Verrekijker Opstap 5 - Kijker 3

Page 1

5

De kracht van de aarde

Hoe ontstaat ee

n aa rdbeving?

gste s de hoo Wat wa

tsu na m

i oo it? Wat is

de top snelhe

id va n

een or

KIJKE

educatieve uitgaven

kaa n?

R3

Naam ________________________________________________  Klas ____________


Les 1  Ik kan informatie halen uit een videofragment. VOOR het luisteren

1 Wat weet je al over aardbevingen?

Ik spreek spontaan Standaardnederlands tijdens een spreekopdracht.

Noteer maximaal vier sleutelwoorden in het woordenweb.

______________________ ______________________

______________________ AARDBEVINGEN

______________________

______________________ ______________________

TIJDENS het luisteren

2 Vul het woordenweb van oefening 1 aan met sleutelwoorden uit het fragment. 3 Waarom ontstaan er vaak aardbevingen in San Francisco? Noteer. ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________

4 Maak zelf een vraag en een antwoord over aardbevingen. Zorg dat het antwoord in het fragment aan bod komt. Vraag: ________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ Antwoord: _____________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________

2

Les 1


NA het luisteren

5 Waarom hebben de makers van ‘Het Klokhuis’ dit filmpje gemaakt? ________________________________________________________________ ________________________________________________________________

6 Wat vind je goed of minder goed aan dit informatief videofragment? ________________________________________________________________ ________________________________________________________________

zender spreker

bedoeling informeren

boodschap informatie manier gesproken, met beelden situatie waar, wanneer, omstandigheden

ontvanger luisteraar

bedoeling bijleren

7 Voor wie is de uitzending bedoeld? Waarom? ____________________________________________________________ ____________________________________________________________

8 Wat weet je meer door dit videofragment? ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ Les 1

3


Les 2  Ik kan informatie terugvinden in een tekst.

Ik kan moeilijke woorden in een informatieve tekst begrijpen.

1 Bekijk de vier tussentitels van de tekst. Welke tussentitel spreekt je het meeste aan? Waarom?

2 Lees de tekst. Duid in de tekst onder iedere tussentitel minstens vijf en maximum tien sleutelwoorden aan.

Waarom de aarde soms hevig beeft 1 Hoe ontstaat een aardbeving? Om dat te begrijpen, moet je eerst weten hoe de aarde in elkaar zit. Je kunt onze aarde vergelijken met een appel. Die bestaat uit een schil, het vruchtvlees en het 3 Benoem de drie delen van de aarde. klokhuis. Ook de aarde heeft een schil, de aardkorst. Het klokhuis van de aarde, het binnenste deel, noemen ______________________ we de kern. ______________________ Het stuk tussen de aardkorst en de kern noemen we de mantel. Dat is het vruchtvlees van de aarde. ______________________ Heel lang geleden lagen alle werelddelen bij elkaar. Op een gegeven moment kwamen er scheuren in de aardkorst. De verschillende stukken dreven uit elkaar. Daarom lijkt de aarde wel een puzzel. De verschillende puzzelstukjes noemen we aardplaten. En die aardplaten zijn nog altijd in beweging. Ze drijven op de volgende laag van de aarde, de mantel. Het hete gesteente in de mantel borrelt, waardoor de aardplaten tegen elkaar aanduwen en schuren. Er ontstaat een enorme druk en plots verschuiven de platen met een flinke schok. Het gevolg is een aardbeving of aardschok. 4 Wat bedoelen wetenschappers met Een aardbeving begint meestal heel diep in de ‘het epicentrum’? aardkorst. Enkele tientallen kilometers diep. Kruis aan. Die plaats heet de aardbevingshaard. ❏ de duur van een aardbeving Aan het aardoppervlak recht boven de aardbevingshaard zijn de schokken het sterkst. Hoe verder van het epicentrum, hoe zwakker de schokgolven. De meeste aardbevingen duren minder dan een minuut. Vaak trilt de aarde nog een tijdje na. Dat noemen we ‘naschokken’.

4

Les 2

❏ de streek waar een aardbeving plaatsvindt ❏ de plaats aan het aardoppervlak waar de aardbeving het sterkst is


2 Waarom beeft de aarde vaker in Turkije en Japan dan bij ons? Aardbevingen ontstaan bij breuken aan de randen van aardplaten. Er zijn op aarde in het totaal iets meer dan twintig platen. In plaatsen die dicht bij de randen van een aardplaat liggen, is de kans op een aardbeving veel groter dan elders in de wereld.

5 Zoek de vier platen

in deze tekst. Markeer met geel.

Wat zijn nu de risicogebieden? In Europa zijn dat de landen die aan de Middellandse Zee liggen. De Afrikaanse plaat duikt daar onder de Euraziatische plaat door. Daardoor ontstaat er heel veel wrijving en zijn er vaak aardbevingen in Griekenland, Italië of Turkije. In Azië komen vaak aardbevingen voor in Indonesië, Japan en op de grens van Pakistan en India. Dat gebied ligt op de plaats waar verschillende platen langzaam onder Azië schuiven. Japan ligt aan de rand van de Pacifische aardplaat. In de Japanse stad Kobe vond in 1995 een vernietigende aardbeving plaats. In Amerika is het risico op aardbevingen het grootst aan de westkust. Vooral San Francisco is een gevaarlijke plek. Die stad ligt op de San Andreasbreuk. Langs die breuklijn schuiven er twee aardplaten tegen elkaar: de Pacifische plaat en de Noord-Amerikaanse plaat. Dat heeft al voor enkele zware aardbevingen gezorgd. In 1906 werd San Francisco bijna volledig verwoest. België en Nederland liggen midden op de Euraziatische plaat. Daarom hebben wij bijna nooit te kampen met aardbevingen.

6 Waarom zijn er minder aardbevingen in landen

die midden op een plaat liggen?

_____________________________________________ _____________________________________________

Les 2

5


4 Hoe bescherm je je tegen een aardbeving? Een aardbeving kun je niet tegenhouden. Het enige wat je kunt doen, is je er zo goed mogelijk op voorbereiden. Daarom is het handig om te weten wanneer 7 Bedenk en noteer een goede er een aardbeving aankomt. Wetenschappers proberen daarom titel op de schrijflijnen boven aardbevingen te voorspellen. Dat is echter bijna onmogelijk. de twee alinea’s. _____________________________________________ Plaatsen die aan breuklijnen liggen en die al eerder aardbevingen hebben meegemaakt, hebben veel kans op een nieuwe aardbeving. Daarom houden wetenschappers op die plaatsen de beweging in de aarde goed in de gaten. Tot nu toe kunnen wetenschappers een aardbeving maximaal één uur van tevoren zien aankomen. _____________________________________________ Mensen die in risicogebieden wonen, krijgen ook voorlichting. Kinderen leren op school wat ze wel of juist niet moeten doen tijdens of na een aardbeving. Ze weten dat ze net voor een aardbeving het best onder een tafel kunnen duiken, zodat er niets op hen kan vallen. Ze leren ook dat ze tijdens de aardbeving binnen moeten blijven. Als ze op straat zijn tijdens de beving, weten ze dat ze weg moeten blijven van gebouwen en bomen. Ze weten ook dat er na de aardbeving naschokken kunnen zijn en dat ze bij elke naschok weer dekking moeten zoeken. Een aardbeving zelf doodt niet. 8 Ik lees iets wat niet letterlijk in de tekst staat. Slachtoffers vallen niet door de Waarvoor dient het rampenpakket? aardbeving zelf. Meestal is dat het gevolg van instortende gebouwen, _____________________________________________ branden, overstromingen of tsunami’s. _____________________________________________ In Californië heeft elk gezin een rampenpakket klaarstaan. Daarin zit _____________________________________________ een EHBO-kistje, voedsel in blik en een _____________________________________________ blikopener, flessen water, een radio op batterijen en een zaklamp.

6

Les 2


5 Maken wij tijdens ons leven nog een zware aardbeving mee in onze streken? België en Nederland liggen dicht bij de Roermondslenk. 9 ‘Slenk’ is een moeilijk woord. Zo heten de breuken in de aardkorst bij de stad Roermond. Onderstreep de betekenis in Omdat het Europese continent daar heel erg langzaam uit de tekst. elkaar drijft, blijft de kans op aardbevingen in onze streken bestaan. Meestal zijn het lichte aardbevingen, maar er hebben zich in België en Nederland ook al zware aardbevingen voorgedaan. De laatste zware aardbeving in onze streken vond plaats in 1692. De aarde beefde toen heel hevig in het Waalse stadje Verviers, in de provincie Luik. Kerken en burchten zakten als kaartenhuisjes in elkaar. De aardbeving van Verviers was de zwaarste aardbeving die ooit in Noordwest-Europa plaatsvond, denken seismologen. Zo heten wetenschappers die aardbevingen bestuderen. Hoe lang duurt het voor we weer een zware aardbeving meemaken? Ook dat hebben wetenschappers onderzocht. De Koninklijke Sterrenwacht van België in Ukkel heeft alle gegevens over aardbevingen in onze streken door de eeuwen heen verzameld. Ze kunnen proberen te achterhalen om de hoeveel tijd er zich in onze streken een zware aardbeving voordoet. Volgens de berekeningen van Ukkel zou er in België en Nederland een zware aardbeving zoals die van Verviers plaatsvinden om de 240 tot 260 jaar. Maar 1692 + 240 = 1932. In dat jaar was er geen aardbeving. In 1952 ook niet. Die zware aardbeving staat ons dus nog te wachten. Wanneer? Dat is nauwelijks te voorspellen.

uit Als de aarde haar spierballen laat rollen, Geert Bouckaert en professor Manuel Sintubin, Lannoo

Les 2

7


10 Wat voor tekst heb je gelezen? Omkring. een verhaal

een informatieve tekst

een artikel

11 Wat is de bedoeling van de schrijver? Noteer. _____________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________

12 Verbind de begrippen met de juiste betekenis. aardbevingshaard •

• een deel van de aardkorst dat kan bewegen

aardplaat

• een wetenschapper die aardbevingen bestudeert

naschok

• de plaats waar een aardbeving ontstaat onder de aardkorst

seismoloog

• het trillen van de aarde na een aardbeving

13 Een synoniem voor ‘aardbeving’ dat in de tekst wordt gebruikt, is _______________. 14 Onderstreep in de tekst drie maatregelen waarmee de mens de gevolgen van een

aardbeving probeert te beperken.

15 Wat moet je doen als je ’s nachts wakker wordt van een aardbeving? Kruis aan. ❏ Zo snel mogelijk naar buiten rennen en hulp zoeken. ❏ Onder een stevige tafel of bureau kruipen. ❏ In bed blijven liggen en je armen boven je hoofd kruisen.

8

Les 2


Les 3  Ik kan sleutelwoorden noteren en informatie samenvatten. 1 Bekijk de sleutelwoorden die je hebt aangeduid in tekst 1

‘Hoe ontstaat een aardbeving?’ op pagina 4.

2 Vat de tekst samen door de juiste informatie in te vullen in onderstaand schema. Hoe ontstaat een aardbeving? Delen van de aarde

- __________________________________________ - __________________________________________ - __________________________________________

Oorzaak

__________________________________________________________________ __________________________________________________________________

Gevolg Begrippen

De aardplaten wrijven tegen elkaar en verschuiven plots met een flinke schok. ______________________ = diep in de aardkorst waar de aardbeving begint ______________________ = aan het aardoppervlak waar de schokken het sterkst zijn ______________________ = het natrillen van de aarde

3 Bekijk de sleutelwoorden die je hebt aangeduid in tekst 2

‘Waarom beeft de aarde vaker in Turkije en Japan dan bij ons?’ op pagina 5.

4 Vat de tekst samen door de juiste informatie in te vullen in onderstaand woordenweb. Landen aan de Middellandse Zee, zoals: ____________________ , ___________________

__________________ plaat en __________________ plaat.

San Francisco ligt op de

Europa

en _____________________ .

_________________________ =

_______________________ plaat.

plaatsen die dicht bij de randen van een aardplaat liggen

1995: ______________________

___________________breuk.

___________________________ Amerika

Azië

___________________________

__________________ plaat en

1906: ______________________

Landen als __________________

_________________________

___________________________

___________________________

__________________ plaat.

___________________________

___________________________

___________________________

Les 3

9


5 Vat tekst 3 ‘Hoe bescherm je je tegen een aardbeving?’ samen.

Gebruik de sleutelwoorden die je hebt aangeduid op pagina 6. Maak een schema zoals de voorbeelden op de vorige pagina. Hoe bescherm je je tegen een aardbeving?

10

Les 3


6 Schrijf een samenvatting van tekst 4 ‘Maken wij tijdens ons leven nog een zware

aardbeving mee in onze streken?’ Bekijk eerst de sleutelwoorden die je hebt aangeduid op pagina 7.

_________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________

7 Beoordeel jezelf. Kruis aan. Informatief verslag schrijven Ik kan nog niet zelf een schema maken of een samenvatting schrijven van een tekst. Ik kan zelf een beknopt schema maken en een samenvatting schrijven van een tekst. Nog niet alle belangrijke zaken staan in het schema of de samenvatting. Ik kan een overzichtelijk schema maken van een tekst en een tekst samenvatten.

Les 3

11


Les 4  Ik kan werkwoorden in zinnen herkennen.

Ik kan de tijd, de persoon en het getal van de werkwoorden geven.

23

1 Onderstreep de persoonsvorm van elke zin tweemaal. Kruis aan in welke tijd de persoonsvorm staat: tegenwoordige tijd of verleden tijd. tegenwoordige tijd

verleden tijd

Een aardbeving begint diep in de aardkorst.

r

r

De beving duurt slechts enkele seconden.

r

r

Miljoenen mensen werden dakloos.

r

r

België ligt niet in een risicogebied.

r

r

De aarde beefde het hardst in Chili.

r

r

Wetenschappers bestuderen de natuur en het weer.

r

r

2 Lees de tekst en omkring alle werkwoorden. Een hartverwarmend verhaal over een kat die een bosbrand overleeft. Debbie en Jef wonen met hun kat Kattie in Australië. Zij vluchten voor een bosbrand. De kat plaatsen ze in de auto, maar ze springt door het open raam. Haar baasjes moeten haar met pijn in het hart achterlaten. Vijf dagen later bekijkt het koppel de schade aan hun huis en horen ze een bekend miauwen in hun tuin. Ze zien hun kat Kattie rondsluipen tussen de brokstukken. Ze lachen en huilen van geluk en blijdschap.

3 Schrijf alle werkwoorden uit oefening 2 opnieuw zodat de tekst in de verleden tijd staat. Een hartverwarmend verhaal over een kat die een bosbrand _______________________. Debbie en Jef _______________________ met hun kat Kattie in Australië. Zij _______________________ voor een bosbrand. De kat _______________________ ze in de auto, maar ze _______________________ door het open raam. Haar baasjes _______________________ haar met pijn in het hart ______________________. Vijf dagen later _____________________ het koppel de schade aan hun huis en _____________________ ze een bekend miauwen in hun tuin. Ze _____________________ hun kat Kattie _____________________ tussen de brokstukken. Ze _______________________ en _______________________ van geluk en blijdschap. 12

Les 4


21

4 Noteer een onderwerp in de gevraagde persoon in onderstaande zinnen. Vorig jaar heb _______ een aardbeving gevoeld. __________ waren op vakantie in Turkije.

(1e persoon enkelvoud)

(1e persoon meervoud)

Bij een aardbeving moet ______ onder een tafel kruipen. Kennen _________ Charles Richter?

(2e persoon enkelvoud)

(2e persoon meervoud)

_______was een van de bekendste seismologen. __________ weten alles over aardbevingen! (3e persoon enkelvoud)

22

(3e persoon meervoud)

5 Vul de eerste kolom aan met de infinitief van de persoonsvormen uit oefening 5. Schrijf de gevraagde werkwoordsvorm in de tweede en derde kolom. infinitief

bewegen _______________________ _______________________ _______________________ _______________________ _______________________ _______________________ _______________________ _______________________ _______________________

tegenwoordige tijd

verleden tijd

2e persoon enkelvoud

1e persoon enkelvoud

beweeg(t)

bewoog

1e persoon enkelvoud

2e persoon enkelvoud

_______________________

_______________________

1e persoon meervoud

3e persoon meervoud

_______________________

_______________________

2e persoon enkelvoud

3e persoon enkelvoud

_______________________

_______________________

2e persoon enkelvoud

3e persoon enkelvoud

_______________________

_______________________

2e persoon enkelvoud

3e persoon meervoud

_______________________

_______________________

2e persoon enkelvoud

3e persoon enkelvoud

_______________________

_______________________

2e persoon meervoud

1e persoon meervoud

_______________________

_______________________

1e persoon enkelvoud

2e persoon meervoud

_______________________

_______________________

1e persoon enkelvoud

2e persoon enkelvoud

_______________________

_______________________

Les 4

13


Les 5  Ik kan leesstrategieën gebruiken: voorspellen waarover de tekst gaat, voorkennis oproepen, de betekenis van een woord opzoeken en stukjes tekst samenvatten.

1 Kies eerst een thema waarrond je wilt werken: orkanen of tsunami’s. Lees vervolgens de korte inhoud van de vijf teksten bij dat thema.

Waarom megaorkanen niet te stoppen zijn

2 1 Wat is het verschil tussen een orkaan en een tyfoon? s: zware Elk jaar komen ze in het nieuw t reusachtige stormen die gepaard gaan me harde regen. windsnelheden en ontzettend en kunnen Ze woeden in tropische streken lde wegen en veel schade aanrichten: vernie . Soms heten die bruggen, ondergelopen straten s ‘tyfoons’. superstormen ‘orkanen’, som Wat is het verschil?

14

Les 5

Wat is de topsnelh eid van een orkaan? Een orkaan is een storm met een minimumwindsnelhe id van 117 kilometer per uur. Da t komt overeen met windkracht 12 op de schaal van Beaufort. Windkrach t 12 heet ook ‘orkaankracht’. Wet enschappers ontwikkelden een sc haal met vijf klassen om de krac ht van een orkaan te bepalen.


3 Waarom krijgen orkanen namen ?

4 Kun je een orkaan voorspellen? Orkanen komen het vaakst voor tijde ns de warme maanden van het jaar. Logisch want het zeewater is dan namelijk het warmst . Die maanden noemen we het orkaanseizo en. Zelfs tijdens het orkaanseizoen is het onmoge lijk te voorspellen op welke dag zich een orka an zal vormen. Meteorologen verzamelen geg evens van weersatellieten. Die houden de vorm ing van wolken, temperatuurverschillen en win dsnelheden in het oog. En dan komen ‘orkaanjage rs’ in beeld!

Orkanen krijgen al tijd een naam: Katrina, Andrew, Isabel, Mitch … D e naam van de eers te orkaan van he t jaar begint met de letter A, de tweede met de letter B en zo verder. Na een jongensnaam vo lgt een meisjesna am. Na Ivan was bijvoo rbeeld Jeanne aan de beurt. Het is handig voor wetenschappers als orkanen een naam hebben.

Les 5

15


Waarom een tsunami zoveel schade aanricht

1 Waar komt het woord ‘tsunami’ vandaan? golf’. Tsunami is Japans voor ‘haven fen Omdat Japan het vaakst getrof i’s, is door kleine en grote tsunam wijd. gebruiken we dit woord wereld Een tsunami is vaak het gevolg de van een aardbeving die onder zeebodem plaatsvindt.

16

Les 5

2 Is er een verschil tussen een tsunami en een vloedgolf? Na de ramp van 26 decemb er 2004 spraken nieuwslezers op rad io en televisie vaak over een vlo edgolf in plaats van een tsunami. Dat is eigenlijk niet juist: een tsu nami en een vloedgolf zijn twee totaal verschillende verschijnselen .


3 Wat was de hoog ste tsunami ooit? De golven van ee n tsunami waren nooit zo hoog als in Lituya Bay in 1958. Die golven bereikten een ho ogte van maar lie fst 520 meter. Onvoorste lbaar! De kathedra al in Antwerpen is 123 meter hoog. Stel je voor dat je vier kathed ralen op elkaar ze t.

4 ami Kun je een tsun voorspellen? lf. Ze zijn an niet uit zichze Tsunami’s ontsta rschijnsel. van een ander ve altijd het gevolg ms een rdbeving, heel so Heel vaak een aa vingen g. Zowel aardbe vulkaanuitbarstin ilijk te stingen zijn moe als vulkaanuitbar n lijkt dus ami’s voorspelle voorspellen. Tsun kunnen ogelijk. Maar wat zo goed als onm dan wel doen? wetenschappers

Les 5

17


Ik kan zinnen maken met een variatie aan woorden en een goede samenhang.

Ik verzorg mijn spreken: ik spreek duidelijk hoorbaar en in een goed tempo.

2 Noteer hier de titel van je tekst. _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________

3 Bekijk de tussentitels op het kopieerblad. Wat weet je hier al over?

Noteer sleutelwoorden in het schema hieronder. Wat weet ik al?

Wat weet ik nu?

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

___________________________________

4 Lees de tekst.

Beantwoord de vragen die tussen de tekst staan.

5 Wat weet je nu meer na het lezen van de tekst?

Vul het schema van oefening 3 aan met sleutelwoorden.

6 Vat de tekst samen in ĂŠĂŠn hoofdgedachte. _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________

18

Les 5


7 Onderaan de tekst op het kopieerblad staan drie vragen in een grijs kader.

Noteer de vragen hieronder. Formuleer een antwoord op iedere vraag.

______________ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ Vraag 1:  _____________ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ _________ ________ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ Antwoord 1: ___ _______ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ _______________ ___________________ ___________________________ ___________________________ ___________________ ___________________________ ___________________________ ___________________ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___

Vraag 2: __________ __________________ __________________ __________________ _ __________________ __________________ __________________ __________________ _ Antwoord 2: ________ __________________ __________________ __________________ __________________ __________________ __________________ __________________ _ __________________ __________________ __________________ __________________ _ __________________ __________________ __________________ __________________ _ __________________ __________________ __________________ __________________ _

______________ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ Vraag 3:  __________ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ____________ ________ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ Antwoord 3: ___ _______ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ _______________ ___________________ ___________________________ ___________________________ ___________________ ___________________________ ___________________________ ___________________ ___________________________ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ Les 5

19


Les 8  Ik kan de twee delen van een zin herkennen en aanduiden.

Ik kan werkwoorden die zeggen wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt herkennen.

20

1 Over wie of wat wordt er iets gezegd? Wat is het onderwerp? Duid aan met groen. Wat wordt er over het onderwerp gezegd? Duid de rest van de zin aan met blauw. Een orkaan is een heel zware storm. De wind blaast hard tussen de bomen. Palmbomen groeien in tropische landen. Auto’s raakten ingesneeuwd. Strooiwagens strooien zout in de straten. Eskimo’s zijn een volk in het koude noordpoolgebied. Een iglo biedt goede bescherming tegen sneeuwstormen. Boven land raast een orkaan over steden en dorpen. In 2005 veroorzaakte de orkaan Wilma veel schade. Door de wind vliegen de sneeuwvlokken naar alle kanten.

2 Het onderwerp staat in onderstaande zinnen vooraan. Schrijf beide zinnen opnieuw zodat het onderwerp NIET vooraan staat. Duid in de nieuwe zin het onderwerp aan met groen en de rest van de zin met blauw. Vrijwilligers zochten met stokken en honden naar slachtoffers na de hevige sneeuwstorm. _____________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________ De slachtoffers mogen bij rampen overnachten in speciale schuilplaatsen. _____________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________

20

Les 8


16 22

3 Omkring alle werkwoorden in de zinnen. Er zijn zinnen met één werkwoord en zinnen met twee werkwoorden. Onderstreep de persoonsvorm in iedere zin tweemaal. Droogte bedreigt de watervoorraden. De sneeuwstorm waait over de stad. Als overlevingsmiddel maakte Daan een hengel. In het regenwoud draag je hoge schoenen. Huizen en straten kunnen tijdens zware regen onderlopen. Sneeuwvlokken kunnen allerlei vormen en patronen aannemen. Het aantal slachtoffers kon makkelijk meer dan honderd zijn. De hevige storm had bomen uit de grond gerukt. De wetenschappers hebben satellietfoto’s van de orkaan bestudeerd.

4 Schrijf een zin met de gegeven zinsdelen. Omkring alle werkwoorden in je zin. Onderstreep de persoonsvorm tweemaal. de wind

tijdens de storm   de boten

heeft   opgetild

_____________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________ konden

de mensen   vluchten

op tijd

_____________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________

Les 8

21


Les 9  Ik kan een informatieve tekst samenvatten. 1 Bekijk de sleutelwoorden die je hebt aangeduid in je tekst op het kopieerblad.

22

Les 9

Maak hieronder met de sleutelwoorden een schema of een woordenweb zoals op pagina 9.


2 Vat je tekst samen. Maak gebruik van het schema op pagina 22.

__________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________

Les 9

23


Les 10  Ik kan verwijswoorden en signaalwoorden herkennen en vlot gebruiken in zinnen en teksten.

13

1 Naar wie of wat verwijzen de paarse woorden? Noteer. Een geoloog bestudeert onze planeet. Hij probeert te achterhalen wat er zich allemaal onder onze voeten afspeelt. Als echte detectives bestuderen ze rotspartijen en gesteenten. Waarom ze dat doen? Zo kunnen ze beter voorspellen wat ons nog te wachten staat. Ze gebruiken hun kennis om natuurrampen te voorkomen.

Hij

______________________________________________________________________

dat ______________________________________________________________________ hun ______________________________________________________________________

2 De verwijswoorden zijn omkringd. Onderstreep de woorden waarnaar ze verwijzen en verbind met een pijl. De Maya’s waren een indianenstam. Hurakan was de naam van één van hun goden. Als het water in een ketel kookt, ontstaat er stoom. Dat is warme lucht en waterdamp.

3 Vul de zinnen aan met het juiste verwijswoord. het – ze – dat – die – daar Vulkanen zijn net als aardbevingen erg gevaarlijk voor de mens. ________ zien er vaak uit als gewone bergen. Op de top van de berg is een gat, de krater. ________ komt lava uit bij een uitbarsting. Vulkanen zijn niet altijd mooie bergen. ________ kunnen ook scheuren in de grond zijn, waar gloeiend vloeibaar gesteente en gas uitkomt. ________ heet de lava. Alle lava, as en stenen ________ uit een vulkaan komen, stapelen steeds hoger op rond het kratergat. Zo groeit na een tijd een echte berg omhoog.

24

Les 10


17

4 Onderstreep vier signaalwoorden. Een hittegolf is een lange periode van heel warm weer. Tijdens zo’n periode is er bijna geen wind. Er valt geen regen en de bodem droogt uit. Eerst krijgen de dieren last van de hitte, daarna gaan ze soms dood. Later, als het opnieuw gaat regenen, herleeft de natuur een beetje.

5 Schrijf de signaalwoorden op de juiste plaats in de zin. Deze signaalwoorden duiden een volgorde, reden of gevolg aan. omdat – waardoor – daarom – dankzij Verschillende lagen sneeuw kunnen gaan schuiven _________________ er een lawine ontstaat. In de tropen is het heel warm, ____________________________ de zon er veel sterker schijnt. _____________________________ de warmte kan de orkaan steeds sneller gaan tollen. Japan werd vaak getroffen door tsunami’s, _____________________________ gebruiken we die naam nu wereldwijd.

6 Schrijf de signaalwoorden op de juiste plaats in de zin. Deze signaalwoorden duiden een volgorde aan. daarna – tijdens – eerst _________________ een droogteperiode sterven er veel dieren. _________________ ging de tsunami aan land op Sumatra, _________________ op Java.

7 Schrijf de signaalwoorden op de juiste plaats in de zin. Deze signaalwoorden duiden een tegenstelling aan. behalve – maar – hoewel Bij elke letter uit het alfabet bedenken ze een naam, _________________ bij de letters Q en X. _____________________ de weerman zonnig weer had voorspeld, begon het plots te regenen. Een tsunami is vaak het gevolg van een aardbeving, _____________________________ er zijn ook andere oorzaken.

Les 10

25


Les 11  I k kan extra informatie selecteren op het internet.

Ik kan de informatie met sleutelwoorden in schema's samenvatten.

1 Noteer drie vragen waarop jij nog een antwoord wilt vinden. _____________ –– __________________________________________________ ___________ _______________________________________________________ _____________ –– __________________________________________________ ___________ _______________________________________________________ _____________ –– __________________________________________________ ___________ _______________________________________________________

2 Noteer de zoektermen die je gaat gebruiken om extra informatie te zoeken. –– ___________________________

–– ___________________________

–– ___________________________

–– ___________________________

–– ___________________________

–– ___________________________

–– ___________________________

–– ___________________________

–– ___________________________

–– ___________________________

3 Zoek extra informatie over je onderwerp op het internet.

26

Vat de informatie samen in een schema of een woordenweb. Maak gebruik van sleutelwoorden.

Les 11


Les 11

27


Les 12  Ik kan met mijn groepsgenoten een PowerPointpresentatie maken met de verzamelde informatie.

1 Bekijk aandachtig de aandachtspunten om een PowerPointpresentatie te maken.

Aandachtspunten –– Zet bovenaan een titel of hoofdgedachte. –– Gebruik geen volzinnen maar sleutelwoorden. –– Hanteer de 1 - 6 - 6 regel.    •  1 idee per dia    •  maximaal 6 woorden per regel    •  maximaal 6 regels per dia –– Zorg voor structuur. –– Gebruik eventueel beelden, tabellen of grafieken.

2 Maak een kladversie van je PowerPointpresentatie.

Noteer kort op iedere dia welke informatie daar aan bod zal komen. Gebruik sleutelwoorden!

2

Titel

Namen groepsleden

28

Les 12


3

4

5

6

7

8

Les 12

29


9

3 Maak je PowerPointpresentatie op de computer. Ga als volgt te werk. 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)

PowerPoint starten Sjabloon kiezen Titeldia maken Nieuwe dia toevoegen Tekst invoegen Beelden invoegen Eventueel animatie of overgang toevoegen Volgende dia toevoegen

4 Beoordeel jezelf. Kruis aan. Ideeën kiezen en ordenen Ik kan informatie niet goed ordenen. Ik maak te weinig onderscheid tussen hoofd- en bijzaken. Ik kan informatie met wat hulp ordenen. Hoofd- en bijzaken kan ik soms onderscheiden, maar dit is nog moeilijk. Ik kan informatie goed ordenen. Hoofd- en bijzaken zijn duidelijk zichtbaar. Tekststructuur in de presentatie Ik kan weinig structuur aanbrengen in mijn dia’s. Ik kan soms structuur aanbrengen in mijn dia’s. Het begin is goed, maar naar het einde is er geen structuur meer in mijn dia’s. Ik kan een overzichtelijke structuur aanbrengen in mijn dia’s.

30

Les 12

10


Woordenlijst de dekking bescherming (tegen aanvallen) te kampen hebben met iets

last hebben van iets

maximaal hoogstens ontketenen

iets veroorzaken, iets laten beginnen

de schokgolf golfbeweging die optreedt bij een plotselinge verandering van druk de seismoloog

wetenschapper die aardbevingen bestudeert

de weersatelliet

nbemand ruimtevaartuig dat in een baan om de aaro de draait om gegevens over het weer te verzamelen

wereldwijd

over de hele wereld

woeden

wild tekeergaan, fel en hevig aan de gang zijn

de wrijving weerstand wanneer twee voorwerpen langs en tegen elkaar bewegen

Woordenlijst

31


Informatie ontvanger

zender schrijver spreker

boodschap informatie over de aarde

lezer luisteraar

bedoeling

manier gesproken / geschreven met beelden

bedoeling

Ik wil de lezer of luisteraar informeren over natuurfenomenen: aardbevingen, orkanen en tsunami’s.

situatie waar, wanneer, omstandigheden

Ik wil iets te weten komen over natuurfenomenen: aardbevingen, orkanen en tsunami’s.

Ik kan extra informatie zoeken op het internet. Ik kan voorspellen waarover een tekst gaat.

Ik kan de betekenis van woorden opzoeken.

Ik kan een presentatie maken en geven.

Ik kan informatie samenvatten. Ik kan samenwerken.

Herdruk 2019/361 - Bestelnummer 6060 1021 633 Eerste druk 2016/70 - Bestelnummer 1021 134 4863 587 569 1 6 --KB KBD/2016/0147/165 D/2019/0147/257--NUR NUR191 191 ISBN 978 90 4862 Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge © Copyright die Keure, Brugge - RPR 0405 108 325

9 789048 63 256 89 76 1


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.