1 Bekijk per twee de borden. Veel mensen vinden ze grappig. Begrijp jij waarom? Bespreek.
Tip: Teken een bang gezichtje in het bolletje van de ‘o’. Zie je het nu?
zonder dat je het zo bedoelt
2 Sommige borden zijn als een mopje bedoeld. Sommige zijn per ongeluk grappig. Markeer op de vorige pagina de nummers van de borden die als mopje bedoeld zijn.
3 Andere borden worden dan weer grappig door de plaats waar ze hangen. Bekijk eerst dit bord en daarna de afbeeldingen. Waar is het grappig en waar niet? Verbind.
grappig
niet grappig
4 Hoe komt het dat dit bord soms wel grappig is en op andere plaatsen niet? Vertel.
anders maken, veranderen
5 Op de foto’s zie je enkele borden op hun gewone plaats. Die zijn dus niet grappig bedoeld. Wij gaan daar verandering in brengen. Kies een van de borden en bedenk zelf een grappige plaats waar je het zou kunnen hangen, ergens waar het bord echt niet thuishoort. Teken daarna het bord en de gekke plaats waar het hangt in het kader. Laat je inspireren door het voorbeeld.
Tip: Waarvoor dient het bord? Wat zegt het bord dat je (niet) moet doen? Bedenk een plaats waar het net andersom is.
Voorbeeld:
Routeplanner
Voorbeeld: Ik doorstreep alle rode borden. 2
2.1 Borden in alle kleuren en formaten
vertel
1 Speel per twee. Kies allebei een verkeersbord uit het raster. Verklap nog niet welk bord jij koos. Lees eerst de speluitleg.
a Stel om de beurt een ja-neevraag over hoe het bord eruitziet. bv.: Is het bord rond? Is het bord blauw? Staat er een mens op? Is het bord doorstreept?
b De ander antwoordt énkel met ja of nee.
c Probeer te ontdekken welk bord je klasgenoot koos. Doorkruis de borden die niet kunnen.
d Wie als eerste het juiste bord vindt, heeft gewonnen.
e Volg het voorbeeld.
Is het bord rood?
Nee.
2 Beschrijf de volgende borden in een kort zinnetje. Hoe is het bord? Hoe ziet het eruit? Volg het voorbeeld. Noteer op het lijntje.
Voorbeeld:
Het bord is rond. het ronde bord
Het bord is rood. het bord
Het bord is groen. het bord
Het bord is vuil. het bord
Weet je het nog?
Rond, rood, groen, vuil, … Deze woorden zeggen hoe iets of iemand is. We noemen dit bijvoeglijke naamwoorden
3 Bekijk de foto’s. Vul nu zelf de zinnetjes aan met een woord dat het bord omschrijft.
Woordsoorten
Het bord is . het bord
Het bord is . het bord
Het bord is . het
De, het en een zijn lidwoorden.
--> de jongen, het verhaal, een kat
Een zelfstandig naamwoord geeft een naam aan iets of iemand: < planten, dieren, voorwerpen, personen…
--> boom, kameel, zus, matroos, Anne, rots
Een bijvoeglijk naamwoord geeft meer uitleg over een zelfstandig naamwoord. Het vertelt hoe het is.
--> mooi, groot, mannelijk, papieren
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt Dit kan een handeling zijn of een toestand.
--> Bas loopt naar school / Ik heb het koud.
4 Lees de zinnen. Welke woordsoort is telkens onderstreept? Markeer ZN (zelfstandig naamwoord), LW (lidwoord), BN (bijvoeglijk naamwoord) of WW (werkwoord).
a Het verkeersbord is geel.
b Er staat een dikke streep door het bord.
c Het bord zegt dat je iets niet mag doen.
d Het is een rond verkeersbord.
e Het bord kom je niet zo vaak tegen.
f Het bord is heel groot.
g Op het bord staat een dier
h Er staat een verkeersbord aan de school.
ZN – LW – BN – WW
ZN – LW – BN – WW
ZN – LW – BN – WW
ZN – LW – BN – WW
ZN – LW – BN – WW
ZN – LW – BN – WW
ZN – LW – BN – WW
ZN – LW – BN – WW
5 Lees de zinnetjes. Kleur de lidwoorden rood, de zelfstandige naamwoorden geel, de bijvoeglijke naamwoorden blauw en de werkwoorden groen. Kruis daarna aan om welk bord het gaat.
a Het bord is blauw.
b De lange streep is wit.
c De korte streep heeft een rode kleur.
6 Werk per drie of per vier. Kies samen een van de borden uit de vorige oefeningen. Teken het bord. Hoe ziet het bord eruit? Zeg om de beurt een zin. Gebruik in elke zin een ander bijvoeglijk naamwoord.
Hoeveel zinnen kunnen jullie maken?
2.2 Universele borden en pictogrammen
1 We spelen ‘team-hints’! Speel in groepjes van vier leerlingen. Bedenk eerst een teamnaam en volg daarna het stappenplan.
Onze teamnaam:
Stap 1 Bij elk groepje liggen kaartjes op een stapel. Eén speler uit elk groepje neemt het bovenste kaartje. Daarop staat een universele pictogram of een universeel bord.
overal hetzelfde
Stap 2 De speler beeldt het pictogram uit. Hij/zij mag het kaartje niet laten zien, en mag geen woorden of geluiden gebruiken.
Stap 3 De anderen proberen te raden welk pictogram er op het kaartje staat. Gevonden? Kruis het aan op het spelbord hieronder.
Stap 4 Het eerste groepje dat een hele rij óf een hele kolom aangekruist heeft, roept zo snel mogelijk de teamnaam. Zij zijn de winnaars van het spel.
2 Bekijk de borden en pictogrammen uit de vorige oefening opnieuw. Let goed op de kleur. Wat zegt de kleur over het bord of pictogram? Verbind.
rood veiligheid
groen gevaar of verbod blauw verplichting of informatie
Soorten zinnen
Mededelende zinnen: je wil iets meedelen of vertellen. Deze eindigen met een punt
Daar staat een veiligheidsbord.
Vragende zinnen: je wil iets vragen. Deze eindigen met een vraagteken
Mag ik hier parkeren?
Bevelende zinnen: je geeft iemand de opdracht om iets te doen. Deze eindigen met een punt of een uitroepteken
Ga naar buiten. / Dat mag je niet doen!
Uitroepende zinnen: je wil sterke gevoelens uitdrukken. Deze eindigen meestal met een uitroepteken. Uitroepende zinnen bevatten niet altijd een werkwoord.
Kijk uit! / Zo gevaarlijk!
3 Lees de zinnen naast de pictogrammen. Noteer een M bij de mededelende zinnen, een V bij de vragende zinnen, een U bij de uitroepende zinnen en een B bij de bevelende zinnen.
a Oei, het brandalarm gaat af!
Waar moeten we naartoe?
Kom mee!
Hier zijn we veilig.
b Ga je mee met de lift?
We moeten naar de 2de verdieping. Stap maar in.
Dat gaat snel!
c Oh nee, gsm’s zijn hier niet toegestaan!
Staat jouw gsm nog aan?
Ik heb de mijne al uitgezet.
Zet jouw gsm ook maar uit.
4 Lees de zinnen. Is het een mededelende, vragende, uitroepende of bevelende zin? Noteer telkens de eerste letter van de zinssoort op het lijntje naast de zin zoals bij oefening 3. Vul ook het passende leesteken in op het einde van de zin.
a Wist je dat er pictogrammen zijn die overal ter wereld worden herkend
b Kijk maar eens naar dit bord
c Het is rood en heeft het woord ‘STOP’ erop
d Ook als je op vakantie bent in het buitenland, kun je dit bord tegenkomen
e Cool, he
Jou of jouw
We schrijven ‘jouw’ als het gaat over een bezit. Vervang het woord in de zin door mij of door mijn. Dan hoor je het verschil wel.
– Kan je het vervangen door ‘mij’? Schrijf dan jou. – Kan je het vervangen door ‘mijn’? Schrijf dan jouw.
Ik geef het boek aan jou/jouw.
--> Ik geef het boek aan mij.
--> Ik geef het boek aan jou.
Ik vind jou/jouw trui leuk!
--> Ik vind mijn trui leuk!
--> Ik vind jouw trui leuk.
5 Lees de zinnen. Gebruiken we hier jou of jouw? Markeer het juiste antwoord.
a Staat dat verkeersbord in jou – jouw straat?
b Ik hou van jou – jouw.
c De politieman zegt jou – jouw wanneer je mag doorrijden.
d Vind jij jou – jouw klas gezellig?
e Hier mag je jou – jouw auto niet parkeren.
6 We spelen zinssoorten-kwartet. Maak groepjes van drie tot vijf leerlingen. Volg de speluitleg hieronder.
Schud alle kaarten en deel ze uit. Als sommige leerlingen een kaart meer hebben dan de anderen, is dat niet erg. Op de kaarten staan pictogrammen met verschillende zinnen.
Doel: Zoveel mogelijk kwartetten verzamelen. Een kwartet bestaat uit vier kaarten met hetzelfde symbool erop en telkens een andere zinssoort.
Spelverloop:
a De speler die als laatste tegen een verkeersbord is gebotst (of de jongste speler), mag beginnen.
b De speler vraagt aan een andere speler één specifieke kaart.
Bv. Heb jij de bevelende zin bij het stopbord?
precies die ene
Let op: Je mag alleen een kaart vragen waarvan je er al een hebt. Deze speler moet dus al minstens één stopbordkaartje hebben.
c Als de andere speler de kaart heeft, moet hij/zij die afgeven en de zin hardop voorlezen. De vragensteller mag dan doorgaan met vragen.
d Als de andere speler de kaart niet heeft, is de beurt van de vragensteller voorbij. De volgende speler mag nu een vraag stellen.
e Als een speler een volledig kwartet verzameld heeft (bv. 4 stopbordkaarten met één keer elke zinssoort), legt hij dat kwartet op tafel. Dat is al één punt!
f Het spel eindigt als alle kwartetten op tafel liggen. De speler met de meeste kwartetten wint.
2.3 Pictogrammen die levens redden
1 Bekijk de pictogrammen. Heb je ze al eens gezien? Waar? Waarvoor dienen ze? Vertel.
De pictogrammen uit de vorige oefening zijn echt super! Ze kunnen mensen hun leven redden. Hoe ze dat doen, ontdek je hier!
2 Lees de tekstjes. Bij welk pictogram horen ze? Noteer het juiste nummer uit de vorige oefening erbij.
suikerziekte
ziekte in de hersenen waarbij je soms niet kan denken of bewegen of waarbij je bewusteloos wordt
een sterke aanval van paniek of angst. Mensen voelen zich dan heel bang, zelfs als er geen gevaar is.
Dit bord wijst de weg naar de nooduitgang. Bij brand of gevaar moet je deze weg volgen. De nooduitgang brengt je naar een veilige plek. Zo kun je snel en veilig het gebouw verlaten.
Deze pictogrammen staan op het hesje van een hulphond. Deze honden helpen mensen. Sommige honden assisteren mensen met een ziekte of probleem zoals epilepsie, diabetes of angstaanvallen. De hond meldt als er een probleem is met zijn baasje. Dat kan hij ruiken. Dan blaft hij. Andere honden ondersteunen mensen met een beperking. Zo is er bijvoorbeeld de blindengeleidehond. Heeft een hond dit pictogram op zijn hesje? Dan is de hond aan het werk. Je mag hem geen aandacht geven en niet aaien!
Hier vind je een AED-toestel. Dat gebruik je bij een hartstilstand. Het toestel vertelt je wat je moet doen. Je plakt de elektroden op de borst van de patiënt. Daarna geeft het toestel een elektrische schok om het hart weer te doen kloppen.
Dit pictogram kan je achteraan op een fiets zien hangen. Het toont dat de fietser niet goed hoort. Zo weten anderen dat ze voorzichtig moeten zijn. Dit pictogram helpt om ongelukken te voorkomen.
Dit is het pictogram van EHBO. EHBO betekent Eerste Hulp Bij Ongevallen. Je vindt er mensen of materialen die helpen bij verwondingen of ongelukken. Zo kunnen ze levens redden.
3 Lees het tekstje over de hulphond nog een keer. Markeer alle werkwoorden. Je kan het eerste tekstje als voorbeeld gebruiken, daar zijn de werkwoorden al gemarkeerd.
4 Klaar? Kies nog een tekstje uit. Markeer opnieuw alle werkwoorden.
5 Bekijk de pictogrammen. Zoek bij elk pictogram drie werkwoorden die er goed bij passen.
Voorbeeld: vluchten volgen aanwijzen
6 Kies nu één pictogram uit de vorige oefening. Omcirkel het. Rond dit pictogram ga je een verhaal bedenken. Jij bent de heldhaftige hoofdrolspeler. Volg het stappenplan.
Stap 1 In welke situatie kan jij dit pictogram gebruiken?
Stap 2 Wie zijn de hoofdpersonages?
De reddende engel: jij
De persoon in nood: dappere
Stap 3 Bedenk een structuur:
– Inleiding: Stel de situatie en de hoofdpersonen voor.
Wie is er in nood? Hoe komt dat? Wat is er gebeurd? Waar is hij/zij?
– Midden: Beschrijf wat er gebeurt. Gebruik de werkwoorden die je bij jouw pictogram schreef. Hoe komt de reddende engel (jij, dus) erbij?
Wat doe jij? Hoe voelt iedereen zich? Hoe worden de problemen aangepakt? Lukt dat?
– Slot: Vertel hoe het verhaal eindigt. Hoe wordt het verhaal opgelost?
Stap 4 Schrijf hier jouw verhaal of teken een strip. Bedenk eerst nog een titel.
Titel van het verhaal:
2.4 Zelfgemaakt
Zo trots als een …
Met welk dier kan je deze uitdrukking aanvullen?
1 Bekijk de video en beantwoord de vragen. Kruis telkens het juiste antwoord aan.
a Hoe zeggen ze het in het filmpje? Jacques is niet thuis. Hij is … wandel op aan in
b Jacques wandelt een paar honderd meter. Hoe ver is dat?
minder dan honderd meter tussen de honderd en de tweehonderd meter meer dan tweehonderd meter
c Jacques is een dorpsfiguur. Wat betekent dat?
Jacques is het huisdier van de burgemeester van het dorp. (Bijna) iedereen in het dorp weet wie Jacques is. Jacques woont al zijn hele leven in het dorp.
d De auto’s vlammen hier wel. Wat betekent dat?
Er is heel veel verkeer.
De auto’s rijden te snel.
De auto’s maken veel lawaai.
e Waarom noemde Veerle de pauw ‘Jacques’?
De grootvader van Veerle heette ook Jacques. Het zoontje van Veerle heet ook Jacques. Veerle vond Jacques een mooie naam.
2 Ben jij zo trots als een pauw? Dan voel je je wel heel erg trots! Hoe kan je dat nog zeggen? Markeer de uitdrukkingen die hetzelfde betekenen in het groen. Markeer de uitdrukkingen die het tegenovergestelde betekenen in het rood.
Apetrots zijn.
Zo fier als een gieter zijn.
Door de grond zakken van schaamte. Het schaamrood op de wangen hebben.
Ergens prat op gaan.
Zich klein voelen.
3 Ga op wandel door de school. Zoek vijf verschillende pictogrammen. Teken ze, noteer waar je ze vond en wat ze betekenen.
het pictogram Waar vond je het? Wat betekent het?
4 Welk bord ontbreekt nog volgens jou? Is het ergens op school bijvoorbeeld heel druk? Is er ergens veel lawaai? Wordt er ergens te veel getreuzeld? Ontwerp zelf een bord voor deze plaats. Teken het hieronder en beantwoord de vragen. Zorg dat anderen meteen begrijpen wat het bord betekent. Gebruik géén woorden op jouw bord.
a Waar wil je dit bord hangen?
b Waarom is dat nodig?
5 Is je bord klaar? Maak nu een nette versie op een wit papier. Volg daarna het stappenplan.
Stap 1 Geef je tekening aan de leerkracht. Alle tekeningen worden (door elkaar) opgehangen in de klas. Wandel door de ruimte en bekijk alle borden goed.
Stap 2 Eén iemand staat vooraan in de klas. Hij/zij vertelt waarom hij/zij dit bord getekend heeft, waar het moet hangen en waarom hij/zij dit zo belangrijk vindt. De anderen luisteren.
Stap 3 Als de spreker klaar is, ga je bij het bord staan dat volgens jou past bij de omschrijving. Was het juist? Bespreek.
2.5 Mooie emoji’s
1 Bekijk de emoji’s. Welke emoji’s gebruik jij? In welke situatie gebruik jij ze? Kruis aan.
Ik gebruik deze emoji…
vaak. af en toe. (bijna) nooit.
Ik gebruik deze emoji…
als ik boos ben. als ik geschrokken ben. als ik blij ben. als ik verdrietig ben. als ik moe ben.
Ik gebruik deze emoji…
vaak. af en toe. (bijna) nooit.
Ik gebruik deze emoji…
als ik boos ben. als ik geschrokken ben. als ik blij ben. als ik verdrietig ben. als ik moe ben.
Ik gebruik deze emoji… vaak. af en toe. (bijna) nooit.
Ik gebruik deze emoji… als ik boos ben. als ik geschrokken ben. als ik blij ben. als ik verdrietig ben. als ik moe ben.
Ik gebruik deze emoji…
vaak. af en toe. (bijna) nooit.
Ik gebruik deze emoji…
als ik boos ben. als ik geschrokken ben. als ik blij ben. als ik verdrietig ben. als ik moe ben.
Mijn favoriete emoji: Ik gebruik deze emoji…
vaak. af en toe. (bijna) nooit.
Ik gebruik deze emoji…
als ik boos ben. als ik geschrokken ben. als ik blij ben. als ik verdrietig ben. als ik moe ben.
Ik gebruik deze emoji…
vaak. af en toe. (bijna) nooit.
Ik gebruik deze emoji…
als ik boos ben. als ik geschrokken ben. als ik blij ben. als ik verdrietig ben. als ik moe ben.
2 Wat betekenen deze emoji’s volgens jou? Bespreek klassikaal. Betekenen ze voor iedereen hetzelfde?
3 Ken je het verkeersbordenspel nog op p. 6? We spelen het opnieuw, maar nu met emoji’s. Speel per twee. Kies allebei een emoji uit. Verklap nog niet welke emoji jij koos.
Stap 1 Stel om de beurt een ja-neevraag. Is het een voorwerp? Kan je het eten? Is het een gezicht?
Stap 2 Probeer te ontdekken welke emoji je klasgenoot koos. Doorkruis de emoji’s die niet kunnen.
4 Ja of nee? Lees de zinnen. Markeer de vragende zinnen. Lees de zinnen die je markeerde daarna nog eens. Is het een ja-neevraag? Onderstreep dan de zin.
a Ik zoek een blauwe pen. e Loopt de man over het zebrapad?
b Wanneer ga je naar de winkel? f Goed aansluiten!
c Rijdt jouw grootvader met de auto? g Hoe voelt Toon zich?
d Wat een mooi schilderij!
Weet je het nog?
Naast vragende zinnen zijn er ook nog mededelende, bevelende en uitroepende zinnen.
5 Lees alle zinnen uit de vorige oefening opnieuw en omcirkel de werkwoorden.
6 Lees de mededelende zinnen. Maak er telkens goede ja-neevragen van. Gebruik daarvoor dezelfde woorden. Volg het voorbeeld. Tip: Vergeet de hoofdletters en leestekens niet.
Voorbeeld : Lotte schrijft een brief. Schrijft Lotte een brief?
a Thomas bouwt een boomhut.
b De grote hond blaft luid.
c De oude vrouw stapt door de regen.
d Door de wei loopt een vos.
e Als het regent, blijf ik binnen.
Het onderwerp en de persoonsvorm
Het onderwerp is iemand of iets waarover de zin iets zegt. Het is het zinsdeel dat antwoord geeft op de vraag: Wie of wat + persoonsvorm?
De klas speelt samen een spel. (Wie of wat speelt …?)
De persoonsvorm is een werkwoord dat bij het onderwerp van de zin hoort.
De persoonsvorm kan je vinden door een ja-neevraag te maken van de zin. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.
We maken een eigen pictogram. / Maken we een eigen pictogram?
7 Lees de zinnen uit oefening 6 nog eens. Markeer de werkwoorden. Wat zijn de persoonsvormen? Zoek en onderstreep eerst in de vragende zinnen. Zoek en onderstreep daarna ook in de mededelende zinnen.
8 Lees de zinnen. Maak in je hoofd een vragende zin. Onderstreep de persoonsvorm.
a Mijn moeder gebruikt graag emoji’s. c Soms gaat het mis.
b Ze stuurt ze naar iedereen! d Zo kreeg ik gisteren dit bericht…
e Moeders… �� ��
Ik heb heerlijke chocolademousse gemaakt.
Er staat een kommetje voor je klaar in de koelkast! �� 14:26
9 Heb jij ooit al eens een ‘emoji-misser’ meegemaakt? Vertel. Lees ook de emojiweetjes. Bespreek ze met je buur.
�� Het woord voor ‘drol’ in het Japans begint met dezelfde klank als het woord voor ‘geluk’. Daarom werd deze emoji dus eigenlijk bedoeld als een symbool voor geluk.
�� In Japanse Manga-strips betekent een snottebel dat een personage slaapt of heel erg moe is.
In Japan is buigen een belangrijk onderdeel van de etiquette. Het wordt er ‘dogeza’ genoemd. Het is een teken van respect en nederigheid. Mensen buigen vaak om hun excuses aan te bieden of om een gunst te vragen. Bij ons is buigen op die manier niet ingeburgerd. In het Westen krijgt deze emoji vaak ‘diep nadenken’ als betekenis.
10 Lees de zinnen. Is het woord dat werd onderstreept de persoonsvorm of niet? Kruis aan.
persoonsvorm geen persoonsvorm
a De liefste hond van de wereld is die van mijn oma.
b Hij heeft lange, zwarte haren
c Mijn zus heet Amina.
d Elke ochtend geef ik de kippen eten.
e De buurman heeft gisteren een marathon gelopen
f Op donderdagavond moet ik naar de muziekles.
11 Lees de zinnen opnieuw. Markeer nu de persoonsvormen in de zinnen.
2.6 Spreken met symbolen
1 Lees de stripverhalen en beantwoord de vragen.
a Wat betekent dit symbool in het stripverhaal? Kruis aan.
Billie, Bollie en de schildpad zijn boos.
Billie, Bollie en de schildpad zijn geschrokken.
Billie, Bollie en de schildpad zijn bang.
Billie, Bollie en de schildpad vinden het grappig.
b In welk tekstballonnetje horen deze symbolen? Noteer het cijfer in de juiste tekstballon.
3 Er bestaan ook woorden die (ongeveer) dezelfde betekenis hebben. We noemen ze synoniemen. Welke woorden betekenen (ongeveer) hetzelfde als ‘geschrokken’? Kleur ze groen. Welke woorden betekenen (ongeveer) hetzelfde als ‘boosheid’? Kleur ze rood.
verschrikt verbijsterd razernij
kwaadheid geschokt woede
4 Sommige woorden betekenen dan weer net het omgekeerde. Die noemen we tegenstellingen. Verbind de woorden met hun tegenstelling.
5 Soms kunnen we tegenstellingen maken door ‘on(t)-’ voor het woord te schrijven. Lees de woorden en noteer hun tegenstellingen op het lijntje. Volg het voorbeeld.
Voorbeeld : bekend onbekend a gelukkig b spannend c mogelijk d dooien e gepland f eerlijk g laden
2.7 Hoe klinkt een symbool?
1 Bekijk de video. Je hoort de acteurs van FC De Kampioenen. Ze lezen een van hun stripverhalen voor. Je ziet heel wat symbolen. Die kan je niet voorlezen. Of toch? Hoe zouden de acteurs deze symbolen kunnen verklanken? Bekijk de striptekeningen per twee. Vervang de symbolen door geluiden of tekst. Volg het voorbeeld.
Voorbeeld:
Welk gevoel past bij de man?
Hij is verdrietig.
Hij is boos.
Hij heeft pijn.
Wat kan je zeggen? Auw!
Welk geluid past erbij? het geluid van vallende papieren
Welk gevoel past bij de mensen in de bus?
Ze hebben pijn.
Ze zijn boos.
Ze zijn geschrokken.
Wat zeggen ze?
Welk geluid maken ze?
Welk gevoel past bij de moeder van Reggie?
Ze is boos.
Ze is geschrokken.
Ze is bang.
Wat zeggen ze?
Welk geluid maken ze?
Welk gevoel past bij de man die overvallen wordt?
Hij heeft pijn.
Hij is bang.
Hij is opgelucht.
Wat zeggen ze?
Welk geluid maken ze?
Welk gevoel past bij Pol?
Hij is boos.
Hij is verdrietig.
Hij heeft pijn.
Wat zeggen ze?
Welk geluid maken ze? omzetten in geluid
2 Bekijk per drie de stripverhalen op p. 24 en 26 opnieuw. Kijk goed naar de boodschap van elke tekening. Welk gevoel zit er in de tekeningen? Welke symbolen zie je? Lees ze nu samen voor. Verdeel de rollen.
a Wie leest welke tekst?
b Wie maakt de geluiden?
c Zorg dat je duidelijk kunt horen hoe iedereen zich voelt.
3 Hou je van een uitdaging? Probeer dan hetzelfde voor dit stripverhaal. Gebruik dit keer geen woorden, maar enkel geluiden.
2.8 Goed gevonden
1 Lees het artikel. Voer daarna de opdrachten uit.
Hilarische stickers van Ward (25) die NMBS op de korrel nemen, gaan wereld rond: “Maar ik wil hen zeker niet belachelijk maken”
kritiek geven op een plagerige manier een treinwagon
Treinreizigers die zich afvragen wie de grapjas is die in de coupés stickers plakt met boodschappen als ‘rijstwafels niet toegelaten’: Het is Ward Rombaut (25) uit Brugge.
Op sociale media – Instagram en Tiktok – zijn de stickeravonturen van Ward Rombaut (Wardrombaut.xyz ) een groot succes. Ze werden al 15 miljoen keer bekeken over heel de wereld.
“Ik sta er zelf van te kijken”, zegt de maker. “Ik had nooit verwacht dat het zo’n succes zou worden.”
Ik ben verrast
Zo’n drie jaar geleden begon Ward grappige stickers te ontwerpen terwijl hij op de trein zat. “Ik spoor regelmatig van Brugge naar Vilvoorde. Tijdens die lange rit begon ik te fantaseren. Zo ben ik op het idee van de stickers gekomen.”
De boodschappen op de stickers zijn vaak hilarisch.
heel grappig
“Ik heb ook een hele reeks verbodsstickers gemaakt die ik in het station van Vilvoorde heb gehangen. ‘verboden te stofzuigen’ bijvoorbeeld, of ‘geen scheten laten’”.
zich erdoor beledigd voelt
Stoppen met grappen zit er niet meteen in, zegt Rombaut. “Zolang niemand er aanstoot aan neemt, zal ik doorgaan. Ik zit vaak en lang in de trein. Die stickers bedenken helpt me de tijd te doden. Het is gewoon leuk, toch?”
de tijd sneller laten gaan terwijl je moet wachten
BRON: NIEUWSBLAD
iets bedenken, je fantasie gebruiken
2 Lees de zinnen. Markeer de werkwoorden. In welke tijd staan ze? Kruis aan. verleden tijd - vroeger tegenwoordige tijd - nu toekomende tijd- later
a Ik wil hen niet belachelijk maken.
b De stickers werden al 15 miljoen keer bekeken.
c Drie jaar geleden begon Ward.
d Ik heb ook stickers in het station gehangen.
e Ik zal blijven doorgaan.
f Het is leuk, toch?
Werkwoordstijden
De tijd van een werkwoord vertelt je wanneer iets gebeurt.
Verleden = Wat vroeger gebeurde. --> Ik draaide.
Heden = Wat nu gebeurt. --> Ik draai
Toekomst = Wat nog gaat gebeuren. --> Ik zal draaien.
3 Lees de zinnen. Markeer telkens het werkwoord. Vul daarna het schema in. Volg het voorbeeld. infinitief Ik zal … stam ik-vorm
Voorbeeld:
De stickers hangen in het station. hangen hang
a Ward neemt vaak de trein.
b Hij reist ver.
c Hij zit lang op de trein.
d Hij verveelt zich.
e Hij kijkt om zich heen.
f Ward bedenkt leuke stickers.
g Zo gaat de tijd sneller.
De stam en uitgang van een werkwoord
De stam is de ik-vorm van het werkwoord.
helpen --> ik help weten --> ik weet
De uitgang komt na de stam van het werkwoord.
Ik help --> hij helpt --> wij helpen
De uitgang die je moet gebruiken, hangt af van het onderwerp.
Vorm Regel
ik maak stam
jij maakt stam + t
hij maakt stam + t
zij maakt stam + t wij maken stam + en jullie maken stam + en zij maken stam + en
Let op! Deze is speciaal en moet je uit het hoofd leren.
zijn --> ik ben --> hij is --> wij zijn
Let op! jij maakt --> maak jij?
4 Lees de werkwoorden. Vul de tabel in. Volg het voorbeeld. Let op: Eindigt de stam op een -t? Voeg dan geen extra -t meer toe.
infinitief Ik zal … stam ik-vorm
stam + uitgang stam + t
draaien draai Hij draait.
a worden
b maken
c weten
d blaffen
e rennen
De jongen .
Lina .
Het meisje
De hond .
Het paard . f leiden
De gids
5 Lees de zinnen. Vul telkens de juiste vorm van het gegeven werkwoord in.
Tip: Eindigt de stam op een d? Vervang het dan door een ander werkwoord. Dan hoor je of er een uitgang achter komt.
a slapen De jongen diep.
b verkopen De boer fruit op de markt.
c dromen jij van een reis naar Afrika?
d werken Mijn moeder in het ziekenhuis.
e landen Het vliegtuig om half acht.
f rijden We met de bus naar huis.
g vertellen Mijn grootvader een spannend verhaal.
h kleden Mijn zus zich graag sportief.
i snoeien De tuinman de fruitboom.
j redden De brandweermannen een kat uit de boom.
6 Lees de zinnen. Is het een mededelende, vragende, bevelende of uitroepende zin? Kruis aan. Markeer ook de leestekens. mededelende zin vragende zin bevelende zin uitroepende zin
a Knip je nagels thuis.
b Geen scheten laten!
c Verboden te stofzuigen.
d Vind jij de stickers grappig?
e En wat zou de NMBS er zelf van vinden?
f Ze waren niet boos.
g Ward zal geen boete krijgen.
h Gelukkig maar!
7 Lees de zinnen. Vul het juiste leesteken in.
a De stickers van Ward kan je op de trein vinden
b Heb jij er al eens eentje ontdekt
c Ik nog nooit
d Ik hoop dat ik er eentje tegenkom
e Dat lijkt me leuk
8 Herinner je je het artikel over de stickers nog? Ward bedacht ze terwijl hij op de trein zat. Hij kreeg zijn ideeën door wat hij om zich heen zag. Lees het tekstje.
Gisteren zat ik op de trein.
Het was heel druk.
Naast mij zat een mama met een kleuter. De kleine jongen kroop bij zijn mama op schoot.
Zo had hij toch nog een plekje.
Alle andere mensen stonden recht.
Voor hen was er geen plaats.
En toen bedacht ik deze sticker:
9 Doe nu hetzelfde voor een van deze stickers. Stel je voor… Jij zit op de trein. Je ziet/ruikt/merkt iets. Wat gebeurt er? Wat vind je daarvan?
a Kies een sticker, kruis aan:
b Denk eerst na over deze vragen:
– Wat zei of deed iemand in de trein?
– Waarom was dat vervelend? Wat voelde je daarbij?
c Schrijf er een korte tekst over, zoals in oefening 8.
Roadtrip
1 Lees de woorden en zinnen. Kleur de lidwoorden rood, de zelfstandige naamwoorden geel, de bijvoeglijke naamwoorden blauw en de werkwoorden groen.
het – zacht – draaien – gitaar – boos – een – snappen – lief – kikker – de –lopen – fiets
a De lieve ezel stapt traag.
b Kleuters krijgen een lekker ijsje.
c Papa heeft een groene auto gekocht.
d De oude koning wil gitaar leren spelen.
e Lize draagt een gouden oorring.
2 Lees het stripverhaal. Kleur de lidwoorden rood, de zelfstandige naamwoorden geel, de bijvoeglijke naamwoorden blauw en de werkwoorden groen. Let op: er zijn ook andere woorden die je niet zal markeren.
3 Lees de zinnen. Wat voor zin is het? Kruis aan. mededelende zin vragende zin bevelende zin uitroepende zin
a Heb jij een huisdier?
b Mijn kat is grijs.
c Pas op als je haar aait.
d Ze bijt soms.
e Auw!
f Mijn kat eet graag stukjes appel.
g Ik ook!
h Jammie!
i Geef haar nooit chocolade!
j Chocolade is heel ongezond voor katten.
k Heb jij ooit al een brandblusser nodig gehad?
l Hopelijk niet!
m Gebruik brandblussers alleen in noodsituaties.
n Brandblussers zijn geen speelgoed.
o Er komt poeder of schuim uit.
p Het zorgt dat het vuur zich niet kan verspreiden.
q Pas op!
r Staat je frietketel in brand?
s Gebruik dan zeker geen water.
t Blus je die toch met water?
v Dan krijg je een steekvlam.
w Dat is schrikken!
x En ook heel gevaarlijk!
4 Schrijf een mededelende, vragende, bevelende en uitroepende zin met deze woorden.
mooi
a mededelende zin:
b vragende zin:
c bevelende zin:
d uitroepende zin:
boos
a mededelende zin:
b vragende zin:
c bevelende zin:
d uitroepende zin:
5 Lees de zinnen. Welk leesteken hoort bij de zin? Kruis aan.
punt vraagteken uitroepteken
a De man is groot
b Wat maakt jou bang
c Ik fiets elke dag vijf kilometer
d Dat is leuk
e Ik lust geen eieren
f Welke sport doe jij het liefst
g Oeps
h Ik ben morgen jarig
6 Lees de zinnen. Vul de leestekens in.
a Mijn broer is ouder dan mij
b Veel kinderen lusten geen spruitjes
c Hoera
d Waar woon jij
e Wat een heerlijk weertje vandaag
f Wat heb jij getekend
g Stop
h Ik heb vanochtend een appel gegeten
i Ward Rombaut is een kunstenaar Hij maakt grappige stickers Die plakt hij in de trein of in het station Ben jij er al eens eentje tegengekomen Ze zijn hilarisch Er staan gekke boodschappen op Zo is er eentje waarop staat dat je niet mag stofzuigen Maar heb jij al eens iemand zien stofzuigen in het station Ik ook niet Dat doet toch niemand, of wel Dat maakt het net zo bizar Daarom moeten veel mensen ermee lachen Wat vind jij Grappig, of niet
7 Lees de zinnen. Vul aan met jou of jouw.
a Het is mijn schoen. Het is schoen.
b Hoe gaat het met mij? Hoe gaat het met ?
c De jas is van mij. De jas is van .
d Mijn beste vriend heet Jonas. vriend heet Jonas.
e Lars houdt van mij. Lars houdt van .
f Dat is mijn tekening. Dat is tekening.
g Hoe oud is broer?
h Is die jas van Alex of van ?
i Wat vindt vader van dat idee?
j Wat is lievelingsvak op school?
k Geeft Mina soms een knuffel?
l De mooiste vis is die van .
8 Schrijf twee zinnen met ‘jou’ en drie zinnen met ‘jouw’.
a jou
b jouw
9 Lees de vragen. Is het een ja-neevraag of niet? Kruis aan.
ja-neevraag geen ja-neevraag
a Is het een warme dag?
b Wanneer begint de herfst?
c Welk geluid maakt een ezel?
d Graaft een mol een gang?
e Hoe laat is het?
f Ligt de zebra in de zon?
10 Zet de woorden in de juiste volgorde. Maak zo een goede ja-neevraag. Vergeet het leesteken niet toe te voegen. Markeer daarna ook de persoonsvorm.
a koala’s – in – Afrika – wonen
b morgen – vakantie – dag – hebben – een – we
c leuk – lezen – vinden – meeste – kinderen – de
d jullie – opdracht – af – de – hebben – helemaal – al
11 Zet de mededelende zinnen om naar een goede ja-neevraag. Markeer daarna ook de persoonsvorm in beide zinnen.
a Ik heb vandaag niet ontbeten.
b Mijn kleine broer kan heel goed zwemmen.
c In die film over bosdieren speelt de vos een hoofdrol.
d Wij zijn vorig jaar in Italië geweest.
e We moeten nu meteen vertrekken!
12 Lees de werkwoorden. In welke tijd staan ze? Noteer ze op de juiste plaats in de tabel. a ik maak – ik gebruikte – ik zal maken – ik draai – ik zal draaien – ik maakte –ik gebruik – ik draaide – ik zal gebruiken
infinitief ik zal …
verleden tijd vroeger tegenwoordige tijd nu toekomende tijd later maken draaien gebruiken
b ik wil – ik zal hebben – ik was – ik zal willen – ik ben – ik had – ik zal zijn –ik wou – ik heb
infinitief ik zal …
hebben willen zijn
verleden tijd vroeger tegenwoordige tijd nu toekomende tijd later
13 Lees de zinnen. Markeer de werkwoorden. In welke tijd staan ze? Kruis aan.
verleden tijd - vroeger tegenwoordige tijd - nu toekomende tijd - later
a De prinses danst graag.
b In het gras springt een krekel.
c De leerkracht was gisteren te laat.
d Zal jij een cadeau kopen voor Lars?
e Ik verloor het spel.
f De verpleegster zal jou wel verzorgen!
14 Noteer de werkwoorden in de verleden tijd, tegenwoordige tijd en toekomende tijd. Volg het voorbeeld.
infinitief ik zal … verleden tijd vroeger tegenwoordige tijd nu toekomende tijd later
Voorbeeld: maken ik maakte ik maak ik zal maken
brengen hij
15 Verbind de zin met de juiste vorm van het werkwoord.
a
loop
De hond … naar huis. loopt
Ik … even naar de winkel. lopen
De kinderen … hard.
b geef
geeft
… jij hem een cadeau?
Ze … elkaar een hand. geven
c rijdt
slapen
slaap
Mijn hond … nooit pootjes.
… jij op je buik?
Ik … vaak met de fiets.
Mijn grootvader mag niet meer met de auto … rijd
rijden
De uil … op een tak.
Ik zal morgen bij mijn grootouders blijven … slaapt
Lola … zondags paard.
16 Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de zin.
a draaien De auto rechtsaf.
b vinden Mijn broer schilderen leuk.
c verstoppen Ik me achter de kast.
d zenden de radio een signaal uit?
e scheiden jij het afval?
Panorama
Duidelijk!
We gaan een eigen bord of pictogram maken.
1 Wandel door de school. Kies een bord of pictogram uit dat jij niet zo duidelijk vindt.
2 Je zal er een nieuw bord of pictogram van maken. Zorg dat voorbijgangers meteen weten waarover het gaat. Volg het stappenplan.
Stap 1 Maak een tekening van welk bord of pictogram je koos.
Noteer ook waar het nu hangt opschool.
Ik koos dit bord/pictogram:
Het hangt op deze plaats:
Stap 2 Kruis aan waarom je dat bord of pictogram koos en hoe je het duidelijker zal maken.
We vinden het onduidelijk omdat… …de tekst onduidelijk is of ontbreekt. …de afbeelding onduidelijk is of ontbreekt. …het bord of pictogram op een onlogische of onzichtbare plek hangt.
Ik kan het duidelijker maken door: duidelijke tekst toe te voegen. duidelijke afbeeldingen (of pictogrammen) toe te voegen. een betere plaats te zoeken voor het bord.
Stap 3 Teken hier hoe je nieuwe bord of pictogram eruit zal zien. Zorg ervoor dat meteen duidelijk is wat het betekent. Gebruik woorden of symbolen. Mijn pictogram:
Stap 4 Stel jouw bord of pictogram voor aan de klas. Kon je iedereen overtuigen? Misschien kan je jouw nieuwe bord of pictogram dan ook wel echt ophangen in de school.
Colofon
Auteurs Xxx
het onderwerp, de hoofdgedachte en relevante informatie uit narratieve en informatieve teksten halen. lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden herkennen. de functie van pictogrammen herkennen op basis van hun kleur. de verschillende soorten zinnen herkennen en gebruiken. ‘jou’ en ‘jouw’ correct in een zin gebruiken. de persoonsvorm in een zin aanduiden de betekenis van symbolen in een tekst begrijpen. een werkwoord gebruiken in het verleden, het heden en de toekomst. de stam van een werkwoord herkennen en vormen. de juiste uitgang gebruiken bij werkwoorden. een pictogram of bord duidelijker maken zodat iedereen het begrijpt
Woordenlijst
bekijk: kijk naar bespreek: praat erover markeer: kleur met je markeerstift verbind: trek een lijntje vertel: zeg het aan de klas volg: doe zoals bedenk: verzin
noteer: schrijf vul aan: schrijf wat ontbreekt kruis aan: zet een kruisje in het vakje vul in: schrijf op het lijntje omcirkel: teken een cirkel rond beantwoord: geef het antwoord onderstreep: trek een streep onder voer uit: doe
Design & Lay-out die Keure
Eerste editie
ISBN xxx xx xxxx xxx x - KB D/2025/xxxx/xxx
Bestelnummer xx xxx xxxx - NUR xxx - Thema xxx
Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge
Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No parts of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. De uitgever heeft naar best vermogen getracht de publicatierechten volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Zij die niettemin menen nog aanspraken te kunnen doen gelden, kunnen dat aan de uitgever kenbaar maken.
Die Keure wil het milieu beschermen. Daarom kiezen wij bewust voor papier dat het keurmerk van de Forest Stewardship Council® (FSC®) draagt. Dit product is gemaakt van materiaal afkomstig uit goed beheerde, FSC®-gecertificeerde bossen en andere gecontroleerde bronnen.