,0
7,6
188
20800
95
15
75
11100
15700
1,3
3,0
4,6
9,2
138
15250
62
14
8
12050
8100
2,4
4,2
5,1
9,1
133
17150
60
13
13
18
9200
6400
2,5
5,0
4,0
9,5
104
12000
56
16
65
101
1,6
2,9
1,4
1,0
1,8
0,2
0,3
20 6
2,2
3,9
4,2
7,1
130
12500
67
19
126
131
1,1
1,2
1,0
1,2
0,3
0,3
21 6
3,4
3,9
6,2
7,5
180
22600
95
18
76
97
10780
11070
30
0,6
1,3
0,7
1,5
0,1
0,3
22 6
1,5
3,8
2,9
7,2
72
10800
46
5
33
44
3330
1760
27
0,8
1,0
1,0
1,3
0,2
0,3
18 6
2,3
3,3
4,7
6,1
77
8800
46
6
50
81
11600
40
9
44
74
11700
39
8
7,2
105
10850
55
8,7
98
12500
46
12
73
7030
5740
4,4
7,8
104
12200
51
14
81
6760
6050
4,8
3,5
7,7
97
10000
50
8
97
2,7
6,5
4,7
9,6
95
9800
47
12
7840
6280
2,1
5,6
3,8
8,8
4,0
6,5
76
9400
39
11
1,8
3,3
3,8
6,0
68
9500
2,7
6,8
5,0
10,2
108
9400
54
16
1,7
5,2
3,5
7,7
61
7800
36
10
20
0,2
0,2
0,3
0,3
20 6
21 6
DEEL I TABELLEN
13
Bossé
35
17
rad
langs (N)
71
12
16
kops (N)
17700
11
tan
Splijtsterkte/mm breedte (N/mm)
Schuifsterkte (N/mm²)
139
10
15
Splijtsterkte/mm breedte (N/mm)
Druksterkte//vezel (N/mm²)
7,8
Vochtgehalte bij vezelverzadigingspunt (%)
60
90% RV vochtafgifte (%)
13
90% RV vochtopname (%)
80
85% RV vochtafgifte (%)
17500
85% RV vochtopname (%)
151
60% RV vochtafgifte (%)
5,8
60% RV vochtopname (%)
12
57
40% RV vochtafgifte (%)
57
14300
9
rad
30
11600
85
8
14
37
102
7
tan
30
27
6
13
29
26
5
rad
28b
25
4
2
28a
24
3
1
Janka hardheid (N)
28
MOE (N/mm²)
Krimp (%), van nat naar
40% RV vochtopname (%)
Krimpcoëfficiënt
Gemiddelde volumieke massa (12% vochtgehalte)
Werking bij
MOR (N/mm²)
Evenwichtsvochtgehalte bij Volgnummer van houtsoort
HOUTVADEMECUM
FYSISCH-MECHANISCHE EIGENSCHAPPEN
Splijtsterkte/mm breedte (N/mm)
DEEL I TABELLEN
6850 9520
4180 49
55
4450
3570 6050
58
69
2940 2600
60
8190
6460
5080
3120
Disclaimer: zie bijbehorende toelichting voor het gebruik van waarden uit deze tabel
18
19
HOUTVADEMECUM TOELICHTING OP TABEL B: KLEURINDICATIE VAN VERS GEZAAGD HOUT
Omdat de houtsoorten nogal variëren in uiterlijk zijn de meest opvallende visuele kenmerken van alle houtsoorten in tabel B samengevat en onderverdeeld in kleur en textuur (nerf en draad). Met een “X” aangegeven ‘gebruikelijk’ en met “(X)” minder gebruikelijk voor.
32
DEEL I TABELLEN
DEEL I TABELLEN
33
HV nr.
42
Naam
Andere namen
Guayacán pechiche
250
Acariquara
251
Aiélé
252
Amapa
253
Amarillo alcanfor
254
Amescla
255
Arrayan
256
Cardeiro
257
Castanhara-jacaré
258
Chalde
259
Chechen
Amapa amargoso, dukali
Amesclao Cedrinho, tachirana
Colorado, Colorado manzano
HOUTVADEMECUM
OVERIGE HOUTSOORTEN
Botanische naam
Familie
Minquartia guianensis Aubl.
Olacaceae
Herkomst
Volumieke massa kg/ m³ (12%)
Kleur kernhout
DuurzaamHardheid N Mogelijke toepassingen heidsklasse (v= (Janka) vermoedelijk)
Tropisch (Zuid-)Amerika
975
grijsbruin-donkerbruin
v1
Canarium schweinfurthii Engl. Burseraceae
Tropisch Afrika
490
geelgrijs
v5
9000-12000 waterbouw, tuinhout
Parahancornia fasciculata (Pior) Benoist
Apocynaceae
Tropisch Zuid-Amerika
520
wit tot lichtroze tot lichtgeel
5
5300
interieur, lijstwerk, stelen
Persea rigens C.K. Allen
Lauraceae
Westelijk tropisch Zuid-Amerika
500
geelbruin tot lichtbruin
v3
4400
exterieur, interieur
440
lichtroze tot geelbruin
5 (NEN-EN 113)
5100
fineer
Trattinnickia burserifolia Mart.
Burseraceae
Tropisch Zuid-Amerika
Eugenia spp.
Myrtaceae
Ecuador
Scleronema micranthum (Ducke) Ducke
Malvaceae
Amazone
725
lichtbruin tot roodbruin
2 (NEN-EN 113)
4050-4110
triplex, interieur, vloeren
Corythophora rimosa W.A.Rodrigues
Lecythidaceae
Brazilië
870
rood tot donkerbruin
v1
12.950
waterbouw, tuinhout, decoratieve fineren
Guarea spp.
Meliaceae
Ecuador
470
rozebruin-donkerroodbruin
v2
4300
geveltimmerwerk, vloeren, interieur
Metopium brownei (Jacq.) Urb.
Anacardiaceae
Midden-Amerika
830
roodbruin-donkerbruin
10.200
meubelen, interieur
donkergrijsbruin
triplex, interieur, lijstwerk notenvervanger
260
Chico
Manilkara zapota (L.) P.Royen Sapotaceae
Tropisch Amerika
1060
roze tot donkerroodbruin
v1 - 2
exterieur, vloeren
261
Chillalde
Trichospermum mexicanum (DC.) Baill.
Malvaceae
Ecuador, Midden-Amerika
340
grijsbruin
v5
interieur, binnentimmerwerk
262
Copaiba
Copaifera spp.
Leguminosae (Caesalpiniaceae)
Brazilië
500
roze-bruinrood
1 (NEN-EN 113)
263
Cuangaré
Coco, otoba
Otoba novogranatensis Moldenke
Myristicaceae
Tropisch Zuid-Amerika, Ecuador
430
grijsbruin met roze tint
4 tot 5 v3
264
Cucharillo
Magnolia striatifolia Little
Magnoliaceae
Ecuador
575
geel tot groenbruin
265
Cuta amarilla
Palo branco
Phyllostylon brasiliense Capan. ex Benth. & Hook. f.
Ulmaceae
Bolivia
925
heldergeel met bruine tint
266
Dormilon
Pracaxi, gavilan, apara
Pentaclethra macroloba (Willd.) Kuntze
Leguminosae (Mimosaceae)
Tropisch Amerika (Ecuador)
690
rozewit, goudbruin tot roodbruin
267
Eastern red cedar
Juniperus virginiana L.
Cupressaceae
Noord-Amerika
530
268
Ekop Beli
Awoura, beli, zebrali
Julbernardia pellegriniana Troupin
Leguminosae (Caesalpiniaceae)
West-Afrika
269
Ekop Mayo
Andoung
Aphanocalyx hedinii (A.Chev.) Leguminosae Wieringa (Caesalpiniaceae)
270
Ekop Ribi
Ekaba
Tetraberlinia bifoliolata (Harms) Hauman
271
Ekop Zing
Bondu, sapo
272
Favinha
Timborana, sucupira amarela
DEEL I TABELLEN
DEEL I TABELLEN
4140
triplex, interieurtimmerwerk interieurtimmerwerk
3100
triplex, gevelbekleding
13.400
buxusvervanger, interieur
v1 - 3
7400
vloeren, exterieur, meubelen
rood tot donkerroodbruin
2
4000
potloden, kleerkasten, vloeren
770
bruin met lichte en donkere strepen
3
6600
meubelen, vloeren (binnen)
West-Afrika
600
lichtbruin tot bruin
v2
5400
triplex, meubelen, vloeren
Leguminosae (Caesalpiniaceae)
West-Afrika
560
rozegrijs tot bruingrijs
5
4050
meubelen, lijstwerk, interieur
Toubaouate brevipaniculata (J. Léonard) Aubrév. & Pellegr.
Leguminosae (Caesalpiniaceae)
West-Afrika, Kameroen, Liberia
650
rozegrijsbruin tot bruin
3 tot 4
Enterolobium schomburgkii (Benth.) Benth.
Leguminosae (Mimosaceae)
Zuid-Amerika, Brazilië
825
goudgeel met aderen
2 (NVN-ENV 807 > 850 kg/ m³)
meubelen, interieur, lijstwerk 640010.400
triplex, vloeren, gevelbekleding
273
Figueira
Bibosi, higuerón, cauchillo
Ficus insipida Willd.
Moraceae
Zuid-Amerika
590
geel tot lichtbruin
5
2100-3200
triplex, meubelen
274
Goiabao
Abiurana amarela, Goiabaõ
Chrysophyllum lucentifolium Cronquist
Sapotaceae
Brazilië
875
(licht) geel tot rozegrijsbruin
3-4
7900-8800
gevelbekleding, meubelen, vloeren, interieur
275
Gopal, pulgande
Dacryodes cupularis Cuatrec.
Burseraceae
Ecuador
595
rozebruin tot lichtbruin
v5
276
Guadaripo
Canelo amarillo
Nectandra guadaripo Rohwer
Lauraceae
Ecuador
485
bruingeel met groene tint
v3
277
Indisch padoek
Narra, angsana
Pterocarpus indicus Willd.
Leguminosae (Papilionaceae)
Papoea-Nieuw-Guinea, Salomonseilanden
700
geelbruin-roodbruin
1 tot 5
3900-7200
gevelbekleding, meubelen, vloeren
278
Kumbi
Lannea welwitschii (Hiern) Engl.
Anacardiaceae
West-Afrika
400
wit tot lichtroze
5
1400
interieur, lijstwerk
exterieur, interieur
43
44
HOUTVADEMECUM
OVERIGE HOUTSOORTEN
HV nr.
Naam
Andere namen
Botanische naam
Familie
Herkomst
Volumieke massa kg/ m³ (12%)
Kleur kernhout
DuurzaamHardheid N Mogelijke toepassingen heidsklasse (v= (Janka) vermoedelijk)
279
Lati
withe wengé
Amphimas ferrugineus Pellegr. ; A. pterocarpoides Harms
Leguminosae (Caesalpiniaceae)
West-Afrika
775
geelbruin
3
280
Lelayang
Parishia spp
Anacardiaceae
Indonesië, Thailand, Maleisië
lichtbruin tot roodbruin
v5
281
Malas
Homalium spp.
Salicaceae
Papoea-Nieuw-Guinea
730
geelbruin-roodbruin
2 tot 3
990010.100
algemeen timmerwerk
282
Manchinga
Ramon blanco, ramon, manite
Brosimum alicastrum subsp. bolivarense (Pittier) C.C.Berg
Moraceae
Tropisch Zuid-Amerika
650
lichtgeel, geelbruin, rood gestreept
5
6000-8800
lijstwerk, vloeren, interieur, meubelen, mogelijke raminvervanger
283
Melina
Yemane, yamani
Gmelina arborea Roxb.
Lamiaceae
Zuid- en Zuidoost-Azië en aanplanten in tropen
475
geelbruin, bruin
3 tot 5
2000
algemeen binnentimmerwerk, vloeren, lijstwerk, meubelonderdelen
4400-5800
lijstwerk, vloeren, interieur triplex, lichte constructies, interieur, verpakkingen
284
Moerascypres
Cypress, Baldcypress
Taxodium distichum (L.) Rich.
Cupressaceae
Noord-Amerika
510
licht geelbruin tot donkerbruin 2
2300
gevelbekleding, interieur
285
Onzabili
Angonga, akoua
Antrocaryon klaineanum Pierre / A. micraster A.Chev. & Guillaumin / A.spp.
Anacardiaceae
West-Afrika
585
lichtroze-lichtbruin
1400
triplex, lijstwerk, interieur
5
286
Ovoga
Angale, poga
Poga oleosa Pierre
Anisophylleaceae
West-Afrika
450
rozewit tot rozerood
5
287
Peine mono
Duru
Apeiba glabra Aubl. / A. spp.
Malvaceae
Ecuador, Midden- en Zuid-Amerika
360
grijsbruin
v5
1100
interieur
288
Peroba mica
Pumaquiro, muirajucara, peroba-mica
Aspidosperma excelsum Benth. /A. macrocarpon Mart. / A. spp
Apocynaceae
Tropisch Zuid-Amerika
790
geelbruinrood tot roodoranjebruin
2 tot 3
7700-8500
interieur, vloeren, lijstwerk
289
Preciosa
Aniba canellila (Kunth) Mez
Lauraceae
Brazilië
700
donkerbruin
v1 - 2
6500
tuinhout, meubelen, interieur
290
Querré, carrá
Huberodendron patinoi Cuatrec.
Malvaceae
Ecuador, Tropisch Amerika
610
lichtbruin
291
Rengas
Gluta spp
Anacardiaceae
Z.O.-Azië
730
witgeel
v5
3000
Interieurbouw, fineer, plaatmaterialen, draai- en snijwerk, muziekinstrumenten
292
River red gum
Camaldulensis
Eucalyptus camaldulensis Dehnh.
Myrtaceae
Papoea-Nieuw-Guinea
940
lichtbruin-roodbruin
1 tot 2
800010.000
buitentimmerwerk
293
Rosita
Suradan, mascarey
Hieronyma alchorneoides Allemão
Phyllanthaceae
Midden- en Noord-Amerika
800
rood-roodbruin
1 tot 3
7600
meubelen, interieurtimmerwerk
triplex, lijstwerk
294
Simpoh
Dillenia
Dillenia spp.
Dilleniaceae
Z.O.-Azië
730
(donker)roodbruin
3 (NEN-EN 113)
5300
interieurtimmerwerk
295
Tamarindo
Jutahy
Dialium guianense (Aubl.) Sandwith
Leguminosae (Caesalpiniaceae)
Tropisch Amerika
1080
bruin tot roodbruin
1
17.800
waterbouw, zware constructies
296
Terentang
Campnosperma spp.
Anacardiaceae
Z.O.-Azië
450
roze grijsbruin
v5
297
Timborana
Alimiao, timbauba, angico
Pseudopiptadenia psilostacLeguminosae (Mimosaceae) hya (DC.) G.P.Lewis & M.P.Lima (= Piptadenia suaveolens)
Zuid-Amerika, Brazilië, Ecuador, Guyana’s
800
rozebruin tot roodbruin
2 (NVN-ENV 807)
7000-8800
interieur, vloeren, lijstwerk
298
Tupelo
Black gum
Nyssa sylvatica Marshall / N. spp.
Cornaceae
Noord-Amerika
550
grijsbruin tot bruin
5
3600-3900
draaiwerk, speelgoed, meubelen
299
Tzalam
Lysiloma latisiliquum (L.) Benth. (= L. bahamense)
Leguminosae (Mimosaceae)
Midden-Amerika
725
bruingrijsrood
v2
6200
notenvervanger, interieur
300
Uxi
Humiria balsamifera Aubl.
Humeriaceae
Zuid-Amerika
850
lichtbruin tot roodbruin
1
7200
constructies, meubelen, vloeren
Tauroniro, umiri, oloroso
DEEL I TABELLEN
DEEL I TABELLEN
triplex, fineer, interieur, meubelen
45
LOOFHOUT
ABACHI
ATIBT: obeche; NEN-EN 13556: obeche (GB), obeche (F), Abachi (D), Code TRSC ANDERE NAMEN Ayous, ayus (Kameroen, Guinee), obeche, arere (Nigeria), sam, samba (Ivoorkust), wawa (Ghana), m’bado (Centraal-Afrikaanse Republiek). BOTANISCHE NAAM Triplochiton scleroxylon K. Schum (= Samba scleroxylon). <10 mm>
Kwartiers vlak.
FAMILIE Malvaceae (was Sterculiaceae). GROEIGEBIED Tropisch West-Afrika. Voornaamste productielanden: Kameroen, Nigeria, Ivoorkust en Ghana. BOOMBESCHRIJVING Grote boom, hoogte 45-55 m. Smalle plankwortels lopen tot 6 m hoog tegen de stam. De stam is recht en cilindrisch, maximaal 25 m lang. Diameter boven de plankwortels 0,91,5 m. Bij bomen met grote afmetingen is het hart dikwijls hol, rot of zacht.
<10 mm>
< 1 mm >
Dosse vlak.
Kops vlak.
62
AANVOER Gezaagd hout, fineer en als plaatmateriaal. De wat zwaardere houtsoort onzabili, Antrocaryon spp. familie Anacardiaceae, wordt soms door partijen abachi gemengd. HOUTBESCHRIJVING Het kernhout is vers witachtig tot crèmegeel, aan licht blootgesteld tot goudgeel nakleurend. Er is geen duidelijk verschil tussen spint en kernhout. De kleur en kwaliteit van abachi kunnen afhankelijk van de herkomst iets variëren. Wat betreft gewicht is samba relatief het zwaarst, ayous is lichter, obeche nog lichter en wawa relatief het lichtst. Wat betreft kleur is ayous het witst, daarna samba en obeche en wawa is wat bruingrijzer in kleur. Vers gezaagd of nat abachi heeft een zweetsokkengeur die voor interieurtoepassingen in een warm klimaat als onaangenaam kan worden ervaren. Brittle hart komt regelmatig voor in grotere stammen.
HOUTVADEMECUM HOUTHERKENNING Licht in gewicht, geel van kleur, typische geur, op kops vlak grote alleenstaande vaten, diffuus parenchym en op het dosse vlak etagebouw. DRAAD Recht tot kruisdraad. Kruisdraad geeft op het radiale vlak een vage tot vrij duidelijke streeptekening. NERF Matig grof tot grof. VOLUMIEKE MASSA (370-)390(-450) kg/m3 bij 12% vochtgehalte, vers circa 560 kg/m3 (vochtgehalte circa 60%). KRIMP (NAT NAAR 12% VOCHTGEHALTE) Radiaal 1,1% en tangentiaal 2,4%. DROGEN Snel en gemakkelijk, met weinig risico op scheuren en vervorming. Om verkleuringen door blauwschimmels te voorkomen moet het hout bij droging aan de lucht, na het zagen direct op latten worden gezet. Een ijklijn is beschikbaar voor het uitvoeren van elektrische houtvochtmetingen. HARDHEID VOLGENS JANKA Langsvlak 1900 N. BEWERKBAARHEID Gemakkelijk te bewerken met zowel handgereedschap als met machinaal gereedschap. Zeer scherp gereedschap is noodzakelijk om een glad oppervlak te krijgen.
SPIJKEREN EN SCHROEVEN Goed, maar deze verbindingsmiddelen houden matig. LIJMEN Goed. BUIGEN Matig. OPPERVLAKAFWERKING Goed. Het verdient aanbeveling een poriënvuller te gebruiken. IMPREGNEERBAARHEID Kernhout 3, spint 1 (volgens NEN-EN 350). TOEPASSINGEN Veel gebruikt voor doeleinden waar een lichte, gemakkelijk te bewerken houtsoort is vereist en waar geen eisen aan duurzaamheid of sterkte worden gesteld. Bijvoorbeeld in de meubelindustrie voor het binnenwerk van meubelen, wand- en plafondbetimmeringen, in de modelmakerij voor de metaalgieterij, bij orgel- en pianobouw en voor carrosseriebouw (onder andere caravans). Ook veel gebruikt voor triplex, meubelplaat, lijsten, binnenwerk van binnendeuren, bezemstelen en saunabanken, enzovoort.
DEEL II BESCHRIJVING
001
STERKTEKLASSE Niet bekend.
DUURZAAMHEID Relatieve weerstand tegen schimmels Kernhout klasse 5 (4) en gevoelig voor verblauwing (NEN-EN 350: praktijkervaring en veldonderzoek). Relatieve weerstand tegen dierlijke organismen Kernhout: drooghoutboorders termieten en marineboorders allen S; spint: spinthoutkever S (NEN-EN 350), gewone houtworm S.
63
LOOFHOUT
ABARCO/JEQUITIBA
ATIBT: abarco; NEN-EN 13556: jequitiba (GB), jequitiba (F), Jequitibá (D), Code CZXX ANDERE NAMEN Yesqueiro bianca, yesquero negro, yesqueiro rosa, cusuru (Bolivia), castanha de macaco, castanha vermelha, cerú, cedro, jequitibá amarella, jequitiba branco, jequitiba rosa, jequitiba rosada, jequitiba vermelho, macho, seru, yesqueiro preto (Brazilië), abarco, albarco (Colombia), bacú (Venezuela), red jequitiba (Groot-Brittannië).
Kwartiers vlak met traumatische gomgangen.
<10 mm>
BOTANISCHE NAAM Cariniana legalis (Mart.) Kuntze (= Cariniana brasiliensis), Cariniana estrellensis (Raddi) Kuntze. Ktze., Cariniana micrantha Ducke, Cariniana pyriformis Miers. Botanische soorten van Couratari en Allantoma uit dezelfde familie met de lokale namen cachimbo, tauari of tauary, kunnen abusievelijk als abarco worden geleverd. Alleen aan de vruchten kunnen de verschillende boomsoorten worden onderscheiden, dus niet aan het hout, de bast, de bladeren of de bloemen. FAMILIE Lecythidaceae.
<10 mm>
Halfkwartiers vlak.
GROEIGEBIED Colombia, Venezuela, Brazilië, Bolivia en Paraguay. BOOMBESCHRIJVING Hoogte 30-50 m. De takvrije, goed gevormde stam is boven de hoge plankwortels maximaal 24 m lang en heeft een diameter van 0,6-1,2 m, maximaal 1,8 m.
< 1 mm >
AANVOER Gezaagd hout en plaatmateriaal.
Kops vlak
64
HOUTBESCHRIJVING Onder de naam abarco worden drie handelsgroepen verhandeld: met een gele, een roze en een donkerrode kleur. Jequitiba vermelho uit Brazilië of yesqueiro negro uit Bolivia met de donkere kleur heeft warm roodbruin, soms wat purperbruin kernhout, dat
HOUTVADEMECUM zonder scherpe overgang overgaat naar het lichtbruine spint. Het hout doet enigszins aan mahonie denken en werd vroeger misleidend colombian mahagony genoemd. Jequitiba rosada uit Brazilië of yesqueiro rosa uit Bolivia heeft een bleekroze tot rozebruine kleur die nadonkert tot bruinrood tot bruin met soms donkerrode strepen. Deze heeft de hoogste volumieke massa van de drie. Jequitiba branco uit Brazilië of yesqueiro bianca uit Bolivia heeft een geelwitte kleur en heeft de laagste volumieke massa. Het spint is 10-30 mm breed. In alle soorten, met uitzondering van jequitiba rosada (Cariniana estrellensis), kunnen traumatische gangen tot 1 mm diameter met zwarte inhoud voorkomen die tangentiaal gerangschikt liggen. De eigenschappen zijn variabel, afhankelijk van de herkomst en condities tijdens de groei.
KRIMP (NAT NAAR 12% VOCHGTGEHALTE) Radiaal 2,7 – 2,6% en tangentiaal 4,0 – 4,5% bij een volumieke massa van 640 en 670 kg/m³.
HOUTHERKENNING Op kops vlak kleine vaten en dun weefsel in een netwerkpatroon, harskanalen gevuld met zwarte inhoudsstoffen in tangentiale rijen kunnen voorkomen, variabel in gewicht en kleur.
SPIJKEREN EN SCHROEVEN Goed, voorboren wordt aanbevolen.
DRAAD Recht, kruisdraad komt regelmatig voor.
BUIGEN Goed met jequitiba rosada.
NERF Matig grof.
OPPERVLAKAFWERKING Goed. Laat zich zonder problemen lakken en beitsen.
VOLUMIEKE MASSA Jequitiba vermelho (560-)650(-750) kg/m3 bij 12% vochtgehalte, vers circa 925 kg/m3 (vochtgehalte circa 60%). Jequitiba rosada (680-)740(-780) kg/m³ bij 12% vochtgehalte.
DROGEN Matig snel met een lichte neiging tot vervormen en risico op oppervlaktescheurtjes. De droogeigenschappen zijn afhankelijk van het groeigebied. Een ijklijn is beschikbaar voor het uitvoeren van elektrische houtvochtmetingen. HARDHEID VOLGENS JANKA Langsvlak 4300-4550 N. BEWERKBAARHEID Vrij gemakkelijk te bewerken. Het kiezelgehalte is circa 0,05% waardoor het snijgereedschap snel afstompt. Fineer schillen gaat uitstekend.
DEEL II BESCHRIJVING
002
LIJMEN Goed.
IMPREGNEERBAARHEID Kernhout moeilijk. Spint goed.
>>
DUURZAAMHEID Relatieve weerstand tegen schimmels Kernhout volgens literatuur van Cariniana pyriformis klasse 3 en Cariniana estrellensis klasse 2. Het zware donkergekleurde hout is duurzamer dan het lichtgekleurde lichte hout. Relatieve weerstand tegen dierlijke organismen Kernhout: drooghoutboorders niet bekend, termieten D en marineboorders niet bekend. Spint: drooghoutboorders S.
65
LOOFHOUT
ABIURANA ATIBT: abiurana
ANDERE NAMEN Abiorana, abiu, abiurana, abiurana vermelha (Brazilië), caimito (Colombia), akoinsiba, jauna d’oeur (Frans-Guyana), asepoko (Guyana), jamboka, jan snijder (Suriname), caimito morado, carrizalero (Venezuela). Er zijn vele houtsoorten in Brazilië die abiurana worden genoemd en de verwarring is groot. Namen uit West-Amazonia zijn vaak anders dan die uit Oost-Amazonia. <10 mm>
Kwartiers vlak.
BOTANISCHE NAAM Pouteria guianensis Aubl., Pouteria caimito (Ruiz & Pav.) Radlk., Pouteria macrocarpa (Mart.) D.Dietr. (= Pouteria paraensis), Pouteria manaosensis (Aubrév. & Pellegr.) T.D.Penn. en Pouteria spp.. FAMILIE Sapotaceae. GROEIGEBIED Tropisch Zuid-Amerika.
<10 mm>
Dosse vlak.
BOOMBESCHRIJVING Abiurana wordt 20-35(-40) m hoog met een diameter van 0,3-0,9 m. De takvrije stam is 9-21 m. De stam is cilindrisch of kan aan de voet tot 3,5 m hoog gegroefd zijn. De stamvoet is gezwollen en/of heeft wortellijsten. AANVOER Gezaagd hout en rondhout palen.
< 1 mm >
HOUTBESCHRIJVING Het kernhout is rozebruin tot roodbruin met een flauwe streep- of vlamtekening en heeft geen opvallende geur of glans. Het 20-100 mm brede spint is geelbruin tot lichtbruin en duidelijk lichter dan het kernhout. Het hout kiezelgehalte is 0,3-0,9%.
Kops vlak.
68
HOUTHERKENNING Zeer zwaar, fijne structuur, rozerood, op kops vlak dun weefsel in netwerkpatroon en vaten in radiale rijtjes.
HOUTVADEMECUM DRAAD Recht tot onregelmatig, soms een lichte kruisdraad. NERF Fijn. VOLUMIEKE MASSA (1000-)1100(-1250) kg/m3 bij 12% vochtgehalte, vers circa 1280 kg/m3 (vochtgehalte circa 30%). KRIMP (NAT NAAR 12% VOCHTGEHALTE) Niet bekend. Totale krimp radiaal 5,9%, tangentiaal 9,5%. DROGEN Met een matig droogschema goed te drogen, met weinig risico op droogscheurtjes en vervorming. Een ijklijn voor het uitvoeren van elektrische houtvochtmetingen is niet beschikbaar.
SPIJKEREN EN SCHROEVEN Voorboren noodzakelijk. LIJMEN Niet bekend, maar is gezien de grote hardheid waarschijnlijk niet eenvoudig. BUIGEN Niet bekend. OPPERVLAKAFWERKING Niet bekend. IMPREGNEERBAARHEID Kernhout zeer moeilijk, spint matig moeilijk. TOEPASSINGEN Constructiehout en palen in zoet water en zeewater, sluisdeuren, palen, damwand, beschoeiing, vloerdelen, draaiwerk en meubelen.
HARDHEID VOLGENS JANKA Langsvlak 12200 N.
KWALITEITSEISEN Abiurana staat genoemd in de NEN 5493.
BEWERKBAARHEID Zagen overeenkomstig de volumieke massa, met − als het hout droog is − een afstompende werking op het snijgereedschap vanwege de aanwezigheid van kiezel. Machinaal bewerken gaat moeilijk, vanwege de hardheid en de aanwezigheid van kiezel. Sommige soorten kunnen niet worden gezaagd en worden dan als ronde palen gebruikt. Gebruik van speciaal snijgereedschap wordt aanbevolen. Het laat zich dan echter zeer glad bewerken en draaien gaat goed.
STERKTEKLASSE Niet bekend.
DEEL II BESCHRIJVING
003
DUURZAAMHEID Relatieve weerstand tegen schimmels Kernhout klasse 1 (literatuur). Relatieve weerstand tegen dierlijke organismen Kernhout: drooghoutboorders M-D, termieten niet bekend, marineboorders D.
69
LOOFHOUT
OBOTO ATIBT: oboto
ANDERE NAMEN Ologbomodu (Benin), libu, m’bossi, bokoli, boliki, m’boza (Congo), ebornzork, oboto (Gabon), bompegya (Ghana), djimbo (Ivoorkust), abotzok (Kameroen), kaikumba (Liberia, Sierra Leone), ologbomidu (Nigeria), African mammee-apple, African apple, African apricot, bastard mahogany, abricotier d’Afrique.
<10 mm>
Kwartiers vlak.
BOTANISCHE NAAM Mammea africana Sabine (= Ochrocarpos africana). FAMILIE Calophyllaceae (was Clusiaceae / Guttiferae). GROEIGEBIED Tropisch Afrika. BOOMBESCHRIJVING De boomhoogte is maximaal 40 m en heeft een diameter van 0,6-1,0 m. De rechte takvrije cilindrische stam is tot 15 m lang. De boom is aan de voet gezwollen met lage wortelaanlopen. AANVOER Gezaagd hout.
<10 mm>
Dosse vlak.
HOUTBESCHRIJVING Het kernhout van oboto is vers rozebruin tot roodbruin, nadonkerend tot donkerroodbruin tot paarsbruin zonder glans. Het lichtbruine tot rozebruine spint is duidelijk te onderscheiden van het kernhout en is 30-60 mm breed. In het hout komen kleine horizontale gomgangen voor die op het dosse houtoppervlak soms kleine bruine gomvlekjes veroorzaken. Het dosse vlak kan fraaie bloemfiguren vertonen.
< 1 mm >
HOUTHERKENNING Roodbruin van kleur, met kleine gomvlekjes, op kops vlak alleenstaande vaten scheef georiënteerd. DRAAD Recht tot ondiepe kruisdraad.
HOUTVADEMECUM NERF Matig grof tot grof. VOLUMIEKE MASSA (650-)750(-870) kg/m3 bij 12% vochtgehalte, vers 1000 kg/m3 (vochtgehalte circa 50%). KRIMP (NAT NAAR 12% VOCHTGEHALTE) Niet bekend. Totale krimp: radiaal 6,0-7,1% en tangentiaal 8,7-11,6%. DROGEN Laat zich matig snel tot langzaam drogen. Dit moet echter met zorg en niet te vlug gebeuren. Bij te snelle droging kunnen scheuren en korstverharding optreden en is er kans op collaps. Een ijklijn voor het uitvoeren van elektrische houtvochtmetingen is niet beschikbaar. HARDHEID VOLGENS JANKA Langsvlak 6400 N.
OPPERVLAKAFWERKING Goed, maar soms moeilijk door de aanwezigheid van uittredende gom op het oppervlak. IMPREGNEERBAARHEID Kernhout 3. TOEPASSINGEN Mogelijk geschikt voor gevelbekleding en timmerwerk buiten. Verder voor draaiwerk, meubelen, vloeren en interieurtoepassingen zoals deuren, trappen en betimmeringen. Is vroeger toegepast als vervanger van mahonie omdat de kleur vergelijkbaar is met de donkere mahoniekleur. STERKTEKLASSE Ingedeeld in D30, afhankelijk van herkomst en kwaliteit (zie tabel D).
DEEL II BESCHRIJVING
166
BEWERKBAARHEID Oboto laat zich zonder problemen met handgereedschappen en machines bewerken. Het kan glad en met een fraaie glans worden afgewerkt. SPIJKEREN EN SCHROEVEN Goed, maar voorboren is noodzakelijk in verband met kans op splijten. LIJMEN Goed. BUIGEN Niet bekend.
DUURZAAMHEID Relatieve weerstand tegen schimmels Kernhout klasse 1-2 (literatuur). Relatieve weerstand tegen dierlijke organismen Kernhout: drooghoutboorders niet bekend, termieten D en marineboorders mogelijk enige weerstand.
Kops vlak.
466
467
LOOFHOUT
OGEA
ATIBT: faro; NEN-EN 13556: ogea (GB), faro (F), Faro (D), Code DNXX
NERF Vrij grof.
OPPERVLAKAFWERKING Goed.
ANDERE NAMEN Singa n’dola (Congo), lonlaviol (Gabon), n’su (Guinee), faro (Ivoorkust), oziya, daniellia (Nigeria), bolengu (Democratische Republiek Congo).
VOLUMIEKE MASSA (420-)510(-600) kg/m3 bij 12% vochtgehalte, vers 800-1000 kg/m3 (vochtgehalte circa 100%).
IMPREGNEERBAARHEID Kernhout 2-3, spint 1 (volgens NEN-EN 350).
BOTANISCHE NAAM Daniellia klainei A.Chev., Daniellia ogea (Harms) Holland, Daniellia thurifera Benn., Daniellia spp.. <10 mm>
Halfkwartiers vlak.
FAMILIE Leguminosae (Caesalpiniaceae). GROEIGEBIED Tropisch West-Afrika. BOOMBESCHRIJVING Hoogte 30-45 m met een gemiddelde diameter van de handelsstammen van 0,7-1,2 m, maximaal 1,5 m. De takvrije, rechte cilindrische stam is 20-25 m lang. De handelsstammen zijn meestal tussen 8-12 m lang. AANVOER Rondhout (fineerhout) en gezaagd (gekantrecht) hout.
<10 mm>
< 1 mm >
Dosse vlak.
Kops vlak.
468
HOUTVADEMECUM
HOUTBESCHRIJVING Het kernhout van ogea is roodachtig beige tot roodachtig bruin en onregelmatig doorlopen met groenachtig bruine aderen die niet scherp zijn begrensd. Het spint, met een breedte van 40-140 mm, is bijna wit tot strokleurig. Het hout is harshoudend, maar als het hout droog is, levert dit geen problemen op. Drukbreuk kan voorkomen als slecht zichtbare dwarsscheurtjes. In het algemeen is ogea een zachte en vrij lichte, weinig sterke houtsoort. HOUTHERKENNING Roodbruin van kleur, op kops vlak grote vaten en verspreide harskanalen, op dosse vlak etagebouw. DRAAD Golvende draad en kruisdraad.
KRIMP (NAT NAAR 12% VOCHTGEHALTE) Radiaal 1,4% en tangentiaal 4,2%. DROGEN Matig snel, zonder dat ernstige gebreken optreden. Ogea is gevoelig voor aantasting door blauwschimmel en aangeraden wordt om het snel te verzagen en te drogen. Een ijklijn voor het uitvoeren van elektrische houtvochtmetingen is niet beschikbaar.
TOEPASSINGEN Voor binnenlagen van triplex, blindhout voor meubelen, kisten, kratten en ander emballagemateriaal. Uitgezochte stammen worden gebruikt voor decoratief snijfineer. STERKTEKLASSE Ingedeeld in D18, afhankelijk van herkomst en kwaliteit (zie tabel D).
HARDHEID VOLGENS JANKA Langsvlak 3200 N.
DEEL II BESCHRIJVING
167
BEWERKBAARHEID Ogea laat zich gemakkelijk zagen, maar krijgt gauw een wollig oppervlak. Verder laat het hout zich gemakkelijk machinaal bewerken en stompt het de gereedschappen slechts weinig af. Scherp gereedschap met een gereduceerde snijhoek is vereist om een wollig oppervlak te voorkomen. SPIJKEREN EN SCHROEVEN Goed. LIJMEN Goed. BUIGEN Zeer slecht.
DUURZAAMHEID Relatieve weerstand tegen schimmels Kernhout klasse 4-5 (NEN-EN 350: praktijkervaring en veldonderzoek). Relatieve weerstand tegen dierlijke organismen Kernhout: drooghoutboorders niet bekend, termieten S en marineboorders niet bekend (NENEN 350).
469
NAALDHOUT
WEYMOUTH
NEN-EN 13556: yellow pine (GB), pin Weymouth (F), Weymouth-Kiefer (D), Code PNST ANDERE NAMEN Inlands weymouth (Nederland), yellow pine (Groot-Brittannië), Weymouthskiefer, strobe (Duitsland), pin weymouth (Frankrijk), white pine, weymouth pine, eastern white pine, northern white pine (Verenigde Staten), Quebec yellow pine, pin blanc, soft pine (Canada).
<10 mm>
Kwartiers vlak.
BOTANISCHE NAAM Pinus strobus L.. FAMILIE Pinaceae. GROEIGEBIED Oost-Canada, het noordoosten van de Verenigde Staten en aangeplant in WestEuropa. BOOMBESCHRIJVING Hoogte gemiddeld 30(-60) m. Diameter 0,6-0,9 (-1,8) m. De bomen van in Europa aangeplant Weymouth hebben in verhouding tot andere aangeplante Pinus-soorten meer last van insectenaantasting, waardoor deze soort niet op grote schaal is aangeplant.
<10 mm>
Dosse vlak.
AANVOER Rondhout (zaaghout) en gezaagd (gekantrecht) hout vooral uit Europa.
< 1 mm >
HOUTBESCHRIJVING Het kernhout is bleekgeel tot roodachtig bruin. Het witachtige spint is iets lichter dan het kernhout. Het bevat weinig hars, maar harsgangen zijn te zien op het langsvlak als korte, fijne lijntjes. Hout uit aangeplante (Europese) bossen heeft een grovere nerf en heeft meer kwasten. Aanbiedingen van inlands Weymouth komen slechts sporadisch voor.
Kops vlak.
670
HOUTHERKENNING Vergelijkbaar met Europees grenen.
HOUTVADEMECUM NERF Fijn.
IMPREGNEERBAARHEID Kernhout 2, spint 1 (volgens NEN-EN 350).
VOLUMIEKE MASSA (350-)410(-470) kg/m3 bij 12% vochtgehalte, vers 600-750 kg/m3 (vochtgehalte circa 85%).
TOEPASSINGEN Bouwhout voor binnen zoals timmerwerk, dakbeschot, blindhout, balkhout, ramen, vloeren en betimmeringen. Verder voor carrosseriebouw, scheepsbouw, meubelen en houtwaren, pallets en kisten. Omdat de kwasten vrijwel altijd vergroeid en gezond zijn, werd het wel gebruikt als uithangbord, paneel, kerkorgelbouw en in de restauratie.
KRIMP (NAT NAAR 12% VOCHTGEHALTE) Radiaal 1,5% en tangentiaal 3,5%. DROGEN Snel. Het drogen dient snel na het vellen te gebeuren om blauwschimmelverkleuring in het spint te voorkomen. Een ijklijn voor het uitvoeren van elektrische houtvochtmetingen is niet beschikbaar.
STERKTEKLASSE Niet bekend.
HARDHEID VOLGENS JANKA Langsvlak 2050 N.
DEEL II BESCHRIJVING
245
BEWERKBAARHEID Weymouth laat zich gemakkelijk zagen en schaven, maar omdat het vrij zacht is, is voor een glad oppervlak scherp gereedschap noodzakelijk. SPIJKEREN EN SCHROEVEN Goed. LIJMEN Goed, afhankelijk van het harsgehalte. BUIGEN Slecht. OPPERVLAKAFWERKING Goed.
DUURZAAMHEID Relatieve weerstand tegen schimmels Kernhout klasse 4 (NEN-EN 350: praktijkervaring en veldonderzoek). Relatieve weerstand tegen dierlijke organismen Kernhout: drooghoutboorders (gewone houtworm S, huisboktor D), termieten S en marineboorders S (NEN-EN 350); spint: gewone houtworm S.
DRAAD Recht.
671
NAALDHOUT
YELLOW CEDAR
NEN-EN 13556 Yellow cedar (GB, F), Nootka Scheinzypresse (D). ANDERE NAMEN Yellow cypress, Alaska cedar, Alaska yellow cedar (Amerika, UK), Chamaecyparis de Nootka (Frankrijk), Falso cipresso di Nootka (Italië). BOTANISCHE NAAM Cupressus nootkatensis D.Don (= Chamaecyparis nootkatensis, Callitropsis nootkatensis, Xanthocyparis nootkatensis). <10 mm>
Kwartiers vlak.
FAMILIE Cupressaceae. GROEIGEBIED Ver uit elkaar staande boomgroepen groeien tot 160 km landinwaarts aan de westkust van Noord-Amerika van het uiterste noorden van Californië tot zuidelijk Alaska bij Port Wells. In het zuiden komen de bomen voor op hoger gelegen gebieden (rond 1100 m) en in het noorden ook op zeeniveau.
<10 mm>
Dosse vlak.
BOOMBESCHRIJVING In het zuiden van het groeigebied worden de bomen 30-38 m hoog met een stamdiameter van circa 1 m, in het noorden van Alaska zijn de bomen kleiner, 24 m hoog en hebben een stamdiameter van 60 cm. De bomen hebben meestal een cilindrische stam zonder plankwortels. De bomen kunnen waarschijnlijk erg oud worden. De oudste exemplaren worden geschat op 3500 jaar, zijn extreem langzaam gegroeid (gemiddelde jaarringbreedte van 0,1 mm) maar hebben vaak kernrot.
< 1 mm >
AANVOER Gezaagd, gekantrecht hout, halffabricaat (geveldelen). HOUTBESCHRIJVING Het heldergele kernhout is onduidelijk te onderscheiden van de smalle, één tot enkele centimeters brede vuilwitte spintrand. Door zoncontact wordt het kernhout iets donkerder geel van kleur. Het hout bevat hars.
HOUTVADEMECUM HOUTHERKENNING Geel van kleur, homogene structuur, aangename geur (lijkt op verse aardappels), op het kopse vlak smalle jaarringen (vaak 0,5-0,9 mm breed) met weinig verschil tussen vroeghout en laathout en geen harskanalen.
LIJMEN Redelijk.
DRAAD Recht van draad, soms golvend, fijn van textuur.
OPPERVLAKAFWERKING Goed.
NERF Fijn.
IMPREGNEERBAARHEID Kernhout moeilijk.
VOLUMIEKE MASSA (460-)500(-540) kg/m3 bij 12% vochtgehalte, vers circa 580 kg/m3 (vochtgehalte circa 30%).
BIJZONDERHEDEN Het hout bevat specifieke inhoudstoffen waaronder nootkatin welke voor de kleur, duurzaamheid en geur zorgen.
KRIMP (NAT NAAR 12% VOCHTGEHALTE) Niet bekend. Totale krimp radiaal 2,8% en tangentiaal 6,0%. DROGEN Het hout kan zonder veel vervorming en risico op schade gedroogd worden. Er is wel kans op het uitvloeien van hars tijdens het drogen. Een ijklijn is niet beschikbaar voor het uitvoeren van elektrische houtvochtmetingen. HARDHEID VOLGENS JANKA Langsvlak 2600 N. BEWERKBAARHEID Het hout is vrij goed te bewerken, zowel met de hand als machinaal. Goed te draaien en splintert weinig. Kan tot huidirritaties leiden.
BUIGEN Buigen onder stoom gaat niet goed want het hout heeft dan de neiging om te scheuren.
TOEPASSINGEN Door de hoge duurzaamheid en stabiliteit gewild voor scheepsdekken. Ook gebruikt voor binnenen buitentimmerwerk zoals gevelbekledingen, parkbankjes, snijwerk (mallen voor gietwerk), meubelen, muziekinstrumenten (fluiten, klankkast gitaren) en kleine afmetingen voor paaltjes. Vanwege de mottenwerende werking ook gebruikt in kledingskasten. Lokaal is het gewaardeerd brandhout, vooral vanwege de aangename geur die vrijkomt. Vroeger werd het door indianen gebruikt voor totempalen.
DEEL II BESCHRIJVING
247
STERKTEKLASSE Niet bekend.
SPIJKEREN EN SCHROEVEN Goed.
DUURZAAMHEID Relatieve weerstand tegen schimmels Kernhout informatie varieert van klasse 1-3 (literatuur). Relatieve weerstand tegen dierlijke organismen Kernhout: drooghoutboorders groot, termieten niet bekend en marineboorders niet bekend.
Kops vlak.
674
675
LOOFHOUT
ZEBRANO
ANDERE NAMEN Izingana, zingana (Gabon, Frankrijk), zebrano, zebrawood (Groot-Brittannië), amouk (Kameroen).
HOUTHERKENNING Een typische en regelmatige geel-donkerbruine streeptekening op het kwartierse vlak en vlamtekening op het dosse vlak. Vers onaangename geur, op kops vlak grote vaten met aliform parenchym, op het kwartierse vlak en vlamtekening op het dosse vlak.
BEWERKBAARHEID Zagen en schaven is moeilijk door de kruisdraad, soms kunnen inhoudsstoffen de gereedschappen snel afstompen. Het dosse hout schaalt gemakkelijk af. Het draaien van het hout is lastig. Alleen na intensief stomen kan het hout tot fineer worden gesneden.
BOTANISCHE NAAM Microberlinia bisulcata A. Chev., Microberlinia brazzavillensis A. Chev..
DRAAD Recht, golvende draad en kruisdraad komen vaak voor.
SPIJKEREN EN SCHROEVEN Matig. Voorboren wordt aanbevolen.
FAMILIE Leguminosae (Caesalpiniaceae).
NERF Matig grof tot grof.
GROEIGEBIED Tropisch West-Afrika.
VOLUMIEKE MASSA (700-)770(-850) kg/m3 bij 12% vochtgehalte, vers 1100-1200 kg/m3 (vochtgehalte circa 70%).
ATIBT: zingana; NEN-EN 13556: zebrano (GB), zingana (F), Zebrano (D), Code MBXX
<10 mm>
Kwartiers vlak.
BOOMBESCHRIJVING Hoogte 35-40 m, diameter 0,5-1 m. Rechte cilindrische takvrije, 10-15(-20) m lange stam met zwakke wortelaanzettingen aan de voet. In oudere stammen kan rot hart voorkomen. AANVOER Rondhout (fineerhout), gezaagd (gekantrecht) hout en fineer.
<10 mm>
< 1 mm >
Dosse vlak.
HOUTVADEMECUM
HOUTBESCHRIJVING Kernhout is geelachtig van kleur met donkerbruine aderen die evenwijdig aan de boomas lopen. Wanneer het hout kwartiers wordt gezaagd of gesneden, verschijnt de bekende zebra-achtige streeptekening waaraan het hout zijn naam te danken heeft. De bruine aderen komen voor met tussenafstanden van 5-10 mm en zijn 0,51,5 mm breed. Dosse gezaagd hout vertoont een zeer opvallende vlamtekening. Het wit gekleurde spint is maximaal 100 mm breed en is duidelijk te onderscheiden van het kernhout. Grotere zwartgekleurde gom-insluitingen die samenlopen met de groeiringen komen voor (dit hout is niet geschikt voor fineer). Nat zebrano heeft een onaangename geur die na het drogen verdwijnt. Dosse gezaagd hout heeft vaak de neiging tot kromtrekken.
KRIMP (NAT NAAR 12% VOCHTGEHALTE) Radiaal 4,3% en tangentiaal 8,1%. DROGEN Zeer langzaam. Zebrano dient langzaam en gelijkmatig te worden gedroogd. Onder invloed van de houtstructuur en de ongunstige krimpverhoudingen ontstaan op de grensgebieden van licht en donker hout gemakkelijk scheurtjes. Gezaagd hout moet zorgvuldig worden gestapeld. Onzorgvuldig drogen heeft kromtrekken en scheuren tot gevolg. Ook zebranofineer dient zorgvuldig te worden gedroogd en opgeslagen om scheurtjes in het fineer te voorkomen. Een ijklijn voor het uitvoeren van elektrische houtvochtmetingen is niet beschikbaar.
LIJMEN Goed. BUIGEN Niet bekend. OPPERVLAKAFWERKING Matig tot goed, afhankelijk van de hoeveelheid gom die het hout bevat.
DEEL II BESCHRIJVING
249
IMPREGNEERBAARHEID Kernhout 4, spint 1. TOEPASSINGEN Het decoratieve, maar zeer druk aandoende zebrano wordt voornamelijk toegepast in de vorm van fineer voor onderdelen van meubelen (bijvoorbeeld deurfronten), wandbetimmeringen, winkelinrichtingen en dergelijke. Massief hout wordt gebruikt voor draaiwerk, beeldhouw- en snijwerk, luxe houtwaren, lampvoeten, inlegwerk en handgrepen. STERKTEKLASSE Niet bekend.
HARDHEID VOLGENS JANKA Langsvlak niet bekend. DUURZAAMHEID Relatieve weerstand tegen schimmels Kernhout klasse 2v (literatuur). Relatieve weerstand tegen dierlijke organismen Kernhout: drooghoutboorders niet bekend, termieten M en marineboorders niet bekend (NEN-EN 350).
Kops vlak.
678
679
HOUTVADEMECUM
DEEL III BASISKENNIS HOUT
DEEL III BASISKENNIS HOUT
684
685
DEEL III BASISKENNIS HOUT
Er is een nauwe relatie tussen boomsoorten en houtsoorten. Om deze relatie te begrijpen is wat achtergrondinformatie over plantensystematiek nodig. Het plantenrijk is verdeeld in vijftien afdelingen. De eerste veertien bestaan uit de lagere planten, de vijftiende uit de zaadplanten (Spermatophyta). Alleen de zaadplanten, waartoe alle boomsoorten behoren, vormen bloemen en zaden. Er zijn twee onderafdelingen: • de naaktzadigen (Gymnospermae): de naaldboomsoorten of coniferen (kegeldragers); • de bedektzadigen (Angiospermae), die bestaan uit twee klassen: - de tweezaadlobbigen (Dicotyledonae): de loofbomen; - de eenzaadlobbigen (Monocotyledonae): de palmen en de grassen, zoals bamboe. De klassen zijn verdeeld in orden, waaronder families vallen. De families bestaan uit geslachten (Latijn: genera) en deze weer uit soorten (Latijn: species). De soorten kunnen worden onderverdeeld in ondersoorten, variëteiten of rassen, maar deze laatste onderverdeling is alleen van belang voor de plant- of boomveredeling. De houtsoorten die in dit naslagwerk worden beschreven, zijn niet altijd terug te voeren op één boomsoort. In ongeveer 60% van de gevallen is het hout afkomstig van meerdere boomsoorten. Zo gaat het bij angelim pedra om vier Hymenolobium-soorten en bij Europees eiken om twee Quercus-soorten, namelijk de winter- en zomereik.
1.1 Boomsoortnamen
De officiële botanische aanduiding van een boomsoort is de geslachtsnaam gevolgd door de soortnaam en auteursnaam. Achter de soortnaam staat de auteur die meestal is afgekort, degene die de soort als eerste heeft beschreven. Bij veel planten staat een ‘L.’ van Linnaeus, de zeventiende-eeuwse Zweedse botanist. De officiële botanische aanduiding voor bijvoorbeeld de houtsoort Europees
686
beuken is Fagus sylvatica L. familie Fagaceae. De familienaam en de geslachtsnaam beginnen met een hoofdletter, de soortnaam met een kleine letter. De botanische naam, dus het geslacht en de soort, worden cursief geschreven, de familienaam en auteursnaam niet-cursief.
1.2 Houtsoortnamen en handelsnamen
Voor houtsoorten die afkomstig zijn van één boomsoort kan men de botanische aanduiding van de boomsoort gebruiken. Indien men de soortnaam niet kent, kan men volstaan met de geslachtnaam gevolgd door ‘sp.’. Dit is de afkorting voor ‘species’ (soort). De botanische aanduiding van Europees beuken is dan Fagus sylvatica of Fagus sp. Is een houtsoort afkomstig van meerdere boomsoorten, dan gebruikt men de botanische aanduiding van elke individuele boomsoort. Als niet alle individuele soorten bekend zijn, wordt de geslachtsnaam gevolgd door de notatie ‘spp.’. Dit is de afkorting voor de Latijnse term ‘species pluralis’ (meerdere soorten). De botanische aanduiding van de houtsoort Europees eiken is dan Quercus petraea en Quercus robur of Quercus spp.. ‘Sp.’ en ‘spp.’ zijn internationaal afgesproken afkortingen en verdienen de voorkeur. In Nederlandstalige teksten worden ook wel de afkortingen ‘spec.’ en ‘spec. div.’ gebruikt als synoniem voor respectievelijk ‘sp.’ en ‘spp.’. Handelshoutsoortnamen en lokale houtsoortnamen zijn vaak niet eenduidig. Daarom is het verstandig om altijd de botanische aanduiding te vermelden. Zo zijn misverstanden uit te sluiten. Voor de botanische aanduiding wordt de meest actuele naamgeving gevolgd volgens Mabberley’s Plant-Book (Mabberley, 2008) en www.plantlist.org. Voor de benaming van de houtsoorten wordt zoveel mogelijk de ATIBT-systematiek gevolgd en de NEN-EN 13556. De ATIBT-namen betreffen houtsoorten uit de tropen volgens de nomenclatuur van de Franse Association Technique Internationale de Bois Tropicaux.
Dit vademecum bevat ruim 250 houtsoortbeschrijvingen. Wereldwijd zijn er ongeveer 600 houtsoorten van meer of minder belang voor de houtverwerkende industrie. Hoewel het aantal boomsoorten op aarde niet precies bekend is, is dit vele malen hoger dan het aantal toepasbare houtsoorten. Het aantal naaldboomsoorten wordt op 625 geschat en het aantal loofboomsoorten op 40.000 tot 53.000 (waarvan 19.000-25.000 in Azië, 19.000-25.000 in Amerika en 4.500-6.000 in Afrika, Silk et al. 2015). 98,5 tot 99% van alle houtsoorten is dus afkomstig van loofbomen. Het grote verschil tussen het aantal boomsoorten en het aantal bruikbare houtsoorten heeft meerdere oorzaken. Op de eerste plaats zijn niet uit alle boomsoorten bruikbare houtdimensies te halen: de stamafmeting is te klein zijn, de stam te onregelmatig gevormd, er zijn te veel en te grote takken of er zijn andere regelmatig terugkerende beperkende groei-eigenschappen. Op de tweede plaats moet het verkregen hout commerciële betekenis hebben, wil het als houtsoort bekend worden. Dit betekent dat er voldoende exemplaren van een soort binnen een gebied beschikbaar moeten zijn met een verwerkbare afmeting en kwaliteit. Op de derde plaats is het hout van meerdere boomsoorten vaak onder één houtsoortnaam bekend. In dit vademecum is dat per houtsoort zoveel mogelijk inzichtelijk gemaakt. Meranti is een voorbeeld van een houtsoort waaronder veel verschillende soorten vallen, ongeveer 190, van het geslacht Shorea. Die soorten zijn weer onderverdeeld in rode, witte en gele meranti. Een vergelijkbaar voorbeeld is het geslacht Calophyllum dat met zijn 187 soorten is verdeeld over slechts drie houtsoortnamen. Er zijn ook minder extreme bundelingen van boomsoorten onder één houtsoortnaam. Denk bijvoorbeeld aan iroko, waarvan het hout geleverd wordt door Milicia excelsa en Milicia regia, of aan lariks, waarvan het hout geleverd wordt door enkele soorten binnen het geslacht Larix. Bovendien zijn er houtsoorten waarvan het hout geleverd wordt door meerdere geslachten, zoals nyatoh. Het hout daarvan kan
afkomstig zijn van Madhuca spp., Palaquium spp., Payena spp. of Pouteria spp.. Van de houtsoorten genoemd in dit Houtvademecum is ongeveer een derde afkomstig van één boomsoort. Voorbeelden zijn azobé (Lophira alata), haagbeuk (Carpinus betulus), robinia (Robinia pseudoacacia), teak (Tectona grandis) en douglas (Pseudotsuga menziezii). Er worden zowel naaldhout- als loofhoutsoorten behandeld. Gezien de verdeling van naalden loofbomensoorten over de wereld, zijn naaldhoutsoorten met een aandeel van ruim 10% oververtegenwoordigd in dit boek. Dit komt omdat juist veel naaldhoutsoorten commercieel interessant zijn. De termen ‘zachthout’ (voor naaldhout) en ‘hardhout’ (voor loofhout) worden ook wel in de volksmond gebruikt. Die zijn te herleiden tot de Engelse termen ‘softwoods’ en ‘hardwoods’. Dit is verwarrend, aangezien niet alle naaldhoutsoorten zacht zijn en niet alle hardhoutsoorten hard. Het gebruik van de termen ‘naaldhout’ en ‘loofhout’ verdient daarom de voorkeur. De verwijzing naar de bladvorm lijkt alle verwarring te voorkomen, maar er zijn enkele boomsoorten die door hun afwijkende bladvorm buiten de indeling van naald- en loofbomen lijken te vallen. Naaldbomen zonder naaldachtige bladvorm zijn kauri, parana pine en western red cedar.
DEEL III BASISKENNIS HOUT
1 BOTANISCHE INDELING
HOUTVADEMECUM
De houtsoortnamen zijn niet altijd eenduidig en hout uit een specifieke boomsoort wordt soms onder verschillende namen verhandeld. De houtsoortnaam kan per land verschillen. Lophira alata bijvoorbeeld wordt in Nederland ‘azobé’ genoemd, in Duitsland en Kameroen ‘bongossi’ en in Groot-Brittannië en Nigeria ‘ekki’. Een ander voorbeeld is Hymenolobium spp., dat in de meeste Zuid-Amerikaanse landen ‘angelim pedra’ wordt genoemd, maar via de handel in Nederland de merknaam ‘sapupira’ heeft gekregen. Dit vademecum vermeldt voor elke houtsoort de meest gangbare handelsnaam en bovendien alle andere bekende namen.
687
DEEL III BASISKENNIS HOUT
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe bomen, de houtproducenten, groeien en welke factoren hun groei beïnvloeden. Met deze kennis is de houtstructuur en de variatie daarbinnen beter te begrijpen. De hoofdstukken 3 tot en met 5 beschrijven de structuur en kwaliteit van hout en leggen een relatie met houteigenschappen. Het voordeel van planten die een houtige stengel of stam kunnen vormen, is dat ze in staat zijn om letterlijk boven andere planten uit te groeien in de concurrentiestrijd om zonlicht. De houtige stengel of stam moet hiervoor voldoende stevig zijn en voor een goede verbinding tussen de wortels en bladeren zorgen. Waarbij het transporteren van water van de wortels naar de bladeren de belangrijkste functie is. Verder geeft de houtige stam de plant de mogelijkheid om in tijden van schaarste (bijvoorbeeld de winter) te overleven doordat het als een soort opslagplaats voor voedingsstoffen en water kan functioneren.
2.1 Houtvorming
De groei van een boom begint bij het zaad. Bij de eik zijn dit de eikels, bij de grove den de gevleugelde zaadjes uit een dennenappel, bij de appel de pitjes uit het klokhuis en bij de populier de pluisjes die in het voorjaar in grote hoeveelheden door de lucht zweven. Wanneer het zaad op een plaats terecht komt waar het kan ontkiemen, dan groeit er een wortel de grond in en een stengel omhoog richting het licht (zie afbeelding 2.1). Juist tijdens het ontkiemen is goed te zien dat bij tweezaadlobbige planten het zaad uit twee lobben bestaat, terwijl bij eenzaadlobbige planten het zaad uit één lob bestaat. Daarmee vormt zaad de basis voor de botanische indeling zoals besproken in hoofdstuk 1. In het eerste levensjaar van een boom bestaat de stengel uit relatief zacht weefsel, merg, met daarin vaatbundels. Die vaatbundels zorgen voor het vochttransport van de wortels naar de bladeren. Bij naald- en loofbomen liggen de vaatbundels in een cirkel (zie afbeelding 2.1).
688
a
b
c
d
en wortels steeds dikker worden. Het moment dat het cambium gesloten is en een volledige ring houtweefsel kan vormen is het begin van de zogeheten ‘secondaire diktegroei’: houtvorming. Tijdens de groei zal het cambium steeds in breedte moeten toenemen om als gesloten vlies rond de dikker wordende houtcilinder te kunnen blijven zitten en niet uit elkaar te worden gedrukt. Afhankelijk van de boomsoort zijn stukjes van de vaatbundels nog terug te vinden in het merg. In het geval van teak bijvoorbeeld blijft het merg herkenbaar als zacht weefsel in het hart van de stam. Bij andere boomsoorten – zoals eik, beuk en grove den – is het eerst gevormde weefsel zo samengedrukt dat het niet meer te herkennen is. Bij eenzaadlobbige planten liggen de vaatbundels niet in een cirkel. Ze hebben dus geen gesloten cambiumcirkel en kunnen geen hout vormen (zie afbeelding 2.2).
Afbeelding 2.1 Start van houtvorming in een boom. a: stengel met vaatbundels (bast=geel, cambium=licht groen, hout = licht geel). Zodra het cambium van de vaatbundels tot een gesloten vlies is versmolten (b), zet het naar binnen hout- en naar buiten bastweefsel af (c en d)
Ze bestaan uit hout- en bastweefsel gescheiden door het cambium, een dunne laag delende cellen. Doordat de cambiumlaag naar de zijkanten van de vaatbundels uitgroeien, komen ze in contact met het cambium van een naastliggende vaatbundel en versmelten met elkaar. Zo ontstaat een dun, gesloten, cirkelvormig cambiumvlies (zie afbeelding 2.1). Het cambium blijft delen en de cellen die naar de buitenkant van de stengel worden afgezet, vormen het bastweefsel, de cellen die naar het merg toe worden afgezet, vormen het houtweefsel en omdat door de houtvorming steeds meer weefsel onder het cambium zit, worden er ook cellen naar de zijkant afgezet, zodat het cambium met het hout meegroeit. Dankzij dit fenomeen kunnen stammen, takken
2.2 Groeidynamiek
Afhankelijk van het klimaat en de boomsoort heeft het cambium een bepaalde groeidynamiek. In gebieden waar er geen groeibeperkingen zijn, doordat het altijd warm en vochtig is, hebben bomen het hele jaar door bladeren en zet het cambium het hele jaar houten bastweefsel af. In gebieden waar er wel groeibeperkingen zijn, kent het cambium een rustperiode. Die beperkingen hebben dan direct te maken met de beschikbaarheid van water. Dit geldt voor de droge tijd in een moessonklimaat en voor de winter in een gematigd klimaat. Bij een temperatuur lager dan circa 4 °C zijn wortels niet meer in staat om water op te nemen en ontstaat er gevaar voor uitdroging. Voor de meeste bomen in Nederland betekent dit dat het cambium actief is in de periode aprilmei tot augustus-september. Dan groeit een boom en wordt hij dikker en langer. Bij sommige boomsoorten is de lengtegroei zo regelmatig, dat uit het vertakkingspatroon van een tak de leeftijd kan worden herleid. In afbeelding 2.3 is te zien dat jaarlijks een hoofdscheut en zijscheuten worden gevormd.
DEEL III BASISKENNIS HOUT
2 HOUTVORMING DOOR BOMEN
HOUTVADEMECUM
Afbeelding 2.2 Palmhout (eenzaadlobbige) waarbij de vaatbundels niet in een cirkel liggen maar verspreid, waardoor diktegroei niet mogelijk is
Hoewel het cambium essentieel is voor de groei van een boom, is het dun en teer weefsel dat bij beschadiging tot groeistoringen in de boom leidt. Het wordt beschermd door twee lagen: de bast en de schors. Bij sommige boomsoorten zoals de beuk zijn deze lagen dun, bij andere boomsoorten zoals de redwood kunnen ze veel dikker zijn. Onder meer in het laatste geval kunnen ze meer dan 10 cm dik worden.
Afbeelding 2.3 Jaarlijkse lengte- en diktegroei in een boom
689
DEEL III BASISKENNIS HOUT Kops hout
ontstaat juist een coherente structuur die weinig gevoelig is voor splijten.
4.3
Kwartiers oppervlak
Het uiterlijk van hout wordt voor een deel bepaald door de wijze van bewerken. Zo kan de esthetische uitstraling (tekening, structuur, glans) worden beïnvloed door de wijze van zagen wat echter ook een effect kan hebben op het gedrag van het hout in de toepassing. In dit hoofdstuk worden de verschillende uiterlijke kenmerken van hout behandeld in relatie tot bewerking en technische eigenschappen.
Dosse oppervlak
4.3.1 Kleur
4.1 Zaagwijzen: kwartiers, rift, dosse en halfkwartiers De benaming van het uiterlijk van hout is afhankelijk van hoe een deel uit een stam is gezaagd (zie afbeelding 4.1): • kwartiers (bij naaldhout ook wel ‘rift’ genoemd) gezaagd hout: een plank die door het hart (langs de radius) is gezaagd; • dosse gezaagd hout: een plank die uit de buitenkant van een stam wordt gezaagd en waar de jaarringen, zeker bij dikke stammen, over de volle breedte lopen; • halfkwartiers gezaagd hout: een plank met een oriëntatie tussen dosse en kwartiers.
In de lengterichting wordt zoveel mogelijk langs de lengteas van de boom gezaagd. Indien ‘bastkant parallel’ wordt gezaagd, dan wordt rekening gehouden met de tapsheid van een stam en wordt ook zoveel mogelijk parallel aan de vezelrichting gezaagd. De zaagrichting is bepalend voor de tekening in het hout. Op het kwartierse vlak ontstaat een streeptekening als gevolg van de jaarringen of van regelmatige kruisdraad, zoals bij sapeli. Indien een houtsoort grote stralen heeft, zijn deze als spiegels op dit vlak te zien, zoals bij eiken, beuken, plataan en roupala. Op het dosse vlak ontstaat een vlamtekening bij houtsoorten met jaarringen en grote stralen zijn op dit vlak als lensvormige figuurtjes zichtbaar (bijvoorbeeld bij beuken). Een stam kan worden opgezaagd in platen (‘plaathout’) zoals in afbeelding 4.2, of volgens
706
Afbeelding 4.1 Benaming van het uiterlijk van hout afhankelijk van de zaagrichting: dosse oppervlak met vlamtekening, kwartiers oppervlak met streeptekening en spiegels
een specifiek zaagschema waardoor meer kwartiers hout of grotere afmetingen worden verkregen (zie afbeelding 4.3).
4.2 Draadverloop
Met ‘draadverloop’ wordt bedoeld het niet evenwijdig lopen van de vezelrichting (draad) aan de lengteas van een stuk hout. Het draadverloop in een plank is niet altijd gemakkelijk te beoordelen. Op het kwartierse vlak is aan de hand van de jaarringen, of regelmatige kruisdraad, te zien of de draad
Afbeelding 4.2 Stam in platen gezaagd
Uiterlijke kenmerken
Het uiterlijk van een houtoppervlak wordt bepaald door de kleur, het spint, de nerf, de tekening, de glans en de kwasten van het hout. Deze kenmerken worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Afbeelding 4.3 Effect van zaagwijzen op houtkwaliteit. Zaagwijze bovenste helft stam gericht op veel kwartiers hout; onderste helft is opgezaagd in kwartiershout, balkhout en schaaldelen
recht is of uit de plank loopt. Op het dosse vlak is dit veel moeilijker te zien, want het wordt vertroebeld door het vlampatroon dat niet altijd samenloopt met het draadverloop. Beter is om in loofhout naar het verloop van de vaten te kijken. Loopt de draad uit de plank, dan is er geen continuïteit in het houtweefsel, wat een negatief effect heeft op de sterkteeigenschappen van de plank. Het draadverloop wordt vaak in een lengte/ breedte-verhouding weergegeven. Een relatief rechte draad van 1 : 10 bijvoorbeeld betekent dat in een plank over een lengte van 10 cm de draad 1 cm verschoven is. Door groeionregelmatigheden (zie paragraaf 2.3.3) kan warrige, golvende, onregelmatige of scheve draad ontstaan. Zeker rond kwasten wijkt de draad af. Ook de zaagwijze kan tot scheve draad leiden. Heeft een houtsoort kruisdraad, dan is een beoordeling van het draadverloop op het dosse vlak niet zinvol. In de verschillende houtlagen verandert de draad immers telkens en lijkt deze steeds op verschillende wijzen uit de plank te lopen. Maar door de afwisseling in draadverloop
De kleur van het kernhout wordt voor een groot deel bepaald door de inhoudstoffen die er in zijn opgeslagen. Daarnaast is de samenstelling en opbouw van de cellen van belang wat zich uit in kleurverschillen tussen het spint van verschillende soorten. Het kernhout van de verschillende houtsoorten kan sterk in kleur variëren. De kleur kan witachtig zijn zoals het witgele wilgen, of bruinachtig zoals het geelbruine iroko, het lichtbruine eiken of het donkerbruine bruinhart. Bij roodachtig hout komen variaties voor als roze zoals bij beuken, lichtrood zoals in redwood, rood zoals bij sapeli, bruinrood zoals bij meranti en met een groene tint zoals bij demarara groenhart. Er komen ook felle kleuren voor zoals het gele pau amarelo, het paarse purperhart, het rode padoek en het zwarte ebben. In sommige houtsoorten komen kleurovergangen voor zoals in robinia dat geelbruin-groen van kleur is of kleurschakeringen zoals de streeptekening bij cocobolo en zebrano.
DEEL III BASISKENNIS HOUT
4 UITERLIJKE KENMERKEN VAN GEZAAGD OF GESCHAAFD HOUT
HOUTVADEMECUM
De houtkleur kan veranderen onder invloed van UV-licht (de groene tint van versgezaagd robinia verandert naar bruin; wengé verandert van oranjegeel naar chocoladebruin, soms met een violette gloed), door zuurstofcontact, door droging, door uitloging, door aantasting of door een combinatie van deze processen. In het algemeen worden donkere houtsoorten na verloop van tijd lichter (‘vergelen’) en lichte houtsoorten donkerder. In onbehandelde buitentoepassingen verandert de kleur vrij snel (zie paragraaf 5.3.5). Gezien de grote variatie in kleur die bij een houtsoort kan voorkomen, moet men voorzichtig zijn met het herkennen van houtsoorten op basis van kleur alleen.
707
DEEL III BASISKENNIS HOUT
Spint is het buitenste deel van de boom dat, in de staande boom, levende cellen bevat en waarin de sapstroom zich beweegd. Het spint tekent zich bij houtsoorten met kernhout meer of minder sterk af, afhankelijk van de kleurintensiteit van het kernhout. Meestal is het spint lichtgeel, maar de kleur varieert tussen de houtsoorten en kan witgeel, grijsgeel, bruingeel of roodgeel zijn. Deze kleurvariatie heeft te maken met de hoeveelheid celwandmateriaal. Of de celwandsamenstelling enige rol speelt, is niet duidelijk. Hetzelfde geldt voor de inhoudsstoffen. In het spint zijn weinig tot geen inhoudsstoffen aanwezig zoals in het kernhout, maar suikers komen wel voor. Grijstinten die worden waargenomen in het spint kunnen ook samenhangen met (blauw)schimmelgroei in het hout. De dikte van de spintrand varieert tussen boomsoorten en kan een belangrijk aspect zijn voor houtherkenning. Zo heeft een grenen stam met een diameter van bijvoorbeeld 40 cm een veel bredere spintrand dan een even dikke en oude lariksstam. Men moet zich hierbij wel realiseren, dat de spintbreedte ook afhankelijk is van de leeftijd van de boom. In oudere bomen is de spintrand dunner dan in jonge bomen. Jongere bomen kunnen geheel uit spint bestaan. Bij oude dikke tropische stammen is het verschil in spintdikte tussen houtsoorten minder opvallend.
4.3.3 Nerf
De ‘nerf’ van het hout geeft aan hoe homogeen de houtstructuur is en wordt min of meer afhankelijk van de grootte van de houtvaten. Dit uit zich op geschaafd hout als een glad of grof oppervlak. Bij naaldhoutsoorten is de nerf fijn doordat de houtstructuur bijna geheel uit één celtype bestaat. Bij loofhoutsoorten kan de nerf variëren en ontstaat een grove nerf door afwisseling van dun- en dikwandig weefsel. Voorbeelden van houtsoorten met een grove nerf zijn essen (door ringporigheid), cedrorana (verspreid voorkomende grote vaten) en faveira amargosa (grote hoeveelheid parenchym). Houtsoorten met kleine egaal verdeelde vaten hebben een fijne nerf, zoals appel en populier.
708
vergroeid met het omliggende hout en tussen de kwasten en het hout zit vaak (restanten van de) schors. Bij naaldhoutsoorten is de aansluiting tussen de kwasten en het hout vaak harsrijk. Volledig losse kwasten kunnen uit een plank vallen waardoor een gat ontstaat (zie afbeelding 4.5); • pitkwasten: deze kleine kwasten ontstaan doordat op de stam van een boom nieuwe zijtakken ontstaan (zie afbeelding 4.6).
4.3.4 Tekening
Met de ‘tekening’ van hout wordt het uiterlijk van het gezaagde of geschaafde hout bedoeld. Dit wordt bepaald door de aanwezigheid van groeiof jaarringen, kleurschakeringen, draadverloop en grote stralen. Soms zijn stralen zo groot, dat ze op het kwartierse vlak zichtbaar zijn als de eerdergenoemde spiegels (zie bijvoorbeeld eiken) en op het dosse vlak als lensvormige structuren (zoals het ‘hagelslagpatroon’ in beuken). Een golvend draadverloop zoals in esdoorn levert een streeptekening op die als tekening gewild is voor de achterkant van violen. Regelmatige kruisdraad levert een streeptekening op die typisch is voor sapeli en avodiré. Bij een duidelijke aftekening van de groeiringen is ook een duidelijke vlamtekening op het dosse vlak en streeptekening op het kwartierse vlak zichtbaar. Het ringporige teak laat met zijn kleurschakeringen en grove nerf een duidelijke tekening zien, terwijl de diffuusporige esdoorn met zijn egale kleur en fijne nerf weinig tekening heeft. Ook zonder grove nerf en zonder duidelijke jaarringen kan een houtsoort tekening hebben zoals bij palissander dat door de opvallend donkere kleuradering en golvend draadverloop een karakteristieke tekening heeft.
Afbeelding 4.4 Vaste kwast
Afbeelding 4.5 Losse kwast
Doordat kwasten altijd vanuit het hart van de stam naar buiten lopen, zijn op kwartierse planken de kwasten over de lengte open gezaagd. Dit noemt men ‘pijpkwasten’ (zie afbeelding 4.7). Kwasten die op dosse planken als ‘kops hout’ zichtbaar zijn, kunnen afhankelijk van de takstand aan de boom een ronde (zie de afbeeldingen 4.4 en 4.5) of ovale vorm hebben (zie afbeelding 4.8). De takken bij grove den en fijnspar staan vaak haaks op de stam, waardoor de kwasten in grenen en vuren rond van vorm zijn. Bij zilverspar staan de takken meer schuin omhoog, waardoor de kwasten meer ovaal van vorm zijn.
Afbeelding 4.6 Pitkwast
Afbeelding 4.7 Pijpkwast
Kwastvrij hout komt uit stammen waarvan de takken al lang geleden zijn afgestorven en jaren zijn overgroeid. Vaak zijn dit de onderstammen van dikke oude bomen zoals tropische meranti en azobé of NoordAmerikaanse naaldhoutbomen zoals Oregon pine en hemlock.
4.3.5 Glans
Glans oftewel ‘spiegeling’, is te zien op een glad oppervlak, met name op het kwartierse hout. Door bepaalde inhoudsstoffen en de ‘hardheid’ van het hout ontstaat er een lichtreflectie die omschreven wordt als ‘goudgele’, ‘(olijf)groene’, ‘palissanderachtige’, ‘satijnen’, ‘wasachtige’ of ‘zijden’ glans. De mate van glans en het type glans variëren sterk tussen en binnen houtsoorten en zelfs binnen een stam. Glans is daarom ongeschikt als typering van houtsoorten of kwaliteitsomschrijvingen.
4.3.6 Kwasten
Kwasten zijn het resultaat van de vorming van takken aan de boom; zie paragraaf 2.3.5. De grootte van de kwasten en hun aantal en type zijn belangrijk voor het uiterlijk van gezaagd
Afbeelding 4.8 Ovale kwast
Afbeelding 4.9 uitgevallen losse kwast
hout. Bij de beoordeling van de houtkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen: • gezonde of vaste kwasten: deze zijn volledig vergroeid met het omliggende hout (zie afbeelding 4.4); • dode of losse kwasten: deze zijn niet
DEEL III BASISKENNIS HOUT
4.3.2 Spint
HOUTVADEMECUM
Bij de takvrije stammen van het dikwijls veel jongere Europese hout ligt het aan het vakmanschap van de rondhoutinkoper om de hoeveelheid kwastvrij hout in te schatten. Vooral losse kwasten veroorzaken een waardevermindering van het hout. Om de houtkwaliteit te verbeteren en het kwastaandeel te verminderen, kan de snoei van de onderste takken worden ingepland in het bosbeheer. Dit wordt ook wel ‘opkronen’ genoemd. Het verwijderen van de takken op de onderstam gebeurt vaak handmatig, wat arbeidsintensief en daarom duur is. Er bestaan ook machines die tegen de stam opklimmen en alle takken vlak langs de stam afzagen,
709
DEEL III BASISKENNIS HOUT
Voor aantasting door insecten en marineboorders bestaat een classificatie met twee tot drie klassen (zie tabel 5.2). De indeling voor insecten (exclusief termieten) slaat zowel op het spint als op het kernhout en heeft voor termieten en marineboorders alleen betrekking op kernhout, omdat het spint altijd gevoelig is voor deze aantasters. * Het spint is altijd gevoelig. ** Hier niet van toepassing.
Er zijn verschillende testen om de natuurlijke duurzaamheid tegen schimmelaantasting te bepalen. (1) Schimmeltest De schimmeltest volgens de CEN-TS 150831 wordt in een laboratorium uitgevoerd met blokjes van 15 × 25 × 50 mm. Het massaverlies wordt bepaald na 16 weken schimmelcontact. Er wordt getest met ten minste drie bekende houtaantastende (wit- en bruinrot)schimmels en met een groot aantal replica’s. Het massaverlies door schimmelaantasting bepaalt de duurzaamheidsklasse, waarbij de mediaan bepalend is. Tot 2016 werd de EN 113 gebruikt als basis voor de schimmeltest waarbij de verhouding van het massaverlies met een referentiehoutsoort (grenen spint of beuken) bepalend was voor de duurzaamheidsklasse. (2) Grondbakkentest Bij de grondbakkentest volgens de CEN-
TS 15083-2 worden staakjes van 5 × 10 × 100 mm in een grondbak gezet en in het laboratorium bij 28 °C en 90% RV gezet. Na 8-32 weken wordt het massaverlies bepaald als gevolg van schimmel- en bacteriële aantasting. Het massaverlies door aantasting bepaalt de duurzaamheidsklasse voor loofhoutsoorten, waarbij de mediaan bepalend is. Voor naaldhoutsoorten wordt niet het massaverlies gebruikt maar het verlies van de MOE (elasticiteitsmodulus). Tot 2016 werd de NVN-ENV 807 gebruikt als basis voor de grondbakkentest waarbij de verhouding van het massaverlies met de referentiehoutsoort (grenen spint en beuken) bepalend was voor de duurzaamheidsklasse. (3) Kerkhofproef De kerkhofproef volgens de NEN-EN 252 wordt buiten uitgevoerd. Staken van 25 × 50 × 1000 mm worden voor de helft in de grond geslagen. Jaarlijks wordt beoordeeld of er nog een minimale sterkte aanwezig is. Is het sterkteverlies als gevolg van schimmel- en bacteriële aantasting te groot, dan breekt de staak. Ook niet-duurzame houtsoorten worden ingezet als referentie. Voor naaldhout is dat grenen spint en voor loofhout is dat beuken. De verhouding in levensduur tussen de houtsoort en de referentie houtsoort bepaalt de duurzaamheidsklasse. (4) Toepassing zonder grondcontact Bij toepassing van de houtsoort zonder grondcontact zijn er nog andere mogelijkheden om de duurzaamheidsklasse specifiek voor deze toepassingen te bepalen. Voorbeelden hiervan zijn de L-jointtest, lap-jointtest of de double-layertest (NEN-EN 330, CEN/TS 12037).
Klasse
Omschrijving volgens EN 350
Levensduur [jaren] Engeland
Tropen
1
Zeer duurzaam
> 25
> 10
2
Duurzaam
15-25
5-10
3
Matig duurzaam
10-15
4
Weinig duurzaam
5-10
2-5
5
Niet duurzaam
<5
<2
Tabel 5.1 Classificatie van natuurlijke duurzaamheid wat betreft schimmels en bacteriën voor kernhout en de levensduur van staken in grondcontact als referentie (naar Zabel & Morrell 1992)
734
Klasse
Omschrijving
Insecten (exclusief termieten)
Termieten
Marineboorders
D
Duurzaam
Duurzaam
Duurzaam
M
**
Matig duurzaam
Matig duurzaam
S
Niet duurzaam
Niet duurzaam
Niet duurzaam
kernhout
kernhout*
kernhout*
* Het spint is altijd gevoelig. ** Hier niet van toepassing.
Tabel 5.2 Classificatie van natuurlijke duurzaamheid wat betreft insecten en marineboorders
Ook om de weerstand tegen dierlijke aantasting te bepalen zijn verschillende testen beschikbaar. De duurzaamheidsclassificatie voor de weerstand tegen insectenaantasting (zie tabel 5.2) is gebaseerd op vier insectensoorten: Hylotrupes bajulus (huisboktor), Anobium punctatum (gewone houtworm), Lyctus brunneus (spinthoutkever) en Trichoferus holosericeus. Bij de test worden larven of kevers in contact gebracht met de houtsoort en de mate van aantasting en mortaliteit van de larven na een aantal weken bepaald (NEN-EN 20-1, NEN-EN 46-1, NEN-EN 47 en NEN-EN 49-1). Ook bij termieten (volgens de NEN-EN 117) en marineboorders (NEN-EN 275) wordt hout over langere tijd in contact gebracht met de aantasters en wordt het aantastingsbeeld beoordeeld. 5.4.4 Duurzaamheid in de toepassing Via de bovengenoemde testen wordt de weerstand van een houtsoort tegen een aantaster onder gecontroleerde omstandigheden bepaald, waarbij soms ook gebruik wordt gemaakt van referentiehoutsoorten. De duurzaamheidsclassificatie die zo verkregen wordt, is eigenlijk een relatieve duurzaamheid en de vertaling ervan naar in de praktijk voorkomende levensduur van houten producten is indicatief. De condities waaronder het hout wordt toegepast is van grote invloed. Bij het voorspellen van de levensduur van een product, uitgevoerd in een specifieke houtsoort, moet met diverse factoren rekening worden gehouden. Wereldwijd komen honderden houtaantastende schimmels voor, elk met hun eigen voorkeur wat betreft de houtsoort en omstandigheden waaronder ze optimaal
Afbeelding 5.20 a) Beuken in schimmeltest
DEEL III BASISKENNIS HOUT
worden vertaald naar de levensduur van een product waarin de houtsoort is toegepast. De levensduur van een product is afhankelijk van de (vocht)belasting op het hout in het product en deze is afhankelijk van hoe het product is uitgevoerd en waar het is toegepast.
HOUTVADEMECUM
Afbeelding 5.20 b) Grondbakkentest
Afbeelding 5.20 c) Staak uit kerkhofproef
735
DEEL III BASISKENNIS HOUT
Bij het toepassen van hout in bouwwerken is men in Nederland gehouden aan het Bouwbesluit en moet aan de eisen die in dit document staan worden voldaan. In dit hoofdstuk wordt het Bouwbesluit nader toegelicht en wordt uitgelegd wat dit voor consequenties heeft voor het gebruik van hout en houtsoorten. 9.1 Inleiding Het Bouwbesluit geeft voorschriften over het bouwen, verbouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken, over de staat en het gebruik van bestaande bouwwerken, open erven en terreinen en over de veiligheid tijdens het bouwen en slopen. Het gaat hierbij om gebouwen, zoals woningen, kantoren, scholen, bijeenkomstgebouwen en winkels, maar ook over andere bouwwerken zoals tunnels, bruggen en viaducten. Het Bouwbesluit bevat minimumeisen en omdat het wenselijk niveau in de praktijk hoger kan liggen, zijn er vaak aanvullende eisen ontwikkeld om tot een hoger kwaliteitsniveau te komen dan op grond van het Bouwbesluit vereist is. De voorschriften in het Bouwbesluit gaan over een aantal thema’s: Veiligheid Gezondheid Bruikbaarheid Energiezuinigheid en milieu, nieuwbouw Voor elk thema zijn prestatie-eisen geformuleerd met daarbij aangegeven de grenswaarden waaraan voldaan moet worden en de bepalingsmethodes. Vaak wordt voor de bepalingsmethodes verwezen naar normen. Nationale normen (NEN), geharmoniseerde Europese normen (NEN-EN), geharmoniseerde internationale normen (NEN-EN-ISO en NENEN-IEC) en nationale voornormen (NVN). Verder zijn in het Bouwbesluit voorschriften opgenomen met betrekking tot CEmarkeringen, kwaliteitsverklaringen duurzaam bouwen en het scheiden van bouw- en sloopafval.
766
Het Bouwbesluit eist dat een product met CEmarkering wordt verhandeld als hiervoor door de Europese Commissie een geharmoniseerde Europese norm is gepubliceerd, de zogenaamde essentiële kenmerken. Begin 2017 zijn er essentiële kenmerken op het gebied van: • Mechanische weerstand en stabiliteit; • Brandveiligheid; • Hygiëne, gezondheid en milieu; • Veiligheid en toegankelijkheid bij gebruik; • Bescherming tegen geluidshinder; • Energiebesparing en warmtebehoud; • Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Een CE-markering op een product betekent dat de gebruiker er zonder verdere controle op kan vertrouwen dat de prestaties, als aangegeven in de prestatieverklaring die gekoppeld is aan de CE-markering, correct zijn. Kwaliteitsverklaringen mogen niet worden gebruikt als alternatief voor de CE-markering. Zij kunnen wel dienen als extra informatie om aan te tonen dat wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit. En ze kunnen betrekking hebben op een bouwproduct of een bouwproces of prestaties die niet onder de CEmarkering vallen. Deze kwaliteitsverklaringen kunnen ook door de minister erkend worden in het kader van de vergunningprocedure en gelden dan ook als afdoende bewijs dat aan de eisen van de bouwregelgeving is voldaan. Kwaliteitsverklaringen kunnen naast uitspraken over publiekrechtelijke eisen (door de overheid opgelegde eisen, in Nederland via het Bouwbesluit) ook uitspraken doen over privaatrechtelijke eisen (door de betrokkenen zelf gevraagd kwaliteitsniveau). Voorbeelden daarvan zijn een minimale levensduur van 10 jaar of een onderhoudsvrije periode van 12 jaar. Van de veelheid aan eisen die het Bouwbesluit bevat is slechts een beperkt deel gerelateerd aan het gebruik van hout en daarmee aan de houteigenschappen van de verschillende houtsoorten. Hieronder staat een overzicht van de belangrijkste houteigenschappen die worden genoemd.
• De sterkteklasse (buigsterkte, treksterkte, druksterkte, schuifsterkte, elasticiteitsmodulus, afschuivingmodulus en volumieke massa) van hout in het kader van de algemene sterkte van een bouwconstructie; • De sterkteklasse en de inbrandsnelheid van hout in het kader van sterkte van een constructie bij brand; • De brandklasse, rookklasse, inbrandsnelheid en brandwerendheid van hout in het kader van beperking van ontwikkeling en uitbreiding van brand en rook in gebouwen; • De warmtegeleidingscoëfficiënt van hout in het kader van energiezuinigheid; • De milieu-impact van hout of houten producten (Environmental Product Declarations, EPD) in het kader van milieu; • De formaldehyde-emissie van engineerd hout in het kader van veilig en gezond gebruik van bouwwerken; • Het vrijkomen van schadelijke vluchtige organische stoffen (VOC) en (het ontstaan van) ioniserende straling uit bouwmaterialen in het kader van gezondheid. Deze regeling is er op moment van het uitkomen van de 11de druk van het Houtvademecum nog niet. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de sterkte-eigenschappen, brandeigenschappen, thermische isolatie, gezondheidsaspecten en milieuaspecten van hout. 9.2 Sterkte De constructieve veiligheid van een houten bouwkundige constructie kan worden berekend volgens de in NEN-EN 1995 (Eurocode 5) gegeven regels. Om deze berekeningen te kunnen maken moet de zogenaamde ‘sterkteklasse’ van het toe te passen hout bekend zijn. Voor gezaagd hout zijn de sterkteklassen met bijbehorende sterkte- en stijfheidswaarden gegeven in de norm NENEN 338, waarop tabel 9.1 is gebaseerd; voor gelamineerd naaldhout geldt NEN-EN 14080. Het is verplicht om binnen de CE-markering
voor gezaagd hout voor constructief gebruik de sterkteklasse te declareren; dit geldt ook voor gelamineerd hout. In hoofdstuk 5.2.1 wordt het begrip sterkteklasse als een houteigenschap uitgelegd en wordt aangegeven wat er voor nodig is om tot een sterkteklasse-indeling te komen. In dit hoofdstuk worden de karakteristieke waarden per sterkteklasse gegeven (tabel 9.1) en wordt aangegeven hoe er met sterkteklasses kan worden gerekend in het kader van het bouwbesluit. NEN-EN 338 maakt onderscheid in 20 verschillende sterkteklassen: 12 voor naaldhout (C14-C50) en 14 voor loofhout (D18-D80). De C staat voor ‘Coniferous’ (naaldhout) en de D staat voor ‘Deciduous’ (loofhout). NEN-EN14080 maakt onderscheid in 8 klassen (GL24-GL36) waarbij een opsplitsing is gemaakt voor gelamineerd hout bestaande uit lamellen uit één sterkteklasse: ‘homogeen’ (h) of uit meerdere sterkteklassen: ‘gecombineerd’ (c). Zo wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds GL24h – GL36h (homogeen) en GL24c – GL36c (gecombineerd). Elke sterkteklasse declareert de zogeheten ‘karakteristieke waarden’ van de materiaaleigenschappen. De karakteristieke waarde is die waarde waaraan, bij een test, 95% van alle proefstukken voldoet. In tabel 9.1 zijn de sterkteklassen en bijbehorende waarden gegeven. De hoogte van het getal in de sterkteklasse-notatie is de karakteristieke waarde van de buigsterkte evenwijdig aan de vezelrichting. Zo is bij C18 de karakteristieke waarde van de buigsterkte 18 N/mm², en bij D40 is deze 40 N/mm². Constructeurs werken met de zogenaamde rekenwaarde, waarin het toepassingshoutvochtgehalte en de wijze van belasting (duur en aard) is verrekend.
DEEL III BASISKENNIS HOUT
9 BOUWBESLUIT EN HET REKENEN AAN HOUT
HOUTVADEMECUM
De rekenwaarde voor de sterkte moet natuurlijk groter zijn dan de rekenwaarde van de optredende spanning. Indien hieraan wordt voldaan, wordt aan de primaire eis van veiligheid, bepaald in de uiterste grenstoestand, voldaan. In principe zegt deze berekening niets over de stijfheid, bepaald in de bruikbaarheidsgrenstoestand, van de
767
DEEL III BASISKENNIS HOUT
ft;0;k
ft;90;k
fc;0;k
N/mm2
N/mm2
N/mm2
fc;90;k
N/mm2
N/mm2
fv;k
N/mm2
E0;mean
N/mm2
E0,05
N/mm2
E90;mean
N/mm2
Gmean
kg/m3
ρk
ρmean kg/5
C14
14
8
0,4
16
2
3
7000
4700
230
440
290
350
C16
16
10
0,4
17
2,2
3,2
8000
5400
270
500
310
370
C18
18
10
0,4
18
2,2
3,4
9000
6000
300
560
320
380
C20
20
12
0,4
19
2,3
3,6
9500
6400
320
590
330
390
C22
22
13
0,4
20
2,4
3,8
10000
6700
330
630
340
410
C24
24
14
0,4
21
2,5
4
11000
7400
370
690
350
420
C27
27
16
0,4
22
2,6
4
11500
7700
380
720
370
450
C30
30
18
0,4
23
2,7
4
12000
8000
400
750
380
460
C35
35
21
0,4
25
2,8
4
13000
8700
430
810
400
480
C40
40
26
0,4
26
2,9
4
14000
9400
470
880
420
500
C45
45
30
0,4
27
3,1
4
15000
10100
500
940
440
520
C50
50
33,5
0,4
29
3,2
4
16000
10700
530
1000
460
550
D18
18
11
0,6
18
4,8
3,5
9500
8000
630
590
475
570
D24
24
14
0,6
21
4,9
3,7
10000
8400
670
620
485
580
D27
27
16
0,6
22
5,1
3,8
510
610
D30
30
18
0,6
23
8
3,9
11000
9200
730
690
530
640
D35
35
21
0,6
25
8,1
4,1
12000
10100
800
750
540
650
D40
40
24
0,6
26
8,3
4,2
13000
10900
860
810
550
660
D45
45
27
580
700
D50
50
30
620
740
D55
55
33
660
790
D60
60
36
700
840
D65
65
39
750
900
D70
70
42
0,6
34
13,5
5,0
20000
16800
1330
1250
800
960
D75
75
45
0,6
37
12,8
5,0
22000
18500
1470
1380
850
1020
D80
80
48
0,6
38
13,5
5,0
24000
20200
1600
1500
900
1080
GL 24h GL 24c
24 24
16,5 14
0,4 0,35
24 21
2,7 2,4
2,7 2,2
11600 11600
9400 9400
390 320
720 590
380 350
420
GL28h GL 28c
28 28
19,5 16,5
0,45 0,4
26,5 24
3,2 2,7
3,2 2,7
12600 12600
10200 10200
420 390
780 720
410 380
455
GL 32h GL 32c
32 32
22,5 19,5
0,5 0,45
29 26,5
3,3 3,0
3,8 3,2
13700 13700
11100 11100
460 420
850 780
430 410
490
GL 36h GL 36c
36 36
26 22,5
0,6 0,5
31 29
3,6 3,3
4,3 3,8
14700 14700
11900 11900
490 460
910 850
450 430
515
4,4 0,6
29
9,3
0,6
32
10,5
4,5
14000
11800
930
880
17000
14300
1130
1060
4,7 4,8 5,0
Legenda: ƒm;k;: karakteristieke waarde buigsterkte evenwijdig aan de vezel; ƒt;0;k: karakteristieke waarde treksterkte evenwijdig aan de vezel; ƒt;90;k: karakteristieke waarde treksterkte loodrecht op de vezel; ƒc;0;k: karakteristieke waarde druksterkte evenwijdig aan de vezel; ƒc;90;k: karakteristieke waarde druksterkte loodrecht op de vezel; fv;k: karakteristieke waarde schuifsterkte evenwijdig aan de vezel; Ε0;mean: elasticiteitsmodulus evenwijdig aan de vezel in de bruikbaarheidsgrenstoestand (gemiddelde waarde); E0,05: elasticiteitsmodulus evenwijdig aan de vezel in de uiterste grenstoestand (5% onderschreidingswaarde); E90;mean: elasticiteitsmodulus loodrecht op de vezel in de bruikbaarheidstoestand (gemiddelde waarde); Gmean: afschuivingmodulus in de bruikbaarheidstoestand (gemiddelde waarde); ρk: karakteristieke waarde volumieke massa voor berekeningen in de uiterste grenstoestand (bijvoorbeeld voor het berekenen van de stuiksterkte); ρmean: volumieke massa voor berekeningen in bruikbaarheidstoestand
Tabel 9.1 Sterkteklassen en materiaaleigenschappen voor gezaagd naaldhout en loofhout bij een houtvochtgehalte van 12% (NEN-EN 338 (2016) en NEN-EN 14080)
768
beschouwde constructie. Om een indruk te krijgen van de stijfheid van een constructie worden de optredende vervormingen (ook de tijdsafhankelijke (kruip) vervorming) berekend uit de gemiddelde waarden van E-modulussen en G-modulus en deze worden gerelateerd aan vervormingseisen. Twee belangrijke parameters hierbij zijn de uiterste grenstoestand en de bruikbaarheidsgrenstoestand. De uiterste grenstoestand is het moment waarop het hout bezwijkt. De bruikbaarheidsgrenstoestand is de grens waarna de constructie niet meer aan de functie-eisen kan voldoen, bijvoorbeeld door een te grote doorbuiging. Tabel D geeft een overzicht van de beschikbare sterkteklassen per houtsoort. 9.3
Brand, hout en Bouwbesluit
9.3.1. Algemeen Brandveiligheid is een belangrijk aspect binnen het Bouwbesluit en de voorschriften zijn erop gericht om de kans op het ontstaan van brand, de ontwikkeling en de uitbreiding te beperken, de brand zo goed mogelijk te kunnen bestrijden en om voldoende vluchtmogelijkheden te behouden. Het grootste gevaar voor mensen bij brand wordt veroorzaakt door rook, gassen en dampen die door brandende goederen (zoals meubelen, stoffering) en constructieonderdelen worden afgegeven. Ze zijn giftig, werken verstikkend en belemmeren het zicht waardoor het moeilijker wordt om een brandend pand te verlaten. Verder is het belangrijk dat de constructieve veiligheid van een gebouw een voorspelbare tijd gewaarborgd is wat vluchten mogelijk maakt en wat brandbestrijding een kans geeft. Een gebouw kan brandveiliger worden gemaakt door slecht brandbare barrières (vloeren, wanden, deuren) te creëren. Hierdoor wordt de uitbreiding van brand vertraagd of verhinderd en dit zorgt ervoor dat de rest van het gebouw langer gevrijwaard blijft van brand. De mate van brandwerendheid wordt uitgedrukt in minuten. Om een gebouw brandveiliger te maken zijn er prestatie-eisen gesteld aan
(houten) constructiematerialen op het gebied van brandbaarheid (brandklasse) en rookontwikkeling (rookklasse), brandwerendheid in relatie tot het bezwijken van een constructie of brandwerendheid in relatie tot het scheiden van compartimenten en rookdoorgang. In bepaalde gevallen worden er ook eisen gesteld aan de brandgevaarlijkheid van daken. Naast de brandveiligheid in een pand is ook brandverspreiding (brandoverslag) belangrijk. Naast de oriëntatie en de onderlinge afstand van gebouwen zijn ook eigenschappen van de gebruikte materialen bepalend voor het risico op brandoverslag. Het gaat hierbij om het ontbrandingsgedrag (belangrijk voor daken en gevels) en de mate waarin brandende of hete deeltjes vrijkomen. 9.3.2. Classificatie voor brandveiligheid Aangetoond moet worden of een gehele constructie aan de prestatie-eisen van het Bouwbesluit voldoet. Hierbij kan de gehele constructie getest worden wat arbeidsintensief en duur is. Het is ook mogelijk en eenvoudiger om een vergelijking te maken met een soortgelijke constructie waarvan de brandeigenschappen bekend zijn of om de constructie modelmatig door te rekenen op basis van modellen waarin veel brandtestgegevens zijn opgenomen.
DEEL III BASISKENNIS HOUT
fm;k
N/mm2
HOUTVADEMECUM
Bij het bepalen van de brandveiligheid op basis van vergelijking of berekening wil men weten hoe een bouwmateriaal reageert op brand en dit is vastgelegd binnen de CEmarkering in de Europese brandklassen A-F. De klassen geven aan hoe snel een materiaal ontbrandt, verbrandt, hoe snel vlammen zich over het oppervlak verspreiden, hoeveel rook (rookklasse) en brandende deeltjes (druppelvorming) er vrij komen. Materialen uit de hoogste brandklasse A1 leveren geen enkele bijdrage aan de brand en zijn niet brandbaar. Bij de vervolgklassen neemt de bijdrage aan de brand en de brandbaarheid steeds verder toe tot klasse F wat uiterst brandbaar is (zie tabel 9.2 en 9.3). Het is niet mogelijk met houten producten
769
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
HOUTVADEMECUM
Alden, H.A. (1995). Hardwoods of North America. Gen. Tech. Rep. FPL-GTR-83. Madison, WI: U.S. Department of Agriculture, Forest Service, Forest Products Laboratory. 136 pp. Alden, H.A. (1997). Softwoods of North America. Gen. Tech. Rep. FPL-GTR-102. Madison, WI: U.S. Department of Agriculture, Forest Service, Forest Products Laboratory. 151 pp. Andritschke, S., Dünisch, O., en T. Herres (2012). Verwendung von Holz im Aussenbereich – Holzarten, Gestaltung, Konstruction, Oberfläche. Deutsche Verlags-Anstalt, 208 pp. Anonymus, Physical properties of Eucalyptus globulu. Labill. Chili. Anonymus, Holzeigenschaftstafeln, Holz als Roh- und Werkstoff. Anonymus (1940). Brochure Bangkirai. Mij. De Fijnhouthandel. Anonymus (1945). Handbook of empire timbers. Department of Scientific and Industrial Research, Forest Products Research, London. 142 pp. Anonymus (1965). The Movement of Timbers. Leaflet nr. 47. Anonymus (1966). Millettia stuhlmannii (panga panga, mpande). Timbers of Tanganyaka. Utilisation Section, For. Div., Moshi. Anonymus (1973). Properties and uses of Papua New Guinea Timbers. Second trade note. Forest Products Research Centre, Department of Forest, Papua New Guinea. 44 pp. Anonymus (1976). As Madeiras Brasileiras, Suas características e apliçacões industriais. Editora Industrial Teco Ltda, São Paulo. 144 pp. Anonymus (1977). Handbook of softwoods. Building Research Establishment report. 63 pp. Anonymus (2004). Guyana Woods, 21 species. Guyana species booklet. pdf. Guyana Forestry Commission, Georgetown. Armstrong, F.M. The strength properties of timbers (Bulletin nr. 50). Princess Risborough Laboratory, Building Research Establishment, Forest Products Research Laboratory. Association Technique Internationale des Bois Tropicaux (A.T.I.B.T.) (1979). Nomenclature Générale des Bois Tropicaux, Nogent-sur-Marne. 275 pp.
786
Association Technique Internationale des Bois Tropicaux (A.T.I.B.T.) (1982). Nomenclature Générale des Bois Tropicaux, Nogent-sur-Marne. 216 pp. Association Technique Internationale des Bois Tropicaux (A.T.I.B.T.) (1985). Nomenclature Générale des Bois Tropicaux, Nogent-sur-Marne. Association Technique Internationale des Bois Tropicaux (A.T.I.B.T.) (1990). Nomenclature Générale des Bois Tropicaux, Nogent-sur-Marne. Baker, R.T. (1919). The Hardwoods of Australia and their economics. The Governement of the State of New South Wales, Sydney. 522 pp. Banks, C.H. (1954). ‘The mechanical properties of timbers, with particular reference to those grown in the Union of South Africa’ in: South Afr. For. Ass. 24. Barefoot, A.C. en J.D. Traywick (1971). ‘Mechanical and related properties of tornillo’ in: Wood Science 3, 4. Barghoorn, A.W. e.a. (1968). Begemann, H.F. (1963). Lexikon der Nutzhölzer. Verlag und Fachbuchdienst Emmi Kittel, 8905 Mering. Berni, C.A. (1982). Caracteristicas, propiedades y usos de maderas del Paraguay. Instituto Nacional de Tecnologia y Normalizacion, Departamento de Maderas. Asunción. 55 pp. Bhikhi, C.R., P.J.M., Maas, J., Koek-Noorman, T.R. van Andel. 2016. Timber of trees of Suriname –an identification guide-. LM Publishers, 287 pp. Bienfait, J.L. en H.J. Romeijn (1950). Eigenschappen van hout voor constructiedoeleinden. Circulaire 14. Houtinstituut TNO, Delft. 24 pp. Bolza, E. en N.H. Kloot (1966). The mechanical properties of 81 New Guinea timbers. Dept. For. Prod., Techn. Paper nr. 41. CSIRO. Bolza, E. en W.G. Keating (1972). African Timbers – The properties, uses and characteristics of 700 species. Bongers, H.P.M. en R.K.W.M. Klaassen (2003). De geschiktheid van Cedrorana, Dabéma, Guariuba, Jatoba, Kosipo, Sapupira, Tatajuba en Tiama voor gebruik in timmerwerk. SHR Hout Research, Wageningen. 80 pp. Bootle, K.R. (1998). Wood in Australia. Types,
LITERATUUR
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
787
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
788
New York. 6133 pp. Ferreira, O P. (2003). Madeira: uso sustentável na construcao civil. Instituto de Pesquisas Tecnológicas. São Paulo. 59 pp. Fouarge, J., G. Gerard en E. Sacré (1953). Bois du Congo. INAC. FSC Nederland informatie (2003). Eigenschappen van nieuwe houtsoorten met FSC-certificaat voor toepassing in grond-, weg- en waterbouw. Fundter, J.M. (1988). Bosbijprodukten ABC (concept). Vakgroep Bosbouwtechniek, Landbouw Universiteit Wageningen. Gan, K.S. en S.C. Lim (2004). Common commercial timbers of Peninsular Malaysia. FRIM Research pamphlet no. 125 Garcia, A.F. en E.T. Diaz (1942). La Madera, su explotacion, secamiento, propiedades y utilizacion. La Sud-America, Santiago de Chile. 224 pp. + 110 fig. Gérard, J., R.B. Miller en B.J.H. ter Welle (1996). Major timber trees of Guyana, timber characteristics and utilization. The Tropenbos Foundation, Wageningen. Gérard, J., Beauchêne, J., Fouquet, D., Guibal, D., Langbour, P., Thévenon, M-F., Thibaut, A. en M. Vernay. (2004). TROPIX 5.0 : caractéristiques technologiques de 215 essences tropicales. Montpellier: CIRAD-Forêt, Cd-Rom. Giordano, G. (1976). Tecnologia del Legno, Volume III. Unione Tipografico-Editrice Torinese, Torino. 1354 pp. Gonzales, J. S. (1997). Growth properties and uses of Western Red Cedar. Forintek Canada Corp. and Western Red Cedar Lumber Association, Vancouver BC. Govers, A. (1966). Working stresses for a number of wood species. Houtinstituut TNO, Delft. 100 pp. Grewal, G.S. (1979). Air-seasoning properties of some Malaysian timbers. Malaysian forest service trade leaflet no.41. Hausen, B.M. (1973). Holzarten mit gesundheitsschädigenden Inhaltsstoffen. DWRVerlags-GmbH Stuttgart. 148 pp. Heilig, P.M. (1981). Houtvademecum. Kluwer Technische Boeken B.V., Deventer. 418 pp. Hillis W.E. (1987). Heartwood and tree exudates. Springer Verlag Berlin Heidelberg New York London Paris Tokyo. Hon, L.Y., E.A.R. Bin Chi en C.Y. Pun (1974). The strength properties of some Malaysian timbers.
Mal. For. Serv., Trade Leaflet nr. 34. Houtinstituut TNO (1955-1974). Houtbeschrijvingen, losbladig systeem. Houtinstituut TNO, Delft. Howard, A.L. (1948). A manual of the timbers of the world, Their characteristics and uses. Macmillan & Co. Ltd. 751 pp. Humphreys, F.R. en G.E. Ironside (1977). Charcoal from New South Wales species of timber. Forestry Commission of New South Wales. Technical paper no. 23. IBDF (1981). Madeiras da Amazônia: Caracteristicas e utilizacao, Volu me I. Floresta Nacional do Tapajos, CNPq, Brasília. 114 pp. IBDF/DPq-LPF (1988). Amazonian Timbers, Volume II, Characteristics and utilization. Curuá-Una Experimental Forest Station, Brasília. 236 pp. Interfederaal Houtvoorlichtingscentrum (2000). Houtsoorten eigenschappen. Internet online database: www.hout.be/hout/. Hout vzw, Brussel. Jacobs, M.R. (1979). Eucalypts for planting. Food and Agriculture Organization of the U.N. FAO Forestry Series 11. Rome. 677 pp. Japing, C.H. en H.W. Japing (1960). Houthandboek; Surinaamse houtsoorten. Dienst ’s Lands Bosbeheer Suriname, Paramaribo. 264 pp. Japing, H.W. (1957). Onderzoek naar de belangrijkste mechanische en fysische eigenschappen van 41 Surinaamse houtsoorten. Mededeling CXXII, Koninklijk Instituut v.d. Tropen. Japing, H.W. (1960). Gegevens van proeven over de belangrijkste mechanische en fysische eigenschappen van 5 bekende Surinaamse Houtsoorten enz. Mededeling CXXXVI, Kon. Inst. v.d. Tropen. Keating W.G. en E. Bolza. (1982). Characteristics, properties and uses of timbers volume 1: Southeast Asia, Northern Australia and the Pacific. Inkata press Melbourn, Sydney and London. Kennedy, E.I. (1965). Strength and related properties of woods grown in Canada. Dept. of For., Publicatie nr. 1104. Keresztesi, B. red. (1988). The Black Locust. Akademiai Kiado, Budapest. 197 pp. Kingston, R.S.T. en C.J.E. Risdon (1961). Shrinkage and density of Australian and other South-West Pacific woods. Dept. For. Prod., Techn. Paper nr. 13. CSIRO. Kloot, N.H. en E. Bolza (1961). Properties of Timbers Imported into Australia. Division of Forest Products Technological Paper nr. 12, Commonwealth
Scientific and Industrial Research Organisation, Australia, Melbourne. 80 pp. Kollman, F. (1951). Technologie des Holzes und der Holzwerkstoffe, Band I. Kollmann, F.P. en A. Côté (1968). Principles of wood science and Technology I. Solid wood. Kollmann F.P., Kuenzi E.W. en A.J. Stamm (1975). Principles of wood science and technology II. Wood based materials. Krajnc N. 2015 Fuel Handbook. FAO Pristina Kribs, A.A. (1959). Commercial Foreign Woods on the American Market. Buckhout Laboratory, Department of Botany, Pennsylvania State University. Pennsylvania. 203 pp. Kukachka, B.F. (1957). Report nr. 1979, Properties of imported tropical woods. Research paper FPL 125. 1970. Kynoch, W. en N.A. Norton (1938). Mechanical properties of certain tropical woods, chiefly from South America. Univ. of Michigan, Bulletin nr. 7. Laming, P.B. (1955-1974). Houtbeschrijvingen. Houtinstituut TNO, losbladig systeem, Delft. Laming, P.B., J.F. Rijsdijk en J.C. Verwijs (1978). Houtsoorten, Informatie voor de praktijk. Houtinstituut TNO, Delft. 390 pp. Laming, P.B. (1982). Bevordering van de toepassing van een aantal minder gebruikte houtsoorten. Houtbeschrijvingen van de op de internationale vakbeurs HOUT ‘80 geëxposeerde houtsoorten, met daarin opgenomen de resultaten van de met deze soorten uitgevoerde industriële proeven. Houtinstituut TNO, Delft en Centrum tot Bevordering van de import uit ontwikkelingslanden CBI, Rotterdam. 32 pp. Larsson-Brelid, P. en M. Westin (2010). Biological degradation of acetylated wood after 18 years in ground contact and 10 years in marine water, IRG/ WP 10-40522. 2010. Lauricio, F.M. en J.D. Siopongco (1970). Sixth progress report on the mechanical and related properties of Philippine woods. The Philipp. Lumberman. Lavers, G.M. (1969). The strength properties of timbers. For. Prod. Res. Bull. nr. 50. H.M. Stationery Office, London. Lee, Y.H., A.R.C. Enku en Y.P. Chu (1979). The Strength Properties of some Malaysian Timbers. Malaysian Forest Service, Trade Leaf nr. 34, Second Revision 1979. 107 pp. Lee, Y.H. en Y.P. Chu (1974). Commercial timbers of
LITERATUUR
properties and uses. McGraw-Hill Book Company, Sydney. Brazier J.D. (1956). Meranti, seraya and allied timbers. Forest products research bulletin no. 36. Brotero, F.A. en A. Viera (1956). Tabelas de resultados obtidos frasa madeiras nacionas. Boletin nr. 31, IPT. São Paulo. Brunner, M., L.J. Kucera, E. Zürcher en A. Hirzel (1994). Major timber trees of Guyana, a lens key. The Tropenbos Foundation, Wageningen en Swiss Federal Institute of Technology Chair of Wood Science, Zurich. Burgess, P.F. (1966). Timbers of Sabah. Centre Technique Forestier Tropical (1969). Monographie de l’Ilomba. Chichignoud, M., G. Deon, P. Detienne, B. Parant en P. Vantomme (1990). Atlas des Bois Tropicaux d’Amerique Latine. Association Technique Internationale des Bois Tropicaux. 218 pp. Choo, K.T. (1978). Air-seasoning of rubberwood. Report presented at Second Rubberwood Reseach Committee Meeting 31st December. Chudnoff, M. (1984). Tropical timbers of the world. United States Department of Agriculture, Forest Service, Agriculture Handbook nr. 607. Madison. 464 pp. Dahms, K.G. (1968). Afrikanische Exporthölzer. DRW-Verlag Weinbrenner GmbH & Co LeinfeldenEchterdingen, 358 pp. Desch H.E. 1941. Dipterocarp timbers oft he Malay peninsula. Malayan forest records no. 14. Desch H.E. 1957. Manual of Malayan timbers. Malayan Forest Records no. 15 Volume 1. 328 pp. Dietrichs, H.H. (1989). Holzkunde, Chemischtechnologische Merkblätter. Sonderdruck aus der Fachzeitschrift BM Bau- und Möbelschreiner. Durand, P.Y. (1986). ‘ White Meranti/Yellow Meranti/ Yellow Seraya/Yellow Lauan’ in: Revue Bois et Forets des Tropiques nr. 214, 4e trimester 1986. Fanshawe, D.B. (1954). Forest products of British Guyana, Part I, Principal Timbers. Forestry Bulletin nr. 1, Forestry Department, British Guyana. 106 pp. F.A.O. Food and agriculture organization of the United Nations (1979). Eucalypts for planting. FAO Forestry Series nr. 11. Farmer, R.H. (1972). Handbook of Hardwoods. Building Research Establishment, Princes Risborough Laboratory. London. Fengel, D. en G. Wegener (1989). Wood –chemistry, ultrastructure, reactions. Walter de Gruyter Berlin
HOUTVADEMECUM
789
BRONNEN VAN FOTO’S
pagina 644 644 644 646 646 648 648 650 650 650 652 652 656 656 656 660 660 666 666 670 670 672 672 672 674 674 674 676 676 678 682 682
IEP WISELIUS † RAADGEVEND ADVIESBUREAU (IWRA), WESTZAAN
Afrormosia: Pericopsis angolensis, kwartiers vlak Afrormosia: Pericopsis elata, dosse vlak Andiroba: Carapa guianensis, dosse vlak Angelim pedra/Sapupira: Hymeno/obium excelsum, kwartiers vlak Angelim pedra/Sapupira: Hymenolobium spec., dosse vlak Appel: Malus spec., dosse vlak Araracanga: Aspidosperma desmanthum, halfkwartiers vlak Arariba: Centrolobium microchaete, kwartiers vlak Arura vermeiho: lryanthera grandis, dosse vlak Basralocus: Dicorynia guianensis, dosse vlak Bucida: Bucida buceras, dosse vlak Cambara/Jaboty: Erisma uncinatum, kwartiers vlak Cumaru: Dipteryx odorata, kwartiers vlak Cumaru: Dipteryx odorata, dosse vlak Cumaru: Dipteryx odorata, kops vlak
806
72 72 88 90 90 100 102 104 106 126 154 162 186 186 186
Curupay: Adenanthera macrocarpa, dosse vlak Curupay: Adenanthera macrocarpa, kops vlak Eiken, Amerikaans wit: Quercus alba, dosse vlak Eiken, Amerikaans wit: Quercus alba, kops vlak Essia: Petersianthus macrocarpus, kwartiers vlak Essia: Petersianthus microcorys., kops vlak Eveuss: Klainedoxa gabonensis, kwartiers vlak Eveuss: Klainedoxa gabonensis, dosse vlak Eveuss: Klainedoxa gabonensis, kops vlak Eyong: Eribroma oblonga, halfkwartiers vlak Freijo: Cordia alliodora, dosse vlak Grenen, Frans: Pinus pinaster, dosse vlak
Hackberry: Celtis occidentalis, kops vlak
Hickory: Carya tomentosa, kwartiers vlak Hickory: Carya myristicaeformis, dosse vlak Ilomba: Pycnanthus angolensis, dosse vlak Incense cedar: Calocedrus decurrens, dosse vlak Kempas: Koompassia spec., dosse vlak Keruing: Dipterocarpus spec., dosse vlak Kosipo: Entandrophragma candollei, halfkwartiers vlak Koto: Pterygota bequaertii, kwartiers vlak Letterhout: Piratinera guianensis, kwartiers vlak Louro amarelo: Aniba spec., kops vlak Melunak: kwartiers vlak Melunak: halfkwartiers vlak Melunak: kops vlak Mengkulang: Heritiera spec., kwartiers vlak Mengkulang: Heritiera spec., dosse vlak Mora: Mora excelsa, dosse vlak Myrtle beech: Nothofagus cunninghamii, halfkwartiers vlak Naga: Brachystegia spec., dosse vlak Oboto: Mammea africana, kwartiers vlak Ogea: Daniellia ogea, halfkwartiers vlak Okan: Cylicodiscus gabunensis, kwartiers vlak Okan: Cylicodiscus gabunensis, dosse vlak Parana pine: Araucaria angustifolia, dosse vlak Pernambuco: Caesalpinia echinata, kwartiers vlak Piquia: Caryocar villosum, kwartiers vlak Rozenhout, Bahia: Dalbergia decipularis, kwartiers vlak Rozenhout, Bahia: Dalbergia frutescens, dosse vlak Sande: Brosium utile, kwartiers vlak Sande: Brosium utile, kops vlak Satijnnoten: Liquidambar styraciflua, dosse vlak Satijnnoten: Liquidambar, kops vlak Soft-pine-groep: Pinus banksiana, dosse vlak Sucupirana: Sweetia nitens, dosse vlak Sucupirana: Sweetia nitens, kops vlak Sugi: Cryptomeria japonica, kwartiers vlak Sugi: Cryptomeria japonica, dosse vlak
pagina 188 188 220 220 240 240 242 242 242 244 252 274
284
290 290 300 304 342 346 356 358 368 378 406 406 406 408 408 432 450 452 466 468 470, cover 470 492 504 510 552 552 558 558 574 574 594 606 606 608 608
BRONNEN VAN FOTO’S
Uchi torrado: Sacoglottis guianensis, kwartiers vlak Uchi torrado: Sacoglottis guianensis, dosse vlak Uchi torrado: Sacoglottis guianensis, kops vlak Vera pok: Bulnesia arborea, dosse vlak Vera pok: Bulnesia arborea, kops vlak Virola: Virola koschnyi, dosse vlak Virola: Virola koschyii, kops vlak Vitex: Vitex cofassus, kwartiers vlak Vitex: Vitex cofassus, dosse vlak Vitex: Vitex cofassus, kops vlak Vuren: Picea abies, kwartiers vlak Vuren: Picea abies, kops vlak Walaba: Eperua falcata, kwartiers vlak Walaba: Eperua falcata, dosse vlak Walaba: Eperua falcata, kops vlak Wamba: Tessmannia africana, kwartiers vlak Wamba: Tessmannia africana, dosse vlak Western red cedar: Thuja plicata, kwartiers vlak Western red cedar: Thuja plicata, kops vlak Weymouth: Pinus strobus, kwartiers vlak Weymouth: Pinus strobus, kops vlak Wilgen: Salix alba, kwartiers vlak Wilgen: Salix alba, dosse vlak Wilgen: Salix alba, kops vlak Yellow cedar: kwartiers vlak Yellow cedar: dosse vlak Yellow cedar: kops vlak Zapatero: Casearia praecox, kwartiers vlak Zapatero: Casearia praecox, kops vlak Zebrano: Microberlinia bisulcata, dosse vlak Cocospalm: Cocos nucifera, kwartiers vlak Cocospalm: Cocos nucifera, kops vlak
HOUTVADEMECUM
807
ALFABETISCH REGISTER
pagina 608 614 614 620 630 638 648 660
Sugi: Cryptomeria japonica, kops vlak Tali: Erythrophleum suaveolens, kwartiers vlak Tali: Erythrophleum suaveolens, dosse vlak Tasua: Amoora polystachya, kwartiers vlak Tchitola: Oxystigma oxyphyllum, dosse vlak Tiama: Entandrophragma angolense, dosse vlak Virola: Virola surinamensis, halfkwartiers vlak Wengé/Panga panga: Milettia laurentii, dosse vlak
INSIDE WOOD, JUGO ILIC Giam: Hopea nutans, kops vlak
260
HOLZATLAS, FACHBUCHVERLAG LEIPZIG Essia: Petersianthus spec., dosse vlak
240
V.H. LEE EN Y.P. CHU (1974). COMMERCIAL TIMBERS OF PENINSULAR MALAYSIA: ZIE LITERATUURLIJST
Giam: Hopea spec., kwartiers vlak Giam: Hopea spec., dosse vlak
FOTO’S VAN DEEL III BASISKENNIS HOUT
Afbeelding 2.7 Spiraalgroei, foto P. de Graauw Afbeelding 5.16 Destructief onderzoek (foto SHR) Afbeelding 5.17 Een voorbeeld van een sterktesorteermachine (foto MicrotecGoldenEye 700 www.microtec.eu) Afbeelding 5.20 a) beuken in schimmeltest (foto SHR) Afbeelding 5.20 b) grondbakkentest (foto Daniel Wiersma) Afbeelding 5.20 c) staak uit kerkhofproef (foto SHR) Afbeelding 6.1 Oogst met motorkettingzaag (foto Berry Kok) Afbeelding 6.2 Oogst met harvester (foto Berry Kok) Afbeelding 6.3 Stamhout in bos (foto Probos) Afbeelding 6.4 Stamtransport (foto Berry Kok) Afbeelding 6.8 Vlakbank (foto De Groot Houtbewerkingsmachines) Afbeelding 6.9 Vandiktebank (foto De Groot Houtbewerkingsmachines) Afbeelding 6.14 Vingerlassen (foto Daniel Wiersma) Afbeelding 6.15 Lamineren (foto Berry Kok) Afbeelding 6.16 Onderzoek naar de kwaliteit van verschillende coatings (foto SHR) Afbeelding 6.17 Schroeven testen (foto SHR) Afbeelding 6.18 Diverse typen houtverbindingsmiddelen (foto SHR)
FOTO’S TOEPASSINGEN www.johnlewismarshall.com Centrum Hout/EdM
FOTO’S COVER
692 724 725 735 735 735 742 742 743 743 744 745 746 746 749 751 751 8, 12, 14, 32, 40, 46, 58, 680, 684 en 780 766
Centrum Hout, Houtarchitectuurprijs 2014: Project Hotel Udens Duyn, DJGA.nl
808
260 260
HOUTVADEMECUM
ALFABETISCH REGISTER VAN HOUTNAMEN
Verwezen wordt naar de pagina's waar de betreffende houtsoorten worden genoemd. A Aba 112 Abachi 62, 83, 98, 358, 530, 582 Abaku 388 Abalé 240 Abam 96 Abang 312 Abarco 64, 625 Abebay 584 Abem 214 Abenbegne 638 Abete 198, 652 Abete rosso 652 Abeto 198 Abeum à grandes feuilles 374 Abies 590, 602 Abies alba 198 Abies grandis 198 Abies spp. 602 Abing 240 Abiorana 68 Abiu 68, 166 Abiurana 68 Abiurana vermelha 68 Abokpo 210 Aboranzork 140 Aborbora 194 Abotzok 466 Aboudikro 560 Abricotier d’Afrique 466 Abumana 194 Abura 70 Acacia 546 Acacu 530 Acajou 350, 384 Acajou à grandes feuilles 350 Acajou blanc 350 Acajou d’Afrique 350 Acajou grand bassam 350 Acanthopanax ricinifolius 574 Acanthopanax septemlobus 574 Acapu 150 Acapurana 86 Aceite cachicamo 158 Aceite mario 158 Aceituno 582 Acer 281 Acer nigrum 230 Acer platanoides 230 Acer pseudoplatanus 230
Acer rubrum 230 Acer saccharinum 230 Acer saccharum 230, 281 Achi 452 Achuá 644 Achuá-rana 644 Acuminata 638 Adelgran 198 Adjap 430 Adjouaba 296 Adonisidoro 582 Adoum 470 Adro-rana 172 Adza 430 Aek 118 Aesculus hippocastanum 334 Afambéou 246 Afara 370 African apple 466 African apricot 466 African blackwood 268 African ebony 210 African grenadillo 268 African mahogany 350 African mammee-apple 466 African padauk 482 African pencil cedar 532 African pterygota 358 African satinwood 438 Afrikaans ebben 210 Afrikaans grenadille 211 Afrikaans mahonie 350, 456 Afrikanische Bleistift Zeder 532 Afrikanisches Mahagoni 350 Afrikanisches Zitronenholz 438 Afrocarpus falcata 520 Afrocarpus gracilior 520 Afrocarpus mannii 520 Afrocarpus usambarensis 520 Afrormosia 72 Afrormosia elata 72 Afun 398 Afzelia 74, 420, 432, 452 Afzelia africana 74 Afzelia apa 74 Afzelia bipindensis 74 Afzelia chanfuta 74 Afzelia cochinchinensis 75 Afzelia doussié 74 Afzelia lingue 74
Afzelia pachyloba 74 Afzelia quanzensis 74 Afzelia siamica 75 Afzelia xylocarpa 75 Agathis 338 Agathis australis 338 Agathis borneensis 338 Agathis dammara 338 Agathis labillardieri 338 Agathis marcophylla 338 Agathis robusta 338 Agathis vitiensis 338 Agba 640 Agboin 192 Agbola 630 Aglaia cucullata 620 Aglaia polystachya 620 Agracejo 676 Aguano 384 Agui 250, 298 Ahafo 350 Ahorn 230 Aiélé 83 Aie-udu 298 Aji 150, 278 Ajillo 510 Aké 318, 358 Akédé 98 Akewe 318 Ako 98 Akoga 112 Akogha 112 Akoinsiba 68 Akolodo 452 Akom 370 Akomu 300 Akondoc 136 Akoura 112 Akumaba 194 Akwakwa 630 Alaska cedar 674 Alaska pine 286 Alaska yellow cedar 674 Albarco 64 Albizia saman 610 Alcornoque 604 Alder 228 Aldina 78 Aldina heterophylla 78 Aldina insignis 78
ALFABETISCH REGISTER
BRONNEN VAN FOTO’S
809
ALFABETISCH REGISTER
810
Amerikaans esdoorn 281 Amerikaans essen 234 Amerikaans grenadille 180 Amerikaans grenen 515, 595, 599 Amerikaans hard esdoorn 230 Amerikaans hard grenen 595, 598 Amerikaans iepen 292 Amerikaans kastanje 334 Amerikaans kersen 344 Amerikaans lariks 360 Amerikaans linden 376 Amerikaans noten 460 Amerikaans platanen 518 Amerikaans populieren 642 Amerikaans rood eiken 216, 220, 224 Amerikaans wit eiken 216, 220 Amerikaans zacht esdoorn 230 Amerikaans zacht grenen 595, 599 Amoora 620 Amoora cucullata 620 Amoora rohituka 620 Amoreira 434 Amouk 140, 678 Amourette 368 Amphimas pterocarpoides 244 Ana 256 Anacardiaceae 264, 424 Anadenanthera colubrina 188 Anangossi 262, 454 Anani 402, 436 Anani da terra firme 436 Anasey 436 Anauan 540 Andaman ebben 210 Andaman marblewood 210 Andaman padoek 483 Andira 86 Andira coriacea 86 Andira inermis 86 Andira parviflora 86 Andira unifoliolata 86 Andiroba 88 Andoum 98 Androstachys johnsonii 404 Angelica do para 126 Angelim 78, 90, 248 Angelim amargoso 248 Angelim araroba 248 Angelim da campina 78 Angelim da mata 90 Angelim da terra 90 Angelim do para 90 Angelim falso 94 Angelim pedra 90
Angelim vermelho 94 Angelin 86, 90 Angélique 126 Angico 188 Angico preto 188 Angouma 472 Angsana 483 Aniba duckei 553 Aniba hostmanniana 378 Aniba mas 378 Aniba rosaeodora 553 Aniba williamsii 378 Aniègre 96 Aniegre rose 96 Anime 148 Anime blanco 148 Aningeria 96 Aningeria altissima 96 Aningeria robusta 96 Aningré 96 Aninguéri 96 Anisoptera 426 Anisoptera laevis 426 Anisoptera marginata 426 Anisoptera thurifera 426 Anokye 480 Anong 662 Anthonotha fragrans 375 Antiaris 98, 238, 244, 358 Antiaris toxicaria 98 Antrocaryon 62 Anyan 438 Anyaran 438 Anzala 444 Apa 74, 208, 656 Apa apa 208 Apakwieie 116 Apapaya 108 Apaye 108 Apazeiro 656 Apenverdriet 493 Apfelbaum 100 Aphanamixis polystachya 620 Apite 198 Apitong 346 Apixuna 190 Apocynaceae 102, 508 Apopo 202 Appel 100, 344, 502 Appelkwarie 536 Apple 100 Aprono 398 Apuleia leiocarpa 256 Araba 254 Arabutam 504
Arakaka 248 Araliaceae 574 Araputanga 384 Araracanga 102 Araraúba 104 Ararauba da terra firme 102 Araraúva 104 Araría-amarelo 104 Arariba 104 Araucaria 302, 492 Araucaria angustifolia 492 Araucaria araucana 493 Araucaria brasiliana 492 Araucariaceae 338, 492 Araukarie 492 Árbol de caucho 554 Arbol del diablo 530 Arbol vaca 558 Arbor vitae 666 Arbre au diable 530 Archangel 270, 652 Arecaceae 682 Arere 62 Arisauro 248 Aroeira 264 Aroeirana 644 Aroeirao 264 Arurá vermelho 106 Aruru 148 Asamela 72 Asepoko 68 Ash 234 Asia 240 Aspen 526 Aspidosperma 281 Aspidosperma desmanthum 102 Aspidosperma megalocarpon 102 Aspidosperma peroba 508 Aspidosperma polyneuron 508 Assacu 530 Asseng-assié 584 Assi 560, 584 Assié 356, 560, 584 Assiwakara 530 Aste 514 Astronium balansae 264 Astronium concinnum 264 Astronium fraxinifolium 264 Astronium gracile 264 Astronium graveolens 264 Astronium lecointei 264 Astronium urundeuva 264 Aterebá 390 Atherospermataceae 636 Atom 356
Atui 192 Aucoumea klaineana 472 Aune 228 Australian oak 616 Autranella congolensis 444 Avezz 198 Avichuri 558 Avodiré 108 Awari 358 Awong 498, 662 Axuá 644 Aya 112 Ayan 438 Ayap 430 Aye 245 Ayous 62 Azijnhout 110, 225 Azinho 110 Azobé 95, 112, 615, 661 Azucarito 148 B Baboen 648 Bacú 64 Bacumixa 190 bacuri 166 Bacurí 116 Bacurí assu 116 Bacuri de anta 436 Bacurí do Pará 116 Bacury 116 Bacury bravo 436 Badi 136 Bagaceira 622 Bagassa 622 Bagassa guianensis 622 Bagassa tiliifolia 622 Bagasse 622 Bagbe 214 Bagel 424 Bagtikan 578 Bahia 70, 486, 552 Bahia rozenhout 268, 487 Baikaaki 390 Baillonella heckelii 388 Baillonella toxisperma 430 Baji 250 bakoeri 116 Baku 388 Bakundu 112 Bakupari 117 Bakuri 116 Balam 464 Balata 190, 400, 401 Balata blanc 190
Balata franc 400 Balata rouge 400 Balau 118, 122, 364, 412, 415, 418 Balau kumus 118 Balau merah 122 Balaústre 104 Balchè 392 Balfourodendron riedelianum 280 Balong ayam 406 Balsa 238 Balsa 124, 158, 358 Balsa maria 158 Balsam fir 602 Balsam poplar 526 Bamanga 142 Banak 648 Banda 254 Bandoro 350 Bangkirai 118, 364, 412, 415, 418 Bania 298 Banya 298 Baracara 588 Barajuba 256 Barbasco 298, 392 Barilla de agua 190 Barillo 402 Barklak 390 Barossa 434 Barré 438 Baru 406 Barwood 482 Bary baran 406 Basket oak 220 Basralocus 126 Bassi 250 Basswood 376 Bastaard baboen 106 Bastard locus 392 Bastard mahogany 466 Bastiao de arruda 552 Bataan 364 Bateo 88 Baya 70 Baywood 384 Bee-a nasa 350 Bee-a ti 560 Beeberoe 196 Beech 132, 182 Beefwood 400 Beilschmiedia congolana 328 Beilschmiedia gaboonensis 328 Beilschmiedia hutchinsoniana 328 Beilschmiedia letouzeyi 328 Beilschmiedia mannii 328 Bekak 620
ALFABETISCH REGISTER
Alerce 80, 542 Alfaro 158 Algarrobo 324, 610 Algodon 124 Aliana-oeu 298 Aligna 74 Allantoma 64 Almaciga 338 Almecega 148 Almendrillo amarillo 256 Almendro 262 Almendro 454, 510 Alnus glutinosa 228 Alnus incana 228 Alnus rubra 228 Aloma 136 Alonawood 202 Alone 82, 254 Alpine ash 616 Altingiaceae 572 Amapa 308, 442, 558 Amapá doce 558 Amapa rana 442 Amapá rana 558 Amaparana 558, 622 Amarante 534 Amaranth 534 Amarelinho 256 Amarello 434, 508 Amarelo 496 Amargo 248, 588 Amargo blanco 588 Amargomoral 434 Amargoso 508, 558 Amari 620 Amarillo 104, 262, 434, 454 Amarillo carabazuelo 454 Amarillo guayaquil 104 Amarillo real 454 Amazakoué 480 Amazoué 480 Amberhout 572 Amboyna 483 Amburana 84 Amburana cearensis 84 Amburana claudii 84 American cedar 168 American cherry 344 American cottonwood 526 American hackberry 284 American plane 518 American red oak 216 American whitewood 642 Amerikaans berken 130 Amerikaans douglas 476
HOUTVADEMECUM
811