5 16
KIJKER 1
Ik weet of een werkwoord in het enkelvoud of in het meervoud staat.
1 Omkring het werkwoord in elke zin. De gladiatoren lopen naar de catacomben. Zo dadelijk begint het gevecht. De dikke man staat in het midden van de arena. Daar legt hij zijn handen op zijn dikke buik.
22
2 Schrijf eerst onder elke zin de ja-neevraag. Onderstreep dan in elke zin het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm tweemaal. Vartrax heeft een diepe wonde aan zijn been. ______________________________________________________________________________
De wonde geneest langzaam. ______________________________________________________________________________
Binnen enkele weken kan hij terug vechten. ______________________________________________________________________________
21
3 Het onderwerp en de persoonsvorm zijn aangeduid. Wat is het getal van het onderwerp en de persoonsvorm? Kruis aan. enkelvoud
meervoud
Luca en Certix wandelen naar school.
❒
❒
Certix is opgelucht.
❒
❒
Vandaag moet zijn vader niet vechten.
❒
❒
De Romeinen hebben zijn moeder vermoord.
❒
❒
Later wil Luca gladiator worden.
❒
❒
4 Kies de juiste vorm van het werkwoord. Let op het getal van het werkwoord! omhelst – omhelzen
Certix _______________________ zijn vader.
begrijpt – begrijpen
Zijn vrienden _______________________ hem niet.
vindt – vinden
De gevechten _______________________ hij verschrikkelijk.
supportert – supporteren
Het publiek _______________________ voor Vartrax.
verlaat – verlaten
De koning en koningin _______________________ de arena.
Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Taalwijs - Remediëring
1
5
KIJKER 1
Ik kan het getal en de persoon van het onderwerp geven. Ik kan de tijd van de persoonsvorm geven.
5 Vul de tabel aan met de juiste persoon of met een onderwerp in de gevraagde persoon. enkelvoud
meervoud
1e persoon
___________
3e persoon
___________
2e persoon
___________
___________
jij
___________
wij
___________
mijn ouders
6 Het onderwerp en de persoonsvorm zijn aangeduid. Kruis aan in welke persoon het onderwerp in de zinnen staat: 1e, 2e, 3e persoon, enkelvoud of meervoud.
23
1e
2e
3e
enkelvoud
meervoud
Wij lazen in de klas een boek over ridders.
❒
❒
❒
❒
❒
Het verhaal ging over Ella en Arabesk.
❒
❒
❒
❒
❒
Arabesk is het snelste paard ter wereld!
❒
❒
❒
❒
❒
Heb jij al eens op een paard gezeten?
❒
❒
❒
❒
❒
Al eeuwen worden paarden gebruikt in wedstrijden. ❒
❒
❒
❒
❒
Wat vinden jullie van paardenraces?
❒
❒
❒
❒
❒
7 Kies de juiste vorm van het werkwoord. Let op de tijd van het werkwoord!
t.t. = tegenwoordige tijd, nu v.t. = verleden tijd, vroeger
krijg – krijgt – krijgen – kreeg – kregen Ella ___________________ (v.t.) haar paard voor haar tiende verjaardag. is – zijn – was – waren Toen ___________________ (v.t.) Arabesk zelf nog een veulen. Vandaag ___________________ (t.t.) hij het snelste paard van het land. steek – steekt – steken – stak – staken Ella ___________________ (t.t.) haar lans door de ring. begrijp – begrijpt – begrijpen – begreep – begrepen De vorst ___________________ (v.t.) er niets van. kan – kunnen – kon – konden Dat meisje ___________________ (v.t.) toch niets zien? Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Taalwijs - Remediëring
2
5 14
KIJKER 1
Ik kan nadenken over de structuur van woorden. Ik kan samenstellingen en afleidingen vormen.
8 Zoek het tweede deel van de samenstelling en vul in. weg – deur – zomer – zit Het meisje loopt door de keuken________________ naar buiten. Ze draagt een witte ________________jurk. De weg voor de herberg is een zand________________. Aan de overkant staat een groene ________________bank.
9 Maak samenstellingen. Verbind telkens een woord uit de linkerkolom met een woord uit de rechterkolom. glas
●
●
kas
zwaard
●
●
knaap
ridder
●
●
raam
borst
●
●
toernooi
schild
●
●
gevecht
10 Maak een afleiding. Kleef een voorvoegsel of een achtervoegsel aan het vetgedrukte grondwoord. heid – ing – ig – zaam Lang________________ wordt hij wakker. Hij wrijft de vermoeid________________ uit zijn ogen. Jaren heeft hij aan zijn opleid________________ besteed. Hij wacht geduld________________ tot ze hem komen halen. on – ge – ont – ver Zijn paard heeft hij ________________traind. Buiten woedt een hevig ________________weer. Nooit zal hij zijn heer ________________raden. Hij eet een gezond ________________bijt.
Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Taalwijs - Remediëring
3
5
KIJKER 1
Ik leer nieuwe woorden.
1 Verbind de woorden uit de linkerkolom met het juiste bovenliggende begrip. de arena
●
de catacombe
●
de Galliër
●
de heraut
●
de herberg
●
●
een plaats
●
een persoon
2 Welk woord past in de zin? Vul in. catacomben – tribune – arena Vanaf de ___________________________ kun je het gevecht goed zien. De toeschouwers juichen wanneer de gladiatoren de ___________________________ betreden. Zonder kaart loop je verloren in de ___________________________ van het Colosseum. maliënkolder – lans – havermoutpap De gladiatoren aten een rijkelijk ontbijt van ___________________________ en fruit. De ridders moeten hun ___________________________ door een ring steken. De winnaar van het toernooi krijgt een ___________________________.
3 Welk woord hoort bij de zin? Omkring. De overwinning bezorgde de gladiator eeuwige roem en rijkdom.
het gevolg – de glorie
Zes bedienden begeleidden de koning en koningin naar het balkon.
het gevolg – de glorie
4 Omkring een synoniem voor het vetgedrukte woord. Certix is verrukt wanneer de tegenstander van zijn vader blijft liggen.
bang – opgetogen – woest
Zijn tegenstander was een kolossale man van 1 meter 90 groot.
brutale – lelijke – reusachtige
5 Omkring een tegenstelling voor het vetgedrukte woord. De soldaat stond kaarsrecht op wacht bij de poort. Minachtend keek de ridder zijn tegenstander in de ogen.
↔ ↔
krom – moe – verveeld begripvol – bewonderend – jaloers
Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Woordenschat - Remediëring
4
5
KIJKER 1
Ik leer nieuwe woorden.
6 Welk woord staat cursief gedrukt? Doorkruis dat woord. Welk woord staat vetjes gedrukt? Vink dat woord af. ❒
heraut
❒
havermout
❒
herberg
7 In welke zin wordt de betekenis van het vetgedrukte woord duidelijk? Kruis aan. Joren werpt een blik op de leerstof voor de toets. ❒ Hij leert goed voor de toets. ❒ Hij leest alles aandachtig, maar schrijft niets op. ❒ Hij bekijkt vluchtig wat ze moeten kennen. ❒ Hij vergeet te leren. De juf legt in grote lijnen uit wat het toonmoment van de Kijker is. ❒ Ze wil nog niet verklappen wat het toonmoment is. ❒ Ze legt beknopt uit wat het toonmoment is. ❒ Ze maakt een schema van het toonmoment op het bord. ❒ Ze vertelt veel details over het toonmoment. Als de leerlingen alle vragen behandeld hebben, mogen ze een boek lezen. ❒ De leerlingen moeten eerst alle vragen markeren. ❒ De leerlingen moeten eerst alle vragen lezen. ❒ De leerlingen moeten eerst over alle vragen nadenken. ❒ De leerlingen moeten eerst alle vragen beantwoorden.
8 Verbind de uitdrukking met de juiste betekenis. een tipje van de sluier oplichten
●
●
ergens aandacht voor hebben
je tanden in iets zetten
●
●
iets leren van elkaar
oog hebben voor
●
●
niet snel opgeven
iets opsteken van elkaar
●
●
een deel van een geheim onthullen
Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Woordenschat - Remediëring
5
5 16
KIJKER 1
Ik weet of een werkwoord in het enkelvoud of in het meervoud staat.
1 Omkring alle werkwoorden in deze tekst.
De gladiatoren lopen naar de binnenplaats en nemen hun schild en zwaard. Xerxes geeft duidelijke instructies voor de oefeningen: slagen opvangen, oefenen met hun zwaard, hun schild in de juiste stand houden. Vartrax heeft nog altijd pijn aan zijn schouder. Hij schreeuwt van de pijn als zijn vriend tegen zijn schouder duwt. Xerxes beslist dat Vartrax die dag niet moet vechten.
21
2 Onderstreep in elke zin het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm tweemaal. Wat is het getal van het onderwerp en de persoonsvorm? Kruis aan. enkelvoud
meervoud
Certix en Luca zitten op de tribune.
❒
❒
Vandaag moet Certix’ vader opnieuw vechten.
❒
❒
Tot nu toe heeft Vartrax alle wedstrijden gewonnen.
❒
❒
Dit keer maakt hij echter geen schijn van kans!
❒
❒
Na de eerste aanval durft Certix niet meer kijken.
❒
❒
De toeschouwers beginnen luid te applaudisseren.
❒
❒
3 Schrijf de zinnen uit oefening 2 opnieuw. Vervang het onderwerp in het enkelvoud door een onderwerp in het meervoud, en omgekeerd. Pas de persoonsvorm aan. ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________
Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Taalwijs - Verrijking
6
5 23
KIJKER 1
Ik kan het getal en de persoon van het onderwerp geven. Ik kan de tijd van de persoonsvorm geven.
4 Onderstreep in elke zin het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm tweemaal. Kruis het getal (enkelvoud of meervoud) en de tijd (t.t. of v.t.) van de persoonsvorm aan. enkelvoud
meervoud
t.t.
v.t.
1 Ridder Godfried staat voor het altaar.
❒
❒
❒
❒
2 Morgen wordt hij tot ridder geslagen.
❒
❒
❒
❒
3 Heel wat jongens haalden de eindmeet niet.
❒
❒
❒
❒
4 Maar Godfried had doorgezet.
❒
❒
❒
❒
5 Dit verhaal beluisterden we in de les.
❒
❒
❒
❒
6 Welke boeken over ridders kennen jullie nog?
❒
❒
❒
❒
7 Ella en Arabesk leefden in de middeleeuwen.
❒
❒
❒
❒
8 Ken je hun geheim nog?
❒
❒
❒
❒
9 Arabesk was het snelste paard van die tijd.
❒
❒
❒
❒
❒
❒
❒
❒
10 Ik zou nooit op zijn rug durven zitten.
5 In welke vorm staat de persoonsvorm van de zinnen in oefening 4? Zet het nummer van de zin in het juiste vakje. 1e persoon enkelvoud
2e persoon enkelvoud
3e persoon enkelvoud
1e persoon meervoud
2e persoon meervoud
3e persoon meervoud
6 Schrijf de juiste vorm van het werkwoord in de zin. Let op de tijd! Het publiek __________________________ (applaudisseren, t.t.) luid voor Ella. Enkel de koning en koningin __________________________ (kijken, v.t.) strak voor zich uit. De winnaar van de race __________________________ (krijgen, t.t.) een maliënkolder. Meisjes __________________________ (mogen, v.t.) niet deelnemen aan riddertoernooien. Rochus van Quinkenslag __________________________ (vinden, t.t.) dat oneerlijk. Volgens hem __________________________ (zijn, t.t.) Ella de beste ruiter van haar tijd. Daarom __________________________ (staan, v.t.) hij erop dat ze zou deelnemen.
Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Taalwijs - Verrijking
7
5 14
KIJKER 1
Ik kan nadenken over de structuur van woorden. Ik kan samenstellingen en afleidingen vormen.
7 Maak samenstellingen door een woord uit de linkerkolom te verbinden met een woord uit de rechterkolom. Schrijf de samenstellingen op de juiste plaats in de zinnen. bliksem
●
●
stil
muis
●
●
vechter
nacht
●
●
merrie
middel
●
●
eeuwen
wapen
●
●
uitrusting
ridder
●
●
rode
zwaard
●
●
snel
donker
●
●
toernooi
Het verhaal speelt zich af in de ____________________________________. Ridder Godfried schrikt wakker van een ____________________________________. Het is ____________________________________ in zijn kamer. Naast het bed ligt zijn ____________________________________. Zijn ____________________________________ mantel hangt over een stoel. Godfried was altijd al een ____________________________________. ____________________________________
stoot hij zijn tegenstanders van hun paard.
Op ieder ____________________________________ was hij de winnaar.
8 Maak een afleiding. Vul het vetgedrukte grondwoord aan met een voorvoegsel en/of een achtervoegsel. on – ver – ont
heid – achtige – elijk – ing
Anne en haar familie ________schuilen zich in een achterhuis. Vanuit haar zolderraam kijkt ze naar een reus________ kastanjeboom. Het meisje is haar vrij________ ________nomen. Een wandel________ over het strand is voor haar ________mog________.
Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Taalwijs - Verrijking
8
5
KIJKER 1
Ik leer nieuwe woorden.
1 Zoek het juiste begrip bij iedere omschrijving. Vul de begrippen in op de juiste plaats in het kruiswoordraadsel. VERTICAAL
HORIZONTAAL
1. plaats waar gevechten worden gehouden
1. ijzeren vest dat beschermt tegen pijlen en zwaarden
2. plaats waar reizigers kunnen eten, drinken en slapen
2. iemand die iets aankondigt
3. onderaardse gang uit de Romeinse tijd
3. personen die een koning begeleiden 3
1
2
1
3
2 Welk woord kun je vormen met de letters uit de grijze vakjes? ______________________ 3 Noteer links een synoniem en rechts een tegenstelling van het vetgedrukte woord. ____________________
=
verrukt
____________________
=
kolossaal
____________________
=
minachtend
↔ ↔ ↔
____________________ ____________________ ____________________
4 Maak een goede zin met volgende woorden waaruit blijkt dat je de betekenis kent. de lans
➔
_____________________________________________________________
______________________________________________________________________________
de glorie
➔
_____________________________________________________________
______________________________________________________________________________
Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Woordenschat - Verrijking
9
5
KIJKER 1
Ik leer nieuwe woorden.
5 Welk woord hoort bij welke zin? Noteer. afvinken – behandelen – doorkruisen – formuleren Het foute antwoord moet je schrappen.
_______________________
Ik vat het verhaal samen met mijn eigen woorden.
_______________________
Terwijl de juf onze namen afroept, zet ze een V bij alle aanwezigen.
_______________________
We hebben vorige week over de Romeinse tijd geleerd.
_______________________
6 Schrijf de zinnen hieronder opnieuw, maar maak gebruik van één van de woorden bovenaan. een houten kop hebben – iemand erin laten lopen – in grote lijnen – oog hebben voor De juf vraagt ons om de hoofdgedachte van het verhaal samen te vatten. ______________________________________________________________________________
Luca neemt zijn beste vriend elke dag beet. ______________________________________________________________________________
Een schilder schenkt veel aandacht aan de details. ______________________________________________________________________________
De gladiatoren hebben hoofdpijn na het feest van Vartrax. ______________________________________________________________________________
7 Bedenk een situatie waarin je deze uitdrukking kunt gebruiken. een tipje van de sluier oplichten
➔
_____________________________________________
______________________________________________________________________________
je tanden in iets zetten
➔
_____________________________________________
______________________________________________________________________________
Naam _____________________________________________________________ Datum _____________ Klas __________ Woordenschat - Verrijking
10