6 minute read

Bramen, te pas en te onpas

deel 1 "Tot kwelling en ergernis van de botanisten"

(naar Linnaeus’ uitspraak over wilgen in Flora Lapponica, 1739: Crux et scandalum botanicorum).

Advertisement

In officiële rapporten over het stikstofbeleid (PAS of Programmatorische Aanpak Stikstof) van onder meer het instituut voor Natuur en Bos (INBO) zijn de auteurs niet mals voor de massale aanwezigheid van bramen in onze natuurgebieden. We lezen erin dat bramen een gevolg zijn van de actuele en historische hoge stikstofaanrijking door industrie, landbouw en verkeer. Vreemd is dan weer dat wetenschappelijke bijdragen van eminente bramenspecialisten (batologen) een totaal ander geluid laten horen: het dominant optreden van verbraming zou volgens hen terug te voeren zijn tot een natuurlijk verschijnsel in het oude en huidige cultuurlandschap. Dergelijke tegenstellingen komen meer voor in de wetenschappelijke wereld, maar ze zijn uiteraard verwarrend voor de gewone natuurliefhebber. Wat is er eigenlijk aan de hand met de bramen? Hoe komt het dat specialisten over botanie en natuurbescherming het oneens zijn?

Braamsoorten, een stekelig onderwerp

Een deel van de woordenstrijd tussen de twee rivaliserende meningen is terug te voeren op de soortomschrijving van bramen. De boosdoeners onder de bramen in de officiële PASrapporten zijn de zwarte bramen (= gewone bramen), Rubus fruticosus agg. (= Rubus Sectie Rubus). Het zijn volgens de auteurs stikstofindicatoren die bovendien nog eens de grond zouden verzuren. Enigszins dramatisch dus, want die zwarte bramen vormen dan nog eens de meerderheid van onze inheemse braamsoorten. Eigenlijk gaat het niet om één soort, maar om een uiterst ingewikkelde groep nauw verwante soorten, waarvan er bijvoorbeeld in Nederland momenteel al 205 bekend zijn. Het Belgische aantal ligt vermoedelijk nog wat hoger, maar voor zover we weten bestaan er bij ons geen gepubliceerde volledige lijsten van. Een tweede belangrijke groep zijn de wasbramen (= hazelaarbramen), Rubus corylifolius agg. (= Rubus Sectie Corylifolii), maar die worden blijkbaar door niemand als een bedreiging ervaren, mogelijk door gebrek aan kennis erover. Wat zwarte bramen en wasbramen gemeen hebben is dat het soortengroepen zijn die zich bovendien, vergeef mij de vaktaal, vaak als apomicten vermenigvuldiKoebraam - foto: Paul Van den Bremt gen (zie verder). Buiten deze twee grote soortengroepen kennen we bij de inheemse bramen nog de dauwbraam (Rubus caesius), de framboos (Rubus idaeus) en de in Wallonië zeer zeldzame steenbraam (Rubus saxatilis), maar ook die soorten vormen geen probleem volgens de PASrapportage.

Met apomicten wordt een groep planten bedoeld die zaad zetten zonder dat de eicellen bevrucht worden. In bloemrijke taal zou men dit planten zonder vader kunnen noemen. Buiten de bramen komt deze voortplantingswijze ook nog voor bij planten zoals de paardenbloemen (Taraxacum), de vrouwenmantels (Alchemilla) en de havikskruiden (Hieracium). Niet alle zwarte bramen zijn echter apomictisch: uitzonderingen zijn o.m. de bij ons algemeen voorkomende koebraam (Rubus ulmifolius) en de uiterst zeldzame witachtige braam (Rubus canescens). Bovendien zijn een aantal andere zwarte bramen maar deels apomicten: ze kunnen zich ook geslachtelijk voortplanten. Bovenop komt nog dat de bramen van deze groep met elkaar kunnen kruisen en ook met dauwbraam, maar in dat laatste geval belanden we bij de wasbramen. Wat een zootje toch, die bramen!

Hoezo, stikstofindicatoren?

Volgens de PAS-rapporten zijn alle zwarte bramen stikstofminnend, maar deze uitspraak is op weinig gebaseerd. De internationaal vermaarde bramenpaus (Brombeer-Papst) en grondlegger van de moderne bramenstudie wijlen Prof. Dr. Heinrich Egon Weber (1932-2020) draait zich waarschijnlijk nu om in zijn graf bij het horen van deze ongenuanceerde uitspraak. De meeste soorten van de groep van de zwarte bramen zijn immers maar matig of zelfs helemaal niet zo stikstofminnend. Dat is al ruim dertig jaar algemeen bekend bij het kleine groepje echte bramenspecialisten, maar ook bij alerte landschapsecologen. De medewerking van de bramenpaus in 1991 aan het nog altijd onvolprezen standaardwerk van zijn leermeester, de grote ecoloog en botanist Heinz Ellenberg (1913-1997), Zeigerwerte von Pflanzen in Mitteleuropa (Indicatorwaarde van de planten van Midden-Europa, of gemeenzaam de Ellenbergwaarden), was hier niet vreemd aan. Dit betekent niet dat er geen stikstofminners onder die zwarte bramen zijn, maar die zijn zwaar in de minderheid. Waar botanisten en ecologen het wel over eens zijn, is dat alle braamsoorten lichtminnend zijn: slechts enkele soorten verdragen enige schaduw. En net die eigenschap van bramen komt ze vandaag goed van pas. Nemen we het voorbeeld van de bossen: door de droogtestress van de laatste decennia ten gevolge van de klimaatwijziging worden de boomkruinen, zeker op de meer zandige bodems, steeds ijler. Ze laten dus meer licht door en dat is precies waar bramen van houden. Komt daarbij dat vooral sinds de Tweede Wereldoorlog in de meeste bossen bramen geen strobreed in de weg gelegd wordt. In het traditionele bosbeheer vóór pakweg WO2 werden bramen (net zoals klimop, wilde kamperfoelie, brem, vlier etc.) actief bestreden. Het was een courante praktijk ze de eerste jaren na een kapping te ruimen. Zo gaf men de jonge opgaande bomen en het hakhout betere groeikansen. De opbrengst van waardevol hout kwam voor de boseigenaar immers op de eerste plaats. Bovendien was het voor de boswerkers mooi meegenomen dat ze zich tijdens de bosarbeid vrijer konden bewegen zonder die voor hen vervelende stekelige bramen. Ook langs wegkanten van openbare wegen werden bramen vaak met de sikkel of met de zeis verwijderd.

Wat men zoal deed met bramenhout

Bramen werden dus bestreden, maar ze werden ook nuttig gebruikt. Vandaag houden mensen vooral van bramen, wanneer ze hun lekkere bessen dragen. Vroeger werd ook het hout benut, want vele bramen verhouten. Midden in de takkenbossen (mutsaard, heetsel, butse, spinse…) voor het stoken van de bakoven stopte men bramen, want die zorgden voor een snelle ontbranding. Een bepaald type bramen, de stokbramen (lange weinig vertakte braamstengels), werd eerst van zijn doornen ontdaan, dan met een kliefhoutje gekliefd en vervolgens werd het merg verwijderd. Die braamrepen (afhankelijk van de streek kleiten, kletten, kettelen of kertelen genoemd) wa-

ren gezocht om ze te gebruiken in vlechtwerk (broodmanden, zaaikorven, bijenkorven) en voor het binden van bezems. Van dit laatste gebruik kennen we nog een getuigenis van een bezembinder uit Asse (ca. 1929), ene Gielen Zwak (eigenlijk Egidius Josephus Vleminckx). Hij verkoos bramen boven de wijmen van wilgen om de bezems te binden, want bramen zetten niet uit en krimpen niet. Een nog beter gedocumenteerd gebruik was de verdoorning van jonge bomen en fruitbomen met bramen. Weer betreft het ruim 2 meter lange bramen: die werden niet van hun doornen ontdaan en gekliefd, maar in de grond bevestigd (ca. 20 cm diep) en rondom de boomstammen gewonden tot ca. 1,80 m hoogte. Zo kon men de bomen beschermen tegen veevraat. Dit gebruik hebben we teruggevonden tot na WO1 in tal van archiefstukken zoals bestekken van straatbeplanting van openbare besturen. Maar wat is nu de ecologische betekenis van bramen en verbraming? Dit aspect behandelen we in een volgende Dendriet.

Bijenkorf met vlechtwerk van braam - foto: Paul Van den Bremt

Paul Van den Bremt

Sights Of Nature Natuurpunt Optiekshop Vlamingveld 89 8490 Jabbeke 050 31 50 01 www.deputter.be

LYNX HD+

GRENSVERLEGGEND

OFFICIEEL PARTNER

Koop uw instrument met ledenkorting bij Sights Of Nature , officeel partner en steun zo Natuurpunt VERREKIJKERS | TELESCOPEN | MICROSCOPEN | ACCESSOIRES

This article is from: