Verrekijker 2 - Kijker 6

Page 1

Naam ___________________________________________ Klas ____________

de s de lome s de lome slak slo sl sla de me ak s apt slo sla laa in d de me k sl pt in e s lap slo sla aap d e de we k sl t in sl pe s sll sla aap de app la de h e sll sla idde slap sla l s wi p aa dd slap e sl de l as e sl pe a sll ssa aw sla de sss e s sll ss la sss uit s s Oz sss oh ep sss pie en an de

re

educatieve uitgaven

ve

rsj e

s, J

ok

ev

an

Le

eu

we

n,

Qu

eri

do

2


Les 1

Ik kies een gedicht dat ik mooi vind en kan zeggen waarom ik dat mooi vind.

Druppeltjes verdriet

Gesprek tussen twee muizen

soms val ik hard dan huilt mijn knie tranen rood van bloed en uit mijn ogen druppeltjes verdriet soms val ik zacht dan huil ik niet

Piep. Piep. Piep? Piep. Piep. Piep, piep! ‌ Piep? Piep. Piep, piep, piep. Lievier tierks dien pieps! Jiep! Piep, piep, piep? Piep ‌

uit Jij bent de liefste, Hans & Monique Hagen, Querido

uit Luxe, Louis Th. Lehmann, De Bezige Bij

Berceuse nr. 2

Het donker is een wonder De zon gaat onder. De lichten zijn gedoofd. Het donker is een wonder. Wat je ziet zit in je hoofd. uit Waarom ik altijd nee zeg, Frank Adam, Querido 2

Les 1

Slaap als een reus slaap als een roos slaap als een reus van een roos reuzeke rozeke zoetekoeksdozeke doe de deur dicht van de doos Ik slaap uit Gedichten, Paul van Ostaijen, De Sikkel


Ik kan na het luisteren een gedicht kiezen dat ik mooi vind.

1

Welk gedicht vind je het mooist? Noteer de titel.

______________________________________________________________________

2

Waarom heb je dat gedicht gekozen? Kruis aan.

❒ Ik vind het een leuk gedicht. ❒ Ik word bang van het gedicht. ❒ Ik vind het een droevig gedicht. ❒ Ik vind het een grappig gedicht.

3

Welk gevoel herken je in het gedicht? Kruis aan.

4

Welke woorden passen bij het gedicht? Kruis aan en/of vul aan.

spannend

triestig

vrolijk

grappig

ontspannend

het rijmt

___________________

___________________

Les 1

3


Ik kan een gedicht begrijpen.

M

Les 2

LI J

Lijmen Ik had drie beestjes, drie beestjes van steen. Een vogeltje. Een veulentje. Een varkentje. Ze zijn gevallen. Ze braken stuk. Ik heb ze gelijmd. ‘t Is bijna gelukt. Ik heb drie beestjes, drie beestjes van steen. Een volentje. Een veukentje. Een vargeltje.

1

Ze braken stuk. Wie zijn 'ze'? Omkring.

2

Welke beestjes zijn er na het lijmen? Markeer.

uit Ozo heppie en andere versjes, Joke Van Leeuwen, Querido, 2008

3

Omkring een woord dat past bij het gedicht.

Ik vind dit gedicht

4

Les 2

leuk

speciaal

saai –

droevig

grappig.


4

Welke twee dieren kleven samen? Vul aan.

vo/len =

___________________________ + ___________________________

veu/ken =

___________________________ + ___________________________

var/gel =

___________________________ + ___________________________

5

Vul aan met woorden uit het gedicht. Deze woorden vind ik ‌

leuk:

______________________________________________________________ .

mooi:

______________________________________________________________ .

moeilijk: _______________________________________________________________ .

6

Vul het gedicht aan. Breek de dieren en kleef ze terug aan elkaar.

Lijmen

Ik had drie beestjes,

Ik heb ze gelijmd.

drie beestjes van steen.

’t Is bijna gelukt.

Een kameel.

Ik heb drie beestjes,

Een dolfijn.

drie beestjes van steen.

Een kikker.

Een ___________________________.

Ze zijn gevallen.

Een ___________________________ .

Ze braken stuk. Een ___________________________.

Les 2

5


Keer mij om kap is pak. en kat is tak. lip is pil. en lik is kil. rook is koor. en rood is door. ik ben Tom. keer mij om. dan ben ik mot. ik ben raar. keer mij om. het is waar. ik ben weer raar. uit die hoed zit goed Š 2013 Riet Wille en Annemie Berebrouckx, De Eenhoorn

7

Keer de woorden om. Vul aan.

fel is ________________. en kip is ________________. lus is ________________. en noot is ________________. pen is ________________. en lens is ________________. ik ben Eef. keer mij om. dan ben ik een ________________. ik ben negen. keer mij om. het is waar. ik ben nog altijd ________________. 6

Les 2


Les 3

Ik kan het verhaal achter een gedicht vertellen en schrijven.

Buitje

Wie? 1

Kruis aan.

De persoon in het gedicht heeft … ❑ geen naam. ❑ een naam: _____________________.

Waar? 2

Vul aan.

Waar is ‘ik’ in het verhaal? De persoon staat _____________________.

Wat? 3

Kruis aan.

ill. Charlotte Dematons uit Hoera, ik ben weer wakker, Theo Olthuis, Uitgeverij Holland, 2011

De regen in het gedicht is … ❑ echt. ❑ niet echt. De regen is ... ________________________________________________.

4

Omkring drie woorden die je nodig hebt om het verhaal te vertellen. regen

badkamer

douche

vuil

tuin

5

paraplu water

Vul het verhaal aan.

De persoon neemt een _____________________. De persoon doet alsof het _____________________ uit de kraan een regenbui is. De _____________________ is warm en de persoon kan de bui zelf stoppen. Les 3

7


Los

ill. Charlotte Dematons, uit Hoera, ik ben weer wakker, Theo Olthuis, Uitgeverij Holland, 2011

Wie?

6 Kruis aan. Is de persoon in het gedicht alleen? ❑ Ja. ❑ Nee, hij heeft ook een _____________________.

Waar? 7 Vul aan. De persoon gaat naar het ____________________.

Wat? 8 Omkring wat past. In de stad moet de hond

wel – niet

aan de riem.

In het bos gaat de persoon

wel – niet

spelen met de hond.

9 Omkring drie woorden die je nodig hebt om het verhaal te vertellen. hond

braaf riem

bos

mensen

blij

droevig

10 Vul het verhaal aan. De persoon wandelt in de stad met zijn ____________________. De hond wandelt aan de ____________________. Straks in het ____________________ mag de hond los. Dan gaat de persoon samen met de hond ____________________. 8

Les 3

spelen


Wie?

Cis Curieuzeneus

11 Kruis aan. De persoon in het gedicht heeft … ❑ geen naam. ❑ een naam: _____________________.

Wat? ill. Johan Devrome, uit Bengeltjes, Geert De Kockere, De Eenhoorn

12 Omkring wat past. Het hoofd van Cis kan

echt – niet echt

ontploffen.

Cis wil

alles weten – nooit spelen.

Cis is

boos – blij – bang

als je iets niet vertelt.

13 Omkring drie woorden die je nodig hebt om het verhaal te vertellen. honger

weten

boos

blij

hoofd

vragen ontploffen

vuur

14 Vul het verhaal aan. ___________________ wil alles ___________________. Hij stelt veel ___________________. Als je iets niet vertelt, dan wordt Cis ___________________. Het lijkt dan alsof zijn ___________________ ontploft.

15 Kruis aan. Een curieuzeneus is iemand … ❑ die snel boos wordt. ❑ die alles wil weten. Ken je een curieuzeneus? Schrijf hier zijn of haar naam. ______________________

Les 3

9


Les 4 9

1

Ik kan een zin in twee verdelen.

Duid in de zinnen het volgende aan met groen en blauw.

Wie of wat doet iets? Wat wordt erover gezegd?

Cis wil alles weten. De regen is lekker warm. De drie beestjes vallen op de grond. Twee aapjes zitten aan de rivier. Ik heb drie beestjes. De zon gaat onder.

2

Wat doen ze? Vul de zinnen aan.

De poes ______________________________________________________________. Caro en Bilal __________________________________________________________. De bal ________________________________________________________________.

3

Wie doet iets? Vul de zinnen aan.

______________________________________________ eten lekkere frietjes. ______________________________________________ maakt een put in het zand. ______________________________________________ zoekt de bal in de tuin. 10

Les 4


Les 5

Ik kan vertellen waarover de gedichten gaan.

Sparen, sparen, sparen, alles maar bewaren: dopjes van de seven-up, stickers van de voetbalclub, schelpen die mijn vriendje vond, tanden uit mijn eigen mond, mooie stenen, stukjes touw, veren van een echte pauw, zilverdraad en goudpapier – geef het allemaal maar hier! Sparen, sparen, sparen, alles maar bewaren. Elke dag komt er wat bij. Weggooien is niks voor mij. Ieder gek of grappig ding, gaat naar mijn verzameling! uit Soms zie ik 1000 lichtjes, Nannie Kuiper, Leopold

1

Vul aan. Welk woord uit het gedicht rijmt op …

vond

______________________________

ding ______________________________

2

Wat verzamel jij graag? Noteer.

___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________

3

Waar of niet waar? Kruis aan.

waar

niet waar

Hij of zij verzamelt alles.

Elke week komt er iets nieuws bij.

Les 5

11


Zilver en goud oma is lachen oma is rimpels oma is lief en oma is oud

4

haar haren zijn van zilver en haar tanden zijn van goud

❑ haar haren zijn echt zilver ❑ haar haren zijn mooi grijs

uit Jij bent de liefste, Hans & Monique Hagen, Querido

5 Over wie gaat het gedicht? Kruis aan. ❑ de verteller 12

Les 5

❑ de schrijver

Wat betekent dit? Kruis aan.

❑ oma


Mijn haar is niet te huur

6

Wie zijn 'ze'? Kruis aan.

❑ de luizen ❑ mijn haar

7

Wat betekent dit? Kruis aan.

❑ De luizen kunnen niet in haar haren wonen.

in mijn haar woont een luis. en nog een luis. en nog een. in mijn haar woont ook een neet. en nog een neet. en nog een. een neet die van mij eet. tot ze ook luis heet. maar ik jaag ze weg. kijk maar. in mijn haar zit een raam. een raam met niet te huur. mijn huis is veel te duur! uit Een rijm in mijn oor, Riet Wille, De Eenhoorn

❑ Ze wil geen luizen in haar haren.

8

Hoe voel je je bij het lezen van de gedichten? Kruis aan.

Verzamelen

❑ leuk ❑ speciaal ❑ bang

❑ droevig ❑ grappig

Zilver en goud

❑ leuk ❑ speciaal ❑ bang

❑ droevig ❑ grappig

Mijn haar is niet te huur ❑ leuk ❑ speciaal ❑ bang

❑ droevig ❑ grappig

het goudpapier de neet de seven-up de sticker de zilverdraad

gouden papier, papier van het kleur goud ei van een luis soort frisdrank papiertje dat kleeft zilveren draad, draad met een zilveren kleur Les 5

13


Les 6

Ik kan een verhaal schrijven.

Flater Haast je, rep je uit je bed! Dag ma, dag pa, melk met chocola. Vlug m’n jas, boekentas en naar de klas. Snel, de bel. Opzij, opzij, en in de rij. Maar oei, wat nu gedaan? Ik heb nog m’n pyjama aan … uit Samen over het muurtje, Geert De Kockere, De Eenhoorn

Wie? 1

Vul aan.

Dit gedicht gaat over ___________________.

2

Kruis aan.

De persoon is ... ❑ traag. ❑ blij. ❑ boos. ❑ gehaast. 14

Les 6


Wat? 3

Deze woorden komen uit het gedicht. Nummer de woorden in de juiste volgorde. boekentas pyjama bed rij melk met chocola

4 Bedenk een titel voor het verhaal. _______________________________

5

Vertel het verhaal. Maak met elk woord van opdracht 3 een zin.

1 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________

Les 6

15


Twee haasjes Twee haasjes Flip en Flap die gingen eens samen op stap. Ze speelden haasje over. Ze knabbelden aan het lover. Ze rolden over stenen. Ze liepen over het kolenveld henen. Maar toen kwam de jager aan en, floeperdefloep, vlug zijn ze in hun holletje gegaan. Eén oortje kwam kijken van Flip. Eén oortje kwam kijken van Flap. Daar zijn weer twee haasjes, die gingen eens samen op stap. uit De wereld in mijn handen, Kristien Dieltiens, De Eenhoorn

Wie? 6

Vul aan.

Dit gedicht gaat over _________________________________________.

7

Omkring.

In het gedicht is er ook nog

8

een heks –

een jager – een boer.

Kruis aan.

De haasjes …

16

❑ maken ruzie.

❑ spelen graag samen.

❑ zijn bang van de jager.

❑ vinden de jager leuk.

Les 6


Wat? 9 Deze woorden komen uit het gedicht. Nummer de woorden in de juiste volgorde. stenen kolenveld haasje over op stap lover jager holletje

10 Bedenk een titel voor het verhaal. ______________________________ 11 Vertel het verhaal. Maak met elk woord van opdracht 9 een zin. 1 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 2 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 3 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 5 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 6 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 7 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Les 6

17


Les 8 6

Ik kan zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden, en lidwoorden herkennen.

Onderstreep de zelfstandige naamwoorden.

1

Neem een handdoek uit de kast. Trek een zwembroek aan. Leg je speelgoed in de kar. We kunnen zo gaan.

Verzin zelf acht meervouden en noteer ze in de juiste kolom.

2

8

+ en

+s

_____________________________

_____________________________

_____________________________

_____________________________

_____________________________

_____________________________

_____________________________

_____________________________

Verbind de lidwoorden met het juiste zelfstandig naamwoord.

3

de het

7

18

kasteel

zee

draak

lampje

doosje

hagel

Noteer in elke kolom vier verkleinwoorden die je zelf verzint.

4

+ je

+ tje

+ pje

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

Les 8


Les 9

Ik kan voorspellen waarover een verhaal zal gaan.

elke avond speel ik autostop papa laadt mij

in de kamer op 1

altijd rijdt hij

Wat betekent dit? Kruis aan. â?‘ door straten rijden

een paar straatjes om

â?‘ langs verschillende kamers gaan

zodat ik ook

voorbij mama kom met een vaartje

2

Vliegt papa echt de trap op? Kleur de juiste cirkel in.

Ja, hij kan vliegen.

snel de trap op.

vliegt hij de trap op en daar houdt hij

een vijfsterrenstop

Nee, papa gaat

3

Welke vijf stops houdt papa? Markeer.

want bij mijn bed

moet hij heel lang parkeren pas na een boek en een liedje

en neuzeneus

en een knuffel

en een nachtzoen

kan ik onder de veren uit Waarom mijn handen geen schoenen willen, Riet Wille, Lannoo

Les 9

19


Over wie gaat het gedicht? Kruis aan.

4

❑ over een papa ❑ over een mama ❑ over een kind dat gaat slapen

5

Wat doe jij voor het slapengaan? Noteer.

_______________________________________________________________________

_______________________________________________________________________

_______________________________________________________________________

_______________________________________________________________________

20

Les 9


Mama Mama belt met iemand van haar werk en legt een knoop in mijn sjerp. sjerp Mama wacht op een kaartje van de kassier en haalt mijn snoep uit het papier papier.

6

Over wie of wat gaat het gedicht? Omkring.

7 Onderstreep het woord dat rijmt op papier.

Mama praat met papa terwijl ze in mijn ogen kijkt. Mama kan altijd overal alles tegelijk.

8 Wat kan mama allemaal tegelijk? Markeer.

uit Waarom ik altijd nee zeg, Frank Adam, Querido

Les 9

21


9 Wat is het thema van het gedicht? Kleur de juiste cirkel in.

mama kan alles

mama is mijn beste vriendin

10 Wat kan jouw mama goed? Noteer. _______________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ de kassier onder de veren de sjerp

22

Les 9

iemand die geld aanneemt aan een kassa onder het deken de sjaal


Les 12 14

Ik kan bij een woord synoniemen en tegenstellingen schrijven.

1 Schrijf de tegenstellingen op de juiste plaats.

Samen

groot – lang – plat – ruw ________________ en kort, rond en ________________. Klein en ________________, ________________ en glad. warm – jong – hoog – wild – traag – dik Kalm en ________________, ________________ en koud, snel en ________________. Dun en ________________, ________________ en oud, ________________ en laag. Lief en boos, hard en zacht. Van licht naar donker, dag en nacht. uit Hoera, ik ben weer wakker, Theo Olthuis, ill. Charlotte Dematons, Uitgeverij Holland, 2011

2

Door welk woord kan het vette woord vervangen worden? Verbind.

Ik wuif naar de duif.

poes

Ze geeft een zoen aan de mus.

tas

De kat hoort WOEF.

zwaai

De muis zit in een zak.

kus Les 12

23


Fictie

ontvanger

zender

boodschap gedichten

dichter

spelen met woorden en zinnen

leuk eng droevig grappig

het gedicht

lidwoord zelfstandig naamwoord

tegengestelde betekenis licht ÑÒ donker

luisteraar lezer

ongeveer dezelfde betekenis wuiven = zwaaien

gedicht Ô verhaal Een zin bestaat uit twee delen. rijm

een klein gedichtje verkleinwoord

meerdere gedichten meervoud

Herdruk 2020/1144 - Bestelnummer 60 1021 136 ISBN 978 90 4862 589 5 - KB D/2017/0147/101 - NUR 191 Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge © Copyright die Keure, Brugge - RPR 0405 108 325

9 789048 625895


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.