2 minute read

Voorbereiding op vruchtbare en jonge kalfvaarzen

Hoe hoger de dagelijkse groei bij het jonge vaarskalf, hoe sneller de eerste bronst zal optreden. Zo kan men vroeg insemineren en een jongere afkalfleeftijd realiseren. Een dagelijkse groei van meer dan 750 gram resulteert normaal in een eerste bronst vóór de leeftijd van 12 maanden.

Bij een intensieve voeding is een dagelijkse groei van 950 gram haalbaar en vindt de eerste bronst eerder plaats. Is de groei lager dan 750 gram, dan blijft de eerste bronst langer uit.

Advertisement

Een adequate biestverstrekking, een goede melkperiode gecombineerd met krachtvoer en hooi tijdens de eerste levensmaanden, geven het kalf de beste start. Kalveren die op vier maanden leeftijd een groeiachterstand hebben, kunnen dit niet meer inhalen. Vanaf vier maanden is de invloed van de ruwvoederkwaliteit en het krachtvoerschema het grootst op de groei. Een van de belangrijkste vereisten tijdens het eerste levensjaar is het behalen van de energiebehoefte. Wanneer het aanbod of de opname ondermaats is, verlaagt de groei en remt dit ook de groei van de follikels. Een periode van veertien dagen met energietekorten is voldoende om hiervan de negatieve effecten te zien. De vem-behoefte per kilogram droge stof ligt het hoogst bij de jongste dieren en neemt af voor de oudere vaarzen tot twee maanden voor afkalven. Vandaar het verschil in opbouw van het rantsoen tussen vier en twaalf maanden en de opbouw van het rantsoen voor vaarzen in het tweede levensjaar. Bij een aanbod van mais en voordroog is het cruciaal deze behoefte voldoende bij te sturen op basis van de voederwaarde van de ruwvoeders. Ook de eiwitbehoefte ligt bij jonge kalveren hoger dan bij oudere vaarzen. Een te lage eiwitvoorziening kan leiden tot lagere voeropnames en dus ook een lagere energieopname. Een overmaat aan eiwit wordt uitge-

Verteerbare organische stof bij ruwvoeder

Ruwvoeder bestaat uit water en droge stof. De hoeveelheid organische stof in het ruwvoeder wordt bepaald door het verschil tussen droge stof en de hoeveelheid anorganische stof (RAS). Bestanddelen als eiwit, vet, celstof en overige koolhydraten (suikers en zetmeel) maken allemaal deel uit van de organische stof. De organische stof is het deel van het voer dat de voederwaarde bepaalt. Het is daarom belangrijk dat de organische stof goed verteerd wordt. De verteringscoë ciënt van de organische stof (VCOS) bepaald via een ruwvoederanalyse, vermenigvuldigd met de organische stof is gelijk aan de verteerbare organische stof (VOS). Op deze manier kan bepaald worden hoeveel gram organische stof van de droge stof door het dier verteerd kan worden. Een lagere hoeveelheid VOS en een hoog ruwasgehalte zullen ten koste gaan van de voederwaarde.

Veertien dagen met energietekorten is voldoende om een negatieve invloed te zien op follikelgroei scheiden via de excretie van ureum. Dit proces vraagt energie, die dan niet meer benut kan worden voor groei. Een hoge ureumuitscheiding bij het dier kan leiden tot vruchtbaarheidsproblemen, omdat het een negatief effect heeft op de embryonale ontwikkeling van de bevruchte eicel. Dit kan optreden bij de opname van zeer eiwitrijke grassen, zoals bij weidegang in het voorjaar. Wanneer het krachtvoeraandeel afneemt, wordt de behoefte aan een aparte mineralenvoorziening groter. Voor de vaarzen vanaf twaalf maanden is het nuttig om dit mee te nemen in het rantsoen voor hun ontwikkeling en vruchtbaarheid. l

This article is from: