4 minute read

3 Bloedgroepen

3.1 Het ABO-systeem

Het ABO-bloedgroepensysteem bij de mens is gebaseerd op drie allelen van een gen. Het zijn de verschillende combinaties van deze allelen die aanleiding geven tot de vier verschillende bloedgroepen A, B, AB en O (de vier fenotypes).

In module 1 van het zesde jaar ISAAC-biologie 'Genetica' leer je meer over allelen en fenotypes.

ABO-bloedgroepensysteem

type rode bloedcellen antigenen op rode bloedcellen antilichamen in plasma

Aan de buitenzijde van de rode bloedcellen kunnen we suikerachtige verbindingen terugvinden die licht kunnen verschillen. Het zijn net die verschillen die aanleiding hebben gegeven tot de indeling in de bloedgroepen volgens het ABO systeem:

Maar er is meer aan de hand: aangezien deze suikerachtige verbindingen een immuunrespons kunnen teweeg brengen, mogen we deze benoemen als antigenen. Dus spreken we van het antigen A en het antigen B dat al dan niet aanwezig is op de buitenzijde van de rode bloedcellen:

• personen met bloedgroep A bezitten het antigen A aan hun buitenoppervlak

• personen met bloedgroep B bezitten het antigen B aan hun buitenoppervlak

• personen met bloedgroep AB bezitten beide antigenen aan hun buitenoppervlak

• personen met bloedgroep O bezitten geen antigenen aan hun buitenoppervlak

Het matchen van compatibele bloedgroepen is cruciaal voor veilige bloedtransfusies. Wanneer het bloed van de donor een antigen A of B bevat dat lichaamsvreemd is voor de ontvanger, dan zal de ontvanger antilichamen gaan produceren die een binding kunnen aangaan met de antigenen op de gedoneerde rode bloedcellen. Zo zal bloedgroep A de antilichamen anti-B produceren wanneer het in aanraking komt met gedoneerd bloed van bloedgroep B. Deze antilichamen anti-B vormen dan een complex met de antigenen B waardoor klontering of agglutinatie optreedt.

Bij een transfusie met bloed van een verkeerde bloedgroep kan acute hemolyse optreden. De antistoffen van de ontvanger gaan dan de rode bloedcellen in het gedoneerde bloed afbreken. Symptomen die kunnen optreden zijn: koorts, koude rillingen, pijn in de borst of onderrug ... Meer ernstige gevallen kunnen worden gekenmerkt door kortademigheid en lage bloeddruk en kunnen zich ontwikkelen tot een shock en intravasculaire stolling.

Schematisch overzicht:

Reactie als donorbloed in contact komt met antilichamen van het bloed van de ontvanger

Een eerste, voorlopige versie van donor-ontvanger combinaties bij bloeddonatie kunnen we dan als volgt voorstellen:

Compatibiliteit van bloedgroepen donor

ontvanger

3.2 De resusfactor

Het ABO-systeem is niet de enige classificatie die men gebruikt om bloedgroepen in te delen. Er bestaan immers nog andere genen en bijgevolg ook andere antigenen die een immuunrespons kunnen opwekken. Eén daarvan is indeling gebaseerd op de aan- of afwezigheid van de resusfactor.

Het resusbloedgroepensysteem bestaat uit verschillende antigenen, namelijk: D, C, c, E en e. Twee daarvan zijn belangrijk tijdens de zwangerschap: D en c. Met resuspositief bedoelt men dat het antigen D aanwezig is, met resusnegatief dat het afwezig is.

resusfactor resusfactor resuspositief volgende

Incompatibiliteit kan optreden als de vader of donor resuspositief is, en de moeder resusnegatief. De baby kan in dat geval resuspositief zijn. Dan is er incompatibiliteit tussen de bloedgroep van de moeder en deze van de foetus. Dit kan leiden tot hemolyse bij de foetus wanneer er uitwisseling optreedt tussen het bloed van de moeder en het bloed van de baby.

Begin van de zwangerschap: bloedgroep en resusfactor van de moeder worden bepaald.

Resusfactor

moeder is resuspositief moeder is resusnegatief oké, geen verdere onderzoeken nodig want geen gevaar moeder maakt resusantistoffen aan uitgebreide onderzoeken volgen moeder maakt geen resusantistoffen aan baby is resusnegatief baby is resuspositief moeder heeft antistoffen aangemaakt oké, geen verdere onderzoeken nodig want geen gevaar moeder heeft geen antistoffen aangemaakt uitgebreide onderzoeken volgen met eventuele bloedtransfusie bij de baby in de baarmoeder

Extra bloedonderzoek: bloed van de moeder wordt onderzocht op de aanwezigheid van resusantistoffen.

Week 27: bepalen van de resusfactor van de baby.

Opnieuw bepalen van de antistoffen bij de moeder.

In week 30 krijgt de moeder een anti-D prik om de aanmaak van antistoffen te voorkomen. Binnen de 48 uur na de bevalling krijgt de moeder een tweede prik.

In het geval van een resus D-negatieve moeder en resus-D positieve baby, krijgt de moeder een anti-D injectie aan het eind van de zwangerschap en nogmaals na de bevalling om de ontwikkeling van antilichamen tegen het bloed van de foetus te voorkomen. Deze anti-D prik' om de aanmaak van antistoffen te voorkomen is vooral van belang bij een eventuele volgende zwangerschap. Aanmaken van antilichamen kan gebeuren als tijdens de zwangerschap rode bloedcellen van de baby in de bloedbaan van de moeder terechtkomen. De kans hierop is het grootst tijdens de bevalling. Als bij een volgende zwangerschap de baby opnieuw resus positief is, dan is er gevaar voor de ongeboren baby omdat de antistoffen in het bloed van de moeder het bloed van de baby aanvallen, waardoor de baby bloedarmoede en geelzucht kan krijgen. De antistoffen worden immers sneller gemobiliseerd omdat er geheugencellen gevormd werden.

In het geval van een resus c-negatieve moeder en resus c-positieve baby bestaat hetzelfde gevaar, maar hier bestaat geen injectie voor. In dat geval wordt via frequente bloedanalyse onderzocht of de moeder antistoffen aanmaakt tegen het bloed van de baby, en moet soms overgegaan worden tot een bloedtransfusie bij de baby in de baarmoeder.

Hernemen we nu deze afbeelding uit 3.1, dan begrijpen we hoe bloedgroepen getest kunnen worden aan de hand van de agglutinatiemethode.

Bij een bloedsample worden drie reagentia toegevoegd: anti-A, anti-B en anti-D. Naargelang het al dan niet optreden van agglutinatie of klontering kan de bloedgroep bepaald worden.

Zo zie je dat er geen agglutinatie optreedt met anti-A, maar wel met anti-B. De bloedgroep is dus al zeker B. In de derde test is er geen agglutinatie met anti-D, dus de factor anti-D is niet aanwezig in het sample. De bloedgroep is met andere woorden B negatief.

3.3 Donor en ontvanger bij bloedtransfusie

Rekening houdend met het ABO-systeem en de resusfactor kunnen we het schema voor bloeddonatie dan als volgt uitbreiden:

Compatibiliteit van bloedgroepen donor

This article is from: